Constructief zappen. Over televisiekijken als hybride burgerschapspraktijk. (Esther Hammelburg)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

‘Ik heet Arno Tieck, ook al slaat dat nergens op, en ik zit in de werkelijkheid zoals ik hier in deze stoel zit. De wereld zoals die volgens de wetenschap schijnt te zijn, wordt steeds verder ontmanteld, daar valt natuurlijk niet mee te leven. We moeten er tenslotte ook nog gewoon een beetje zijn. Maar af en toe, als iemand weer eens diep in de natuur gekeken heeft, krijg ik een aanval van duizeligheid. Nog meer nullen, nog meer wegvliegende melkwegstelsels, nog meer lichtjaren, en aan de andere kant die ándere afgrond, die van het kleine, supersnaren, antimaterie, de werkelijkheid op de rasp, atomen die tegen hun eigen lichaam liegen, tot er niets meer te zien is en er toch iets is, en wij onszelf namen blijven geven alsof we de zaak nog in de hand hebben!’[1]

 

 

‘Toen ik klein was, ben ik, ter gelegenheid van Pesach of Rosj Hasjana, een paar keer meegenomen naar de studio van Edi Roegoznik op het Bograsjovstrand in Tel Aviv. Bij Edi Roegoznik stond een reusachtige bodybuilder. Een boom van een vent, geschilderd, uit karton geknipt, met zijn stierenlendenen, en hij had bergen van spieren, en een machtige, harige borst, bruinverbrand als koper. Deze kartonnen reus had een gat in plaats van een gezicht en een trapje aan de achterkant. Je moest achter de held om lopen, de twee treetjes van het trapje beklimmen, je kleine hoofd door het gezichtgat van deze Hercules steken in de richting van de camera, Edi Roegoznik beval je te glimlachen, niet te bewegen of met je ogen te knipperen, en hij drukte op het knopje. Na tien dagen gingen we de foto’s ophalen, waarop je mijn bleke, ernstige gezichtje zag, gedragen door de hoogverheven, dooraderde stierennek, omgeven door Simsonlokken, verbonden aan Atlasschouders, een Hectorborst, Kolossosarmen.

Nodigt niet elk goed literair werk ons uit ons hoofd door de gestalte van een of ander

Edi Roegoznik-schepsel te steken? In plaats van te proberen het hoofd van de schrijver erdoorheen te steken, zoals de banale lezer doet, kun je misschien beter proberen je eigen hoofd door de opening te steken, en te zien wat er gebeurt.

Dat wil zeggen: het gebied dat de goede lezer wil doorploegen tijdens het lezen van bellettrie is niet de afstand tussen het geschrevene en de schrijver, maar de afstand tussen het geschrevene en jou […].’[2]

 

 

Inleiding

 

Sanne:       ‘Ik denk dat de meeste mensen dat wel een keer hebben, dat ze heel erg moeten huilen bij een tv-serie.’

Esther:      ‘Kun je je herinneren wanneer dat voor ’t laatst was?’

Sanne:        ‘Ehm… Nou, recentelijk niet echt…’

Esther:       ‘Of kun je je nog een serie herinneren waarvan je denkt van: “Nou, daar heb ik het meest bij gehuild,” of…?’

Sanne:        ‘Ja, toen ik veertien/vijftien was keek ik altijd Heartbreak High. En dat

      vond ik echt heel erg. [Lach] En toen ging op een gegeven moment, ik weet niet, Nick ging dood. Dat vond ik echt heel erg.       [Lach]’[3]

 

Esther:      ‘Ben je je d’r altijd van bewust, wanneer je fictie kijkt, dat ’t fictie is?’

Sanne:      ‘Ja, vaak wel ja. Ik kan ‘r wel in opgaan hoor, absoluut. Maar toch. Je kan ook je

   emoties tonen door die fictie, maar je weet wel dat ’t gewoon niet waar is. Dus als daar iemand overlijdt, is ’t een stuk
   minder erg dan in een nieuwsuitzending of in een actualiteitenrubriek. Want dat is echt…
   En dat vind ik altijd erger dan... een serie.’

Esther:      ‘Maar je zei dat je moest huilen toen Nick doodging…’

Sanne:      ‘Ja precies! Ja, ja, ja. Hé, toen was ik veertien hè. Gebruik ’t niet tegen me.

                   [Lach]’

Esther:      ‘Nee, oké, maar als voorbeeld…’

Sanne:      ‘Nee, klopt. Je kan je heel makkelijk verplaatsen in die personages,

                   maar je weet dat ’t niet waar is. En dat is altijd een groot voordeel, denk ik.’

Esther:      ‘En als je op ’t nieuws een item ziet dat Nick in Australië dood is gegaan…?’

Sanne:      ‘Ja dat… je weet dat dat waar is, maar je kent… Je identificeert je niet met ’t

    karakter, denk ik, op die manier. Maar je weet wel dat die jongen gewoon echt familie heeft en
    vrienden en dat die nu allemaal om moeten gaan met zijn dood.’

Esther:      ‘Zou je d’r ook om huilen?’

Sanne:      ‘Waarschijnlijk niet, omdat je je niet identificeert met die Nick in Australië en in

                   de serie ken je, ken je ‘m al. [Lach] Hoe erg ’t ook is…’[4]

 

De moderne samenleving is per definitie onderhevig aan constante, snelle en permanente verandering.[5] In laatmoderne samenlevingen zoals de onze, worden er continu vragen opgeroepen over culturele uitingen en het gebruik daarvan, de invloed van de media en de staat van politiek en burgerschap. Dit onderzoek valt binnen deze discussie. Een veld waarin steeds nieuwe vragen, antwoorden, ideeën, kritieken, theorieën en verklaringen naar boven komen.

