"L’homme noir". Pierre van Zuylen en het Belgisch Buitenlands Beleid 1930-1945. (Mathieu Magherman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk IV: Algemeen Besluit

 

“La Belgique et son grand Souverain ont trouvé en vous un éminent et fidèle serviteur, (…) dont notre histoire gardera le nom aux côtés de ceux des Banning et Lambermont”.[1056] Niet iedereen had echter evenveel lof over voor van Zuylen als zijn collega Jacques Delvaux de Fenffe. Integendeel, de carrière van de Baron werd door vele collega’s diplomaten fel gecontesteerd. Op het Ministerie van Buitenlandse Zaken waren de meningen verdeeld. Wie l’homme noir genegen was, schetste een positief beeld. Wie het daar niet mee eens was, schilderde steeds een door en door negatief beeld af van de man. Zijn intransigente en koppige houding in verschillende dossiers was daar wellicht niet vreemd aan. Dat van Zuylen er zulke nauwe banden met het Paleis op nahield werd door velen niet op prijs gesteld. Zijn verblijf in de Koninklijke entourage tijdens de Tweede Wereldoorlog en zijn deelname aan de politiek van Laken werden hem na de Bevrijding zwaar aangewreven. Van een verlengd verblijf in de diplomatieke dienst kon geen sprake meer zijn. Op 1 juni 1946 werd van Zuylen na een carrière van 37 jaar op rust gesteld.

Van Zuylen maakte bij zijn eerste buitenlandse diplomatieke opdrachten meteen een goede indruk. Zijn werkijver werd keer op keer geapprecieerd door de hoofden van de zendingen te Parijs, Belgrado en Kopenhagen. Toen hij in 1914 de mogelijkheid aangeboden kreeg om de Ambassade bij de Heilige Stoel te vervoegen, hapte hij meteen toe. Voor van Zuylen betekende dit de kans om de knepen van het vak te leren. Wanneer enkele maanden later de Eerste Wereldoorlog uitbrak, ontpopte het Vaticaan zich aanvankelijk als één van de weinige diplomatieke contactpunten tussen de strijdende landen. De Belgische Ambassade speelde haar rol in het bepleiten van de Belgische zaak. Van Zuylen liet zich een eerste keer opmerken toen hij in september 1917 zijn twijfel over een overtuigende overwinning van de Entente liet vallen.

Na de Groote Oorlog werd hij opgedragen de Binnendienst van het Ministerie te vervoegen. Hij zou Brussel nooit meer inwisselen voor een permanente missie in het buitenland. Toen André de Kerchove de Denterghem hem passeerde bij een promotie, dreigde hij er even mee ontslag te nemen. Zo ver kwam het uiteindelijk niet, zodat hij enige tijd later in januari 1921 tot Hoofd van de Tweede Sectie (Noord-Europa) van de Directie Politiek werd benoemd. De Directie P zou zijn dienst worden. Van Zuylen bleef er officieel werken tot zijn verlof in 1944.

Terwijl Frankrijk en België in 1923 het Ruhr-gebied bezetten, braken er in de regio onlusten uit. Meteen werd duidelijk dat er een separatistische sfeer heerste. België moest nu de keuze maken of het de afscheurbeweging zou steunen of niet. Van Zuylen had zich voorstander getoond van een autonoom Rijnland, maar het getalm van de Fransen zorgde ervoor dat de opstand als een pudding in elkaar zakte.

De volgende grote opdracht van van Zuylen waren de onderhandelingen met Nederland over de herziening van het Verdrag van 1839. Sinds het Verdrag van Versailles werd de Belgische neutraliteit als opgeheven beschouwd. België had in Versailles delen van het Nederlandse grondgebied gevraagd om haar landsverdediging te optimaliseren. De onthutste reactie van Den Haag maakte dat de onderhandelingen bijzonder moeilijk zouden verlopen. Toen het Schelde-dossier op tafel kwam, stokte het overleg. Van Zuylen had zijn zinnen gezet op een verdere uitbouw van de Antwerpse haven en aasde daarom op een betere ontsluiting ervan door een snellere verbinding met de Rijn. Vanaf eind 1924 werd hij er op uitgestuurd om deel te nemen aan de onderhandelingen. Meteen viel de intransigente houding van de Baron op. Hij zou zich in het ganse dossier hard opstellen en tot weinig toegevingen laten verleiden. Culminatiepunt was toen van Zuylen een tarievenoorlog tussen Antwerpen en Rotterdam in het vooruitzicht stelde, waarop hij vanuit Brussel werd teruggefloten. Dat Den Haag na verloop van tijd aandrong op zijn verwijdering uit de Belgische delegatie, verraste dan ook niemand. Het zou wachten zijn tot 1963 alvorens het Schelde-dossier geregeld werd.

