Scientology: vrijheden in conflict. (Pieter Blondeel)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: Polarisatie & Conflict

 

II.1 Inleiding

 

            Het eerste literatuuronderzoek omtrent het sektendebat en Scientology bracht aan het licht dat de polarisatie en verdeeldheid van meningen niet enkel terug te vinden is in de media en de politieke sfeer, maar ook aanwezig is in de academische sfeer. Thomas Robbins heeft het bijvoorbeeld over een "critical an occasionally vituperative literature" die "somewhat of a 'J'accuse' mode" gebruikt en waar academici elkaar beschuldigen van "grave derelictions of professional ethics, departures from scholarly objectivity, institutionalized biases, corruption, and naive or manipulative distortions of reality." (Thomas Robbins. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.). p.71). Deze polarisatie zal in dit hoofdstuk worden uiteengezet aan de hand van een verkenning van twee gedachtekaders.

 

In het verslag van de Belgische parlementaire onderzoekscommissie 'met het oog op de beleidsvorming ter bestrijding van de onwettige praktijken van de sekten en van de gevaren ervan voor de samenleving en voor het individu, inzonderheid voor de minderjarigen' (hierna gerefereerd als 'Duquesne en Willems. 1997') wordt aandacht geschonken aan de verdeeldheid van meningen binnen de academische wereld over het sektendebat:

“In weinig domeinen staan deskundigen zo sterk tegenover elkaar als in dit onderzoeksdomein. Deze tegenstellingen leiden niet alleen tot uiteenlopende interpretaties van wat sekten betekenen binnen de samenleving en van hun mogelijke mate van bedreiging voor individu en samenleving, doch ook tot vrij persoonlijke vormen van afrekening in woord en geschrift tussen een aantal hoofdfiguren in beide kampen."

Die tegenstellingen doen zich voor tussen "de « theoretici » — godsdienstsociologen en -historici —, en de « practici » uit de hulpverlening en zeker deze uit de antisektenbewegingen.". En ook tussen "deze sociologen en een aantal psychologen enerzijds, en een groep psychologen en psychotherapeuten anderzijds, die klinisch (en wetenschappelijk) werk verrichten met (ex)-sekteleden.”

(Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p.114)

 

Roy Wallis heeft het in zijn studie uit 1976 ‘The Road to Total Freedom: a sociological analysis of Scientology’ in het voorwoord over de inherent subversieve praktijk van de sociologie. "The very act of reflecting on the behaviour of people and organizations entails that these activities do not bear their meaning and explanation on their face.” (Roy Wallis. 1977. p.vi). Benjamin Beit-Hallahmi heeft het over de bedreiging die academisch en onafhankelijk onderzoek inhoudt voor religieuze en specifiek voor nieuwe religieuze bewegingen:“A critical attitude and an interpretive bent are the marks of the scholar, who is unlikely to take messages from the subject of his study at face value.”(Benjamin Beit-Hallahmi. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.38).

 

            Daarnaast blijkt de Amerikaanse sociologie een officiële agenda te hebben in de bestrijding tegen ongelijkheid, klassendominantie en racisme in een vergelijkbare manier waarop vrouwenstudies niet los staan van feminisme en afro-amerikaanse studies begaan zijn met de bestrijding van racisme en vooroordelen (Thomas Robbins. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.88). Het is dus niet verwonderlijk dat godsdienstsociologen, en specifiek deze sociologen die nieuwe religieuze bewegingen onderzoeken, begaan zijn met en zich inzetten voor de vrijheid van religie en minderheidsrechten en zich verzetten tegen religieuze (in)tolerantie en discriminatie. In enkele gevallen hebben deze godsdienstsociologen zelfs verenigingen opgericht met juist dit in het achterhoofd (supra: 'II.5: .x AWARE, CESNUR').

 

            Daarenboven gaat het in het sektendebat niet enkel om de sekte of nieuwe religieuze beweging alleen. Er zijn verschillende (f)actoren in het debat die een aanzienlijke invloed uitoefenen. Naast de sekte of nieuwe religieuze beweging zelf en verschillende sekteobservatoria zijn dit bijvoorbeeld: "the mass media; the general public; mainstream religions; officials, such as law-enforcement agencies, politicians, the legal profession and others in a position to act on behalf of society. Any or all of these can influence and be influenced by each other." (Eileen Barker. 2002. p.133).

 

            Het sektendebat zit opgesloten in een debat tussen 'believers' en 'non-believers' (Luc De Droogh. 2002. p.45). Door anderen wordt dit de 'religion coalition' en de 'mental health coalition' genoemd (David Bromley. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.319). De meest populaire termen zijn echter 'cult-basher' en 'cult-apologist'. De polarisering doet zich voor, en groeit door de tegenstrijdigheden tussen deze twee kampen. Beide zijden zien zich in de rol van de underdog: 'cult-apologists' bevechten de vijandige media en politici; 'cult-bashers' strijden voor een stem in de academische wereld. Deze dichotomie is op zich niet zo'n groot probleem, maar leidt tot een polarisatie waarin elke zijde het gemakkelijker vindt de positie van de ander aan te vallen, in plaats van een onderzoek te doen naar wat werkelijk gebeurt in sekten (Benjamin Zablocki. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.167).

           

            Deze tegenstellingen hebben geleid tot het kristalliseren in twee tegenovergestelde en elkaar uitzonderende gedachtegemeenschappen: “Through one group’s involvement with the organized anticult movement and the other’s attempt to establish or sustain hegemony in key scholarly organizations of social and behavioral scientists, these clusters gradually crystallized into mutually reinforcing, self-perpetuating scholarly communities." (Zablocki en Robbins. 2001. p.6). Beide zijden bezitten een emotioneel afschrikwekkend 'worst case scenario'. Voor de een is dat de praktijk van het deprogrammeren[2], voor de andere brainwashing. Deze "two emotional stimuli have come to be seen as mutually exclusive." (Zablocki en Robbins. 2001. pp.6-7). Naast deze twee elkaar uitzonderende emotionele stimuli bezitten beide gedachtegemeenschappen eveneens een intern consistent theoretisch en methodologisch kader omtrent het sektendebat en onderzoek naar sekten of nieuwe religieuze bewegingen, dat voornamelijk werd uitgewerkt in rechtbanken en (academische) tijdschriften (Zablocki en Robbins. 2001. p.7).

           

            In dit deel van de verhandeling (Deel II), zullen deze 2 gedachtekaders worden uitgediept. Hierin staan bepaalde zaken centraal, zoals het gebruik van getuigenissen van ex-leden of huidige leden (supra: 'II.7'), het bestaan of niet-bestaan van zoiets als hersenspoelen of mentale manipulatie (supra: 'II.6'), de (politieke) invloed en het lobbyen van sekteobservatoria (supra: 'II.5'), de invloed van de (massa-)media (supra: 'II.4' en 'III.6') en niet tenminste de discussie over de objectiviteit, onderzoeksintegriteit en methodologie in het voeren van onderzoek naar nieuwe religieuze bewegingen (supra: 'II.8' en 'II.9').

 

            Benjamin Beit-Hallahmi heeft het in zijn artikel 'Collaborationism and Research Integrity' bijvoorbeeld over een nieuw dogma, 'The Great Denial', van de nieuwe inquisitie, met name de 'cult-apologists'.

"The problem with the new dogma, and the new Inquisition guarding it, is that it obviously stifles curiosity and is likely to have a debilitating impact on research. The practice of apologetics is tied, causally or not, to the Great Denial. It starts with an emphatic denial of the pain, suffering, and hardships which characterize not only NRMs, but much of human existence. [...] The Great Denial offers those who accept it a sanitized, euphemistic, and sterilized view of humanity, an exclusion of tragedy, passion, sadness, frustration, brutality and death."

(Benjamin Beit-Hallahmi. 2001. (Zablocki en Robbins (eds.)). p.50)

 

            Een van de drijvende krachten achter deze polarisatie is onder andere het juridische en politieke element. In sommige rechtszaken en onderzoekscommissies wordt de expertise ingeroepen van academici. Deze discussie en polarisatie weerspiegelt zich dan ook in de academische tijdschriften en niet tenminste in parlementaire onderzoekscommissies en rechtszaken. Het academische debat staat dus niet los van het juridische of politieke debat over sekten. En het juridische debat versterkt, en ligt ten minste gedeeltelijk aan de oorzaak van deze polarisatie, deze verscherping van tegenstellingen. "[...] The need to simplify and frame propositions in terms which are understandable to laypersons will tend to enhance the crudity and the extremism of assertions." (Thomas Robbins. 2001. (Zablocki en Robbins (eds.)). p.79).

“The law courts, with their need for absolutes and their contempt for scholarly ambivalence, helped to push both those who started with mildly positive dispositions towards cults into the extreme posture of the ‘cult apologist’, and those who started with mildly negative dispositions towards these same NRMs into the extreme posture of the ‘basher’.”

(Zablocki en Robbins. 2001. p.6)

 

            Een voorbeeld van de vermenging tussen het academische en juridische debat kan men vinden in de rechtszaak van M. Singer en R. Ofshe. "'Inter-expert' hostility even led to two civil suits in the 1990s in which a sociologist [R. Ofshe] and a clinical psychologist [M. Singer], who regularly testified against religiotherapeutic movements and their leaders in civil suits, unsuccessfully sued a number of scholars known to be defenders of cults, plus two large scholarly associations." (Thomas Robbins. 2001. (Zablocki en Robbins (eds.)) p.75). Hier wordt iets dieper op ingegaan in 'II.6: Mentale manipulatie vs bekering'.

 

            Deze vermenging van het juridische en academische debat heeft een negatief effect op de sociaal-wetenschappelijke studie van religie. Stephen Kent en Theresa Krebs stellen bijvoorbeeld dat de geloofwaardigheid en reputatie van gans deze discipline, de sociaal-wetenschappelijke studie van nieuw religieuze bewegingen, op het spel staat.

"Linkages between some social scientists and the controversial groups they study have interfered with or influenced fundamental aspects of the social scientific enterprise. Interference or influence has occurred with the publication process, the selection of research topics, the acquisition of research information, and the use of that information in contentious social disputes. In the process, social science has suffered, and the reputation of the social science of religion has been placed at risk. Peer reviewed research has been blocked, published accounts seem tainted with bias, former members' information has been ignored or summarily dismissed, and both political and public relations agendas have been interwoven with the social scientific study of religion."

(Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998. p.42)

 

            De juridische dimensie is zeker niet onbelangrijk in het debat omtrent Scientology. De organisatie staat onder andere bekend om haar 'proceszieke' natuur, geen enkele andere nieuwe religieuze beweging brengt zoveel tijd door in de rechtbank.[3] Er bestaat zelfs een afzonderlijke afdeling binnen de Scientology organisatie, genaamd OSA - Office of Special Affairs (supra: 'III.5: .x GO, OSA') - die zich onder andere met rechtszaken bezighoudt. Scientology beschikt over zijn eigen advocaten en Hubbard schreef verschillende voorschriften over het doel van een rechtszaak en het 'aanpakken' van critici (supra: 'III.6: Scientology en kritiek'). Soms beweren ex-leden gehersenspoeld te zijn door de kerk van Scientology (bijvoorbeeld Steven Fishman, Lawrence Wollersheim). Ook de juridische discussies omtrent de schending van auteursrechten, handels- en dienstmerken, handelsgeheimen en digitale rechten en vrijheden blijven niet onaangetast (supra: 'III.6.2: Scientology en Internet'). Stephen Kent beargumenteert: "American litigiousness [...] has served Scientology well, and it has proven to be an aggressively successful resource strategy." (Stephen A. Kent. 2001. p.10)

 

            Andere auteurs zien deze polarisatie als een religieus conflict: "In general, we consider the conflict between alternative religions and their “anticult” adversaries to be essentially a religious conflict. [...] Conflicts over cults thus entail fundamental value conflicts and are more akin to earlier “religious wars” than to a polarity of objective psychological science exposing induced psychopathology." (Dick Anthony and Thomas Robbins. 2004. p.4).

 

            De volgende hoofdstukken besteden elk afzonderlijk aandacht aan de verschillende punten waarrond de polarisatie plaatsvindt.

 

 

II.2 De definitorische problematiek

 

            De eerste moeilijkheid start bijvoorbeeld al bij de woordkeuze. Hoe zullen we Scientology definiëren en omschrijven? Kunnen we Scientology een sekte noemen? Is de term nieuwe religieuze beweging meer toepasselijk? Waarom noemen we ze dan niet kortweg een religie? Wat is nu juist het verschil tussen een sekte, nieuwe religieuze beweging en een religie of godsdienst en waarom ligt deze definitorische problematiek zo gevoelig?

 

            Het verslag van de onderzoekscommissie in Duitsland 'Enquette-Kommission: Sogenannte Sekten und Psychogruppen' probeert de term sekte te vermijden. In het Belgisch Rapport wordt een onderscheid gemaakt tussen een 'sekte stricto sensu', een 'schadelijke sektarische organisatie', en 'verenigingen met oogmerk misdrijven te plegen'. De eerste is op zich respectabel, bij de tweede kunnen vragen gesteld worden en de derde is per definitie crimineel. Er werd voor die optie gekozen omdat de term sekte in zijn dagdagelijks gebruik een pejoratieve bijklank draagt.

"Mocht de commissie die vereenvoudigende visie tot de hare maken, dan zou ze in de onmogelijkheid verkeren haar taak te vervullen want ze zou het risico lopen levensbeschouwelijke of godsdienstige organisaties in diskrediet te brengen die, al dragen ze de kenmerken van een sekte, geen gevaar vormen voor hun leden, voor derden, voor de samenleving of voor de democratie."

(Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp99-100).

