Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944): een industriële archeologie. (Karsten Mainz)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

VOORWOORD

 

Het is inmiddels al een tiental jaren geleden dat Stijn Coninx nationaal en internationaal furore maakte met zijn verfilming van Louis Paul Boons roman ‘Pieter Daens’. Voor menigeen betekende deze film een kennismaking met een minder bekend, maar daarom niet minder boeiend deel van ons verleden. Een verleden dat door velen geassocieerd wordt met een vredig en gemoedelijk dorpsleven, getuige talrijke publicaties en evocaties in heemkundige tijdschriften en musea. Hierbij wordt, bewust of onbewust, vaak voorbij- gegaan aan de diepgaande veranderingen die de maatschappij onderging als gevolg van de zich ontwikkelende industrialisatie.

Nochtans vindt men tot in de kleinste Vlaamse gemeenten toe sporen van dit industriële verleden, gaande van een kleine nauwelijks waar te nemen achterbouw tot heuse fabriekscomplexen. Lange tijd echter konden deze materiële relicten op weinig waardering rekenen. Haast iedereen voelde zich wel bekoord door het silhouet van een (vaak vervallen) windmolen of door een idyllisch boerderijtje, maar wat was er in godsnaam mooi of waardevol aan een fabrieksschoorsteen of een grauw leegstaand fabriekspand. Pas toen bleek dat de sporen van ons industriële verleden in sneltreinvaart aan het verdwijnen waren, en hier door een toenemend aantal geëngageerde mensen en instellingen op gewezen werd, ontstond er geleidelijk een mentaliteitsverandering. Veel waardevols was intussen echter reeds voorgoed verdwenen, herleid tot schroot of puin.

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat Stijn Coninx heel wat moeilijkheden heeft ondervonden om geschikte locaties te vinden voor de opname van zijn film. Nergens in Vlaanderen waren nog relicten bekend waar met wat decorbouw een 19de-eeuwse evocatie kon worden gerealiseerd. Heel wat overblijfselen waren reeds tegen de vlakte gegaan en wat overbleef voldeed niet meer. Ook het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel (MIAT) stond nog niet ver genoeg om een oplossing te bieden. Uiteindelijk kwam Stijn Coninx terecht in de Poolse textielstad Lodtz waar nog machines aan het werk waren zoals ze dat bij ons rond 1900 waren geweest, waaronder self-actings[1]. Ook de arbeiderswijken hadden voor een groot deel nog hun oorspronkelijke uitzicht bewaard. Zo werden de straten er nog steeds verlicht met de hier reeds lang verdwenen gaslantaarns. Zonder veel extra investeringen kon men aan het filmen gaan.

 

Dat men in de landen van het voormalige Oostblok vaak nog installaties aantreft die het hart van de industriële archeoloog sneller doen slaan, heeft uiteraard veel te maken met de economische situatie aldaar, en weinig of niets met de plaatselijke belangstelling voor het industrieel erfgoed. Het gebruik van een dergelijke sterk verouderde technologie eist trouwens ook een zware tol op het sociale en ecologische vlak.

Hopelijk slaagt men er in – nu ook ginds de modernisering een snelle opgang maakt – een aantal representatieve sites te vrijwaren. In ons eigen Vlaanderen, waar de vrije markt-economie garant stond voor een constante technologische vernieuwing, heeft juist die modernisering immers heel wat industrieel erfgoed doen verdwijnen. Heel wat gebouwen en machines moesten wijken voor aan de nieuwe technologie aangepaste inrichtingen, terwijl andere sites werden prijsgegeven aan regen en wind. Gelukkig is hier tijdens de laatste decennia geleidelijk aan verandering in gekomen, niet in het minst door de - vaak vrijwillige - inzet van een aantal gepassioneerden. Talrijke initiatieven wijzen erop dat het nu de goede kant opgaat.

Met dit eindwerk wil ik dan ook een bescheiden bijdrage leveren aan de studie en het behoud van ons industrieel erfgoed, omdat ik ervan overtuigd ben dat het ook in onze moderne steeds sneller evoluerende maatschappij noodzakelijk is te investeren in en zorg te dragen voor onze kennis van het verleden. Hiertoe behoort ook de bescherming en de instandhouding van een aantal representatieve materiële relicten van ons verleden.

Tot slot wil ik in dit voorwoord ook alle personen bedanken die mij, direct en indirect, behulpzaam zijn geweest bij de totstandkoming van deze studie.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  


 


[1] R. DE HERDT. “Daens.” in: Tijdschrift voor Industriële Cultuur (TIC), deel 41 (jan.,feb.,maart), 1993, X,

nr. 1, pp. 32-36.