Intussen had België zich in 1925 aangesloten bij de onderhandelingen die zouden leiden tot de Akkoorden van Locarno. De Belgische delegatie waar van Zuylen deel van uitmaakte, bewerkstelligde er haar eis om in de verdragtekst niet exclusief aan Parijs gelieerd te zijn. Toen bij het afsluitende conclaaf Minister Vandervelde weigerde Mussolini’s hand te schudden, stak van Zuylen zijn ongenoegen niet onder stoelen of banken. Het zou niet de laatste keer zijn dat hij vragen stelde bij de ingesteldheid van sommige – socialistische – Ministers.

Het Militair Akkoord dat Frankrijk en België in onduidelijke omstandigheden hadden gesloten in de loop van 1920, baarde Brussel naar het einde van de jaren ’20 ernstige zorgen. In Locarno was bekomen dat de band met Parijs niet als onvoorwaardelijk gold, maar geheime bepalingen van het Akkoord brachten binnenlandse verdeeldheid met zich mee. Daarenboven bleek uit uitspraken van Franse politici dat zij een andere visie over het Akkoord op nahielden. Vanaf 1927 werd vanuit Brussel gezocht naar mogelijkheden om de commotie te bedaren. Van Zuylen zelf drong sinds de zomer van 1930 aan op een wijziging van de Belgische diplomatieke koers. Hij stelde een onpartijdig België voorop en stak zijn genegenheid voor de neutrale staten niet weg. De politiek-linguïstische tweespalt bracht het land in gevaar, de enige reddingsboei was een politiek waarover beide landsdelen het eens konden worden. Die kon volgens de Baron enkel gevonden worden in een neutrale opstelling. Hij ging er al snel van uit dat de Europese grootmachten daar geen bezwaar konden tegen maken. België was gezien zijn ligging een ideale uitvalsbasis voor elk van hen en indien één van hen België bezette, waren de anderen uit veiligheidsoverwegingen wel verplicht te reageren.

Enkele jaren later benadrukt van Zuylen het pijnpunt van de Belgische positie. In Locarno had België ingestemd om bij schending van het Verdrag garant te staan voor de veiligheid van Frankrijk en Duitsland. De mogelijkheid dat België bij een Frans-Duits conflict betrokken kon raken, was dus reëel. Hij vreesde dat beide kemphanen omwille van de Franse allianties in Oost-Europa zouden slaags geraken, waardoor het Rijnpact België zou verplichten mee te strijden in een oorlog waarin zijn belangen niet op het spel stonden. Samen met Secretaris-generaal Fernand Vanlangenhove ging hij op zoek naar een oplossing voor het Belgische veiligheidsvraagstuk. In de zomer van 1936 brachten de topambtenaren van Buitenlandse Zaken de Onafhankelijkheidspolitiek aan. Een politiek die volgens van Zuylen enkel kon werken als de neutrale lijn zeer strikt werd aangehouden. Daarmee zat de Baron op één lijn met het Paleis. Van Zuylen had door zijn jarenlange vriendschap met collega Robert Capelle, sinds diens benoeming tot privé-secretaris van Leopold III, een band met de Koninklijke entourage. Niet alleen hun diplomatieke visie, maar evenzeer hun verloren vertrouwen in de daadkracht van de regering, bond hen. Dat Koning Leopold in de zomer van 1940 van Zuylen voordroeg als Secretaris-generaal voor Buitenlandse Zaken toont hoe groot het geloof van de Vorst in zijn loyaliteit was. De Duitse afwijzing ervan voorkwam zijn aanstelling.

Van Zuylen stelde zich zeer pragmatisch tegenover van de Duitse dreiging. Hij zou er alles voor gedaan hebben om België en Congo uit de op til zijnde oorlog te houden. Indien dat inhield dat Hitler in Oost-Europa vrij spel kreeg, dan was de Baron daar niet afkerig van. De militaire herbezetting van de Rijnzone evenals de gelijkberechtiging van Duitsland was een onoverkomelijk kwaad geworden. Het was volgens van Zuylen ijdele hoop om zich aan beide gegevens vast te klampen. De door hem vooropgestelde Belgische houding in de Spaanse en Abessijnse dossier kwamen overeen met zijn realistische visie. België moest geen partij kiezen, het eigenbelang primeerde. Dat de Ministers daar niet voor te vinden waren, ergerde van Zuylen mateloos.