 

            In het rapport uit België wordt uitgebreid ingegaan op de omschrijving van het woord 'sekte'. Interessant is dat dit in 4 talen wordt gedaan, namelijk het Nederlands, Frans, Duits en Engels. De Engelstalige term 'cult' is bijvoorbeeld geen correcte vertaling van de term sekte, omdat 'cult' niet noodzakelijk een religieuze beweging aanduid. De term sekte zelf duidt oorspronkelijk op een afscheidingsbeweging en zou dus daadwerkelijk nieuwe religieuze bewegingen uitsluiten. De term nieuwe religieuze beweging of sekte zou dan weer bepaalde 'cults' uitsluiten, bijvoorbeeld die met een psychotherapeutische inslag in plaats van een religieuze (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). pp89-95).

            Sekten worden vaak gezien als abnormale, eigenaardige groeperingen. Er is dan ook geen enkele beweging die zichzelf de term sekte wil aanmeten. "Of de term gerechtvaardigd is of niet, het imago van deze bewegingen wordt geschaad door de pejoratieve connotaties die aan het woord 'sekte' vasthangen." (Stans De Meulder. 2002. p.21).

 

            Stans De Meulder heeft het in zijn artikel 'Het sektendebat en de definitorische problematiek' over deze negatieve connotaties van het woord sekte en de stigmatisering die dit teweegbrengt. "Deze discrepantie in woordgebruik geeft niet alleen een blijk van een fundamenteel verschil in visie, maar houdt dit verschil gedurig in stand door de negatieve connotaties die haast uitsluitend voorkomen in de context van niet-gevestigde religieuze bewegingen of 'sekten'." (Stans De Meulder. 2002. pp25-26). Hij stelt dat een dergelijk onderscheid een negatieve invloed heeft wanneer het overheidsbeleid betreft, en dat dit moet vermeden worden om een onpartijdig staatsbeleid te garanderen.

 

            Deze problematiek in verband met de woordkeuze is een duidelijke aanwijzing van de polarisatie in dit debat. De 'cult-basher' heeft het over een 'cult' of sekte, de 'cult-apologist' over een (respectabele) nieuwe religieuze beweging; ze hebben het respectievelijk over ronselen of bekeren; een goeroe of een priester, geestelijke, dominee; een volgeling, aanhanger of een gelovige; mentale manipulatie of bekering; orthodoxie of totalitarisme (Stans De Meulder. 2002. pp20-26; Anne Morelli. 1997. pp89-91). De ene optie wijst duidelijk op een bedrieglijke organisatie, de andere op een gerespecteerde en aanvaarde religie.[4] "The term cult is an insult to those who are positively disposed towards these groups or who feel that it is important to actively support their right to exist even while perhaps deploring some of their practices. The term new religious movement is a misleading euphemism to those who are negatively disposed.” (Zablocki en Robbins. 2001. p.5).

           

            Op die manier durft de discussie zich nogal eens te vertalen in een wel-of-niet religiedebat.

"It is actually common for the ACM's [Anti Cult Movement] activists to disclaim any 'religious' intent or any animus against religion as such. They prefer the strategy of exposing alleged illegality or exploitation in NRMs. In other words, the critics' aim is to disqualify 'cults' from the category of 'religion' altogether, thereby framing cult-related problems as 'economic', 'political' or 'psychological'."

(James A. Beckford. 1999 (Wilson en Cresswell (eds.)). p.105)

 

            Men kan die redenering echter ook omkeren. Door enkel en alleen de klemtoon te leggen op religieuze elementen worden de economische, politieke, psychologische en andere aspecten genegeerd. Ook de discussie over Scientology wordt op die manier gevoerd. De organisatie zelf legt publiekelijk de klemtoon op haar religieuze of spirituele aspecten, terwijl critici de meer wereldse aspecten naar de voorgrond brengen zoals financiële eisen, politieke aspiraties, psychologische verklaringen, etc.

“Regarding Scientology, we have two competing claims before us. The first, espoused by most NRM [New Religious Movement] scholars, as well as some legal and administrative decisions, asserts that Scientology is a religion, perhaps misunderstood and innovative, but a religion nevertheless, thus worthy of our scholarly attention. The second, found in most media reports, some government documents in various countries, and many legal and administrative decisions, states that Scientology is a business, often given to criminal acts, and sometimes masquerading as a religion.”

(Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. p.1)

           

            Stephen Kent beargumenteert dat in verband met Scientology het wel-of-niet religiedebat een te simplistische discussie is en dat het bijgevolg meer gepast is Scientology te zien als een organisatie met verschillende facetten, waarvan religie één van de vele componenten is. "Other components include political aspirations, business ventures, cultural productions, pseudo-medical practices, pseudo-psychiatric claims, and (among its most devoted members who have joined the Sea Organization), an alternative family structure." (Stephen A. Kent. 1999a. p.1).

 

            Benjamin Beit-Hallahmi wijst hij erop dat nog geen enkele groep die een religie of nieuwe religieuze beweging beweert te zijn, dat etiket ontzegd is door een NRM-onderzoeker en dat zelfs de mogelijkheid van wat hij strategische misleiding noemt niet wordt overwogen. (Benjamin Beit-Hallahmi. 2001. (Zablocki en Robbins (eds.)). p.56). Deze mogelijkheid van strategische misleiding wordt in het Belgische rapport bijvoorbeeld wel opengelaten met de definitie van 'verenigingen met het oogmerk misdrijven te plegen', naast die van 'sekte stricto sensu' en 'schadelijke sektarische organisatie' (Duquesne en Willems. 1997. (Deel II). p.99-100). In veel van de artikels die op religieuze aspecten binnen Scientology duiden wordt de commerciële natuur veelal genegeerd. Nochtans is deze inherent aan de organisatie, ligt ze aan de oorzaak van heel wat controverses en is ze op het eerste zicht meer in het oog springend dan haar religieuze natuur.

            Ook Benjamin Beit-Hallahmi heeft moeite met de conclusie dat Scientology een religie zou zijn. Terwijl het inderdaad mogelijk is religieuze elementen aan te duiden in Scientology of analogieën te maken met andere religies, toont een overvloed aan bewijs (waarbij dat bewijs voornamelijk gevormd wordt door interne documenten van Scientology zelf)[5] aan dat de religieuze claims louter instrumenteel zijn en een vorm van belastingsontduiking vormen.

"The preponderance of the evidence indicates that the religion claim is merely a tax-evasion ruse and a fig leaf for a hugely profitable enterprise, where the logic of profitability and profit-making dictates all actions. [...] The assertion that Scientology is a misunderstood religion seems less tenable than the competing assertion, that it is a front for a variety of profit-making schemes, most of which are totally fraudulent."

(Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. p.39)

 

            In verband met Scientology wordt het feit dat de organisatie in oorsprong niet religieus was, maar ontwikkeld werd uit een pseudo-wetenschappelijke theorie of psychotherapie, soms als problematisch gezien (supra: 'III.2'; 'III.3'). Verschillende organisaties binnen Scientology meten zich ook vandaag nog verschillende omschrijvingen en definities aan. (supra: 'III.5'). Soms begeven deze zich op het therapeutische, medische en medicinale veld zoals Narconon; en soms gaat ze door als onderwijstechniek (supra: 'III.5: .x ABLE') of als managementtheorie (supra: 'III.5: .x WISE). In dergelijke organisaties worden directe banden met de kerk van Scientology ontkend, maar erkent men wel een gebruik van de 'LRH Tech', zoals de 'Admin Tech', de 'Study Tech' of andere 'technologieën' die L. Ron Hubbard heeft ontworpen.

 

            De definitie of omschrijving van een bepaalde beweging of groepering kan een aanzienlijke invloed hebben qua beleidsmaatregelen van overheidswege (supra: 'II.3'). Wanneer deze groep een religie is, heeft ze bijvoorbeeld recht op belastingsvrijheid en in sommige landen zelfs subsidies. Daarnaast wordt elke inhoudelijke of theoretische kritiek in een religieuze context een theologische discussie. Bij de definitie van psychotherapie of alternatieve geneeswijze dringt zich bijvoorbeeld het vraagstuk op van effectiviteit of wetenschappelijkheid en de eventuele gevaren en risico's ervan. Bij het etiket van 'sekte' worden gemakkelijker vragen gesteld naar eventueel schadelijke praktijken. Als ze zich voordoet als een psychotherapie of een geneeswijze kan ze niet anders dan zich openstellen voor kritiek uit wetenschappelijke hoek. Wanneer ze dan weer gezien wordt als een (internationaal) commercieel bedrijf wordt de belastingsvrijheid in vraag gesteld en rijzen vragen in verband met arbeidswetgeving, zoals bijvoorbeeld een minimumloon. Als ze een politieke groepering zou zijn, kunnen vragen gesteld worden bij haar antidemocratisch en totalitair karakter. Als het een religie, filosofie, wetenschap of levensbeschouwing zou zijn, kan men zich afvragen of iets dergelijks wel gepatenteerd kan worden en mag worden verkocht tegen exorbitante prijzen; hoe vrij is die religie dan nog?

            Wat hier duidelijk wordt, is dat verschillende definities van (de verschillende) organisatie(s van) Scientology vragen oproepen in verband met een eventuele overlappende wetgeving en/of deontologische codes (zoals bijvoorbeeld die van artsen of psychotherapeuten). Moeten we bijvoorbeeld principes als geïnformeerde toestemming toepassen op Scientology als psychotherapie, als (pseudo-)psychiatrische en (pseudo-)medicinale geneeswijze of onderwijstechniek? Moet het worden terugbetaald aan de burger? Als de religieuze elementen overwegen, moet de organisatie dan vrijgesteld worden van belastingen en/of moet de organisatie erkenning als religie krijgen? Kan 'didactisch' materiaal van Scientology ('Study Tech') gebruikt worden in het onderwijs? Is deze wel verzoenbaar met de huidige onderwijswetgeving (waar een kritisch inzicht moet worden gestimuleerd)? Moet de mogelijkheid worden geboden Scientology op school als optie naast niet-confessionele zedenleer, islam en katholieke godsdienst te plaatsen? Zoneen, is dit dan religieuze discriminatie? Zoja, moet de overheid dan betalen voor het gebruik van de handels-, dienstmerken en licenties?

            In wat volgt zal aandacht worden besteed aan de vraag welke definitie en omschrijving en bijgevolg welke wetgeving (en eventueel deontologische codes) zoal van toepassing zouden kunnen zijn op verschillende organisaties in Scientology.

 

Een bepaalde website van Scientology groepeert enkele artikels van academici[6] die allen eenzelfde argument lijken te vormen, namelijk dat Scientology onmiskenbaar een religie is. Deze academici werd naar hun opinie als expert gevraagd naar de religieuze natuur van Scientology. Daarnaast vindt je ook enkele artikels terug over de onbetrouwbaarheid van getuigenissen van apostaten. Artikels die dezelfde vraag stellen en een kritisch standpunt innemen, zoals die van Stephen Kent en Benjamin Beit-Hallahmi[7], zijn niet terug te vinden op deze site.

 

            Frank Flinn test of Scientology voldoet aan 3 criteria: (1) de doctrine moet iets zeggen over de zin van het leven, (2) moet gedragsnormen, rituelen en ceremoniën voorschrijven en (3) moet een identificeerbare geloofsgemeenschap vormen. Zijn oordeel is op alle drie de criteria positief (Frank Flinn. 1994).       James A. Beckford doet de test of Scientology voldoet aan functionele, substantieve en stipulatieve definities van religie en beantwoordt dit 3 maal positief (James A. Beckford. 1980). Beiden Alan W. Black en Per-Arne Berglie zoeken en vinden de 7 dimensies die Ninian Smart onderscheidt in een religie, namelijk de doctrinaire en filosofische, de narratieve of mythische, de praktische en rituele, de ervarings- of emotionele, de ethische, de sociale en institutionele, en de materiële en esthetische dimensie (Per-Arne Berglie. 1996; Alan Black. 1996). Dean M Kelley test of Scientology voldoet aan bepaalde juridische definities van religie en de 13 criteria van religie die de IRS (Internal Revenue Service) gebruikt. (Dean M. 1980).

 

            Ook de andere artikels besluiten dat Scientology de verschillende definities van religie past en, wanneer dit niet het geval is, dat de definitie zelf inadequaat is. Men zoekt en vindt vele analogieën tussen Scientology en bijvoorbeeld het Boeddhisme, Hinduïsme, Rooms-katholicisme, Protestantisme, Judaïsme, etc. Daarnaast blijkt er in deze artikels een zekere onwil te bestaan om de verschillen en tegenstrijdigheden te duiden tussen Scientology en deze religies, terwijl daar toch steeds de conclusie wordt aan vastgeknoop dat Scientology een religie is.

            Brigitte Schön geeft daar kritiek op:     "Critical literature or opposed arguments are not dealt with at all; at the same time the authority claimed is of course that of the scientific expert. This is a strategy of immunization. [...] the Scientology-is-a-bona-fide-religion-frame defines the problem as one belonging to the field of sociology, philosophy or religious studies, but not to legal studies or the courts." (Brigitte Schön. 2001. p.8, 9).

 

            Bryan Wilson noemt Scientology een geseculariseerde religie. Scientology heeft het pad naar de verlichting gerationaliseerd en biedt een technisch middel aan om deze te bereiken. "Scientology appears to be a congruous religious orientation for modern society." (Bryan Wilson. 1992. p.288).

            Hij toetst Scientology aan 20 'waarschijnlijkheidscriteria' van een religie, en besluit dat, aangezien Scientology grotendeels voldoet aan deze criteria, deze een religie is. Hij antwoord 11 maal positief, 3 maal negatief, is 5 maal gedeeltelijk akkoord en 1 kenmerk beantwoordt hij met 'onduidelijk'. (Bryan Wilson. 1998. (pt.2.01, pt.11.03)).

