Aspecten van sociale mobiliteit binnen de 18de-eeuwse Aalsterse ambachtswereld. Een prosopografische benadering. (Sven De Schryver) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
1.1. Stedelijke ontwikkeling van Aalst
De oudste kern van de stad Aalst kan vermoedelijk gelokaliseerd worden op de plaats waar heden nog het Oud-Hospitaal staat. Daar werd tussen 750 en 800 het Zelhof gesticht, een Karolingisch bedrijfstype. Deze benaming kwam voor het eerst voor in een oorkonde van 1241, maar verschillende historici zijn het erover eens dat deze site aan de buitenkant van een Dendermeander dezelfde is als de villa Alost, die al vermeld werd in de 9de-eeuwse eigendomslijsten van de abdij van Lobbes in Henegouwen [12]. In 879 werden alle bestaande nederzettingsstructuren verwoest door de Noormannen. Het Zelhof werd weliswaar herbouwd, maar de rol als pre-stedelijke kern werd geleidelijk overgenomen door de Burcht en de parochiekerk [13].
De economische expansie en commerciële ontwikkeling, zowel in de landbouw als in de handel, gingen vanaf de 11de eeuw gepaard met een bevolkingsgroei op het platteland en in de steden. De ligging aan de Dender, de aanwezigheid van de belangrijke handelsweg Brugge-Keulen en de bescherming van de Burcht zijn enkele redenen waarom zich rond het Zelhof en de Sint-Martinuskerk een omwalde nederzetting gevormd heeft. De oudste markt van Aalst m.n. de vismarkt, de aanwezigheid van een haven (de Werf) en de ontluikende scheepvaart op de Dender zijn slechts enkele facetten die toelaten Aalst als een handelsstad in wording te boekstaven. In 1174 kreeg Aalst overigens stadsrechten, waardoor de stad voorgoed stedelijke autonomie verwierf.
In de loop van de 12de eeuw leidde deze evolutie tot de stichting van een nieuw handelscentrum ter hoogte van de huidige Grote Markt, net buiten de toenmalige stadsgrens. Rond de markt verrezen de belangrijkste burgerlijke gebouwen van Aalst. De Burcht verloor haar centrale positie ten voordele van het stadhuis. De inrichting van het nieuwe marktplein en de aanleg van een derde omwalling (na het Zelhof en de Burcht) bewijzen de groei van de stedelijke nederzetting in de late Middeleeuwen. Het Aalsterse stratenpatroon is vandaag gekend als de Wallen. Aalst dankte overigens zijn economische bloei sedert het einde van de 12de eeuw aan de lakennijverheid [14]. Tegen het eind van de 15de eeuw werd de bouw van een grote stevige vestingsmuur voltooid en tegen het eind van de volgende eeuw was de stadsomwalling volledig in steen opgetrokken. Aalst kreeg voorgoed haar statuut van besloten stad (i.e. een omwalde stad). Aldus evolueerde Aalst van een landbouwnederzetting tot een bloeiende keizerlijke stad.
Rond de stadsmuren van Aalst lagen een aantal gehuchten die men omschreef als het Schependom van Aalst. Deze gehuchten waren de praterijen Mijlbeek (gelegen buiten de Molenstraatpoort en de Pontstraatpoort en omvat de wijken Poppenrode, Horebeke, Kwadermeere, Krekeldries, Ter Rozen, Zomergem, Zaveldries en Regelsbrugge), Schaarbeek (gelegen buiten de Nieuwstraatpoort met de wijken Kerrebroek, Schaubroek, Sint-Job en Meuleschette) en Nieuwerkerken dat in feite een eigen kerkelijke parochie vormde, terwijl Mijlbeek en Schaarbeek onder de geestelijke hoede van de pastoor van Aalst ressorteerden. Deze gebieden extra-muros bleven tot in de 19de eeuw voornamelijk agrarische gebieden. De inwoners van deze wijken waren geen poorters van Aalst. Ze lieten zich meestal als buitenpoorters van Aalst inschrijven [15]. Het buitenpoorterschap impliceerde het betalen van een jaarlijkse som aan de stad [16].