Baron van Zuylen had al vroeg zijn hoop gesteld op Londen om de Belgische veiligheid te garanderen. Hij ging er zelfs van uit dat een formele garantie niet noodzakelijk was: Engeland kon in naam van de eigen veiligheidssituatie niet anders dan de Belgische soevereiniteit voorop stellen. Dat de Engelse regering op zoek was naar stabiliteit op het continent, kwam daarenboven de neutrale positie van België ten goede. Toen bleek dat Londen Hitlers honger niet kon stillen, zien we bij van Zuylen een verstrakking van de Onafhankelijkheidspolitiek.

Die strikt neutrale opstelling van voor de oorlog werd door de Koninklijke entourage doorgetrokken bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog. Daarover liet het Paleis geen twijfel bestaan. Toen Minister van Koloniën De Vleeschauwer en Gouverneur-generaal Ryckmans lieten verstaan dat de oorlog voor België nog niet voorbij was, reageerde Laken verontwaardigd. De Belgische regering leek ondertussen in Vichy een stille dood te sterven, een gegeven waar de Koning en zijn entourage dankbaar gebruik van maakten om de diplomaten op één lijn te krijgen. België was sinds 28 mei 1940 niet meer in oorlog met Duitsland en daarom werd hen opgedragen om de vijandige opstelling ten aanzien van de Duitse collega’s te laten varen. De Bern-richtlijnen, opgesteld door Capelle, Davignon en van Zuylen, hadden door de heftige reactie van Ambassadeur Theunis weinig impact. De enkelingen die deze visie aanhielden, werden door Spaak nog tijdens de oorlog op een zijspoor gezet. d’Ursel die als Koninklijke boodschapper dienst deed, kreeg het harder te verduren. Toen hij volhardde in zijn steun aan de Koninklijke politiek zag Minister Spaak zich genoodzaakt hem in Bern te vervangen.

De instructies van Bern hadden hun doel gemist, Ryckmans en de herenigde regering te Londen neigden steeds meer naar openlijke steun aan de Engelse strijdkrachten. Van Zuylen ging er van uit dat deze openlijke steun ons wel eens in een oorlog met Italië kon verwikkelen. Indien de fascistische regimes ooit de bovenhand kregen, was België gedoemd haar kolonie te verliezen. Hij drong steeds meer aan om de Koninklijke houding af te stemmen op die van Maréchal Pétain in Vichy-Frankrijk. Die laatste had net, in de hoop de Führer gunstig te stemmen, een open collaboratie-akkoord afgesloten met Hitler. Over de ontmoeting van Koning Leopold III en Hitler in november 1940 en de betrokkenheid van van Zuylen daarbij, weten we bijzonder weinig. Wel was het zo dat de Baron er vooraf van op de hoogte was en dat hij de resultaten van het onderhoud publiekelijk bekend wenste te maken. Hitler verbood dit. Zijn hoop als zou het onderhoud een gunstig effect hebben op het bezettingsregime bleek achteraf onterecht. Van Zuylen dacht de Belgische situatie enkel te kunnen verbeteren door algemene onderhandelingen met Duitsland. Concrete plannen voor die onderhandelingen vonden we niet terug, maar van Zuylen toonde zich wel voorstander van het sturen van Jacques Davignon naar Berlijn als verbindingspersoon.

Terwijl het Paleis naar de buitenwereld een steeds passievere indruk wekte, werkte de entourage in de coulissen aan de plannen voor het einde van de vijandelijkheden. De Koning zou daarin een belangrijke rol spelen en de Ministers die zich in Londen bevonden, konden geen deel meer uitmaken van de nieuwe regeringsploeg. Toen wat later duidelijk werd dat een Geallieerde overwinning steeds meer kans op slagen had, bereidde Koning Leopold zich voor op een mogelijke deportatie door de bezetter. De Koning dan ook legde zijn kladversie over het diplomatieke aspect van het Politiek Testament voor aan van Zuylen, die er zich volledig kon in vinden. Thuis werkte de Baron eveneens aan een diplomatiek testament. In zijn latere geschriften hield hij steeds dezelfde toon aan. België en Koning Leopold hadden niemand verraden in 1940. Frankrijk en Engeland schoven onterecht de nederlaag in Belgische schoenen. Niet België, maar hun onvoorbereide legers hadden de Duitsers de zege gebracht.