            Flinn, en ook Karel Dobbelaere stemt hiermee in, noemt Scientology een technisch boeddhisme. Het technische aspect in de vorm van een technologie, een studie, een trainingstechniek, als pad naar de verlichting, de staat 'clear' of 'opererend thetaan' (Karel Dobbelaere. 1985. p.420; F. Flinn. 1983 (Fichter (ed.)). Het middel is met andere woorden het technische en dus westerse aspect, het doel zelf (verlichting) is het boeddhistische aspect.

 

            De meest centrale vraag is natuurlijk of Scientology zichzelf omschrijft en definieert als een religie of niet. En ook deze vraag is niet éénduidig te beantwoorden. Toen Hubbard bijvoorbeeld in 1953/1954 officieel de kerk van Scientology oprichtte (naast de 'Church of American Science' en 'Church of Spiritual Engineering'), ontkende hij nog dat de organisatie een religie zou zijn (Stephen A. Kent. 1999b. p.10). En zelfs toen later nadrukkelijk de religieuze natuur van de organisatie werd benadrukt, was dit uitsluitend een zaak voor boekhouders en rechterlijke ambtenaren.[8]

 

            Bovendien valt te beargumenteren dat Scientology haar etiket kiest naargelang de culturele omstandigheden. Kent wijst er bijvoorbeeld op dat bij hun oprichting van een centrum in Japan en ook in Griekenland eerst een onderzoek werd gevoerd om uit te maken of het wel vruchtbaar zou zijn het 'religion label' te gebruiken. "[...] Scientology denies its reputedly religious nature if it is attempting to enter a country that might react adversely to religious proselytization." (Stephen A. Kent. 1999a. p.4). Uiteindelijk werd gekozen voor de term filosofie in plaats van religie.

 

            Stephen A. Kent heeft kritiek op enkele van zijn sociaal-wetenschappelijke collega's die uit sommige documenten van Scientology afleiden dat de organisatie religieus van natuur zou zijn. "Many of my social scientific colleagues had examined some Scientology documents and possibly participated in some Scientology events, and they had deduced that the organization is religious in nature." (Stephen A. Kent. 1999a. p.3). Een begrijpbare kritiek wanneer uit diezelfde documenten valt af te leiden dat Scientology "blatantly commercial, blatantly secular and blatantly predatory, as well as blatantly fraudulent" is. (Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. p.39).

 

            Kent vestigt er de aandacht op dat de vraag naar de religieuze natuur van een organisatie steeds een politieke vraag is, een vraag naar eventuele beleidsmaatregelen; hij wijst er op dat aan de religieuze vraag steeds een mensenrechtenvraag is verbonden. Daarnaast beargumenteert hij dat zelfs wanneer Scientology een theologie en kosmologie bevat die sommige leden religieus interpreteren, haar praktijken en gedragingen serieuze mensenrechtenvragen oproepen. (Stephen A. Kent. 1999a. p.1)

 

 

II.3 De politieke dimensie

 

            Dit deel van de verhandeling vormt een verkenning van de these dat bepaalde 'policy issues' - de aandacht voor beleidsmaatregelen, dus de politieke dimensie - een belangrijke motor vormen in de polarisering van het sektendebat. Ten eerste is de (godsdienst-)sociologie op zich al begaan met (on)gelijkheid, (in)tolerantie en discriminatie (infra: 'II.1'). Wanneer het voorwerp van studie een religieuze beweging is, raakt men bovendien meteen aan het vraagstuk van godsdienstvrijheid. Als het een nieuwe religieuze beweging of een minderheidsreligie is, komen vragen omtrent minderheidsrechten naar voren. Daarnaast brengt het sektendebat enkele vragen met zich mee aangaande politiek-filosofische en fundamentele democratische principes (Stans De Meulder. 2002. p.20).

 

            De verscheidene parlementaire onderzoekscommissies, -rapporten en niet tenminste de kritiek hierop in de vorm van bijvoorbeeld internationale rapporten of academische artikels en boeken tonen de centraliteit van deze aandacht aan beleidsmaatregelen vanwege de overheid aan. Massimo Introvigne e.a. typeren dit, en dan voornamelijk de politieke reactie in de vorm van onder andere parlementaire onderzoekscommissies en rapporten, als een sociale constructie van een morele paniek[9] (Massimo Introvigne. 1998a. p.3). Ook het boekje 'Pour en Finir avec les sectes', uitgegeven door CESNUR en ondersteund door zo'n 22 auteurs met Introvigne en Melton als redacteurs, levert bijvoorbeeld éénzijdig kritiek op de Franse, Duitse en Belgische aanpak van dit debat.

           

            Bovendien plaatst Scientology zichzelf voortdurend in de context van godsdienstvrijheid. De organisatie beweert dat ze het slachtoffer is van religieuze intolerantie en discriminatie en vergelijkt zichzelf met de joden in de tijd van het nazisme.

"In its booklet 'What America Needs to Know About Discrimination in Germany', published in 1997 by the Church of Scientology International and sent to an undoubtedly broad list of academics, a variety of violations of the German constitution in job discrimination, artistic repression, and even school children's attendance are detailed in case studies. They read (perhaps deliberately) like cases of early Nazi repression."

(Anson Shupe and Susan E. Darnell. 2001. p.31)

            Ook verschillende brochures[10] die men kan bekijken op de website van Scientology handelen telkens over religieuze intolerantie en discriminatie tegenover scientologen. De CCHR (Citizens Commission on Human Rights), een afdeling van Scientology, strijdt onder andere tegen religieuze intolerantie en discriminatie. Ook het European Office for Public Affairs and Human Rights neemt die invalshoek.

 

            Zablocki en Robbins stellen in hun inleiding van het boek 'Misunderstanding Cults' dat er een consensus bestaat in zoverre dat religieuze groepen de wetten van het land moeten respecteren en dat religieuze overtuigingen niet kunnen worden gebruikt als excuus voor crimineel gedrag, maar "[o]nce we move beyond this, however, the issues quickly get murkier." (Zablocki en Robbins. 2001. pp12-13). Deze vage grenzen staan centraal in deze verhandeling. Ik hoop het conflict te kunnen verduidelijken en de vage grenzen iets concreter te kunnen maken door de aandacht toe te spitsen op één specifieke organisatie. Als men het over de zeer brede en diverse groep sekten of nieuwe religieuze bewegingen heeft, zullen deze grenzen namelijk vaag blijven. Er zal gezocht worden naar mogelijke grenzen van de vrijheid van religie, eredienst en vereniging; de vrijheid van meningsuiting, pers en kritiek, en het conflict die deze tussen elkaar en eventueel andere vrijheden en/of rechten (kunnen) stellen zoals de wetgeving rond privacy, auteursrechten en handelsmerken.

            Want het sektendebat is inherent verbonden aan vragen in verband met het beleid van de overheid. "Het blijkt immers dat in de context van sekten een aantal belangrijke begrippen met elkaar in conflict komen, begrippen die zelfs de principiële fundamenten vormen van een democratie." (Stans De Meulder. 2002. p.20). Deze begrippen, principiële fundamenten van een democratie zijn bijvoorbeeld de politiek-filosofische noties als scheiding van kerk en staat, neutraliteit van de overheid, vrijheid van religie, eredienst, vereniging, geweten en meningsuiting; en de fundamentele waarden die dit steunen zijn bijvoorbeeld persoonlijke autonomie en keuzevrijheid.

"Het vraagstuk waar de grenzen liggen van de overheidsinmenging ten aanzien van religieuze gemeenschappen waaronder sekten blijft in onze samenleving van grote complexiteit. Meerdere essentiële beginselen van de rechtsstaat en zelfs achterliggende opvattingen die deze beginselen schragen [...] komen meer dan eens met mekaar in botsing zodat buitengewoon moeilijke en delicate afwegingen moeten worden gemaakt."

(Luc De Droogh. 2002. p.44)

           

            In Deel IV zal een verkenning en vergelijking worden gemaakt rond deze vrijheden en hun grenzen in 3 landen die uit verschillende hoeken kritiek ontvangen hieromtrent, met name België, Frankrijk en Duitsland. Dit zal worden aangevuld met een verkenning van het Europese niveau (in de vorm van het Europese Parlement en de Raad van Europa) en de situatie in de Verenigde Staten. Het politiek-filosofische deel zal in dit hoofdstuk (II.3) worden behandeld, de verkenning van wat ik de politiekpraktische dimensie noem, in Deel IV.

 

            Hoewel het maken van een overzicht over politiek-filosofische geschiedenis van de godsdienstvrijheid nuttig zou zijn, ligt dit buiten het bestek van deze verhandeling. De aandacht zal voornamelijk gaan naar het praktische deel, Deel IV, waar een vergelijking wordt gemaakt van deze en andere vrijheden in de hierboven aangeduide landen. In wat volgt zal ik enkele van deze politiek-filosofische aspecten duiden om die dan te kunnen verkennen en vergelijken in Deel IV.

 

            De politiek-filosofische discussie gaat meestal terug op John Rawls en/of John Stuart Mill. Beiden maken een soortgelijk onderscheid tussen het publieke en private domein, die in feite een gevolg is van de erkenning van religieus of levensbeschouwelijk pluralisme."Zij probeert de mogelijkheid tot levensbeschouwelijke en praktische pluraliteit institutioneel te verankeren door handelingsgebieden en -normen die van openbaar belang zijn voor het voortbestaan van de maatschappij, af te bakenen van andere." (Koen Raes. 1993. pp87-88). Heel simpel gesteld mag in het private domein iedereen gelijk welk overtuiging of morele opvatting aanhangen. In het publieke domein daarentegen kan de overheid wel degelijk verdedigbare beperkingen opleggen. Het probleem is echter dat een religieuze overtuiging breder is dan die private sfeer. "Godsdienst is historisch een uitermate complexe werkelijkheid die doorwerkt zowel in de handelingen, de opvattingen en uiteindelijk in een hele cultuur en die godsdienst laat zich dus niet zomaar opsluiten in de private sfeer" (Luc De Droogh. 2002. p.65). Het vraagstuk is dus in feite dit van de rechtvaardiging van overheidsinmenging.

           

            John Stuart Mill zoekt naar legitieme beperkingen op het vrijheidsbeginsel en vindt die in het schadebeginsel (Luc De Droogh. 2002. p.47). Dit betekent dat een vrijheid (zoals vrijheid van religie), maar kan beperkt worden wanneer deze als doel heeft schade te voorkomen en wanneer bijvoorbeeld de vrijheden en rechten van anderen in het gedrang komen.

            Het politiek liberalisme van Rawls heeft als uitgangspunt dat de overheid zich neutraal dient op te stellen tegenover de 'concepties van het goede leven'. De neutraliteit slaat hier dus op de rechtvaardigingsgronden van het overheidsbeleid (en niet noodzakelijk op de effecten daarvan), wat betekent dat de overheid niet mag steunen op een specifieke conceptie van het goede leven in de verantwoording van haar beleid, die bijgevolg andere concepties zou kunnen uitsluiten.

 

            De relatie tussen deze liberale moraal en illiberale religieuze gemeenschappen wordt hierdoor enigszins problematisch. De liberale moraal (à la Rawls) schrijft voor dat iedere gemeenschap en burger de vrijheidsrechten van andere gemeenschappen en burgers moet respecteren, terwijl dat niet noodzakelijk een onderdeel uitmaakt van hun 'conceptie van het goede leven'. "Godsdiensten hebben een visie op hoe de samenleving eruit zou moeten zien en op het begrip vrijheid die niet noodzakelijk dezelfde is als het metaverhaal van het politieke liberalisme à la Rawls" (Luc De Droogh. 2002. p.64). Dit wordt de 'paradox van het liberale beleid' genoemd (Jeroen van den Hoven en Marjan Verkerk. 1999. p.3). Sommige vraagstukken lijken om beleid te vragen dat zich juist wel uitspreekt over de waarde van bepaalde concepties van het goede leven. Maar dit soort overwegingen mogen volgens de neutraliteitsgedachte geen rol spelen in de beleidsvorming en/of in de rechtvaardiging daarvan.

 

            Luc De Droogh beargumenteert dat de secularisering en het religieus pluriformer worden van de samenleving aanleiding geeft tot 2 min of meer tegengestelde bewegingen: een minder expliciete plaats voor religie in de samenleving gekoppeld aan meer rechten en vrijheden voor niet-klassieke religies. Op die manier vertaalt de discussie zich in de volgende vragen: Wat is de plaats van religie in de samenleving en wat is de plaats van minderheidsreligies in vergelijking met dominante religies in de samenleving? (Luc De Droogh. 2002. p.45). Naargelang de antwoorden op deze vragen kan men 4 mogelijkheden onderscheiden: (1) Het Amerikaanse model waar gepleit wordt voor een toenemend belang van religies en minderheidsreligies; (2) het klassiek-vrijzinnig model waar minder plaats is voor zowel religie in de samenleving als voor minderheidsreligies. (3) Daarnaast bestaat de optie te pleiten voor meer belang van religie in de samenleving, zonder dat dit gepaard gaat met meer respect voor minderheidsreligies; of (4) men pleit voor gelijke rechten voor minderheidsreligies, zonder dat dit gepaard gaat met een groter belang van religie in de samenleving (Luc De Droogh. 2002. p.45).

 

            Bovendien kan men zich de vraag stellen waarom religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen juridisch meer beschermwaardig zijn dan andere overtuigingen die niet noodzakelijk een even omvattende levens- of wereldbeschouwelijke inslag hebben.

"Een niet-discriminerende houding van overheidswege lijkt te betekenen dat men toegeeft dat niemand op een legitieme en zinvolle wijze organisaties op een levensbeschouwelijke basis en religieuze overtuigingen kan afgrenzen van organisaties en overtuigingen op een andere grondslag. Het opheffen van dit onderscheid maakt dat de inperkingen die de overheid zinvol kan opleggen tegenover organisaties en overtuigingen in het algemeen op dezelfde wijze gelden voor religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen."

(Luc De Droogh. 2002. pp66-67)

 

            Er gaan dan ook stemmen op die menen dat de vrijheid van meningsuiting, geweten, vereniging en vergadering voldoende de vrijheid van religie garanderen, zodat deze laatste in feite overbodig wordt. Ben Vermeulen stelt zich bijvoorbeeld de volgende vraag: "Moeten we niet overgaan op een systeem waarin de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet meer als afzonderlijk recht beschermd wordt, maar volstaan wordt met bescherming door 'seculiere' vrijheidsrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en van vereniging en vergadering?" (Ben Vermeulen. 1997 (Merks en Beck (eds.)). p.71).

 

            Doorgaans maakt men een onderscheid tussen een religieuze overtuiging en het praktiseren van die overtuiging. De religieuze overtuiging verdient een absolute vrijheid en bescherming en deze mag dus niet worden beperkt. Het praktiseren van die overtuiging kan echter wel beperkt worden, namelijk wanneer de vrijheid van anderen daardoor in het gedrang zou komen. "Deze absolute vrijheid wordt gefundeerd in het beginsel van de autonomie, de persoonlijke integriteit van elke individu en de menselijke waardigheid. Het gaat hier om [...] een funderend beginsel van onze rechtsorde." (Luc De Droogh. 2002. p.49). De waarde die dit dus steunt is persoonlijke autonomie, die de vraag centraal plaatst of "de betrokkene willens en wetens, in volle vrijheid is toegetreden tot de beweging en of zij beslist om bij de beweging te blijven met de beschikking over al haar geestelijke vermogens." (Luc De Droogh. 2002. p.61). Hierdoor komt ook het principe van geïnformeerde toestemming, keuze of beslissing centraal te staan.

 

            Deze scheiding tussen de overtuiging en het praktiseren van die overtuiging, tussen het private en publieke domein, steunt op de waarde van persoonlijke autonomie. "Zolang we persoonlijke autonomie en godsdienstvrijheid serieus nemen kan overheidsoptreden ten aanzien van een volwassen en vrijwillig instemmende gelovige ook niet omwille van slechte fysieke of geestelijke behandeling, onvoldoende medische zorgen, (seksueel) geweld ... tenzij de betrokkenen zelf zouden protesteren tegen het geweld, de slechte behandeling of het gebrek aan zorgen." (Luc De Droogh. 2002. p.61)

 

            Daarbij komt dat het tolerantie-ideaal niet betekent dat men een religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging niet mag belachelijk maken. "Het erkent het recht op respect voor het individu of de groep die een levensbeschouwelijke optie in een levensplan verwerkelijkt. Maar het vereist geen vergelijkbaar respect voor die levensbeschouwing zelf." (Koen Raes. 1993. p.98).

 

 

II.4 Media & Internet

 

            Ook de media wordt gezien als een bron van polarisatie. Religies, en meer specifiek 'sekten', worden volgens sommigen onrechtvaardig behandeld en zouden (onterechte en bevooroordeelde) negatieve media-aandacht krijgen. Enerzijds zouden journalisten enkel geïnteresseerd zijn in sensationele verhalen, anderzijds zouden ze geen adequaat onderzoek verrichten (Joseph Cisar. 2001. p.9). "Men kan dus algemeen stellen dat de berichtgeving omtrent deze groepen weinig bevorderlijk is voor hun imago. Aangezien de media meestal de enige bron van informatie over het onderwerp zijn, zal de invloed van negatieve berichtgeving bepalend zijn voor de publieke opinie." (Stans De Meulder. 2002. p.21).

           

            Brigitte Schön stelt in het artikel  'Framing effects in the coverage of Scientology versus Germany: Some thoughts on the role of press and scholars' dat 'framing effects' een aanzienlijke invloed hebben op het debat over Scientology. Daarmee verklaart ze het debat dat volgde naar aanleiding van een open brief, gericht aan kanselier Kohl eind 1996, die gepubliceerd werd in 3 grote kranten en ondertekend werd door zo'n 34 Hollywood-acteurs. In deze brief werd voortdurend de vergelijking gemaakt tussen scientologen en joden, alsof het nazisme terug aan het opbloeien was in Duitsland. De verschillende beschuldigingen van religieuze discriminatie in deze brief bleken "mostly dressed up", "not withstanding closer scrutiny" en "grossly distorted" (Brigitte Schön. 2001. p.4). Maar toch kreeg deze brief internationaal heel wat media-aandacht. In de Amerikaanse pers en ook officiële regeringsdocumten (waaronder het rapport van het 'US Department of State') wordt het 'frame' van religieuze discriminatie gebruikt. Het Duitse 'officiële frame' over Scientology is echter dit van een duister commercieel bedrijf dat een bedreiging vormt voor de vrije democratische orde (Brigitte Schön. 2001. p.7).

           

            James A. Beckford heeft het over de 'negative summary event'. Telkens wanneer een artikel over een nieuwe religieuze beweging in een krant of tijdschrift verschijnt, gaat dit gepaard met een inleidend verhaal, een opsomming van (negatieve) feiten en zaken waar deze in het verleden de aandacht van de media trok (James A. Beckford. 1999. p.109). Daarnaast is er ook nog 'front end/back end disproportionality' in media: rechtszaken halen bijvoorbeeld in het begin nog de kranten, maar wanneer deze afgevoerd worden zou dat in vele gevallen niet gebeuren en zo blijft een onterechte indruk van schuld achter. Daarnaast creëren journalisten volgens Beckford objectiviteit op de volgende manier: "Their favourite strategy is to combine a dash of vox populi with a squirt of balance." (James A. Beckford. 1999 (Wilson en Cresswell (eds.)). pp114-115).

 

            Joseph Cisar maakt in zijn werk ‘Lafayette’ Ronald Hubbard’s Policy in practice in media and public relations’ een analyse over de media- en communicatiestrategieën van Scientology. Hij doet dit aan de hand van interne literatuur, meestal geschreven door (of toegeschreven aan) LRH zelf. Hij gebruikt primaire bronnen uit de Scientology-literatuur zoals ‘the United States Guardian Office Information Full Hat, Hubbard's Organization Executive Course Division 7 (Management), Hubbard's Organization Executive Course Division 6 (Distribution)’. Deze bestaan voornamelijk uit verschillende ‘Hubbard Communication Office Bulletins' (HCOB) en 'Hubbard Communication Office Policy Letters' (HCOPL). Deze pakketten vormen dan een soort van trainingscursussen voor welbepaalde posities in bepaalde Scientology-afdelingen die zich bezighouden met media of public relations (Joseph Cisar. 2001. p.11). Deze studie van Cisar is interessant omdat hierin de strategieën van Scientology aangaande media worden geanalyseerd. In het overgrote deel van de literatuur omtrent sekten en media wordt er bijna enkel en alleen aandacht besteed aan de negatieve afbeelding van sekten in media, waar de verantwoordelijkheid hiervoor aan eenzijdig aan 'de media' wordt toegeschreven.

“To the researcher's knowledge, Hubbard's organizational policies dealing with media have never been evaluated in the USA other than by law enforcement and judicial agencies. At the same time, prominent social scientists (Richardson and van Driel, 1997; Wright, 1997; Skill and Robinson, 1994) have expressed criticism of the media for not being sufficiently versed in cults or new religious movements when reporting upon their actions. Due to an increasing social awareness of new religious reality, the researcher believes analysis of specific methods of communication is necessary to bring about a greater understanding in the field.”

(Joseph Cisar. 2001. (I.A.3). p.7)

           

            Deze eenzijdige benadering wordt dus aangevuld door deze studie van Cisar. Het vormt bijgevolg een noodzakelijke aanvulling op de kritiek van de negatieve media-aandacht waar het Scientology betreft. In Deel 'III.6: Scientology en Kritiek; Media en Internet' zal hier dieper worden op ingegaan. Er zal daar bovendien een afzonderlijk hoofdstuk worden gewijd aan Scientology en het internet. In dit verband doet zich namelijk een conflict voor tussen onder andere de vrijheid van meningsuiting en auteursrechten of handelsmerken en handelsgeheimen. Dit zal worden uitgewerkt aan de hand van de rechtszaak van onder andere Karin Spaink in Nederland. Meer breder doet het onderwerp Scientology en Internet enkele vragen rijzen omtrent digitale rechten en vrijheden (supra 'III.6.2: Scientology en Internet').

 

 

II.5 Sekteobservatoria

 

Bibliografie ‘Cult-watching groups’:

 

 

            Eveneens cruciaal in de discussie omtrent sekten, is het bestaan van verschillende 'cult-watching groups' - CWGs (terminologie van Eileen Barker) of sekteobservatoria[11]. Dat de meningen over dergelijke sekteobservatoria verdeeld zijn is duidelijk. Anne Morelli die het heeft over de antisektenlobby, die in veel gevallen wordt afgekort tot ACM of AM (anti-cult movement), "[...] vind het verdacht dat duizenden mensen over de hele wereld zich in een internationaal netwerk met vele vertakkingen verenigen en leven voor en door de jacht op sekten. Hun methoden zijn overal dezelfde: alle religieuze groepen buiten de grote, klassieke religies in diskrediet brengen en aan desinformatie doen." (Anne Morelli. 1997. p.96).

 

            Maar het fenomeen is iets complexer dan dat. Eileen Barker onderscheidt 5 types ‘cult-watching groups’ (CWGs) of sekteobservatoria. In plaats van het dichotomisch onderscheid tussen 'cult-bashers' en 'cult-apologists' te hanteren, verdeelt ze deze groepen onder in 5 types op basis van "the underlying question to which each group is primarily devoted to giving an answer in its cult-watching activities." Deze zijn: cult-awareness groups (CAGs); countercult groups (CCGs); research-orientated groups (ROGs); human-rights groups (HRGs); and cultdefender groups (CCGs). "These labels are not altogether satisfactory, but they have been chosen partly in an attempt to avoid at least some of the derisory connotations and dismissive arguments that have come to be associated with categories such as "anti-cultist" and "cult-apologist"." (Eileen Barker. 2002. p.128).

 

            Human-rights groups (HRGs) zijn meer begaan met de vraag hoe de maatschappij deze bewegingen behandelt dan met wat deze bewegingen zelf doen. Ze concentreren zich op het behouden van de rechten van deze bewegingen. Ze zijn met andere woorden meer begaan met minderheidsrechten en de bescherming van godsdienstvrijheid, terwijl sommige van deze mensenrechtenactivisten weinig weten over deze bewegingen zelf (Eileen Barker. 2002. p.130).

            Cult-defender groups (CDGs) houden zich bezig met de vraag hoe nieuwe religieuze bewegingen verkeerd worden behandeld en voorgesteld. Ook zij zijn voornamelijk begaan met vrijheid van religie, "and standing up for an unpopular cause frequently, they claim, against "secular humanists.". [...] ignoring or explaining away any dubious actions and what they dismiss as anti-cultists’ "atrocity tales"." Ze lijken de tegenpool te vormen van de 'cult-awareness groups' (CAG) of 'counter-cult groups' (CCG) die vooral focussen op de negatieve aspecten van nieuwe religieuze bewegingen (Eileen Barker. 2002. p.131).

            CAGs (Cult-Awareness Group) stellen zich de vraag in hoeverre een sekte schade aanricht en focussen dus op de negatieve kenmerken van een sekte, terwijl eventueel positieve kenmerken op de achtergrond verdwijnen. Enerzijds willen deze de kennis en het bewustzijn over gevaren van sekten aanwakkeren, anderzijds doen zij ook aan lobbying en getuigen leden soms als experts in rechtszaken (Eileen Barker. 2002. p.128).

            ROGs (Research-Oriented Groups) leggen de nadruk op onderzoek en besteden ook aandacht aan minder controversiële aspecten van deze bewegingen, ze maken ook veel vergelijkingen tussen nieuwe religieuze bewegingen en traditionele religies. "ROGs are less likely than CAGs to accept theories of mental manipulation as being the overriding reason for an individual’s joining a movement and/or his or her behaviour while a member." (Eileen Barker. 2002. p.128).

            CCGs (Counter-Cult Groups) concentreren zich meer op wat de bewegingen geloven, dan op wat deze doen. In hun betoog hoe 'verkeerd' de overtuigingen van deze bewegingen zijn, steunen ze in de interpretatie daarvan zelf op religieuze overtuigingen, zoals bijvoorbeeld het 'Heilige Schrift', zodat de kritiek op deze bewegingen hoofdzakelijk theologisch van aard is (Eileen Barker. 2002. p.128).

 

            De bezetting van dergelijke sekteobservatoria kan sterk verschillen. Sommige leden hebben nooit iemand uit een sekte ontmoet, anderen zijn zelf leden of ex-leden, nog anderen hebben misschien een tijdje bij een sekte vertoefd omwille van hun onderzoek. Maar "Those with no direct knowledge rely on secondary sources that they believe to be "trustworthy" - which can mean ferreting out information that will fit and reinforce their preconceptions of the movements." (Eileen Barker. 2002. p.128)

            Dat geldt voor de 5 types van groepen. Dat komt het meest duidelijk naar voor bij de CCGs, CDGs en HRGs. Maar ook CAGs en zelfs ROGs en ontkomen hier niet aan. De verschillende kritieken op de studies van AWARE, zoals die over de 'Church Universal and Triumphant' uit 1994 van Balch en Langdon toont dit bijvoorbeeld aan (supra: 'II.5: .x AWARE').

 

            Stephen A. Kent heeft het in zijn artikel 'The French and German Versus American Debate Over 'New Religions', Scientology, and Human Rights.' over 'think-tanks and lobbyists', hij heeft het meer specifiek over CESNUR (Centre d’études sur les nouvelles religions) en HRWF (Human Rights Without Frontiers). "Think-tanks provide ideas and justify policies for social movements. Often they combine science and ideology to provide information that supports the social movement's position while discrediting enemies or opponents. [...] Frequently think-tanks have staff who serve as lobbyists for the social movement by presenting their findings to regulatory and policy-making bodies." (Stephen A. Kent. 2001. (pt.11.5). p.11).

 

            In wat volgt zullen enkele specifieke groepen worden belicht. Namelijk CAN (Cult Awareness Network); AWARE (Association for World Academics for Religious Education); CESNUR (Centre d’études sur les nouvelles religions); APRL (Americans/Alliance Preserving Religious Liberty); POWER (People’s Organized Workshop on Ersatz Religions) en FACTnet (Fight Against Coercive Tactics Network).

            Centra opgericht door de overheid, zoals IACSSO (Informatie- en Advies Centrum inzake Schadelijke Sektarische Organisaties), MILS/MIVILUDES ('Mission Interministérielle de Lutte contre les Sectes'; 'Mission Interministérielle de Vigilance et de Lutte contre les Dérives Sectaires') of het Europese overkoepelende FECRIS (Fédération Européenne des Centres de Recherche et d‘Information sur le Sectarisme) zullen in Deel IV behandeld worden.

 

CAN (Cult Awareness Network)

 

            Het verhaal rond het Cult Awareness Network (CAN) is hier zeker vermeldenswaardig. Deze groepering kan best een CAG, een cult-awareness group genoemd worden. Maar deze organisatie werd in 1995 voor de rechtbank gedaagd en werd daarop gedwongen zich failliet te verklaren. Eigenaardig genoeg stond niet een scientoloog centraal, maar een lid van de 'Life Tabernacle Church', Jason Scott. Scott werd door Rick Ross gekidnapt, die werd gevraagd Jason Scott te deprogrammeren. De moeder die CAN had gecontacteerd, werd onrechtstreeks doorverwezen naar de deprogrammeur Rick Ross. Uiteindelijk slaagde Scott erin te ontsnappen en de politie te bellen. "Subsequently, the county prosecutor brought criminal kidnap charges against Ross, for which he was acquitted in a jury trial. After this jury decision, Scientology representatives contacted Scott and offered to launch a civil case against Ross on a contingency basis (Brune, 1995, 11; Iosso, 1993, 1)."

(Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998. p.40). Met een advocaat van Scientology onder de arm, Kendrick Moxon, begon een tweede rechtszaak die uitmondde in het bankroet en faillissement van CAN.

 

            Anson Shupe getuigde in deze zaak als expert over CAN, die hij zag als een haatgroep vergelijkbaar met de Klu Klux Klan, antikatholieke en antisemitische groeperingen. Hoewel Shupe toegaf  "that he had never attended a CAN meeting, did not know the names of its officers, had not conducted formal research on the organization since 1987, and had not formally interviewed anyone on the "countercult" movement since 1979.", en daarenboven voornamelijk vertrouwde op informatie die hij kreeg van de Scientology-advocaat Kendrick Moxon en J. Gordon Melton werd zijn expertise zonder probleem aanvaard in de zaak. (Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998. p.40). "Many scholars of religion were not sorry to see CAN close its doors. The organization almost never referred to scientific findings about controversial groups, except perhaps to some psychological findings that most sociologists ignored or rejected." (Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998. p.41).

 

            De deuren van CAN bleven echter niet lang gesloten. Het jaar erop, begin 1996, werden de bedrijfsnaam, het telefoonnummer en adressenbestand overgekocht door een "consortium led by Scientologists, which now provides a cultdefender service for those who contact it, possibly under the illusion that they are dealing with the "old CAN".", en zo werd 'newCAN' opgericht (Eileen Barker. 2002. p.132).

 

            Februari 1997 werd de 'Foundation for Religious Freedom' geïncorporeerd, en het is in feite deze organisatie die 'newCAN' beheert en bestuurt. Ze wordt voorgezeten door George Robertson (die ook voorzitter is van 'Maryland Bible College', die dan weer deel uitmaakt van 'Greater Grace World Outreach', dat vroeger 'The Bible Speaks' heette). Robertson is ook stichter van 'Friends of Freedom', eveneens een Scientology-organisatie, die ook aan de oorsprong lag van de oprichting van AWARE.

 

            Vele auteurs (Introvigne, Shupe, Melton, ...) stellen zich hier geen verdere vragen bij, iets wat andere auteurs wel doen[12]. Benjamin Beit-Hallahmi reageert bijvoorbeeld iets emotioneler: "The New CAN affair, reported above, where the identity of an "anti-cult" organization was taken over by Scientology, then offering information about "dangerous cults", brings out in all of us a reaction of revulsion, shock, and horror. This is the common reaction, but it is uncommon among NRM scholars." (Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. p.36)

 

            Stephen Kent beargumenteert in zijn artikel 'The French and German Versus American Debate Over 'New Religions', Scientology, and Human Rights' dat de vernietiging en overname van CAN, samen met het akkoord dat werd gesloten in 1993 met de IRS (supra: 'IV.2: Scientology in USA'), verstrekkende internationale gevolgen had. "With the original CAN's destruction, Scientology no longer had a highprofile non-governmental domestic critic with which to contend. When, therefore, Scientologists got into the corridors of American power with its cries of persecution and woe, no effective body existed to counteract their protests and their facts." (Stephen A. Kent. 2001. p.10).

 

FACTNet (Fight Against Coercive Tacticts Network)

           

            Ook FACTNet werd in 1995 voor de rechtbank gedaagd door Scientology. Aangezien dit een electronisch of virtueel sekteobservatorium is, zal deze affaire uiteengezet worden in 'III.6.2: Scientology en Internet', aan de hand van de rechtszaak tegen de beheerders van deze organisatie: Lawrence Wollersheim, Arnaldo Lerma en Bob Penny.

 

CESNUR (Centre d’études sur les nouvelles religions)

 

            Ook sekten zelf hebben een aandeel in dergelijke groeperingen. CESNUR, opgericht in 1988, zou volgens het verslag van de Belgische onderzoekscommissie opgericht zijn door nieuwe religieuze bewegingen. In het verslag van de parlementaire onderzoekscommissie van België lees je:

“Enkele jaren geleden hebben de sekten zich verenigd in FIREPHIM (Fédération internationale des religions et philosophies minoritaires — Internationale federatie van minoritaire godsdienstige en filosofische overtuigingen), waarbij zij zich tot een vorm van onderlinge bijstand verbonden als een van de sekten werd beschuldigd of bedreigd. Aangezien FIREPHIM al snel werd ontmaskerd, hebben de sekten uiteindelijk een parallelle structuur opgericht, met name CESNUR (Centre d’études sur les nouvelles religions —  onderzoekscentrum voor nieuwe godsdiensten)."

(Duquesne en Willems. 1997. (Deel 1). p.102)

 

            CESNUR is een belangrijke speler in het internationale mensenrechtendebat over Scientology. "CESNUR is increasingly important on the international stage. Introvigne testifies in trials and hearings around the world, and the organization's conferences attract scholars and occasionally well-positioned human rights staff. Introvigne also serves on editorial boards for academic journals studying religion, so his influence is wide." (Stephen Kent. 2001. (pt.11.5). p.11)

 

            Het standpunt van CESNUR kan best beschreven worden als dat van een 'anti-anticult visie'. In tegendeel tot wat haar naam doet vermoeden - 'Centre d’études sur les nouvelles religions' - bestudeert deze groepering eerder anticult organisaties en bijhorend gedachtegoed dan nieuwe religieuze bewegingen zelf. Ze levert éénzijdig kritiek op de eerste en verdedigt de tweede.

 

            Ook in het artikel van Michel Louter ‘Disreputable forces at work among the sect researchers at CESNUR’ uit ‘De Groene Amsterdammer’ worden CESNUR en Massimo Introvigne op de korrel genomen. Deze beweging wordt bovendien in verband gebracht met extreem-rechts. Massimo Introvigne is een lid van de 'Alleanza Cattolica', een dochterorganisatie van TFP (Tradition, Family and Property) "an ultra-conservative club of rich, influential Catholics who are admittedly "ready to fight tooth and nail" against "perverted elements of society such as abortion, socialism, unions, drug use and homosexuality."." (Michiel Louter. 1997-08-13).

 

            In Barker's typologie zou CESNUR best onder te verdelen zijn tot de 'cult-defender groups (CDG). Het is alles behalve een CCG (counter-cult group) en kan moeilijk een CAG (cult-awareness group), en nog minder een ROG (research-oriented group) genoemd worden aangezien ze geen tot weinig informatie over nieuwe religieuze bewegingen verspreidt. De organisatie past bovendien in Barker's typologie wanneer Introvigne bijvoorbeeld skeptici en seculaire humanisten als tegenstanders aanduidt (Eileen Barker. 2002. p.132; Massimo Introvigne. 2002a. p.216)

 

APRL (Alliance for the Preservation of /Americans Preserving Religious Liberty)

 

            Een andere groepering is de organisatie APRL. In zijn begindagen stond deze afkorting voor 'Alliance for the Preservation of Religious Liberty', later werd dit omgevormd tot 'Americans Preserving Religious Liberty'. Wat de benaming niet laat vermoeden, is dat deze een Scientology frontgroep was. "Beginning in late 1976, APRL was active in the United States in efforts to counteract criticisms levelled against a number of groups calling themselves "new religions." The often claimed relationship between APRL and Scientology finally was established by a document uncovered in the FBI raid against Scientology offices in Los Angeles and Washington, D.C. on July 7, 1977." (Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998. p.38)

 

            Begin jaren '80 hield APRL op te bestaan, "but soon another Scientology information front organization was up and running -- Friends of Freedom, under the directorship of Reverend George Robertson of the controversial fundamentalist Christian Ministry Bible Speaks." (Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998. (pt.8). p.39). Het is deze George Robertson die nu newCAN beheert (infra) en ook een aandeel had in de oprichting van de organisatie AWARE in 1992 (supra) (Eileen Barker. 2002. p.132).

 

POWER (People’s Organized Workshop on Ersatz Religions)

           

            Ook POWER was een Scientology-front. In tegenstelling tot APRL, verdedigde deze niet de nieuwe religieuze bewegingen, maar viel ze aan op een nogal heel directe manier. De organisatie verspreidde bijvoorbeeld de 'Deprogramming Manual', een handleiding die onder andere de aanbeveling gaf geweld te gebruiken tijdens deprogrammaties (Eileen Barker. 2002. p.132).

 

AWARE (Association for World Academics for Religious Education)

 

            AWARE werd opgericht in 1992 en staat onder leiding van James R. Lewis. Het zou de organisatie zijn die 'Friends of Freedom' opvolgde. George Robertson had ook hier terug zijn aandeel in het oprichten van deze organisatie AWARE, net zoals met 'Friends of Freedom', 'newCAN', en de 'Foundation for Religious Freedom' (Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. pp35-36).

 

            Eileen Barker geeft toe dat de groepering AWARE noch als ROG noch als CDG te omschrijven is, ze besluit: "According to my definitions of my types, it wobbles between the two. It is a CDG in so far as only positive accounts of the NRM are selected at the cost of more negative aspects; and it is an ROG in so far as its members construct a balanced image of the NRM, investigating its beliefs and actions whether or not these are "good" or harmful."

(Eileen Barker. 2002. p.9).

            Alleen kan ik me moeilijk voorstellen hoe éénzelfde studie enkel de positieve aspecten selecteert en toch een gebalanceerd beeld kan geven van een nieuwe religieuze beweging. Voorbeelden van dergelijke onderzoeken zijn de studies van AWARE over 'The Family' ('Sex, Slander and Salvation') in 1993 en 'Church Universal and Triumphant' in 1994. Kent en Krebs bekritiseren deze studies in het artikel 'When Scholars Know Sin: Alternative Religions and Their Academic Supporters', Benjamin Beit-Hallahmi doet dit in 'Collaborationism and Research Integrity'.

 

            Benjamin Beit-Hallahmi bekijkt dit minder soepel, hij weigert AWARE te beschrijven als een ROG: "AWARE, led by James R. Lewis, has become a contractor for operations that can no longer claim any semblance or resemblance to research." (Benjamin Beit-Hallahmi. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.48).

 

            Robert Balch en Stephen Langdon namen deel aan het onderzoek over 'Church Universal and Triumphant' in 1994, maar publiceerden twee jaar later een kritiek erop. Ze geven daarin "an inside view of how AWARE operates by offering a report on the fieldwork, if such a term can be used, which led to the AWARE 1994 volume on CUT [Church Universal and Triumphant]. What is described is a travesty of research. It is worse than anybody could imagine, a real sellout by recognized NRM scholars. [...] The whole NRM research network is involved, the names we have known over the past thirty years, individuals with well-deserved reputations lend their support to this propaganda effort." (Benjamin Beit-Hallahmi. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.47). Balch en Langdon bekritiseren het ontwerpplan van deze studie, omdat het op een dergelijke manier ontworpen was zodat negatieve zaken niet zouden worden onderzocht en aldus niet aan het licht zouden komen. (Stephen Langdon. 1998 (Shupe (ed.)). p.192; Robert Balch. 1996; Stephen A. Kent & Theresa Krebs: 1998. p.38). Ze ondervonden bovendien druk van medecollega's in de studie over CUT om geen kritische vragen te stellen over het onderzoek noch over de organisatie. De interviews met leden van 'The Family' in 1993 en met leden van 'Church Universal and Triumphant' in 1994 vonden plaats in speciale 'Media Homes', opgezet door deze organisaties zelf en alle onderzoekers werden vergoed voor hun werk en reiskosten.