 

 

Onderzoeksopzet en -vragen

 

Focuspunt van dit onderzoek is de relatie tussen televisie en burgerschap, een onderwerp waarover in de wetenschap, de politiek en het dagelijks leven hevig wordt gediscussieerd.[6] Analytisch is er een helder beeld te scheppen waarin politieke en populaire cultuur twee gescheiden gebieden zijn.[7] Naar mijn idee zijn deze terreinen in de huidige samenleving echter dusdanig vermengd, dat het niet mogelijk is om ze los van elkaar te zien. Ik zal daarom in dit stuk pleiten voor de erkenning van overlappingen tussen en gelijke waardering van de twee velden en de mogelijkheden die door deze benadering worden gecreëerd.[8]

Televisie is – in inhoud en receptie – een medium dat deze vermenging demonstreert. Met het concept burgerschap als leidraad zal ik een beschrijving geven van twee verschillende vertogen die een rol spelen bij het begrijpen van televisie: het moderne en het postmoderne vertoog. Mijn grootste interesse ligt bij de wisselwerking tussen verschillende burgerschapsvertogen in de praktijk van het denken en spreken over televisie. Drie centrale vragen zijn sturend geweest voor het pad van onderzoek:

 

In het eerste hoofdstuk staat het moderne vertoog centraal. Dit is een beter ontgonnen gebied dan het postmoderne discours, waardoor het een heldere uitgangspositie biedt. Mijn beschrijving van het moderne vertoog is erop gericht kernbegrippen en –verbanden te introduceren. Eerst zal ik ingaan op het moderne begrip van realisme om vervolgens te laten zien hoe een gevoel van betrokkenheid kan worden bewerkstelligd door de werking van dit realisme. Deze betrokkenheid is de basis voor een specifiek moderne vorm van burgerschap, die ik het universeel burgerschapsvertoog zal noemen.

In de volgende twee hoofdstukken zal het postmoderne vertoog aan de orde komen. Hier zal ik de geïntroduceerde kernconcepten, die binnen het moderne vertoog helder zijn gedefinieerd en afgebakend, problematiseren. In het tweede hoofdstuk wordt realisme geproblematiseerd; in het derde hoofdstuk burgerschap. Gaandeweg wordt het onderscheid tussen publiek en privé, feit en fictie minder duidelijk en krijgen de begrippen realisme, identiteit, betrokkenheid en burgerschap een andere invulling. Ik zal laten zien dat ook het postmoderne begrip van realisme - het empatisch realisme - betrokkenheid bewerkstelligt en doorwerkt in particuliere vormen van burgerschap. Aan het eind van het derde hoofdstuk staan er dan twee sterke concepten van burgerschap: het (moderne) universele burgerschapsvertoog en het (postmoderne) particuliere burgerschapsvertoog.

Dit zal de basis vormen voor het laatste hoofdstuk, waarin ik dieper inga op de werking van en de wisselwerking tussen de twee verschillende vertogen in de praktijk. De eerste drie hoofdstukken tonen vooral de werking van de afzonderlijke vertogen; het vierde inventariseert de wijze waarop kijkers deze in de praktijk samen gebruiken en combineren. Hier ontstaat dan een schets van wat ik hybride burgerschapspraktijken zal noemen.

 

 

Methode en theoretisch kader

 

De keuze voor publieksonderzoek en vertooganalyse als methode voor dit onderzoek houdt nauw verband met mijn interesse in de praktijk.[9] Wie weet er nou meer van de praktijk dan televisiekijkers en burgers zelf?[10] Vertooganalyse, een kwalitatieve, empirische onderzoeksmethode, is bij uitstek geschikt om de subtiliteiten van betrokkenheid bij televisie te onderzoeken.[11] Vertogen vormen de wijze waarop televisie wordt begrepen.[12] Televisie-inhoud en –receptie, het medium en zijn publiek, worden niet als losstaande onderdelen beschouwd, wat het mogelijk maakt om over televisie te spreken zonder daadwerkelijke programma’s te analyseren. Juist door aandacht te geven aan de context van interpretatie door kijkers – in plaats van de televisietekst – is er meer te zeggen over de betrokkenheid van kijkers bij dit medium en de wijze waarop zij televisie gebruiken.[13] We krijgen zo een beeld van de ‘ongoing struggle over meaning and pleasure which is central to the fabric(ation) of everyday life.’[14]

            De theorie over discours is gebaseerd op het werk van Michel Foucault. Hij ziet een vertoog als een systeem van tekst, taal en machtsrelaties werkend in een bepaald veld – bijvoorbeeld in het denken, of in een sociale of politieke praktijk.[15] Interne regels en procedures vormen het vertoog, dat de wereld beschrijft, en hiermee vormende scheidslijnen creëert.[16] Door de werking van deze scheidslijnen - en de waardeoordelen die daaraan verbonden worden - heerst er binnen het systeem een binaire en hiërarchiserende logica.[17] De kracht van discours zit in het vanzelfsprekende.[18] Een vertoog wordt meestal ongemerkt gebruikt en ideologie wordt binnen een vertoog gepresenteerd als objectieve waarheid.[19] Een bepaalde ideologie wordt dan genaturaliseerd, door de integratie in het dagelijks denken en spreken. Dit maakt het interessant om vanzelfsprekendheden in het ‘normale,’ dagelijkse spreken te analyseren. Door te kijken naar de wijze waarop kijkers spreken over televisie en hun betrokkenheid bij programma’s, wordt het verband tussen televisie en burgerschap duidelijker en begrijpelijker.

            Interessant hierbij is dat er meerdere vertogen naast elkaar kunnen bestaan.[20] Dit maakt vertooganalyse een geschikte methode om te kijken naar de spanningen in het denken over televisie en burgerschap. Het biedt de mogelijkheid om concepten variabel – discursief - in te vullen en wijzen van reflectie naast elkaar te analyseren, zonder één invulling of vorm van reflectie boven de ander te stellen.

 

Het gespreksmateriaal vormt de primaire bron voor dit onderzoek. Dit materiaal omvat de letterlijke transscriptie van elf door mij gevoerde gesprekken met televisiekijkers. In de uitwerking zijn niet de echte namen van de informanten opgenomen, maar door hun zelf gekozen pseudoniemen. Slechts één pseudoniem – Eefje - heb ik zelf toegekend. De transcriptie van de gesprekken is als bijlage aan dit stuk toegevoegd. In de inleiding bij de bijlagen is informatie opgenomen over de wijze waarop het materiaal is verzameld, de duur en setting van de gesprekken en de informanten.

