Scientology: vrijheden in conflict. (Pieter Blondeel)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL IV: Politiek

 

IV.1 Algemeen

 

IV.1.1 Inleiding

 

Bibliografie:

 

             Deel IV bevat een eerder praktische verkenning van de these dat de politieke dimensie, namelijk de aandacht aan beleidsmaatregelen, een belangrijke motor vormt in de polarisatie van het sektendebat.

 Nieuwe religieuze bewegingen, sekten, en meer specifiek Scientology zijn reeds meermaals voorwerp van onderzoek geweest in verschillende landen. Meer dan eens werd via politieke weg een voorstel ingediend tot onderzoek van het fenomeen sekten. Er werden zelfs af en toe onderzoekscommissies ingesteld die specifiek de organisatie Scientology als voorwerp van studie hadden.

 Daarnaast ontvangen deze rapporten, of beter gezegd deze landen, kritiek uit verschillende hoeken. Enerzijds aan de hand van twee rapporten van de US Department of State, het ene over mensenrechten, het ander over religieuze vrijheden. Anderzijds is er ook de OSCE of CSCE (Organization/Conference for Security and Co-Operation in Europe), ook gekend onder de naam 'Helsinki Commission'.

 In wat volgt geef ik een chronologisch overzicht van de verschillende onderzoekscommissies, -rapporten en -verslagen hieromtrent, gekoppeld aan een beknopte weergave van de voornaamste conclusies en aanbevelingen die hierin werden gemaakt.

 In het hoofdstuk dat daarop volgt, zal uitgebreider worden ingegaan op de situatie in de Verenigde Staten, België, Frankrijk, Duitsland en Europa.

 

             Praktisch gezien wordt de godsdienstvrijheid verzekerd door onder andere artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: "Eenieder heeft het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst: dit recht omvat tevens de vrijheid van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in het particuliere leven, zijn godsdienst of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing door eredienst en het onderhouden van geboden en voorschriften".

 

             Massimo Introvigne maakt in het artikel 'Who is afraid of Religious Minorities?: The Social Construction of a Moral Panic'[51] een onderscheid tussen Type I en Type II rapporten. "[...], some of the European parliamentary and other official reports generated after the Solar Temple incidents have adopted an interpretative model inflating rather than deflating moral panics." (Massimo Introvigne. 1999. p.2). Type I rapporten zouden geen gebruik maken van academische expertise, enkel vertrouwen op kritische en negatieve informatie van ex-leden en de ACM (anti-cult movement); nieuwe religieuze bewegingen éénzijdig als 'sekten' typeren en bijgevolg religieuze elementen ontkennen en steunen op het brainwashingmodel. Hierbij rekent hij het Franse (1996), Belgische (1997) en grote delen van het Zwitserse rapport (1997). Type II rapporten maken daarentegen wel gebruik van academische expertise, vertrouwen niet alleen op informatie van ex-leden en staan zelf kritisch tegenover de 'sekte'-definitie.

 

             Stephen Kent stelt dat het strategische 'frame', dat door Scientology werd gekozen, namelijk dit van van mensenrechten en meer specifiek religieuze vrijheid, verreikende implicaties heeft in het internationale debat:

"[...] since it attempts to legitimate and motivate collective action by creating a shared understanding of issues-in this case within the widely accepted discourse of human rights. [...] this analysis of Scientology's strategic framing has direct and immediate implications for the social policy debates about "sects" or "cults" that are raging between France, Germany, Belgium, and the United States, particularly regarding Scientology."

(Stephen A. Kent. 2001. p.9)

 

             Naast de parlementaire rapporten zal ook aandacht worden besteedt aan verschillende sekteobservatoria in deze verschillende landen, aangezien ook deze een belangrijke (f)actor in het sektendebat vormen.

 

IV.1.2 Onderzoekscommissies, verslagen en rapporten

 

             Hier wordt een overzicht gegeven van de parlementaire onderzoekscommissies naar sekten of naar Scientology. De verslagen met betrekking tot België, Frankrijk, Duitsland en Europa worden niet in dit, maar in het volgende hoofdstuk besproken. Van de overige verslagen, namelijk die uit Australië, het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland, Canada, Zwitserland en Nederland wordt hier een overzicht gegeven, gevolgd door een beknopte samenvatting:

 

 

IV.1.2.1. 1963-1965. Australië, Victoria. ‘Report of the Board of Enquiry into Scientology’. (Kevin Anderson)

 

             In 1965 werd in Australië – in de staat Victoria – het ‘Report of the Board of Enquiry into Scientology’ gepubliceerd. Dit verslag wordt meestal het ‘Anderson Report’ genoemd. Dit was het resultaat van een onderzoek onder leiding van Kevin Victor Anderson. Het is een van de meest uitgebreide rapporten. Er werden zo’n 151 getuigen aanhoord en de zittingen namen ongeveer anderhalf jaar in beslag. Deze vingen aan vanaf december 1963 en eindigden april 1965. Naast een ondervraging van huidige leden en ex-leden werd eveneens, waar nodig, de expertise ingeroepen van verschillende professoren, artsen, psychiaters, psychologen, fysici en wetenschappers. (Kevin Anderson. 1965. (Chapter 1: Preliminary) p.9)

 

             Net zoals de openingszin[52], waren de conclusies van dit rapport waren vernietigend:

"If there should be detected in this Report a note of unrelieved denunciation of scientology, it is because the evidence has shown its theories to be fantastic and impossible, its principles perverted and ill-founded, and its techniques debased and harmful. Scientology is a delusional belief system, based on fiction and fallacies and propagated by falsehood and deception. While making an appeal to the public as a worthy system whereby ability, intelligence and personality may be improved, it employs techniques which further its real purpose of securing domination over and mental enslavement of its adherents. It involves the administration by persons without any training in medicine or psychology of quasi-psychological treatment, which is harmful medically, morally and socially.”

(Kevin Anderson. 1965. (Chapter 30: Conclusions) p.215)

 

             Nog hetzelfde jaar werd de ‘Psychological Practices Act’ doorgevoerd. Deze voerde een registratie in van alle psychologen, via een ‘Psychological Council’ en beperkte onder andere de praktijk van psychologie tegen een vergoeding of beloning; het gebruik van het woord ‘psycholoog’ of vergelijkbare bewoordingen; en bepaalde vormen van reclame tot die personen die werden geregistreerd.

"21. [...] It also restricts the practice of hypnotism, and makes it a criminal offence to demand or receive, "directly, or indirectly, any fee or reward ... for or on account of or in relation to the teaching practice or application of Scientology" or to hold oneself out "as being willing to teach Scientology". Further, it provides for the seizure and delivery up to the Attorney-General of all scientological records."

(John Foster. 1971. (pt.21) p.6)

 

             Na de publicatie van het onderzoek in Victoria en de invoering van de Psychological Practices Act 1965 werden gelijkaardige initiatieven geïntroduceerd in de parlementen van West- en Zuid-Australië. Beiden voerden gelijkaardige wetgeving in met belastende bepalingen tegenover het praktiseren van Scientology. In Zuid-Australië werd bijvoorbeeld in 1968/1969 het gebruik van de E-meter gelimiteerd tot "legally qualified medical practitioners and other approved persons". (John Foster. 1971. (pt.23) p.8). In het Nederlands rapport staat vermeld dat deze in 1973-1974 terug zouden zijn afgeschaft[53].

 

             Scientology zelf, of misschien beter gezegd Hubbard, had kritiek op dit onderzoek. Hierin staat het pamflet ‘Kangaroo Court’ centraal, het telde zo’n 48 pagina’s en werd gepubliceerd in 1967. Daarin worden de bevindingen van het Anderson Report verklaard door het 'feit' de staat Victoria werd gesticht door veroordeelden, dieven, moordenaars, prostituees, etc...[54]

 

IV.1.2.2. 1969. Nieuw-Zeeland. 'Commission of Inquiry into Scientology'. (Guy R. Powles & Eric V. Dumbleton)

 

             In 1969 werd in Nieuw-Zeeland eveneens een onderzoekscommissie ingesteld, met name de ‘Commission of Inquiry into Scientology’. Deze werd gevoerd onder leiding van Guy Richardson Powles en Eric Vernon Dumbleton. Dit rapport staat gekend onder de naam ‘The Dumbletown-Powles Report’. Het onderzoek was in vergelijking met dat uit Australië minder intensief: de commissie zetelde in totaal 8 dagen, er werden 27 getuigen gehoord en het verslag telde 66 pagina's (Dumbleton and Powles. 1969. p.5). Het onderzoek werd beperkt tot 3 punten, en dat enkel voor Nieuw-Zeeland. Deze waren: "(a) Estrangements in family relationships (b) Control of persons under 21 (c) Improper or unreasonable pressures". (Dumbleton and Powles. 1969. p.5)

 

             Aangezien beweerd werd dat de praktijk van 'disconnection' en 'fair game' geen deel meer uitmaakte van de 'policy'[55], werd geconcludeerd "upon the evidence of the changed outlook on the part of Scientology, to make no recommendations about the necessity or expediency of legislation change at this stage." (Dumbleton and Powles. 1969. p.58). Daarnaast stelde de commissie enkele 'rules of practice' voor zoals de afschaffing van de praktijk van 'disconnection', van 'Suppressive Person or Declaration of Enemy orders' en zou er geen auditing of training mogen gegeven worden aan minderjarigen (-21) zonder toestemming van de ouders (Dumbleton and Powles. 1969. p.58).

 

IV.1.2.3. 1969-1972. Zuid-Afrika. 'Report of the Commission of Enquiry into Scientology'. (G.R. Kotzé)

 

             In Zuid-Afrika werd in 1969 een onderzoekscommissie ingesteld ‘Report of the Commission of Inquiry into Scientology’, onder leiding van Kotzé en deze rapporteerde in 1972. Er wordt onder andere vermelding gemaakt van dit verslag in de boeken van Roy Wallis (1977. p.198), Jon Atack (1990) en in het Nederlandse overheidsrapport (1984).

 

            Het verslag deed aanbevelingen, vergelijkbaar met deze in het Anderson, Foster en Dumbleton-Powles rapport, met name het

"[...] treffen van wettelijke voorzieningen ter voorkoming van de beoefening van psychotherapie door onbevoegden, tot het verbieden van het zonder vergunning verrichten van persoonlijkheidsonderzoek bij minderjarigen, tot het verbieden van naspeuringen door Scientology naar het doen en laten van vermeende tegenstanders en tot het verbieden van het verspreiden van valse en schadelijke informatie over psychiatrie en geestelijke gezondheidszorg. Mits deze maatregelen zouden worden doorgevoerd, achtte zij het niet geboden dat de activiteiten van de Scientology Kerk werden verboden. In hoeverre de aanbevolen wetgeving ook inderdaad tot stand is gebracht, is ons niet bekend."

(Witteveen. 1984. p.124)

 

IV.1.2.4. 1970-1971. Canada, Ontario. ‘Lee Report on Dianetics and Scientology: Chapter 4 of Sectarian Healers and Hypnotherapy'. (John A. Lee)

 

             In Canada in 1971 werd een onderzoekscommissie ingesteld “to enquire into and report upon all matters relating to the education and regulation relevant to the practice of the healing arts”. Professor John A. Lee verzorgde het hoofdstuk ‘Sectarian Healers and Hypnotherapy’. Van het 1000 pagina’s tellende rapport werden er zo’n 31 besteed aan Dianetics en Scientology. (John Foster. 1971. (pt.28-30) p.10)

 

             Ook in 1976 werd een onderzoek gevoerd en een verslag gemaakt door het parlement. Geen van deze rapporten, noch dit uit 1970 of 1976 leidde tot parlementaire actie (Nederlands overheidsrapport. p.124) Het rapport uit 1971 oordeelde dat het auditeren zonder enige twijfel een vorm van hypnose was. (John Lee. 1970. (Evaluation). p.87)

 

IV.1.2.5. 1969-1971. Verenigd Koninkrijk. 'Enquiry Into the Practice and Effects of Scientology’. (John Foster)

 

             In het Verenigd Koninrijk werd in 1971 een verslag gepubliceerd naar aanleiding van een onderzoek gevoerd door John Foster, getiteld ‘An Enquiry into the Practices and Effects of Scientology’.

 Dit rapport maakte enkel gebruik van materiaal van Scientology of materiaal dat Scientology erkent. Het maakte geen gebruik van getuigenissen, in de vorm van ex-leden, huidige leden of experts, zoals de onderzoekscommissies uit Australië of Nieuw-Zeeland wel deden.

 

             Hij oordeelde dat er geen sprake was van discriminatie tegen scientologen:

"192. [...] In none of these cases has there been discrimination against Scientologists on the grounds, or alleged grounds, of what they think or believe, the objection in each case has been on the grounds of what they do, or are thought to do, to other people."

(John Foster. 1971. (Chapter 8. pt.192) p.143)

 

             Hoewel Foster kritiek had op de wetgevingen die ingevoerd werden in Australiê, met een specifiek verbod op de uitoefening van Scientology, deed hij wel een gelijkaardig voorstel een soort van raad op te richten die het beroep van de psychotherapeuten in banen zou moeten leiden en dus in feite een soort van registratiecommissie zou moeten vormen. (John Foster. 1971. (Chapter 9. pt. 246-262) pp157-161)

 Daarnaast bestempelde hij de inreisperkende maatregelen tegen scientologen als ongerechtvaardigd (pas in 1980 trok de Britse regering deze in), met deze nuance dat scientologen zich niet mogen inschrijven als student bij hun bezoek aan het Verenigd Koninkrijk, omdat Scientology niet kan kwalificeren als een 'bona fide educational establishment' (John Foster. 1971. (Chapter 8. pt.210-214) p.149; Witteveen. 1984. p.129).

 Ook gaf hij de aanbeveling de geprivilegieerde positie van religieuze organisaties opnieuw ter discussie te stellen en gaf specifiek kritiek op de wetgeving die belastingsvrijheid regelde van religieuze organisaties (John Foster. 1971. (Chapter 9. pt.265, pt.268) p.162).

 

IV.1.2.6. 1980-1984. Nederland. 'Overheid en nieuwe religieuze bewegingen'. (Witteveen)

 

             Op 26 juni 1980 heeft de commissie voor de Volksgezondheid van de Tweede Kamer besloten een subcommissie 'sekten' in te stellen, Dat onderzoek heeft vier jaar in beslag genomen. Op 17 mei 1984 werd het verslag 'Overheid en nieuwe religieuze bewegingen' (ook gekend onder de naam 'Witteveen') ingediend, er worden zo'n 40 pagina's besteedt aan Scientology (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp106-107). Dit onderzoek naar sekten werd gevoerd "met het oog op de belangen van personen waarop deze activiteiten in hun bijzonder zijn gericht enerzijds en de hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg anderzijds, ten einde een oordeel mogelijk te maken over de vraag wat het overheidsbeleid ten aanzien van deze organisaties precies inhoudt en of in hoeverre in dit beleid aanpassing gewenst is." (Witteveen. 1984. p.3). In wat volgt beperk in me tot het stuk over Scientology (pp120-160); een kritiek op het rapport Witteveen kan men vinden in het artikel 'Het rapport Witteveen: een kritiek' van Luc De Droogh en Marijke Degrieck.

 

             Het Nederlandse rapport besluit dat men Scientology moeilijk anders kan zien dan een alternatieve vorm van psychotherapie, waar de ceremoniële aspecten pas later werden toegevoegd om de organisatie een zekere legitimatie te doen verschaffen, toch oordeelt ze over het karakter van Scientology: "alles afwegende dat van een levensbeschouwelijke organisatie met een sterke nadruk op de praktische toepassing van die levensbeschouwing." (Witteveen. 1984. p.153). Bovendien wordt "de filosofie van de organisatie niet zozeer ontdekt, zoals de Scientology Kerk het graag voorstelt, als wel geleidelijk aan overgedragen." (Witteveen. 1984. p.156). Dit wordt beschreven als een 'Kafkajaans proces': de Scientoloog, op weg naar een onduidelijk einddoel, zonder de weg te kennen, terwijl de mensen om hen heen alles lijken te weten.

 Er wordt aangeraden een zorgvuldiger voorlichting te bieden "[...] aan aspirant-leden over de trainingen en auditing, de achterliggende filosofie, de tarieven van de onderscheiden diensten en het functioneren van de organisatie. Ook activiteiten als dianetics en Narconon vergen een zuiverder produktvoorlichting, waarbij onder meer de relatie tot de Scientologyorganisatie en -leer duidelijk wordt uiteengezet." Daarnaast wordt de aanbeveling gedaan het "Het straffen- en beloningenstelsel en de verschillende procedures om leden aan de organisatie te binden of gebonden te houden" aan een heroverweging te onderwerpen (Witteveen. 1984. p.157)

 

             Het rapport oordeelt dat de activiteiten van Scientology in botsing komen met twee grondrechten, namelijk de godsdienstvrijheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. "Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging houdt wel degelijk ook in dat mensen zich dienen te onthouden van het uitoefenen van ontoelaatbare druk op hun medemensen op het gebied van godsdienst en levensovertuiging. De gang van zaken in de Scientology Kerk lijkt ons niet geheel met dat aspect van het grondrecht in overeenstemming." (Witteveen. 1984. pp156-157).

 Het bijhouden van de verschillende folders en het gebruik van de e-meter bij het auditeren wordt gezien als een schending van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer "omdat bedenkingen kunnen worden aangevoerd zowel tegen de wijze van verkrijging van de gegevens als tegen de waarborgen waarmee de gegevensverzamelingen zijn omgeven." (Witteveen. 1984. pp157-159).

 

             Het rapport besluit dat, als de kerk niet bereid zou blijken verandering te brengen in haar 'botsing' met deze 2 grondrechten: met name de vrijheid van godsdienst en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, "dan [...] de vraag [zou] kunnen worden gesteld of zij daarmee niet binnen de wettelijke termen van de verboden rechtspersoon zou vallen." (Witteveen. 1984. p.160).

 

             Later, tussen 1985 en 1987 werd een grondig debat gevoerd omtrent dat rapport en werd daaruit geoordeeld dat er zich geen politieke maatregelen opdringen, ook niet in verband met de bescherming van minderjarigen (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p.107)

 

IV.1.2.7. 1996-1997. Zwitserland. ‘Audit sur les dérives sectaires’. (François Bellanger)

 

             Op 8 januari 1996 werd in Zwitserland verzocht een verslag te maken over 'sektarische uitwassen' (gedefinieerd als onwettige handelingen in verband met het sektarische verschijnsel). François Bellanger werd aangeduid als voorzitter, verder werden 5 juristen aangewezen. Het verslag werd een jaar later ingediend, in februari 1997, telde 297 pagina's en droeg de titel 'Audit sur les dérives sectaires: Rapport du groupe d'experts genevois au Département de Justice et Police et des Transports du canton de Genève'. (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p.109)

 In dit onderzoek werd gekozen de term sekte niet te definiëren en de aandacht werd zo toegespitst op de symptomen van de sektarische uitwassen. Het verslag geeft een overzicht van het sektarische verschijnsel, tegen de achtergrond van onderwijs, vrijheid van godsdienst en de bescherming van de slachtoffers. Er wordt dieper ingegaan op de bescherming van het kind, bestuursrechtelijke maatregelen, fiscale knelpunten en de strafrechtelijke aanpak. Elke deskundige heeft voor elk van die thema’s bijzondere aanbevelingen geformuleerd (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p.110).

 

 

IV.2 Specifiek: een verkennend en vergelijkend onderzoek.

 

IV.2.1. Verenigde Staten van Amerika

 

Bibliografie:

 

             Scientology is ontstaan en heeft zijn thuisbasis in de Verenigde Staten van Amerika. In dit land werd nooit een onderzoekscommissie ingesteld zoals dat in andere landen wel gebeurde. Toch zijn er enkele voorvallen die belangrijk zijn om te vermelden. Ik zal hier enkele van deze aanraken, namelijk de onenigheid tussen Scientology en de FDA (Food and Drug Administration), tussen Scientology en de IRS (Internal Revenue System) die eindigde in 1993; en de internationale kritieken van de US Department of State in haar jaarlijkse verslagen over mensenrechten en religieuze vrijheid.

 

FDA (Food and Drug Administration)

 

             Zoals in het deel 'III.2.2.3.2 pseudo-wetenschap' staat vermeld, kwam Scientology al vroeg in aanraking met de FDA, de Food and Drug Administration. Deze nam in 1958 21.000 tabletten Dianazine in beslag en "claiming that they were falsely labeled as a preventative and treatment of 'radiation sickness'." (Roy Wallis. 1997. p.190).

 De tweede interventie vondt plaats in 1963, toen de FDA, op basis van een onderzoek over de e-meter, terug een inval deed in de 'Founding Church of Scientology' en daar e-meters en andere documenten in beslag nam. In de rechtszaak die hieruit resulteerde, werd geoordeeld dat Scientology enkel de e-meter mocht gebruiken "in bona fide religious counselling if labelled as ineffective in treating illness." (Roy Wallis. 1997. p.191, p.197). De rechter oordeelde dat het seculiere gebruik van de e-meter verboden moest worden, en dat deze enkel mocht gebruikt worden in een specifiek religieuze setting; en dat enkel en alleen wanneer het een nieuw etiket zou dragen waar vermeld werd dat het instrument niet kan gebruikt worden om geneeskundige of diagnostische taken uit te voeren (Roy Wallis. 1997. p.197; Jon Atack. 1990. p.150). In het boekje 'Scientology: de grondbeginselen van het denken' staat dan ook vooraf vermeld:

"De Hubbard Elektrometer is een religieus instrument, dat gebruikt wordt bij de biecht in de kerk. Op zich doet het niets; het wordt alleen door geestelijken gebruikt om de leden van de Kerk te assisteren bij het vinden van gebieden van geestelijke pijn of nood. [...] De elektrometer is niet bedoeld noch effektief voor het diagnostiseren, behandelen of voorkomen van enigerlei ziekte." [56]

(L. Ron Hubbard. 1978.)

 

Clearwater

 

Bibliografie:

 

             Zoals in 'Deel III.5: .x Sea Org' aangeduid, vestigde Scientology zich in 1975 in Clearwater, Florida. Deze stad zou voor scientologen zijn wat Salt Lake City is voor de mormonen, of Mekka voor moslims. In Oktober 1975 kocht 'Southern Land Sales and Develepment Corporation' het Fort Harrison Hotel voor zo'n $2.300.000, en de 'Bank of Clearwater' voor zo'n $550.000 met cash geld (Russell Miller. 1988. p.295). Later huurde de 'United Churches of Florida' deze gebouwen. Pas later kwam uit dat deze twee organisaties frontgroepen van Scientology waren. In deze tijd werd 'Project Power' en 'Project Power 2: Vatican Passport' opgezet, dat als doel had "to establish the indispensability of United Churches' in the community"[57] (Russell Miller. 1988. p.296). 6 december 1975 werd 'Flag Land Base' opgericht, deze huisde in het Fort Harrison Hotel.

 Op 28 Januari 1976 werd toegegeven dat de gebouwen door Scientology werden gekocht en de dag erna begon Scientology een rechtszaak tegen de burgemeester van Clearwater, Gabriel Cazares, waarin $1.000.000 werd geëist omwille van "libel, slander and violation of the church's civil rights" (Russell Miller. 1988. p.296-297). Tegen deze burgemeester werden verschillende 'operations' en 'projects' opgericht door het Guardian Office, waaronder 'Operation Italian Fog', 'Operation Keller', 'Operation Speedy Gonzales', 'Operation Street-man', 'Operation Yellow', 'Project Mayor Cazares Handling'.

 

IRS (Inland Revenue Service) (1958-1993)

 

             Belastingsvrijheid is een ander heikel punt voor Scientology. In 1957 werd ze erkend als een belastingsvrije religieuze organisatie door de IRS, maar dit werd in 1967 terug ingetrokken, wat de start vormde van een lange strijd tussen Scientology en de IRS, die uiteindelijk in 1993 in het voordeel van Scientology werd beslecht met terug een 'out of court settlement on undisclosed terms' (Derek Davis. 2004. p.3; Stewart Lamont. 1986. p.28). In ruil voor dit akkoord, betaalde de kerk $12.500.000 aan de IRS (Derek Davis. 2004. p.4). "Whatever may have been the merits of Scientology's case, the organization's promise to call off 2,300 lawsuits against the federal department likely was a factor in the favourable decision that it received." (Stephen Kent. 2001. (pt.11.1) p.9).

 In 'Operation Snow White' (infra: 'III.5: .x GO') werden onder andere documenten gestolen uit kantoren van IRS (naast de kantoren van bijvoorbeeld de CIA en de FBI). Men zou zelfs een microfoontje geplaatst hebben in een kantoor van IRS in Washington (Sappell and Welkos. 1990. (Part 6 Chapter 5)).

 

             Net zoals Scientology organisaties heeft die strijden tegen psychiatrie en Interpol, bestond er ook een organisatie die als doel had de IRS te bestrijden, met name de 'National Coalition of IRS Whistleblowers'. "The coalition, founded in the mid-1980s by the Church of Scientology's Freedom magazine, helped fuel a 1989 congressional inquiry into alleged wrongdoing by the former chief of the IRS's Criminal Investigations Division in Los Angeles and other agency officials." (LA. Times. Sappell and Welkos. 1990. (Part 6, Chapter 5)). Dat hielp in die mate dat de IRS een akkoord met Scientology bereikte, zodat in ruil voor $12.500.000, de 2300 rechtszaken werden stopgezet en Scientology belastingsvrijheid als erkende religie kreeg.

 

             Stephen Kent beargumenteert dat dit akkoord uit 1993 met de IRS grote voordelen meebracht voor Scientology, die verder reiken dan een gewone belastingsvrijheid, wat op zich al aanzienlijk is gezien David Miscavige zelf beweerde dat dit akkoord uit 1993 Scientology een rekening van zo'n $1.000.000.000 bespaarde (Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. p.15).

"Most significantly, after the IRS/Scientology agreement, the United States Department of State now considered Scientology to be a tax-exempt religion, so it began criticizing Germany’s actions against the organization and its members."

(Stephen A. Kent. 2002. (pt.9) p.4)

 

             In een bepaalde rechtszaak in de Verenigde Staten werd de erkenning van Scientology als belastingsvrije organisatie in vraag gesteld. De aanklagers, Michael en Marla Sklar, probeerden Scientology's belastingsvrije status als precedent te gebruiken om zelf van belastingen te worden vrijgesteld voor het inschrijvingsgeld van hun kinderen in een religieuze school. Hoewel deze geen belastingsvrijheid voor het schoolgeld kregen lokte deze zaak toch sterke kritiek uit op het geheime akkoord tussen de IRS en Scientology, omdat deze dit akkoord zou gesloten hebben louter om een lange en kostelijke rechtszaak te vermijden (Stephen Kent. 2003. (pt.11) p.17-19).

 

Internationale Kritiek

 

             Door middel van dit akkoord met de IRS in 1993 werd Scientology dus een geregistreerde 'charity', liefdadigheidsinstelling, wat betekent dat de be- of mishandeling van Scientology in het buitenland onder de hoede viel voor de 'Department of State'. De 'Department of State' brengt twee jaarlijkse rapporten uit, een over mensenrechten en een over religieuze vrijheid. Deze rapporten leveren kritiek op mensenrechten in alle landen van de wereld, behalve de Verenigde Staten zelf. Ernstige schendingen van deze mensenrechten kunnen leiden tot Amerikaanse sancties (Stephen A. Kent. 2001 p.1). Bijgevolg is de eerste vermelding van discriminatie tegenover Scientology in Duitsland, te vindn in het jaarlijkse mesenrechtenrapport van 1993. "Again in social movement language, Scientology now had an 'elite constituent' on its side-the United States government-which had become a core-state supporter with access to large amounts of resources amongst world players." (Stephen A. Kent. 2001. p.9), want "[...] the American State Department human rights criticisms, shows a profound and increasingly inexcusable ignorance of disturbing if not dangerous abuses that occur as routine Scientology policy against many of its members." (Stephen A. Kent. 1999a. p.10)

 

             Kent plaatst dit feit naast de vernietiging van CAN (infra: 'II.5: .x CAN') in 1995-1996, de organisatie die het meest uitgesproken kritiek uitte tegen Scientology. Het akkoord met de IRS en de vernietiging van CAN resulteerden samen in het tenietdoen van oppositie wanneer het aankwam op lobbyen op nationaal niveau (Stephen A. Kent. 2001. (pt.11.8) p.12).

"Consequently, poorly informed officials cannot view the reactions to Scientology by French and German officials outside of a narrow, mythologized context of American religious freedom issues (Sullivan, 1999:2). They are unable to realize that international opposition to Scientology in Europe may not represent violations of religious human rights but instead may signify efforts to protect citizens from an organization whose alleged human rights violations against its own members appear to be systematic and routine."

(Stephen A. Kent. 2001. (pt.11.8) p.12)

 

             Kent wijst nog een andere invloed aan in dit internationale mensenrechtendebat, en dat is het gebruik van beroemdheden. In 1997 gingen Isaac Hayes, John Travolta en Chick Corea namelijk getuigen voor de OSCE, (Organisation (vroeger Conference) on Security and Cooperation in Europe; ook genaamd de 'Helsinki Commission') (Stephen Kent. 2002. (pt.16-21) p.7-10). Daarnaast wordt ook op federaal niveau gelobbyd met beroemdheden als John Travolta (Stephen Kent. 2001; infra: III.5: 'Celebrity Centres')

 

             Derek H. Davis maakt een interessante analyse van president Bush zijn plan in verband met het stimuleren van 'Faith-based initiatives' in zijn artikel ‘A not so Charitable Choice: New Religious Movements and President Bush’s Plan for Faith-based Social Services’. Hij plaatst dit plan tegen de achtergrond van nieuwe religieuze bewegingen, wat interessant kan zijn in het geval Scientology aangezien deze verschillende organisaties heeft die in de categorie van 'Faith-based social services' kunnen worden ondergebracht, met name organisaties die onder ABLE vallen zoals Narconon, Criminon, Applied Scholastics, Detox Center, HealthMed, etc. Hij plaatst dit onder andere tegen de discussie van scheiding tussen kerk en staat en probeert enkel problemen en conflicten te beantwoorden die in het licht van deze context worden opgeroepen. (Derek H Davis. 2002)

 

             Aangezien de Amerikaanse visie op het sektendebat en omtrent godsdienstvrijheid zal worden besproken aan de hand van een vergelijking met het Europese perspectief hieromtrent, zal dit plaatsvinden in 'IV.2: .x Scientology in Europa', daar eerst het Europese perspectief moet worden verkend.

 

IV.2.2. België

 

Bibliografie:

 

             Eerst zal een overzicht worden gegeven van Scientology in België. Daarna wordt ingegaan op de parlementaire onderzoekscommissie uit 1996-1997 en de oprichting van het Informatie- en Adviescentrum inzake Schadelijke Sektarische Organisatie (IACSSO) en van de administratieve coördinatiecel inzake de strijd tegen schadelijke sektarische organisaties. Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de internationale kritiek die België en het IACSSO ontving, op politiek en academisch vlak.

 

Scientology in België

 

             In 1973 werd in Brussel een missie opgericht die in 1981 de 'Scientology Kerk van België' werd. In de periode 1978-1982 groeide de vraag naar haar diensten 6 tot 7 maal. Sindsdien zou dat gestabiliseerd zijn (cijfers van 1984-1985, Dobbelaere). Eind 1984 werd beweerd dat er zo'n 1000 personen op weg waren 'clear' te worden, 50 waren 'clear', het adressenbestand schatte men op 6 à 7000, waarvan de Franstaligen overwegen (Karel Dobbelaere. 1985. pp421-£22). In het Belgische Rapport uit 1997 vermelden Vermeulen en Vaquette, woordvoerders van de kerk, dat zo'n 6 à 7000 personen "in contact zijn met de Scientology-kerk, de boeken van L. Ron Hubbard lezen en deze zijn principes toepassen". Er zouden zo'n 5000 actieve leden en een 15-tal vaste leden zijn (Duquesne en Willems. 1997. (Deel 1). p.182).

 

             In 1984 zou zich een mini-revolte voltrokken hebben toen Jackie Vaquette de leiding overnam en nieuwe statuten van de kerk definieerde. In 1985 werd Vaquette afgezet, in 1988 kwam deze terug, eerst als secretaris, daarna als woordvoerder van de kerk; Vaquette zou ook de contactpersoon zijn voor NCLESJ (National Commission on Law Enforcement and Social Justice; infra: III.5: .x CCHR & NCLESJ). Andere Scientology-afdelingen worden gesuperviseerd vanuit Brussel. Mechelen heeft een 'Dianetisch Centrum' sinds 1989, Brugge het 'Dianets Center Brugge' sinds 1992. De 'Scientology-kerk te Antwerpen' werd in december 1981 gesticht, droeg een tijdje de naam 'Dianetisch Centrum', werd ontbonden in 1985 en herrees in 1988 onder de naam 'Dianetics Center'. Verder staat het Belgisch centrum in verbinding met 'AOSH EU & AF' (Advanced Organization & St. Hill for Europe & Africa) in Kopenhagen 'AOSH' (Advanced Organization St. Hill) in Saint Hill, Sussex, Verenigd Koninkrijk (Alain Lallemand. 1994. p.141-145).

 

             Het European Office for Public Affairs and Human Rights (infra: 'III.5: .x EOPAHR') is gelegen in Brussel en wordt geleid door Martin Weightman, een OSA-directeur (infra: 'III.4: .x GO, OSA') (Alain Lallemand. 1994. pp145-146).

 Ook ABLE (infra: 'III.5: .x ABLE') is actief in België. Applied Scholastics bijvoorbeeld onder de naam 'Harmonische Opvoeding' of 'Education Harmonieuse'. Hier wordt de 'Study Tech' van Hubbard gebruikt (Alain Lallemand. 1994. p.147). In maart 1982 werd Narconon opgericht te Brussel, maar deze werd in september 1985 terug ontbonden. Die vereniging zou vervangen zijn door een nieuwe: 'Oui à la vie, non à la drogue', onder de leiding van Flavio Spirito en Ludo Vermeulen. Verder werd er ook een antidrug campagne gevoerd in klassen van het lager onderwijs, 'Drug Free Sheriffs' (Duquesne en Willems. 1997. (Deel 1). p.310; Alain Lallemand. 1994. p.148)

 Ook WISE (infra: 'III.5: .x WISE'), die de 'Administration Technology' of 'Admin Tech' verkoopt, is actief in België. In het Belgisch rapport worden 'U-man' en 'Business Efficiency' vermeld. (Duquesne en Willems. 1997. (Deel 1) p.315). Martin Weightman beweerde in september 2004 dat er zo'n 15 WISE ondernemingen zijn in België en sommige van deze zouden verbonden zijn aan 'vzw Hubbard College of Administration Belgium'. Eind 1999 deed de gerechtelijke politie huiszoekingen bij 6 bedrijven verbonden aan de 'vzw Hubbard College of Administration Belgium'[58], die dan weer een tak is van 'Hubbard College Administration International'. In april 2004 opende Patricia Ceysens, voormalig minister van Economie, een telefoonlijn voor klachten in verband met U-Man Belgium. In de tijd van 2 weken kwamen twee klachten binnen: een in verband met de lage kwaliteit van de cursussen en ander die het gebruik van sauna's bizar vond. (De Tijd. 2004-09-13; De Standaard. 2004-04-10).

 

             Op 30 September 1999 werd een inval gedaan in kantoren van de kerk van Scientology en in enkele huizen van scientologen. Daar werden computers en documenten inbeslag genomen, inclusief de pre-clear folders. Een tweede kleinere inval werd gedaan in het hoofdkwartier in Brussel op 8 Februari 2001, ook toen werden documenten in beslag genomen. Het merendeel van de computers waren toen al teruggegeven, maar de documenten niet.

"The Church of Scientology took legal action in 2001 to obtain its documents and has filed a complaint claiming that the Prosecutor's Office provided prejudicial statements to the press in violation of the country's secrecy laws regarding investigations. On March 6, 2001, the Church of Scientology filed a formal complaint against the Government with the United Nations Special Rapporteur on Religious Intolerance."

(U.S. Department of State. Report on International Religious Freedom 2001: Belgium. (Section II. Status of Religious Freedom))

             Op 30 Januari 2002 oordeelde het Hof van Cassatie in Brussel dat de pre-clear folders wel degelijk mochten worden behouden door de onderzoeksrechter, dat de kerk deze informatie bijhield in strijd met de wetgeving omtrent privacy, en dat de rechtbank geen verplichting had deze document terug te geven (U.S. Department of State. Report on International Religious Freedom 2002: Belgium. (Section II. Status of Religious Freedom))

 In Juni 2003 werd zo'n 326.000 euro bevroren op een bankrekening van de kerk van Scientology, omdat deze van het witwassen van geld verdacht werd. Later datzelfde jaar werd dat geld terug onbevroren (U.S. Department of State. Report on International Religious Freedom 2004: Belgium. (Section II. Status of Religious Freedom)).

 

Parlementaire onderzoekscommissie (1996-1997)

 

             De Kamer keurde op 14 maart 1996 het voorstel goed dat door A. Duquesne werd ingediend bij de commissie voor Justitie. Op 28 maart werd de commissie en op 25 april het bureau van de commissie samengesteld. A. Duquesne en L. Willems werden aangewezen als rapporteurs. In totaal bestond ze uit zo'n 58 vergaderingen en aanhoorde ze 136 getuigen. Het mandaat van de onderzoekscommissie werd twee maal verlengd tot uiterlijk 30 april 1997. (Duquesne en Willems. 1997. (Deel 1) p.8). Het verslag telde 670 pagina's (wat men best halveert omdat het tweetalig is) en droeg de titel: 'Parlementair onderzoek met het oog op de beleidsvorming ter bestrijding van de onwettige praktijken van de sekten en van de gevaren ervan voor de samenleving en voor het individu, inzonderheid voor de minderjarigen'.