 

            Zo wordt duidelijk dat APRL, Friends of Freedom, AWARE, POWER en newCAN niet los staan van Scientology. De informatie die deze groepen uitbrengen moet dan ook in die context worden gezien. Voor de 'Deprogramming Manual' van POWER spreekt dat voor zich, maar ook de studies die AWARE uitgeeft, kan men niet anders dan lezen met een heel kritisch oog. Daarnaast blijken de 'professional refferals' van newCAN, de 'Friends of Freedom' en de leden van AWARE in veel gevallen dezelfde mensen te zijn.

 

 

II.6 Mentale manipulatie versus bekering

 

Bibliografie:

 

Een ander meer omstreden probleem is dit van het brainwashen, een term die eveneens verschillende benamingen krijgt: ‘coercive tactics’, ‘coercive persuasion’, ‘mental manipulation’, 'mental destabilization', ‘thought reform’, 'thought control',  … De letterlijke vertaling in het Nederlands van 'brainwashen' is hersenspoelen, de meer gebruikte is mentale manipulatie. Een omschrijving van de term brainwashen is echter niet zo vanzelfsprekend. "Most sociologists and psychologists of religion reject brainwashing theories, whereas many clinical psychologists and psychiatrists apparently give them some credence." (Richardson en Ginsburg. 1998. p.276).

 

            J. Gordon Melton beschrijft de geschiedenis van het concept brainwashing in het artikel 'Brainwashing And The Cults: The Rise And Fall Of A Theory' en onderscheidt hierin 3 fases. De eerste fase wordt begin jaren '60 geplaatst en gedomineerd door de CIA-visie hierop en aan de academische kant door de auteurs Lifton en Schein. De tweede fase plaatst Melton in de jaren '80, met M. Singer als voornaamste woordvoerster en het gebruik van brainwashing in rechtbanken. De derde fase situeert hij vanaf de jaren '90 en voornamelijk in Europa, met Zablocki, Kent en J.M. Abgrall als voornaamste vertolkers van de brainwashingthese (J. Gordon Melton. 1999. (Melton en Introvigne (eds.))

 

Er heerst min of meer een akkoord dat de idee van brainwashing, zoals die voor het eerst werd voorgesteld in de jaren ’50 en ’60 door voornamelijk de CIA (Central Intelligence Agency), ook genaamd het extrinsieke model of zombie-model, niet aan de realiteit beantwoordt (Dick Anthony & Thomas Robbins. 2004. p.2).

 

            M. Singer werd in 1983 door de APA (American Psychological Association) aangewezen om het verslag van de 'Task Force on Deceptive and Indirect Methods of Persuasion and Control' (DIMPAC) te maken, dat heel kort samengevat moest nagaan of het brainwashingargument wetenschappelijk aanvaardbaar was. Ondertussen getuigde Singer in verschillende rechtszaken als expert over brainwashing. In 1987 stuurde de APA een 'amicus brief' in een bepaalde rechtszaak (Molko), waarin werd gesteld dat het brainwashingmodel toegepast op nieuwe religieuze bewegingen niet wordt aanvaard in de wetenschappelijke gemeenschap. Het DIMPAC-verslag werd door de APA afgewezen met een memorandum van 11 Mei 1987 (Massimo Introvigne. 1998c. p.3).

 

"In the face of their [Singer and Ofshe] inability to mount a convincing argument for their position, they have turned to personal attacks upon their fellow scholars. A host of amateur anti-cultists picked up the refrain, and those who study New Religious Movements have become used to complaints that our work does not simply describe the phenomena, but actually advocates for the New Religious Movements. The attacks have been notable for their lack of analysis of (or, in the case of Kent and Krebs, even seeming familiarity with) the body of work of the people under attack.”

(J. Gordon Melton. 1999. pp16-17)

 

Vooral op de derde fase, die Melton in de jaren '90 plaatst, heeft hij veel kritiek, omdat de brainwashingtheses uit deze periode volgens hem niet verschillen van die uit de eerste fase en dus in feite te herleiden vallen tot het extrinsieke (zombie-) model van brainwashing.

 

Zablocki wil het concept van brainwashing echter niet laten vallen. Hij definieert het als "the process of inducing ideological obedience in charismatic groups" en stelt voor het concept te demystificeren. Hij ziet het als een vorm van 'exit-costs analysis' (Benjamin Zablocki. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.160). De mystificatie van het concept staat volgens hem een rationele discussie in de weg.

"[...], the current climate of opinion, especially within the sociology of new religious movements, is not receptive to rational discussion of the concept of brainwashing, and still less to research in this area. Brainwashing has for too long been a mystified concept, and one that has been the subject of tendentious writing (thinly disguised as theory testing) by both its friends and enemies.".

(Benjamin Zablocki. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.162)

 

            Het concept van brainwashing is volgens Zablocki te lang gemystificeerd geweest. De sterke en talrijke kritieken vallen allen dit gemystificeerde en karikaturale concept van brainwashing aan. Daarom is er nood aan verduidelijking vooraleer het concept volledig te kunnen verwerpen. "Studies of brainwashing has been hampered by partisanship and tendentious writing on both sides of the conflict." (Benjamin Zablocki. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.166). De ene zijde ('cult-apologists') wil niet dat er zoiets bestaat als brainwashing. Het niet-bestaan ervan zal volgens hen religieuze vrijheid helpen verzekeren. "This camp has exerted its influence within academia. But, instead of using its academic skills to refute the brainwashing conjecture, it has preferred to attack a caricature of brainwashing supplied by anticult groups for litigational rather than scientific purposes.". De andere zijde ('cult-bashers') wil dat er wel zoiets bestaat omdat het hun een reden geeft voor de oppositie tegen groepen die zij als gevaarlijk beschouwen (Benjamin Zablocki. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.166). "What is important is that those of us who want to understand cults develop models that recognize the importance that some cults give to strenuous techniques of socialization designed to induce uncritical obedience to ideological imperatives regardless of the cost to the individual." (Benjamin Zablocki. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.160). Zablocki stelt dat de laboratorium studies naar gehoorzaamheidsinducerende technieken, zoals die van Millgram en Zimbardo uit de jaren '60 en '70, terecht werden stopgezet, maar dat sommige nieuwe religieuze bewegingen of sekten voorwerp zouden kunnen vormen van een soort van veldwerk of etnografisch onderzoek naar dergelijke technieken. "Being naturally occuring social 'experiments', obedience-induction in such groups could be studied ethnographically without raising the ethical objections that had been raised concerning laboratory studies." (Benjamin Zablocki. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.160)

 

            Anderen hebben dan weer kritiek op Zablocki's poging het concept van brainwashing nieuw leven in te blazen. Dick Anthony levert bijvoorbeeld kritiek op Zablocki's poging tot demystificatie in ‘Tactical Ambiguity And Brainwashing Formulations: Science Or Pseudo Science’. Volgens Anthony is er niets vernieuwend aan de visie van Zablocki en is er geen merkbaar verschil tussen Zablocki's concept en dit van de CIA uit de jaren '50-'60 waarop al zoveel kritiek is geleverd (Dick Anthony. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). pp215-319).

 

            Dat we in de discussie omtrent Scientology deze term niet kunnen laten vallen, blijkt onder andere uit de titel van een artikel van Stephen A. Kent: 'Brainwashing In Scientology's Rehabilitation Project Force’.

"One hardly has to point out that the RPF and the RPF's RPF are brainwashing programs. Scientology operates them to break the wills of, and correct deviations of, its most committed members, and then to reformulate them into persons whose personalities directly mimic the organizational mould. That mould is itself a reflection of Hubbard's troubled personality."

(Stephen A. Kent. 1999a. p.9)

            Kent test of het RPF voldoet aan 6 criteria: "[...] (1) forcible confinement, (2) physical maltreatment [...], (3) social degradations and maltreatment, along with (4) intense study of ideology, coupled with (5) forced confessions, and (6) personal 'success' stories." (Stephen A. Kent. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.350). Meer over het RPF in 'III.5: .x RPF'.

 

            Een ander interessant artikel, maar dan in juridisch opzicht is dit van James T. Richardson en Gerald Ginsburg, ‘A Critique Of “Brainwashing” Evidence In Light Of Daubert: Science And Unpopular Religions’. Deze auteurs belichten het concept van brainwashing vanuit een juridisch, criminologisch of strafrechterlijk perspectief. Daubert is een nieuwe (1993) standaard in verband met de aanvaarding van wetenschappelijk onderzoek in rechtszaken. De vroegere standaard heette de Kelley-Frye standaard. De auteurs maken een analyse van het concept brainwashing onder deze twee standaarden, die genoemd zijn naar de desbetreffende rechtszaken. "An examination of brainwashing evidence in light of the four "guidelines" from Daubert leads to the general conclusion that such evidence should not be admitted under either set of criteria or any other rigorous rules of admissibility." (Richardson en Ginsburg. 1998. p.265).

            De Frye-regel werd geïncorporeerd in de Daubert richtlijnen, maar Daubert is specifieker en heeft verreikende gevolgen voor de aanvaarding van onder andere bewijs uit sociale en gedragswetenschappen in rechtbanken. "The other three guidelines include: (1) establishing the "falsifiability" of a theory being presented; (2) the "known or potential error rate" associated with applying the theory; and (3) whether the findings have been subjected to peer review and publication in scientific forums." (Richardson en Ginsburg. 1998. p.265, 267).

 

            De betrokkenheid van academici in rechtszaken kan echter een probleem veroorzaken in verband met de objectiviteit in een wetenschappelijke analyse van bijvoorbeeld het concept brainwashing. "The problem for objectivity is that scholars have gotten involved as expert witnesses (on both sides) in court cases in which such issues have been raised. It has been very difficult for these scholars to then turn around and look at brainwashing (or any of these other issues) from a disinterested scientific perspective apart from the confrontational needs of pending litigation." (Zablocki en Robbins. 2001. p.17). Dit geldt dan zowel voor de kant waar Singer en Ofshe zichzelf toe rekenen, als voor de kant waar Dick Anthony en anderen toe behoren. Volgens Zablocki zou de wetenschappelijke analyse van brainwashing los moeten staan van juridische belangen.

 

            De Fishman beslissing[13], een rechtszaak die beschuldigingen behandelde in verband met hersenspoelen door de kerk van Scientology, stelde dat brainwashing theorieën geen deel uitmaakten van de algemeen aanvaarde wetenschap en vormden aldus een symbolische nederlaag voor het ‘anti-cult’ kamp. Deze beslissing werd genomen op basis van de Frye-regel (Richardson en Ginsburg. 1998. p.270; Massimo Introvigne. 2002a. p.213).

 

            David Bromley ziet de discussie rond brainwashing als een louter politieke narratief. Het centrale vraagstuk is dit van "the appropriate nature and degree of individual embeddedness in religious organizations. Conversion is a symbolic designation that positively sanctions embeddedness while brainwashing negatively sanctions embeddedness." (David Bromley. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.319). Bromley onderscheidt 2 coalities in dit debat: de 'religion coalition' en de 'mental health coalition'.

 

            David Bromley geeft ook redenen waarom de strijd tussen die twee coalities vooral gevoerd wordt op het vlak van nieuwe religieuze bewegingen en niet de gevestigde grote religies. Ten eerste hebben Kerk en Staat reeds een lang proces doorgaan en een soort verzoening bereikt zodat er nu nog weinig reden is voor conflict. De grote kerken stellen niet voortdurend de legitimiteit van de staat in vraag en de staat zelf verschaft de kerken ook privileges. Ten tweede is er al convergentie in de organisatie van therapie en religie. Ten derde is er een verdeeldheid, een gradueel verschil van mening binnenin deze coalities, zodat de discussie in feite minder extreem is als ze zich voordoet (David Bromley. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.340).

 

            De coalities zouden zich voornamelijk rond de waarden 'individuele autonomie’, ‘voluntarisme' (vrijwilligheid, onafhankelijkheid) en ‘self-directedness’ vormen. Beide coalities streven diezelfde waarden na, alleen hebben ze een andere kijk op hoe die waarden best gerealiseerd dienen te worden. De ‘religiecoalitie’ schaart zich achter de these dat een affiliatie met een (nieuwe) religieuze beweging een positief goed is dat de verwerkelijking van die waarden inhoudt. De ‘mentale gezondheidscoalitie’ deelt echter de idee dat het zich affiliëren met een (nieuwe) religieuze beweging in de weg staat diezelfde waarden te realiseren (David Bromley. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)).. pp319-321). De politieke dimensie komt in dit perspectief dus sterk naar voor gezien de 3 waarden die centraal worden gesteld.

            Een dergelijke zwart/wit voorstelling is natuurlijk te weinig genuanceerd om een adequaat beeld van de werkelijkheid weer te geven. Er is niet één hechte religiecoalitie die een strijd voert tegen een mentale gezondheidscoalitie. Er is niet één brainwashinghypothese die het opneemt tegen één bekeringshypothese. Er zijn verschillende theorieën, verklaringen, perspectieven omtrent deze vormen van affiliatie.

 

            Massimo Introvigne ziet het brainwashing-concept louter als een retrospectieve verklaring voor enkele sektetragedies. Hij schetst twee anti-sekten modellen die werden ontwikkeld in wat hij de tweede sekteoorlog noemt. De eerste sekteoorlog ontstond naar aanleiding van de tragedie in Jonestown in 1978. De tweede situeert hij in de jaren 1990 naar aanleiding van de tragedies in verband met de Orde van de Zonnetempel, Heaven’s Gate, Aum Shinryoko en in Waco. Dit komt overeen met de 2e en 3e fase van de Melton's beschrijving van de geschiedenis van brainwashing met Abgrall, Kent en Zablocki als voornaamste woordvoerders van deze these. "The tragedies are thus interpreted as retrospective evidence of brainwashing. Since brainwashing also occurs in hundreds of other movements, however, antibrainwashing laws will have to be put in place if further tragedies are to be avoided.” (Massimo Introvigne. 2002a. p.216).

