Criminaliteit in (het Land van) Aalst in de 18e eeuw (1700-1795). (Dries Mertens)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

Misdrijven tegen de openbare orde

 

1.)Algemeen Overzicht

 

1.1. Inleiding

Ook hier volgden we de indeling van Roets[1]: onder deze noemer vallen dus misdrijven als opstand tegen en ondermijning van het gezag, weerspannigheid, ontvluchting van gevangenen (en hulp daarbij) en banbreuk. Ook militaire misdrijven (desertie en hulp daartoe), ambtsmisdrijven en misdrijven tegen de openbare trouw, in casu valsheid in geschrifte, meineed, valse namen en ambten (en ook valse attestaties). Een woordje uitleg is vereist bij het begrip “weerspannigheid”. Hiermee bedoelen we, zoals bij Roets, verzet tegen gerechtelijke ambtenaren, dus verzet bij arrestatie en dergelijke. Deze gerechtsambtenaren dienen wél in de hoedanigheid van ambtsuitoefening te zijn. Iemand als Jan Frans De Porre, die met een kompaan de officier van Bavegem een flink pak slaag gaf omdat deze gerechtsambtenaar zijn vrouw, die de tante was van de beklaagde, mishandelde, wordt dus niet hierbij gerekend. Dergelijke gevallen worden behandeld bij de geweldmisdrijven.

 

1.2. Stad Aalst

 

Voor de stad Aalst zijn deze vormen van delicten eerder beperkt in omvang. De volgende verhoudingen doen zich voor:

 

Periode

Aantal

Procentueel Aandeel

1700-1709

6

9,5

1724-1729

2

18,1

1730-1735

2

12,5

1736-1741

9

16,1

1742-1747

3

15,0

1748-1753

-

-

1754-1759

7

6,7

1760-1765

2

10,0

1766-1771

1

5,2

1772-1777

-

-

1778-1783

1

6,2

1784-1789

-

-

1790-1795

1

5,0

Totaal

34

 

 

Vooral banbreuk (19 of 55,8 % van het totaal voor deze groep te Aalst) vertegenwoordigt dit soort van delicten in de stad en het schependom Aalst, wat ook trouwens het geval is voor de kasselrij. Het is voornamelijk in het decennium 1730-1739 dat het plaatselijke gerecht zwervers diende te berechten die hun verbanning negeerden.

 

1.3. Land van Aalst 1700-1759

 

Ook voor deze eerste periode van het Land van Aalst vormen de banverbrekingen het grootste deel van de misdrijven tegen de openbare orde, met een aandeel van 72,2 % van alle misdrijven onder deze noemer. Volgende verhoudingen doen zich voor wat aantal en procentueel aandeel betreft van de misdrijven tegen de openbare orde, per tijdsspanne:

Periode

Aantal

Procentueel Aandeel

1700-1704

-

-

1705-1709

-

-

1710-1714

3

21,4

1715-1719

-

-

1720-1724

6

17,0

1725-1729

1

4,7

1730-1734

6

20,6

1735-1739

2

14,2

1740-1744

13

21,3

1745-1749

18

25,7

1750-1754

5

12,8

1755-1759

-

-

Totaal

54

 

 

Aangezien we voor het eerste decennium van de 18e eeuw sowieso haast geen processen hebben die voor het Leenhof werden afgehandeld, mag het ontbreken van de besproken groep van delicten geen verwondering opwekken. Vooral tijdens het woelige decennium 1740-1749 kwamen deze delicten voor (en dan voornamelijk banbreuk). Veel van de opgepakte delinquenten namen het niet zo nauw met de reikwijdte of termijn van hun verbanning en bleven gewoon verder wonen of zwerven in de streek. Het hoogste cijfer wordt bereikt in de tweede helft van het decennium en is vooral te wijten aan leden van de bende van Jan de Lichte, die het niet zo nauw nemen met de verbanning die tegen hen was uitgesproken door de militaire rechtbank die de vonnissen velde over deze criminelen in 1748[2].

 

1.4. Land van Aalst, 1760-1795

 

Door de bevoegdheidsuitbreiding van het Leenhof tijdens deze periode krijgen we nu andere vormen van overtredingen in het algemeen, en bijgevolg dus ook wat de overtredingen tegen de openbare orde betreft. De volgende verhoudingen doen zich voor:

Periode

Aantal

Procentueel Aandeel

1760-1765

13

10,4

1766-1771

14

15,9

1772-1777

17

11,4

1778-1783

23

14,6

1784-1789

4

1,8

1790-1795

17

24,6

Totaal

68

 

 

Hadden we voor de periode 1700-1759 slechts twee gevallen van meineed, dan is dit nu een delict waarvoor we meer gevallen vinden. Ook andere delicten tegen de openbare orde, zoals ambtsmisdrijven en dergelijke, worden nu voor het Leenhof behandeld. Toch dienen we het belang van deze delicten zeker niet te overschatten, zoals blijkt uit de tabel. Vanaf het midden van het decennium 1770-1779 zien we trouwens hoe banbreuk flink achteruitgaat als misdrijf. Dit is te verklaren doordat men de opsluiting in het Gentse Correctiehuis als straf ging aanwenden en men zich dus niet langer wenste te bevrijden van het plaatselijk gespuis door ze naar een ander rechtsgebied te verbannen, een strafmaat waaraan velen zich toch niet stoorden. Van Opdenbosch vond voor het vonnissenboek 1768-1794 van het Leenhof, dat ook één van onze bronnen is[3], dat niet minder dan 40,5 % van de daarin voorkomende delinquenten een dergelijke vrijheidsstraf opliep[4]. De forse stijging van deze delicten voor de laatste periode van het Ancien Régime (1790-1795) is dan weer bijna in zijn geheel toe te schrijven aan de bestraffing van de pro-Oostenrijkse opstand in het Land van Aalst (zie verder).

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende


[1] ROETS A.-M., op.cit., p. 37.

[2] Zie hiervoor ook: DE FEYTER S., op.cit., p. 86.

[3] S. A. A., LvA, nr. 13732.

[4] VAN OPDENBOSCH M., op.cit., p. 134.