 

Om mijn interpretatie van dit materiaal theoretisch te gronden, moest het worden gekoppeld aan bestaande theorie. Hierbij is het mijn streven om deze theorie aan te scherpen door die te verbinden aan verhalen van kijkers. Sterker: door analyse van zowel gesprekken als theorie, ontstaat een nieuwe visie op burgerschap, televisie en hun onderlinge verband.[21]

            Het overgrote deel van de gebruikte theorie komt uit de Cultural Studies hoek. Binnen dit onderzoeksveld is veel gekeken naar populaire cultuur; culturele uitingen waaraan binnen andere onderzoeksvelden weinig (positieve) aandacht wordt besteedt.[22] Binnen Cultural Studies wordt theorievorming niet beschouwd als een streven naar de allesomvattende beschrijving van de ‘werkelijkheid’. Cultuurtheorie moet meer een discussie[23] zijn. Het doel van deze discussie - en onderzoek binnen het culturele veld -  is het gebied in kaart te brengen[24] en hierdoor beter te begrijpen wat er speelt in de samenleving.[25] De (etnografische) onderzoekspraktijk van culturele analyse werd door de antropoloog Clifford Geertz treffend omschreven als een proces van constant gissen naar betekenis, het onderzoeken van de hieruit voortkomende ideeën en verklarende conclusies trekken uit de betere gedachten.[26] De resultaten van onderzoek zijn dan ook altijd incompleet en tijdelijk.[27] Deze houding wordt mooi verwoord door Stuart Hall: ‘I am not interested in Theory, I am interested in going on theorizing.’[28] Vandaar wellicht dat er zo vaak wordt opgeroepen tot het doen van verder onderzoek.[29]

Dit theoretisch kader, waarin kwalitatieve onderzoeksmethoden de voorkeur genieten, bleek erg bruikbaar voor mijn onderzoek. Kwantitatieve gegevens kunnen in sommige gevallen veel informatie geven, toch geloof ik meer in de rijke uitleg van cultuur die binnen Cultural Studies centraal staat.[30] Om het kader uit te breiden heb ik ook veel ‘geleend’ uit het domein van de filosofie. Daar is wellicht niet veel geschreven over het medium televisie, maar wel over burgerschap en maatschappijvisies. Het is waardevol om dit werk mee te nemen, omdat gedachten over televisie en burgerschap hiermee een vastere bodem krijgen. Door theorie uit verschillende vakgebieden te combineren ontstaat naar mijn idee een wijder beeld en daarmee een beter begrip van burgerschap.[31]

 

De selectie van literatuur is uiteraard sturend geweest in dit onderzoek. Bij het opzetten van deze scriptie heb ik veel algemene literatuur gelezen over populaire en politieke cultuur. Deze theorie komt hier beperkt terug. Door het uitwerken en analyseren van mijn gespreksmateriaal is de lijn van het onderzoek duidelijker geworden en ontstond er een meer specifieke ‘literatuurbehoefte.’ Op deze plaats wil ik mijn keuze voor een aantal auteurs verantwoorden.

In het eerste hoofdstuk refereer ik op een aantal plaatsen aan het WRR-rapport focus op functies. Hiermee toon ik aan dat het Nederlandse mediabeleid in belangrijke mate gebaseerd is op het moderne denken. Bovendien is dit rapport een recent discussiepunt, omdat het een reorganisatie van de Publieke Omroep voorstelt waar veel programma- en opiniemakers op tegen zijn. Een ander artikel dat belangrijk is voor mijn eerste hoofdstuk is ‘Television, broadcasting, flow: key metaphors in TV theory’ van Jostein Gripsrud. Dit gebruik ik, omdat het een helder beeld geeft van het moderne denken over televisie. De bespreking van het universeel burgerschap is voornamelijk gebaseerd op (besprekingen van) het werk van Jürgen Habermas. De door hem gevormde theorie geeft een duidelijk beeld van het universele burgerschapsvertoog en hij is – mede door de veelvuldige bespreking van zijn werk - toonaangevend binnen dit denken. In mijn beschouwing van waardering en kritiek vanuit het moderne vertoog passeren verscheidene auteurs de revue. Ortega y Gasset komt hier uitdrukkelijker naar voren. Zijn denken over de massa in de moderniserende samenleving biedt bruikbare aanknopingspunten. Door deze te gebruiken – en te verbinden aan mijn gespreksmateriaal - toon ik aan dat oude ideeën nog steeds een grote rol spelen bij de waardering van televisie.

Het tweede hoofdstuk rust voor een belangrijk deel op de problematisering van ‘realisme.’ Hier bleek het werk van Umberto Eco en Jean Baudrillard erg bruikbaar. Zij zijn spilfiguren in het denken over de realiteit en vooral het betwijfelen van de absolute werkelijkheid. De overgang van deze deconstructie naar de opbouw van een postmodern realisme, heb ik gemaakt aan de hand van werk van Stuart Hall. Zijn theorie over identiteit breekt moderne bouwwerken af en brengt tegelijkertijd nieuwe inzichten die het begrip van het postmoderne vergroten. Ien Ang biedt de theoretische achtergrond voor het laatste deel van dit hoofdstuk. Ik evalueer en scherp haar werk hier aan door het te verbinden aan mijn gespreksmateriaal. Op deze wijze ontstaat een beeld van het empathisch realisme en de realisme-ervaring van fictieve amusementsprogramma’s.

Hoofdstuk 3 grijpt terug op het identiteitsbegrip van Hall door te laten zien dat dit een grote rol speelt bij de beleving van vermaakstelevisie. De stap van betrokkenheid naar burgerschap maak ik aan de hand van het begrip cultureel burgerschap dat door verschillende auteurs is gehanteerd. Het werk van Martha Nussbaum articuleert daarna de grote rol die voor emotie en het persoonlijke is weggelegd in het postmoderne begrip van burgerschap. Nussbaum heeft veel en rijk geschreven over dit onderwerp. Haar pleidooi voor de waarde van emotie is sterk en maakt daarmee het particulier burgerschap dat ik beschrijf een stevig concept. De functie van televisie – vooral in haar populaire uitingen - voor het particulier burgerschap, bespreek ik aan de hand van verschillende auteurs. In het derde en vierde hoofdstuk verwijs ik vaak naar Liesbet van Zoonen en Joke Hermes. Zij zijn momenteel uitgebreid bezig met (cultureel) burgerschap en populaire cultuur; hun werk is recent en uitgesproken. Dit neemt niet weg dat het verder besproken werk ook zeer waardevol is.