 

            De tweede retrospectieve verklaring van brainwashing wordt volgens Introvigne geleverd door een coalitie van skeptici en seculaire humanisten[14], met de psycholoog Benjamin Beit-Hallahmi als hun woordvoerder.

“The suicides and homicides can be explained, he contends, by the fact that cult leaders were simply "crazy" as were their followers; and by the additional fact that they were also money-hungry "rascals" and frauds. In papers bitterly critical of new religious movements (NRM) scholars, Beit-Hallahmi accused them of not seeing the obvious, i.e. that cult leaders are in fact mad. "Marshall Applewhite was crazy, as was David Koresh"; "the denial of madness in general is tied to the denial of pathology in groups, but the pathology is visible to all, except NRM researchers"”

(Massimo Introvigne. 2002a. p.217)

 

            Ook J. Gordon Melton stelt dat het verlies van de brainwashing hypothese de 'anti-cultists' hun voornaamste argument ontnam: "Anti-cultists were left without their single most effective arguments against the various groups. To charge a group with brainwashing has functioned quite nicely as a way to mobilize negative feelings against a community that had otherwise objectively done nothing wrong. It also knocked out the justification for deprogrammings." (J Gordon Melton. 1999. p.3).

 

            Interessant om te vermelden is dat Hubbard zelf ooit een boek zou geschreven hebben over brainwashing, genaamd 'Brain-Washing: A Synthesis of the Russian Textbooks on Psychopolitics' of 'Brain-Washing: A Synthesis of the Communist Textbooks on Psychopolitics'. Dit wordt onder andere besproken in het Anderson Report (Australië 1965) en door Stephen A. Kent in 'Scientology: Is This a Religion?'. Hoewel niet officieel erkend wordt dat Hubbard de schrijver is van dit werk, is het overduidelijk zijn schrijfstijl en thematiek. Daarnaast wordt het boek gepubliceerd door CSI (Church of Scientology International) (Stephen A. Kent. 1999a. p.10 en 'The Anderson Report'. p.84).

 

 

II.7 Apostaten

 

Bibliografie:

 

 

            Enkele auteurs (Bryan R. Wilson, David Bromley, James R. Lewis, Anson D. Shupe, Lonnie D. Kliever, J. Gordon Melton, …), en vele anderen stemmen daarmee in, brengen de these naar voor dat bepaalde ex-leden van nieuwe religieuze bewegingen, genaamd ‘apostates’, niet als een betrouwbare informatiebron kunnen worden beschouwd. Apostaten zijn personen die de banden hebben gebroken met de religieuze beweging waar ze eens lid van waren en er zich heftig tegen verzetten.

           

Volgens Bryan Wilson kan noch de sociologische onderzoeker, noch de rechtbank, een apostaat als een geloofwaardige of betrouwbare bron beschouwen: “He must always be seen as one whose personal history predisposes him to bias with respect to both his previous religious commitment and affiliations, the suspicion must arise that he acts from a personal motivation to vindicate himself and to regain his self-esteem, by showing himself to have been first a victim but subsequently to have become a redeemed crusader.” (Bryan Wilson. 1994. p.9).

 

Daarenboven krijgt het verhaal van 'de apostaat' aanzienlijke aandacht van de massamedia, vooral wanneer deze aanbiedt bepaalde zaken, soms geheimen, te onthullen over de organisatie waar hij toe behoorde. “Because these accounts are often the only information normally available to the general public about minority religions, and certainly the most widely disseminated information, the apostate becomes a central figure in the formation (or misformation) of opinion in the public domain concerning these movements.” (Bryan Wilson. 1994. p.4).

 

"Apostates, being more visible, are mistaken for the genuine representatives of the former members. In fact, quantitative research shows that even in extremely controversial groups apostates normally represent less than 15% of former members." (Massimo Introvigne. 1998b. p.2). Het probleem in verband met deze these rond apostaten is dat elk ex-lid dat zich kritisch uit tegenover de organisatie waar hij eens lid van was, op die manier per definitie als onbetrouwbaar wordt bestempeld, met als resultaat een categoriek negeren en ontkennen of op zijn minst een minimaliseren van de verhalen van apostaten die blijkbaar toch een 15% van de ex-leden vormen.

            In het geval van Scientology is deze these zeker belangrijk. Want juist in verband met deze groepering zijn heel wat ex-leden naar buiten getreden met letterlijk bergen aan informatie. De organisatie heeft er dus belang bij deze getuigenissen te discrediteren. Sommigen zijn bovendien betrokken in de vorming van bepaalde sekteobservatoria (bijvoorbeeld FACTNet); schrijven en publiceren boeken; of verspreiden informatie over Scientology op het internet. Bovendien zou de betrokkenheid met deze 'cult-watching groups' of 'anti-cult movements' het onbetrouwbaar gedrag van apostaten in de hand werken. Volgens bepaalde studies (Galanter, Lewis, Lewis and Bromley, Solomon, Wright) zouden ex-leden die met behulp van de ACM (anti-cult movement) hun organisatie verlieten (en voornamelijk diegene die 'gedeprogrammeerd' werden) zich er heftiger tegen verzetten dan ex-leden die op eigen houtje de organisatie verlieten. (Lorne L. Dawson. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)) p.387). Naast apostaten wordt ook een onderscheid gemaakt (door onder andere David Bromley) tussen 'defectors', leden die spijt hebben dat ze de organisatie hebben verlaten en deze nog grotendeels in een positief daglicht zien, en 'ordinary leavetakers', die gemengde gevoelens hebben over hun tijd als lid van de organisatie. Deze groep ex-leden is minder zichtbaar, daar deze zich niet zo heftig en kritisch uiten tegenover de organisatie waar ze eens lid van waren (Massimo Introvigne. 1998b. p.3).

 

            Sommige werken omzeilen deze methodologische moeilijkheid door enkel en alleen gebruiken te maken van documenten van Scientology zelf en niet te vertrouwen op informatie van ex-leden (welk etiket die dan ook dragen). Joseph Cisar maakt bijvoorbeeld uitsluitend gebruikt van de interne literatuur van Scientology in zijn verhandeling ‘‘Lafayette’ Ronald Hubbard’s Policy in practice in media and public relations’.

Ook het rapport uit het Verenigd Koninkrijk van Sir John Foster, gepubliceerd in december 1971, ‘Enquiry into the Practice and Effects of Scientology’ is interessant in dit opzicht, omdat het enkel en alleen gebruik maakt van documenten die deel uitmaken van de interne literatuur van Scientology zelf. [15]

Ook Martin Ottman ontwijkt in zijn ‘Affidavit in Support of A Citizen Complaint’ de verklaringen van andere ex-scientologen.[16]

 

            De discussie over het gebruik van getuigenissen van apostaten houdt echter daarmee niet op. Anderen hebben namelijk kritiek op de bewering dat deze getuigenissen onbetrouwbaar zouden zijn en dus genegeerd moeten worden.

"There has been a misguided attempt to deny the validity of negative ex-member accounts as a source of data about cults. They've been condemned as 'atrocity tales' (Richardson), and Johnson has dismissed them categorically by alleging that 'the autobiographical elements of apostate narratives are further shaped by a concern that the targeted religious groups be painted in the worst possible light."

(Benjamin Zablocki. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). pp198-199.)

 

            Nog anderen beweren dan weer dat het, tenminste in de discussie omtrent Scientology, onmogelijk is getuigenissen van huidige leden te gebruiken in hun onderzoek. Joseph Cisar ziet dit bijvoorbeeld niet als een optie en geeft daarvoor 2 redenen:

"a. Using informants is not a consideration in this research. Hubbard organizations

have strict policies against their members communicating with critical researchers." However, virtually all of Hubbard's policy is in writing. Therefore the research data will be gathered from written material. Communications technologies are covered in detail in literature written by Hubbard or by those acting on his behalf.

b. If informants were to be used, they could be at risk of being expelled from the Church of Scientology or of being pressured to disconnect from relatives. Informants will not be used."

(Joseph Cisar. 2001. (pt.I.B.3.a). p.8)

 

            Stephen Kent geeft een gelijkaardige kritiek in zijn studie over het RPF: "Knowing that groups such as Scientology and The Family have such punishment policies against honest criticism by their own members, researchers must be highly critical of information that current members provide when leadership knows what they are doing. Likewise, researchers should weigh carefully the ethics involved in interviewing people whose honest comments may elicit group punishment."

(Stephen A. Kent. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). pp368-369)

 

            Wanneer een scientoloog iets negatiefs zou vertellen over Scientology tegen een onderzoeker wordt deze als 'suppressief' bestempeld, wat verstrekkende gevolgen heeft voor de scientoloog, op dat moment wordt hij met name 'fair game' verklaard (supra: 'III.6: Scientology en Kritiek'). "Ethical considerations prohibit researchers from doing so to informants. Under the threat of punishment, therefore, current Scientology member informants (especially ones whom leadership know are speaking to researchers) are most likely to provide public relations material of questionable validity." (Stephen A. Kent. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). (voetnoot 2) p.369).

            Daarnaast moeten scientologen enkele contracten tekenen, bijvoorbeeld de 'Non-Disclosure Bond and Release' die inhoudt dat de scientoloog per negatieve uiting over Scientology, of elke uiting die Scientology op een of andere manier schade toebrengt, een bedrag van $1.000.000 moet betalen. "With Scientologists having to live under the weight of such severe restrictions on their communications, it is impossible to expect either ordinary members or leaders to be accepteable research participants." (Stephen Kent. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). pp406-407).

 

            Er zijn eveneens onderzoeken die totaal geen gebruik maken van getuigenissen van apostaten, maar wel luisteren naar wat huidige leden te vertellen hebben. De AWARE-studie over 'Church Universal and Triumphant' is daar een voorbeeld van. Ook de studie van Pentikaïnen, Redhart en York over het RPF 'The Church of Scientology’s Rehabilitation Project Force ' maakt alleen gebruik van getuigenissen van huidige leden. De conclusies van deze studie staan dan ook in sterk contrast met Stephen Kent's studie over het RPF.

"On the issue of former members, suffice it to say that it is unbelievably bad methodology to exclude former members' accounts merely on the ideological assertion that they must be biased. Social scientists must attempt to verify information provided by all of their sources, regardless of their relationship with an organization about which they are informing. Former members often turn out to be extraordinary informants, simply because they know their topic 'from the inside'-having lived it and they are no longer under a group's immediate control."

(Stephen Kent. 2003. p.21).

 

            Dus hoewel moet worden toegegeven dat deze verhalen van apostaten enigszins bevooroordeeld kunnen zijn en niet noodzakelijk representatief zijn voor het ganse ledenaantal, moet men ook kunnen toegeven dat dit zo kan zijn voor huidige leden. Er heerst min of meer een akkoord dat het passende antwoord op dit methodologisch probleem de triangulatie-methode is. "We need to be careful not to rely only on ex-member accounts. Triangulation of data sources is essential. [...] Ex-member accounts have been shown to have reliability and validity roughly equivalent to the accounts given by current cult members." (Benjamin Zablocki. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). pp198-199)

 

            Ook Douglas Cowan doet dit voorstel in zijn 'Researching Scientology: Academic Premises, Promises and Problems'. "[...] first, there must be a healthy hermeneutic of suspicion displayed towards each side in the debate; but, second, and this is the important point, as many of these different and disparate voices as possible must be included in a comprehensive research program." (Douglas E. Cowan. 2004. p.5).

            Triangulatie hoeft niet enkel tussen getuigenissen van leden en ex-leden. Men kan bijvoorbeeld ook informatie uit geschriften van Scientology zelf trianguleren met deze verschillende getuigenissen.

 

            Enerzijds zijn de onderzoeken van Cisar, Ottman en Foster wel interessant, omdat ze geen gebruik maken van getuigenissen in welke vorm dan ook. Dit valt te verkiezen boven een onderzoek dat éénzijdig gebruik maakt van één enkel type getuigenissen.Wanneer men getuigenissen gebruikt moet men dus zowel huidige als ex-leden interviewen en zich in feite argwanig opstellen tegenover beide getuigenissen, zowel de positieve als de negatieve. Het trianguleren van de bronnen en een zo breed mogelijke integratie van verschillende soorten getuigenissen en informatiebronnen valt echter te verkiezen boven het geen gebruik ervan en nog meer boven het selectief gebruik ervan.

 

 

II.8 Collaborationisme (Samenwerking met NRBs)

 

Bibliografie:

 

            Er is ook enige methodologische discussie tussen academici over eventuele samenwerking met nieuwe religieuze bewegingen in het voeren van onderzoek. Benjamin Beit-Hallahmi wijdt daar bijvoorbeeld zijn artikel ‘Collaborationism and Research Integrity’ aan. Ook Stephen A. Kent en Theresa Krebs wijden daar aandacht aan in 'When Scholars Know Sin: Alternative Religions and Their Academic Supporters'.

 

"The issue of the conflict of interest created by financial support from corporations is one of the hottest in academic life today. The conflict is obvious to all except NRM researchers, who claim to be immune to it, and suggest that receiving money does not affect their activities or commitments in any way (Barker, 1983). Such claims certainly sound strange when coming from social scientists."

(Benjamin Beit-Hallahmi. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.48)

 

            Thomas Robbins heeft er bijvoorbeeld niets op tegen dat je als onderzoeker betaald wordt door de beweging die je onderzoekt, met deze nuance dat alle financiële bronnen moeten worden meegedeeld in het verslag van dit onderzoek "even if the double standard leads to a one-sided stigmatization of researchers with controversial associations." (Thomas Robbins. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). pp83-84). Een ideologische betrokkenheid of financiële ondersteuning van het onderzoek maakt het onderzoek zelf niet noodzakelijk ongeldig. "It is definitely necessary for the critic to actually pinpoint flaws or dubious manipulations in the scholar's methodology and handling of data to make his case. Too often the allegations of bias and expressive commitment serve as a glib substitute for a careful critique of a study which has produced unwelcome conclusions." (Thomas Robbins. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). pp86-87).

 

            In deze discussie wordt meestal (door onder andere Beit-Hallahmi, Kent en Krebs, Langdon en Balch) verwezen naar de studie van AWARE (Association for World Academics for Religious Education) uit 1993 over 'The Family' en uit 1994 over 'Church Universal and Triumphant in Scholarly Perspective' (infra: 'II.5 .x AWARE').

 

            Een andere vorm van collaborationisme valt te situeren in het juridische domein:

"[...] on crucial social issues, controversial religious groups have courted researchers in order to enhance their public images, and some social scientists have participated in these efforts at the expense both of legitimate endeavours to advance knowledge according to accepted scientific standards of objectivity and of due attention to the use of their scientific expertise."

(Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998. p.36)

 

            Stephen Kent wijst erop dat de academische discussie ook niet los staat van de politieke, van de aandacht aan beleidsmaatregelen. "For their part, some social scientists appear to overlook their own unique position and value as legitimizing resources in the attempts by religious ideological groups and their oppositional organizations to secure social recognition and acceptance." (Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998. p.36)

            Je kan je natuurlijk wel vragen stellen of ze inderdaad hun unieke positie en waarde over het hoofd zien of dat ze er juist bewust gebruik van maken. Velen verdedigen namelijk nadrukkelijk vrijheid van religie en groeperen zich juist met dat doel. Melton zet zich bijvoorbeeld in als 'advocate of the principle, not particularly of the group', wanneer het gaat over het confidentieel houden van bepaalde documenten van de kerk van Scientology. "[...] Melton organized three sociologists and seven religious studies scholars and/or theologians in a November, 1994, amicus curiae submission supporting Scientology's efforts to keep secret its upper level teachings." (Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998 p.41). En sommige academici werken nauw samen met deze nieuwe religieuze bewegingen om 'de andere kant van de medaille' te laten zien (Eileen Barker. 2002. p.130).

 

"Sociologists such as Wilson must realize that groups can use secrets to control, manipulate, and harm, which means that they and other researchers should be opposing rather than defending efforts to restrict access to information that becomes available in legal and ethically defensible circumstance."

(Stephen A. Kent en Theresa Krebs. 1998. p.41)

 

            Ook de studie van AWARE over 'The Family' en 'Church Universal and Triumphant', die werd gevoerd na de tragedie in Waco, had als voornaamste doel deze bewegingen uit het negatieve daglicht te halen (infra: 'II.5: .x AWARE').

           

            Sommige academici worden als experts gevraagd in rechtszaken. De discussie tussen Massimo Introvigne en Stephen Kent in ‘Cost of an Anti-Cult Affidavit by Stephen Kent’ en ‘Update on Stephen Kent's Expensive Affidavits' van Introvigne en 'Lawyer Massimo Introvigne whines about my fees' van Kent is exemplarisch voor de heftigheid en bitterheid van dit controversiële punt. Introvigne bekritiseert de omvang van Kent's vergoeding in een rechtszaak waar hij als expert werd ingeroepen. Kent speelt de bal terug, ook Introvigne krijgt vergoedingen voor zijn expertise in bepaalde rechtszaken. Kent deelt bovendien mee wat deze vergoeding was en waarom hij deze kreeg. Hij doet daarop het volgende voorstel: “Having made these additional financial disclosures, I call upon Introvigne to post similar disclosures from his friends and associates. I have responded in a comprehensive manner to his financial concerns, and I thank for doing so with me. I invite his associates to do the same.” (Stephen A. Kent. 2001b). Zablocki en Robbins doen in de inleiding van het boek 'Misunderstanding Cults: Searching for Objectivity in a Controversial Field' het voorstel tot bekendmaken van eventuele financiële ondersteuning in het voeren van een onderzoek.

 

 

II.9 Kritische en methodologische bemerkingen

 

Bibliografie:

 

Zoals in de vorige delen duidelijk werd gemaakt, stelt de polarisatie van het debat ons voor een aantal methodologische vraagstukken en moeilijkheden. Er bevinden zich namelijk enkele knelpunten in dit debat, waarvan lijkt dat ze eerst moeten worden opgelost of tenminste moeten worden besproken, voordat het onderzoek kan worden gevoerd of de these kan worden uitgewerkt, omdat ze enkele methodologische problemen stellen.

 

Cowan Douglas stelt in de inleiding van zijn artikel 'Researching Scientology: Academic Premises, Promises and Problems' dat veel auteurs Scientology niet durven onderzoeken, omdat de perceptie leeft dat een onderzoek naar Scientology niet zonder kosten gepaard gaat, aangezien de organisatie de neiging heeft kritische informatie te onderdrukken en erom bekend staat critici voor de rechtbank te dagen (Douglas E. Cowan. 2004. p.1, 23).

 

            J. Gordon Melton stelt (in een voetnoot) dat elke studie van de kerk van Scientology een aantal methodologische problemen met zich meebrengt

"Any study of the Church of Scientology encounters a number of methodological problems, not the least of which are the (1) complex organizational structure and (2) the massive literature (including an increasing amount of audio-visuals) in which the church's beliefs, practices, policies, and organizational procedures are spelled out in great detail. Added to that is the abundance of controversial material written by former members and critics, some quite intense, and a variety of important documents filed as briefs or depositions in court cases. At the same time, there is a relative lack of more objective scholarly studies. At every step of the way, one must make critical decisions about relevant materials. Unlike many New Religions about which there is almost no written material, Scientology has led to the production of a veritable mountain."

(J. Gordon Melton. 2001. (voetnoot 14))

 

            Daarnaast wordt onderzoek naar Scientology bemoeilijkt doordat ze proberen kritische documenten uit het publieke domein te houden:

"The group itself has attempted to restrict the availability of critical or revealing documents through successful efforts to seal court records or placate litigious opponents with hefty out-of-court settlements that require them to return primary Scientology materials. Document restrictions of this kind make research exceedingly difficult, yet knowledge in the sociology of religion suffers as a consequence."

(Stephen A. Kent. 1991. p.4)

 

            De eerste moeilijkheid, namelijk de complexe organisationele structuur, zal worden uitgediept in 'III.5 Scientology organisationeel'. Ik hoop aan de tweede moeilijkheid, de massieve literatuur, tegemoet te kunnen komen door de delen II en III te koppelen aan een literatuuroverzicht en een thematische bibliografie.

 

Een eerste vraag die men zich kan stellen is welke informatie men als bronmateriaal gebruikt. In de eerste plaats zullen dat academische artikels zijn omtrent dit onderwerp. Vanzelfsprekend zal ook literatuur van Scientology zelf geraadpleegd moeten worden. Er bestaat ook een gans gamma aan materiaal dat niet academisch is van oorsprong. Zo valt er bijvoorbeeld informatie te halen uit verschillende verslagen van onderzoekscommissies. Gezien de these kunnen ook sommige rechtszaken vermeldenswaardig zijn. Dan is er ook informatie afkomstig van verschillende ‘cult-watching groups’. Er bestaan daarnaast ook boeken geschreven door ex-leden van Scientology. Kunnen getuigenissen van ex-leden gebruikt worden? Zijn getuigenissen van huidige leden en officiële woordvoerders betrouwbaar? Wat met de officiële literatuur van Scientology? En wat met de tegenstrijdigheden tussen beide? Wat met het overvloedige materiaal op het internet; in de vorm van websites, nieuwsgroepen en discussieforums, etc?

Zal ik me beperken tot de academische literatuur? Verslagen van parlementaire rapporten en onderzoekscommissies? Verslagen en rapporten van mensenrechtenorganisaties? Kan ik interne literatuur van Scientology gebruiken? Stelt dit problemen in verband met auteursrechten? Moet ik Scientology zelf op de hoogte brengen van het schrijven van deze verhandeling?

            En wat met het iets meer controversiële punt van hersenspoelen of mentale manipulatie? Is het verantwoord dit concept volledig te laten vallen? Een groot deel van de godsdienstsociologie heeft voornamelijk kritiek op een gemystificeerd en karikaturaal concept van brainwashing en weigert een rationele discussie hierover.

 

            Ik heb besloten een zo breed mogelijk perspectief aan te nemen en zoveel mogelijk diverse bronnen van informatie te integreren in deze verhandeling. Dus naast academische artikels en boeken zullen ook verslagen van onderzoekscommissies en bepaalde rechtszaken verwerkt worden. Noch de kritiek van huidige leden en ex-leden (onder andere apostaten), of de onderzoeken die deze getuigenissen als basis nemen kunnen genegeerd worden. En ook de literatuur uit Scientology zelf is beschikbaar. Hoewel sommige van deze literatuur officieel als confidentieel staat geboekstaafd, zou het negeren van deze informatie terwijl die beschikbaar is op zijn minst methodologische fout inhouden.

 

"In short, ambiguity pervades controversies over cults, which is why objectivity although it can never be fully actualized, is so important, and why a crusading and absolutist 'countersubversive' orientation is as inimical to the responsibility of professional scholars as is a blatant apologetic or whitewashing proclivity."

(Thomas Robbins. 2001 (Zablocki en Robbins (eds.)). p.74)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[2] Een andere term is 'exit-counselling' of 'thought reform consultancy', deze verschillen van de omschrijving deprogrammeren daar ze geen mensen ontvoeren (Eileen Barker. 2002. p.133)

[3] "Scientology's annual legal bill amounts to $20 million or more (Behar, 1991) and it is constantly involved in aggressive litigation." (Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. (pt.20). p.21).

[4] Ik zou daaraan willen toevoegen dat er evenmin over 'de sekte' kan worden gesproken als er over 'de antisektenbeweging' kan worden gesproken. "Een punt waarin we Witteveen onkies vinden, hoe genuanceerd hij als jurist ook steeds probeert te zijn, is in zijn behandeling van 'DE antisektenbeweging'. Hij meent dat het woord 'sekte' te stigmatiserend is. Hij zou zich dan toch ook mogen bewust zijn van de konnotaties die de term 'de antisektenbeweging' onvermijdelijk oproept." (Luc De Droogh en Marijke Degrieck. 1985. p.256)

[5] "Scientology's own documents show an organization which is blatantly commercial, blatantly secular and blatantly predatory, as well as blatantly fraudulent." (Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. p.39)

[6] <http://www.humanrights-germany.org/experts/>. Een overzicht hiervan vind je in de Bibliografie onder de hoofding 'artikels HR Germany'. In het artikel van Massimo Introvigne, 'Blacklisting or Greenlisting? A European Perspective on the New Cult Wars' (p.3), staat dat de verschillende auteurs hier een (minimale) vergoeding voor kregen.

[7] Benjamin Beit-Hallahmi. 2003; Stephen A. Kent. 1999a; Stephen Kent. 1999b.

[8] "In 1962 Hubbard made clear again his motivation for seeking the religion label: "Scientology 1970 is being planned on a religious organization basis throughout the world. This will not upset in any way the usual activities of any organization. It is entirely a matter for accountants and solicitors." (Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. p.18 (HCOPL, 29 October 1962))

[9] (Massimo Introvigne. 1999. p.1): "Moral panics are defined as socially constructed social problems characterized by a reaction, both in media representation and in political forums, out of proportion to the actual threat, often based on folk statistics that, although not confirmed by scholarly studies, are repeated from media to media and may inspire political measures."

[10] Zoals bijvoorbeeld 'European Journey for Religious Freedom. Inaugurating an Annual Celebration of the Universal Declaration of Human Rights'. (1999); 'Restoring & Safeguarding RELIGIOUS FREEDOM. How to protect your human rights in Europe'. (1999)

[11] In deze verhandeling gebruik ik de term 'sekteobservatoria', een ietwat letterlijke en misschien ontoereikende vertaling van de term 'cult-watching groups' van Eileen Barker. Ik gebruik deze term echter, omdat andere termen, zoals 'de anti-sekten beweging', bepaalde groeperingen uitsluiten en de term 'sekteobservatoria' dus omvattender is.

[12] "One must wonder why this particular act of masquerading has been designed in this way. If the old CAN was so disreputable, why use its name, logo, and phone number? If the old CAN was so notorious, and had such a bad reputation, why keep its hateful old name? The logic of this particular scam is that there are people out there looking for information on "cults", and this is a population Scientology would like to know about and penetrate. [...] Why would an organization accused of being a "cult" keep alive that pejorative term? Targeting individuals who are attracted by the idea of "dangerous cults" is done by keeping all the old CAN trappings. Otherwise these trappings would have been dropped. We have no way of knowing how successful this particular deception scheme has been, and how many callers have approached the New CAN. Scientology operatives have claimed it as a great success." (Benjamin Beit-Hallahmi. 2003. p.25)

[13] U.S. v. Fishman ((1990), Case No. CAR-88-0616-DLJ No. Cal)

[14] Met deze coalitie van skeptici en seculaire humanisten aan te duiden kunnen Introvigne (en aldus CESNUR) in het kamp van de CDGs (cult-defender groups) worden geplaatst in Eileen Barkers typologie van de 'cult-watching groups.

[15] “Such conclusions as I have come to, and such opinions as I have expressed about Scientology, are therefore based either on documents which have their origins within the Scientology Organisations themselves, or on documents produced by others whose relevant contents I know to be admitted by the Scientology Organisations.” (John Foster. 1971. (pt.44) p.14)

[16] “What I have mentioned in this affidavit are the cases of criminal conduct, which are exemplary for Scientology's conduct and for which I possessed sufficient and explicit evidence, mainly using Scientology's own internal documents, as I did not want to rely on declarations by ex-Scientologists.” (Martin Ottmann 2002. (pt.VII))