 Getuigen die werden gehoord zijn onder andere: "leden van de regering, vertegenwoordigers van de rechterlijke macht, functionarissen of leden van de politie- en inlichtingendiensten, leden van het comité I en topambtenaren van de administratie (federale en gemeenschapsinstanties)". Ook getuigenissen van "universiteitsprofessoren, van wetenschapsmensen en van auteurs die over theoretische of praktische kennis in dit domein beschikken" en van "vertegenwoordigers van verenigingen die opkomen voor slachtoffers van sektepraktijken, alsmede van exleden van sectaire bewegingen en familieleden van sekteleden of van gewezen leden" en van "vertegenwoordigers van diverse verenigingen die als « sektarisch » worden beschouwd" (Duquesne en Willems. 1997. (Deel I). p.12).

 

             Zoals eerder aangetoond (infra: 'II.2 Definitorische problematiek'), maakt het verslag van de Belgische onderzoekscommissie een onderscheid gemaakt tussen een 'sekte stricto sensu', een 'schadelijke sektarische organisatie' en 'verenigingen met oogmerk misdrijven te plegen' (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp99-101). Een sekte stricto sensu is een op zich respectabele organisatie. De definitie van schadelijke sektarische organisatie (SSO), vastgelegd als operationele definitie in artikel 2 uit de wet van 2 juni 1998, luidt:

“elke groepering met een levensbeschouwelijk of godsdienstig doel, of die zich als dusdanig voordoet en die zich in haar organisatie of praktijken, overgeeft aan schadelijke onwettige activiteiten, het individu of de samenleving schaadt of de menselijke waardigheid aantast. Het schadelijk karakter van een sektarische organisatie wordt onderzocht op basis van de principes welke zijn vastgelegd in de Grondwet, de wetten, de decreten, ordonnanties en in de internationale verdragen inzake de bescherming van de rechten van de mens welke door België werden geratificeerd.”

(Wet ter oprichting van het IACSSO. 2 Juni 1998)

 

             Op deze manier probeert men aan de soms heftige discussie die in 'II.2: Definitorische problematiek' werd uiteengezet te ontsnappen. Er wordt alleen de vraag gesteld in hoeverre deze bewegingen schade aanrichten, een invalshoek waar politiek- en rechtsfilosofisch weinig discussie over bestaat. In feite staat het schadebeginsel van Mill staat hier dus voorop (Luc De Droogh. 2002. pp47-48). "De criminologische invalshoek heeft echter haar voordelen. Ze schept een soort neutraliteit waarbij enkel gekeken wordt naar strafbare feiten die in organisaties die door diverse overheidsinstanties en door 'experts' regelmatig als sektarisch bestempeld worden." (Luc De Droogh. 1997. p.3). Daarnaast wordt de bewijslast voor die schadelijkheid bij de overheid gelegd (Luc De Droogh. 2002. p.48). Het rapport definieert dan ook enkele criteria van gevaarlijkheid[59] "aan de hand waarvan een sektarische organisatie als schadelijk kan worden aangemerkt of die een verzwarende omstandigheid bij hun schadelijk gedrag kunnen zijn".(Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp100-101)

 

             De onderzoekscommissie eindigt met enkele aanbevelingen, waaronder bijvoorbeeld de oprichting van een 'administratieve coördinatiecel inzake schadelijke sektarische organisaties' en het 'Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties'.

 Daarnaast werden ook aanbevelingen gedaan de verschillende betrokken (federale) instanties, diensten en opleidingen te sensibiliseren voor deze problematiek; de gerechtelijke overheid en politie- en inlichtingendiensten beter de coördineren, alsook de samenwerking met Europese en internationale instanties te intensifiëren. Ze wijst op de noodzaak van een publieksvoorlichting, in het bijzonder voor minderjarigen; van de hulpverlening van ex-sekteleden; een strengere controle op niet erkende onderwijsinstellingen en een sensibilisering van de artsenopleiding. Daarnaast wijst ze erop dat ook het wettenarsenaal dient te worden aangevuld met bijvoorbeeld de invoering van de termen 'psychologische dwang', 'misbruik van een toestand van zwakheid', en 'het actief aanzetten tot zelfmoord'; of dat andere wetten, zoals de wet betreffende de jeugdbescherming en de wet die de vrijheid van vereniging waarborgt betreffende v.z.w's en instellingen van openbaar nut, dienen te worden aangepast. (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp219-226).

 

             In het begin van deze verhandeling ('II.1') wees ik er op dat het Belgische rapport aanzienlijke aandacht had voor de polarisatie in dit debat en specifiek een kritisch oog openhield voor de rol die CESNUR, diens directeur Massimo Introvigne en anderen innemen in dit debat. Daarnaast besloot men dat men een bredere visie nodig had om het onderzoek te voeren dan enkel de godsdienstsociologische visie. [60] Want hoewel 'de godsdienstsociologen' aandacht hebben voor "een analyse van de doctrine van deze bewegingen op basis van hun basisteksten en van de functionele organisatie van deze groepen" schenken ze geen aandacht aan "de mogelijke financiële en andere malversaties die onlosmakelijk verbonden kunnen zijn met die sektarische organisaties [...] Of er sprake is van strafrechtelijke, financiële of andere inbreuken, [...] het bestaan van financiële geldstromen en netwerken [...], het soms erg schadelijke karakter van de doctrine [...] de gevolgen die dergelijke doctrines kunnen hebben voor de openbare veiligheid en voor individuen op psychologisch, sociaal en financieel vlak."

(Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp117-118)

 

             Aan de hand van een vergelijking van de stellingen en gedachtekaders van de groep godsdienstsociologen en anderzijds groepen die voornamelijk de negatieve kenmerken van sekten onderstrepen kwam de commissie tot wat ze zelf een dubbele conclusie noemde:

"Enerzijds kan met de analyses en de suggesties van deze groep godsdienstsociologen de opdracht van de commissie, met name het in kaart brengen van de schadelijke aspecten van deze organisaties, niet worden vervuld. [...] Anderzijds betreurt de commissie dat de besluiten van dergelijke analyses rond «nieuwe religieuze bewegingen» zonder grondig onderzoek worden gepubliceerd" [61]

(Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p118)

 

             Introvigne schrijft hierover dat het Belgische rapport expliciet de academische bezwaren tegenover mentale manipulatie negeerde, omdat het de ethische keuze maakte om de verhalen van de slachtoffers te geloven. "By "victims" the Belgian Commission means those normally defined by social scientists as "apostates"." (Massimo Introvigne. 1998a. p.5). Ook J. Gordon Melton geeft een gelijkaardige kritiek het academische perspectief gewoonweg werd genegeerd (J. Gordon Melton. 1999. p.4). Een correctere visie zou zijn dat het Belgische rapport de perspectieven van 'de godsdienstsociologen' voor het grote deel niet kon integreren in haar onderzoek, omdat deze niets vertelden over de praktijken waar het Belgische rapport onderzoek naar deed, met name schadelijke praktijken.

 

             Sinds de publicatie van het Belgische rapport hebben een aantal sekten, waaronder Scientology, geklaagd over moeilijkheden om ruimten te huren voor religieuze bijeenkomsten omdat ze door de autoriteiten en door particuliere instellingen als 'schadelijke of gevaarlijke sekten' worden beschouwd. De publicatie van de 'Synoptische Tabel', als bijlage van het rapport, heeft al heel wat commotie veroorzaakt. Deze lijst werd gezien als een 'sektenlijst', vergelijkbaar met die uit het Franse rapport Gest/Guyard (supra), wat niet correct is aangezien de lijst gewoon een overzicht gaf van alle groepen die in de discussies behandeld werden. Bij de inleiding van die lijst staat zelfs expliciet vermeld dat dit geen standpunt, noch waardeoordeel inhoudt en dat groepen die op de lijst voorkomen niet noodzakelijk een schadelijke sektarische organisatie of zelfs een 'sekte stricto sensu' zijn. Daarnaast besliste het Belgische parlement dat deze synoptische tabel geen deel uitmaakte van de aanbevelingen en dus niet het voorwerp uitmaakte van een goed- of afkeuring door de Kamer (Adelbert Denaux. 2002. p.7).

 

IACSSO en administratieve coördinatiecel.

 

             In de wet ter oprichting van het IACSSO van 2 juni 1998 staan de opdrachten van het centrum omschreven in artikel 6. In de eerste paragraaf worden deze bepaald als (1) het bestuderen van het verschijnsel SSO (schadelijke sektarische organisatie); (2) het oprichten van een publiek toegankelijk documentatiecentrum; (3) zorgen voor onthaal en het publiek inlichten over zijn rechten en plichten; (4) advies geven en aanbevelingen doen, in bijzonder over het beleid. In de tweede paragraaf staat dat het centrum daartoe gemachtigd is: (1) alle beschikbare informatie te verzamelen; (2) alle noodzakelijke studies en onderzoeken uit te voeren; (3) elk archief of documentatiefonds zonodig over te nemen; (4) steun en begeleiding te verlenen aan instellingen, organisaties en verleners van juridische bijstand en (5) vakbekwame verenigingen en personen te raad plegen of uit te nodigen. Paragraaf drie handelt over de vertrouwelijkheid en beveiliging van persoonsgegevens. (Wet houdende oprichting van een Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties en van een Administratieve coördinatiecel inzake de strijd tegen schadelijke sektarische organisaties. (Hoofdstuk II. Art.6)).

 

             Daarin heeft het centrum een 'functionele onafhankelijkheid, "het is immers niet geïntegreerd in de hiërarchische structuur van dit ministerie [van Justitie]. [...] Het Centrum is ook onafhankelijk ten opzicht van zowel de sekten zelf als de antisekteorganisaties. Het is noch de spreekbuis van de regering noch van om het even welk soort drukkingsgroep. [...] Het Centrum heeft geen bevoegdheid om in te grijpen op het gebied van de openbare orde." (Adelbert Denaux. 2002. p.8)

 

             Dat er nog steeds misverstanden zijn hieromtrent wordt duidelijk aan de hand van bijvoorbeeld de ongenuanceerde kritiek die Willy Fautré geeft op de term 'schadelijke sektarische organisatie': "In conclusie heeft de wetgever het Observatorium het mandaat gegeven schadelijke sektarische organisaties te identificeren, in feite een onderscheid te maken tussen goede en slechte religies." (Willy Fautré. 2003. p.7).             Deze definities, de oprichting, opdrachten en taken van het Centrum zijn juist een middel om eventuele schendingen van bepaalde wetten en de mensenrechten te voorkomen. Schade is het centrale criterium. Iets anders dan de conclusie van Willy Fautré uit het rapport van Human Rights Without Frontiers 'België en Religieuze Onverdraagzaamheid', met name het maken van een onderscheid maken tussen goede en slechte religies, wat zou duiden op een inhoudelijk oordeel en aldus religieuze discriminatie of op zijn minst intolerantie.

 

             De geldigheid van het bestaan van centrum werd voor de rechtbank getest in 2000, wanneer de Antroposofische vereniging naar het Arbitragehof stapte om de wet ter oprichting van het IACSSO ter vernietigen. De reden hiervoor was dat deze wet bepaalde rechten en vrijheden zou aantasten die in de grondwet en bepaalde internationale verdragen worden gewaarborgd.[62] Het Arbitragehof oordeelde dat het centrum "geen schending inhoudt van de rechten van godsdienstige minderheden, omdat het centrum een informatieve werking heeft en geen beslissingen kan nemen over de oprichting, het bestaan of voortbestaan van bepaalde verenigingen." (Ethiek en Maatschappij. 2002. p.3). Noch heeft het centrum de bevoegdheid een meningsuiting te controleren of te verbieden (Arrest 2000-03-21. (pt. B.2.9)). Naast een gehele vernietiging van de wet in eerste instantie, probeerde de Antroposofische Vereniging in tweede instantie bepaalde artikelen van die wet te vernietigen, waaronder artikel 2; art.6, paragraaf 1, 3 en 4; die eveneens allen onontvankelijk werden verklaard (Arrest Arbitragehof van 21 maart 2000. (Arrest 2000-03-21. (pt. B.3.1; B.4.1; B.5.1)).

             Hierop werd een klacht ingediend bij het Europese Hof in Straatsburg, maar deze werd in september 2002 niet-ontvankelijk verklaard (Willy Fautré. 2003. p.8).

             Andere groepen zouden gelijkaardige procedures hebben opgestart, maar na het falen van Antroposofische Vereniging hebben deze hun klachten laten vallen, behalve de kerk van Scientology. "In november 2001 dienden zij een klacht in tegen de Belgische Staat bij het Bestuurlijke Hof naar aanleiding van de Parlementaire Onderzoekscommissie voor sekten van 1997." (Willy Fautré. 2003. p.8).

 

 Het lijkt me frappant dat juist een rapport dat handelt over mensenrechten geen ruimte laat voor de mogelijkheid dat zo’n centrum de functie zou kunnen vervullen juist die mensenrechten te waarborgen. Dit is dan ook exemplarisch voor de kritiek die Barker geeft op HRGs (Human Right Groups), met name dat deze enerzijds weinig afweten over de sekten of nieuwe religieuze bewegingen en dat ze zich anderzijds eenzijdig inzetten ter verdediging van de godsdienstvrijheid in plaats van bijvoorbeeld op schendingen van mensenrechten te duiden die binnen religies of nieuwe religieuze bewegingen plaatsvinden (Eileen Barker. 2002. p.8).

             In de typologie van Cult-Watching Groups van Eileen Barker zou het IACSSO best omschreven kunnen worden als een ROG (Research Oriented Group). Op basis van onderzoek moet namelijk informatie verschaffen. Het centrum verschilt van organisaties als AWARE in die mate dat het niet per se opgericht is om sekten uit een negatief daglicht te halen, maar juist op de gevaren ervan te wijzen.

 

Vrijheid van Religie in België

 

             Zonder de ganse grondwet te willen samenvatten, zou ik toch willen duiden dat de artikels 11, 19, 20, 21, 24, 25, 29, 32 en 181 uit de Belgische grondwet in deze discussie van belang kunnen zijn.

 Toch is het belangrijk de situatie in België te beschrijven, België kent namelijk geen volledige, maar een eerder betrekkelijke scheiding tussen kerk en staat. Hier staat het systeem van erkenning van religies centraal. Wanneer een groepering wil erkend worden als religie, moet deze een aanvraag indienen bij het Ministerie van Justitie, die daarop een onderzoek instelt. Op basis hiervan kent het parlement de erkende status dan uiteindelijk toe (Willy Fautré. 2003. p.3). Bij deze erkenning wordt normaal gezien rekening gehouden met vijf criteria, alvorens te beslissen een religieuze groep wel of niet te erkennen. "de religie dient een structuur te hebben, een voldoende aantal leden te hebben, in het land aanwezig te zijn voor een geruime tijdsperiode, een sociale waarde te bieden aan de mensen [en] zich te houden aan de wetten van het land en de openbare orde te respecteren." (Willy Fautré. 2003. p.3). Momenteel zijn er zo’n 6 erkende religies in België: het Rooms-katholicisme, Protestantisme, Judaïsme, Anglicanisme, Islam en de Orthodoxie en 1 erkende levensbeschouwelijke beweging: de Vrijzinnigheid. Deze erkende religies worden gefinancierd door de Staat. Volgens artikel 181 in de grondwet heeft een erkende eredienst dan recht op financiëring.

 Deze financiëring van erkende religies, samen met het bestaan van het IACSSO en de 'administratieve coördinatiecel' wordt door door Fautré 'geïnstitutionaliseerde religieuze discriminatie' genoemd (Willy Fautré. 2003. p.7).

 

             Onlangs werd Scientology de erkenning als eredienst in België geweigerd. Minister Laurette Onkelinkx weigerde en gaf daarvoor twee redenen. Enerzijds loopt er nog en gerechterlijk onderzoek tegen de organisatie in verband met fraude en oplichting, anderzijds staat ze op de lijst van sektarische organisaties. In het artikel van 'De Tijd' staat dat Myriam Zonnekeyn van Scientology België benadrukte dat er geen officiële aanvraag werd ingediend. In het artikel van 'De Morgen' staat dat er druk zou zijn uitgeoefend vanuit het buitenland, aldus het kabinet van Onkelinkx (De Tijd. 2005-07-20; De Morgen. 2005-07-20).

 

Internationale Kritiek

 

             In Oktober 1998 was er een ontmoeting tussen leden van de 'US Department of State' met leden van de Belgische regering in Washington, waarin deze erop werden gewezen dat de Verenigde Staten haar bezorgdheid uitdrukte in verband met de verplichtingen aangaande religieuze vrijheid in het kader van OSCE. Daarop volgden nog enkele ontmoetingen waar de 'US Department of State' gelijkaardige bezorgdheden uitdrukte.

             Op de OSCE vergadering in Warschau, 1998, had de Amerikaanse delegatie kritiek op de de groeiende intolerantie tegenover nieuwe religieuze bewegingen in België

(U.S. Department of State. Report on International Religious Freedom 1999: Belgium. (Section III: U.S. Government Policy))

 Op de OSCE vergadering in 1999 gebeurde dat weer: "The U.S. delegate asked what steps Belgium would take to ensure that the Government's "anti-sect" organizations do not become vehicles for promoting prejudice and stereotypes. In response, the Government stated that it had an open dialog with sects, and that this dialog takes place both in public and behind closed doors." (U.S. Department of State. Report on International Religious Freedom 2000: Belgium. (Section III: U.S. Government Policy)). Ook de Amerikaanse ambassade bediscussieerde dit onderwerp met onder andere functionarissen van het Ministerie van Justitie, van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en met leden van het Parlement. Daarnaast regelde de Amerikaanse ambassade ook ontmoetingen met de 6 erkende religies, "as well as with groups such as the Church of Jesus Christ of Latter-Day Saints, Jehovah's Witnesses, and the Church of Scientology." (U.S. Department of State Report on International Religious Freedom 2000: Belgium. (Section III: U.S. Government Policy)).

             In Oktober 2000 vond een ontmoeting plaats tussen het IACSSO en een leidinggevend ambtenaar van de ‘Office of International Religious Freedom’ van het Amerikaanse State Department; "Helaas was deze ontmoeting uiteindelijk weinig openhartig maar duidelijk.". Er vond eveneens in Oktober 2000 een ontmoeting plaats tussen het IACSSO en de Amerikaanse ambassade, deze was "oprecht en openhartig" (IACSSO. Verslag 1999-2000. p.16)

 Ook in 2002 vonden ook ontmoetingen plaats tussen de directeur van het IACSSO en de Amerikaanse ambassade, die de activiteiten van het centrum van dichtbij volgden (U.S. Department of State. Report on International Religious Freedom 2002: Belgium. (Section IV. U.S. Government Policy)).

 In Juli 2003 gaf de 'International Helsinki Federation for Human Rights' een rapport uit waarin stond dat België geen effectieve maatregelen had ondernomen om de vijandigheid en discriminatie tegenover sekten tegen te gaan. De regering antwoorde daarop dat er nog geen officiële klachten waren ingediend. In 2004 drukte de 'US Department of State' haar bezorgheid uit tegenover de behandeling van de kerk van Scientology(U.S. Department of State. Report on International Religious Freedom 2004: Belgium. (Section II. Status of Religious Freedom)).

 

IV.2.3. Frankrijk

 

Bibliografie:

 

             In Frankrijk werden reeds twee parlementaire onderzoekscommissies naar sekten gevoerd. In 1985 werd het rapport 'Les Sectes en France. Expression de la Liberté morale ou facteurs de manipulations?' gepubliceerd, opgesteld door Alain Vivien, het telde 137 pagina's en werd reeds in 1983 overhandigd aan de eerste minister (dit wordt het 'Vivien rapport' genoemd). De opdracht bestond erin "de problemen te bestuderen die gerezen zijn door de ontwikkeling van de godsdienstige en pseudo-godsdienstige sekten, teneinde maatregelen voor te stellen om de vrijheid van vereniging binnen die sekten te garanderen en tevens de fundamentele vrijheden van het individu te vrijwaren." (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II) p.104). Hieraan werkten 12 verschillende ministeries mee en het verslag inventariseerde zo'n 116 verenigingen.

             Zo'n tien jaar later werd er opnieuw een gelijkaardige onderzoekscommissie ingesteld om de inlichtingen en voorstellen van het rapport Vivien te actualiseren. Daarin wordt vastgesteld dat "het sekteverschijnsel de jongste tien jaar een gevaarlijke uitbreiding gekend heeft." (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II) p.105). Het verslag van deze onderzoekscommissie werd ingediend eind 1995, was getiteld 'Rapport Fait au nom de la Commission d'enquete sur les sectes', telde zo'n 126 pagina's en bevatte een lijst met 172 sekten, die voorwerp werd van hevige kritiek. De commissie werd voorgezeten door Alain Gest, en Jacques Guyard werd als rapporteur aangesteld (dit wordt het 'Gest/Guyard of kortweg Guyard rapport' genoemd).

             Dit rapport maakte onder andere voorstellen om een interministrieel informatiecentrum op te zetten om informatie te verzamelen en deze kennis te verspreiden aan het grote publiek, alsook in scholen. Er werd ook voorgesteld een publieke informatie-campagne op te zetten en de training van mensen die met de sektenproblematiek in aanraking komen aan te passen.

 

             In 1998 werd MILS ('Mission Interministérielle de Lutte contre les Sectes') opgericht, met Alain Vivien, die het rapport uit 1983 verzorgde, als voorzitter. Deze werd opgezet ter vervanging van ‘l’Observatoire Interministériel sur les sectes’ dat in 1996 werd opgericht. Stuart Wright analyseert deze organisatie aan de hand van haar neergeschreven statuten in het artikel ‘No Good Sects in France: Social and Political Implications of the Picard Law’. Op 18 juni 2003 nam Alain Vivien ontslag van MILS, dat toen werd ontbonden (Regis Dericquebourg. 2003. p.2; Massimo Introvigne. 1998b. p.5)).

 Met een decreet, gedateerd 28 November 2002, werd MIVILUDES opgericht ('Mission Interministérielle de Vigilance et de Lutte contre les Dérives Sectaires'). De naamsverandering duidt aan dat nu niet meer tegen sekten zelf gevochten wordt, maar tegen bepaalde afwijkingen van sekten. Dit moest sekten de zekerheid gevan dat men begaan was met vrijheid van religie (Regis Dericquebourg. 2003. p.4).

 

             Ondertussen werd er op 30 mei 2000 een controversiële wet gestemd 'Prevention and Repression of Sect Movements', ook gekend onder de naam 'Picard-wet'. Controversiëel omdat deze volgens bepaalde auteurs de vrijheid van religie zou schaden (Introvigne, Wright, Dericquebourg, ...). Heel kort houdt die in dat een organisatie kan ontbonden worden wanneer de activiteiten hiervan (1) mentale of fysieke afhankelijkheid als effect of doel hebben, (2) mensenrechten en vrijheden schenden, (3) in gevallen waar de organisatie of haar leiders reeds zijn veroordeeld voor verschillende misdaden. De gedwongen ontbinding van de organisatie geldt dan voor 5 jaar en na een 2e schending van deze wet kan de organisatie volledig verboden worden. In artikels 10 en 11 van deze wet wordt 'mentale manipulatie' als een misdaad gedefinieerd die beboet kan worden tot 500.000 franse frank en een gevangenisstraf van 5 jaar (Stuart Wright. 2002. pp3-4). Onder andere het verslag van het Europees Parlement uit 2002 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie van Joke Swiebel heeft hier kritiek op (Joke Swiebel. 2002. p.38).

 

             De negativiteit rond het sektendebat in Frankrijk wordt door verscheidene auteurs (Massimo Introvigne, Regis Dericquebourg, Daniele Hervieu-Leger, Stuart Wright, Susan Palmer, etc.) herleidt tot 3 factoren. Deze worden onder andere in het artikel van Massimo Introvigne 'Why France?: Historical and Ideological roots in the French anti-cult scare' uiteengezet. Daarin bespreekt hij het boek van Daniele Hervieu-Leger 'La Religion en miettes ou la question des sects', waarin zij de vraag stelt waarom de regering in Frankrijk een anti-sekten kruistocht promoot en waarom dit in andere landen niet gebeurt. Daar geeft ze drie argumenten voor.

 Ten eerste bezit Frankrijk een unieke anti-religieuze traditie waarin religieuze overtuigingen als incompatibel worden gezien met individuele autonomie en redelijkheid. Deze traditie zou teruggaan op een wet uit 1905 die de scheiding tussen kerk en staat regelt en een gelijkaardig systeem van erkenning van religies invoert zoals in België (een erkende vereniging heet dan een 'association cultuelle' en heeft bijvoorbeeld recht op aalmoezeniers in ondere het leger en ziekenhuizen) (Regis Dericquebourg. 2003. p.2). Hierin zou de notie van 'laïcité active' centraal staan. Introvigne maakt de vergelijking met de Italiaanse en Amerikaanse politiek waarin het zich affiliëren met een godsdienst door politici als positief wordt gezien, terwijl dit in Frankrijk eerder tegenovergesteld is. "Indeed, he [Introvigne] added, "MILS can only be understood within the framework of French century-old aggressive secular humanism grounded in the French Revolution itself" (Introvigne, 2000)-a conclusion that suggests the conservative Catholic orientation of the CESNUR organization." (Stephen Kent. 2001. (pt.6.2) p.6).

             Het tweede argument wordt gevormd doordat de ACM (anticult movement) als voornaamste informatiebron wordt gezien en gebruikt. Tegen dit argument valt dan ook gelijkaardige kritiek te uiten zoals deze in Deel II omtrent het gebruik van getuigenissen van ex-leden en huidige leden; brainwashing-hypothese, enz. Een argument dat Introvigne hier bij toevoegt is dat academici in Frankrijk de overheid niet durven te bekritiseren, omdat ze werken in een staatsuniversiteit en deze dus hun werkgever is. Op die manier wordt er geen tegengewicht gegeven aan de negatieve berichtgeving in de media en de ACM-beweging, die als officiële informatiebron worden gezien. Het is in deze context dat men de felle kritieken in het boek 'Pour en finir avec les sectes' uitgegeven door CESNUR, moet plaatsen.

             Het laatste argument wordt gevormd door een 'anti-amerikanisme' dat inherent zou zijn aan de Franse cultuur (Stuart Wright. 2002; Massimo Introvigne. 2001. p.2; Regis Dericquebourg. 2003). Dit laatste argument, het anti-amerikanisme, wordt meestal geillustreerd aan de hand van bepaalde uitspraken die leden van het MILS deden tegenover de kritiek die hun organisatie ontving vanuit het US Department of State en de OSCE, "wat zij beschouwen als een typische aanval van het Amerikaanse imperialisme op één van de hoekstenen van de Franse republiek, met name de laïciteit." (Luc De Droogh. 2002. pP43-44.).

             Twee weken na de OSCE vergadering uit 1999 waar sterke kritiek werd geuit tegenover Frankrijk (onder andere door Introvigne), ontving MILS een delegatie van de Amerikaanse Ambassade. Toen MILS achtergrondinformatie opzocht over deze delegatie zouden deze tot de conclusie gekomen zijn dat iemand uit die delegatie banden had met Scientology. De voorzitter van MILS, Alain Vivien, zou geweigerd hebben te antwoorden tegenover iemand van die delegatie wat een kleine diplomatieke rel uitlokte (Stephen Kent. 2001. (pt.6.1) p.5).

             In deze vergadering reageerde de secretaris van MILS, Denis Barthélemy, op een kritiek die uit een OSCE-vergadering, "that "religious liberty" and "freedom of belief" are two different concepts, and that they may indeed conflict. "Religious liberty" (a "collective liberty" for churches and movements) may be limited for the sake of "freedom of belief", the "individual liberty" of thinking and believing without "constraints" external to the individual conscience." (Massimo Introvigne. 2001. p.3).

 

"French officials asserted that their country's balance between, on the one hand, freedom of conscience and, on the other hand, public order provided far greater religious protections than did the American model (which only emphasized conscience issues [Mission Interministérielle de Lutte contra les Sectes, 2000b: 8-9]). With this assertion as background, the French report specifically challenged the authority of the Department of State to make pronouncements about the nature of various organizations operating in France."

(Stephen Kent. 2001. (pt.6.2) p.6)

 

             Hieruit blijkt dus dat vrijheid van religie in Frankrijk anders wordt geconcipieerd dan in de Verenigde Staten.

             Net zoals in België, starte de Antroposofische Vereniging in 2000 een rechtszaak, dit maal omdat ze op de sektenlijst vermeld stonden. "in March 2000 they won an court judgement of 20,000 francs and an additional 90,000 francs in damages." (Stephen Kent. 2001. (pt.8) p.7)

 

IV.2.4. Duitsland

 

Bibliografie Sc in Duitsland

 

             Op 9 mei 1996 werd door de Duitse Bundestag de onderzoekscommissie of 'Enquete Kommission: Sogenannte Sekten und Psychogruppen' opgericht. Deze werd "belast met het onderzoek naar de oorsprong en de verspreiding van die organisaties, hun doelstellingen en hun praktijken, alsook naar de verschillende gevaren en mogelijke bronnen van conflict waarvan zij aan de basis kunnen liggen." (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp107-108). In 1998 werd het verslag hiervan uitgebracht.

 In dit rapport wordt twijfel geuit over enkele zaken zoals de definitie van sekte en over brainwashing. Het raadt echter strenge maatregelen aan waar het Scientology betreft. Scientology wordt eerder gezien als een politieke en subversieve dan een religieuze organisatie. "(10) [...] the Enquete Commission singled out Scientology as requiring monitoring by the Federal Office for the Protection of the Constitution." (Stephen A. Kent. 2002. (pt.10) p.5; (Enquete Kommission. 1998. pp170-173, p.291)).

     Ook dit rapport werd voorwerp van sterke kritiek door godsdienstsociologen en "by legal scholars for a trend towards an increased administrative and police control of any and all religious associations." (Massimo Introvigne. 1998b. (II.3) p.8). Er werd aanbevolen dat Scientology onder toezicht moest staan van de 'Federal Office for the Protection of the Constitution

 

             In Duitsland is Scientology zowat het zwarte schaap, Anson Shupe noemt het 'le bête noir'; "in the German "cult wars" there is a particularly virulent antipathy toward the Church of Scientology (more so than to any other NRM) which in our view defies simple explanation." (Anson Shupe and Susan E. Darnell. 2001. p.30)

             Verschillende auteurs geven daar verschillende verklaringen voor. Stephen Kent beargumenteert dat organisaties zoals het RPF, met name rehabilitiatiekampen, specifiek gevoelig liggen bij de Duitse bevolking. "With Germany's unique experiences with both National Socialism and Communism, it is unthinkable that responsible officials would facilitate the operation of a totalitarian organization that throws its members into forced labour and re-indoctrination programs." (Stephen A. Kent. 1999a. p.11). Daarnaast vergelijkt Scientology de Duitse regering met nazi's en fascisten en wordt de 'strijd' tegen Scientology afgebeeld als een vorm van jodenhaat., wat op zich ook een gevoelige kwestie is. In het boekje 'What America Needs to Know About Discrimination in Germany' uit 1997, gepubliceerd door CSI, wordt namelijk enkel dit perspectief aangenomen en blijken de opgesomde discriminaties en intoleranties overdreven en uit de context gerukt (Brigitte Schön. 2001. p.4; Anson Shupe and Susan E. Darnell. 2001. p.31).

 

             Brigitte Schön analyseerde het 'frame' dat werd aangenomen en maakte een vergelijking tussen de Amerikaanse en Duitse pers. De Amerikaanse pers nam in het berichten over de controverse van Scientology in Duitsland het frame van religieuze discriminatie aan, de Duitse pers berichtte over Scientology als een duistere, politiek en commerciële onderneming (Brigitte Schön. 2001. p.7). Het frame van nazisme dat door Scientology gebruikt wordt ligt gevoeliger bij de Duitse dan bij de Amerikaanse bevolking, pers en politici (Brigitte Schön. 2001. p.4).

 

             Irving Hexham geeft ook verscheidene argumenten waarom de kwestie in Duitsland 'gevoeliger' is. Enerzijds zouden de 'cult experts' in Duitsland voornamelijk vertrouwen op theologen in de discussie over sekten en de informatie die erover wordt verspreid. De argumenten zouden voornamelijk theologische argumenten zijn, die niet sociologisch onderbouwd/becommentarieerd worden (Irving Hexham. 1998. p.2). Ten tweede is Duitsland een gedecentraliseerd land. "Scientology has been put under considerable pressure by different agencies of government at different levels." (Irving Hexham. 1998. p.2). Het scientologische perspectief, dat eerder Amerikaans is, zou weinig begrip kunnen opbrengen voor een dergelijke staatsvorm. Ten derde hebben bepaalde nieuwrechtse politieke bewegingen nauwe banden met nieuwe religieuze bewegingen. Deze zouden religie gebruiken om het fascisme nieuw leven in te blazen (Irving Hexham. 1998. p.4).

 

             Er is een hevige discussie over wat de 'sektenfilter' wordt genoemd, hierin verklaren (potentiële) werknemers dat ze geen banden hebben met Scientology (Stephen Kent. 2001. (pt5.2) p.4; Anson Shupe and Susan E. Darnell. 2001. p.31). In de Duitse staat Bavaria moet sinds 1 November 1996 een contract worden getekend "in certain cases declaring that they were not followers of the Scientological teachings," claiming, "public offices run the risk of being infiltrated when entertaining business contracts with Scientology" (Stephen Kent. 2001. (pt.5.2) p.4)

             Stephen Kent wijst erop dat de kritiek van Amerikaanse kant tenminste gedeeltelijk onterecht is, want ook zij hebben een dergelijke filter voor regeringsambtenaren, genaamd de 'US Subversives Filter'. Daarin wordt gesteld dat een persoon geen functie als regeringsambtenaar mag aanvaarden of houden wanneer deze de omverwerping van de regering steunt of lid is van een organisatie waarvan hij weet dat deze de regering wil omverwerpen. Daarnaast wordt gespecifieer dat een werknemer "can be investigated, and possibly suspended, terminated or legally charged, for "[e] stablishing or continuing a sympathetic association with a saboteur, spy, traitor, seditionist, anarchist, or revolutionist, or with any espionage or other secret agent or representative of a foreign nation, or any representative of a foreign nation whose interests may be inimical to the interests of the United States" (U.S. Code, Sec.8. [3]).". (Stephen Kent. 2001. (pt.5.3). p.5)

 

             Een gerelateerde controverse deed zich voor in Duitsland omtrent bepaalde software in Microsoft Windows 2000. Daarin werd een bepaald stuk software Executive, die defragmentatie van de harde schijf voor zich neemt, voorwerp van kritiek. "Their concern was that Scientologists (who, like him, presumably were involved in product design) could have placed a secret code in the program that would have allowed the organization to enter the software while it was defragmenting and read the disk or hard drive's contents. These fears were grounded in Scientology's history of espionage activities against government targets around the world." (Stephen Kent. 2001. (pt5.2) p.4).

 

             De open brief aan kanselier Kohl had ook enige invloed in verband met de kritieken uit de Verenigde Staten tegenover Duitsland. Daarin speelde Scientology-beroemdheden een belangrijke rol, namelijk in de OSCE vergadering van 1997 (infra: 'IV.2: Scientology in de USA)

"(15) In summary, as American government officials seemed to side with Scientology, German officials became convinced that their counterparts in the United States simply did not understand the nature of the organization that they were supporting. [...] Along these lines, the Americans did not seem to appreciate the requirements placed upon German politicians by their country’s constitution and law, which requires a "militant" protection of "the ‘free democratic basic order’." (Stephen A. Kent. 2002. (pt.15) p.7)

 

             Deze militante bescherming van de vrije, democratische orde vindt zijn vorm in de ‘Bundesamt für Verfassungsschutz’ (Federal Office for the Protection of the Constitution), deze ziet toe, op een pro-actieve manier, "that a group like Nazism will never again gain political ascendancy." (Stephen Kent. 2001. (pt.3) p.3). Maar omdat dit er van dit instituut geen Amerikaanse versie bestaat, wordt dit door Amerikanen eerder als een bedreiging dan een verzekering gezien van de vrije, democratische orde.

 Belangrijk hierin is dat Scientology in Duitsland niet als een religie wordt gezien maar eerder als een politieke (anti-democratische en totalitaire) en commerciële onderneming.

 

IV.2.5. Europa

 

Bibliografie: Sc in Europa:

 

             Ook op het Europese niveau zijn enkele rapporten opgesteld en resoluties aangenomen betreffende sekten. Enerzijds is er het Europees Parlement, dat valt te onderscheiden van de Europese Raad. De Europese Raad overkoepelt namelijk heel wat meer lidstaten dan het Europees Parlement. De 'Europese Commissie voor de Rechten van de Mens' en het 'Europees Hof voor de Rechten van de Mens' doen soms ook uitspraken omtrent vrijheid van religie, en soms betreft dit minderheidsreligies, nieuwe religieuze bewegingen of sekten.

             Het Europees Parlement deed een onderzoek naar de sektenproblematiek in 1982-1984 met het 'Cottrell rapport', in 1996 werd een nieuwe resolutie aangenomen, en in 1997 stelde Maria Berger een rapport op. De Europese Raad stelde in 1991-1992 een rapport op, met John Hunt als rapporteur; en dit rapport werd opnieuw onder de loep genomen en aangepast in 1997-1999 door Adrian Nastase. In wat volgt geef ik een overzicht van deze rapporten omtrent sekten van het Europees Parlement en de Europese Raad.

 

IV.2.5.1. 1982-1984. Europees Parlement: Richard Cottrell

 

             Op 9 maart en 13 april 1982 werden bij het Europees Parlement twee voorstellen van resolutie ingediend bij de commissie voor Jeugd, Cultuur, Opvoeding, Voorlichting en Sport en Richard Cottrell werd als rapporteur aangesteld. Het verslag werd op 23 maart 1984 ingediend. Het voorstel van resolutie werd met enkele vormwijzigingen aangenomen op 22 mei 1984 (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p.101)

 

IV.2.5.2. 1991-1992. Raad van Europa. John Hunt.