In het laatste hoofdstuk wordt op veel van de eerder gebruikte literatuur teruggegrepen. Waar ik in eerdere hoofdstukken de auteurs gescheiden heb behandeld, komen zij nu naast elkaar terug om de wisselwerking tussen de vertogen te analyseren.

 

 

Eigen invalshoek en uitwerking

 

Binnen de theorie over vertooganalyse wordt verondersteld dat meerdere vertogen naast elkaar kunnen bestaan[32] en dat begrippen binnen een discours bepaald worden. Zelf merkte ik tijdens dit onderzoek dat ook mijn gedachten en verwoordingen vaak vertooggebonden zijn; wisselend tussen de rol van de afstandelijke moderne wetenschapper en die van de betrokken postmoderne wetenschapper. Ik ben net zo goed deel van ‘het publiek,’ een ‘kijker.’ Het is dan ook geenszins mijn bedoeling mezelf als onderzoeker boven of naast dit publiek te plaatsen en een beeld te creëren waarin dit ‘object van onderzoek’ geheel gescheiden is van ‘de afstandelijk wetenschappelijk onderzoeker.’[33] Onderzoek is nooit neutraal, maar is door het interpretatieve karakter altijd ‘“interested” in the strong sense of that word.’[34]

Deze houding maakt ook dat ik niet spreek over interviews, maar over gesprekken. Het woord interview doet denken aan een vraaggesprek. Ik heb aan de hand van een topiclijst (opgenomen in de bijlagen) zo normaal mogelijke gesprekken gevoerd. Uiteraard ben ik me ervan bewust dat je als onderzoeker de sturende factor bent in zo’n gesprek en wel degelijk vragen stelt. Ik heb echter getracht om me te laten leiden door onderwerpen in plaats van vragen en om mee te gaan in de verhalen van mijn gesprekspartners.

            Zowel bij mijn gesprekspartners als bij mezelf merkte ik een gebrek aan termen op. Het vinden van de definitieve terminologie voor dit stuk, bleek een lang proces van  analyse en herschrijven. In de eerdere versies van dit stuk noem ik het postmoderne vertoog nog vaak het ‘andere vertoog’ of het ‘tweede vertoog’.[35] Vooral wanneer ik nadacht over de werking van dit vertoog, bleken de woorden vaak lastig te vinden. Dit lijkt erop te duiden dat er inderdaad behoefte is aan meer onderzoek op dit gebied en het uitbreiden van het vocabulaire. Het begrippenpaar politieke en populaire cultuur bleek erg bruikbaar voor dit onderzoek, waarin ik laat zien dat deze twee gebieden een rol spelen binnen het kader van burgerschap èn televisie.

Ik ben erg oplettend geweest bij de verwoording van mijn ideeën. Bepaalde termen hebben een duidelijk modernistische connotatie, waardoor ze slecht bruikbaar zijn bij de beschrijving van het postmoderne vertoog. Mijn verhaal laat zien hoe begrippen vertooggebonden worden gedefinieerd.[36] Wanneer ik bij deze definiëring weer vertooggebonden termen zou bezigen, frustreer ik hiermee mijn opzet. Soms bleek het nodig zelf termen te introduceren om concepten werkbaar te maken. ‘Universeel-’ en ‘particulier burgerschap’, ‘empathisch realisme’ en ‘hybride burgerschapspraktijken’ zijn eigen verwoorde begrippen. Ik zal deze in de tekst verantwoorden.

 

In de tekst zijn veel en lange citaten opgenomen. Ik heb mezelf beperkt bij het citeren van literatuur. Het is echter voor het betoog noodzakelijk om uit mijn gesprekken te citeren. Ik laat hiermee zien hoe beschreven ideeën functioneren in het denken en spreken van mijn informanten.

Omdat spreektaal anders is dan schrijftaal, zijn de letterlijke transcripties niet altijd even leesbaar. Ik heb daarom in deze tekst de citaten – waar nodig voor de leesbaarheid - geschoond van stopwoordjes en herhalingen, en hier en daar extra leestekens toegevoegd en taalfoutjes gecorrigeerd. Wanneer versprekingen, herhalingen of denkpauzes echter veelzeggend waren, heb ik deze laten staan. Bij elk citaat wordt verwezen naar de letterlijke transcripties die als bijlagen zijn bijgevoegd. Dit maakt het mogelijk om te verifiëren hoe iets daadwerkelijk is uitgesproken.

De uitwerkingen van mijn gesprekken zijn een bolwerk van betekenis. Dit maakte het af en toe lastig om citaten te plaatsen. Omdat er constant sprake is van wisseling in vertogen, was dit vooral ingewikkeld in het begin van dit stuk. In het vierde hoofdstuk, waar ik juist inga op de wisselwerking tussen vertogen, werd het iets makkelijker. Daar was meer ruimte om de veelzijdigheid van een citaat tot haar recht te laten komen.

 

Ten slotte wil ik hier nog iets zeggen over de wijze waarop ik theorie heb gebruikt. Zoals gezegd, hanteer ik zowel het Modernisme als het Postmodernisme als vertoog.[37] Het gaat hierbij vooral om de ideologische punten uit beide stromingen en ideeën die tezamen een beeld schetsen van het discours. Met het plaatsen van auteurs onder een van de twee vertogen wil ik niet de indruk wekken dat zij zichzelf in deze hoek zouden plaatsen. Soms gaat het zelfs enkel om een specifiek deel van hun theorie die goed past binnen het vertoog zoals ik dat beschrijf.

 

 

Hoofdstuk 1. Televisie: een venster op de wereld

‘Beelden liegen niet’[38]

 

Lang voordat er daadwerkelijk een televisietoestel in onze huiskamers stond, werden er al stukken geschreven over zijn betekenis. Er werd voorzien dat mensen door dit medium veel sneller uitgebreide informatie konden verkrijgen over wat er gaande was in de wereld, wat een positief effect zou hebben op de samenleving. Tegelijkertijd was men bang voor de invloed die televisie zou hebben op de massa. Deze vroege ideeën over televisie passen wat betreft tijd en inhoud in het plaatje van een moderniserende samenleving. Ze kunnen dan ook modern worden genoemd.