Wanneer de regering in september 1944 terugkeert uit Londen, begon voor van Zuylen een bijzonder onaangename periode. Van Vanlangenhove kreeg hij te horen dat hij niet langer Directeur-generaal Politiek was en enige tijd later werd zijn betrokkenheid bij de Bern-richtlijnen in de pers onthuld. De regering maakte komaf met alle ex-medewerkers van Koning Leopold. Daarnaast kwam hij in aanraking met Justitie in de onderzoeken naar de gestolen Le Soir en de oorlogsactiviteiten van Capelle. Van Zuylen zelf werd niet veel aangewreven, maar zijn reputatie was geschaad. Van volledig eerherstel kon ook na de publicatie van zijn bekroond werk Les Mains Libres, geen sprake zijn.

 

Duidelijk werd dat van Zuylens politieke ideeën in de aanloop naar en tijdens de Tweede Wereldoorlog onder een steeds groter wordende Nieuwe Orde-invloed kwamen te staan. Hij was van oorsprong aan de rechterzijde te plaatsen, maar naargelang zijn carrière vorderde ging hij een rechtsere koers varen. Door zijn vriendschapsband met Graaf Capelle werd hij binnengeloodst op het Paleis, waar een zelfde rechtse ideologie ook stilaan de bovenhand kreeg. De Koning en zijn entourage probeerden steeds meer invloed te krijgen op de politieke besluitvorming. De inbreng van het Hof in het Buitenlands Beleid was voor de oorlog erg groot. De entourage zag de Zelfstandigheidspolitiek als strik neutralistisch, wat hen in conflict bracht met de democratischer ingestelde regeringspartijen en medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoals Fernand Vanlangenhove. De contacten van van Zuylen en Capelle met George Baetse van de rechtsgeoriënteerde en zeer neutralistische Le XXme Siècle en artikelen die zij in het dagblad lieten publiceren bewijzen deze stelling. De doorgedreven afzijdigheid die door de Koning geambieerd werd, was dus zeker geen representatieve opstelling voor de ganse natie. De Onafhankelijkheidspolitiek werd door de beleidsmakers aanzien als het redmiddel om België uit de Tweede Wereldoorlog te houden, maar de meerderheid onder hen was niet geneigd Hitler vrij spel te geven na een Belgische nederlaag. Zij waren vastberaden het nazisme te bestijden aan de zijde van Engeland en Frankrijk, de enige twee landen die zij voor 1939 als loyale garanten beschouwden. Spaak zat aanvankelijk als onervaren Minister geprangd tussen beide zijden, maar koos uiteindelijk het kamp van de democraten. De breuk tussen Koning en regering in mei-juni 1940 kwam dus zeker niet onverwacht. De kiemen van het conflict waren, ook in de diplomatie, al lang gezaaid.

De Koning en zijn medewerkers gingen uit van de idee dat de democratie in de jaren ’30 getoond had niet opgewassen te zijn tegen de harde realiteit. Het komen en gaan van Ministers en partijen kwam België niet ten goed en de partijpolitiek had het land verziekt. Zij gingen er van uit dat de democratie de oorlog nooit zou overleven, waardoor België voor de keuze tussen het fascisme of het communisme zou gesteld worden. Waar de democraten hoopten Hitler te kunnen verslaan, ging het Paleis er van uit dat de vijandelijkheden zouden eindigen in een gelijkspel. De Koning zette lange tijd in op een compromisvrede, waarin hij een belangrijke rol kon spelen voor België. Toen het niet lukte om mannetjes in het Comité van Secretarissen-generaal te droppen, zocht hij zelf toenadering tot Hitler. Van Zuylen steunde hem daarin en ging zelfs verder door te bepleiten de Belgische houding af te stemmen op de collaboratiepolitiek van Vichy. Hiermee hoopte hij wellicht Hitler te paaien in het vooruitzicht van het onderhoud te Berchtesgaden, maar de idee dat de Koning hierdoor een actieve rol zou gaan spelen, zette hem er evenzeer toe aan. In hoeverre de ideologische factor precies een rol speelde was moeilijk vast te stellen. In de documenten die wij terugvonden liet van Zuylen zich nooit verleiden tot pro-nazistische uitspraken. De Baron hield daarentegen wel tot eind 1940 vast aan het idee van een algemene onderhandelingsronde met Duitsland en waarbij de Koning er met zijn adviseurs de Belgische zaak zou bepleiten. Hun drang naar een sterkere uitvoerende macht was evenzeer aanwezig in de plannen voor de machtsovername na afloop van het conflict. Bovenal gaf van Zuylen in zijn diplomatieke ideeën blijk van pragmatisme en Realpolitik en zijn houding tijdens de oorlog moet dan ook op de eerste plaats vanuit dit standpunt bekeken worden.