In de 14de eeuw waren ziektes en oorlogen verantwoordelijk voor economische stagnatie in Vlaanderen. De politieke situatie stabiliseerde in de 15de eeuw, toen de Bourgondische hertogen reeds op een quasi centralistische manier het bestuur organiseerden. Handel en nijverheid werden gestimuleerd. Secundaire steden in het Gentse kwartier slaagden erin om in navolging van Gent, mede dank zij een gunstige verkeersgeografische ligging een regionale markt voor o.m. granen uit te bouwen. De ligging aan de Dender was een grote troef in de transitfunctie van Aalst [17]. De stuwende ambachten in Aalst omvatten in hoofdzaak de voedingssector (bakkers, vleeshouders en brouwers) en de textiel-en ledersector (kleer- en schoenmakers). Ook aan de weefnijverheid werd een niet onbelangrijke rol toegekend. Tevens verwierf Aalst het monopolie over de hophandel. Hop werd te Aalst ingescheept, waardoor de nijverheid van het groene goud een interregionale en zelfs internationale uitstraling kreeg [18].
Aalst had zwaar te lijden onder het oorlogsgeweld tijdens het anderhalve eeuw durende Spaans bewind (1555-1713), hetgeen in hoofdzaak oorlog en verarming met zich bracht. Zo werd Aalst in 1576 veroverd door de muitende Spaanse troepen, die van de stad hun hoofdkwartier maakten. Hoewel de Aalsterse wallen in 1667 op bevel van maarschalk Turenne ontmanteld werden, verklaarde Karel II in 1687 dat de stad verder mocht genieten van het statuut van “besloten stad”. Ook brak er een pestepidemie uit (1668).
De Oostenrijkse periode (1713-1792) bracht opnieuw welvaart en rust. De handel zag in de pre-industriële 18de eeuw de kans om zich te herstellen na de recessie in de vorige eeuw. De gevolgen van een kort maar hevig Frans intermezzo in de veertiger jaren lieten zich in Aalst enkele decennia daarop op conjunctureel vlak evenwel sterk gevoelen. Naast de voortkabbelende ambachten [19] en de agrarische activiteiten op het platteland ontwikkelde zich tevens de proto-industrie (cf. infra).
De 19de eeuw tenslotte werd gekenmerkt door een toenemende urbanisatie. Aalst brak uit haar historische kern, alsook de wijken extra-muros, voorheen het bucolische thuisoord van tal van hoveniers. De verstedelijkingstendens werd mogelijk door politieke en sociaal-economische wijzigingen, waarbij de industrialisatie een grote ruimtelijke invloed had [20].
1.2. Beknopte historiek van het Land van Aalst
Ten gevolge van het Verdrag van Verdun in 843 werd het Karolingische eenheidsrijk verdeeld onder de drie zonen van Lodewijk de Vrome, de opvolger van Karel de Grote. De deelrijken West-Francië onder Karel de Kale en Oost-Francië onder Lodewijk de Duitser evolueerden respectievelijk tot Frankrijk en Duitsland. Het middenrijk Lotharingen kende een minder grote continuďteit, aangezien het later verdeeld werd tussen het Westfrankische en het Oostfrankische rijk. In 925 vormde de Schelde de grens tussen het Duitse rijk en Frankrijk. Aan weerszijden van deze gemeenschappelijke Scheldegrens vond de zelfstandige ontwikkeling van twee politieke entiteiten plaats nl. het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Lotharingen.
De Vlaamse graven waren uit op gebiedsuitbreiding. In de 11de eeuw kende het graafschap onder Boudewijn V grote expansie in oostelijke en zuidelijke richting. Ten gevolge van een lucratieve leen- en ruilpolitiek werd de vorming van Rijksvlaanderen, waaronder het Land van Aalst en Zeeland bewesten Schelde, afgerond in 1056. Vanaf dat ogenblik erkende de Duitse keizer de graaf van Vlaanderen als zijn leenman in Rijksvlaanderen, dus ook in het Land van Aalst. Getuige vandaag hiervan is o.m. de tweekoppige rijksadelaar die op het Aalsters stadswapen prijkt. De westelijke en de zuidelijke begrenzing van het Keizerlijke Vlaanderen kwam ongeveer overeen met de huidige grenzen van Oost-Vlaanderen. Bovendien werd tegen het midden van de 11de eeuw Aalst de zetel van het graafschap, ten nadele van Ename. Aalst werd een belangrijk steunpunt van de graven van Vlaanderen. De betwistingen om het bezit van het Land van Aalst waren in de volgende eeuwen dan ook legio. Bij het overlijden van de kinderloos gebleven Diederik van Aalst in 1166, laatste heer van Aalst, verkreeg de graaf van Vlaanderen Filips van de Elzas de bezittingen van het huis van Aalst in eigendom. Aldus maakte het Land van Aalst definitief deel uit van het graafschap Vlaanderen.