Hierboven spreek ik in de verleden tijd, wat impliceert dat er nu heel anders over televisie wordt gedacht. Dit is echter niet het geval. Het moderne vertoog is nog steeds prominent aanwezig in het denken en spreken over televisie en burgerschap. De oorsprong van dit vertoog is verbonden aan een bepaalde periode, maatschappelijke ontwikkelingen in die tijd en een filosofische stroming. Deze elementen zijn van belang voor het begrip van het ‘moderne’ en zullen dan ook in dit stuk terugkomen om kernconcepten te verduidelijken. Ze vormen echter niet de bepaling ervan. Het discours zal hier voornamelijk duidelijk worden aan de hand van huidige beleidsstukken, theorie en citaten uit de gesprekken die ik heb gevoerd. Hiermee wil ik laten zien hoe dit discours werkt als systeem van denken en spreken, met daaruit voortvloeiende verwachtingen en eisen.

In dit hoofdstuk zal ik eerst een aantal uitgangspunten van het moderne denken introduceren. Vervolgens zullen deze punten verbonden worden aan een typisch moderne vorm van burgerschap: het universele burgerschap. Tenslotte zal ik de hiërarchiserende logica van het moderne vertoog analyseren. Hierbij wordt duidelijk dat er sprake is van waarderingsdenken en een specifiek modern verwachtingspatroon.

           

 

Realisme en burgerschap

 

‘De meest volwassen ernst is op en voor zichzelf de ernst om de waarheid te leren kennen.’[39]

 

De objectieve weergave van de realiteit

 

Twee begrippen liggen aan de basis van het moderne discours: moderniteit en modernisme. Moderniteit verwijst naar een historische periode; Modernisme naar een stroming in de filosofie en de kunst. De twee begrippen zijn verwant, maar niet aan elkaar gelijk te stellen.

Grofweg 500 jaar geleden zette - in Europa - de modernisering in. Deze ontwikkeling wordt gekenmerkt door de opmars van kapitalisme, wetenschap en technologie, wat grote sociale veranderingen met zich meebracht.[40] Industrialisatie, urbanisatie, democratisering en schaalvergroting zijn typisch (vroeg)moderne processen; de Industriële en de Franse twee typisch moderne revoluties.[41] Moderniteit verwijst daarom naar hoofdzakelijk economische, sociale, wetenschappelijke en politieke processen. Modernisme betreft de filosofische en culturele uiting van moderniteit. De Verlichting bracht een eerste aanzet, door de explicitering van de modernisering in het denken.[42] Rond de eerste helft van de negentiende eeuw was er geen radicale modernisering meer gaande; de moderne samenleving was gevestigd.[43] Hierdoor ontstond er een zelfbewustzijn van de moderne conditie, dat de problemen van de Moderniteit onder ogen moest komen: het Modernisme.[44]

De term ‘modern’ herbergt dit gehele spectrum. Uitgelegd als vertoog, is het echter vooral van belang om te kijken naar de ideologische aspecten. Het moderne denken berust op twee belangrijke (ideologische) pijlers: het bestaan van een absolute werkelijkheid[45] en het vertrouwen in de rede. De rede wordt binnen dit vertoog hoog gewaardeerd, juist omdat de mens hiermee de werkelijkheid kan leren kennen. De moderne beschouwing van werkelijkheid en de rede wordt mooi verwoord door de Duitse filosoof Hegel:

De moed van de waarheid, geloof in de macht van de geest, is de eerste voorwaarde voor de filosofiestudie […]. Het verborgen wezen van het universum heeft geen kracht in zich, die aan de moed van het kennen weerstand zou kunnen bieden, het moet hiervoor wel opengaan en zijn rijkdom en zijn diepten voor ogen voeren en laten genieten.[46]

 

Bij het denken over televisie komt het geloof in een objectieve waarheid en de redelijke mens heel direct tot uiting. Het medium biedt mogelijkheden om direct beelden te tonen en ons daarmee te laten zien wat er gebeurt in de wereld. ‘“Tele-visie” betekent “ver-zien”’[47] Het is een manier om de wereld te aanschouwen; een venster op de wereld.

 

Sanne: ‘Dat je denkt: “Jee, het kan echt. Het bestaat.” Want vaak hoor je wel verhalen over - of de Tokkies die zijn ook helemaal gehyped - dat je weet dat mensen zo leven, maar als je ’t dan ziet dan denk je: “Jee, ’t is echt waar.”’[48]

Hermelien: ‘Ik heb laatst een keer iets gezien over kinderen die meenden dat ze in een verkeerd lichaam geboren werden. Ja, dat zijn dingen waar je over het algemeen niet echt over nadenkt, dat soort onderwerpen…… Ja, daar heb ik wel enigszins een beeld bij en daar heb ik ook wel enigszins een mening over, voor zover dat kan. […] Ja, ik denk niet dat mijn mening daardoor beïnvloed wordt, maar het is wel iets van: “Oh ja, dat bestaat als het ware ook nog.’[49]

 

Gelijktijdigheid, de mogelijkheid om een gebeurtenis in de werkelijkheid direct op televisie te brengen is dan ook een specifiek kenmerk van televisie.[50] Aanvankelijk was elke uitzending live; inmiddels is bijna alles tevoren opgenomen. Toch zijn gelijktijdigheid en ‘liveness’ nog steeds kernwaarden binnen de televisie-esthetiek.[51] Hiermee wordt een element toegevoegd aan het waarheidsidee: het is niet alleen van belang dat iets werkelijk waar is, het is ook nog eens op dit moment gaande.[52] Er is een conceptueel verband tussen ‘live’ en ‘werkelijk’. Op het moment dat je iets direct te zien krijgt kan er niet tussendoor aan zijn geknoeid. Of zoals Griprud zegt: ‘[l]ive is taken to mean “not staged”’[53] Deze waarde van televisie is verbonden aan het onverzadigbare verlangen naar realiteit binnen moderne samenlevingen.[54] Een medium dat ons de rauwe realiteit direct kan tonen, lijkt onmogelijk te kunnen liegen. Hier wordt de kwaliteit van televisie bepaald in verband met typisch moderne waarden van realisme en waarheid.  Het geeft haar de sociale rol als ‘provider of “reality”’[55] 

Blaadje: ‘Maar soms zie je. Ja, toen […] ze hadden een filmpje gevonden, gevonden van mannen die, in Srebrenica was dat geloof ik, werden vermoord. Ja, dat was echt, dat vond ik echt, echt, echt heel gruwelijk… Ik denk iedereen wel, op zich, maar. Ja, daar was ik wel echt eh, ja, van onder de indruk, zeg maar. [Esther: ‘Kun je daar iets meer over vertellen? Waarom maakte dat zo veel indruk?’] [Stilte] Ja, omdat je écht de laatste momenten ziet van die mensen, zeg maar. Eh… Ehm… Ja, je kan ’t nu nog beter inbeelden, omdat je de beelden hebt gezien d’r bij… Ik had ’t bijvoorbeeld ook. Ik heb dus in Frankrijk gestudeerd vorig jaar. En toen had ik van Milaan [ze bedoelt waarschijnlijk Madrid] de… aanslagen, hoorde ik ook pas twee dagen later, omdat ik geen tv had en heel weinig radio luisterde. Die heb ik hier de hele dag aanstaan, dus ik wist gelijk, van Londen wist ik gelijk wat er aan de hand was. Daar was ik ook denk ik meer van onder de indruk, omdat ik, ja, toegang had tot nieuws en eh, en beelden echt. Terwijl van Madrid heb ik ook geen beelden gezien, of zo, dus ik... Ja, wat foto’s, maar dat is ‘t, dus… Ja, dan maakt het toch meer indruk. Het helpt wel een beeld erbij… Ja…… [Esther: ‘En… Ja… Wou je wat zeggen?’] Ja, nou ja, dat is [Lach] ook bij die Srebrenica zo, zeg maar. Als je beeld erbij hebt. Je hoort wel van, ja: “Zevenduizend mensen vermoord,” maar ja… Hoe dat eruit ziet en hoe die laatste momenten zijn en zo, dat kan je je helemaal niet voorstellen. Nu dus wel. Niet eh, heel leuk, nee…’[56]

 

Televisie brengt ons echter niet enkel informatie over de werkelijkheid, maar ook fictionele programma’s. Binnen het moderne vertoog is er een zeer duidelijke en strikte scheiding van deze twee velden, van feit en fictie. Een programma toont ofwel direct en objectief de werkelijkheid, of we hebben te maken met een door de mens geconstrueerde tekst.

David: ‘Ik stap niet ’s ochtends wezenlijk anders uit m’n bed doordat ik een serie of een film of nieuws heb gezien. Nou, het nieuws misschien wel, omdat dat invloed heeft op mijn realiteit en een beeld geeft van de realiteit waarin ik leef. Maar die andere dingen niet.’[57]

Voortvloeiend uit deze scheiding van feit en fictie, is er binnen het moderne vertoog een grove scheiding tussen informatievoorziening en amusement. Deze twee categorieën wil ik hier de naam functie geven. Er is vaak een functie-indeling gemaakt op basis van uiteenlopende criteria.[58] Het begrip functie is lastig te definiëren en is daarom kwetsbaar voor kritiek. De vraag is of het begrip functie samenvalt met bedoelingen van programmamakers; de inhoud van een programma; interpretaties van en effecten op kijkers; of ideeën over de maatschappelijke rol van televisie.[59] Binnen dit onderzoek gebruik ik deze term om een (vertooggebonden) binaire tegenstelling te onderscheiden. In literatuur en gespreksmateriaal bestaat een begrip van de twee functies; er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt dat vanzelfsprekend lijkt. De categorieën zijn ideaaltypisch[60] en diep geworteld in het denken.

In dit stuk zal ik nieuws-, actualiteiten-, debat- en discussieprogramma’s en documentaires onder de functie informatievoorziening scharen. De amusementsfunctie – die ik ook wel vermaak of entertainment zal noemen – wordt binnen dit onderzoek voornamelijk ingevuld door fictieseries en -films.[61] Deze indeling is grotendeels gebaseerd op de voorbeelden die mijn gesprekspartners aandroegen.

 

De informatievoorzieningfunctie refereert aan het vensteridee van televisie zoals hierboven besproken. De vermaakfunctie valt binnen een modern concept van vrijetijdsbesteding, vermaak van de massa en fictie.

Moppie: ‘Journaal heb je natuurlijk altijd, meestal, eh, reality-beelden.[62] En dat zijn dus echt de daagse dingen die gebeuren in het leven. Een film, tuurlijk kan die op waarheid berusten, maar meestal is het toch wel een verhaal, fictie…’[63]

Boer: ‘Als ik naar Het Journaal kijk of naar Nova of naar eh, dan kijk je toch vooral denk ik om geïnformeerd te worden. En het is natuurlijk ook wel een percentage vermaak. Ik bedoel, je wilt misschien ook wel een klein beetje vermaakt worden, maar het is toch vooral geïnformeerd willen worden. En als ik naar een Allo Allo of Married With Children of dat soort oude series kijk, ja dan wil je gewoon lachen en dan wil je gewoon vermaakt worden. […] Dan eh, nee, dat is voor mij gewoon puur vermaak.’[64]

De twee gebieden, zoals die binnen het moderne vertoog bestaan, worden mooi verwoord door John Hartley in The television genre book. Hij spreekt hier over twee rijken. Enerzijds het rijk van nieuws en anderzijds dat van drama. Over drama zegt hij dat dit het gebied is van het privé-domein, de kijkers, het dagelijks leven en emotie. Het nieuwsrijk biedt ruimte aan de publieke sfeer, burgerschap, politieke economie en waarheid.[65] Hartley vat de kern van het onderscheid, en de associaties die ermee samenhangen, duidelijk samen.

