Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944): een industriële archeologie. (Karsten Mainz)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. INDUSTRIEELARCHEOLOGISCHE INVENTARIS

 

2.1. AALST

 

J) L’Eolienne

 

Aard:               weverij

Ligging:            Hertshage 73-77

Kadaster:         sectie D, perceelnummer 761

Datering:          1910

Actueel:           behouden maar wel gedeeltelijk verbouwd, huisvest nu een aantal appartementswoningen en handelszaken

 

De N.V. ‘L’Eolienne’ werd opgericht in 1920. Tot de belangrijkste aandeelhouders behoorden onder meer Armand-Prosper Terrier en Eugène Schotte. Deze laatste was tevens eigenaar van een breigoedfabriek aan de Parklaan (cfr. Eugène Schotte / J. De Graeve – D’Haese). De vennootschap, gevestigd in de oude tabaksfabriek van Evariste De Bruyn in de Hertshage 53, vervaardigde en verhandelde weefsels uit katoen en rayonne die hier eveneens werden geverfd, gemerceriseerd en geglaceerd. Tot de producten behoorden katoenvoeringen, zijdevoeringen en gemengde voeringen, gevlamde stoffen, satijnen, meubelstoffen, stoffen voor dassen en halsdoekstoffen. Na de Tweede Wereldoorlog verhuisde de onderneming naar de buurgemeente Erembodegem.

 

In 1910 richtte Evariste De Bruyn – Verheyden een tabaksfabriek op aan de hoek van de Driesleutelstraat met de Hertstraat (nu Hertshage), op de plaats waar ook voorheen reeds een tabaksfabriek had gestaan die echter in 1906 was vernield. Het gebouw, kadastraal geregistreerd onder sectie D, perceelnummer 761m, had een perceelsoppervlakte van       29 are. In 1920 werd de fabriek ingebracht in de nieuwe naamloze vennootschap ‘L’Eolienne’, die er een met stoomkracht aangedreven weverij in onderbracht.

In 1924 werd de voormalige tabaksfabriek uitgebreid met een nieuwe productiehal. Bovendien werd de scheidingsmuur met de straat ter hoogte van de koer van een nieuwe inrijpoort voorzien die een vlottere toegang naar de fabrieksgebouwen moest verzekeren. De poort met een bruikbare breedte van 3,25 meter werd geflankeerd door twee gemetste en met baksteenmotieven versierde zuilen. De zuilen waren onderaan voorzien van schutpalen. Bovenaan werd de inrijpoort afgesloten met versierd metselwerk dat werd ondersteund door een met rozetten versierde ijzeren latei. Het nieuwe gebouw mat ongeveer 22 op 23 meter en werd opgetrokken op een deel van de koer tussen een aantal bestaande gebouwen.

 

De één bouwlaag tellende constructie omvatte naast de eigenlijke productieruimte ook een kleedkamer en een refter.

 

Grondplan van de nieuwe productiehal en de nieuwe inrijpoort (schaal: 1/250)

 

(Bouwaanvraag L’Eolienne. Bouwaanvragen, 1924, doos 50, nr. 57)

 

Doorsnede van de nieuwe productiehal (schaal: 1/100)

 

(Bouwaanvraag L’Eolienne. Bouwaanvragen, 1924, doos 50, nr. 57)

 

Door de inplanting van de nieuwbouw tegen een bestaande productiehal en tegen een bestaande scheidingsmuur dienden slechts twee nieuwe gevels opgetrokken te worden. Ze bestonden uit metselwerk op een gemetste fundering en versterkt met uitspringende gemetste zuilen. Vensters waren voornamelijk voorzien ter hoogte van de refter en de kleedkamer. De nieuwe productiehal was zowel toegankelijk vanuit de bestaande productiehal als vanop de koer. Er was eveneens een poort die uitgaf op een hangar gevormd door de overspanning van het stuk koer tussen de nieuwbouw en de bestaande administratieve gebouwen. Binnenin de productiehal zorgden zeven gietijzeren zuilen op een eveneens gemetste fundering voor een extra ondersteuning van de dakconstructie. Kleedruimte en refter werden van de productiehal gescheiden door een binnenmuur. Het dak bestond uit een reeks zadeldaken ondersteund door ijzeren liggers. Vensters in de daken zorgden voor bijkomende verlichting.

Uit de bouwplannen kunnen ook gegevens gehaald worden met betrekking tot de bestaande gebouwen. Zo kan uit de aanwezigheid van een generator afgeleid worden dat de fabriek haar eigen elektriciteit opwekte door middel van een stoommachine. De eigenlijke textielmachines werden dus hoogstwaarschijnlijk aangedreven door elektromotoren. Het bedrijf bezat vermoedelijk ook een eigen smidse, mogelijk voor de vervaardiging van machineonderdelen of voor reparaties aan en onderhoud van de eigen vervoermiddelen. Verder valt onder meer op dat de weverij beschikte over een eigen ververij.

In 1929 werd het fabrieksgebouw andermaal vergroot. Daarbij werd een deel van de fabriek verhoogd met één verdieping. Na de Tweede Wereldoorlog werd de productie in de Hertshage 53 stopgezet. Het bedrijf week uit naar de nieuwe fabriek in Erembodegem. Daar de kadastrale documenten uit deze periode ontbreken is niet bekend in welk jaar precies deze verhuizing plaatsvond. Nadien werden de gebouwen onder meer gebruikt door de ‘Huileries du Kasai’.

Intussen werden in de voormalige fabrieksgebouwen een aantal appartementswoningen ingericht. Op het gelijkvloers bevinden zich een computerwinkel en de taverne ‘Chopin’. Van de afsluitingsmuur is niets meer over. Hij werd gesloopt bij verdere uitbreidingen van de fabrieksgebouwen. Of de productiehal uit 1924 nog bestaat kon niet worden nagegaan omdat het terrein verborgen zit achter deze latere uitbreidingen.

 

De voormalige ververij herbergt tegenwoordig een aantal woningen en een handelszaak (2001)

 

(eigen foto)

 

De gevel van het complex in de Hertshage. De gebouwen voor de ververij werden na 1924 opgetrokken op de plaats van de afsluitingsmuur en de administratieve gebouwen (2001)

(eigen foto)

 

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende