"L’homme noir". Pierre van Zuylen en het Belgisch Buitenlands Beleid 1930-1945. (Mathieu Magherman)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk III: De Tweede Wereldoorlog

 

1. Inleiding

 

25 jaar nadat de Eerste Wereldoorlog zijn beslag had gekend, stond het Europese continent andermaal op de rand van de totale oorlog. Wat jarenlang verwacht werd, zou nu bewaarheid worden. Hitlers divisies stonden opgesteld aan de Westelijke grenzen van Nederland, Frankrijk en België. Elke natie was in de hoogste staat van paraatheid. Het was wachten op het eerste schot.

De Belgische bevolking had onder de Duitse dreiging de rangen gesloten. Uiterlijke schijn zo bleek later, want het land stond op de vooravond van wat haar einde had kunnen betekenen. Zowel volk als leiders waren verdeeld. De beslissing van Koning Leopold III om onder de Duitse bezetting in het land te blijven, zou de tweespalt alleen maar verergeren. De Koninklijke gevangenschap was het culminatiepunt van een jarenlang dispuut tussen Vorst en regering. Beide partijen hielden er een verschillende visie op na over binnenlandse en buitenlandse politiek. Evenzeer zaten ze op een ander spoor over de toekomst van onze nationale instellingen. De Koningskwestie was geboren.

Gezien de beperkte omschrijving van het onderwerp, valt het buiten onze opdracht om alle activiteiten van de Koning tijdens de oorlog aan te brengen. We willen de lezer er op wijzen dat we enkel die situaties waarin van Zuylen betrokken was, zullen aanhalen. Dit is inderdaad een zeer onvolledig verslag, maar voor de volledige en uitgebreide achtergrond verwijzen we graag naar het standaardwerk Leopold III: de Koning, het land, de oorlog van Jan Velaers en Herman van Goethem.[714]

 

 

2. De invasie

 

België was sinds november 1939 een aantal malen opgeschrikt door onheilspellende berichten over een nakende invasie. Telkenmale bleek het loos alarm. Het zette volgens Fernand Vanlangenhove aan tot: “sorte d’accoutumance et de fatalisme”.[715] De Secretaris-generaal zag hierin de oorzaak van de verslapte reactie op de vernieuwde geruchten in de aanloop naar 10 mei.[716] Van Zuylen had op 8 mei van de Nederlandse Ambassadeur Kleffens indicaties ontvangen over een nakende inval. Ook vanuit Berlijn werden deze door Davignon bevestigd.[717]

Aan de vooravond van de invasie leken alle signalen te wijzen op het onvermijdelijke van de actie. De Nederlandse Ambassadeur belde die avond van Zuylen op met de melding dat er troepenbewegingen werden gesignaleerd aan de grens. De Directeur-generaal speelde het bericht door aan Pierlot, de Generale Staf en het Paleis. Onmiddellijk werd een crisisberaad belegd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Pierlot, Spaak, Minister van Defensie Denis, Graaf Capelle, Vanlangenhove, van Zuylen en auditeur-generaal Ganshof van der Meersch beslisten nog geen appel uit te sturen naar de garanten, maar hen wel op de hoogte te brengen van de ernst van de situatie.[718]

Om 4u35 in de ochtend van 10 mei bevestigde Generaal van Overstraeten de schending van het Belgische luchtruim door Duitse jagers. Een halfuur later begonnen Duitse grondtroepen hun aanval op de Belgische stellingen, kort daarop gevolgd door een landing van Duitse parachutisten op het fort van Eben-Emael. De invasie was begonnen. Enkele minuten later, om 5u10, bereikt Brussel het bericht dat Duitse vliegtuigen Jemelle bombardeerden. De regering wou het bericht eerst bevestigd zien alvorens Parijs en Londen op te roepen, maar zover kwam het niet. Terwijl de ministers nog steeds aan het bekomen waren van de eerste schok, loeide plots boven Brussel het luchtalarm. Onder het overdonderende geluid van de luchtartillerie werd van Zuylen opgedragen de garanten te contacteren.[719]

De dagen volgend op de Duitse inval verbleef van Zuylen op het Ministerie. Op vraag van Minister Spaak bleven Vanlangenhove, Le Ghait, van Zuylen en Costermans constant in de Wetstraat 8.[720] Van Zuylen toonde zich al snel bewust van de ernst van de situatie. Samen met zijn ondergeschikte Delvaux de Fenffe, besliste hij al op 13 mei om zijn familie naar Frankrijk te laten vertrekken.[721] De dag daarop drong van Zuylen er bij Capelle en Vanlangenhove op aan om de Brusselse instellingen te ontruimen. De Belgische linies stonden op springen. Eenmaal die doorbroken waren, lag de weg naar Brussel open. Het verzet van Generaal van Overstraeten maakte dat enkel de ondergeschikten toestemming kregen om hun posten te verlaten.[722] Van Overstraeten had op dat moment Koning Leopold opgedragen Pierre van Zuylen te ontbieden in zijn hoofdkwartier. De Generaal had bij de Koning een mogelijke capitulatie laten vallen. De eerste terugtrekkingen van de nationale strijdkrachten vonden plaats, het was tijd om na te denken over “zware beslissingen”, aldus de militaire adviseur.[723] Daarom drong hij er bij de Koning op aan om zo snel mogelijk de Directeur-generaal te roepen voor overleg. Een ontmoeting die uiteindelijk niet zou plaatsvinden. Van Zuylen had intussen samen met Vanlangenhove Brussel ingeruild voor Oostende en vreesde op zijn tocht naar het Koninklijke Hoofdkwartier in Duitse handen te vallen. In de telegram van de Koning stond dat hij Minister Spaak moest vergezellen om de gevolgen van de Nederlandse overgave te bespreken. Volgens Gobert d’Aspremont Lynden, de adjunct-kabinetschef van de Koning die hem 2 maanden later over zijn afwezigheid moest ondervragen, had van Zuylen niet door dat zijn aanwezigheid belangrijker werd geacht dan die van de Minister. Een tweede oproep enige tijd later had de geadresseerde nooit bereikt.[724]

Ook in Oostende werd het al snel te onveilig. Drie dagen later kregen de functionarissen het bevel zich op te maken om uit te wijken naar Frankrijk. Het zou duren tot 23 mei alvorens ze hun finale bestemming Poitiers hadden bereikt.[725] In het Hôtel de France zetten van Zuylen en Delvaux de Fenffe een centrale op om het contact met de buitenlandse posten te herstellen.[726]

Het nieuws van de Belgische capitulatie op 28 mei drong al snel door tot in Poitiers. Diezelfde dag gingen van Zuylen en Vanlangenhove op bezoek bij de net aangekomen Generaal Denis. Van de Minister van Defensie kregen ze het verhaal van de laatste dagen te horen. De nachtelijke discussie op het Kasteel van Wijnendale, de weigering van de Koning om te vertrekken en de uiteindelijke overgave. Later die dag werden Vanlangenhove, van Zuylen en Kabinetschef Le Ghait door Minister Spaak naar Parijs geroepen. De verzamelde Ministers hadden er net een bericht van de Koning ontvangen. Hij vroeg hen een blanco ondertekend Koninklijk Besluit op te sturen. Zo zou de Vorst een nieuwe Minister kunnen aanstellen om zijn politieke dekking te garanderen.[727] Diezelfde 28ste mei riep Fernand Vanlangenhove alle hoge functionarissen die in Parijs verzameld waren bijeen. De uitspraken over de Koning waren duidelijk: “nous devons constater que le Roi n’est plus en état de gouverner”.[728] Volgens de Secretaris-generaal vertegenwoordigde Premier Pierlot vanaf nu de Belgische regering: “[et] celui est fermement résolu à poursuivre la lutte”.[729]

Die dag vond van Zuylen in de coulissen van de Ambassade Minister August De Schryver terug. Beiden waren duidelijk onder de indruk van de antikoningsgezinde tendens die sinds de capitulatie overheerste. Een houding die ze afkeurden en beloofden te bekampen.[730] Fernand Muûls bevestigde later in zijn mémoires de ingesteldheid van van Zuylen om te pogen beide kampen te verzoenen.[731] Premier Pierlot had zich al afwijzend uitgesproken over de houding van Koning Leopold, maar ook de overgebleven parlementsleden eisten inspraak. In Limoges verzamelden de overgebleven senatoren en volksvertegenwoordigers voor een heftig debat. De eerder symbolische zitting moest dienen om duidelijk te maken dat de politici zich openlijk achter de regering schaarden en de Koning afvallig waren. [732] Van Zuylen was aanwezig op deze zitting.[733] De harde woorden ten aanzien van de Vorst en het opzeggen van de neutraliteit hebben wellicht een invloed gehad op de houding van van Zuylen in de daaropvolgende weken.

 

 

3. De terugkeer

 

De Franse capitulatie van 18 juni was voor de Belgische regering in ballingschap een morele mokerslag. De ontreddering was compleet, ze bood haar ontslag aan aan de Koning, probeerde in contact te treden met Duitsland om te onderhandelen en begon voorbereidingen te treffen voor haar terugkeer. De Koning reageerde echter niet op de ontslagbrief en de bezettingsmacht verbood de regering om terug te keren naar België. De Ministers hadden niets om handen, alle banden met de buitenwereld waren verbroken. De drang om terug te keren werd gekortwiekt toen duidelijk werd dat de natie achter haar Koning stond en de regeringsleden werden beschimpt.[734]

Het verblijf van van Zuylen in Frankrijk zou van korte duur zijn. Duidelijk is dat Generaal van Overstraeten al op 29 juni 1940 aan de Koning suggereerde om Jacques Davignon en Pierre van Zuylen terug te roepen uit Frankrijk.[735] We vonden geen enkel bericht van het Paleis aan de Baron om zo snel mogelijk terug te keren. Vast staat wel dat van Zuylen zich kort na de oproep inzette om de terugkeer van de colonnes gevluchte ambtenaren te begeleiden. Op 10 juli zou hij de oversteek gemaakt hebben naar bezet Frankrijk.[736] Diezelfde dag nog was hij terug in Brussel, waar hij onmiddellijk contact had met Graaf Capelle, die zich ondertussen al verzekerd wist van van Zuylens openlijke steun aan de Koning.[737]

Baron van Zuylen zou al snel zijn rol als adviseur en vertrouwenspersoon van de Koning en zijn staf hernemen. De dag van zijn aankomst in Brussel gaf hij Graaf Capelle zijn visie op de voorstellen van Graaf Lippens. De regering-Pierlot had namelijk voorzien dat tijdens de bezetting een Comité van Secretarissen-generaal het bestuur zou overnemen. Graaf Lippens had al snel vragen gesteld bij de daadkracht en de efficiëntie van dergelijk bestuur. Het Comité slaagde er nu eenmaal niet in om een einde te stellen aan de heersende anarchie. Hij opteerde ervoor om een nieuw orgaan, een Nationaal Comité, op te richten. Dit zou als functie hebben de Secretarissen-generaal bij te staan, maar evenzeer het land te oriënteren. De motieven voor dit voorstel waren duidelijk: vooreerst moest het Comité als verlengde van de Koninklijke macht gezien worden. Alhoewel de Vorst krijgsgevangen was, en dus de facto niet in staat om te regeren en een regering aan te duiden, kon hij door zijn moreel gezag op die manier toch invloed op het bestuur blijven uitoefenen. Daarenboven was Lippens van mening dat men beter zoveel mogelijk bevoegdheden in handen hield, opdat de bezetter niet al te overmachtig in alle domeinen van het dagelijks leven zou kunnen ingrijpen. De raad van sterke leiders, aldus de Graaf, moest zich gaan bezighouden met Binnen- en Buitenlandse Zaken, Nationale Defensie, Justitie en Financiën. Dat Lippens beïnvloed was door de overheersende rechtse staatsideeën, kan niet ontkend worden. Het instellen van dergelijke raad kon een voorbode betekenen voor een reorganisatie van de staatsinstellingen waarin het leiderschap van de Koning duidelijker benadrukt werd.[738] Lippens had met de oprichting van het Nationaal Comité ook nog een buitenlands doel: hij oordeelde dat na de Franse capitulatie het nodig was om met de bezetter in overleg te treden. Wat was Hitler van plan met België? Zou hij overgaan tot een annexatie of zou hij Koning Leopold toelaten om de reconstructie van het land aan te vatten? Om deze opdracht tot een goed einde te brengen, wees Lippens Jacques Davignon aan als ideale man.[739]

Van Zuylen kon zich, alhoewel Capelle geen reactie noteerde op de onderhandelingsvoorstellen, vinden in de aanstelling van een Nationaal Comité. Het Comité van Secretarissen-generaal was volgens hem één van kabinetsmedewerkers: “pas préparés à une mission gouvernementale et ne possèdant pas sur le pays l’autorité morale requise”.[740] Zijn oordeel over de regering-Pierlot was dat die niet meer in staat was om de nationale soevereiniteit uit te oefenen. De Koning kon geen constitutionele macht meer uitoefenen, maar gezien hij in het land was gebleven om zijn volk bij te staan, had hij toch verplichtingen ten aanzien van de natie. De enige mogelijkheid die hij daartoe had, was het aanstellen van een beperkt comité dat, in afwachting van een nieuwe regering, de feitelijke autoriteit zou uitmaken.[741]

 

Enkele dagen na zijn thuiskomst, meer bepaald op 16 juli, had van Zuylen een gesprek over de regering met Generaal van Overstraeten. Volgens de Baron hadden Pierlot en de zijnen geen enkel belang meer. De dagen van de regering waren geteld. Diplomatiek gezien was de regering ten dode opgeschreven: “il n’existe plus, ni à l’égard des Français, ni à l’égard des Belges”.[742] Dat Spaak zijn kabinetschef Le Ghait en Secretaris-generaal Vanlangenhove naar Portugal had laten vertrekken, was daarvan het bewijs, aldus van Zuylen. Van Franse zijde verwachtte hij niet veel meer. De enige optie leek hem dan ook: “il faut donc tâcher de s’entendre résolument avec les Allemands”.[743] Ook hij schoof de naam van Davignon naar voor als tussenpersoon. Net als Lippens pleitte van Zuylen er voor om het departement van Buitenlandse Zaken opnieuw op te starten. Weliswaar louter op het vlak van economische betrekkingen, “[mais] de laisser sommeiller provisoirement la domaine politique, qui se contentera d’exister en silence”.[744]

 

 

4. Secretaris-generaal voor Buitenlandse Zaken

 

Na de Franse overgave op 18 juni 1940 werd steeds meer duidelijk dat Groot-Brittannië alleen de Duitse opmars niet zou kunnen stoppen. In Laken sijpelden de berichten binnen over de onmacht en de verslagenheid van de Belgische regering in Vichy. Koning Leopold III wou ondanks zijn status van krijgsgevangene inbreng hebben in het bestuur over bezet België. Het Nationaal Comité van Graaf Lippens leek niet meteen van de grond te komen, dus zette de Vorst zijn zinnen op het Comité van de Secretarissen-generaal. De Koning probeerde eerst Léon Bekaert, vertrouwensman van het Hof, als super-secretaris-generaal bevoegd voor Administratie aan te stellen. Militärverwaltungschef Reeder wees het voorstel echter af.[745]

Daarmee was de kous voor Koning Leopold nog niet af. Samen met van Zuylen was ook de nieuwe Directeur-generaal van Buitenlandse Zaken Costermans, als opvolger van Fernand Vanlangenhove, naar België teruggekeerd. Spaak had Costermans aangeduid om als geaccrediteerd Secretaris-generaal voor Buitenlandse Zaken op te treden. In de zitting van het Comité van Secretarissen-generaal van 12 juli werd de terugkomst van de Directeur-generaal besproken. Eigenlijk ging de discussie niet over de persoon van Costermans, maar over de mogelijkheid en de wenselijkheid het Ministerie van Buitenlandse Zaken opnieuw op te starten. De vraag bleek te zijn of een bezet land wel een Buitenlands Beleid kon hebben? Secretaris-generaal voor Openbaar Onderwijs Nyns stuurde aan op een positief antwoord: het land had namelijk nood aan ambtenaren om desgevallend de vredesvoorwaarden te bespreken en vast te leggen.[746]

In afwachting van het Duitse antwoord kwam vanuit het Paleis een lobbycampagne op gang om niet Costermans, maar Pierre van Zuylen als Secretaris-generaal naar voor te schuiven. Het belang van de functie zou bij vredesonderhandelingen niet te onderschatten zijn, zoals de Koning en zijn entourage al snel hadden ingezien. Op vraag van Kabinetschef Frédéricq werd de kandidatuur van van Zuylen door het Comité besproken. De Secretarissen-generaal kozen er echter voor de door Spaak aangeduide kandidaat aan de bezettingsmacht voor te dragen.[747] De discussie bleek achteraf een maat voor niets. De Militärverwaltung weigerde daartoe haar toestemming te geven. Het departement had geen feitelijke rol meer te spelen en Generaal Reeder achtte het bestaan ervan dan ook overbodig.[748] Van Zuylen bleef niet bij de pakken zitten. Op 12 augustus 1940, enkele dagen na het schrijven van Generaal Reeder, zocht hij contact met Robert Capelle. De Baron was op de hoogte van het negatief antwoord en drong er bij Capelle op aan dat Secretaris-generaal voor Openbare Werken Alexandre Delmer met het probleem bij Generaal von Falkenhausen, de Militärsbefehlshaber, zou gaan aankloppen. Van Zuylen zou Delmer, waarmee hij nog had samengewerkt in het dossier van het Maaswater[749], contacteren zodat hij op dezelfde lijn zou zitten. Hij drong eveneens aan op spoedig overleg met Capelle: “sinon on risque de faire des erreurs, peut-être graves”.[750] Nogmaals een duidelijk teken dat het Paleis veel belang hechtte aan het heropstarten van Buitenlandse Zaken, was het antwoord van Robert Capelle twee dagen later. De secretaris van de Koning maakte zijn bezorgdheid duidelijk: “On est tout à fait d’accord sur la nécessité de ne pas laisser sans réplique la non ratification des rentrées en fonctions [van het Ministerie van Buitenlandse Zaken] que vous m’avez signalé”.[751] Die ‘On’ moeten we niet in de passieve context interpreteren, deze verwijst namelijk rechtstreeks naar de Koning. Verder in de brief had Capelle het namelijk ook over de audiëntie waar van Zuylen om vroeg: “je suis heureux de vous faire savoir qu’On a l’intention de vous convoquer dans une quinzaine de jours. Si ce délai est fixé, c’est parce que l’On est actuellement un peu fatigué, que l’On a décidé de ne recevoir personne”.[752] Van politieke afzijdigheid door de Koning was hier dus helemaal geen sprake.

In het Archief van het Koninklijk Paleis vonden we een kopie van de brief van Delmer aan Generaal Reeder terug. Daarin bepleitte de Secretaris-generaal nogmaals de zaak van Buitenlandse Zaken: “Si, en effet, les hostilités entre l’Allemagne et l’Angleterre apportent des entraves à la marche normale de ce Département ou entraînent certaines précautions de la part de l’autorité occupante, il n’est pas contestable cependant que les Affaires Etrangères ont dans leur attributions une série de problèmes dont l’étude ou la négociation ne peuvent être arrêtées sans inconvénient grave pour les relations avec les Pays étrangers”.[753] Volgens Delmer waren er trouwens met de bezetter alleen al vele zaken uit te klaren. De afwezigheid van het departement zou schade toebrengen aan de noodzakelijke samenwerking tussen beide landen. Economische aangelegenheden werden reeds door de Ministeries van Landbouw en Bevoorrading en dat van Economische Zaken behandeld, maar Delmer pleitte er voor om medewerkers van Buitenlandse Zaken toe te laten de onderhandelingen te volgen. De Secretaris-generaal achtte het zowel in het belang van het land als van de bezetter, indien de buitenlandse belangen van België opnieuw door functionarissen van Buitenlandse Zaken werden behandeld. Delmer sloot zijn brief af met een verzoek aan Generaal Reeder: “Nous croyons à cet égard qu’un entretien avec le Baron van Zuylen, (…), démontrerait l’intérêt que trouverait la Militärverwaltung dans le maintien du Ministère des Affaires Etrangères”.[754] Of het onderhoud er gekomen is, konden we niet achterhalen. De kansen op een heropstarten van het Ministerie bleven klein. Dat deed het Comité van Secretarissen-generaal aanzetten om Buitenlandse Handel definitief onder te brengen bij Economische Zaken.[755] Het voorstel stuitte op hevig verzet bij van Zuylen. Volgens van Zuylen was Buitenlandse Handel: “le seul département qui représente la Belgique vis-à-vis l’étranger”.[756] De Baron geloofde duidelijk nog in een economische dekmantel voor een stille diplomatie vanuit het Ministerie. Hij bleef hameren op het behoud van de economische poot van Buitenlandse Zaken zonder dewelke de bezetter nooit het Ministerie zou laten functioneren. Onder Duitse druk zou het Comité in oktober 1940 Buitenlandse Handel toch overhevelen naar Economische Zaken.[757] Reeder had ondertussen het verzoek van Delmer van 31 augustus doorgestuurd naar Berlijn. Daar ontfermde Minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop zich persoonlijk over de zaak. Het kwam het Paleis midden oktober 1940 ter ore dat deze echter niet positief stond ten aanzien van het voorstel. De diplomatieke assistent van von Falkenhausen, Werner von Bargen, deelde mee dat het wantrouwen niet te wijten was aan de houding van personen in bezet België, “mais est commandée principalement par l’attitude à l’étranger de la plupart des diplomates et consuls belges. D’après M. von Bargen, le plus grand nombre de nos agents à l’étranger continuerait à manifester de l’hostilité à l’Allemagne et, dès lors, on ne tient pas à ce que l’administration belge rétablisse le contact avec eux”.[758] De gedachte dat men vanuit België met het nieuwe Ministerie de diplomaten in de pas kon doen lopen, deed de Duitse diplomaat af als een illusie: er zou altijd achterdocht blijven bestaan ten aanzien van instructies uit bezet gebied. Burggraaf Joseph Berryer, de gesprekspartner van von Bargen, haalde aan dat dit niet zo zou zijn indien personaliteiten van het vooroorlogse Ministerie van Buitenlandse Zaken, van Zuylen en Davignon, de uitgaande berichten zouden ondertekenen, in plaats van Duitse marionetten. Werner von Bargen gaf toe dat vooraanstaande functionarissen van het Auswärtiges Amt voorstander waren van de reconstitutie van het Departement, maar vreesde toch dat von Ribbentrop er niet zou mee instemmen. Op de vraag of dit besluit geen zeer pessimistische boodschap stuurde over de toekomst van het land, was von Bargen formeel: deze beslissing ging louter over de binnenlandse administratie, hieraan alarmerende conclusies verbinden, zou te veel argwaan inhouden.[759] Wat we uit het onderhoud zeer duidelijk kunnen opmaken, is dat Berryer  er geen doekjes om wond dat het Departement meer zou doen dan de bezoldigingen van de diplomaten en de Economische Zaken regelen. Alhoewel de woorden nooit gevallen zijn, ging het hier duidelijk om het sturen van politieke richtlijnen aan de posten in het buitenland. Vooralsnog werd het Ministerie echter niet heringericht.

Ondertussen hadden Davignon en Berryer, zo goed als zeker met medewerking van van Zuylen, in de Jozef II-straat te Brussel een twaalftal teruggekeerde diplomaten verzameld die een geïmproviseerde Directie Politiek hadden opgezet. Freddy Cogels nam er aan deel, maar betuigde weinig enthousiasme: “J’eus très vite l’impression que l’on s’y donnait de l’importance pour rien”.[760] Aan die activiteiten kwam een einde toen de Gestapo op het einde van het jaar een rapport van het bureau terugvond bij een huiszoeking bij Berryer. Davignon probeerde daarna een beperkter bureau open te houden. Haar taak bestond er vooral in informatie te verzamelen voor het Paleis en enkele Secretarissen-generaal.[761]

We kunnen het eens zijn met dr. Albert De Jonghe dat de campagne gestuurd vanuit het Hof, om Bekaert en van Zuylen in het Comité van Secretarissen-generaal te krijgen, vooral tot doel had inspraak te krijgen in het bestuur. Was de Koning daarin geslaagd, dan beheerste hij grotendeels de besluitvorming van het Comité. Het lobbywerk om het Ministerie van Buitenlandse Zaken opnieuw opgestart te krijgen, werd daarenboven duidelijk gedirigeerd vanuit het Paleis.

 

 

5. Koninklijke richtlijnen aan de diplomaten

 

De discussie over het hernemen van de activiteiten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bleek niet uit de lucht gegrepen. Naast de bekommernis om de Belgische belangen optimaal te verdedigen bij mogelijke vredesonderhandelingen, ontving Brussel steeds meer alarmsignalen van Belgische diplomaten uit het buitenland. De functionarissen op post bleven zonder informatie van de regering. Zij moesten zich baseren op informele contacten die steeds terugkwamen op de breuk tussen de regering en de Koning. Vanaf juli zag het Paleis de noodzaak in om in te grijpen.

 

4.1 Diplomaten slaan alarm

 

De teruggekeerde Jacques Davignon had midden juli al bij Graaf Capelle gewag gemaakt van de moedeloze toestand van Minister Spaak. Hij had er bij Spaak op gehamerd om de diplomaten op post op te dragen zich uit de schijnwerpers te houden en onopvallend hun dagdagelijkse activiteiten verder te zetten. Spaak reageerde niet op de verzuchtingen van Davignon, die concludeerde dat: “nos agents diplomatiques dans le monde entier voguent à la dérive”.[762] Naarmate de dagen na de capitulatie verstreken, bleek hoe langer hoe meer dat de diplomaten even verdeeld waren als de regering en de Koning. Op sommige posten waren de medewerkers onderling vaak opgesplitst in twee kampen, wat natuurlijk de werking van de post en meteen ook het prestige van het land niet ten goede kwam.[763]

Midden juli stuurde Ferdinand du Chastel vanuit Athene een ware noodkreet uit. In zijn schrijven aan Graaf Robert Capelle vroeg hij hem de Koning om instructies te verzoeken. Hij nam het op voor de diplomaten die in de minder  cruciale gebieden aan hun lot werden overgelaten. Du Chastel vroeg met aandrang de hervatting van de activiteiten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.[764]

De onmacht van de regering werd bevestigd in de memoires van Freddy Cogels. Deze Belgische diplomaat verbleef in juli 1940 aan de zijde van de regering. Haar contacten met Brussel, Londen, Vichy en Kongo waren verbroken. Cogels luchtte zijn hart aan een redacteur van Le Peuple: “Je déclarai en substance que mon ministre ne servait plus à rien et le gouvernement non plus, qu’il existait plus aucune Direction Politique pour personne”.[765] Zwaar ontgoocheld besloot de diplomaat terug te keren naar België.

Capelle bracht het probleem in een nota van 24 juli 1940 ter sprake bij de Koning. Naast het  gebrek aan informatie voor de posten, wees hij ook voor het eerst op het probleem van de betaling van de functionarissen. Capelle benadrukte de noodzaak van een interventie: “il semble pourtant indispensable que nos agents ne restent pas dans cette situation équivoque, sans instructions et sans directives.”[766] Voor het briefen van de posten achtte de secretaris van de Koning het aangewezen: “de faire parvenir un message à un de nos agents à l’étranger (par example d’Ursel) et de lui prescrire d’envoyer des instructions à nos agents sans préciser d’où elles viennent”.[767]

d’Ursel was in juni al eens doorgeefluik geweest van een Koninklijke boodschap. Na de aantijgingen van de regering stond Koning Leopold er op zijn versie over de capitulatie aan de diplomaten kundig te maken.[768]

Het betalingsprobleem was echter nog nijpender. De berichten over posten die hun verblijven niet meer konden betalen, brachten verschillende missies in gevaar. Midden juli arriveerde een rapport van graaf Louis d’Ursel. Volgens hem was sinds de Duitse aanval geen enkel diplomaat meer betaald geweest.[769] Capelle adviseerde de Koning om aan te kloppen bij industriëlen met vestigingen in het buitenland.[770] Enkele dagen later schreef de secretaris aan van Zuylen dat Baron de Launait van de Banque de Bruxelles had voorgesteld om de diplomaten te onderhouden via Belgische industriële vestigingen in het buitenland. Voor de Launait stond het prestige van het land boven alles, en hij was bereid daarin ver te gaan.[771]

Van Zuylen zelf ontving ook signalen van de diplomaten. Pol le Tellier, de voorganger van van Zuylen als Directeur-generaal Politiek, stak zijn ongenoegen over deze ongemakkelijke situatie niet onder stoelen of banken: “Nous sommes dans l’ignorance de toutes instructions du Roi ou encore de décisions de l’organisme administratif belge constitué par les secrétaires généraux”.[772] De Ambassadeur in Parijs werd overstelpt door oproepen van collega’s om instructies, die slechts van hogerhand konden komen. Daarom oordeelde hij het aannemelijk dat de Secretarissen-generaal, in samenspraak met de Koning en de bezetter, de diplomaten zouden bevelen niet meer in contact te treden met de regering. Hij zag maar één uitweg: “une voix tout à fait autorisée en Belgique devrait indiquer directement et officiellement aux diplomates l’attitude qu’ils doivent prendre”.[773] Le  Tellier had duidelijk alle vertrouwen in de regering Pierlot verloren. Hij stelde zelfs voor om op te treden als tussenpersoon en het ontslag van de regering door te spelen aan het Comité van Secretarissen-generaal. Desnoods zou hij het aanvaarden in zijn hoedanigheid van Ambassadeur van de Koning.

De Belgische regering zat in juli 1940 inderdaad in zak en as. Volgens Jean Stengers was Vichy toentertijd voor de regering synoniem aan: “[de] profond découragement, de tristesse et on pourrait presque dire de déchéance”.[774] De Ministers hadden zich tot de Koning gericht, maar die had geweigerd nog met hen om te gaan. Daarop hadden ze gepoogd in contact te treden met de Duitsers, maar Hitler had hun bestaan gewoon ontkend. Dat Spaak noch Pierlot instructies konden doorsturen naar de diplomaten, hing grotendeels samen met de onmacht die hen overvallen was. De Franse capitulatie had hen overdonderd. Het zou duren tot in augustus 1940 alvorens ze uit hun zelfopgelegde inactiviteit traden.[775]

Het was uiteindelijk de nota van Capelle van 24 juli die de Koning zou overhalen om in te stemmen met de suggestie om instructies via graaf d’Ursel door te seinen aan de diplomaten. Volgens Capelle verklaarde de Vorst zich in principe akkoord met de suggestie: “tout en précisant qu’il ne désirait pas s’associer à la rédaction des instructions à envoyer à L. d’Ursel”.[776] Koning Leopold III wilde niet dat hij het verwijt zou krijgen zich toch bezig te houden met politieke activiteiten.

 

Terwijl aan het Hof de entourage begon na te denken over de diplomatieke instructies, kwamen tegengestelde berichten uit Engeland en Kongo. Op 18 juni, de dag van de Franse capitulatie, had de regering Pierlot Minister van Koloniën Albert De Vleeschauwer aangesteld als Administrateur-generaal voor Kongo en de mandaatgebieden Rwanda en Urundi. Zijn taak bestond er volgens de besluitwetten vooral uit de belangen van België in Midden-Afrika te vrijwaren.[777] De Vleeschauwer nam zijn taak echter ietwat te letterlijk, zo oordeelde het Hof er althans over.[778]

De Vleeschauwer verliet Bordeaux en bereikte uiteindelijk na een tussenstop in Lissabon, Londen. In de Portugese hoofdstad had hij Fernand Vanlangenhove teruggevonden. In een persoonlijke getuigenis verklaarde Vanlangenhove dat hij De Vleeschauwer toen als zijn nieuwe Minister van Buitenlandse Zaken beschouwde.[779] VanlangenhoFve zou vanuit Londen samen met de nieuwe administrateur-generaal de politieke lijn voor de kolonie uitstippelen.

Van bij zijn aankomst in Londen op 4 juli toonde De Vleeschauwer zich vastberaden de oorlog aan Engelse zijde verder te zetten. Hij verzekerde de Engelse regering van de Kongolese hulp om Duitsland te verslaan.[780] De Vleeschauwer sprak zich echter vooralsnog niet uit over de deelname van de Force Publique in de strijd tegen Duitse en Italiaanse troepen in Afrika. Wel liet hij al snel in duidelijke termen uitschijnen dat hij het, voorlopig, enige wettelijke aanspreekpunt was voor Belgen in het buitenland. In een circulaire aan de Belgische diplomaten van 3 juni liet hij verstaan dat er geen gehoor moest worden gegeven aan berichtgeving die direct of indirect uit bezette gebieden afkomstig was. Vanlangenhove schreef op 4 juli de Belgische Ambassadeur in Washington, George Theunis, aan, om dit te bevestigen. “Il n’existe plus comme représentant autorisé du Gouvernement Belge, que M. De Vleeschauwer”, zo oordeelde de Secretaris-generaal, “c’est lui qui tient notre drapeau”.[781]

Terwijl de Administrateur-generaal zich in Londen begon in te werken, deed zijn ondergeschikte gouverneur-generaal in de kolonie veel voortvarender uitspraken. In zijn 21-juli-toespraak had Pierre Ryckmans verklaard dat de regering slechts één programma had: de oorlog te winnen om België te bevrijden. Winnen kon volgens hem enkel aan de zijde van Groot-Brittannië. De Belgische inbreng in de overwinning zou bestaan uit de Kongolese bijdrage, en deze hield voor Ryckmans zowel grondstoffen als soldaten in.[782] Eind juli kon De Vleeschauwer een brief smokkelen naar Koning Leopold III. Daarin zette hij zijn doelstellingen uiteen, en meteen werd duidelijk dat deze minder ver gingen dan de visie van Ryckmans. Van militaire steun was in het schrijven geen sprake, de Minister sprak louter van economische collaboratie met Engeland.[783]

 

5.2 De Kongo-nota’s

 

In de Koninklijke kringen werd gevreesd dat de houding van De Vleeschauwer, Vanlangenhove en Ryckmans de kolonie, en bij voorbaat België, zouden meesleuren in een oorlog met Italië. Daarenboven kon de verderzetting van de strijd politieke gevolgen hebben voor bezet België. Gevreesd werd dat Hitler furieus zou reageren. De angst zat er goed in dat dit zou leiden tot de deportatie van de Koning, waardoor meteen een strenger regime aan de bevolking zou opgelegd worden.

Na de nota van 24 juli van Graaf Capelle, had de Koning zich akkoord verklaard om instructies rond te sturen naar de diplomaten in het buitenland.[784] Voorwaarde was dat hijzelf er niet in betrokken zou raken. Het is wel niet zo dat de privé-secretaris onmiddellijk werk maakte van het opstellen ervan. Althans niet in het bijzijn van Baron van Zuylen. Bewijs daarvan is een brief van van Zuylen aan Capelle van 12 augustus. Daarin schreef de Baron dat hij al veertien dagen tevergeefs contact zocht met Capelle.[785]

Kort na de brief van van Zuylen, ontving de Koning wel een nota over de diplomatieke situatie van de Belgische kolonie. Een niet-ondertekende nota werd op 14 augustus op het Paleis te Laken afgegeven. Volgens de auteur stond Minister De Vleeschauwer onder Britse druk om de Kongolese middelen in te zetten in de oorlog. Hij oordeelde het van groot belang na te gaan of er geen tegenmaatregelen dienden in acht genomen te worden om deze druk af te wimpelen. Het gevaar dat de kolonie zou betrokken raken in acties tegen de Italianen in Oost-Afrika bleef namelijk imminent. Italië was tot op heden niet in oorlog met België en dit moest volgens de auteur zo blijven. Londen had er alle belang bij Kongo te gebruiken als bijkomend operatiegebied tegen de Italianen.[786]

Tien dagen later verwoordde de auteur dezelfde vrees, doch stelde hij zich nu harder op. Indien het tot een gewapend conflict zou komen met Italië, zouden de gevolgen voor Kongo verschrikkelijk zijn. In de nota stond duidelijk dat indien Duitsland dan de overhand zou halen, Kongo zo goed als zeker zou afgenomen worden van België. Hielden we daarentegen een defensieve ingesteldheid aan, dan kon niemand ons iets verwijten, aldus de auteur. Volgens hem moest de Administrateur-generaal zo snel mogelijk gecontacteerd worden om hem te doen af zien van zijn voornemens.[787]

Luc Schepens verkondigde in zijn boek Dagboek van een conflict dat van Zuylen “met grote waarschijnlijkheid” kon aangewezen worden als de auteur van beide nota’s.[788] Velaers en van Goethem stelden zich daar - terecht - vragen bij. In hun boek verwijzen ze naar de tweede nota waarin expliciet om het advies van van Zuylen werd gevraagd.[789] De twijfel van Velaers en van Goethem kunnen we nu omzetten in zekerheid. Octave Louwers en niet Pierre van Zuylen, is de auteur van beide documenten. Louwers werd in het kader van het onderzoek naar Graaf Capelle na de oorlog ondervraagd. Daarbij verklaarde hij aan de krijgsauditeur: “ces deux notes ont été rédigées par moi motu proprio”.[790] Louwers was een vroegere ondergeschikte van Baron van Zuylen. Hij hield zich voornamelijk bezig met Koloniale Zaken op het Ministerie. In 1936-1937 werkte hij samen met van Zuylen in het dossier omtrent het vastleggen van de grenzen van de Kongo-stroom met de Portugezen.[791] Dat van Zuylen helemaal geen rol heeft gespeeld in de nota’s is daarentegen niet helemaal uit te sluiten. In hun respectievelijke ondervragingen ontkenden van Zuylen, Louwers en Davignon dat zij voor het opstellen van de memoranda onderling overleg hadden gepleegd. Kritische zielen dienen natuurlijk het zelfbehoud hier in aanschouw te nemen. De verhoren duiden allemaal aan dat iedereen elkaar indekte. Niemand wou na de oorlog verantwoordelijk gesteld worden voor de gebeurtenissen die het land hadden verscheurd. Niemand noemde namen, iedereen ontkende.

 

De roep om richtlijnen uit Brussel weerklonk steeds harder. De Belgische ambassadeur in Frankrijk, Pol Le Tellier, had van Pierlot en Spaak opdracht gekregen om zijn functies over te dragen aan een consul. Daarmee wilden beide Ministers ingaan op de vraag van het nieuwe Franse regime om de Ambassade te sluiten. Le Tellier kon daar niet mee akkoord gaan en richtte zich op 26 augustus in een schrijven tot de Koning: “l’ambassadeur désirerait recevoir de toute urgence des instructions du Collège des Secrétaires Généraux, seule autorité belge qualifiée pour donner une direction dans une question qui concerne la mission d’un ambassadeur du Roi”.[792] Capelle was zelf geschrokken van de harde verwoordingen van de Ambassadeur: “l’ambassadeur, qui est en contact journalier avec les ministres, substitue, de lui-même, leurs pouvoirs à ceux des secrétaires généraux”.[793] Met de duidelijke omschrijving als zijnde Ambassadeur van de Koning, benadrukte Le Tellier zijn loyaliteit aan de Koning. In overleg met Davignon, d’Aspremont en van Zuylen werd Le Tellier opgedragen geen gehoor te geven aan de instructies van Pierlot en Spaak. Zwichten onder de druk en de Ambassade sluiten, zou een gevaarlijk precedent vormen. Alle andere Belgische posten in het buitenland zouden daarmee in gevaar komen.[794]

 

5.3 De correspondentie van Bern

 

Zoals eerder aangehaald had de Koning op 28 juli zijn formele goedkeuring gegeven aan de suggestie van zijn privé-secretaris om via een schrijven aan Graaf d’Ursel, de Belgische Ambassadeur in de Zwitserse hoofdstad, de andere diplomaten richtlijnen door te geven. Nu we de achtergrond geschetst hebben, kunnen we de briefwisseling zelf onder de loep nemen. Op 28 augustus zou Capelle de instructies doorsturen aan d’Ursel. De bewuste brief vonden we terug in de recent gerecupereerde documenten van Koning Leopold III. Deze waren tot op heden niet open voor onderzoek. Het Secretariaat van de Koning deed daarenboven ook bijzonder geheimzinnig over het document. Dr. De Jonghe merkte schrander op dat in haar publicatie van Recueil de documents de inhoudsopgave van Annexe 156 naar Annexe 158 springt. 158 zijnde de eerste brief van d’Ursel.[795] Dat d’Ursel het doorgeefluik was van deze operatie, hoeft niemand te verwonderen. Vooreerst had de Ambassadeur in het neutrale Zwitserland nog enige manoeuvreerruimte en daarenboven waren de banden tussen Capelle, d’Ursel en van Zuylen hartelijk te noemen. d’Ursel had voor de oorlog bij Capelle al eens zijn beklag gedaan over de Ministers, dus ook op dat vlak kwamen ze overeen. Hij had zich vooral geërgerd aan het éénrichtingsverkeer in de correspondentie met Brussel. De Ambassadeur had het diplomatiek netwerk met de bloedsomloop vergeleken. Alleen stuwde het Brusselse hart de opgeslorpte informatie niet opnieuw door aan de aders.[796] In Bern stond de man trouwens bekend als ultraroyalist en “an honest pessimist”.[797]

Capelle maakte in zijn brief duidelijk dat hij elke week samen met van Zuylen en Davignon vergaderde om de situatie te bespreken en hun inlichtingen te verzamelen. Hij hamerde er bij d’Ursel op dat zijn informatie van kapitaal belang was voor de Koning: “Vous êtes notre seule fenêtre sur l’air libre”.[798] Over de toekomst van het land toonde Capelle zich voorzichtig optimistisch: “l’impression générale est que notre indépendance politique pourrait, en partie du moins, se retrouver”.[799]

Na een eerder persoonlijk schrijven aan de Ambassadeur veranderde het taalgebruik in de laatste alinea’s plots. Aan de tekst is duidelijk te zien dat deze later is getypt dan de inleiding. Wellicht was het eerste deel individueel voorbereid door de secretaris, waarna na overleg een algemene tekst werd toegevoegd. De toon van dit onderdeel was meteen gezet: “Le gouvernement Pierlot est en liquéfaction, et comme vous le pensez, nous n’avons jamais admis sa thèse d’une alliance”.[800] Frankrijk en Engeland waren onze garanten, maar onze wederdienst beperkte zich tot de verdediging van het eigen grondgebied, zo oordeelde Capelle. Toen onze strijdkrachten in een uithoek van het land waren samengedreven, legde België de wapens neer. Sinds de ochtend van 28 mei was België niet meer in strijd met Duitsland. De berichten die regeringsleden verspreidden vanuit Londen en Lissabon, waren dan ook strijdig met de belangen van het land. Capelle noemde de pogingen van De Vleeschauwer om Kongo in de oorlog te betrekken, afkeurenswaardig. “Nous estimons que notre colonie doit observer une absolue neutralité – qu’elle doit maintenir au commerce le principe de la porte ouverte”, aldus de brief. Daarmee ging de privé-secretaris lijnrecht in tegen de plannen van de Minister van Koloniën om de koloniale grondstoffen te reserveren voor Groot-Brittannië. Hij protesteerde daarenboven met klem tegen de plannen om de feitelijke opdracht van de Force Publique, namelijk de openbare orde te handhaven, te verloochenen, en hen te laten deelnemen in de strijd aan de zijde van de Engelsen.

Capelle vroeg d’Ursel om zijn contacten met de andere diplomaten te hernemen. Hij herinnerde er hem nogmaals aan dat België niet meer in oorlog was met Duitsland. Omtrent de omgang met Duitse diplomaten gaf hij de Ambassadeur volgende raad mee: “Sans avoir des relations ‘cordiales’ (…), j’estime qu’il est de l’intérêt commun qu’il existe des relations ‘courtoises’”.[801] Met deze houding zou België haar politieke rechtlijnigheid duidelijk maken, en daarenboven zou de informatievergaring veel makkelijker verlopen. Capelle droeg d’Ursel ten slotte op het voorgaande door te sturen aan zijn collega’s in het buitenland. Hij hoedde er zich duidelijk voor om de termen ‘instructies’ of ‘richtlijnen’ neer te pennen. Capelle verklaarde na de oorlog dat het niet om instructies ging, “mais des simples indications”.[802]

 

d’Ursel stuurde zoals gevraagd de “indicaties” door aan zijn collega’s. Hij deed dit echter in twee étappes. Op 6 september verstuurde hij een persoonlijke brief aan enkele van zijn collega’s. Op 12 september adresseerde hij alle diplomaten zonder onderscheid. De twee brieven beantwoorden volledig aan de opgegeven tekst van Capelle. Het is zinloos ze hier helemaal te herhalen.[803] Wat wel nog belangrijk is om op te merken, is het bezoek van Davignon aan d’Ursel de dag voor het versturen van de tweede brief. d’Ursel wou zeker zijn of de richtlijnen niet veranderd waren sinds 28 augustus. Davignon deed niets meer dan de inhoud ervan bevestigen. Davignon vestigde er wel nogmaals de nadruk dat de alliantie-these van de regering niet door hen erkend werd: “le Professeur attache une grande importance à cette thèse”.[804] Le Professeur was de man boven l’Agrégé, niemand minder dan de Koning zelf.

Opvallend is wel dat de Ambassadeur te Bern enkel in het eerste schrijven verwijst naar de afzender van de brief van 28 augustus: l’Agrégé. Volgens d’Ursel komt deze elke week samen met: “Le Noir et Jacques pour échanger vues et renseignements avec eux”.[805] De brief die wij aantroffen op het Paleis maakte geen gebruik van de codetaal om de oorsprong ervan te beschermen. Daarom gaat het wellicht om een kladversie die later gecodeerd werd door de privé-secretaris. In zijn nagelaten geschriften verklaarde Capelle namelijk: “la missive ne contenant aucun nom – en finale – mais elle était rédigée de telle façon que L. d’Ursel ne pouvait avoir aucun doute quant au nom de son expéditeur”.[806] Capelle wist ook dat de namen van Davignon en van Zuylen in de gehele Belgische diplomatie bekend waren. Beiden hadden een lange staat van dienst en genoten groot aanzien, het feit dat indirect naar hen verwezen werd in de brief, maakte dat de geloofwaardigheid ervan versterkt werd. De aangewende codetaal moest er enkel en alleen voor zorgen dat niet-ingewijden via de namen van Capelle, Davignon of van Zuylen de link konden leggen met de Koning. De instructies van de Vorst werden strikt nageleefd.

 

Van Zuylen en Davignon hebben alle betrokkenheid bij het opstellen van de Bern-richtlijnen steeds met klem ontkend. Beiden werden door Max Huwart, Auditeur-generaal van het Krijgshof, ondervraagd naar aanleiding van het onderzoek naar Graaf Capelle. Zowel Davignon als van Zuylen verklaarden dat ze in die tijd regelmatige contacten hadden waarbij zij de situaties op dat moment bespraken. Maar steeds wanneer het op de brief van Capelle aan d’Ursel ter sprake kwam, ontkenden beiden er enige inbreng in te hebben gehad. Van Zuylen verklaarde: “je n’ai pas été mêlé à l’inspiration, à la rédaction et à l’envoi de la lettre du Comte Capelle [à L.d’Ursel]”.[807] Volgens Davignon discussieerden ze op de bijeenkomsten over de verwarde toestand van het moment, maar over de brief was hij formeel: “j’affirme qu’il n’y a eu entre nous aucun concert pour établir le texte de la lettre que le Comte Capelle a adressée à notre Ministre à Berne”.[808] Capelle ondersteunde hun verklaringen door zelf aan te geven dat hij zich enkel op de ideeën van de twee baseerde om de brief te schrijven. Van Zuylen en Davignon hadden weliswaar beaamd om een bericht te sturen om de verwarring onder de diplomaten tegen te gaan, maar hadden zich niet ingelaten met de feitelijke uitwerking. Om de details van het bericht te preciseren had Capelle geen contact meer gezocht met de twee diplomaten. Eenmaal het bericht was opgesteld, stuurde hij het aan niemand anders door dan aan d’Ursel.[809]

Deze verklaringen zomaar slikken, zou gelijk staan met de waarheid geweld aandoen. d’Ursel gaf in zijn verhoren al te kennen dat net de betrokkenheid van van Zuylen en Davignon voor hem bevestigden dat de visie van Capelle onderbouwd was door zijn collega’s. Op de vraag of Capelle wel bij machte was om dergelijke instructies rond te sturen, had de Ambassadeur verklaard: “il est certain que le Comte Capelle seul n’avait aucun pouvoir pour m’adresser des instructions, mais étant donné que le Comte Capelle avait des échanges de vues fréquentes avec le Baron van Zuylen (…) et le Vicomte Davignon (…), j’étais certain que les instructions (…), étaient le reflet de la pensée de mes deux collègues”.[810] De inbreng van de twee diplomaten was met andere woorden voor d’Ursel het teken om de adequaatheid van de richtlijnen aan te nemen. Van Zuylen deed nog een laconieke poging om d’Ursels opmerking te ontzenuwen. Op de vraag van Auditeur-generaal Huwart waarom d’Ursel dan wel zo overtuigd was van de betrokkenheid van Davignon en hemzelf, antwoordde de Baron: “elle ne peut provenir que d’une mauvaise interprétation de la phrase ou il est dit que le Comte Capelle réunit chaque semaine chez lui ‘le Noir et Jacques’(…)”.[811] Over de verwijzing naar zijn persoon kon geen twijfel bestaan. Iedereen wist dat van Zuylen in de wandelgangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend stond als ‘l’homme noir’. Van Zuylen was zich daar maar al te bewust van. Enkele jaren eerder hij dat zelf nog verteld aan Graaf Capelle.[812]

Capelle nam steeds de volle verantwoordelijkheid op zich.[813] De betrokkenheid van de twee diplomaten uit de Koninklijke entourage minimaliseerde hij steeds tijdens zijn verhoren. Zijn poging om de houding van Spaak aan te wenden als rechtvaardiging voor de brief, werd in volle Koningskwestie al weggelachen.[814] Uiteindelijk gaf Capelle in zijn niet-gepubliceerde memoires indirect de betrokkenheid van Davignon en van Zuylen toe: “Tous ceux qui avaient collaboré à la mise sur pied des principes contenus dans cette lettre – sans en arrêter les termes – se défilèrent et jurèrent qu’il n’y étaient pour rien. C’était matériellement exact, puisque c’est moi qui ai écrit (…) cette lettre”.[815]

 

Dat Koning Leopold instemde met het sturen van de “indicaties”, toonden we eerder al aan. Opmerkelijk is dat Capelle in diezelfde gedenkschriften indirect de Koning toch linkt met de Bern-richtlijnen. Capelle schreef dat hij, ondanks de verwoede pogingen van de Auditeur-generaal, er alles aan gedaan heeft om de Koning te beschermen. Hij beschouwde het als zijn plicht de Vorst in te dekken. Eindigen doet hij met een sneer aan de Koning: “Personne ne me témoigne de reconnaissance, chacun s’efforçant d’éloigner de soi le plus difficultés possibles. J’ai fait mon devoir, ma conscience est tranquille…”.[816]

d’Ursel heeft officieel nooit de band durven leggen met de Koning. Informeel had hij tijdens de oorlog al aan de latere privé-secretaris van de Koning, Jacques Pirenne, laten verstaan dat hij er wel van uit was gegaan dat de richtlijnen van Capelle ingegeven waren door de Koning.[817] Verrassend is dat van Zuylen het toch aandurfde, zij het informeel, de Koning als inspirator van de instructie te noemen. Huwart ondervroeg van Zuylen in december 1946 over de zaak. De Auditeur-generaal vroeg hem of Capelle aan de basis lag van de rondzendbrief van d’Ursel. Van Zuylen riposteerde dat hij daar enkel wilde op antwoorden indien zijn woorden niet zouden worden opgenomen in het proces-verbaal. Huwart stemde daartoe in. Capelle noteerde wat toen volgde:

            “PvZ: A votre question, je réponds: oui et non.

            H: Comment? Oui et non?

            PvZ:C’est Capelle qui a écrit la lettre. C’est le Roi qui l’a inspirée.

            H: M. Gutt m’a affirmé que le Roi n’y était pour rien.

            PvZ: Qu’en sait-il? Il était à Londres. J’étais à Bruxelles… D’ailleurs je vais vous donner la preuve de ce que j’avance: cette lettre a eu un certain ressentiment. Si Capelle l’avait écrite à l’insu du Roi, croyez-vous que le Roi l’aurait admis et aurait gardé Capelle à son service jusqu’à la fin de la guerre? Etant donné la jalousie dont Capelle était l’objet dans certains milieux et chez certaines personnes au Palais même, croyez-vous que des plaintes n’auraient pas été adressées au Roi, si l’on avait su que Capelle avait agi contrairement aux vues du Roi?”[818]

Een uitspraak waar Robert Capelle hem duidelijk zeer dankbaar voor was.[819] Dr. De Jonghe bevestigde dat Capelle het nooit zou gewaagd hebben de Koning woorden in de mond te leggen zonder dat hij die had uitgesproken.[820]

Koning Leopold III heeft nooit toegegeven iets te maken te hebben gehad met de hele zaak. In zijn persoonlijke mémoires behandelt hij het onderwerp nog steeds met grote voorzichtigheid: “Men geeft dus instructies in die zin aan graaf d’Ursel (…), die opdracht krijgt ze door te spelen aan onze buitenlandse vertegenwoordigers”.[821] Dat hij in krijgsgevangenschap verkeerde, bemoeilijkte de mogelijkheid om naar buiten te treden. Gelukkig had de Koning naar eigen zeggen op dat ogenblik enkele diplomaten met de rang van Ambassadeur rond zich: “wiens vaderlandsliefde men nooit kan en overigens nooit zal in twijfel trekken”.[822] Van Zuylen was, aldus de Koning, één van hen. De Baron deelde de mening van de Koning om het land niet verder in het conflict te laten meesleuren. “Het land is nog steeds in oorlog met Duitsland. Dit zal zo blijven zolang het Belgisch grondgebied door de invallen bezet blijft. Maar moeten wij nog elders op het oorlogstoneel verschijnen? Dat gaat onze krachten te boven. Gelet op de omstandigheden hebben wij daar ook geen enkel belang bij. (…) De belangen van het vaderland kunnen toch niet zomaar samenvallen met die van Frankrijk of Groot-Brittannië.”.[823] Verder dan dat hij zich verplicht voelde raad te geven, kwam de Koning niet. Uiteindelijk heeft Jean Stengers in zijn studie over de oorlogspolitiek duidelijk gemaakt dat hij wel degelijk betrokken was in de zaak. Het bezoek van Jacques Davignon aan d’Ursel van 11 september bewijst dit inderdaad.[824]

De Bern-richtlijnen zijn na de oorlog één van de speerpunten geworden van de anti-leopoldisten. Voor het eerst werd duidelijk dat de koninklijk entourage er van uit ging dat Duitsland de oorlog zou winnen. In het slechtste geval zou het tot een compromisvrede komen tussen Engeland en Duitsland. De Duitse hegemonie zou voor jaren verzekerd zijn. Alles moest dan ook in het werk gesteld worden opdat niets Hitler negatief zou stemmen. De koninklijke adviseurs gingen er van uit dat er alleen maar voordelen verbonden waren aan een, tenminste, neutrale houding ten aanzien van het Derde Rijk.

 

5.4 De reacties uit het buitenland

 

Dat een reactie van de regering op zich liet wachten, valt te verklaren uit het feit dat Spaak en Pierlot slechts vanaf 22 oktober 1940 in Engeland aankwamen.[825] De reactie kwam uit een andere hoek: het waren de diplomaten zelf die d’Ursel van antwoord dienden.

George Theunis, Buitengewoon Ambassadeur in Washington, was bikkelhard in zijn brief aan d’Ursel. Op 9 oktober schreef hij: “Votre lettre trahit donc une arrière-pensée politique que l’on pourrait résumer dans les termes suivants: il faut se mettre le plus rapidement possible du côté du plus fort”.[826] Dat de Ambassadeur te Bern het gezag van de regering ondermijnde, vond hij ongehoord. Er was maar één regering en de Koning kon vanuit zijn krijgsgevangenschap geen enkele politiek daad stellen. Theunis vroeg zich dan ook af van wie de instructies wel kwamen? Van het Comité van Secretarissen-generaal leek het hem alvast niet te komen, die waren sowieso al als onmachtig aan te zien. Hij stelde zich de vraag of deze dan niet rechtstreeks van de bezetter kwamen?[827] Theunis stond in contact met de regeringsleden die zich toen al in Londen bevonden. Minister van Financiën Camille Gutt twijfelde er niet aan dat d’Ursel de Koninklijke loopjongen was. Gutt stond er op om d’Ursel in het gareel te laten lopen. Ofwel zou d’Ursel de politiek van de regering aannemen, of hij zou zijn post moeten verlaten.[828] Niemand ging er van uit dat d’Ursel op eigen houtje had gehandeld. De Ambassadeur had volgens anderen trouwens geen idee hoeveel opschudding hij wel veroorzaakt had met zijn ‘instructies’. “Il a sans doute obéi tout simplement à Mr. Le Directeur Générale des Affaires Politiques (allias l’homme noir)”, zo schreef de Belgische Ambassadeur te Lissabon, de Lichtervelde in 1941 aan Fernand Vanlangenhove.[829]

Duidelijk is dat de Bern-richtlijnen niet zomaar overgenomen werden door het merendeel van de Belgische diplomaten. Vanuit de Bulgaarse zending kwam het bericht dat deze zich enkel zou houden aan de orders van de regering Pierlot. Athene en Stockholm lieten weten acte te hebben genomen van het schrijven.[830] De politieke impact op de diplomaten bleef volgens Jeans Stengers vrij beperkt, mede dankzij de reactie van Theunis. Het zou wachten zijn tot 6 december alvorens er een officieel tegenbericht kwam van de regering.[831]

 

5.5 van Zuylen laat van zich horen

 

Van Zuylen had zich eerder in zijn brief van 12 augustus aan Robert Capelle geërgerd aan het feit dat hij nog steeds niet ontvangen was door de Koning. Hij had onmiddellijk gehoor gegeven aan de oproep om terug te keren naar België, maar sedertdien had de Vorst niets van zich laten horen. Terwijl anderen, die nota bene later teruggekeerd waren dan hij, al bij de Koning hadden mogen komen. Hij stond op zijn strepen: “Je suppose que si on me rappelle, on a certaines choses à me dire, ou certains voeux à exprimer au sujet de mon autorité”.[832] Het antwoord viel twee dagen later al in de bus, de Koning was vermoeid en zou hem pas binnen twee weken kunnen ontvangen.[833] Van Zuylen zou uiteindelijk uitgenodigd worden voor een audiëntie op 5 september.[834] Van het onderhoud, als het er al gekomen is, konden we geen documenten terugvinden.

 

 

6. Kongo

 

Terwijl d’Ursel vanuit Bern de Koninklijke “indicaties” rondstuurde, zorgde de situatie in Kongo opnieuw voor onrust in Brussel. De Vleeschauwer had zoals eerder aangehaald de Koning een brief kunnen laten bezorgen om zijn standpunt over de Belgische oorlogsinspanningen uiteen te zetten. De reactie van Capelle via d’Ursel was bedoeld voor de diplomaten, tezelfdertijd contacteerde Louis Fredericq, de Kabinetschef van de Koning, Minister De Vleeschauwer via Le Tellier en d’Ursel.[835]

 

6.1 Kongo in gevaar

 

De nota die Fredericq op 30 augustus doorstuurde aan beide diplomaten, was ontsproten uit dezelfde angst als de berichtgeving van Capelle. Fredericq maakte andermaal duidelijk dat België op geen enkel ogenblik een alliantie was aangegaan. De aankondiging als zou Belgisch Kongo deelnemen aan militaire campagnes in Afrika was dan ook onbegrijpelijk. Daarenboven waren de gevaren die daarmee verbonden waren, te groot om als klein land te dragen. Kongo had geen andere verplichtingen aangegaan dan het moederland en had enkel militaire voorzorgsmaatregelen te nemen in functie van haar eigen verdediging. “L’intérêt général”, oordeelde Fredericq, “commande que l’on s’abstienne de faire des déclarations officielles au sujet de la colonie”.[836]

Het eerste bericht bereikte De Vleeschauwer pas op 4 september. Voor Brussel was het kwaad toen al geschied. De Minister van Koloniën bevond zich in Londen in een hachelijke situatie. De druk om Kongo in te schakelen in het Geallieerde kamp werd steeds groter, maar tezelfdertijd had hij de Koning beloofd zich te schikken naar zijn wil. Engeland was vooral bezorgd sinds het geruchten opving als zouden Duitse ambtenaren contact opgenomen hebben met Belgische koloniale maatschappijen om de levering van Kongolese grondstoffen te bekomen. Daarenboven hoopte Churchill zich te verzekeren van een deel van de Belgische goudvoorraad teneinde de cash&carry-deal met de Verenigde Staten te kunnen financieren. De vrees bestond dat Churchill een andere Belgische regering zou erkennen indien De Vleeschauwer Kongo niet aan Britse zijde zou scharen.[837] Twee dagen voor de Minister het bericht van Fredericq ontving, verklaarde hij in een toespraak: “Wij geven aan onze garant, Engeland, alles wat we zijn, alles wat we weten, alles wat we kunnen”.[838] Gouverneur-generaal Ryckmans liet diezelfde dag in Kongo eveneens van zich horen. In zijn toespraak had hij het over le devoir de discipline. Ryckmans nam onomfloerst de term alliantie in de mond: “Du fait que la Colonie n’a pas, pour le moment, de troupes en campagne, certains doutent de sa fidélité à l’alliance”.[839] Met zijn woorden wou hij een einde maken aan de malaise die de kolonie alleen maar schade berokkende. Niet alleen Kongo leed eronder, maar evenzeer de oorlogsmoraal en de belangen van de alliantie, aldus de Gouverneur-generaal. Minister van Koloniën Albert De Vleeschauwer was de wettige vertegenwoordiger van de regering Pierlot en: “le trait d’union naturel, nécessaire entre le Congo et sa Grande Alliée”.[840] Hij ging echter niet zo ver om te zeggen dat de Force Publique zou ingezet worden in offensieve acties, maar het koloniale leger stond wel klaar om zich te verdedigen.

De Vleeschauwer voorzag Fredericq van antwoord op 9 september. Samen met Minister van Financiën Gutt en Ambassadeur Cartier de Marchienne ging hij akkoord met de stelling dat België geen bondgenoot was van de Britten en dat het land niet in oorlog was met Italië. Alleen met de stelling dat België neutraal bleef konden ze niet instemmen. De verdediging van het land ging verder dan het eigen grondgebied. Zolang er geen vredesakkoord of wapenstilstand was getekend, ging de strijd volgens de ‘Londoniens’ gewoon verder. Daarentegen waren de kansen van Groot-Brittannië meer en meer aan het keren. De Amerikaanse steun werd steeds prominenter. En daarenboven was het alleen Londen dat het absolute herstel van het land en haar kolonie kon verzekeren. Dat de Belgische troepen in een koloniale oorlog zouden verzeild raken, wilden ze echter niet gezegd hebben.[841]

Ryckmans liet op 1 oktober tijdens een toespraak op een nieuwe Belgisch-Kongolese radiozender opnieuw van zich horen. De Gouverneur-generaal achtte de verdediging van het Kongolese grondgebied onvoldoende. De toekomst lag in een vrij België en dat kon enkel aan de zijde van de Britten bereikt worden. België moest daarom de geallieerden helpen het vaderland te bevrijden.[842] Twee dagen later hielden Ministers Gutt en De Vleeschauwer een gelijkaardige toespraak op de BBC.[843]

 

6.2 Opschudding in Brussel

 

De uitspraken van De Vleeschauwer en Ryckmans verontrustten van Zuylen. In een gesprek met Generaal van Overstraeten op 7 oktober uitte de Baron de vrees dat de bezettingsmacht wel eens het dubbel spel van de Belgen zou kunnen aangrijpen om de situatie voor het land te verstrengen. Van Zuylen vroeg de Generaal om raad. Hoe kon men de verantwoordelijken voor Kongo op andere gedachten brengen? Moest daartoe geen gezant gestuurd worden naar de kolonie? “N’y a-t-il pas lieu de nous solidariser avec le gouvernement du maréchal Pétain contre de Gaulle dont les partisans rassemblés autour du Brazzaville pourraient, un jour, chercher refuge en territoire congolais et nous mettre en état d’hostilité avec la France?”, vroeg van Zuylen zich af.[844] Van Overstraeten twijfelde aan de doeltreffendheid van dergelijke missie. Indien hij al in Leopoldstad geraakte, als hij al niet neergeschoten werd of onmiddellijk opgesloten, uit wiens naam zou hij moeten spreken? De Generaal droeg van Zuylen op hierover een nota op te stellen voor de Koning. ’s Anderdaags bezorgde de Baron die al aan Capelle. Van Overstraeten oordeelde dat enkel een aanbeveling over de aan te nemen houding mogelijk was. En tenzij die voor 28 mei was opgesteld, zou de autoriteit daarvan steeds in vraag gesteld worden.[845]

Het bericht dat Premier Pierlot en Minister van Buitenlandse Zaken Spaak in Londen waren aangekomen, bereikte Brussel op 25 oktober. Die dag had Camille Gutt op de BBC-radio duidelijk gemaakt dat de herenigde Ministers zich tot doel hadden gesteld België en de Koning te bevrijden. Gutt zou enkele dagen later trouwens belast worden met de taken van de minister van Landsverdediging, een opmerkelijke zet voor een regering in ballingschap. Vooral de ontvangst van de aanvoerder van het ‘Vrije Frankrijk’ in Leopoldstad viel in Laken in slechte aarde. Generaal de Gaulle was vol lof over de houding van Gouverneur-generaal Ryckmans. De Force Publique was vooralsnog niet betrokken geraakt in de Geallieerde militaire campagnes, maar het werd steeds duidelijker dat de koloniale overheid er niet in slaagde kleine organisaties te weerhouden ten strijde te trekken aan de zijde van de geallieerden.[846]

Tegen deze achtergrond hadden Generaal Raoul van Overstraeten en Pierre van Zuylen op 28 oktober een gesprek over Kongo. Van Overstraeten kwam terug op hun gesprek enkele weken eerder. Een invasie van het Britse eiland leek toen imminent, ondertussen waren de kansen gekeerd. De landing was er niet gekomen en de Generaal betwijfelde of die er wel ooit zou komen. De oorlog zat in een fase die kon uitdraaien op een lang conflict  waarvan de uitkomst onzeker was. Van Overstraeten oordeelde een compromisvrede nu meer aan de orde dan voorheen. Hij vroeg van Zuylen of een Koninklijke interventie, gezien de situatie van de Koning en de kritiek die er op zou komen, wel kans op slagen had. De Baron verwees naar de toespraken van Gutt, De Vleeschauwer en Ryckmans: “Ces déclarations nous compromettent, nous teintent de forfanterie. Il n’est déjà que trop manifeste que la Belgique mise sur deux tableaux”.[847] Zijn advies was duidelijk: België moest het eerlijk spelen, een loyale houding aannemen, Kongo buiten de oorlog houden, ons op (Pétain)Frankrijk afstemmen en vooral wantrouwig blijven voor de intriges te Londen, waar de Ministers enkel hun individuele posities verdedigden. Hij verwees daarenboven naar het pas afgesloten ‘collaboratie’-akkoord tussen Maarschalk Pétain en Adolf Hitler. Daarin had Pétain ingestemd om in principe samen te werken met Duitsland.[848] Van Zuylen waarschuwde voor de dag waarop het Franse leger de manschappen van de Gaulle zou verdrijven uit Brazzaville. Die zouden zich wellicht het warme onthaal van de Gaulle herinneren en zich over de Kongo-stroom reppen. Dit zou de kolonie opnieuw in gevaar brengen. “Il faut faire quelque chose”, zo oordeelde hij, “sinon le Roi sera accusé de duplicité”.[849] Hij toonde zich er voorstander van de avances van het Vichy-régime positief te onthalen en te trachten Kongo uit de oorlog te houden. Wat had België daar mee te verliezen? Indien Engeland won, had het toch alle baat bij een onafhankelijk België.

Vooral de verwijzing naar het pas afgesloten Frans-Duitse akkoord “sous l’étiquette affichée de collaboration”, verdient hier meer aandacht.[850] Velaers en van Goethem concludeerden uit deze woorden dat van Zuylen hiermee de andere ‘collaboratie’, die van de regering Pierlot met de Britten, wou tegengaan.[851] De op til zijnde ontmoeting met Hitler dient hier echter ook in het achterhoofd gehouden te worden. De démarche van Pétain bij Hitler was mede ingegeven door een poging om een soepeler bezettingsregime te bekomen. Mogelijk had van Zuylen dezelfde hoop in gedachten. Gedroeg België zich nu als voorbeeldige leerling, dan zou Hitler zich tegenover Koning Leopold III mogelijk inschikkelijker opstellen.

Generaal van Overstraeten repte zich met de conclusies van het onderhoud naar de Koning.  Hij wees er op dat: “Comme s’il avait vent de la rencontre projetée du Roi avec Hitler, le Foreign Office s’est créé un instrument prêt à faire opposition à un rapprochement Belgo-Allemand analogue à l’arrangement Hitler-Pétain”.[852] De tijd was gekomen om onze positie in te nemen, adviseerde hij. In juli had de regering nog contact gezocht met Duitsland om te onderhandelen, vier maanden later proclameren ze de strijd te hervatten. Van Overstraeten stond er op duidelijkheid te scheppen. De Koning beaamde de ideeën van de Generaal. Hij maakte duidelijk dat hij niet de indruk wilde geven op twee paarden te wedden, maar daar stond tegenover dat de Koning zijn woord had gegeven aan de Britse Koning om nooit in te stemmen het land te gebruiken in de strijd tegen Groot-Brittannië. De Koning droeg van Overstraeten op te onderzoeken wat Fredericq in Bern gezegd had over de overgave aan de vertegenwoordiger van de regering en samen met van Zuylen een mogelijke démarche aan Vichy en Leopoldstad te bestuderen. Koning Leopold oordeelde dat het sturen van instructies naar Kongo niet te verzoenen was met zijn statuut, konden de Secretarissen-generaal niets doen?[853]

De 29e oktober kwam van Overstraeten samen met Capelle, van Zuylen en diens ex-assistent Jacques Delvaux de Fenffe. Ze concludeerden dat de regering uit het onderhoud te Bern niet kon afleiden dat de strijd definitief ten einde was en dat het moment voor een interventie in Leopoldstad al voorbij was. De Ministers in Londen en Gouverneur-generaal Ryckmans handelden wellicht uit goede wil, in Bern was er namelijk niet gesproken over een definitieve houding na de overgave. De tweespalt had de publieke opinie verdeeld en de politieke afwezigheid van de Koning liet de regering vrij spel: het prestige van de Koning stond, aldus de Generaal, op het spel. Hij drong er bij de Koning op aan na te denken over de houding die hij zou aannemen op het moment dat hij voor de Führer zou verschijnen. In de loop van 30 oktober ontving de Koning van Zuylen op aanraden van van Overstraeten om de Kongo-problematiek te bespreken. Van Zuylen maakte de Koning duidelijk dat het gestook van de Gaulle de kolonie in gevaar bracht. Het gaf ons wel de gelegenheid om de Belgische situatie na de overgave te preciseren en te informeren naar de intenties van de Franse regering. Daarom stelde hij voor om in contact te treden met Vichy, een instructienota te sturen naar Leopoldstad en Londen te informeren over onze houding. Koning Leopold III stemde daarmee in en gaf van Zuylen de opdracht de documenten voor te bereiden. In een brief zou de Koning Hitlers toesteming vragen om een gezant naar Kongo te sturen.[854]

Van Zuylen overhandigde enkele dagen later zijn voorstel van memorandum gericht aan Ryckmans aan de Generaal. Van Overstraeten vond de tekst te hard opgesteld en achtte het noodzakelijk een meer genuanceerde versie op te maken die meer openheid naar de toekomst toe liet.[855] De tekst bereikte uiteindelijk nooit de Belgische kolonie, laat staan dat hij ooit verstuurd werd. Hitler antwoordde negatief op het verzoek om een boodschapper te sturen. Op 3 november liet de Führer weten dat hij er niet mee kon instemmen, maar dat het onderwerp op hun, nakende, onderhoud wel ter sprake zou komen. Ook van het vooropgestelde contact met Londen en Vichy kwam niets in huis. Dat de Koning niets bereikt had met deze poging, was dan ook weer niet juist. Hitler wist nu duidelijk hoe de vork in de steel zat bij de Koning. De Vorst had afstand gedaan van de verklaringen die vanuit Londen en Leopoldstad België bereikten, en had daarmee aangetoond niet op twee paarden te wedden.[856]

 

 

7. Berchtesgaden

 

De Koning had zichzelf opgedragen om in het land te blijven om het lot van zijn volk te delen en te pogen, waar mogelijk, het leed te verzachten. Het prestige van de Vorst had sinds de capitulatie echter een knauw gekregen. De voedselbevoorrading stropte, de terugkeer van krijgsgevangenen bleef op zich wachten, de oorlog begon duidelijk door te wegen op het volk. De natie had haar hoop gesteld op de Koning, maar vooralsnog kwam geen reactie uit Laken. Stemmen gingen op om Koning Leopold aan te zetten vanuit zijn morele positie de verzuchtingen van het land kracht bij te zetten.[857]

 

7.1 De voorbereidingen

 

De Koning had al enkele malen stappen gezet om Hitler persoonlijk te ontmoeten. Kort na de capitulatie had hij zich in die zin uitgesproken, maar toen was het er niet van gekomen.[858] Eind juni had hij in een brief aan de Führer gevraagd om te mogen regeren over een deel van het grondgebied.[859] De uiteindelijke ontmoeting in november 1940 kwam dus zeker niet uit de lucht vallen. Jacques Davignon had sinds juni al een aantal keer zijn ongenoegen geuit omtrent het mislopen van de ontmoeting toen. Het had volgens de burggraaf, een veel voordeliger situatie voor België kunnen betekenen.[860]

De eerste stappen in die richting werden gezet door Prinses Marie-José, de zus van Koning Leopold. Zij zou midden oktober tijdens een onderhoud met Hitler in Berchtesgaden het onderwerp aanbrengen. De Prinses vertolkte de boodschap dat een ontmoeting nog steeds wenselijk was. Het zou volgens de Koning een ideaal moment zijn om: “d’échanger des vues en dehors de toute question politique”.[861] Prinses Marie-José moest daarenboven duidelijk maken dat de Koning niets te maken had met de verklaringen die recent te Londen en Leopoldstad waren gedaan in naam van België. Hitler onthaalde het voorstel positief en liet uitschijnen dat hij de Koning zou ontvangen.[862]

Begin november liep het bericht over het nakende onderhoud binnen in Brussel. Omtrent de voorbereidingen van de ontmoeting is helaas minder bekend. Alle archiefstukken uit het Koninklijk Paleis die rechtstreeks verbonden waren met de gebeurtenissen te Berchtesgaden zijn tot op heden niet teruggevonden. Het archiefdeel dat sinds de dood van Prinses Liliane de weg terugvond naar het Paleis te Brussel, mist nog steeds de map(pen) daaromtrent. Dat er één of meerdere geweest zijn, is duidelijk af te leiden uit de talrijke verwijzingen ernaar uit andere archiefstukken. De (eventuele) rol van van Zuylen hierin is dus niet concreet af te lijnen. Wel is zeker dat hij er van op de hoogte was vooraleer de Koning afreisde naar Hitlers buitenverblijf in de Alpen. Pierre van Outryve d’Ydewalle, voor de oorlog kabinetschef van Pierlot en gedurende de oorlogsjaren inlichtingsofficier van de regering te Londen, wist van de loslippige van Zuylen dat de ontmoeting er zat aan te komen. In zijn memoires schreef d’Ydewalle dat de Baron rondbazuinde: “dat hij de ontmoeting zo niet uitgelokt, dan toch ten zeerste had aangeraden”.[863]

Enkele dagen voor het uiteindelijk onderhoud, op 11 november, keerde Davignon terug uit Zwitserland. De Ambassadeur toonde zich, in tegenstelling tot zijn eerdere verklaringen, plots tegenstander van het onderhoud.[864] Toen hij vier dagen later door Capelle opgebeld werd om hem te verzoeken de Koning te volgen naar Berchtesgaden toonde Davignon andermaal zijn bezorgdheid. De beslissing om Hitler te ontmoeten was tijdens zijn afwezigheid gebeurd en bracht de Burggraaf aan het twijfelen. Capelle wees er de Ambassadeur op dat het op dit moment noodzakelijk was om als één blok de Koning te steunen, en daarenboven: “il serait peu élégant de refuser au Roi un concours qui peut lui être fort utile”.[865] Davignon wou er eerst nog eens met van Zuylen over spreken. Die was het eens met de visie van Capelle, maar vond zich toch in de gedachte van Davignon dat met de beperking van het Koninklijk gevolg tot Generaal van Overstraeten, le militaire politicien, en Davignon als Ambassadeur, het onderhoud meteen “un aspect trop politique” meekreeg.[866] Daarenboven had hij al eerder aan de Generaal duidelijk gemaakt dat het gesprek voor hem best niet in militaire uitrusting gebeurde.[867] De secretaris van de Koning had die mening gedeeld en er al eerder bij de Koning allusie op gemaakt. Deze had echter zijn bezwaren niet aanvaard, de Koning oordeelde dat Davignon een onderdeel van zijn staf was geworden. De Vorst toonde zich wel bereid Capelle toe te voegen aan zijn gevolg.[868]

Wat we wel weten van van Zuylen is dat hij voor het afreizen van de Koning een gesprek had met de voormalig Duitse Zaakgelastigde von Bargen. Op 13 november hadden de twee een gesprek over de Frans-Duitse onderhandelingen die op dat moment aan de gang waren. Van Zuylen bracht daarover bij Capelle verslag uit. De Baron stak zijn bezorgdheid niet onder stoelen of banken: Hitler had bekomen dat Frankrijk enkel toestemming kreeg die kolonies te behouden die ze zelf had kunnen verdedigen tijdens het verdere verloop van de oorlog. Toegepast op België zou deze bepaling nefast zijn voor de kolonie. Op de vraag of in het dossier van de Belgische krijgsgevangenen al schot in de zaak kwam, antwoordde von Bargen dat het moeilijk lag gezien in Duitsland de nood aan arbeiders hoog was. De repliek van van Zuylen was opmerkelijk: “[il] a fait remarquer que la question (…) aurait (…) une importance psychologique très grande si l’on devait négocier”.[869] In de lijn van zijn uitspraken eind oktober in het gesprek met van Overstraeten lijkt dit inderdaad aan te duiden dat van Zuylen onderhandelingen, zoals die van Pétain en Hitler eerder die maand, ook voor België in het vooruitzicht stelde. Daartegenover staat wel dat de mogelijkheid blijft dat hij hiermee enkel von Bargen positief wou stemmen, gezien de zin toch wel in de voorwaardelijke wijze staat. De dubbelzinnigheid van van Zuylen bleef hangen bij zijn conclusie: “Il y a une stipulation importante dans les négociations franco-allemandes: ‘De la réussite de cette collaboration dépendront des adoucissements éventuels aux conditions de paix finales’”.[870] De Koning plaatste bij het lezen van het verslag een kruisje naast de passage over Kongo en deze laatste opmerking van van Zuylen. Hij was er zich duidelijk van bewust tijdens het gesprek met de Führer enkele dagen later.

Naar het einde van het gesprek vroeg von Bargen zich af waarom het volk de laatste tijd zich scherper had opgesteld ten aanzien van de bezetter. Baron van Zuylen wees hem er op dat het volk het zwaar te verduren had onder de opeisingen en verstrengde rantsoenering. Hij drong dan ook aan op een verzachting van de maatregelen, indien dit niet gebeurde voorspelde van Zuylen een diepgewortelde, en uiteindelijk gevaarlijke, ontevredenheid van de natie. Toen von Bargen het gesprek afrondde, merkte hij fijntjes op dat er bij de Duitse bezettingsverantwoordelijken geruchten de ronde deden over een nakend en belangrijk onderhoud. Van Zuylen speelde er op in: “Je vois que vous mettez beaucoup de discrétion à faire allusion à cet entretien, je ne puis donc que faire de même”.[871]

14 november 1940 kwam in Laken het officiële bericht: Hitler zou de Belgische Koning op 19 november in zijn buitenverblijf te Berchtesgaden ontvangen.[872]

 

7.2 19 november 1940

 

Uiteindelijk reisde Koning Leopold in het gezelschap van van Overstraeten, Capelle en Davignon af naar Berchtesgaden. Het onderhoud was echter beperkt tot een gesprek van man tot man, met Hitlers tolk als enige assistent.

Het gesprek handelde in grote mate over twee onderwerpen: vooreerst werd informeel over de toekomst van België gesproken, daarna haalde Koning Leopold enkele humanitaire noden aan. In de Koningskwestie was later vooral het eerste stuk inzet van controverse. De Koning had Hitler gevraagd of  hij bereid was de onafhankelijkheid van België in de komende vredestijd te garanderen. Het antwoord van de Duitse leider was zeer vaag. Duitsland zou na de oorlog een politieke, economische en militaire invloedssfeer over grote delen van Europa behouden. Berlijn zou het politieke en economische leven sturen en van daaruit zou de toekomst van België afgeleid moeten worden. Toen Koning Leopold aandrong op verduidelijking, verklaarde de Führer dat kleine landen zich op het gebied van militaire en buitenlandse politiek zich zouden moeten onderwerpen aan Duitsland. Volgens het verslag van de Hitlers tolk hield de Koning vooral vast aan de binnenlandse politieke onafhankelijkheid. Hitler had daarop ingespeeld door de vrijheid op dat vlak te laten afhangen van de mate waarin België zich op het vlak van buitenlands beleid en defensie op Duitsland zou afstemmen. Het rapport dat de Koning aan Graaf Capelle dicteerde ontkende dit.[873]

Naar het einde van het gesprek kaartte de Vorst de bevoorradingstoestand van het land en later ook de terugkeer van de krijgsgevangenen aan bij Hitler. De voedselsituatie beoordeelde de Führer als niet dramatisch, Duitsland voerde volgens hem enkel grondstoffen uit die nodig waren voor de oorlogsvoering. Wat de krijgsgevangen soldaten betrof, herhaalde hij wat von Bargen eerder aan van Zuylen had toevertrouwd: Duitsland had een nijpend tekort aan arbeidskrachten, terwijl in België de werkloosheid steeg. Desondanks beloofde Hitler een inspanning te doen om, vooral Vlaamse, soldaten te laten terugkeren.[874]

Tijdens het gesprek verzocht de Koning tot tweemaal toe om bij zijn thuiskomst een communiqué te mogen verspreiden met daarin de resultaten van het onderhoud. Van Zuylen had dagen voor de ontmoeting bij van Overstraeten al geijverd voor een dergelijke verklaring.[875] De Koning had Hitler voorgespiegeld dat een verklaring waarin Duitsland de Belgische onafhankelijkheid na de oorlog garandeerde, wellicht een gunstig effect zou hebben op de publieke opinie. Hitler wees het tot tweemaal toe af.[876]

Na het onderhoud, toen de gevolgen van beiden zich bij hen hadden gevoegd voor een kop thee, werd opnieuw gevraagd of er een communiqué mocht uitgestuurd worden. Hitler beval dat er geen verklaring moest komen, want niemand wist van de ontmoeting. Toen iemand mompelde dat die in België wel gekend was, zei Hitler dat er dan wel maar één moest komen: ‘De Führer en de Koning hebben vandaag een ontmoeting gehad en hebben zich onderhouden met elkaar’. Niemand durfde in te gaan tegen de wil van de dictator. De vaagheid van het communiqué baarde Davignon zorgen. Hij vroeg Hitler of er iets mocht bijgevoegd worden, maar daar wilde die eerst met von Ribbentrop over praten. De vrees bestond er nu in dat door het betrekken van von Ribbentrop de hele zending een wel erg politiek etiket zou krijgen. Davignon zag dan maar af van zijn hoop op een gezamenlijke verklaring. Hitler stemde er spontaan mee in.[877]

Ondertussen zat van Zuylen op het thuisfront ook niet stil. Tijdens de reis van de Koning liet hij Georges Baetse, de redacteur van de gestolen Le Soir en van Le XXme siècle voor de oorlog, bij hem thuis langskomen. In aanwezigheid van Iweins d’Eeckhoute, die voor de oorlog al verantwoordelijk was voor de perscontacten op Buitenlandse Zaken[878], en Gobert d’Aspremont Lynden[879] vertelde hij Baetse dat de Koning zich op dat eigenste moment in Berchtesgaden bevond. Het drietal benadrukte dat ten stelligste moest vermeden worden dat mensen zouden denken dat de Koning er politieke zaken was gaan bespreken. Baetse werd opgedragen een stuk voor te bereiden waarin de humanitaire motivatie van het onderhoud uit de doeken werd gedaan. Toen later bleek dat er geen communiqué zou verspreid worden, werd dat plan afgeblazen.[880]

 

Uiteindelijk waren de resultaten van het onderhoud mager te noemen. Aan de humanitaire verzuchtingen was nauwelijks tegemoetgekomen. Wel had Hitler enkele politieke toezeggingen gedaan: België zou als onafhankelijke natie, onder invloed van Berlijn, blijven bestaan en de dynastie zou behouden worden.[881] Het niet versturen van een gezamenlijke verklaring na afloop van het onderhoud, was volgens Professor Stengers uiteindelijk toch in het voordeel van de Belgische Koning. Was er toch één uitgestuurd, dan zou deze de officiële breuk tussen Laken en de Ministers te Londen bevestigd hebben.[882]

November 1940 betekende het dieptepunt in de relatie tussen Vorst en Ministers. Drie dagen na Berchtesgaden ondertekende Minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak de directieven die begin december doorgestuurd werden aan alle diplomatieke posten, en werd het eerste nummer van de Londense editie van het Belgische staatsblad afgedrukt. Daarin werd het mobilisatiebesluit van 31 oktober 1940 gepubliceerd. België, en dan vooral haar regering, toonde zich opnieuw strijdvaardig.

 

 

8. Woord en wederwoord

 

De aankomst van Pierlot en Spaak in Londen midden oktober had de Belgische regering nieuw leven ingeblazen. De regering besloot terug te komen op haar besluiten om na de Franse capitulatie de strijd te staken. De dienstplicht werd opnieuw ingevoerd en weldra zouden de Belgische diplomaten voor het eerst sinds de richtlijnen van d’Ursel het officiële regeringsstandpunt medegedeeld krijgen.

 

8.1 België hervat de oorlog

 

Het memorandum van 6 december 1940 aan de Belgische diplomaten was duidelijk: België was juridisch gezien nooit verplicht geweest de strijd aan de zijde van Engeland verder te zetten, maar moreel en politiek kon het niet anders dan die kant te kiezen. Sinds Churchill het integrale herstel van de Belgische soevereiniteit had toegezegd was er geen reden meer om afzijdig te blijven of in geval van Kongo een evenwichtspolitiek te behouden. De stemming in de kolonie was volgens de Minister trouwens anti-Duits en anti-Italiaans, en vooral pro-Angelsaksisch. De vraag aan de regering om een standvaste politiek werd aldus Spaak, beantwoord. De politieke doelen van de regering werden kort en krachtig herhaald: de volledige steun aan de Engelse overwinning, herstel van de Belgische onafhankelijkheid en de bevrijding van de Koning. Pierlot en de zijnen hadden besloten dat het niet in het belang van de natie was om nu al alle bruggen met de Koning definitief op te blazen.[883]

De tekst was reeds opgesteld, maar nog niet verstuurd, toen Kongo al in de oorlog betrokken was. Ryckmans haalde op 25 november aan dat Italië door het gebruik van Belgische luchtmachtbasissen zelf een einde had gemaakt aan de houding van non-agressie.[884] De Vleeschauwer en de Gouverneur-generaal verklaarden op 28 november dat België in een feitelijke staat van oorlog verkeerde met Italië. Ryckmans voegde er aan toe: “Nous sommes sans réserve aux côtés de la Grande-Bretagne”.[885]

Davignon en van Zuylen waren daarover niet te spreken. Ze gingen opnieuw langs bij Georges Baetse en droegen hem op om niet te berichten over de activiteiten van Ryckmans. De twee verklaarden volgens Baetse: “que M. Ryckmans nous faisait du tort en nous mettant mal avec l’Italie”.[886]

 

8.2 d’Ursel vraagt om nieuwe richtlijnen

 

Tussen Spaak en d’Ursel zat het ondertussen behoorlijk scheef. Enkele dagen na zijn aankomst had de Minister van Buitenlandse Zaken d’Ursel gecontacteerd te Bern. Hij had d’Ursel een vraag gesteld waarop hij enkel een ja of nee als antwoord wilde horen: erkende hij het gezag van de regering te Londen en was hij bereid haar instructies te volgen? Spaak zat zwaar verveeld met de zaak, zeker sinds de Amerikaanse en Britse diplomatieke kringen hun ongeloof hadden laten blijken over dergelijke ongedisciplineerde éénmansactie met zware politieke gevolgen. d’Ursel probeerde tijd te winnen en liet niet van zich horen.[887]

Spaak had vooraleer hij zijn diplomatieke richtlijnen van 6 december had doorgestuurd, de Belgische posten al op de hoogte gebracht van het mobilisatiebevel. d’Ursel contacteerde Capelle in november 1940 tot tweemaal toe over de veranderende situatie. Op 16 november bracht hij de secretaris van de Koning op de hoogte van het mobilisatiebevel: “comme les consorts savent parfaitement ce que vous pensez sur la prétendue ‘alliance’ de la Belgique avec ses garants, des instructions comme celles-ci montrent à quel point ils ont perdu la liberté d’appréciation”.[888]  Midden november had hij eveneens contact gezocht met Kabinetschef Fredericq. Daarin haalde d’Ursel aan dat sinds de rondzendbrief van 12 september de toorn van Londen over hem was neergedaald: “je suis en difficulté avec les «consorts». Ils m’envoient des télégrammes qui ont plus d’aigre que de doux. Ils exigent des réponses par oui ou non. J’ai télégraphié que je leur répondrais (…) et ne l’ai pas encore fait”.[889] De Ambassadeur werd er zowaar lyrisch van: “le drapeau flotte sur la légation; il flotte tristement sous un ciel triste, à l’unisson de nos pensées”.[890]

Omdat het antwoord op zijn eerste twee brieven uitbleef, contacteerde hij Capelle opnieuw begin december. De Ambassadeur te Bern begon wanhopig te klinken: “Je souhaite une mise à jour de vos indications du 28 août. Ne me laissez pas en l’air. Mes amis me demandent des conseils”.[891] d’Ursel had naar eigen zeggen al enkele malen de neiging gehad om zelf in te grijpen en persoonlijk advies te geven aan de mensen die er om vroegen. Maar die bereidheid ging verder dan dat, zo had hij ook een brief klaarliggen voor de al te strijdlustige Gouverneur-generaal Ryckmans. Hij vroeg Capelle of het hem wel toekwam die mensen aan te schrijven die zich verkeerd engageerden? d’Ursel vond van wel: “bien que cela risque d’aggraver encore mes rapports avec les «consorts» dont je ne sais pas au juste si le lien qui m’attache à eux n’est pas plus mince qu’un fil”.[892]

Capelle was daar al sinds de eerste brief van d’Ursel, van 13 november, toe bereid.[893] Van Zuylen zou opgedragen worden om een voorstel uit te werken. Dat het niet meteen aan de orde van de dag was, had hoogstwaarschijnlijk te maken met de toen nog op til zijnde ontmoeting met Hitler. Het ontwerp van van Zuylen werd op 20 december, na goedkeuring van Davignon en Capelle, aan de Koning voorgelegd. Van Zuylen benadrukte hoe belangrijk de post te Bern was voor hen: “Berne est essentiellement pour nous un poste d’écoute sur le dehors et à l’occasion un instrument de transmission des suggestions [van Zuylen had ‘instructions’ geschreven, maar dit werd gecorrigeerd door Capelle] qui devraient être acheminées vers l’extérieur”.[894] Het behoud van de post was voor Brussel van primordiaal belang. d’Ursel werd dan ook opgedragen om er alles aan te doen opdat niemand, noch van de belligerenten, noch van de neutrale Zwitserse regering, aanstoot zou kunnen nemen aan deze diplomatieke vertegenwoordiging.[895] Ook tegenover de Belgische regering te Londen werd d’Ursel geadviseerd om het conflict uit de weg te gaan. De brief stelde dan ook duidelijk dat de richtlijnen niet mochten rondgestuurd worden in een circulaire aan zijn collega’s.[896]

De aangereikte ‘suggesties’ wijken niet af van die uit de brief van 28 augustus. Dat Spaak de diplomaten verplichtte te kiezen tussen de regering te Londen en de Koning, was slechts een dwangmiddel om hen achter het standpunt van de regering te scharen. Van Zuylen, en dus ook alle anderen, vonden het ontoelaatbaar de diplomaten aan te manen te kiezen. Daarnaast werd ingespeeld op de ontmoeting met Hitler. De Koning was niet alleen in het land gebleven om het lot van zijn leger te delen, maar ook om als een beschermheer op te treden voor de bevolking. Daartoe had de Koning het recht en de opdracht: “de suggérer [van Zuylen had ‘prendre’ geschreven, maar dat strookte dan wellicht weer niet met de politieke inactiviteit van de Koning] en conséquence toutes les mesures qu’Il juge utiles pour la défense des intérêts du Pays”.[897] Het onderhoud te Berchtesgaden werd als volgt ingedekt: “Le ravitaillement de la Belgique et le sort des prisonniers de guerre constitue entre autres, en ce moment, des problèmes d’une gravité exceptionnelle, dont la situation échappe aux Belges du dehors et nécessite des prises de contact avec l’Allemagne, nul ne pourrait Lui [de Koning] en faire grief”.[898] Zoals van Zuylen al enkele malen had aangehaald, kon het ooit tot onderhandelingen komen. Daartoe was het Comité van Secretarissen-generaal gemachtigd met de bevoegdheden van een regering. Zij had het recht te onderhandelen, zoniet zou het land moeten buigen voor de orders van de bezetter. De briefschrijver besloot met er op te wijzen dat de richtlijnen van 12 september perfect overeenkwamen met de inschatting van de situatie zoals die in Brussel werd gemaakt..[899]

Ook deze brief heeft de Koning in handen gekregen voor hij verzonden werd op 31 december 1940.[900] d’Ursel putte er de moed uit om opnieuw in te gaan tegen de regering te Londen. Spaak had gevraagd om zijn verklaring van 6 december bevestigd te zien. Dat d’Ursel niet meteen van zich liet horen, valt te verklaren door het feit dat hij eerst het voorafgaandelijk advies van Laken afwachtte. Op 21 januari 1941 kwam er dan toch een antwoord aan te Londen. Volgens d’Ursel was het standpunt van Spaak te begrijpen uit zijn situatie daar in de Britse hoofdstad, maar deze was in strijd met de visie van het Paleis die hij in september had verspreid. Dit was de eerste maal dat de Ambassadeur duidelijk aangaf dat de richtlijnen vanuit het Paleis werden verstuurd. “Vous ne voulez pas m’obliger à désapprouver le Palais? Je souhaite donc ardemment que vous admettiez la réserve et que vous m’aidiez à travailler à votre suite à l’union de nos compatriotes pour une Belgique indépendante et un Roi libre”.[901] Met deze laatste zin probeerde d’Ursel beide partijen gunstig te stemmen. Deze duidelijke verwijzing naar het bericht van Spaak was evenzeer een stap in de richting van de instructies van Laken. De noodzakelijk brugfunctie van de post werd aangehaald en met zijn pragmatische houding hoopte d’Ursel minder te moeten vrezen voor disciplinaire acties vanuit Londen. Helaas was dit buiten de waard gerekend. Spaak reageerde furieus: “J’ai pris connaissance avec surprise et regrets de votre télégramme. Je me demande si vous rendez bien compte de la gravité des thèses que vous soutenez et du déplorable service que vous rendez au Roi en laissant supposer qu’elles ont son approbation. Vous opposez Palais et Gouvernement”.[902] Spaak vroeg zich trouwens af uit wiens naam d’Ursel eigenlijk sprak? De Koning kon vanuit zijn status van krijgsgevangene onmogelijk regeren: “Par votre attitude, vous faites croire que le Roi a renoncé à cette position qui fait sa force et qu’il est d’accord avec occupant pour considérer guerre comme terminée”.[903] Deze houding kwam de Belgische zaak niets ten goede. Integendeel, ze bracht het prestige dat de natie de laatste maanden had opgebouwd in Engeland en de Verenigde Staten schade toe. De regering kon dit niet laten gebeuren: “Dès lors en vous laissant entière responsabilité de l’étrange attitude que vous avez adoptée, je ne peux vous maintenir la confiance du Gouvernement. Veuillez faire savoir au Gouvernement helvétique que votre mission a pris fin”.[904] Het hoge woord was er uit. d’Ursel werd ontheven als posthoofd, zijn Raad zou voorlopig het hoofd worden van de zending. In november was reeds duidelijk geworden dat de Zwitserse regering de geloofsbrieven van een nieuwe ambassadeur niet zou aanvaarden. Even werd er over nagedacht om Maurice Bourquin, de vooroorlogse gezant bij de Volkenbond, naast d’Ursel te plaatsen. Uiteindelijk werd daarvan afgezien.[905]

Het antwoord van Louis d’Ursel liet opnieuw op zich wachten. We kunnen het vermoeden van Professor Stengers bevestigen: hij wachtte inderdaad op instructies uit Brussel.[906] Het was Capelle die een mondelinge boodschap meegaf aan de Gouverneur van de Nationale Bank, Georges Janssen. De instructies waren kort en krachtig: “ne brisez pas tout lien avec Spaak, non pas pour servir d’agent de liaison (car nous continuons à ignorer ces MM.) mais pour ‘subsister’. S’ils voulaient vous supprimer nous n’aurions plus de représentant en Suisse. Et votre maintien est capital”.[907] Desalniettemin kondigde de Ambassadeur kort daarop aan zich ter beschikking te stellen van de regering en haar instructies loyaal op te volgen.[908]

Ter verduidelijking, d’Ursel was niet de enige Belgisch diplomaat die moest inbinden. Spaak stond onder druk van het Foreign Office om zijn agent in de pas te laten lopen. Vooral het goede contact van Belgische diplomaten met hun Italiaanse en Duitse collega’s was voor Londen een doorn in het oog. Ambassadeur du Parc Locmaria had vanuit Boekarest geweigerd af te zien van zijn eed van trouw aan de Koning en werd daarop teruggeroepen in februari 1941. Hij gaf er geen gehoor aan en keerde gewoon terug naar Brussel.[909] Fernand du Chastel die in juli 1940 om instructies had gevraagd aan de Koning en ook de hervatting van het Departement Buitenlandse Zaken had bepleit, werd eveneens teruggeroepen. Ook hij verkoos terug te keren naar Brussel in plaats van de regering te vervoegen.[910] Ook Guy de Schoutheete de Tervarent werd in augustus 1941 op verlof gesteld.[911]

 

 

9. De banden definitief verbroken

 

Op het Paleis kwamen Capelle, van Overstraeten, Gobert d’Aspremont, Davignon, van Zuylen en Fredericq sinds midden december enkele malen per maand samen om de algemene toestand te bespreken. Volgens Capelle leverden deze ontmoetingen bitter weinig resultaat op: “Il y en eut très peu…la confiance n’y règnait pas”.[912] Fredericq, van Overstraeten en Capelle waren het die tijd namelijk oneens over de houding die moest aangenomen worden ten aanzien van de regering Pierlot.[913]

In januari 1941 besliste de groep wel om Londen te contacteren. In een brief aan de Koning had Minister Gutt in november laten blijken verheugd te zijn dat er nog contact was tussen het Paleis en de Ministers. Koning Leopold was niet opgezet met de hele zaak en vreesde dat een mogelijke onderschepping van de correspondentie zijn positie in gevaar kon brengen. Hij gaf Capelle de opdracht de puntjes op de i te zetten en de Minister duidelijk te maken dat: “il n’avait jamais chargé personne d’assurer une liaison entre lui et les Ministres”.[914] In hun vergadering op 25 januari 1941 stelden de leden van de Koninklijke entourage een tekst op die dit moest duidelijk maken. Uiteindelijk stemden ze in met de formule: “Le Roi et Sa Maison n’ont jamais chargé personne d’établir une liaison avec Pierlot et consorts à Londres – et ne désirent pas que cette liaison s’établisse”.[915] Daarmee maakten ze duidelijk dat de entourage zich volledig achter de Koning schaarde. De discussie leert ons dat ze ook probeerden te vermijden de term ‘Ministers’ te gebruiken. In Frankrijk zaten nog steeds enkele regeringsleden die meer naar de kant van de Koning neigden.[916] Mogelijk wilde de entourage niet alle Ministers uitsluiten, zo konden ze er later misschien nog beroep op doen.

 

 

10. Koninklijke vertegenwoordiger te Berlijn

 

De problemen van het bezette België bleven aanslepen. De ontmoeting met Hitler was geen fiasco geweest, maar oplossingen had die toch ook niet echt gebracht. De politieke en vooral financiële situatie van het land zag er belabberd uit. Van Zuylen drong er bij Capelle op aan om iets te ondernemen.

Op 12 december 1940 stuurde de Baron de secretaris van de Koning een brief waarin hij de zaak van een officieuze vertegenwoordiging te Berlijn bepleitte. De leden van de bezettingsmacht toonden zeker begrip voor de Belgische situatie, maar uiteindelijk waren ze slechts uitvoerende elementen. Alles werd in Berlijn beslist en geen enkel lid van de Duitse bezettingsmacht in België durfde daar tegen in te gaan. De situatie in het land was er volgens van Zuylen de laatste weken op achteruit gegaan: de opeisingen deden de economie doodbloeden, de bevoorrading stokte waardoor hongersnood dreigde, de verplichte bijdragen wogen steeds zwaarder door en de werkloosheid steeg. Het werd tijd, aldus de Baron, om de toestand van het land bij de autoriteiten in Berlijn aan te klagen. Weerstand verwachtte hij niet: “il me parait difficile qu’on oppose un non possumus absolu à l’envoi d’un agent officieux, qui pourrait transmettre nos voeux et se faire notre avocat à Berlin”.[917] Wat het resultaat ervan ook mocht zijn oordeelde hij, de belangen die hierbij op het spel stonden, waren te hoog om het niet te proberen.

 

Enkele dagen later kreeg van Zuylen het ideale voorwendsel daarvoor in de schoot geworpen. Generaal van Overstraeten kreeg op 15 december de Vice-gouverneur van de Nationale Bank, Jules Ingenbleek, over de vloer met een dringende boodschap voor de Koning. De Gouverneur van de Franse Nationale Bank had namelijk ingestemd met het Duitse verzoek om 5,5 miljard BEF aan Belgisch goud vanuit Dakar naar Duitsland over te brengen. De Duitse commissaris bij de Belgische Nationale Bank zou spoedig vanuit Berlijn de toestemming krijgen om de opname van het goud te bevelen. Volgens Ingenbleek werd de Belgische Gouverneur Janssen gevraagd het bevel mee te ondertekenen, maar zonder deze zou de handtekening van de Duitse commissaris volgens de nieuwe richtlijnen toch volstaan. Janssen oordeelde dat dit onmogelijk was en na overleg met zijn ondergeschikten, weigerde hij hierop in te gaan.[918]

De Vice-gouverneur bracht nog meer slecht nieuws. Voor het afgelopen jaar 1940 verwachtte de Nationale Bank 2 miljard BEF minder inkomsten te halen uit de gewone belastinginkomsten. Het budget bedroeg voor volgend jaar 16,5 miljard BEF. De kostenanalyse van de Nationale Bank voorspelde daarentegen dat de extra kosten door de oorlog en de bezetting zouden oplopen tot 41 miljard BEF, wat een deficit van 25 miljard zou betekenen. Van Overstraeten kon niets anders dan concluderen: “c’est la mort du pays!”.[919]

Van Zuylen die om zijn mening werd gevraagd, haalde aan dat Frankrijk geen recht had om het Belgische goud vrij te geven. Hij stond er op Ambassadeur Le Tellier te belasten te protesteren bij Maréchal Pétain. Daarnaast moest bij Berlijn ook verzet aangetekend worden door een autoriteit die superieur was aan de Nationale Bank. Wellicht bedoelde hij hiermee het Comité van Secretarissen-generaal. België werd door de Duitsers leeggezogen zo vond van Zuylen, en dat strookte helemaal niet met de atmosfeer die te Berchtesgaden was gecreëerd. Hij vroeg zich af of de Koning het niet wenselijk achtte een rechtstreekse démarche tot Hitler te richten. Baron van Zuylen herhaalde zijn eerdere standpunt: “le moment serait venu d’envoyer à Berlin un émissaire belge pour maintenir le contact avec les autorités supérieures du Reich (…). Il avait déjà fait cette suggestion il y quelques mois. Elle est maintenant toute d’actualité”.[920] De Generaal toonde zich tot dezelfde maatregel bereid. Beiden hadden het wenselijk gevonden Davignon, en mogelijk een adjunct, naar Berlijn te sturen om deze zaken te bespreken. Het zou een eerste, feitelijke stap zijn. Later konden deze occasionele contacten omgezet worden in een permanente vertegenwoordiging.

Van Overstraeten en van Zuylen drongen er ook op aan om de sinds de bezetting gevolgde financiële lijn aan te passen: “‘collaborer’ dans les conditions actuelles d’exaction financière devient de la naïveté. Ne faut-il pas de borner à ‘administrer’?”.[921] Dat de Secretaris-generaal voor Financiën een begroting beheerde was volgens hen goed, maar het was ontoelaatbaar nieuwe belastingen te heffen om de opeenvolgende budgettaire gaten die de bezetter erin maakte, telkenmale dicht te rijden: “Par le fait même que l’Administration des Finances aide au comblement de ces trous, elle incite l’occupant à persévérer”.[922]

 

Van Zuylen en Capelle kwamen op 18 en 19 december samen om de zaak te bespreken. Beiden bleven erbij dat er contact moest gelegd worden met Vichy en Berlijn om te protesteren tegen de plannen om het Belgische goud weg te halen uit Dakar. Davignon was voor de opdracht te Berlijn de ideale man. De Ambassadeur zou eerst een reispaspoort moeten aanvragen, waarna Alexandre Galopin van de Société Générale hem in Berlijn zou vervoegen tijdens de gesprekken. Een permanente vertegenwoordiging leek beiden moeilijk, maar ad hoc zendingen zouden wel moeten kunnen. Een permanente secretaris in de Duitse hoofdstad zou wel handig zijn.[923]

De Koning heeft de nota’s van Capelle gelezen. Wat zijn reactie erop was, is niet geweten. Het idee om een vertegenwoordiger te sturen naar Berlijn lijkt een stille dood gestorven te zijn. Er werden geen verdere aanwijzingen in die zin teruggevonden. Wat het Belgische goud betrof vonden we een geruststellende nota terug eind januari 1941. Capelle had opgevangen dat Frankrijk bereid was de tegenwaarde van het weggevoerde goud te vergoeden. Tot nu toe werd slechts 150 miljoen BEF aan Belgisch goud aan Duitsland overgedragen. De collaboratiepolitiek werd in Vichy op eigen tempo verdergezet. Pétain had Berlijn duidelijk gemaakt dat het zeker 18 maanden zou duren alvorens al het goud Berlijn zou bereiken, “C’est toujours la politique de temporisation”.[924]

Spaak schatte vanuit Londen de plannen van de Koninklijk entourage verkeerd in. Hij ging er namelijk van uit dat zij instemden met het goudtransport naar Duitsland. De regering had logischerwijs andere plannen met het goud. Het moest dienen om de Belgische oorlogsinspanningen te financieren en ondertussen Kongo draaiende te houden.[925]

 

 

11. Gesprek met d’Ydewalle

 

Pierre van Outryve d’Ydewalle fungeerde sinds zijn terugkeer uit Vichy in de zomer van 1940 als inlichtingsman voor de regering te Londen. In bezet België had hij gesprekken met leden van de Koninklijke entourage die, naar hij vermoedde, allen wisten dat hun woorden voor Londen bestemd waren.[926]

Zo speelde hij de notulen van zijn gesprek met Pierre van Zuylen eveneens door aan de regering Pierlot. Van Zuylen ontving d’Ydewalle in zijn huis op 21 februari 1941 voor een openhartige babbel. Pierre van Outryve d’Ydewalle was ondanks zijn affiniteit met Londen, niet anti-leopoldistisch ingesteld.[927] Het gesprek verliep dan ook in een relatieve openheid. Beiden waren het er over eens dat de nationale eenheid hersteld diende te worden. Na de oorlog moesten geen oude koeien uit de gracht gehaald worden, maar volgens d’Ydewalle moest wel een publiek debat gevoerd worden over wat het land sinds mei 1940 overkomen was. Van Zuylen reageerde bijzonder verbaasd: “Le [homme] noir est convaincu que la popularité du Roi est assise sur des bases très fermes et qu’elle ne court aucun danger. Je crois qu’il se faità ce sujet des illusions”.[928] De Koning was sinds het noodlottige onderhoud met zijn Ministers op het Kasteel van Wynendaele op 25 mei, niet van gedacht veranderd. d’Ydewalle kon uit het gesprek opmaken dat van Zuylen: “est personnellement et manifestement d’avis qu’il fallait cesser les hostilités”.[929] Als koninklijk adviseur kon hij er natuurlijk geen andere mening op na houden, zo wist ook zijn gesprekspartner. De Baron deed meer dan de Koning verdedigen, hij gaf er de regering van langs: “Ils [les Ministres] Lui [le Roi] font courir le risque d’échouer dans son action à l’égard des Allemands. Les ministres compromettent le Roi”.[930] d’Ydewalle was ervan overtuigd dat van Zuylen hiermee een boodschap wilde doorgeven aan Londen: als de regering te ver ging, zat de kans er in dat de Koning weggevoerd zou worden. Wie zou dan het bezette België nog kunnen beschermen? Uitspraken zoals die van Spaak die verklaarde dat België na de oorlog in het Atlantische blok zou stappen, deden de Belgische zaak geen goed, oordeelde van Zuylen. d’Ydewalle merkte een groot ongenoegen op over de aankondiging van de Minister van Buitenlandse Zaken. Spontaan haalde van Zuylen een ander oud zeer op: “même en Belgique, on a souvent fort mal compris la politique d’indépendance. Nous nous sommes uniquement engagés à défendre notre territoire, sans plus.  Une fois ce territoire entièrement occupé malgré notre résistance, nous nous trouvions sans obligation  vis-à-vis de nos garants. Nous avions fait tout notre devoir. Nous avions le droit d’abandonner la lutte”.[931]

Voor het bestuur van het Comité van Secretarissen-generaal had van Zuylen weinig goede woorden over. Hun maatregelen om de bevoorrading te verbeteren draaiden op niets uit. Vooral de aanhechting van het departement Buitenlandse Handel bij Economische Zaken zat hem hoog. Wat d’Ydewalle vooral opviel was het gebrek aan inzicht in, of een foutieve inschatting van de intenties van de regeringsleden te Londen. Tijdens het gesprek ging hij volgens Pierre van Outryve d’Ydewalle enkele keren volledig de mist in. Maar al bij al kon hij uit het gesprek opmaken dat: “il souhaite la défaite de l’Allemagne, du moins dans la mesure où nous échapperons à sa domination”.[932]

 

 

12. van Zuylen op pensioen gesteld

 

De Duitse bezettingsmacht maakte al snel duidelijk dat het van plan was om het land zo goed mogelijk onder controle te houden. In de zomer van 1940 had de Duitse bezettingsmacht reeds een zuivering doorgevoerd van de ‘ontrouwe’ teruggekeerde Belgische ambtenaren. Naar het einde van het jaar toe verliep de samenwerking tussen Belgische en Duitse ambtenaren volgens de Militärverwaltung niet vlot genoeg. Eind 1940 werd een tweede machtsgreep voorbereid.

Militärbefehlshaber von Falkenhausen vaardigde namelijk op 6 maart 1941 de verlaging van de pensioenleeftijd voor ambtenaren uit. Elke overheidsfunctionaris zou vanaf heden op zijn zestigste verjaardag op rust gesteld worden. Daarmee werden 2800 ambtenaren geviseerd.[933] Van Zuylen, die in mei 1941 zestig zou worden, was één van hen.

 

Enkele dagen later besprak Graaf Capelle deze maatregelen met enkele hoge ambtenaren. Senator van Dieren, de Naamse Gouverneur Davos, advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie Hayoit de Termicourt en de diplomaten Davignon en van Zuylen. Allen bekritiseerden de verplichte pensionering en maakten bezwaren tegen de vooropgestelde opheffing van de Belgisch-Duitse handelstarieven. De eerste maatregel liquideerde ongewenste elementen in het bestuur die bij een Duitse overwinning op post zouden kunnen blijven. De tweede zou de Belgische nijverheid ruïneren, de werkloosheid doen exploderen en inbreuk doen op onze onafhankelijkheid. Iedereen was het eens dat de Koning de enige was die kon reageren. Enkel de manier waarop was onderwerp van discussie. Van Zuylen, Davignon en Capelle toonden zich voorstander van een Koninklijke démarche bij Generaal von Falkenhausen.[934] Dat de Koning ingreep, was volgens Velaers en Van Goethem weinig waarschijnlijk.[935]

De Duitse personeelsmaatregel viseerde ook rechtstreeks het Comité van Secretarissen-generaal. Opeens waren er vijf vacatures in te vullen. Secretaris-generaal voor Financiën Oscar Plisnier vroeg Jacques Davignon Secretaris-generaal voor Koloniën te worden. Het Paleis adviseerde Davignon echter de baan niet te aanvaarden. Het zou uiteindelijk toch maar een fictief departement zijn en daarmee zou hij geen gewicht hebben in de besluitvorming van het Comité. Iedereen wist trouwens dat Davignon goede banden had met het Paleis en dat zou de Koning opnieuw in opspraak brengen. Hij zou een ideale aanwinst betekenen voor het Comité, maar gezien de recente ontwikkelingen oordeelde de Koninklijke entourage, dat Davignon er zich enkel kon aan branden.[936] Een duidelijk tegengestelde visie aan die van juli 1940 toen het Paleis hoopte van Zuylen in het Comité te krijgen. Weliswaar zou die effectief Buitenlandse Handel onder zich gekregen hebben. Maar zou dat gezien de Duitse overmacht niet even fictief geweest zijn?

 

De Duitse bevelen lagen wel aan de oorsprong van een nota van van Zuylen over de Belgische situatie. Deze zag er volgens hem zeer belabberd uit. De voedselvoorraden slonken met de dag, politiek-administratief zou de nieuwe maatregel het bestuur en het gerecht op alle niveau’s zware schade toebrengen. Economische gezien was de opheffing van de grens met Duitsland een ramp. De reactie van het Comité van Secretarissen-generaal was verdeeld. Financiën maakte bezwaar terwijl andere leden van het Comité, van Zuylen noemde Victor Leemans, bevoegd voor Economie, en Emile De Winter, de Secretaris-generaal die zich bezighield met de Bevoorrading, de invoering van het Duitse economisch systeem wel zagen zitten. De verdeeldheid binnen het Comité was volgens van Zuylen te verklaren uit het gebrek aan coherentie tussen de leden. Waar hij vooral mee in zijn maag zat, was de laakbare passieve houding van de Secretarissen-generaal. Met hun passief verzet tegen de Duitse eisen hoopten ze de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zich af te schuiven. Daarbij gingen ze elk compromis uit te weg en net deze konden het lot van de natie verzachten schreef de Baron. Terwijl ze de bezetter vrij spel gaven, hoopten ze wellicht op een Engelse overwinning die de scheve situatie zou herstellen. “Au lieu de la politique du moindre mal qui a été suivie assez généralement jusqu’ici on préféra la politique du pire”, was zijn conclusie.[937]

Maar was deze houding wel gerechtvaardigd? En waar zou ze het land toe leiden? Van Zuylen onderzocht het verder in zijn nota. Allereerst wees hij er op dat de Engelse overwinning nog verre van zeker was, terwijl geen rekening gehouden werd met de twee andere hypothesen: een compromisvrede of een Duitse overwinning. In de drie gevallen was het volgens hem noodzakelijk om de Duitse wil niet zomaar te slikken. Bij alle situaties zou na het einde van de gevechten nood zijn aan “le maximum d’éléments vraiment belges” om het land te besturen en indien nodig te onderhandelen met de buurlanden.[938] De passieve houding van het Comité was de slechtst mogelijke: “il faut chercher à réaliser une politique de moindre mal par une négociation réglant avec l’Allemagne la situation pour le temps de l’occupation”.[939] Van Zuylen was er zich wel bewust van dat deze onderhandelingen bij velen slecht zouden vallen. Vooral bij patriotten die de afkeuring van de publieke opinie vreesden, en wellicht nog meer de represailles die hen na een Engelse overwinning te beurt zouden vallen. De onderhandelingen zouden als voornaamste onderwerp de invoering van het Duitse economisch systeem moeten hebben. Om de bruuske aanpassing voor de bevolking te verzachten, konden daarna eisen gesteld worden om de dagdagelijkse situatie van de mensen te bevorderen. Wat de uitkomst van de discussies ook zou zijn, wat had België ermee te verliezen? Mochten we een Duits onderhandelingsvoorstel afwijzen, dan ruïneerden we onze industrie. Nu al waren volgens de Baron Duitse ambtenaren aan het onderzoeken hoe en welke industriële apparaten naar hun moederland konden worden verscheept. Zijn conclusie was zeer duidelijk: “Il est plus que temps de parer à ces dangers”.[940]

 

Pierre van Zuylen kreeg op 25 juni 1941 bericht van de Secretaris-generaal Plisnier dat gezien de verordening van 6 maart om de veroudering van de kaders tegen te gaan, hij in de onmogelijkheid werd gesteld om zijn ambt uit te oefenen.[941] Met de opgelegde maatregel viseerde de Militärverwalthung vooral enkele oudere leden van het Comité van Secretarissen-generaal. Met deze ingreep probeerde de bezettingsmacht niet alleen benoemingen door te drukken, maar invloed te krijgen in de besluitvorming ervan.[942] Eigenlijk was deze maatregel voor van Zuylen zelf niet ingrijpend. Sinds zijn terugkeer was het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet meer actief. Hij was sowieso al verhinderd om officieel zijn job uit te oefenen. Moreel was het wellicht wel een bittere pil.

 

 

13. De Koning moet ingrijpen

 

De bezettingstoestand verstrengde in de loop van 1941. Jules Ingenbleek kwam op het Paleis nogmaals de alarmbel luiden. Voedseltekorten hadden in verschillende steden tot spontane demonstraties geleid. Oscar Plisnier had als Secretaris-generaal bevoegd voor Financiën, geprotesteerd bij von Falkenhausen. Maar de druk op de Koning om te reageren werd steeds groter.[943]

 

Ook de Koninklijke entourage begon er bij de Koning op aan te dringen te reageren. Capelle, van Zuylen en van Overstraeten maakten de Vorst eind mei 1941 duidelijk dat steeds meer mensen zich vragen begonnen te stellen bij het nut van zijn aanwezigheid. Ze waren het eens dat deze lasterlijke propaganda bestreden moest worden en de ideale remedie daartegen een Koninklijke tussenkomst was. Een actie van de Koning bij het staatshoofd van de bezettende macht was aangewezen.[944]

Op een vergadering begin juli bespraken van Overstraeten, d’Aspremont, Fredericq, Capelle en van Zuylen de situatie. Van Overstraeten haalde aan dat de personen die het land hadden laten uiteenvallen ooit de rekening zouden gepresenteerd krijgen: “Nous devons pas laisser tout se faire dans le Pays! Nous devons protester contre tout ce qui de la part de l’occupant, constitue une action destructrice”.[945] Alle aanwezigen waren het daarmee eens. Het werd tijd dat het Paleis een duidelijk signaal uitstuurde. Een démarche van Koning Leopold bij Generaal von Falkenhausen behoorde tot de mogelijkheden. Fredericq toonde zich sceptisch ten aanzien van een Koninklijke interventie. Wat als die niets uithaalde? Volgens van Zuylen moest de Koning toch blijven proberen: “Quand un général engage une bataille, il cherche à gagner le premier combat; les préoccupations pour le second combat arrivent ensuite”.[946] De achterdocht van de Kabinetschef was nog niet weggeëbd. Hij verkoos de Koning op de achtergrond te houden. Zijn gesprekspartners waren het daar niet mee eens. Het protest van de Koning hield geen samenwerking met de bezetter in. Er kon hem niks verweten worden, integendeel. Fredericq bleef erbij dat de Koning reeds in opspraak was gekomen met de recente benoemingen in het Comité van Secretarissen-generaal. Van Zuylen stelde hem gerust: “On dit bien (…) que tout l’entourage du Roi est germanophile. Il ne faut pas se préoccuper de tous ces racontars”.[947]

Davignon en van Zuylen drongen er na het onderhoud bij Capelle nogmaals op aan de Koning het belang van een interventie duidelijk te maken. Von Falkenhausen kon daarbij van groot nut zijn. Capelle stelde de Koning voor om van Zuylen te ontvangen.[948] De ontmoeting kwam er zo goed als zeker niet.[949] Een Koninklijke interventie evenmin.

In januari 1942 poogden van Zuylen en van Overstraeten de Koning andermaal aan te zetten om in te grijpen. Ze stelden voor dat de Koning een persoonlijke brief zou schrijven naar Hitler. Toen van Zuylen het eerste tekstvoorstel van van Overstraeten las, vroeg hij hem: “vous cherchez à vous faire enfermer en Allemagne?”.[950] De Koning stemde uiteindelijk in met een herwerkte versie. Eind januari werd de brief verstuurd. Koning Leopold vroeg de Führer een gebaar te stellen ten aanzien van het Belgische volk. Midden februari mocht de Koning zijn hoop opbergen: Hitler achtte het niet nodig op de brief te antwoorden. Meer nog, Hitler begon zich meer en meer te ergeren aan “die vermaledijde Koning”. Zijn aanwezigheid belemmerde de invoering van de Zivilverwaltung, de eerste stap naar inlijving in het Duitse Rijk. In juni 1942 noemde de nazi-topman het niet deporteren van de Belgische Koning, een fout.[951]

 

 

14. De plannen van Benoist-Méchin

 

Vichy had geprobeerd om met de ontmoeting Pétain-Hitler in november 1940 een begin te maken met de vredesonderhandelingen. De wens was echter vader van de gedachte. Er leek niets uit de bus te vallen zodat Pétain het over een andere boeg moest gooien en zo gokte hij nu op een algemene Europese vrede. De Franse staatssecretaris Benoist-Méchin werd opgedragen een informatieronde te houden die hem bij de Belgische consul-generaal te Parijs Carton de Wiart, bracht. Frankrijk wilde een einde maken aan de Europese oorlogssituatie en daarbij tot een herschikking van de continentale kaart komen. Midden november zou Benoist-Méchin België aandoen en daarbij von Falkenhausen ontmoeten. Vichy wou daarmee pogen om de Noord-Franse departementen Nord en Pas-de-Calais onder de Franse Militärsbefehlshaber te brengen.  Daarnaast hoopte hij enkele hoge Belgische personaliteiten tegen het lijf te lopen om over het plan te discussiëren. Carton de Wiart speelde het voorstel door aan Laken.[952]

Koning Leopold had Capelle opgedragen het voorstel samen met van Zuylen te onderzoeken. Ze concludeerden dat er zeker moest geluisterd worden naar Benoist-Méchin, maar voorzichtigheid was aangewezen omtrent de kleine bepalingen van het voorstel. Die zouden wel eens onaanvaardbaar kunnen zijn voor België. De Koning sloot zelf uit dat hij rechtstreeks in contact zou treden met de Franse staatssecretaris. De Koning wilde zich laten vervangen door iemand: “ayant toute ma confiance, connaissant son métier et à qui je puisse dicter la ligne de conduite à suivre”.[953] Koning Leopold, Graaf Capelle en Generaal van Overstraeten dachten maar aan één man.[954]

Van Zuylen kreeg zijn rist instructies mee van Capelle. Koning Leopold III was niet geneigd de slaagkansen van het initiatief hoog in te schatten. Vooreerst wilde hij dat Zweden en Zwitserland zich achter het voorstel zouden scharen. Waarop de bezette gebieden de kans zouden moeten krijgen om zich eveneens aan te sluiten bij de onderhandelingen, op voorwaarde dat Duitsland hun onafhankelijkheid wou waarborgen. De kansen dat Zwitserland en Zweden zich hierbij wilden aansluiten waren miniem en dat het Reich voorafgaandelijke soevereniteitswaarborgen zou geven, was haast onbestaande.[955]

Velaers en Van Goethem gaan er van uit dat het onderhoud Benoist-Méchin – van Zuylen wellicht nooit heeft plaats gehad.[956]

 

 

15. Plannen voor de machtsovername

 

Koning Leopold zag in het voorjaar van 1942 de oorlog nog steeds eindigen op een compromisvrede. Een overwinning zou er enkel kunnen komen na een slepende uitputtingsslag. En dan zat de Koning nog met de opkomst van de bolsjewieken in zijn maag. De mogelijkheid dat Rusland aan de winnende kant zou staan, baarde hem zorgen.[957] Ook van Zuylen toonde zich in die periode ongerust over het communisme dat toen onder de vlag van het patriotisme in België aan een opmars bezig was.[958] De oorlog zat toen nog niet in een beslissende fase. Engeland had de eerste ronde in de Battle of Britain overleefde, maar pas in november 1942 zouden de Geallieerden in El Alamein hun eerste belangrijke zege behalen. Het was ook wachten op Stalins beslissende tegenoffensief rond Stalingrad diezelfde maand. In het Verre Oosten bereidden de Verenigde Staten nog steeds hun eerste grote aanval op Japan voor.[959] De oorlog kon dus nog een tijd duren.

Daarom gaf de Koning op 1 april 1942 zijn privé-secretaris de opdracht een panel van deskundigen op te dragen voorbereidingen te treffen voor de dag waarop een compromisvrede nakende zou zijn.[960] De leden ervan moesten nagaan wat de Koning te doen stond de dag dat hij opnieuw zijn soevereine functie als staatshoofd kon hernemen. De Vorst wilde die dag niet onvoorbereid afwachten. Het ging hier alleen om de kwesties die de Koning in afwachting van een nieuwe regering kon aansnijden: “cette période de temps doit être extrêmement courte, le Roi, n’entendant pas d’agir en dictateur, mais, elle sera; et les décisions que prendra à ce moment le Roi auront une importance peut-être décisive sur la suite des évènements”.[961]

De leden van de discussiegroep werden gekozen uit de Koninklijke entourage. Oorspronkelijk dachten de Koning en Capelle aan Davignon, Octave Louwers, de man van de Kongo-nota’s, Louis Wodon, de gewezen Kabinetschef van Koning Albert, en van Zuylen, die door Capelle als voorzitter werd voorgedragen.[962] De Koning beperkte het panel tot vier, Davignon en Wodon vielen af, van Overstraeten vervoegde de anderen.[963] Van eind mei tot eind juni 1942 kwam het viertal in totaal negen keer samen. Hun conclusies werden op 10 juli aan de Koning overhandigd.

Op aanbreng van van Zuylen adviseerde het panel de Koning om eerst en vooral de inlichtingskanalen met het buitenland te herstellen. Sinds d’Ursel op een zijspoor gezet was door Spaak, was het Paleis haar buitenlandse luisterpost kwijt. Van Zuylen wees er op dat het van het allerhoogste belang was op tijd op de hoogte te zijn van beginnende geheime contacten tussen de oorlogvoerende partijen. Gedacht werd aan de Prinses van Piémont, de zus van Koning Leopold, Prins Carl van Zweden, de Belgische Ambassade in Vaticaanstad, d’Ursel te Bern, Prins de Ligne in Spanje, Salazar in Portugal (“à l’occasion”) en Cartier de Marchienne en de Lantsheere van de Belgische Ambassade te Londen. d’Ursel was wel nog steeds aanwezig in Zwitserland, maar zou kort daarop naar Frankrijk vertrekken voor een lange vakantie. Ook in eigen land moest de Koning meer op de hoogte blijven van de gebeurtenissen en de publieke opinie. Allerhande gesprekken met vooraanstaanden waren daarom aangewezen. Zijn krijgsgevangenschap hield weliswaar een politieke afzijdigheid in, maar betekende niet dat de Koning van de buitenwereld afgesloten diende te leven.[964]

Aan de onderhandelingen voor een wapenstilstand tussen de belligerenten mocht de Koning nooit meewerken, maar de dag dat die getekend werd, werd er op gewezen dat de Koning meteen zijn bewegingsvrijheid diende op te eisen. Bij de Führer zou hij er moeten op aandringen om voor de duur van de vredesonderhandelingen de volledige soevereiniteit te herwinnen over tenminste een deel van het Belgische grondgebied. Voor dat deel van het land werd gedacht aan de provincies Namen en Henegouwen. De Koning zou er met een vrij aangestelde regering de macht uitoefenen. Davignon zou de opdracht krijgen deze vraag schriftelijk te overhandigen aan Hitler. Een tekst en instructies voor Davignon waren door de commissie opgesteld. De Ambassadeur moest Hitler vooral duidelijk maken dat de Koning in Namen en Henegouven over de volledige soevereiniteit zou beschikken zonder enige Duitse inmenging. Dit hield evenzeer een herneming van de diplomatieke contacten in.[965]

Het panel onderzocht de mogelijke Duitse antwoorden en bouwde daarop verder. Eenmaal Hitler had ingestemd met het Belgische voorstel, oordeelden de deskundigen dat de wapenstilstand automatisch de onmogelijkheid om te regeren van de Koning ophief. Hiermee speelde zij in op onverwachte daden van de Belgische regering te Londen. De Koning werd niet verondersteld te wachten op de opheffing van de besluiten van Limoges van 31 mei 1940. Hij diende enkel de natie op de hoogte te brengen van de herneming van zijn functie. Zijn eerste daad zou het vormen van een nieuwe regering inhouden. Wat moest er dan gebeuren met de regering Pierlot? De Koninklijke waardigheid liet het niet toe nog gesprekken te starten met hen, maar in naam van de verzoening moest vermeden worden hen af te zetten. Hun ontslag aanvaarden kon nog net. Het panel stelde voor volgende tekst te verspreiden: “MM. A, B, C…(les nouveaux)…sont nommés Ministres de … en remplacement de MM. Pierlot, Spaak,…(les anciens)”.[966] Achter de namen van deze laatste mochten hun functies niet vermeld staan: “car cette mention impliquerait la consécration de leur maintien en fonction à la date de la signature de l’Arrêté. Et toute discussion doit être évitée, à ce moment, sur la légalité du Gouvernement Pierlot”.[967] De discussiegroep was er zich van bewust dat de terugkeer van de Ministers uit Londen een delicate operatie zou worden. Met deze subtiele woordspelingen hoopten ze zichzelf in te dekken. Het Koninklijk Besluit hierover zou door een nieuwe Minister mee ondertekend worden. De grondwettelijkheid hiervan durven we in vraag te stellen: kon een nieuwe Minister zijn eigen aanstelling politiek dekken? Van Overstraeten, Louwers, Capelle en van Zuylen noemden geen namen van kandidaat-ministers, maar stelden wel enkele regels op waaraan zij moesten voldoen. Leden van de regering te Londen of parlementariërs die aanwezig waren te Limoges werden omwille van de Koninklijke waardigheid onmiddellijk geweigerd. Het aantal ervan zou beperkt blijven, er werd eerder gedacht aan staatssecretarissen bevoegd voor specifieke departementen. Bij de keuze ervan moest de Koning geen rekening houden met partijpolitieke toestanden. De aanstelling ervan moest ook bijzonder snel gebeuren: indien mogelijk de dag van de aankondiging van de wapenstilstand. Meteen zou de Koning via Koninklijk Besluit de samenkomst van het Parlement moeten opschorten. De commissie maakte duidelijk dat dit niet bedoeld was om de controle op de Koninklijke macht te omzeilen, maar: “ce serrait une erreur de permettre au Parlement de se réunir sur l’heure”.[968] De sluiting van het Parlement was volgens de deskundigen een grondwettelijk Koninklijk privilege. Ontbinding van Kamer en Senaat was geen optie. Volgens de Grondwet zouden ten laatste veertig dagen daarna nieuwe verkiezingen moeten plaatsvinden. Electorale agitatie moest de eerste maanden ten alle prijze vermeden worden.[969]

Weigerde Hitler de Belgische verzoeken volledig of gedeeltelijk, dan diende de Koning er toch zoveel mogelijk uit te halen. Hun besluit was dat van alle voorgaande aanbevelingen de Koning er zoveel mogelijk moest proberen uit te voeren.

In alle geval zou de Koning meteen nieuwe instructies moeten uitsturen naar alle Belgische diplomaten. Bij de komende vredesonderhandelingen zou hij samen met zijn, nieuwe, Minister van Buitenlandse Zaken de gezanten daarvoor aanduiden.[970]

De discussiegroep hield wel alle opties over het oorlogseinde open. Ook die van een weggevoerde Koning. Via een tussenpersoon zou de Koning zich in een vooraf opgestelde protestboodschap tot het volk richten.[971] Het scenario van 6 juni 1944 was voorbereid.

 

 

16. Het politiek testament van de Koning

 

De krijgskansen begonnen in 1943 meer en meer naar de Geallieerde kant te keren. De Russen begonnen steeds meer terrein terug te winnen op het Duitse leger. Ondertussen voerden Britse en Amerikaanse soldaten een succesvolle landing uit op Sicilië. In december 1943 besloten Churchill en Roosevelt onder druk van Stalin, voorbereidingen te treffen voor een landing op de Franse Westkust. Hun inspanningen waren mee ingegeven door de snelle opmars van het Sovjetleger en de vrees dat die grote delen van Europa blijvend zou bezetten.[972]

 

16.1 Verzoenende taal uit Londen

 

Eerste Minister Pierlot hield op 21 juli 1943 een toespraak op Radio Londen. Hij verklaarde de toekomst zegezeker tegemoet te gaan. De dictaturen hadden gefaald, de democratie had ze overwonnen. Van zodra een deel van België heroverd was, zou de regering terugkeren en samen met de Geallieerde legers het bestuur terug over nemen. De Koning zou opnieuw zijn grondwettelijke taken hernemen, terwijl de regering hem en het parlement uitleg zou verschaffen over haar activiteiten. Daarmee maakte hij onrechtstreeks duidelijk dat hij een verzoening met de Koning nastreefde. De toespraak werd in Laken op weinig applaus onthaald.[973]

Om hun woorden kracht bij te zetten, stuurden de Ministers de Koning in november 1943 een brief om hun visie op de toekomstige bevrijding te herhalen. Ze benadrukten hun hoop dat de Koning bij zijn bevrijding zijn functie als staatshoofd opnieuw zou innemen. België zou weliswaar tot het einde blijven deelnemen aan de oorlog tegen Duitsland en Japan, en na afloop in nauwe samenwerking met de Geallieerden de heropbouw van de getroffen gebieden regelen. Van een herroeping van de beslissingen van de regering kon met andere woorden geen sprake zijn. Een terugkeer naar de Zelfstandigheidspolitiek zoals voorzien door de Koninklijk entourage was uitgesloten. In de brief bespraken de Ministers tevens de houding van leden, ze noemden geen namen, uit de entourage, die “gedurende de bezetting ideeën hadden verkondigd, zowel over de binnenlandse als over de buitenlandse politiek, die de beste van onze landgenoten geweldig hebben getroffen”.[974] De regering drong er bij de Koning op aan om zich te ontdoen van die personen die twijfels hadden geuit over een Geallieerde overwinning en die zich inschikkelijk hadden getoond omtrent de Duitse ideologie en overheersing.[975]

 

16.2 Het Politiek Testament

 

De Koning was het, mede onder invloed van Generaal van Overstraeten, niet eens met het inzicht van de regering. De geruchten over een mogelijke deportatie weerklonken steeds luider, de Koning vreesde dan ook dat zijn klok bij zijn afwezigheid niet gehoord zou worden. Daarom wou hij voor alle veiligheid een soort testament opstellen. Het document werd uiteindelijk een Koninklijk manifest, dat na de deportatie van de Vorst in België zou verspreid worden.[976]

Van Overstraeten werkte vanaf 25 januari 1944 nauwgezet samen met de Koning om het document op te stellen. Voor het gemak behandelen we hier enkel het stuk over de Buitenlandse Politiek. De medewerking van van Zuylen aan dit deel van het document werd door van Overstraeten bevestigd in zijn dagboek. Op 2 maart 1944 kreeg de baron de desbetreffende paragraaf ter beoordeling van de Generaal. Van Overstraeten kon uit zijn reactie opmaken dat van Zuylen het volmondig eens was met de Koning.[977] De Koning zou de definitieve versie uiteindelijk midden mei zelf aan van Zuylen voorlezen. De tekst ervan liet geen twijfel bestaan over de houding van de Koning: “En ce qui concerne le statut international, j’exige, au nom de la Constitution que la Belgique soit rétablie dans son indépendance intégrale, et qu’elle n’accepte d’engagement ou d’accord, de quelque nature que ce soit, avec d’autres Etats, qu’en pleine souveraineté et moyennant les contreparties nécessaires. J’entends aussi qu’il ne soit porté aucune atteinte aux liens qui unissent la colonie à la métropole. Je rappelle au surplus qu’aux termes de la Constitution un traité n’a de valeur que s’il est revêtu de la signature du Roi”.[978] Na afloop van de audiëntie ging van Zuylen nog eens langs bij Generaal van Overstraeten. Hij liet blijken: “combien il a été frappé de la netteté de la position”.[979]

De Koning, en met hem van Overstraeten en van Zuylen, lieten duidelijk uitschijnen dat een samenwerking met de Geallieerden kon, maar enkel op voet van gelijkheid en op voorwaarde dat het land in haar volle soevereiniteit daarover had kunnen beslissen. Vooral van belang was de laatste zin van de paragraaf, dat elk verdrag slechts van kracht werd na de ondertekening ervan door de Koning. Bij de Geallieerden zou deze zinsnede in het verkeerde keelgat schieten. Deze hield namelijk in dat alle diplomatieke engagementen die de regering tijdens haar verblijf te Londen was aangegaan, derhalve door de Koning moesten goedgekeurd worden. De Koning hield met dit Grondwettelijk recht een stok achter de deur.

 

16.3 Diplomatiek testament

 

Toen Pierre van Zuylen die 17e mei 1944 na de audiëntie bij de Koning verslag kwam uitbrengen bij Generaal van Overstraeten, liet de Baron vallen dat hij aan een justificatie van de Onafhankelijkheidspolitiek aan het werken was. De woorden van de Koning hadden hem de moed gegeven de nota verder uit te werken.[980] Of het ooit gepubliceerd of slechts beperkt verspreid is geworden, hebben we niet kunnen achterhalen. We vonden wel een versie, getiteld Le Roi et la Politique d’indépendance, terug in de documenten op het Château d’Ahin.[981]

De eerste woorden van de tekst had van Zuylen in 1943 al neergepend. Wanneer de definitieve versie geconcipieerd werd, konden we niet achterhalen. Zeker is dat dit ten laatste kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog gebeurde, toen de Koningskwestie ten volle losbarstte. De auteur nam zich duidelijk voor de Koning en de Onafhankelijkheidspolitiek te verdedigen: “Certains milieux en Belgique font le procès de la politique d’indépendance, veulent y découvrir la source de nos malheurs et s’en prennent spécialement au Roi, dénoncé comme le fatal artisan de cette politique”.[982] Een absurde stelling volgens van Zuylen: alsof België enige verantwoordelijkheid zou hebben in deze mondiale catastrofe? Niet de kleine naties, maar de grootmachten hadden dit conflict veroorzaakt: “ce sont leurs faiblesses et leurs erreurs qui ont donné à la guerre sa tournure actuelle”.[983] Deze visie was toendertijd algemeen aanvaard in de kring van de Koninklijke entourage. Van Zuylen zou dit standpunt in zijn latere boek, Les Mains Libres, ook verdedigen.[984] Ook de tweede opvatting als zou dit de persoonlijke politiek van de Koning zijn, viel van Zuylen aan. De Belgische Soeverein kon niets doen zonder de instemming van de Ministers en het Parlement en met die politiek speelde de Vorst in op de wil van het volk, aldus de Baron. Hij stelde zich dan ook de vraag of alle verwijten niet beter tot de voltallige gemeenschap dienden gericht te worden?

Na deze inleiding volgde een uiteenzetting van de diplomatieke geschiedenis van het land sinds 1914. Daar de opmerkingen vooral van algemene aard zijn, volstaat het hierbij te verwijzen naar de voorgaande hoofdstukken. Wat wel blijft opvallen zijn voortdurende vingerwijzingen naar de grootmachten. Zo stelde van Zuylen zich vragen bij de Franse verzoeken om samen met België nieuwe militaire plannen uit te werken. Militaire Akkoorden werden volgens hem slechts geëerbiedigd door de grootmachten indien de plannen op dat moment in hun strategisch voordeel pleitten. Elke doorbraak in hun defensieve linies zou een excuus zijn om af te zien van de beloofde militaire steun. De Belgisch-Franse gesprekken leidden weliswaar tot meer geharmoniseerde acties, maar  van Zuylen twijfelde aan de absolute waarde ervan.[985]

Had de geschiedenis de Belgische oorlogsvoorbereidingen en diplomatieke voorzichtigheid onderuitgehaald? Integendeel oordeelde de Baron: “tout ce que nous savions de l’impréparation des alliés et de la puissance formidable de l’Allemagne s’est vérifié au delà de nos craintes”.[986] De grootmachten lagen aan de basis van de Duitse overwinning in mei-juni 1940, niet België. Het kantelpunt van de Blitzkrieg vond niet plaats op Belgisch grondgebied aldus van Zuylen. Het was daarentegen de instorting van de Franse linies in Sedan, die de uiteindelijk ondergang van de geallieerde troepen betekende. Welke lessen konden we dan uit de mei-dagen trekken? De conclusie van Baron van Zuylen was duidelijk: “loin de condamner la politique belge n’a fait que la justifier. Une prolongation de la lutte dans notre Pays était impossible et n’eût modifié, d’ailleurs en rien, le résultat final”.[987]

De Koning verwijten dat hij met de Onafhankelijkheidspolitiek zijn wil had opgedrongen, was volgens van Zuylen lasterlijk. De Koning had inderdaad het idee geopperd, maar de voltallige Ministerraad had er haar goedkeuring aan verleend. Het Parlement en later de publieke opinie hadden zich zonder veel discussie achter dit standpunt geschaard. Als er een beoordelingsfout gemaakt werd, dan waren de Ministers, het Parlement en de natie daar evenzeer schuldig aan. Hij riep op om niet heiliger te willen zijn dan de Paus: in het buitenland werd de Belgische -vooroorlogse - houding geprezen en meer nog, zuiverde men de Koning van alle blaam.[988]

De slotalinea kwam volledig overeen met de inzichten van de Koning, behalve allusie inzake de constitutionele goedkeuring van internationale verdragen. We houden ons het recht voor de woorden van van Zuylen integraal over te nemen:

“L’avenir peut réserver encore beaucoup de vicissitudes à notre Patrie: nous sommes un fort petit pion sur le grand échiquier mondial. La nouvelle carte du globe sera sans doute tracée en dehors de nos avis et désirs. N’oublions pas cependant que toute alliance avec les grands diminue non seulement la liberté de notre action extérieure, mais aussi le libre épanouissement de notre personnalité intérieure. Tâchons de préserver celle-ci de notre mieux et ne donnons pas de notre propre gré les mains à une vassalisation, mais en fonction des lois séculaires de notre histoire. Restons Belges avant tout, gardons jalousement le trésor des traditions léguées par les ancêtres et qui ont rendu glorieux le nom belge dans les Annales de l’humanité.”[989]

 

 

17. Het einde nabij

 

De opmars van Stalin in het Oosten leek niet langer te stuiten. De landing in Normandië van 6 juni 1944 zat er aan te komen. De uren van de Duitse bezetting waren geteld. In Londen nam de Belgische regering maatregelen om haar terugkeer voor te bereiden. De Koning had zich ondertussen tegen alle mogelijke scenario’s ingedekt. Op 7 juni 1944 werd weggevoerd naar Kasteel Hirchstein nabij het, toen nog, mooie Dresden.

Van Zuylen toonde zich dagen opgetogen over het nakende einde van de bezetting, maar maakte zich zorgen over wat tijdens en na de aftocht van de Duitse troepen zou gebeuren. Een landing van Geallieerde troepen zou desastreuze gevolgen hebben voor het land. Hij hoopte er dan ook op dat Eisenhower en zijn staf een andere landingsplaats zouden aanstippen. Maar persoonlijk schatte hij de revolutionaire sfeer die in Frankrijk en België hing, in als grootste gevaar. Die zou wel eens kunnen misbruikt worden door bolsjewieken om de macht over te nemen. “Je crois que seule une occupation prolongé de nos amis, nous évitera les dangers communistes”, zo schreef hij aan zijn broer.[990] Een zin die makkelijk verkeerd valt te interpreteren. ‘Nos amis’ zouden we eerder als ironisch, zelfs cynisch, willen opvatten. Het aantal keren dat hij protesteerde tegen de maatregelen van de bezetter zijn legio. De Baron had weliswaar goede contacten met de hoge Duitse functionarissen, maar we kunnen er onszelf niet van overtuigen van de gedachte dat hij ze oprecht als vrienden zou beschouwd hebben. Het is best mogelijk dat we hieruit moeten concluderen dat zijn afkeer voor communisten nu eenmaal die voor de nazi’s te boven ging.[991]

 

17.1 Einde van een lange carrière

 

De landing in Normandië was niet onmiddellijk een groot succes, maar eenmaal het bruggenhoofd stevig in handen van de Geallieerden, was de opmars niet tegen te houden. Eind augustus bereikten de eerste troepen Noord-Frankrijk. De Duitse troepen in België maakten zich op om de terugtrekkende eenheden bij te staan.

 

Van Zuylen en Davignon waren vooral verontrust dat de aftocht van de gevreesde Duitse Schutzstaffel voor moeilijkheden zou zorgen. Ze hadden er bij Militärverwaltungschef Reeder die 2de september op aangedrongen om de SS op tijd uit Brussel terug te trekken zodat nodeloos bloedvergieten vermeden kon worden.[992] De dag daarop werd de hoofdstad al door Geallieerde eenheden ingenomen. De regering Pierlot keerde op 8 september, na vier jaar ballingschap, terug naar de heimat. Diezelfde dag nog ontving Fernand Vanlangenhove Pierre van Zuylen. Het was op deze ontmoeting, of op een latere die maand, dat de Baron van Vanlangenhove te horen kreeg dat hij niet langer zijn functie van Directeur-generaal Politiek zou kunnen uitoefenen.[993] Minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak verklaarde de positie tijdens de Ministerraad van 2 oktober 1944 officieel vacant.[994] De regering wenste niet langer gebruik te maken van de diensten van Pierre van Zuylen. Bijzonder hard was André De Staercke, Pierlots Kabinetschef. In volle Koningskwestie, wat natuurlijk de toon zette, schreef hij in zijn memoires: in januari 1941 had hij de Duitsers vervloekt om hun onbegrip niet te willen reageren op zijn openingen voor vredesoverleg. In 1944 keerde hij op zijn ministerie terug om met de geallieerden te herbeginnen wat hem niet met de vijand gelukt was. Zijn schuilnaam was “l’homme noir” en zijn fysieke verschijning was even krom als zijn geest kronkelig en slinks was. Een streep door zijn naam was voldoende om deze onaangename kwade geest te verjagen”.[995] Van Zuylen werd op 4 november 1944 officieel ontheven uit zijn functie en ter beschikking gesteld van de Minister.[996]

Daar bleef het voor van Zuylen helaas niet bij. Ook het grote publiek kreeg lucht van zijn activiteiten. La Dernière Heure pakte op 19 oktober 1944 uit met een artikel waaruit moest blijken dat Minister Spaak zich opmaakte om Davignon en van Zuylen te benoemen op belangrijke diplomatieke posten.[997] “Il est temps de lever, en ce qui concerne ces messieurs, un coin du voile qui recouvre tant de turpitudes et d’hésitations qui désolèrent beaucoup de bons Belges en 1940”, blokletterde de liberale krant.[998] De krant citeerde uit de persoonlijke brief die d’Ursel op 6 september 1940 naar enkele van zijn collega’s stuurde. Verrassend dus dat de krant zo kort na de bevrijding dit stuk al in handen kreeg. De andere brief van 12 september, waarin niet verwezen werd naar Davignon en van Zuylen, was namelijk aan alle collega’s gericht. La Dernière Heure toonde aan dat de verwijzingen naar Jacques en le Noir zinspeelden op respectievelijk Davignon en van Zuylen.[999] Het leek alsof de twee zo snel mogelijk van het toneel moesten verdwijnen. Hen in opspraak brengen in deze woelige tijden was daartoe het ideale middel. Dat de krant getipt werd uit het de omgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken lijkt ook voor Professor Stengers aannemelijk.[1000] Le Soir nam het bericht de dag daarna over.

Beiden eisten en kregen een recht van antwoord. Van Zuylen stelde tegenover de beschuldiging “le démenti le plus formel en ce qui me concerne”.[1001] Beiden verklaarden noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks betrokken te zijn geweest bij deze rondzendbrief.

Van Zuylen nam het in ongenade vallen, naar eigen zeggen, filosofisch op. Aan zijn broer schreef hij in oktober 1944 dat de bronnen van de kranten verkeerd geïnformeerd waren. Paul van Zuylen was door de overheid hersteld in zijn functie als burgemeester van Grand-Halleux, broer Pierre verklaarde minder geluk te hebben gehad. Spaak had volgens hem gezegd dat: “mon maintien à la tête de la Direction de la Politique se conciliait mal avec la ligne de conduite qui s’imposait en ce moment”.[1002] Het kwam er volgens de Baron op neer dat men probeerde de Koninklijk entourage één voor één, zonder vorm van proces, uit te rangeren.

Zolang de politieke partijen besloten de Koningskwestie niet op de agenda te plaatsen, kregen de onthullingen in de pers weinig gehoor. Dat veranderde toen in mei 1945 de bom barstte toen de Socialistische Partij zijn visie over een mogelijke troonsafstand uit de doeken deed.[1003] Le Soir hernam een maand later haar berichtgeving over de Bern-richtlijnen onder de titel La diplomatie du Palais.[1004] La Libre Belgique sprong meteen mee op de kar.[1005] In Le Peuple verschenen in juli 1945 de twee persoonlijke brieven van d’Ursel aan enkele collega’s. De namen van van Zuylen en Davignon werden opnieuw geciteerd.[1006]

Op 7 maart 1946 viel bij van Zuylen een brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de bus. Daarin verklaarde Minister Spaak dat gezien de Baron op 10 mei van dat jaar de leeftijd van 65 zou bereiken, hij de Prins-Regent zou voorstellen van Zuylen vanaf 1 juni 1946 op rust te stellen.[1007] De Baron had een antwoord voor Spaak opgesteld, maar besliste uiteindelijk niet te reageren. Op het kladje staat geschreven: “pas envoyé, le silence est la seule réponse digne”.[1008] Op 25 april 1946 werd hij eervol ontslagen uit zijn ambt.[1009]

Van Zuylen was na de oorlog niet de enige diplomaat die op non-actief werd gezet. d’Ursel en Capelle, die als diplomaat gedetacheerd was bij de Hofhouding, waren hetzelfde lot beschoren. Beiden werden kort na de oorlog opgedragen zich ter beschikking te stellen van de Minister van Buitenlandse Zaken. Zij zouden geen officiële functies meer uitoefenen tot ze de pensioenleeftijd bereikt hadden.[1010] Davignon kwam er tenslotte beter van af. Hij werd niet uit de actieve dienst verwijderd, maar werd door de Minister ‘weggepromoveerd’. Als hoofd van de Historische Dienst zou hij blijven fungeren tot bij zijn opruststelling in 1952. Opvallend was wel dat Davignon enkele jaren terug in actieve dienst werd geroepen om te helpen de geschillen met Duitsland definitief uit te klaren.[1011]

Als we Spaak mogen geloven deed van Zuylen toch nog een poging om terug in actieve dienst te komen. In september 1945 had Graaf Capelle een gesprek met Minister van Buitenlandse Zaken Spaak. Deze bitsige discussie handelde over het lot van de secretaris van de Koning. Spaak nam het Capelle vooral kwalijk dat hij een dossier tegen hem had opgesteld en dat aan enkele anderen had doorgespeeld. Capelle sprak dit echter tegen: slechts Eerste Minister van Acker zou een exemplaar ontvangen hebben. Een opmerking die Spaak loochende: “j’ai eu ici dans ce fauteuil, le baron van Zuylen, qui a osé me dire «vous me donnerez un poste d’ambassadeur ou je publierai ces pièces»”.[1012] Van Zuylen had in 1935-1936 al duidelijk gemaakt dat hij wenste ooit Ambassadeur te kunnen worden. Het was het enige ontbrekende element in zijn diplomatieke carrière. Spaak bleef echter onberoerd door deze chantage.

 

17.2 Familiale problemen

 

Op 6 maart 1945, twee maanden voor de Duitse overgave, sneuvelde de jongste zoon van Pierre van Zuylen. Jacques kwam in het Oost-Duitse Stettin om het leven toen hij als Waffen SS’er strijd leverde tegen de oprukkende Russische legers. Als 18-jarige had Jacques zich in 1943  aangeboden bij het Waals Legioen. Die Franstalige Oostfronters werden tijdens de laatste Duitse stuiptrekkingen ingezet in een wanhopige poging Stalins troepen uit Berlijn te houden. De strijd mondde uit in een massaal bloedvergieten waarbij 1337 Walen de dood vonden. Alhoewel Pierre van Zuylen steeds verklaarde dat zijn zoon zich buiten zijn medeweten om had ingeschreven, bezorgde het hem nogmaals een smet op zijn blazoen.[1013]

Ook andere gebeurtenissen troffen de familie. Het zomerverblijf van de van Zuylens had zwaar geleden onder de oorlog. Vele bezoekers van het Château de Colonster raakten voor de Tweede Wereldoorlog danig onder de indruk van het kunstrijke interieur. Terwijl de familie van Zuylen de laatste dagen van de oorlog in Brussel afwachtte, hadden vluchtelingen onderdak gezocht in het kasteel en het daarbij ernstige schade toegebracht. Een bombardement tijdens het laatste Duitse offensief in de Ardennen takelde het gebouw zwaar toe. De jarenlang uitgebouwde kunstcollectie was zwaar beschadigd. De Baron was er het hart van in: “je ne crois pas que j’aurai le courage de recommencer”.[1014] Na de oorlog zou Pierre van Zuylen zijn intrek nemen in het Château d’Ahin, het kasteel van zijn schoonfamilie.

 

17.3 van Zuylen aan de tand gevoeld door het Gerecht

 

Zijn aanwezigheid in de Koninklijke entourage maakte dat van Zuylen na de oorlog in tal van dossiers in opspraak werd gebracht. We haalden al aan dat hij omwille van zijn betrokkenheid bij de Bern-richtlijnen door de media openbaar werd aangepakt. In minder openbare gerechtelijke onderzoeken werd hij evenzeer aan de tand gevoeld.

Zo moest van Zuylen in juni 1946 voor de rechtbank getuigen in de zaak van de gestolen Le Soir. De eigenaar van de krant, de familie Rossel, had er kort na de Duitse inval voor gekozen het land te verlaten. De bezettingsadministratie had daarna het bedrijf geconfisceerd en doorverhuurd aan de Griekse avonturier Mauromati, die de krant opnieuw opstartte. Toen de familie Rossel in augustus 1940 terugkeerde, begon ze te onderhandelen met de Militärverwalthung om de krant terug te krijgen. Die sprongen enige tijd later af, vooral omwille van de stugge Duitse houding. Deze was ingegeven door anti-Duitse reputatie die de krant voor de oorlog had. Uiteindelijk werd de krant verder uitgebaat met een verregaande afhankelijkheid van de Militärverwalthung. De krant was in de eerste plaats Belgicistisch, maar hield er een duidelijk nationaal-socialistisch ideeëngoed op na.[1015]

Georges Baetse, de gewezen redacteur van Le XXme Siècle, was lid van de redactie. Met betrekking tot zijn medewerking aan Le Soir won hij het advies in van een aantal vooraanstaanden. Hij noemde daarbij de namen van Berryer, Davignon, Iweins d’Eeckhoute en van Zuylen. Allen hadden volgens Baetse hun goedkeuring gegeven over de aanwezigheid in de gestolen Le Soir.[1016] Dat het Hof er tijdens de oorlog contacten had, bleek later uit de ondervragingen tijdens het onderzoek naar Graaf Capelle. Zo was het plan opgezet om de natie via Le Soir in te lichten over de toedracht van het onderhoud te Berchtesgaden. Daarvoor hadden voorafgaande gesprekken plaatsgevonden.[1017] Dat de keuze op Le Soir viel, valt wellicht te verklaren uit de Belgicistische houding, maar meer nog de verspreiding ervan: tot in 1943 bedroeg de gemiddelde oplage 250.000 exemplaren. Daarmee was ze de meest gelezen krant van het land.[1018]

 

Naast het onderzoek naar de werking van Le Soir, werd van Zuylen verder nog ondervraagd door het Krijgsauditoraat. Het Militair Gerechtshof had namelijk een onderzoek ingespannen naar de activiteiten van Graaf Capelle tijdens de oorlog. Aan de basis daarvan lagen vooral zijn contacten met Robert Poulet, journalist van de Nieuwe-Ordepers.[1019] Het onderzoek moet gezien worden in de context van de Koningskwestie. Velen zagen het doorgronden van de activiteiten van Capelle, evenzeer als een manier om inzicht te krijgen in de gebeurtenissen die zich die periode aan het Hof afspeelden. De gestelde vragen tonen duidelijk aan dat het onderzoek ook een inzicht in de rol van de Koning ambiëerde.

Van Zuylen werd tussen juli 1946 en februari 1948 acht maal ondervraagd door Auditeur-generaal Max Huwart. Het merendeel van die verhoren handelde over de contacten van van Zuylen zelf met Georges Baetse. De correspondentie met Louis d’Ursel kwam eveneens enkele maal ter sprake. Gezien we beide reeds behandeld hebben, gaan we niet verder in op die verhoren.

 

 

18. De Koningskwestie

 

Na de landing in Normandië in juni 1944 werd Koning Leopold III door de bezettingsmacht weggevoerd naar Duitsland. Enkele maanden voor de Duitse capitulatie werd de Koning verhuisd naar het Oostenrijkse Strobl, waar Amerikaanse troepen de Koninklijke familie op 7 mei 1945 ontzetten.[1020] Met de bevrijding van de Koning kwam een politiek steekspel op gang dat vijf jaar zou duren. De terugkeer van de Vorst was voor het land de inzet van heftige discussies.

Van Zuylen is de Koning al die tijd steeds trouw gebleven. In januari 1946 had hij zich al uitgesproken voor een onmiddellijke publicatie van een witboek ter verdediging van de Koning.[1021] Toen Graaf Capelle in 1948 Koning Leopold opzocht in zijn ballingsoord, vroeg de Koning hem hoe het was met van Zuylen. Vooral belangrijk was: “m’est-il resté fidèle?”.[1022] Capelle kon de Koning op dat vlak geruststellen.

Van Zuylen deed er alles aan om de zaak van de Koning te bepleiten. Nadat hij enkele jaren daarvoor al aangedrongen had op de publicatie van Contribution à l'étude de la question royale, adviseerde hij Capelle in juli 1949 de publicatie van zijn memoires niet te lang te laten aanslepen. Geruchten deden namelijk de ronde als zouden bepaalde kringen dit proberen te verhinderen. De Baron riep Capelle op niet toe te geven aan de druk: “on va, une fois de plus, vous rouler en vous clouant le bec. Et c’est la cause du roi qui en pâtira”.[1023] Eerder al had van Zuylen het manuscript van het boek doorgenomen en aanmerkingen gemaakt voor Capelle.

Ook tijdens de ontknoping van de Koningskwestie zette de Baron zich in voor de Koninklijke Zaak. De CVP won in juni 1949 overtuigend de verkiezingen, maar miste enkele zetels om de meerderheid te halen. Eén van de strijdpunten van de Christen-democratische partij was de terugkeer van de Koning. De liberalen stemden in met regeringsdeelname op voorwaarde dat een volksraadpleging daarover zou beslissen. Het beslissende referendum was gepland voor 12 maart 1950.[1024] Twee weken nadat de Kamer haar definitieve zegen had gegeven aan het wetsvoorstel, schreef van Zuylen een brief aan Koning Leopold. De Baron voelde zich op de vooravond van een belangrijk moment voor het land en het lot van de monarchie, verplicht de Koning een voorstel te doen dat een ruime overwinning garandeerde. Hij had het idee opgevat om de gevoelens van de massa te bespelen. “Les manifestations grandioses qui ont accueilli la Princesse Joséphine Charlotte à son dernier voyage en Belgique ont montré que la faveur populaire appelait le retour du Souverain”.[1025] De Prinses had in april 1949 namelijk een rondreis gemaakt door het land, waarbij zij overal feestelijk onthaald werd.[1026] Alle toejuichingen die tijdens het bezoek aan haar waren gericht, waren volgens van Zuylen hoe dan ook evenzeer voor de Koning bedoeld. Hij vroeg zich af of het niet beter zou zijn indien: “La Princesse ne pourrait-elle, ne devrait-elle pas revenir pour la consultation populaire?”.[1027] Haar terugkeer zou het enthousiasme van het publiek voor de Koning een nieuwe boost geven, waardoor de omvang van de overwinning nog groter zou zijn. Een overwinning waar hij trouwens duidelijk niet aan twijfelde.

Van Zuylen stuurde een kopie van de brief door aan Kardinaal van Roey, met de vraag om zijn voorstel te steunen. Nadat de Kardinaal het idee had aanbevolen, antwoordde de Koning er positief op.[1028] De invloed van het bezoek van de Prinses kan moeilijk bepaald worden. Het resultaat was voor de Koning op zich positief: 56,7% stemde voor zijn terugkeer. De verdeeldheid in het land zou de Koning uiteindelijk toch nog de das omdoen. Terwijl 72% van de Vlamingen pro was, stemde 58% van de Waalse kiezers tegen. Een week na het referendum nam de Regering Eyskens ontslag, waarna de CVP in de verkiezingen van juni nu dan toch de volstrekte meerderheid binnenhaalde. De onvoorwaardelijke terugkeer van de Koning kon nu worden voorbereid. Op 22 juli 1950 landde Koning Leopold in Brussel, waar de ontvangst allesbehalve hartelijk leek. De onlusten hielden aan tot in de nacht van 31 juli, toen het doek uiteindelijk viel over de Koningskwestie met de abdicatie van Leopold III.[1029]

 

 

19. Het pensioen

 

De verwijdering uit de actieve dienst betekende niet dat van Zuylen volledig van het toneel verdween. Hij bleef actief op verschillende fronten. Zo werkte de Baron zich verder op in de rangen van de Soevereine Orde van Malta en schreef hij enkele boeken en artikelen. Zijn passie voor kunst kon hij dan weer botvieren in een adviesraad van het Museum voor Schone Kunsten te Brussel.

 

19.1 Orde van Malta

 

Het einde van de carrière van van Zuylen op Buitenlandse Zaken betekende niet het einde van zijn diplomatieke loopbaan. In 1956 werd hij door de Soevereine Militaire Orde van Malta aangesteld als vertegenwoordiger bij de Duitse Bondsrepubliek. Twee jaar later werd daar de afvaardiging bij de Belgische overheid bijgevoegd.[1030]

De lange geschiedenis van de Soevereine Militaire Hospitaalorde van Sint-Jan van Jeruzalem, van Rhodos en van Malta gaat terug tot het midden van de elfde eeuw. De Orde kreeg toen de toelating van de Egyptisch kalief om zieke pelgrims in de stad Jeruzalem te verzorgen. Met de pauselijk bul van 1133 werd de Orde onder leiding van Broeder Gerard soeverein verklaard. Sindsdien kon ze haar eigen leiders verkiezen en trad ze onafhankelijk van de Kerk op. Einde13e eeuw werden de leden van de Orde echter verdreven door de Turken. Ze vestigden zich enige tijd later op Rhodos waar ze drie eeuwen lang in alle rust hun activiteiten verder konden zetten. Ook aan dit verhaal kwam abrupt een einde toen in 1522 de Turken hen opnieuw verdreven. Karel V schonk hen acht jaar later hun nieuwe thuishaven: Malta. Na de verovering van het eiland door Napoleon wisselde de Orde het eiland voor de Pauselijke Staten. Het hoofdkwartier is vandaag de dag nog steeds in Rome gevestigd.[1031]

De Orde van Malta is een soevereine orde zonder territoriale basis. Dit houdt in dat zij over eigen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke instanties beschikt. Het staatshoofd is een voor het leven verkozen Grootmeester. Gezien haar soevereine status is de Orde aanwezig op het diplomatieke niveau. Op heden onderhoudt zij met 93 landen bilaterale relaties. België is daar sinds 1984 niet meer bij, maar dit belet niet dat er officieuze relaties onderhouden worden.[1032]

De Orde van Malta heeft zich sinds haar oprichting vooral bekommerd om het lot van de minderbedeelden. Tot op heden ontfermt ze zich over ouderen, armen en zieken.[1033] Zo plaatste de Orde in januari 2005 in de nasleep van de tsunami in Zuid-Oost-Azië een advertentie in de Vlaamse kranten met een oproep om geld te storten voor de slachtoffers.

Pierre van Zuylen was sinds 1932 lid van de Belgische tak van de Soevereine Orde van Malta. Na de oorlog stond hij het Soevereine hoofdkwartier van de Orde bij in een geschil met de Romeinse autoriteiten. Hij werd voor die bewezen diensten in 1953 onderscheiden met het Grootkruis met plaat van de Orde “Pro Merito Melitensi”. Van 1965 tot zijn dood was hij eveneens lid van de Raad van Beheer van de Belgische vereniging van de Orde. [1034]

De voornaamste eigenschappen van de Orde van Malta in België waren in die tijd een grote afkeer voor communisme en fervente voorstander van het Koningshuis. Het bracht Walter de Bock ertoe te concluderen dat de Orde in België functioneerde als: “een discrete doch invloedrijke heilige drievuldigheid die bestaat uit Koningshuis, kerkleiding en grootadel”.[1035] Een milieu waar van Zuylen zich als een vis in het water voelde.

 

19.2 De schrijver

 

Van Zuylen had zich tijdens het interbellum nog maar twee maal gewaagd aan een historische studie. In 1930 nam hij de missie van de eerste Belgische gezant, Burggraaf Vilain XIIII, bij de Heilige stoel onder de loep.[1036] Het jaar daarop verdiepte hij zich in de invloed van nuntius Pecci op de Belgische onderwijswetgeving in de jaren 1840.[1037]

Na de oorlog had van Zuylen meer tijd om handen om historisch onderzoek te verrichten. Uiteindelijk zou hij twee boeken publiceren, een derde achter de hand houden en zullen van zijn hand vijf artikels verschijnen in de Revue Générale belge.

Het belangrijkste werk van van Zuylen is en blijft Les Mains Libres. Het boek verscheen in 1950 en de auteur kreeg er meteen de Grand Prix de l’Académie Diplomatique Internationale voor. Het werk valt niet te catalogeren als louter een studie van de internationale politiek van België. Het valt  ergens tussen een objectieve studie en geëngageerde memoires in. We kunnen zeggen dat de opzet van van Zuylen zich niet beperkt tot een feitelijke weergave, maar evenzeer de bedoeling heeft de Belgische diplomatieke houding, en dan met name de Onafhankelijkheidspolitiek, en de positie van de Koning daarin te rechtvaardigen. Daar stopt het vaak niet bij: af en toe sluipen tussen de regels bitse kritiek of onderhuidse verwijten het werk in. Dat valt te verklaren uit de context waarin het boek te gronden is. We zagen al dat van Zuylen tijdens de oorlog een nota opstelde waarin met de verdediging van de Onafhankelijkheidspolitiek werd aangevat.[1038] Toen Generaal Gamelin, de vooroorlogse stafchef van het Franse leger, na de Tweede Wereldoorlog zijn memoires publiceerde, haastte van Zuylen zich om te benadrukken dat hieruit duidelijk af te leiden was dat Frankrijk de verdediging van België enkel uit eigenbelang opvatte. Het Franse voorstel van april 1940 om preventief troepen in het Belgische binnenland stelling te laten nemen, was voor van Zuylen het voorbeeld van het Franse egoïsme.[1039] In zijn voorwoord wond van Zuylen er al geen doekjes rond: recente memoires van Generaals en staatsmannen probeerden  België de zwarte piet toe te schuiven voor hun eigen fouten. De Baron stond er op de ware toedracht openbaar te maken. Een apologie zou het echter niet worden: “la Belgique n’en a pas besoin, la vérité lui suffit”.[1040]

De verwijten als zou België in mei-juni 1940 de Geallieerde zaak verraden hebben, noemde van Zuylen lasterlijk. Hij haalde de toespraken aan van de Franse Premier Reynaud en Winston Churchill. Beiden hadden de Belgische capitulatie schandalig genoemd en verweten de Koning de landen die België ter hulp kwamen, in de steek te hebben gelaten. Van Zuylen beet fel van zich af: “Ce n’est pas pour nous qu’ils sont entrés en Belgique le 10 mai 1940, c’est pour eux-mêmes”.[1041] Hij herinnerde aan de uitspraken van Churchill tijdens de oorlog. De Britse Eerste Minister had toen verklaard dat Engeland totaal onvoorbereid en bijna ongewapend de oorlog begon. De meest opmerkelijke uitspraak van Churchill bleef de vergelijking van het Britse leger in 1939 met een politiemacht, meer was het niet. De slechte voorbereidingen van Frankrijk en Engeland konden België volgens van Zuylen niet aangewreven worden. Het was niet de fout van België dat hun  militaire stellingen als kaartenhuisjes in elkaar zakten. België had met haar Onafhankelijkheidspolitiek de mogelijkheid gekregen om budgetten vrij te maken voor haar verdedigingslinies. Het land was haar verplichtingen nagekomen door haar oorlogscapaciteit volledig te ontplooien. Wat viel ons dan nog te verwijten, vroeg van Zuylen zich af? België moest zich voor niets verontschuldigen. Kon een andere politiek ons het oorlogsleed wel bespaard hebben? Van Zuylen dacht van niet: “aucune politique n’était capable de nous en préserver, à cause de la terrible impréparation des Alliés”.[1042] Meer nog, zo stelde hij, België heeft met deze politiek de Geallieerden van een nog grotere ramp gevrijwaard. De Belgische neutraliteit gaf Engeland en Frankrijk acht maanden respijt om de onderbewapening van hun strijdkrachten weg te werken. Een Duitse offensief in de herfst van 1939 zou het verloop van de oorlog wel eens grondig vertekend kunnen hebben. De nederlaag van de Geallieerde troepen in mei-juni 1940 werd bepaald door gebeurtenissen buiten België. Opnieuw verwees van Zuylen naar de val van de Franse stellingen te Sedan. Er viel België niks te verwijten, zo concludeerde de Baron. De herhaling van de beschuldiging van verraad in de memoires van Churchill had 70 Belgische Generaals aangezet om daartegen te protesteren. De oud-Premier had hen geen antwoord gegund. Het deed van Zuylen aanzetten tot volgend oproep: “une réparation publique et solennelle s’impose”.[1043]

 

1952 was een vruchtbaar jaar voor van Zuylen. Hij schreef een artikel over Monseigneur Ancel en pende in een tweedelig artikel zijn wedervaren als assistent van de Belgische Ambassadeur bij de Heilige Stoel neer. Daar we dat laatste al bespraken in Deel II, verkiezen we het hier niet uitgebreid te herhalen.[1044]

In 1954 publiceerde van Zuylen in het tijdschrift Revue Générale belge twee bijdragen uit een groter werk omtrent de eerste Belgische schoolstrijd tijdens de jaren 1878-1879. De artikels vermelden uitdrukkelijk dat het hier om uittreksels van een groter werk ging dat later op het jaar zou gepubliceerd worden.[1045] Zover is het echter nooit gekomen. Wijlen Professor Jean Stengers lag aan de basis van een nooit geverifieerd gerucht als zou van Zuylen onder druk van de Belgische bisschoppen het boek La Belgique et le Vatican en 1879 niet gepubliceerd hebben. Dat zijn neef toen al drie jaar hulpbisschop met recht van opvolging van Luik was geworden, kan voor extra druk gezorgd hebben. Het oorspronkelijk manuscript bevindt zich nog steeds in het Château d’Ahin.

 

Het tweede boek van van Zuylen verscheen in 1959 onder de titel L’échiquier congolais.[1046] Het werk behandelt de diplomatieke geschiedenis van Kongo Vrijstaat en de daaropvolgende Belgische koloniale geschiedenis. Van Zuylen wilde met het boek de historici die het werk van Koning Leopold II hadden neergesabeld van antwoord voorzien. Het Kongolese succes was niet alleen te wijten aan de Koninklijke medewerkers en adviseurs als Banning, Brialmont, Lambermont, Strauch en van Eetvelde, maar evenzeer aan Leopold II. De medewerkers hadden inderdaad fantastisch werk geleverd, concludeerde de Baron, maar wie had ze samengebracht? Leopold II was meer dan hun broodheer, zijn diplomatieke handigheid ondersteunde de activiteiten van zijn medewerkers. Het geniale van de Koning zat voor van Zuylen in diens inschattingsvermogen en het talent de juiste middelen en mensen aan te wenden om het beoogde resultaat te bekomen. Sommige passages hebben dan ook meer weg van een hagiografie dan een historische studie. In de inleiding liet van Zuylen er geen twijfel over bestaan: het werk moest een hommage worden aan zij die België groter en mooier hadden gemaakt.[1047]

De conservatie aard van de Baron kwam tussen de regels duidelijk naar boven. België was er niet alleen met een koloniale ingesteldheid op uit getrokken, de natie had zich ook tot doel gesteld een beschavende rol te spelen in Midden-Afrika. Een missie die volgens van Zuylen volbracht was: “nous avons aussi et surtout relevé le niveau moral des noirs par l’introduction de la civilisation”.[1048] Een oordeel dat moeilijk anders kon uitvallen temeer daar van Zuylen Koning Boudewijn dankt voor het voortijdig vrijgeven van het archief van Koning Leopold II. Ook oude bekende Octave Louwers werkte mee aan het boek.[1049]

 

19.3 De kunstkenner

 

Pierre van Zuylen was zijn leven lang een ijverig kunstliefhebber. Het Château de Colonster was gekend voor de artistieke inrichting.[1050] Ook bij zijn collega’s stond de Baron bekend als kunstkenner. Zo vertelde Fernand Muûls in zijn memoires dat van Zuylen hem tijdens de Locarno-onderhandelingen een uitgebreide rondleiding gaf in the National Gallery in Londen.[1051]

Na de oorlog zou men beroep doen op zijn expertise. Zo werd hij in 1956 voorgedragen om deel uit te maken van de Commissie voor Oude Schilderkunst van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten. De Baron ging op in zijn lidmaatschap van de Commissie en zou het tot aan zijn dood in 1977 uitoefenen.[1052]

 

 

20. Eerherstel?

 

De publicatie en de bekroning van van Zuylens boek Les Mains Libres was in de Belgische politieke kringen niet onopgemerkt voorbijgegaan. Het boek werd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelfs als verplichte lectuur opgedragen aan de jonge diplomaten. Van Zuylen was de jaren na de oorlog in de vergeethoek geraakt. Zo was hij drie titels ontlopen waar hij normalerwijs gezien zijn carrière recht op had. Het zette Premier Joseph Pholien aan om Minister van Buitenlandse Zaken Paul van Zeeland op te dragen het dossier van van Zuylen opnieuw te bestuderen: “vous connaissez, sans doute, les conditions dans lesquelles en 1944 M. Spaak a été amené de lui retirer ses fonctions et le mettre à la disposition du ministre. En réalité, aucun reproche concret et précis ne lui a été fait. Il n’a, du reste, pas eu l’occasion d’exposer sa défense, la mesure prise à son égard n’ayant nullement le caractère d’une sanction disciplinaire. (…) Il considère que cette mesure constitue à son égard un blâme indirect de nature à entacher son passé professionnel”.[1053]

Koning Boudewijn ondertekende eind 1951 het KB waarin van Zuylen de titel van Groot Kruis in de Orde van Leopold II verleend werd.[1054] De twee andere titels waar de Baron recht op had, Groot Officier in de Orde van de Kroon en Grootofficier in de Leopoldsorde, kreeg hij uiteindelijk niet. Meer nog: de titel die hem wel verleend werd, werd nooit gehomologeerd. Het KB verscheen namelijk nooit in het Belgisch Staatsblad. Dat konden we concluderen uit het Personeelsdossier van Robert Capelle. Bij zijn afscheid van het Belgische diplomatiek korps stond het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor hetzelfde dilemma als bij van Zuylen: titels verlenen of niet. Personeelsdirecteur Graaf de Grunne stelde het volgende voor aan Secretaris-generaal Baron de Gruben: “peut-on proposer pour une décoration qui pourrait être, en l’occurrence, celle de Grand Officier du Léopold, éventuellement, pour éviter tout commentaire, on ne publierait pas cette décoration au Moniteur, ainsi qu’on l’a déjà fait précédemment pour le Baron van Zuylen”.[1055] De leden van de toenmalige regering waren niet geneigd om van Zuylen, om welke reden dan ook, volledig in ere te herstellen, maar de geste maakte hem wel opnieuw salonfähig. De Baron kon het erelint alsnog opspelden, en daar ging het uiteindelijk toch allemaal om.

 

 

21. Besluit

 

Pierre van Zuylen zat van bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog al meteen op één lijn met Koning Leopold. De nauwe contacten die we in Deel III al aantoonden, vonden een automatisch verlengstuk tijdens het conflict. Van bij zijn terugkeer in juli 1940 was de Baron actief in de kringen van de Koninklijke entourage. Diezelfde zomer bevestigde Koning Leopold III dit vertrouwen, wanneer hij via zijn Kabinetschef poogde van Zuylen te benoemen als Secretaris-generaal voor Buitenlandse Zaken. Ondanks zijn loslippigheid in de aanloop naar de ontmoeting van de Koning met Hitler, lijkt het er niet op dat de Baron dit vertrouwen ooit schond. Dat van Zuylen het Politiek Testament van de Koning ter inzage kreeg voor het verspreid werd, toont aan dat de Vorst de loyauteit van de Baron hoog in schatte. Ook na de oorlog heeft Baron van Zuylen de Koning nooit verloochend. Zijn steun aan de publicatie van een Witboek door de Koninklijke entourage en eveneens aan Capelle voor diens memoires, bewijzen zijn getrouwe houding.

De opstelling ten aanzien van de Belgische regering eerst in Frankrijk, daarna in Londen, was snel duidelijk afgelijnd. Enkele dagen na zijn terugkeer in België noemde hij de regering Pierlot niet meer in staat om te regeren. Toen Hitler verklaarde geen belang meer te hechten aan Pierlot en de zijnen, en hun de toegang tot het Belgische grondgebied verbood, wist ook van Zuylen dat de regering diplomatiek dood was. Nu het land internationaal geen vertegenwoordiger meer had, drong de Baron aan op een nieuw diplomatiek contactpunt. Hij ijverde er al snel voor om het Ministerie van Buitenlandse Zaken opnieuw te starten, desnoods kon onder het mom van Economische Zaken een stille diplomatie gevoerd worden. Het project werd vanuit het Paleis fel gesteund, wat meteen vragen doet rijzen bij de politieke afzijdigheid van de Koning. Het voorstel stootte echter op een Duits njet in oktober 1940. Ondertussen was de Koninklijke entourage, en dan met name Robert Capelle, Jacques Davignon en Pierre van Zuylen, al bezig met het stroomlijnen van de Belgische diplomatie. In de zomer van 1940 was namelijk gebleken dat vele Belgische diplomaten geen richtlijnen kregen van de regering. Ze bleven daarenboven in het ijle over de gebeurtenissen die aanleiding gaven tot de Belgische capitulatie. De regering zat in zak en as terwijl Minister van Koloniën De Vleeschauwer en Gouverneur-generaal Ryckmans vanuit Kongo tegenstrijdige berichten stuurden. Zij toonden steeds meer bereidheid de oorlog aan Geallieerde zijde verder te zetten. Een antwoord uit Brussel kon volgens Capelle, Davignon en van Zuylen niet uitblijven. In een brief aan de Ambassadeur te Bern stelde het drietal richtlijnen op voor de andere diplomaten. De betrokkenheid van van Zuylen achten we ondertussen bewezen, ondanks zijn staalharde ontkenning. De gevolgen van de Bern-richtlijnen bleven echter binnen de perken. De reactie van Ambassadeur Theunis uit Washington en het, late, antwoord van Spaak maakten dat weinigen zich geroepen voelden gehoor te geven aan het Koninklijke appel.

De houding van de Belgische kolonie bleef het Paleis na de diplomatieke richtlijnen zorgen baren. Ryckmans sprak steeds openlijker over een alliantie met Groot-Brittannië. De vrees dat dit België zou betrekken in een openlijk conflict met Italië, zorgde voor paniek in Koninklijke kringen. De twee Kongo-nota’s van augustus 1940 van de hand van Octave Louwers bewijzen dit overduidelijk. Om erger onheil te verhinderen drong van Zuylen er in oktober 1940 bij Generaal van Overstraeten op aan om de Belgische houding af te stemmen op die van Vichy-Frankrijk. Pétain had net met Hitler een collaboratieakkoord afgesloten in de hoop de stugge Duitse houding te temperen. Daarnaast aasde de Baron op een contact met de Belgen in het buitenland om hen te wijzen op de internationale houding van België. De Koning stemde aanvankelijk in met de voorstellen van van Zuylen. Hitler verbood echter enig contact met Londen, Leopoldstad of Vichy. Wellicht voorkwam de Führer hiermee een situatie die van Zuylen zeker in een onmogelijk parket had gebracht. De vraag blijft wat van Zuylen hiermee wou bereiken. Drong hij aan op een collaboratie omwille van ideologische redenen? Of wilde hij hiermee enkel Hitler paaien in het aanschijn van Berchtesgaden? Velaers en van Goethem zagen er een tegenhanger in voor die andere samenwerking van de regering met de Britten, een stelling die wij eveneens eerder zouden aanhangen. Ideologisch gezien was van Zuylen in de Nieuwe Orde-kringen te situeren, maar daarmee was hij nog geen aanhanger van het nazisme. Niettegenstaande hij zijn afkeer voor het communisme niet onder stoelen of banken stak en zijn zoon als Oostfronter sneuvelde, durven we te stellen dat daarvoor zeker geen voldoende bewijzen te vinden zijn.

Van Zuylen was niet aanwezig in Berchtesgaden en zijn betrokkenheid bij de voorbereidingen van het bezoek was niet te achterhalen. Hij wist wel dat het onderhoud er aan zat te komen. Het enthousiasme daaromtrent stak van Zuylen niet onder stoelen of banken. Hij ijverde er dan ook voor om een communiqué te kunnen verspreiden om het volk op de hoogte te brengen van het gesprek. Na afloop ervan was hij optimistisch ingesteld. De Baron verwachtte dat de Koning in Berchtesgaden een gunstiger bezettingsregime kon afdingen, maar die hoop bleek al snel onterecht. De moeilijkheden voor de Belgische bevolking bleven aanhouden. Een nieuwe démarche was volgens van Zuylen wenselijk. Hij stelde steeds zijn hoop op een algemene onderhandelingsronde met Duitsland, waarbij de noden van natie definitief gelenigd zouden worden. De Secretarissen-generaal waren daartoe onmachtig, daarom moest voor van Zuylen een rechtstreekse connectie met Berlijn in stelling gebracht worden. Davignon werd als ideale man naar voren geschoven. Het voorstel overleefde de tand des tijd niet.

Voor de buitenwereld hulde de Koning zich steeds meer in stilte. Intern was de entourage plannen aan het maken voor het moment waarop een compromisvrede gesloten afgesloten zou worden. Van Zuylen werkte nauw samen met Capelle, Louwers en van Overstraeten om een scenario op te stellen voor een vlotte overgang na een wapenstilstand. De inbreng van de Koning was daarin groot, wat wellicht een afspiegeling was van de rechtse ideeën die het Koninklijk gevolg er op nahield. Het Parlement zou verhinderd moeten worden al te snel samen te komen. De Koning zou daarop een nieuwe regeringsploeg aanstellen, terwijl Pierlot en de zijnen bedankt zouden worden voor al dan niet bewezen diensten. Toen duidelijk werd dat een Geallieerde overwinning steeds meer kans op slagen had, veranderde de Koning van tactiek. Hij stelde een Politiek Testament op waarin hij zijn visie op de toekomst van het land uit de doeken deed. Van Zuylen kreeg het stuk over het Buitenlands Beleid ter inzage en beaamde de uitspraken van de Vorst. Hijzelf werkte evenzeer aan een diplomatiek testament. Daarin zette hij de ideeën uiteen die hij in zijn latere geschriften zou herhalen. Voornaamste gedachte en bij momenten verwijt, bleef de onvoldoende voorbereiding van de Geallieerden. Niet België, maar zijzelf hadden de Duitse overwinning in mei-juni 1940 mogelijk gemaakt. Van Zuylen ging in tegen de stelling als zou de Koning de Geallieerden verraden hebben.

Van Zuylen kreeg het na de oorlog zwaar te verduren. Door Spaak werd hij al snel op een zijspoor gezet in afwachting van zijn afscheid van het diplomatiek korps in 1946. In de pers werd hij aangepakt voor zijn rol in de Bern-richtlijnen. Ook het Gerecht voelde hem aan de tand. Eerst in de zaak van Le Soir, waarbij hij toegaf een morele instemming met het heropstarten van de krant betuigd te hebben. Ook zijn contacten met de rechtsgezinde journalist George Baetse brachten hem in opspraak. Later werd van Zuylen door het Krijgsauditoraat het vuur aan de schenen gelegd wegens zijn inbreng in de Koninklijke politiek.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[714] VAN GOETHEM, H. en VELAERS J. Leopold III: De Koning, het land, de oorlog. Tielt, 2001.

[715] VANLANGENHOVE, L’Elaboration, 369.

[716] De waakzaamheid aan het front was inderdaad weggeëbd. Voorbeeld daarvan is de vraag van Generaal Michiels aan Pierre van Zuylen: “si l’amélioration de la situation internationale ne permettrait pas de relâcher quelque peu les précautions militaires”. Van Zuylen toonde zich uitermate verrast en wees de Generaal er op dat de situatie nog nooit zo erg was geweest en maande de legerstaf aan tot waakzaamheid. Een tevergeefse boodschap, enkele dagen later zou blijken dat de Generale staf weldegelijk verloven had uitgevaardigd. Een beslissing waar van Zuylen jaren later nog steeds furieus op reageerde. VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, 550.

[717] VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, 550. en VANWELKENHUYZEN, Les avertissements, 261.

[718] VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, 552.; VAN OVERSTRAETEN, Albert I-Léopold III, 571.en AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 1, Journées des 9 et 10 mai, R. Capelle.

[719] VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, 553-554.; VAN OVERSTRAETEN, Albert I-Léopold III, 574.en AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 1, Journées des 9 et 10 mai, R. Capelle. Het contacteren van Londen en Parijs verliep trouwens niet van een leien dakje. Van Zuylen raakte maar niet verbonden met de Belgische Ambassades aldaar. De Baron had de dag voor de invasie nog de ondergrondse lijn laten controleren en was dan ook verontwaardigd toen die dienst weigerde. Vanlangenhove besloot zelf naar de telefooncentrale te rijden om zaak uit te pluizen. Eenmaal hij daar aangekomen was, bleek dat geen enkele telefoonoperator nog aanwezig was. Allen hadden namelijk de opdracht gekregen om bij een bombardement het gebouw te ontvluchten. Vanlangenhove trof er echter nog één klerk aan die uiteindelijk toch de verbinding kon instellen. Zie: SOMA, AB 1923, F. Vanlangenhove, Extrait des mémoires privés inédits de Fernand Van Langenhove, secrétaire général du Ministère des Affaires Etrangères en 1940 , 3. Zie ook: VANLANGENHOVE, F. La Belgique Et Ses Garants, L'Été 1940: Contribution à L’histoire de la politique extérieure de la Belgique pendant la Seconde Guerre Mondiale. Brussel, 1972.

[720] VANWELKENHUYZEN en DUMONT, 1940: le grand exode, 50-51.

[721] MUULS, Quarante années, 113.

[722] SOMA, AB 1923, Extrait des mémoires privés inédits de Fernand Van Langenhove, secrétaire général du Ministère des Affaires Etrangères en 1940, F. Vanlangenhove, 8.

[723] VAN OVERSTRAETEN, Albert I-Léopold III, 617. en VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 189.

[724] SOMA, AB 1923, Extrait des mémoires privés inédits de Fernand Van Langenhove, secrétaire général du Ministère des Affaires Etrangères en 1940, F. Vanlangenhove, 8-9. en AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 274, d’Aspremont Lynden, 20-07-1940. Zie ook: MUULS, Quarante années, 117.

[725] Een bij momenten helse tocht voor de functionarissen. Verschillende leden van de delegatie raakten afgezonderd. Op een bepaald moment brachten Vanlangenhove en van Zuylen de nacht door op de hooizolder van een boerderij.

[726] SOMA, AB 1923, F. Vanlangenhove, Extrait des mémoires privés inédits de Fernand Van Langenhove, secrétaire général du Ministère des Affaires Etrangères en 1940, 10-12. en VANWELKENHUYZEN en DUMONT, 1940, 279.

[727] SOMA, AB 1923, F. Vanlangenhove, Extrait des mémoires privés inédits de Fernand Van Langenhove, secrétaire général du Ministère des Affaires Etrangères en 1940, 15. Zie ook: VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 252.

[728] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 56B, Communication faite par Monsieur van Langenhove aux hauts fonctionnaires le 28 mai.

[729] Ibidem. Vanlangenhove, van wie we niet konden achterhalen of hij uit eigen naam sprak of uit naam van de Minister van Buitenlandse Zaken, bracht een zeer duidelijke boodschap: “Nous n’avons plus de Souverain en état de régner. Nous allons poursuivre notre travail. La loyauté de la Belgique ne saurait être mise en discussion malgré ces événements militaires catastrophiques. Le gouvernement belge poursuit sa politique. Le General Denis prend les mesures nécessaires pour se poursuivre la lutte et reconstituer une armée d’au monis 250.000 hommes. La Belgique subsiste donc, non seulement comme un symbole, mais aussi donc une réalité: une armée, un gouvernement une colonie.”

[730] DE SCHRYVER, Oorlogsdagboeken, 72.

[731] MUULS, Quarante années, 129.

[732] CAPELLE, Au service du Roi, deel II, 45-49. en STENGERS, Léopold III, 47-54.

[733] COGELS, Souvenirs d’un diplomate, 59-60. GERARD-LIBOIS en GOTOVITCH, L’an 40, 238-239. en VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 277-279.

[734] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 410 en 417-429.; STENGERS, Léopold III, 64-68. en COOLSAET, Buitenlandse Zaken, 75-76.

[735] VAN OVERSTRAETEN, Au Service de la Belgique, 60.

[736] DE SCHRYVER, Oorlogsdagboeken, 115-122.; Secretariaat van de Koning. Witboek 1936-1946. 224.; GERARD-LIBOIS, L’an 40, 244-245. en VANWELKENHUYZEN en DUMONT, 1940, 265.

[737] Kabinetschef Frédéricq had in Bern een gesprek met Burggraaf Berryer, een gezant van de regering. Volgens Berryer waren Vanlangenhove en Le Ghait de Koning afvallig, van Zuylen en Delvaux de Fenffe hadden zich daarentegen aan de zijde van de Koning geschaard. AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 179, R. Capelle, 29-06-1940.

[738] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 230, R. Capelle, 10-07-1940. GERARD-LIBOIS en GOTOVITCH, L’an 40, 207-210. en VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 335-337.

[739] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 76.

[740] AKP, secretariat Leopold III, XVG, 230, annexe, R. Capelle, 10-07-1940.

[741] AKP, secretariaatLeopold III, XVG, 230, annexe, R. Capelle, 10-07-1940.

[742] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 249, R. van Overstraeten, 16-07-1940. en VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 48-49.

[743] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 249, R. van Overstraeten, 16-07-1940.

[744] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 249, R. van Overstraeten, 16-07-1940.

[745] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 393-396. en DE JONGHE, Hitler en het politieke lot van België, 188-189.

[746] SOMA, AA38, Processen-verbaal van de zittingen van het comité van de Secretarissen-generaal, 1940-1944, 12-07-1940.

[747] SOMA, AA38, Processen-verbaal van de zittingen van het comité van de Secretarissen-generaal, 1940-1944, 17-07-1940. en DE JONGHE, Hitler en het politieke lot van België, 154-155.

[748] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 396. VAN DEN WIJNGAERT, Het beleid van het comité van de secretarissen-generaal, 40. en DE JONGHE, Hitler en het politieke lot van België, 154-155 en 190.

[749] Zie: Hoofdstuk I: 7.5.

[750] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 347, van Zuylen aan Capelle, 12-08-1940.

[751] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 351, Capelle aan van Zuylen, 14-08-1940.

[752] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 351, Capelle aan van Zuylen, 14-08-1940.

[753] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 402, Delmer aan Reeder, 31-08-1940.

[754] Ibidem.

[755] VAN DEN WIJNGAERT, Het beleid van het comité van de secretarissen-generaal, 124.

[756] DELANDSHEERE en OOMS, La Belgique sous les nazis, 136-137.

[757] VAN DEN WIJNGAERT, Het beleid van het comité van de secretarissen-generaal, 40.

[758] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 575, onderhoud von Bargen en Berryer, 15-10-1940.

[759] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 575, onderhoud von Bargen en Berryer, 15-10-1940.

[760] COGELS, Souvenir d’un diplomate, 69.

[761] COGELS, Souvenir d’un diplomate, 69-70. en AKA, Dossier R. Capelle, Ondervraging G. Baetse, 23-11-1946.

[762] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 76. en AKP, secretariaat Leopold III, 255, R. Capelle, juli 1940.

[763] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 222, R. Capelle, 08-07-1940.

[764] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 82.

[765] COGELS, Souvernirs d’un diplomate, 67.

[766] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 284, R. Capelle, 24-07-1940.

[767] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 284, R. Capelle, 24-07-1940.

[768] Zie daarvoor: VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 291-292.

[769] AKP, secretariat Leopold III, XVG E, Berne, d’Ursel, 11-07-1940.

[770] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 284, R. Capelle, 24-07-1940.

[771] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 294, R. Capelle, 26-07-1940.

[772] “Annexe 103: lettre de l’ambassadeur de Belgique en France Le Tellier au baron van Zuylen”, in: Recueil des documents établi par le secrétariat du Roi, 212.

[773] “Annexe 103: lettre de l’ambassadeur de Belgique en France Le Tellier au baron van Zuylen”, in: Receuil des documents établi par le secrétariat du Roi, 212.

[774] STENGERS, Léopold III et le gouvernement, 88-89.

[775] STENGERS, Léopold III et le gouvernement, 88-89. en DE JONGHE, Hitler en het politieke lot van België, 160-168.

[776] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 83.

[777] STENGERS, Léopold III et le gouvernement, 84-86. en VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 500-501.

[778] Auguste De Schryver verklaarde tijdens een bezoek aan Washington in november 1942 over de gebeurtenissen van juni 1940: “on décide d’envoyer De Vleeschauwer avec le maximum des pouvoirs au Congo pour le protéger contre les Anglais”. Zie: STENGERS, Léopold III et le gouvernement, 95.

[779] STENGERS, Léopold III et le gouvernement, 115-116. Zie ook: VANLANGENHOVE, La Belgique et ses garants, 198-199.

[780] STENGERS, Léopold III et le gouvernement, 91. en COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 309.

[781] STENGERS, Léopold III et le gouvernement, 115-116.

[782] RYCKMANS, Messages de Guerre, 32-34. en VANDERLINDEN, Pierre Ryckmans, 441.

[783] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 503-504. en COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 308-309.

[784] Zie hierboven 4.1.

[785] AKP, secretariaat Leopold III, XVG, 347, van Zuylen aan Capelle, 12-08-1940.

[786] Recueil de documents établi par le Secrétariat du Roi, annexe 148, Note remise au Roi, le 14 août 1940, 383-385. Zie ook: VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 506-507.

[787] Recueil de documents établi par le Secrétariat du Roi, annexe 149, Seconde note remise au Roi, le 24 août 1940, 386-387. Zie ook: VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 506-507.

[788] SCHEPENS, Dagboek van een conflict, 204-205.

[789] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 506 en 1063 (464).

[790] AKA , Dossier R. Capelle, ondervraging O. Louwers, 13-10-1947.

[791] Cfr. Hoofdstuk III 8.

[792] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 116. en CAPELLE, Au service du Roi, II, 81-82.

[793] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 117.

[794] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 116-118.

[795] Recueil de documents, 393-399.

[796] “Sans vous je flotterais encore dans les suppositions, car le Ministre ne répondra sans doute jamais à mon rapport. Vous n’ignorez pas que nos relations avec le département sont généralement à sens unique. Il est le fleuve, nous sommes les ruisseaux qui l’alimentons sans réciprocité. Que n’y a-t-il entre lui et nous un circuit sanguin dont il serait le cœur qui donne et reçoit”. Envoyer un rapport c’est jeter une pierre dans un puits si profond que l’écho ne remonte jamais jusqu’à l’oreille de son auteur”. AKP, secretariaat Leopold III, XVA/15, 212, d’Ursel aan Capelle, 12-01-1940.

[797] De Britse diplomaat Kelly geciteerd in STENGERS, Léopold III, 139.

[798] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E Berne, 388, Capelle aan d’Ursel, 28-08-1940.

[799] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E Berne, 388, Capelle aan d’Ursel, 28-08-1940.

[800] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E Berne, 388, Capelle aan d’Ursel, 28-08-1940.

[801] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E Berne, 388, Capelle aan d’Ursel, 28-08-1940.

[802] AKA, Dossier R. Capelle, Ondervraging Capelle, 16-08-1947.

[803] De volledige inhoud van de brieven is terug te vinden in Receuil de documents, 399-401. ook FPHS, F074, 1593 en 1599.

[804] STENGERS, Leopold III, 139.

[805] Recueil de documents, 399.

[806] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 83.

[807] AKA, Dossier R. Capelle, ondervraging van Zuylen, 23-06-1947.

[808] AKA, Dossier R. Capelle, ondervraging Davignon, 23-06-1947. Beiden ontkenden opnieuw op 28 oktober 1947.

[809] AKA, Dossier R. Capelle, ondervraging Capelle, 16-06-1947. Zie ook: SOMA, AA1276, Map 12, Conclusies van het onderzoek naar Graaf Capelle, M. Huwart, 12-06-1948, p73.

[810] AKA, Dossier R. Capelle, ondervraging d’Ursel, 20-10-1947.

[811] AKA, Dossier R. Capelle, ondervraging van Zuylen, 18-06-1947.

[812] “On m’appelle l’homme noir”, in: AKP, secretariaat Leopold III, XVA/16, 236, R. Capelle, 20-01-1940.

[813] CAPELLE, Au service du Roi, II, 84.

[814] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 510.

[815] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 83.

[816] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 83.

[817] PIRENNE, Mémoires et notes politiques, 209. d’Ursel deed dit in september 1941 al.

[818] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 4, 293.

[819] Ibidem.

[820] DE JONGHE en DURNEZ, Weg naar Berchtesgaden, 26.

[821] LEOPOLD III, Kroongetuige, 85.

[822] Ibidem, 84.

[823] Ibidem, 84-85

[824] STENGERS, Léopold III, 138-146.

[825] DUMOULIN, Spaak, 210-211.

[826] Recueil de documents, ‘G. Theunis au comte L. d’Ursel’, 402. en STENGERS, Léopold III, 148-149.

[827] Ibidem, 403.

[828] CROMBOIS, Camille Gutt, 119-120.

[829] FPHS, F074, D1696, de Lichtervelde aan Vanlangenhove, 10-12-1941.

[830] DUMOULIN, Spaak, 221. en STENGERS, Léopold III, 147.

[831] Om de chronologie en de leesbaarheid van de studie te bevorderen, zullen we deze later behandelen.

[832] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 347, van Zuylen aan Capelle, 12-08-1940.

[833] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 351, Capelle aan van Zuylen, 14-08-1940.

[834] Ahin, brief Capelle aan van Zuylen, 3-09-1940.

[835] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 512.

[836] Recueil de documents, “Note envoyé par M. Fredericq au Ministre des Colonies, M. De Vleeschauwer”, 390-391. en DE JONGHE, Hitler en het politieke lot van België, 215-216.

[837] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 512. Jaspar en Huysmans waren immers nog aanwezig in Londen. De vrees bestond erin dat zij de nieuwe regering zouden leiden.; COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 309. en COOLSAET, Buitenlandse Zaken, 77-78.

[838] DENUIT, Congo, kampioen van oorlogvoerend België, 57-60. en VANDERLINDEN, Pierre Ryckmans, 462-463.

[839] RYCKMANS, Messages de guerre, 42-46.

[840] RYCKMANS, Messages de guerre, 42-46. en VANDERLINDEN, Pierre Ryckmans, 463-464.

[841] Recueil de documents, “Télégramme chiffré secret expédié par le ministre des Colonies”, 392-393. DE JONGHE, Hitler en het politieke lot van België, 216-217. en VELAERS en van GOETHEM, Leopold III, 513-514.

[842] RYCKMANS, Messages de guerre, 46-48.

[843] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 541.

[844] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 74.

[845] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 74-75.

[846] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 561-563. VANDERLINDEN, Pierre Ryckmans, 453-457.

[847] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 85.

[848] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 553-554. Pétain wilde duidelijk minder ver gaan dan Minister van Buitenlandse Zaken Laval. De Maarschalk was in tegenstelling tot zijn Minister niet bereid tot militaire collaboratie. Zie ook: ARON, Histoire de Vichy, 288-297. en MICHEL, Pétain et le régime de Vichy, 62-65.

[849] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 86.

[850] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 86.

[851] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 564.

[852] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 86.

[853] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 86.

[854] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 87-89.

[855] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 91.

[856] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 567-568.

[857] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 542-543.

[858] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 325-326. en DE JONGHE, Hitler en het politieke lot van België, 83-84.

[859] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 381.

[860] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 88.

[861] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 88. en VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 544.

[862] VELAERS en van GOETHEM, Leopold III, 546-550.; DE JONGHE, Hitler en het politieke lot va België, 239-252. en STENGERS, Léopold III, 156-157. Zie ook: Recueil de documents, ‘l’entrevue de Berchtesgaden’, 405-406.

[863] D’YDEWALLE, Mijn Oorlogsjaren, 93.

[864] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 93.

[865] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 147.

[866] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 147-148.

[867] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 93.

[868] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 147-148.

[869] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 668, R. Capelle, 13-11-1940.

[870] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 668, R. Capelle, 13-11-1940.

[871] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 668, R. Capelle, 13-11-1940.

[872] DE JONGHE, Hitler en het politieke lot van België, 260-261.

[873] VELAERS en van GOETHEM, Leopold III, 582-586. en STENGERS, Léopold III, 159-160.

[874] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 588-590.; STENGERS, Léopold III, 159. en DE JONGHE, Hitler en het politieke lot van België, 295-300.

[875] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 93.

[876] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 586-588 en 590.

[877] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 97-98. en STENGERS, Léopold III, 161-162.

[878] Almanach Royal, (1939) 227.

[879] Gobert d’Aspremont Lynden was net als Capelle door Buitenlandse Zaken bij de Koning gedetacheerd. Sinds 1938 was hij adjunct-kabinetschef van Koning Leopold III. “d’Aspremont Lynden, Gobert”, in: Livre bleu, 108.

[880] AKA, Dossier R. Capelle, Ondervraging G. Baetse, 23-11-1946. en Ondervraging P. van Zuylen, 13-12-1946.

[881] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 592.

[882] STENGERS, Léopold III, 161.

[883] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 601.; STENGERS, Léopold III, 163-164.; DUMOULIN, Spaak, 227-228.; COOLSAET, België en zijn Buitenlandse Politiek, 310.

[884] RYCKMANS, Messages de guerre, 57.

[885] RYCKMANS, Messages de guerre, 58.

[886] AKA, Dossier R. Capelle, Ondervraging G. Baetse, 23-11-1946.

[887] DUMOULIN, Spaak, 221-222.

[888] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, d’Ursel aan Capelle, 13-11-1940 en 16-11-1940.

[889] AKP, Kabinet Leopold III, 1423, d’Ursel aan Fredericq, 15-11-1940.

[890] AKP, Kabinet Leopold III, 1423, d’Ursel aan Fredericq, 15-11-1940.

[891] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, d’Ursel aan Capelle,  05-12-1940.

[892] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, d’Ursel aan Capelle,  05-12-1940.

[893] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, d’Ursel aan Capelle, 13-11-1940. Naast de brief had Capelle neergepend: “Nous préparons une lettre à d’Ursel avec van Zuylen”.

[894] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, ontwerp van Zuylen, 20-12-1940.

[895] Dit had d’Ursel ook al laten weten aan een Belgische diplomaat in Parijs midden november. d’Ursel had duidelijk gemaak dat de Zwitserse regering geen nieuwe benoeming van een posthoofd zou aanvaarden. Ook niet als de benoeming vanuit Brussel zou voorgedragen worden. AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 677, verklaringen de Goffaux, 14-11-1940.

[896] “Je vais éclairer votre réligion sur les points soulevés par Spaak, mais il ne faudrait pas en faire l’objet d’une circulaire à vos collègues”. AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, ontwerp van Zuylen, 20-12-1940.

[897] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, ontwerp van Zuylen, 20-12-1940.

[898] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, ontwerp van Zuylen, 20-12-1940.

[899] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, ontwerp van Zuylen, 20-12-1940.

[900] Bewijs daarvan de bijgevoegde notitie ‘Au Roi’ met de door Capelle aanbevolen correcties. AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, ontwerp van Zuylen, 20-12-1940.

[901] STENGERS, Léopold III, 166-167.

[902] FPHS, F074, 1642, Spaak aan d’Ursel, 26-01-1941.

[903] FPHS, F074, 1642, Spaak aan d’Ursel, 26-01-1941.

[904] FPHS, F074, 1642, Spaak aan d’Ursel, 26-01-1941.

[905] STENGERS, Léopold III, 165.; DUMOULIN, Spaak, 222. en FPHS, F074, 1651, Bourquin aan Vanlangenhove, 25-01-1941.

[906] STENGERS, Léopold III, 167-168.

[907] AKP, secretariaat Leopold III, XV G E, Bern, Capelle in gespek met Janssens, 29-01-1941.

[908] STENGERS, Léopold III, 167.

[909] DUMOULIN, Spaak, 179 en 223.

[910] DUMOULIN, Spaak, 223.

[911] DUMOULIN, Spaak, 223-225

[912] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 139.

[913] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 602-603. en VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 101-104.

[914] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 139.

[915] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 141.

[916] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 606-607.

[917] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 711D, van Zuylen aan Capelle, 12-12-1940.

[918] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 711B, van Overstraeten, 15-12-1940. en VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 106-110.

[919] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 711B, van Overstraeten, 15-12-1940. en VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 106-110.

[920] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 711B, van Overstraeten, 15-12-1940. en VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 106-110.

[921] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 711B, van Overstraeten, 15-12-1940. en VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 106-110.

[922] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 711B, van Overstraeten, 15-12-1940. en VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 106-110.

[923] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 718, R. Capelle, 19-12-1940. en AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 719, R. Capelle, 18-12-1940.

[924] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 776, R. Capelle, 25-01-1941.

[925] FPHS, F188, 3916.

[926] D’YDEWALLE, Mijn Oorlogsjaren, 82-83.

[927] D’YDEWALLE, Mijn Oorlogsjaren, 90.

[928] KADOC, BE / 942855 / 1183, Map 32, 21-02-1941.

[929] KADOC, BE / 942855 / 1183, Map 32, 21-02-1941.

[930] KADOC, BE / 942855 / 1183, Map 32, 21-02-1941.

[931] KADOC, BE / 942855 / 1183, Map 32, 21-02-1941.

[932] KADOC, BE / 942855 / 1183, Map 32, 21-02-1941.

[933] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 657-658.; LUYKX, Politieke Geschiedenis van België, 393. en VAN DEN WIJNGAERT, Het beleid van het Comité van Secretarissen-generaal, 135.

[934] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 197-199.

[935] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 663.

[936] AKP, secretariaat Leopold III, XV G J, 35, Capelle, 19-03-1941.

[937] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 849, P. van Zuylen, 19-03-1941.

[938] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 849, P. van Zuylen, 19-03-1941.

[939] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 849, P. van Zuylen, 19-03-1941.

[940] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 849, P. van Zuylen, 19-03-1941. en SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 200.

[941] Ahin, brief Secretaris-generaal voor Financiën, 25-06-1941.

[942] VAN DEN WIJNGAERT, Het beleid van het Comité van Secretarissen-generaal, 114-115.

[943] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 669-670.

[944] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 2, 206-210.

[945] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 915, R. Capelle, 08-07-1941.

[946] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 915, R. Capelle, 08-07-1941.

[947] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 915, R. Capelle, 08-07-1941.

[948] AKP, secretariaat Leopold III, XV G, 915, R. Capelle, 08-07-1941.

[949] In het Archief van Jacques Pirenne vonden in het audiëntieboek geen aantekening terug waaruit men kon concluderen dat van Zuylen die tijd op het Paleis werd ontvangen. AKP, secretariaat Leopold III, Jacques Pirenne, nr.53, Période de la guerre, audiences donnés par le roi à Laeken de mai 1940 jusqu’à sa déportation.

[950] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 168.

[951] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 167-172. en VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 737-740.

[952] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 635. en SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 3, 410.

[953] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 3, 411.

[954] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 3, 411. en VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 154-155.

[955] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 636. en SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 3, 413 en 433-443.

[956] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 636.

[957] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 684.

[958] SOMA, AA897, Pierre van Zuylen aan Paul van Zuylen, 22-01-1943.

[959] LUYKX, Geschiedenis van de Internationale betrekkingen, 312-328.

[960] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 181.

[961] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], R. Capelle, 19-04-1942.

[962] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], R. Capelle, 19-04-1942.

[963] Zie notulen eerste vergadering en conclusies: AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], R. Capelle, 19-04-1942 en 10-07-1942.

[964] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], Capelle, van Overstraeten, Louwers en van Zuylen, 10-07-1942.

[965] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], Capelle, van Overstraeten, Louwers en van Zuylen, 10-07-1942.

[966] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], Capelle, van Overstraeten, Louwers en van Zuylen, 10-07-1942, 8.

[967] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], Capelle, van Overstraeten, Louwers en van Zuylen, 10-07-1942, 8.

[968] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], Capelle, van Overstraeten, Louwers en van Zuylen, 10-07-1942, 13.

[969] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], Capelle, van Overstraeten, Louwers en van Zuylen, 10-07-1942.

[970] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], Capelle, van Overstraeten, Louwers en van Zuylen, 10-07-1942.

[971] AKP, secretariaat Leopold III, nr. [151], Capelle, van Overstraeten, Louwers en van Zuylen, 10-07-1942.

[972] LUYKX, Geschiedenis van de Internationale betrekkingen, 327-333.

[973] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 819-820.

[974] Geciteerd in VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 824.

[975] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 823-824.

[976] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 275-278. en VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 830-831.

[977] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 278-279.

[978] Recueil de documents, “Mémoire du Roi”, 507.

[979] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 292.

[980] VAN OVERSTRAETEN, Sous le joug, 292.

[981] Zie bijlage: 2.

[982] Ahin, Le Roi et la politique d’indépendance, P. van Zuylen, 1.

[983] Ahin, Le Roi et la politique d’indépendance, P. van Zuylen, 1.

[984] VAN ZUYLEN, P. Les Mains Libres. Parijs, 1950.

[985] Ahin, Le Roi et la politique d’indépendance, P. van Zuylen, 9.

[986] Ahin, Le Roi et la politique d’indépendance, P. van Zuylen, 10.

[987] Ahin, Le Roi et la politique d’indépendance, P. van Zuylen, 10.

[988] Ahin, Le Roi et la politique d’indépendance, P. van Zuylen, 10-11.

[989] Ahin, Le Roi et la politique d’indépendance, P. van Zuylen, 12.

[990] “Deux grands dangers nous menacent toujours: la possibilité d’une embarquement qui serait une catastrophe pour le pays et si nous y échapperons comme je le souhait et l’espère. (…) il suffit de voir l’esprit révolutionnaire qui règne non seulement chez nous mais en France et ailleurs et qui est grandement encouragent pour les (?) bolcheviques. Je crois que seule une occupation prolongé de nos amis, nous évitera les dangers communistes.” SOMA, AA897, Pierre van Zuylen aan Paul van Zuylen, 23-01-1944.

[991] De fervente anticommunistische houding van van Zuylen was bij de andere leden van het diplomatiek korps bekend. Zie: ROTHSCHILD, Les chemins de Munich, 237.

[992]VAN DEN WIJNGAERT, Het beleid van het comité van de secretarissen-generaal, 295-296.

[993] VANLANGENHOVE, L’Elaboration, 378.; DE STAERCKE, Mémoires, 91-92. en AKP, secretariaat Leopold III, R. Capelle, “Top Secret”, 208.

[994] ARAB, Notulen van de Ministerraad, 02-10-1944.

[995] DE STAERCKE, Mémoires, 91-92.

[996] KB, 04-11-1944.

[997] Het desbetreffende artikel hebben we, door de beperkte overlevering van de toenmalige kranten, niet kunnen traceren, maar we gaan er van uit dat het onderzoek van Professor Stengers onderbouwd is. STENGERS, Léopold III, 184.

[998] “Première offensive des mous contre les durs – Mouvement diplomatique”, La Dernière Heure (19-10-1944). Geciteerd in STENGERS, Léopold III, 184.

[999] STENGERS, Léopold III, 184.

[1000] STENGERS, Léopold III, 184.

[1001] Geciteerd in: STENGERS, Léopold III, 184.

[1002] SOMA, AA897, Pierre van Zuylen aan Paul van Zuylen, 26-10-1944.

[1003] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 910.

[1004] “La Diplomatie du Palais”, Le Soir (23-06-1945).

[1005] “La Question Royale – Une nouvelle manoeuvre contre le Roi”, La Libre Belgique (24-04-1945).

[1006] Ahin, “Le Roi et son entourage en 1940”, Le Peuple (05-07-1945).

[1007] Ahin, Spaak aan van Zuylen, 07-03-1946.

[1008] Ahin, van Zuylen aan Spaak, niet verstuurd, 08-03-1946.

[1009] KB, 25-04-1946.

[1010] AMBZ, Personeelsdossier 2247, R. Capelle. en AMBZ, Personeelsdossier 1844, L. d’Ursel.

[1011] AMBZ, Personeelsdossier 1786, J. Davignon.

[1012] Het rapport waarvan hier sprake vonden we niet terug in het Archief van het Koninklijk Paleis. Het bestaan ervan werd nergens bevestigd. AKP, secretariaat Leopold III, onuitgegeven memoires R. Capelle, Top Secret. Intérieur de Cour. 2 volumes. S.l., 1959-1961. Deel II, 214/4-5.

[1013] ROTHSCHILD, Les chemins de Munich, 237.; MUULS, Quarante années, 150. en CONWAY, Collaboration in Belgium, 279.

[1014] SOMA, AA897, Pierre van Zuylen aan Paul van Zuylen, 26-10-1944. en POSWICK, “In Memoriam”, 183.

[1015] DE BENS, Belgische dagbladpers onder Duitse censuur, 333-348. en GERARD-LIBOIS en GOTOVITCH, L’an 40, 313-314.

[1016] DE BENS, Belgische dagbladpers onder Duitse censuur, 335-336.

[1017] AKA, Dossier R. Capelle, Ondervraging G. Baetse, 23-11-1946 en Ondervraging P. van Zuylen, 13-12-1946.

[1018] DE BENS, Belgische dagbladpers onder Duitse censuur, 343.

[1019] GERARD-LIBOIS en GOTOVITCH, L’an 40, 315-316.

[1020] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 912.

[1021] AKP, secretariaat Leopold III, onuitgegeven memoires R. Capelle, Top Secret. Intérieur de Cour. 2 volumes. S.l., 1959-1961. Deel II, 226-227. Zie ook: CAPELLE, Dix-huit ans auprès du Roi, 369.

[1022] SOMA, AA1276, R. Capelle, Map 3, 949.

[1023] AKP, secretariaat Leopold III, onuitgegeven memoires R. Capelle, Top Secret. Intérieur de Cour. 2 volumes. S.l., 1959-1961. Deel II, 274 en 284.

[1024] VELAERS en VAN GOETHEM, Leopold III, 996.; LUYKX, Politieke Geschiedenis van België, 449. en DUJARDIN, Gaston Eykens tussen Koning en Regent, 92.

[1025] ABA, Fonds van Roey, ‘Correspondentie’, van Zuylen aan Koning Leopold, 23-02-1950.

[1026] DUJARDIN, Gaston Eykens tussen Koning en Regent, 102.

[1027] ABA, Fonds van Roey, ‘Correspondentie’, van Zuylen aan Koning Leopold, 23-02-1950.

[1028] ABA, Fonds van Roey, ‘Correspondentie’, van Zuylen aan Kardinaal van Roey, 23-02-1950. en DUJARDIN, Gaston Eyskens tussen Koning en Regent, 102.

[1029] LUYKX, Politieke Geschiedenis van België, 449-451.

[1030] E-mail Valeria Leonardi, 23-07-2004. en E-mail Anne de Wouters, 16-08-2004.

[1031] FORRIER, M. De Orde van Malta in de Zuidelijke Nederlanden (12de-18de Eeuw). Brussel, 1993.; Der Johanniterorden – Der Malteserorden: Der ritterliche Orden des hl. Johannes vom Spital zu Jerusalem. Keulen, 1988.; http://www.orderofmalta.org/storia.asp?idlingua=5, 2005. en http://www.ordredemaltebelgium.org/gen_histoire.html, 2005.

[1032] VAN BOSBEKE, Ridders van nu, 198.

[1033] DELLA FAILLE DE WAERLOOS, “De organisatie en de activiteiten van de Orde van Malta in de wereld en in België”, in: R. DELLA FAILE DE WAERLOOS, red., De Orde Van Malta, Brussel, 1980, 121-124.

[1034] POSWICK, “In memoriam”, 182.; E-mail Valeria Leonardi, 23-07-2004.  en E-mail Anne de Wouters, 16-08-2004.

[1035] Geciteerd in: VAN BOSBEKE, Ridders van nu, 199.

[1036] VAN ZUYLEN, P. "La première mission de Vicomte XIIII à Rome", in: Revue Générale belge. 63, (1930), 31-48.

[1037] VAN ZUYLEN, P. "La Nonciature Pecci", in: Revue Générale belge. LXIV, (1931), 257-273.

[1038] Zie: Hoofdstuk III: 15.3

[1039] VAN ZUYLEN, P. "En marge des mémoires de Gamelin", in: Revue Générale belge. V, (1946), 574-581.

[1040] VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, X.

[1041] VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, XXXV.

[1042] VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, 561.

[1043] VAN ZUYLEN, Les Mains Libres, 563.

[1044] Zie: Hoofdstuk II, 2. VAN ZUYLEN, P. "Le "pacifisme" de Mgr. Ancel", in: Revue Générale belge. VII, (1952), 368-378.; VAN ZUYLEN, P. "Benoit XV et la guerre (Souvenirs)", in: Revue Générale belge. XI, (1952), 841-851. en VAN ZUYLEN, P. "Benoit XV et la guerre II", in: Revue Générale belge. XII, (1953), 195-211.

[1045] VAN ZUYLEN, P. "La Belgique et le Vatican en 1879", in: Revue Générale belge. IX (1954), 1707-1734.

[1046] VAN ZUYLEN, P. L Échiquier Congolais Ou Le Secret Du Roi. Brussel, 1959.

[1047] VAN ZUYLEN, L’échiquier congolais, 5-10.

[1048] VAN ZUYLEN, L’échiquier congolais, 505-506.

[1049] VAN ZUYLEN, L’échiquier congolais, 11. Voor Louwers zie: Hoofdstuk II, 8. en Hoofdstuk III, 4.2.

[1050] POSWICK, “In Memoriam”, 183.

[1051] MUULS, Quarante années, 87.

[1052] KB, 21-06-1056. en BOZAR, Commission Peintre Anciens – Divers 1950-1976, van Zuylen aan Fierens, 25-07-1956.

[1053] AMBZ, Personeelsdossier 1542, P. van Zuylen, Pholien aan van Zeeland, 17-01-1951.

[1054] AMBZ, Personeelsdossier 1542, P. van Zuylen, van Zeeland aan Koning Boudewijn, 17-01-1951.

[1055] AMBZ, Personeelsdossier 2247, R. Capelle, de Grunne aan de Gruben, 16-08-1954.