Cloud: ‘Dat [een televisieserie] is leuk en ontspannen om naar te kijken en ’t nieuws is wat serieuzer om naar te kijken’[66]

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (de WRR) stelt - in het recent uitgebrachte rapport Focus op functies – een functiegerichte benadering van het mediabeleid voor. De WRR onderscheidt hierbij onder andere de nieuwsvoorzieningfunctie, en het bieden van mogelijkheden voor opinievorming en achtergrondinformatie (platformfunctie), [67] die ik hier beide onder de informatievoorzieningfunctie plaats. De WRR-functies vermaak (amusement en vermaak) en uitingen van kunst en cultuur[68] passen in mijn begrip van amusement.

 

Sanne: ‘Ja en informatievoorziening, dat is een tweede [reden om televisie te kijken]. Want op het moment dat er dus iets groots gebeurt, zoals in Londen, dan gaat iedereen tv kijken. Ik heb op m’n werk inderdaad tv zitten kijken, Journaal zitten kijken.’[69]

 

Universeel burgerschap

 

Televisie geeft binnen haar informatievoorzieningsfunctie een beeld van de werkelijkheid. De kijker krijgt de gebeurtenissen in de wereld mee en is daarmee in staat zich een beeld te vormen van deze wereld. Op dit punt ligt een verband tussen realisme en burgerschap. Het raakpunt ligt in betrokkenheid, die wordt opgewekt door een realiteitsbeleving. Dat iets waar is, maakt het van belang binnen het moderne denken. Verweven in het moderne vertoog zit dan ook een heel specifiek idee van burgerschap, dat ik hier het universeel burgerschap noem.

Boer: ‘[Esther: ‘Heb je het idee dat je politieke standpunten ook wel ’s gevormd kunnen worden door wat je ziet op televisie?’] Eh… ja, dat denk ik best, want televisie is toch een informatiebron. Ehm, ja… Ik weet niks van Marokkanen en als ze op televisie mij laten zien: “Marokkanen zijn dom en Marokkanen zijn slecht.” Of tenminste, men brengt het beeld wel zodanig genuanceerd, maar mijn simpele boerenverstand dat denkt niet verder dan: “Oh, nou, Marokkanen zijn dom en slecht.” Dan, ja, dan wordt mijn beeld wel degelijk eh, gevormd. En sowieso alles wat ‘r over de grenzen gebeurt. Ik kan niet overal heen om te kijken wat ‘r gebeurt, dus sowieso eh, als ik ’s avonds de televisie aanheb en men laat mij zien wat er allemaal in de wereld is gebeurd… dan beïnvloedt dat direct mijn, mijn denken over eh, ja, wat er momenteel gaande is in wereld. En zelfs in zoverre dat ik mogelijk zakelijke beslissingen daarop zou nemen. Dus als ik zie: “Hittegolf en bosbranden in Italië, Spanje en Portugal en overstroming in Roemenië,” dan zou ik wel ’s kunnen denken van eh: “Nou ja, die en die gewassen kunnen wel eens duur worden, want die worden daar veel verbouwd. Laat ik die en die gewassen, laat ik die inkopen en weer verkopen.” Ja… Of je gaat informatie zoeken op ’t internet en in de krant, maar wel naar aanleiding van wat je op televisie hebt gezien.’[70]

Om een helder beeld te vormen van dit burgerschap, zal ik eerst ingaan op het werk van Habermas. Vervolgens laat ik zien dat het universeel burgerschapsvertoog een grote rol speelt in de (huidige) beleidsvorming ten opzichte van televisie en dat het sturend werkt in het gebruik van televisie door kijkers.

 

De Duitse filosoof Jürgen Habermas heeft vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw geschreven over het burgerideaal. Zijn theorie is een grote rol gaan spelen bij het denken over burgerschap en hij wordt dan ook veelvuldig aangehaald in literatuur hierover.[71] In zijn boek - Strukturwandel der Öffentlichkeit - beschrijft Habermas de vorming van een publiek domein als basis voor het ontstaan en voortbestaan van een gezonde democratische staatsvorm. Binnen deze publieke sfeer nemen debat en het redelijke argument een cruciale positie in.[72]

De publieke sfeer is in Habermas’ beeld een openbaar domein, los van overheids- en marktbelangen waarin de actieve burger zijn mening kan vormen op basis van een objectieve, rationele uitwisseling van argumenten.[73] Hij koppelt dit idee van de publieke sfeer aan de door Hegel gebruikte term ‘bürgerliche Gesellschaft’ – in de Engelse vertaling ‘civil society.’[74] Omdat deze publieke sfeer losstaat van de staat en commerciële belangen ontstaat hier de ruimte om de samenleving te beschouwen op basis van rede, zonder verstrikking in belangen. Dit werd bij uitstek de plek waarin de staat ‘could be confronted and subjected to criticism’.[75] In feite betoogt Habermas dat objectiviteit - en daarmee een direct verband met de absolute werkelijkheid - tot stand komt middels het rationele debat. De dialoog tussen rationeel denkende mensen is een uitwisseling van ideeën die hun oorsprong hebben in de privé-sfeer, de persoonlijke achtergrond van de afzonderlijke actoren. Middels debat worden de aanspraken die afzonderlijke personen maken op de waarheid aan elkaar getoetst, waardoor er een evenwichtig rationeel en genormeerd beeld ontstaat over de leefwereld.[76]

Dit beeld is typisch modern te noemen. Habermas verwijst hiernaar wanneer hij wijst op het belang van de pogingen van Kant om een universele en rationele fundering te ontwikkelen voor democratische instituties.[77] ‘With Kant, the modern age is inaugurated.’[78] Habermas waarschuwt voor contextualiteit, relativisme en nihilisme. Met zijn theorie strijdt hij voor een universeel geconstitueerd idee van democratie.[79] De nadruk ligt op rede en redelijkheid. De mens is een democratisch wezen en debat en argumentatie is de manier om tot de waarheid te komen.[80] ‘Argumentation insures that all concerned in principle take part, freely and equally, in a cooperative search for truth […].’[81]

Het moderne begrip van burgerschap wordt in de literatuur met verschillende termen aangeduid. Ik zal hier de term ‘universeel’ hanteren, omdat deze goed bruikbaar blijkt in dit onderzoek. ‘Universeel’ wordt vaak gebruikt in besprekingen van het moderne burgerschap[82] en het is een mooie articulatie van de verschillende ideeën die een rol spelen in dit burgerschapsvertoog. De idee van een absolute waarheid is een universeel beeld. Ook het vertrouwen in de ratio wordt uitgedrukt door deze term, omdat de rede volgens moderne ideeën de mens tot universeel wezen maakt. Het denken in universele begrippen, wordt mogelijk gemaakt door de rationele eigenschappen van de mens. Rationeel heeft hierdoor een extra betekenis gekregen als universeel geldig. Hierboven schreef ik al - ontleend aan Flyvbjerg - dat Habermas strijdt voor een universeel geconstitueerd idee van democratie.[83] Het moderne wereldbeeld en de moderne visie op burgerschap, herbergen een universaliteitclaim. Er wordt uitgegaan van een wereld, een werkelijkheid, en een waarheid die objectief kan worden gezien door een rationeel wezen: de mens.