Omstreeks 1330 werden Geraardsbergen en de omliggende gebieden bij het Land van Aalst gevoegd. Omstreeks het midden van de 14de eeuw strekte het Land van Aalst zich grosso modo uit tussen Schelde en Dender, bestaande uit de twee steden Aalst en Geraardsbergen en het platteland dat een 150-tal parochies telde. Deze dorpen werden onderverdeeld in vijf roeden of baronieën nl. Rode, Schorisse, Zottegem, Boelare en Gavere. De dorpen die niet tot deze rurale omschrijvingen behoorden, waren de zogenaamde “diverse prochien”. Het betrof in dit geval dorpen met een speciaal juridisch statuut zoals de “’s-Graven-propre” dorpen en dorpen met een speciaal fiscaal statuut zoals Ronse, Zarlardinge en Nederbrakel [21]. Andere wijzigingen en verschuivingen in de territoriale omschrijvingen waren manifest. Het Land van Aalst is m.a.w. allerminst rechtlijnig gegroeid.
Volledigheidshalve vermelden we dat het Land van Aalst in feite geen kasselrij was. In Vlaanderen was dit een territoriale eenheid met rechterlijke, militaire bevoegdheden. Het Land van Aalst is eerder te omschrijven als een “kastellenij”, i.e. een belangrijke heerlijkheid, die zich uitstrekt tot waar zich het laatste van de centrale burcht gehouden leen bevond, of tot waar in het algemeen het prestige van de heer reikte. In tegenstelling tot een kasselrij kon het een grillig omlijnd geheel zijn, bezaaid met talrijke ex- en enclaves [22]. Het verschil tussen beide is evenwel subtiel.
1.3. Demografische evolutie in Aalst en Land van Aalst
In dit onderdeel laten we de cijfers voor zich spreken. De bedoeling van dit beknopte demografisch luik is louter praktische achtergrond verschaffend, zonder er wezenlijk dieper op in te gaan. We achten deze component evenwel van primordiaal belang en absoluut noodzakelijk om het in onze thesis te incorporeren, aangezien de aard van de materie verder in ons betoog meermaals neigt tot interactie met het demografisch kader. Inzonderheid wanneer we het ledenaantal van de respectieve ambachten afzetten op het totaal aantal inwoners, is een accurate demografische background een conditio sine qua non.
-Bevolkingsevolutie in Aalst [23]
1395: ca. 4000
1572: 5415
1566-1655: 6665
1666-1675: 7500
1716-1725: 8460
1791: 9809 (centrum 4000, Schaarbeek 4000, Mijlbeek 1809)
1797: 10408
1800: 10927
De Aalsterse bevolking bedroeg omstreeks 1700 ca. 8000 bewoners in 1800 vermeerderd tot ca. 11000, hetzij een aangroei van 37,5 %.
-Bevolkingsevolutie in het Land van Aalst
Omstreeks 1700 telde het Land van Aalst ca. 84.500 inwoners. In de 18de eeuw wordt een gemiddelde vermeerdering van ca. 10.000 bewoners per decennium vastgesteld. De noodtoestand – ziekte en hongersnood – weerspiegelt zich in het bevolkingspeil van het decennium 1736-1745, met slechts een aangroei van ca. 7000 bewoners, evenals in de periode 1790-1800, toen geen noemenswaardige aanwinst werd vastgesteld. Zo werd het Land van Aalst in de 18de eeuw herhaaldelijk geteisterd door pestepidemieën (1707-1709, 1723 en 1728-1729) alsook door een pokkenziekte in 1741-1742, door buikloop in 1779-1782 en door rode loop in 1794. Ondanks deze bescheiden fluctuerende invloeden heeft de demografische groei zich in de 18de eeuw verduurzaamd. Het Land van Aalst telde bij de eeuwwisseling – en hierbij kon gebruikt gemaakt worden van de bevolkingstelling van Faipoult – [24] ca. 171.000 inwoners, ofwel een ruime verdubbeling ten opzichte van het einde van de 17de eeuw. Uiteraard bevinden we ons hier op het boeiend en aantrekkelijk terrein van het debat omtrent de proto-industrie, al of niet met haar demografische implicaties. Hoe verleidelijk ook, toch laten we dit aspect hier buiten beschouwing.
Tot slot enkele demografische gegevens aan de hand van 50-jarige doorsneden (1700, 1750 en 1800) van regio’s die terloops aan bod komen:
Geraardsbergen (1700: 3185, 1750: 5500, 1800: 5948) [25]
Zottegem (1700: 1077, 1750: 1270, 1800: 1508) [26]
Nieuwerkerken (1700: 923, 1750: 1300, 1800: 1710) [27]
Ronse (1700: 4815, 1750: 7260, 1800: 9500) [28]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[12] J. GHYSENS, Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst, 1986, p. 12.
[13] Zie o.m. F. COURTEAUX, Proeve tot verklaring der Wordingsgeschiedenis van Aalst, Het Land van Aalst, 5 (1953), pp. 190-196.
[14] F. COURTEAUX, Dirk Martens (hoofdstuk V: Het leven in de stad), Het land van Aalst, 25 (1973), p. 258. F. Courteaux weet ons tevens te vertellen dat het Aalsters stadsbestuur in 1464 verklaart dat “... de vors. neeringhe van oudts gheweest heeft tmeeste let ende proffitelicste coopmanscap ... daar den meesten deel vanden insetenen vander stede hemlieden mede gheneeren”. Toch stond op dat ogenblik het verval voor de deur. Tegen de concurrentie van de Engelsen en van het eigen platteland was het ambacht niet opgewassen. De stadsrekening van 1506 geeft onomwonden toe dat de “neeringhe vander draperie nu seer tondercommen ende ghedeclineert es”. De linnennijverheid profileerde zich als een waardige opvolger.
[15] H. VAN ISTERDAEL, Archief van het Land van Aalst 1342-1796 (1814), 2 delen, Rijksarchief te Beveren, inventarissen, 11 (1994), pp. 36-37.
[16] A. VAN DER HEYDEN, De oude bestuursvorm der stad Aalst, Geschiedenis der stad Aalst, 2 (1945), p 11.
[17] P. STABEL, De kleine stad in Vlaanderen. Bevolkingsdynamiek en economische functies van de kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de -16de eeuw), Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, 57 (1995), nr. 156, pp. 227-228.
[18] E. AERTS, Hop en bier. Handelsrelaties tussen Aalst en Lier (17de-18de eeuw), Het Land van Aalst, 51 (1999), passim.
[19] In het volgend hoofdstuk kadreren we de betrokken ambachten in hun 18de-eeuws stedelijk weefsel.
[20] J. BRAET, Stadsontwikkeling in Aalst. Revitalisatie van een 19e-eeuwse stadswijk, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, KUL, 1997-1998, p. 59.
[21] Voor dit bondig overzicht baseerden we ons op F. DE POTTER en J. BROECKAERT, op. cit., deel 1, pp. 1-43, A. DELOBELLE, De Denderstreek. Sociologische schets van een historische ontwikkeling, Het Land van Aalst, 17 (1965), pp. 45-70 en H. VAN ISTERDAEL, Land van Aalst (1166-1796), in W. PREVENIER en B. AUGUSTYN, De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, 1997, pp. 418-438.
[22] H. VAN ISTERDAEL, Archief …, p. 22.
[23] J. DE BROUWER, Demografische evolutie in het Land van Aalst 1570-1800, Historische uitgaven, reeks in-8°, 18 (1968), pp. 2-3.
[24] Ibidem, passim.
[25] Ibidem, p. 25.
[26] Ibidem, pp. 106-107.
[27] Ibidem, pp. 62-63.
[28] Ibidem, p. 75.