Hij was Belgicist en Royalist en zou zijn rechtskatholieke ideologie niet afzweren. De Baron bleef zijn ideeën trouw tot op het einde. Hij verloochende de Onafhankelijkheidspolitiek nooit en bleef zijn Koning steunen tot de voor hen noodlottige afloop in 1950.

 

 

Hoofdstuk V: Conclusion générale

 

“La Belgique et son grand Souverain ont trouvé en vous un éminent et fidèle serviteur, (…) dont notre histoire gardera le nom aux côtés de ceux des Banning et Lambermont”.[1057] Pourtant, pas tout le monde louait les mérites de van Zuylen comme son collègue Jacques Delvaux de Fenffe. Au contraire, la carrière du Baron fut fortement contestée par un grand nombre de ses collègues diplomates. Au Ministère des Affaires Extérieures, les opinions étaient partagées. Ceux qui étaient bien disposés à l’égard de l’homme noir, esquissaient une image positive. Ceux qui ne l’entendaient pas de cette oreille, esquissaient toujours une image foncièrement négative de l’homme. Son attitude intransigeante et têtue dans plusieurs dossiers en était probablement qu’une des causes. Que van van Zuylen entretenait des liens tellement étroits avec le Palais était désapprouvé par beaucoup. Son séjour dans l’entourage Royal durant la Seconde Guerre mondiale et sa participation à la politique de Laeken lui étaient imputés après la Libération. Un séjour prolongé dans le service diplomatique était hors de question. Le 1ier juin 1946 van Zuylen fut donné sa retraite après une carrière de 37 ans. 

Lors de ses premières missions diplomatiques à l’étranger van Zuylen fit immédiatement bonne impression. Son zèle fut grandement apprécié par les chefs de mission à Paris, Belgrade et Copenhague. Lorsqu’il fut offert la possibilité de joindre le Saint-Siège en 1914, il accepta avec plaisir. Pour van Zuylen ceci constituait une belle opportunité d’apprendre les ficelles du métier. Lorsque, quelques mois plus tard, la Grande Guerre éclata, le Vatican se révéla initialement comme un des rares points de contact diplomatiques entre les belligérants. L’Ambassade de Belgique jouait son rôle dans la défense de la cause belge. Van Zuylen se fit remarquer une première fois lorsqu’en septembre 1917 il fit entendre une première fois son doute sur une victoire éclatante de l’Entente.

Après la Grande Guerre il fut chargé de joindre le Service Interne du Ministère. Il ne quittera plus Bruxelles pour une mission permanente à l’étranger. Lorsque André de Kerchove de Denterghem le passa pour une promotion, il menaça de remettre sa démission, ce qu’il ne fit pas. Et ainsi, quelque temps après en janvier 1921, il fut nommé Chef de la Seconde Section (Nord de l’Europe) de la Direction Politique. La Direction P sera son service. Van Zuylen y travaillera officiellement jusqu’à son congé en 1944.

Pendant que la France et la Belgique occupaient le Bassin de la Ruhr, des troubles ont commencé dans la région. Immédiatement il était clair qu’il y régnait une atmosphère séparatiste. La Belgique devait maintenant faire le choix: suivre le mouvement séparateur ou non? Van Zuylen s’était montré partisan d’une Rhénanie indépendante, mais les lenteurs des Français firent effondrer la révolte.

La prochaine grande mission de van Zuylen furent les négociations avec les Pays Bas sur la révision du Traité de 1839. Depuis le Traité de Versailles, la neutralité belge fut considérée comme abrogée. À Versailles, la Belgique avait demandé des parts du territoire Néerlandais afin d’optimaliser sa défense nationale. La réaction déconcertée de La Haie avait causé des négociations très difficiles. Lorsque le dossier-Escaut fut mis sur la table, les concertations furent arrêtées. Van Zuylen s’était mis en tête d’obtenir un agrandissement du port Anversois et convoitait une meilleure ouverture de celui-ci par une connexion plus rapide avec le Rhin. À partir de fin 1924 il fut envoyé pour participer aux négociations. L’attitude intransigeante du Baron se fit immédiatement remarquer. Il prit une attitude dure pendant tout le dossier et ne fera que peu de concessions. Le point culminant fut lorsque van Zuylen mit en perspective un guerre de tarifs entre Anvers et Rotterdam, sur quoi il fut rappelé à l’ordre par Bruxelles. Cela ne surprit donc personne qu’après un certain temps, La Haie insistera sur son écartement de la délégation belge. Il a fallu attendre jusqu’en 1963 avant que le dossier-Escaut ne soit réglé.

Entre-temps, en 1925, la Belgique avait rejoint les négociations qui mèneraient aux Accords de Locarno. La délégation belge de laquelle van Zuylen faisait partie réalisera sa demande de ne pas être liée exclusivement à Paris dans le texte du traité. Lorsque, pendant le conclave final, Ministre Vandervelde refusa de serrer la main de Mussolini, van Zuylen ne cacha pas son mécontentement. Ce ne sera pas la dernière fois qu’il mettra en question l’attitude de certains Ministres – socialistes.

L’Accord Militaire que la France et la Belgique avaient conclu dans des circonstances imprécises, inspirait de l’inquiétude à Bruxelles vers la fin des années 1920. À Locarno il avait été obtenu que le lien avec Paris n’était pas inconditionnel, mais des stipulations secrètes de l’Accord causaient une division à l’intérieur. En plus, il apparut des paroles des politiciens français qu’ils avaient une autre vision de l’Accord. À partir de 1927 Bruxelles cherchait des possibilités afin d’apaiser l’agitation. Van Zuylen, lui insistait depuis l’été de 1930 sur un changement de la course diplomatique belge. Une Belgique impartiale était primordiale et il ne cachait pas son affection pour les états neutres. La discorde politico-linguistique mit le pays en péril, la seule bouée de sauvetage était une politique à propos de laquelle les deux parts du pays pouvaient s’entendre. Selon le Baron celle-ci ne pouvait être trouvée que dans une prise de position neutre. Il partait assez vite du principe que les grands pays ne pouvaient y voir d’inconvénients. Vu sa position, la Belgique était une base d’opérations idéale pour chacun d’entre eux et si l’un d’eux occupait la Belgique, les autres seraient forcés de réagir par mesure de précaution.

Quelques années plus tard, van Zuylen accentue le point névralgique de la position belge. À Locarno, la Belgique avait consentie à garantir la sécurité de la France et de l’Allemagne en cas d’une violation du Traité. La possibilité était donc réelle que la Belgique soit impliquée dans un conflit franco-allemand. Il craignait que les deux batailleurs engageraient le combat à cause des alliances françaises en Europe de l’est, ce qui forcerait la Belgique, par le pacte du Rhin, d’intervenir dans une guerre sans intérêt pour elle. Avec le Secrétaire-général Fernand Vanlangenhove il alla à la recherche d’une solution pour le problème de sécurité. Dans l’été de 1936, les hauts fonctionnaires des Affaires Étrangères présentaient la Politique d’indépendance. Une politique qui, selon van Zuylen, ne pourrait que fonctionner si la ligne neutre était suivie très strictement. Avec cela, le Baron était sur la même ligne que le Palais. Par sa longue amitié avec son collègue Robert Capelle, nommé secrétaire privé de Léopold III, van Zuylen disposait d’un lien avec l’entourage Royal. Ils étaient liés non seulement par leur vision diplomatique mais tout autant par leur confiance perdue dans le dynamisme du gouvernement. Que le Roi Léopold proposa van Zuylen comme Secrétaire-général pour les Affaires Étrangères dans l’été de 1940, prouve combien la foi du souverain dans sa loyauté était grande. Le refus allemand prévint sa désignation.

Van Zuylen adopta une attitude fort pragmatique vis-à-vis de la menace allemande. Il aurait tout fait afin de ne pas impliquer la Belgique et le Congo dans la guerre qui s’annonçait. Si cela signifiait que Hitler avait les mains libres dans l’Europe de l’est, cela ne le déplût pas. La réoccupation militaire de la zone rhénane ainsi que l’égalité de droits de l’Allemagne était un mal inévitable. Selon van Zuylen il s’agissait d’un vain espoir, que de s’agripper aux deux côtés. L’attitude belge dans le dossier espagnol et abyssinien, promue par lui, coïncidait avec sa propre vision réaliste. La Belgique ne devait pas prendre partie. Que les Ministres n’en voulaient pas, l’irritait immensément van Zuylen.

Très tôt, Baron van Zuylen avait fondé ses espérances sur Londres pour garantir la sécurité belge. Il partait même du principe qu’une garantie formelle n’était pas nécessaire: au nom de sa propre situation de sécurité, l’Angleterre ne pouvait faire autre que soutenir la souveraineté belge. Qui plus est, le gouvernement anglais était à la recherche de stabilité sur le continent, ce qui bénéficiait à la position neutre de la Belgique. Quand il apparût que Londres ne pouvait pas assouvir la faim d’Hitler, nous observons un raidissement de la Politique d’indépendance chez van Zuylen.

Cette position strictement neutre d’avant la guerre était prolongée par l’entourage Royal lors du début de la Seconde Guerre mondiale. Sur cela, le Palais ne laissait aucun doute. Lorsque Ministre des Colonies De Vleeschauwer et Gouverneur-général Ryckmans firent comprendre que la guerre n’était pas encore finie pour la Belgique, Laeken réagit de manière indignée. Entre-temps le gouvernement belge à Vichy semblait mourir doucement, une donnée de laquelle le Roi et son entourage se servaient volontiers afin de mettre tous les diplomates sur la même ligne. Depuis le 28 mai 1940, la Belgique n’était plus en guerre avec l’Allemagne et c’est pourquoi ils furent chargés d’abandonner l’attitude hostile envers les collègues allemands. Les directives de Berne, rédigées par Capelle, Davignon et van Zuylen, avaient peu d’effet à cause de la réaction impétueuse de l’Ambassadeur Theunis. Les quelques-uns qui continuaient à suivre cette vision furent relégués sur une voie de garage par Spaak, encore pendant la guerre. D’Ursel, qui servait comme messager Royal, eut la vie plus dure. Lorsqu’il continua à supporter la politique Royale, le Ministre Spaak se vit obligé de le remplacer à Berne.

Les instructions de Berne avaient manquées leur but. Ryckmans et le gouvernement réuni à Londres étaient de plus en plus inclinés vers un appui ouvert des forces armées anglaises. Van Zuylen estimait que ce support ouvert pouvait nous impliquer dans une guerre avec l’Italie. Si jamais les régimes fascistes l’emportaient, la Belgique était vouée à perdre sa colonie. Il insistait de plus en plus sur l’harmonisation de la position Royale avec celle du Maréchal Pétain à Vichy – France. Ce dernier venait de, justement dans l’espoir de disposer favorablement le Führer, conclure un accord ouvert de collaboration avec Hitler. Nous ne savons que fort peu sur la rencontre entre Léopold III et Hitler en novembre 1940 et la participation de van Zuylen. Il est certes que le Baron en était au courant à l’avance et qu’il désirait rendre public les résultats de la rencontre. Hitler interdit cela. Son espoir que la rencontre aurait un effet favorable sur le régime d’occupation s’avérait fautif à posteriori. Van Zuylen pensait seulement pouvoir améliorer la situation belge par des négociations générales avec l’Allemagne. Nous n’avons pas retrouvé de plans concrets pour ces négociations, mais van Zuylen soutenait l’envoi de Jacques Davignon à Berlin comme personne de liaison.

Pendant que le Palais donnait une impression de plus en plus passive au monde extérieur, dans les coulisses, l’entourage travaillait aux plans pour une fin des hostilités. Le Roi y jouerait un rôle important et les Ministres qui se trouvaient à Londres ne pouvaient plus faire part de la nouvelle équipe gouvernementale. Quand, un peu plus tard, il s’avérait que la victoire Alliée devenait de plus en plus probable, le Roi Léopold se prépara à une possible déportation par l’occupant. Le Roi présenta également son brouillon sur l’aspect diplomatique du Testament Politique à van Zuylen, qui s’y trouvait fort bien. Chez lui, le Baron travaillait également à un testament diplomatique. Dans ses écrits postérieurs, il partait toujours du même principe. En 1940, la Belgique et Léopold n’avaient trahis personne. La France et l’Angleterre mettaient injustement la défaite sur le dos de la Belgique. Ce n’était pas la Belgique mais les armées non préparées qui avaient apportés la victoire aux allemands.

Lorsque le gouvernement revint de Londres en 1944, une période fort désagréable commença pour van Zuylen. Vanlangenhove lui fit entendre qu’il n’était désormais plus Directeur-général Politique et quelque temps plus tard sa participation dans les directives de Bern est révélée dans la presse. Le gouvernement voulait en finir avec tous les anciens collaborateurs du Roi Léopold. À part de cela, il eût des démêles avec la Justice dans les investigations sur le Le Soir volé et les activités de Capelle durant la guerre. Peu fut imputé à van Zuylen, mais sa réputation était tachée. Il ne pouvait pas être question d’une réhabilitation, même après la parution de son œuvre couronnée Les mains libres.

 

Il est devenu clair qu’avant et pendant la Seconde Guerre, les idées politiques de van Zuylen étaient de plus en plus influencées par le Nouvel Ordre. D’origine, il pouvait être placé au côté droit, mais au cours de sa carrière, sa course devint de plus en plus droite. Grâce à son amitié avec le Comte Capelle il fut introduit au Palais, où une même idéologie droite commençait doucement à avoir le dessus. Le Roi et son entourage tentaient d’obtenir de plus en plus d’influence sur la prise de décision politique. L’apport de la Cour dans la Politique extérieure était très grande avant la guerre. L’entourage vit la Politique d’indépendance comme strictement neutre, ce qui les fit entrer en conflit avec les parties gouvernementales plus démocratiques et les collaborateurs du Ministère de l’Extérieur comme Fernand Vanlangenhove. Les contacts de van Zuylen et Cappelle avec George Baetse du Le XXme Siècle fort neutre et de droite et les articles qu’ils ont faits publier dans ce quotidien prouvent cette position. L’absence continue ambitionnée par le Roi, n’était donc certainement pas une position représentative de toute la nation. La Politique d’indépendance fut vue par les responsables politiques comme recours afin de tenir la Belgique hors de la Seconde Guerre mondiale, mais la plupart d’entre eux n’était pas incliné à donner les mains libres à Hitler après la défaite belge. Ils étaient déterminés à combattre le nazisme aux côtés de l’Angleterre et la France, les deux seuls pays qu’ils considéraient comme garants loyaux avant 1939. Originellement, Spaak, Ministre sans expérience, était pressé entre les deux parties, mais choisit finalement le côté des démocrates. La rupture entre le Roi et le gouvernement en mai-juin 1940 n’était dons certainement pas inattendue. Les graines du conflit furent, aussi dans la diplomatie, semées depuis longtemps.

Le Roi et ses collaborateurs partaient de l’idée que la démocratie dans les années 1930 avait prouvée ne pas être à la hauteur de la dure réalité. Le va et vient de Ministres et parties ne bénéficiait pas à la Belgique et la politique selon les parties avait dépéri le pays. Il partaient du principe que la démocratie ne survivrait jamais la guerre, ce qui forcerait la Belgique à choisir entre le fascisme ou le communisme. Là où les démocrates espéraient vaincre Hitler, le Palais partait du principe que les hostilités se finiraient dans un ex æquo. La Roi a longtemps misé sur une paix de compromis, où il pourrait jouer un rôle important pour la Belgique. Quand le plan de déposer des hommes dans le Comité des Secrétaires-généraux ne fonctionna pas, il chercha à s’approcher d’Hitler. Van Zuylen soutiendra le Roi dans ces plans et ira même plus loin en plaidant pour une harmonisation de la position belge avec la politique de collaboration de Vichy. Faisant ceci, il espérait amadouer Hitler avec l’entretien à Berchtesgaden en perspective, mais l’idée que par ceci, le Roi jouerait un rôle actif l’y incita tout autant. Dans quelle mesure exactement le facteur idéologique a joué un rôle fut difficile à déterminer. Dans les documents que nous avons retrouvés, van Zuylen ne s’est jamais laissé séduire à prononcer des parole pro-nazies. Jusqu’en 1940 en revanche, le Baron tenait  à l’idée d’un tour de négociations générales avec l’Allemagne, où le Roi est ses conseillers débattraient la cause belge. Leur penchant vers un pouvoir exécutif plus grand était tout aussi présent dans les plans pour la prise de pouvoir après la fin du conflit. Dans ses idées diplomatiques, van Zuylen fit par dessus tout preuve de pragmatisme et Realpolitik durant la guerre et sa position pendant cette guerre doit donc en premier lieu être observée à partir de ce point de vue.

Il était Belgiciste et Royaliste et ne reniera jamais son idéologie catholique de droite. Le Baron restera fidèle à ses idées jusqu’à la fin. Il ne reniera jamais la Politique de l’Indépendance et soutiendra fidèlement son Roi jusqu’à leur fin fatidique en 1950.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1056] Ahin, brief Delvaux de Fenffe aan van Zuylen, 21-11-1944.

[1057] Ahin, brief Delvaux de Fenffe aan van Zuylen, 21-11-1944.