 

             In 1991 werd Sir John Hunt aangesteld als rapporteur om, op verzoek van het Europees Parlement (het Cottrell rapport uit 1984), aandacht te besteden aan de sektenproblematiek. Het verslag van dit onderzoek (Doc. nr. 6535) van 29 november 1991 leidde tot een amendement en advies van de Commissie voor Cultuur en Opvoeding, deze werden op 5 februari 1992 aangenomen als 'Aanbeveling 1178 (1992)' (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p.103).

 

             In deze aanbeveling wordt onder andere gesteld dat er nood is aan educationele en legislatieve maatregelen. Enerzijds moet het schoolcurriculum aangevuld worden met informatie over traditionele en nieuwe religies (John Hunt. 1992. (Aanbeveling 1178. pt. I)), anderzijds moet er meer informatie verspreid worden naar het publiek toe, en moeten onafhankelijke instituties worden opgericht om deze informatie te verzamelen en te verspreiden (John Hunt. 1992. (Aanbeveling 1178. pt. II)). Daarnaast wordt ook de aanbeveling gemaakt tot een wetgeving omtrent de rechtspersoonlijkheid van 'behoorlijk geregistreerde sekten' (John Hunt. 1992. (Aanbeveling 1178. pt. III)), een striktere bescherming van kinderen en minderjarigen (John Hunt. 1992. (Aanbeveling 1178. pt. IV, V)) en een sociale bescherming van de door sekten tewerkgestelde personen (John Hunt. 1992. (Aanbeveling 1178. pt. VI)).

 

IV.2.5.3. 1996. Europees Parlement.

 

             Naar aanleiding van enkel tragedies zoals die van de Orde van de Zonnetempel, de Branch Davidians in Waco en de Aoum-sekte in Japan, werd tijdens de vergadering van 29 februari 1996 een nieuwe resolutie aangenomen die, in het licht van godsdienstvrijheid, oproept tot waakzaamheid omtrent sekten en aanbeveelt dat rechterlijke, politionele en informationele instanties nauwer moeten samenwerken omtrent deze problematiek (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p.103).

 

IV.2.5.4. 1997. Het Europees Parlement. 'Report on cults in the European Union'. Maria Berger.

 

             In 1997 werd door het 'Committee on Civil Liberties and Internal Affairs' van het Europees Parlement een verzoek ingediend om een verslag te maken over sekten in de Europese Unie; Maria Berger werd aangesteld als rapporteur van het verslag 'Report on cults in the European Union'. Dit rapport werd niet aanvaard "by a strange coalition of anti-cultists (regarding it as too soft) and religious liberty activists (questioning the usefulness of these reports in general)" en teruggezonden op Juli 1998 (Massimo Introvigne. 1998b (pt.II.5) p.18; Stephen Kent. 2001. (pt.2) p.2).

 

             Er werd gesteld dat de resoluties uit 1984 (Cottrell) en (29 februari) 1996 niet werden opgevolgd (Maria Berger. 1997. (pt.B)). Dit rapport stelde dat specifieke wettelijke maatregelen omtrent sekten ongepast zou zijn en het bestaande wettenarsenaal zou moeten voldoen (Maria Berger. 1997. (pt.6)); dat er onderzocht moet worden of consumenten bescherming nodig hebben tegen misbruik wanneer het commerciële diensten betreft die sekten in de 'psychologische markt' aanbieden (Maria Berger. 1997. (pt.7)); dat er, naast de voorgestelde maatregelen, geen nood en rechtvaardiging is om het beleid in Europa aangaande sekten aan te passen of dat er een speciaal Europees agentschap zou moeten worden opgericht (Maria Berger. 1997. (pt.12)).

 

             Specifiek in verband met Scientology werd gesteld dat de beschuldiging van politieke infiltratie niet als bedreigend kan worden gezien, "The strategies described seem extremely amateurish and not at all threatening in the face of a firmly established constitutional democracy." (Maria Berger. 1997. (pt.B.)).[63]

 

IV.2.5.5. 1997-1999. Raad van Europa. 'Illegal Activities of Sects in Europe'. Adrian Nastase.

 

             13 Juni 1997 werd Adrian Nastase aangesteld, om het vorige rapport van de Europese Raad, met name dit van van John Hunt, te actualiseren. 2 jaar later werd het verslag, mits enkele amendementen aangenomen op 22 Juni 1999. Hierin wordt 'Aanbeveling 1178 (1992)' van John Hunt herroepen omdat nieuwe wettelijke initiatieven omtrent sekten niet wenselijk zouden zijn en wordt een nieuwe aanbeveling opgesteld, met name 'Aanbeveling 1412 (1999)' (Adrian Nastase. 1999. (pt.1)).

             In dit rapport worden onder andere aanbevelingen gegeven waar nodig regionale of nationale informatiecentra op te zetten (Adrian Nastase. 1999. (pt.10.i; pt.11.i)), en tegelijkertijd ook organisaties die slachtofferhulp bieden aan ex-leden en familie aan te moedigen (Adrian Nastase. 1999. (pt.10.iv)); een overkoepelend Europees informatiecentra op te richten (Adrian Nastase. 1999. (pt.11.ii)); informatie over NRMs in schoolcurricula in te voeren (Adrian Nastase. 1999. (pt.10.ii)); harde stappen te nemen tegen discriminatie en tolerantie en een open dialoog te promoten (Adrian Nastase. 1999. (pt.10.vi)). Bovendien mag er geen onderscheid gemaakt worden tussen sekten en religies [64], noch mag er een onderscheid gemaakt worden tussen overtuigingen[65] omdat dit een schending van de neutraliteit zou inhouden (Adrian Nastase. 1999. (pt.II.C)).

             Daarnaast wordt erop gewezen dat deze schending van het neutraliteitsbeginsel in feite een 'val' vormt voor de overheid, aangezien sommige groepen proberen aan te tonen dat hun overtuigingen een religie vormen en op die manier zelfs illegale daden kunnen verantwoorden. In de voetnoot hierbij staat vermeld dat deze specifieke tactiek onder andere door Scientology en ook Melton en Introvigne wordt gebruikt.[66]

"Either they have to accept that the belief concerned is not a religion and are accused of violating religious freedom and of persecuting the group concerned. Or alternatively, they consider that the beliefs of the group effectively constitute a religion, and the latter takes advantage of state recognition to justify all its actions, even illegal ones. In both cases, the state authorities take part in a religious controversy and therefore fail in their duty to observe neutrality, under the terms of Article 9 of the ECHR."

(Adrian Nastase. 1999. (II.C.11))

 Deze val moet dan ook ontweken worden door geen onderscheid te maken tussen overtuigingen of religies.

 

             In 2002 kaartte een ander rapport van het Europees Parlement, dit van Joke Swiebel, dat er onder andere in België en Frankrijk "in meer of mindere mate sprake is van intolerantie ten opzichte van en discriminatie van personen die behoren tot" niet-erkende religieuze groeperingen en erkende religies die minder aanhangers hebben dan traditionele religies. (Joke Swiebel. 2002. p.37). Daarbij wordt de vraag gesteld of een actieve en intensieve informatiecampagne 'tegen sekten' de godsdienstvrijheid aantast.

 

IV.2.5.6. Kritiek

 

             Het is duidelijk dat Massimo Introvigne deze denkfout maakt wanneer hij stelt dat de enige manier om een religie te discrimineren (alsof dat een doel op zich zou zijn), bestaat in het beargumenteren dat deze niet religieus is.[67]

 

             Verder van belang om te vermelden op dit Europese niveau is dat op 30 Juni 1994 het overkoepelende FECRIS werd opgericht (Fédération Européenne des Centres de Recherche et d’Information sur le Sectarisme), deze groepering brengt een aantal Europese sekteobervatoria samen (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp133-134).

 

             Massimo Introvigne ziet het bestaan van FECRIS als een van de grootste problemen: "A primary cause of concern is the public sponsorship in these countries of private anti-cult movements. It is abundantly clear that these movements are responsible for spreading misleading and often simply false information about religious minorities, and an intolerant worldview." (Massimo Introvigne. 1998b. (pt.IV.2) p.22). Hij stelt bovendien dat de ACM (anti-cult movement) institutionele steun krijgt in West-Europa[68] omdat deze het brainwashing-model succesvol geïntroduceerd hebben in meda en politiek, die op hun beurt niet op de hoogte zouden zijn dat dit model in de Verenigde Staten gediscrediteerd is. Zijn voornaamste kritiek daarbij is dat deze ACM verouderde en inadequate informatie zou verspreiden (Massimo Introvigne. 1998b. pp3-4)).

             Volgens Shupe en Darnell zijn de NRM controverses in Europa gecompliceerder dan in de Verenigde Staten of Canada, juist omwille van die Europese niveau. Daarnaast concluderen ze dat het Europees Parlement "has not shown itself terribly concerned with the religious liberties issues." (Anson Shupe and Susan E. Darnell. 2001. p.5, p.6).

 

             J. Gordon Melton ziet dit heel eenvoudig en herleidt dit tot "a continent-wide revival of efforts to reverse the spread of new religions. Standing behind these sentiments is an intense resistance to the growing religious pluralism now generally observable in all the European nations." (Anson Shupe and Susan E. Darnell. 2001. p.28).

 

             De bezorgdheid van sommige Europese landen omtrent dit fenomeen wordt dus door vele auteurs geïnterpreteerd als en herleidt tot een gevecht tegen religieus pluralisme, en bijgevolg tegen een Amerikaanse visie op godsdienstvrijheid, alsof dit een doel op zich zou zijn.

 

             Een Europees standpunt is niet echt eenduidig en moeilijk te vergelijken. Ten eerste verschillende België, Duitsland en Frankrijk enigszins in hun aanpak van het sektenprobleem en valt dit dus moeilijk te extrapoleren naar één Europees standpunt. Op Europees niveau moet men bovendien het onderscheid tussen de Europese Raad en het Europees Parlement in rekening brengen. De Europese Raad telt bijvoorbeeld heel wat meer lidstaten dan de Europese Unie en heeft een eerder adviserende dan een besturende functie. Daarnaast hebben deze Europese instituties de macht om druk uit te oefenen tegenover hun lidstaten en kunnen deze bijvoorbeeld dwingen de wetten te laten aanpassen. (Stephen Kent. 2001. (pt.11.6) p.11).

 

             Ter verduidelijking zou ik de visie van Rik Torfs even willen samenvatten. Deze maakt in het artikel 'Sekten, godsdienstvrijheid en de staat: De buigzaamheid van het Europese model' een vergelijking tussen het sektendebat in de Verenigde Staten en Europa. Hij stelt zich de vraag of het 'Europese model' "naast een aantal negatieve kenmerken die tot angstige reacties leiden, ook positieve elementen in petto heeft met het oog op een constructieve behandeling van het sektenvraagstuk." (Rik Torfs. 2002. p.71).

             Torfs maakt een onderscheid tussen niveau A en niveau B. Het basisniveau A "is het niveau waarop het beginsel der godsdienstvrijheid, zowel individueel als collectief, in de praktijk wordt omgezet." Europa kent nu niet alleen niveau A, maar ook niveau B, "dat van de relaties tussen staat en kerken." Niveau B is slechts legitiem indien niveau A voldoende is gewaarborgd, ze bestaat namelijk uit een soort van 'voorkeursbehandeling', die in de Verenigde Staten volstrekt onaanvaardbaar zou zijn. Er wordt namelijk gesteld dat bepaalde vormen van ongelijkheid aanvaardbaar zijn, zolang Niveau A voldoende wordt gegarandeerd.

             Specifiek in verband met België stelt Torfs een soort van 'intermediaire erkenningscommissie' voor waar religieuze bewegingen staatssteun kunnen ontvangen wanneer ze de 'democratische spelregels' accepteren (Rik Torfs. 2002. p.72-82).

 

             Een groot verschil tussen het Amerikaanse en Europese model is dus dat in het Amerikaanse model voornamelijk de nadruk komt te liggen op een garanderen van religieus pluralisme, waar de godsdienstvrijheid wordt opgevat als een individueel recht. Het financieel ondersteunen van bepaalde religies, wat door Torfs wordt aangeduid als niveau B, is ondenkbaar in het Amerikaanse model, omdat dit op ongelijke behandeling en aldus religieuze discriminatie als gevolg heeft. "The U.S. Constitution prohibits any official, government-subsidized religious denomination at either the federal or state levels." De Noord-Amerikaanse religieuze cultuur stelt dan ook meer een 'open marktplaats' voor, waar religies met elkaar kunnen concurreren (Anson Shupe and Susan E. Darnell. 2001. p.3).

             Hoewel, ook hier moet men enkele relativeringen aanbrengen, bijvoorbeeld de financiële ondersteuning van 'faith-based initiatives' (infra: 'IV.2: Scientology in de USA).

 

             De financiële ondersteuning, en betrekkelijke scheiding van bepaalde religies en overheid in sommige Europese landen, wordt door sommige auteurs gezien als een reden dat nieuwe religieuze bewegingen onderwerp vormen van onderzoekscommissies. "the close relationships between certain religious denominations and governments mean that NRMs often confront state investigatory commissions, legal entanglements, and lack of concerns for religious liberties that their American counterparts do not. European governments (often with the blessings of their sanctioned church elites) are much less reticent to interrogate, restrict, and intervene against NRMs." (Anson Shupe and Susan E. Darnell. 2001. p.4).

 

             Torfs beargumenteert dat het enig verdedigbare criterium voor financiering van religies het aantal gelovigen is (Rik Torfs. 2002. p.74). Koen Raes beargumenteert dat, omdat het systeem van erkenning en financiering van religies voornamelijk de katholieke kerk bevoordeelt, en als zo'n herverdeling wordt verantwoord als garandering voor de levensbeschouwelijke pluraliteit, dergelijke financiering voornamelijk aan minderheidsgodsdiensten zou moeten gericht zijn (Koen Raes. 1993. p.90). Daarenboven worden georganiseerde geloofsgemeenschappen bevoordeeld ten opzichte van ongeorganiseerde gelovigen, omdat deze sowieso niet in aanmerking komen voor financiering (Koen Raes. 1993; p.91).

 

             Sommige Europeanen menen dan weer dat het Amerikaanse model een obstakel vormt om het sektenprobleem aan te pakken. "To some in Europe the First Amendment to the United States Constitution is regarded as an impediment to be overcome before that nation can definitively address the "cult problem" (a position undoubtedly repugnant to American civil libertarians)." (Anson Shupe and Susan E. Darnell. 2001. p.18).

 

             En terug vormt hier Stephen Kent een van de enigste kritische stemmen tegenover de beschuldiging dat Europa het niet zo nauw zou nemen met religieuze vrijheid en aldus nieuwe religieuze bewegingen discrimineert. Ook hij duidt op het verschil tussen het Amerikaanse en Europese perspectief in deze materie: "The model of tolerance, however, that the Evangelicals and the State Department advanced was an especially American one (see Sullivan, 1999), which assumed (if not demanded) laissez-faire attitudes by governments even as the religious groups themselves often resembled American business enterprises." (Stephen Kent. 2001. (pt.11.3) p.10). De vernietiging van CAN, het akkoord met de IRS, en de verhalen van religieuze discriminatie van Scientology plaatsen deze discussie enkel en alleen in het licht van religieuze vrijheid (infra: 'IV.2: Scientology in de USA').

 

             Dus hoewel veel kritiek kwam uit Amerika, en ook de academische kant deze kritiek grotendeels ondersteunde, kunnen enkele relativeringen worden aangebracht.

"Consequently, poorly informed officials cannot view the reactions to Scientology by French and German officials outside of a narrow, mythologized context of American religious freedom issues. They are unable to realize that international opposition to Scientology in Europe may not represent violations of religious human rights but instead may signify efforts to protect citizens from an organization whose alleged human rights violations against its own members appear to be systematic and routine."

(Stephen Kent. 2001. (pt.11.9) p.11)

 

             Daar komt bij kijken dat de verslagen van de 'US Department of State' en die van de OSCE voornamelijk vertrouwen op informatie van CESNUR of HRWF, die zoals aangetoond in 'II.5' een specifieke visie op deze problematiek hebben, en wetenschap en ideologie vermengen, terwijl ze geen aandacht besteden aan eventueel negatieve en schadelijke aspecten van nieuwe religieuze bewegingen. Met andere woorden werden de informatiebronnen waarop deze rapporten steunen niet getrianguleerd, ook al omdat een van de grootste kritische opponent in dit debat, (old)CAN, geen stem meer had in dit debat daar ze overgenomen werd door Scientology.

 

             In de meeste parlementaire rapporten worden de aanbevelingen gemaakt of een onafhankelijk informatie en onderzoekscentrum op te zetten, of reeds bestaande sekteobservatoria te ondersteunen. In het Nastase rapport worden bijvoorbeeld beide aanbevelingen gemaakt. Plaats dit tegenover het Amerikaanse verhaal, waar het grootste sekteobservatorium CAN voor de rechtbank wordt gedaagd en overgenomen wordt door Scientology, en alweer kom je uit op een sterk contrast. Daarbij komt kijken dat de IRS Scientology vrijstelde van belastingen wat als gevolg had dat discriminaties tegenover deze beweging nu voorwerp van studie werden voor de 'US Department of State'. De situatie in Europa verschilt daar aanzienlijk van, met bijvoorbeeld het bestaan van FECRIS, of centra zoals MILS/MIVILUDES of IACSSO.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[49] <http://on-line.scientology.org/>

[50] Dergelijke software wordt doorgaans gebruikt om minderjarigen van bepaalde sites te weerhouden, zoals pornografische of dergelijke.

[51] Introvigne doet dit eveneens in zijn artikel. 'Misinformation, Religious Minorities and Religious Pluralism' dat een verslag vormt van zijn lezing aan de OSCE vergadering in Wenen, 1999. (Massimo Introvigne. 1999)

[52] “This Report should be read, it is submitted, with these prefatory observations constantly in mind. Scientology is evil; its techniques evil; its practice a serious threat to the community, medically, morally and socially; and its adherents sadly deluded and often mentally ill.” (Kevin Anderson. 1965. (Prefatory Note))

[53] (Witteveen. 1984. p.128) "Vergelijkbare specifieke wettelijke maatregelen, die in 1968 in de staten West-Australië en Zuid-Australië werden getroffen, waren geen lang leven beschoren. Zij werden in 1973 en 1974 ingetrokken. Hoewel ons daarover nog geen officiële stukken hebben bereikt, zouden in Victoria de belastende bepalingen voor Scientology onlangs uit de Psychological Practices Act zijn verwijderd."

[54] (John Foster, 1971. (pt.22) p.7) “In this document, they explain the adverse findings of the Anderson Report as follows: "The State of Victoria began in the 19th Century as a convict settlement composed of the riff-raff of London's slums - robbers, murderers, prostitutes, fences, thieves - the scourings of Newgate and Bedlam". Accordingly, it is "a society founded by criminals, organised by criminals and devoted to making people criminals'. As for the Victorian legal system, "the corruption and brutality of its origin linger on in the practices and prejudices of its practitioners". In fact, the entire proceedings of the Anderson Board constituted "a systematic and malicious attempt to belittle what knowledge concerning the human spirit there was, and to degrade decent, honest people whose only crime was that they were working to achieve a greater awareness of themselves as spiritual beings", furnishing one more example of "the inborn criminal and suppressive nature of Australian society and legal system".”

[55] Rond die periode werden 'fair game' en 'disconnection' beide met een HCO Policy Letter officieel afgeschaft. (HCOPL, 21 October 1968: 'Cancellation of Fair Game')

[56] Verder staat ook vermeld: "De kerkelijke uitoefening van Scientology en zijn sub-studie Dianetics is alleen gericht op de geestelijke kant van de mens. Hoewel het de Kerk, als alle kerken, vrij staat om zich met geestelijke genezing bezig te houden, doet ze dat niet, omdat haar voornaamste doel is om voor allen grotere kennis en grotere persoonlijke integriteit te bereiken. Om deze reden wil de Kerk geen mensen accepteren die behandeld willen worden voor lichamelijke ziekten of krankzinnigheid, maar verwijst deze naar bevoegde specialisten in andere organisaties die zich met deze kwesties bezig houden." (L. Ron Hubbard. 1978)

[57] In 1977 werden documenten ondekt door de FBI (naar aanleiding van invallen in Scientology-gebouwen), waaruit bleek dat er een plan bestond om Clearwater 'over te nemen'. ('Project Power')

[58] U-Man, Valgo International Consult, PR Consult, Impact Consulting, Delta Group en Advance Consulting.

[59] "(1) bedrieglijke of misleidende wervingsmethodes; (2)het aanwenden van mentale manipulatie; (3)de slechte fysieke of geestelijke (psychologische) behandeling waaraan de adepten of hun familie worden onderworpen; (4) het ontzeggen aan de adepten of hun familie van passende medische zorg; (5) geweld, met name seksueel geweld, ten aanzien van de adepten, hun familie, derden of zelfs kinderen; (6) de verplichting voor de adepten om met hun gezin, hun echtgenoot, kinderen, verwanten en vrienden te breken; (7) het feit dat kinderen worden ontvoerd of aan hun ouders worden onttrokken; (8) het ontnemen van de vrijheid om de sekte te verlaten; (9) buitensporige financiële eisen, oplichting en verduistering van geld en goederen ten koste van de adepten; (10) de onrechtmatige exploitatie van het werk van de leden; (11) een compleet breken met de democratische samenleving die als boosaardig wordt afgedaan; (12) de wil om de samenleving ten gronde te richten ten voordele van de sekte; (13) het aanwenden van onwettige methodes om de macht te verwerven."

(Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp100-101)

[60] (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p.117) "De experten die de commissie hoorde en die eerder de medische en psychologische invalshoek hanteerden, en/of uit de sector van de opvang van ex-adepten afkomstig waren, onderstreepten de gevaren van dergelijke groepen, vooral de impact op de persoonlijkheid van de adepten, de financiële misbruiken, de onwettige uitoefening van de geneeskunde, en de andere negatieve invloeden die sekten op hun leden en op de samenleving uitoefenen. Op basis van haar eigen werkzaamheden, onder meer tientallen hoorzittingen met (ex-slachtoffers, komt de commissie tot het besluit dat zij het niet eens kan zijn met de bevindingen van de groep godsdienstsociologen, omdat deze laatsten ten gevolge van hun beperkte en eenzijdige invalshoek de mogelijke gevaren van sektarische organisaties manifest onderschatten."

[61] Het citaat gaat verder: "Een sektarische organisatie het etiket « nieuwe religieuze beweging » toekennen, en terzelfdertijd abstractie maken van een reeks inbreuken gepleegd door deze organisatie op de gangbare wetgeving of op de fundamentele rechten van de mens, is moreel hoogst betwistbaar. Door dergelijke eenzijdige analyses worden schadelijke sektarische organisaties als het ware witgewassen. Ze krijgen tengevolge daarvan carte blanche of het wordt hen tenminste gemakkelijker gemaakt om hun schadelijke praktijken uit te voeren."

[62] "B.2.1. [...] De verzoekende partijen houden in het eerste onderdeel in substantie vol dat de voormelde bepalingen geschonden zijn omdat een officieel orgaan wordt ingesteld dat ermee belast is preventief te bepalen of bepaalde verenigingen schadelijke sektarische organisaties zijn, terwijl onwettige activiteiten enkel a posteriori mogen worden bestraft door de gerechtelijke macht. In het tweede onderdeel houden zij in substantie vol dat de voormelde bepalingen zijn geschonden omdat enkel groeperingen met een levensbeschouwelijk of godsdienstig doel of die zich als dusdanig voordoen door de bestreden wet worden beoogd, terwijl andere groeperingen die zich eveneens aan schadelijke onwettige activiteiten overgeven enkel a posteriori kunnen worden gecontroleerd."

(Arrest nr.31/2000 van het Arbitragehof van 21 maart 2000)

[63] Stephen Kent geeft enkele voorbeelden van dergelijke infiltratie en ook spionage waarvoor de kerk reeds is veroordeeld in het artikel 'The French and German Versus American Debate Over 'New Religions', Scientology, and Human Rights'. In 1992 in Toronto Canada; in 1995 in Griekenland; in 1990 in Denemarken en in 1990 in Frankrijk. (Stephen Kent. 2001. (pt.5.2). p.4).

[64] (Adrian Nastase. 1999. (II.C.6)) "if the state enters into the debate by trying to demonstrate that the group in question is not a religion, it fails in its duty to maintain neutrality and participates directly in a spiritual or religious controversy."

[65] (Adrian Nastase. 1999. (II.C.10)) "Under Article 9 of the ECHR, states are prohibited from distinguishing between different beliefs and from creating a scale of beliefs, which is, in our view, unacceptable. Merely making such a distinction would constitute a disproportionate violation of the freedom guaranteed by Article 9 of the ECHR, because the very basis of this freedom is the absence of distinction between beliefs, which explains the states duty to maintain neutrality."

[66] (Adrian Nastase. 1999. (voetnoot 2)) "On the use of this false argument by or against "sects", see in particular C. ERHEL and R de la BAUME (ed), Le procès de lEglise de Scientologie, Paris 1997; M. INTROVIGNE and J. GORDON MELTON (ed), Pour en finir avec les sectes Le débat sur le rapport de la Commission parlementaire, Turin, 1997."

[67] "Since in Western Europe religious liberty is recognized as a value and constitutionally protected (including by international treaties and declarations), the only way to discriminate a religious minority is to argue that it is not religious at all."

(Massimo Introvigne. 1999. p.2)

[68] In een ander artikel gebruikt hij de term 'greenlisting': “In most European countries anti-cultists are not blacklisted but greenlisted (to use a term referring to money). They have access to almost unlimited sources of institutional support." (Massimo Introvigne. 1998c. p.2)