 

Dit universeel burgerschapsvertoog vindt zijn weerslag in het denken over televisie. Veelvuldig wordt er in literatuur, overheidsstukken en mijn gesprekken verwezen naar de vormende werking van televisie op het gebied van burgerschap. Onafhankelijke media zijn vanuit dit standpunt van cruciaal belang: in het moderne ideaalbeeld functioneren zij als bron van objectieve informatie en als forum voor rationeel publiek debat. Deze rol wordt vooral toegedicht aan nieuws en actualiteiten, documentaires en serieuze discussieprogramma’s.[84]

Eefje: ‘Nou, gewoon informatie van eh. En ook van verschillende kanten of van verschillende standpunten… Gewoon horen hoe mensen over dingen denken, over dingen die er gebeuren en dan eh… Nou ja, een beetje kijken wat ik er nou van vind.’[85]

Boer: ‘Nou ik denk vooral wat je in het nieuws ziet, NOS Journaal, Nova, Den Haag Vandaag, en de manier waarop daar de politiek behandeld wordt, ik denk dat dat best wel invloed heeft op mijn, ja, de manier waarop ik naar politiek kijk…’[86]

Gripsrud wijst op de rol van het universeel burgerschapsvertoog binnen het denken over televisie door de veel gebruikte term broadcasting te analyseren:

Broadcasting’ originally meant sowing (spreading seeds) broadly, by hand. It is in other words not only an agricultural metaphor, it is also one of optimistic modernism. It is about planned growth in the widest possible circles, the production, if the conditions are right, of a rich harvest.[87]

Hij verwijst hiermee naar het stichtende karakter van broadcasting. Televisie kan de (universeel) burger vormen, door te voorzien in objectieve informatie en het verzorgen van een zo breed mogelijk programma – in inhoud en receptie - om een beeld te geven van de wereld en de daarin circulerende opinies. In de moderne optiek die Gripsrud beschrijft, biedt broadcasting zo de mogelijkheid tot bewuste, geïnformeerde en autonome participatie in het politieke, sociale en culturele leven; de televisiekijker wordt aangesproken als burger.[88]

Devil: ‘Ja… En nieuwsgierigheid, zo van: “Hé, wat zou d’r gebeurd zijn?” En ook wel dingen willen weten. […] Ik heb zoiets, ik wil wel weten wat er allemaal gebeurt in de wereld. […] Maar dat vind ik dan wel belangrijk van het nieuws, dat je weet wat er in de wereld gebeurt.’[89]

Boer: ‘Ik denk wel dat m’n mening… Dat ik televisie gebruikt heb om m’n mening te vormen over zaken. [Esther: ‘Kun je daar wat meer over vertellen?’] Eh, nou, vooral wat betreft ’t nieuws, zeg maar. Alles wat ‘r gebeurt in verre landen, daarvan is televisie toch wel m’n eerste bron, zeg maar.’[90]

Het eerder genoemde rapport Focus op functies is gebaseerd op deze democratiserende werking van televisie.

Het medialandschap wordt […] bezien als systeem met […] functies die van belang zijn voor de bijdrage die dat landschap levert aan het functioneren van de samenleving, de economie en de democratie.[91]

Meerdere keren wordt in dit rapport verwezen naar samenleving en democratie. Zoals Gripsrud de term broadcasting uitlegt, zo kun je ook spreken over het Nederlands mediabeleid. De WRR neemt de publieke belangen als ‘het meest algemene uitgangspunt van het beleidskader.’[92] ‘Het medialandschap is een belangrijke voorwaarde voor (en onderdeel van) een levende “publieke sfeer” waarin burgers, maatschappelijke organisaties en ondernemingen in beginsel in alle vrijheid hun zeer gevarieerde aanbod presenteren.’[93]

Devil: ‘Ja, ik denk […] wel [dat televisie een rol speelt bij het vormen van een mening]. Omdat je door televisie… […] word je heel erg op de hoogte gehouden van wat er allemaal gebeurt en zich afspeelt in de wereld…… […] En ik denk dat je daar een mening van krijgt…… [Esther: ‘Van wat voor programma’s?’] Wat voor programma’s…… Ja, ik denk Het Journaal. Denk ik… Ja…’[94]

Moppie: ‘[Esther: ‘Als je d’r vanuit gaat dat mensen hun mening, meningsvorming door de televisie beïnvloed wordt, wat voor soort programma’s denk je dat jouw mening beïnvloedt?’] Ik denk toch door die nieuwsprogramma’s. Ik denk niet dat je met een… Hoe heet dat spelletje met die letters? [Esther: ‘Lingo?’] Lingo of zoiets, dat je daar een andere mening door krijgt. Dat, dat geloof ik niet.’[95]

 

De WRR stelt voor om de in het rapport onderscheiden functies te koppelen aan een aantal waarden, die het maatschappelijk belang van het medialandschap tot uitdrukking brengen. Deze waarden zijn bij uitstek modern van aard. Als eerste stap worden in het rapport twee overkoepelende waarden geïntroduceerd, namelijk vrijheid en gelijkheid.[96][97] Wanneer deze metawaarden in de context van het medialandschap worden uitgewerkt resulteert dit in de waarden toegankelijkheid, onafhankelijkheid en pluriformiteit.[98] Deze waarden zijn een concrete uitwerking van het moderne beeld van de media. Zonder de premisse van een absolute waarheid, is een begrip als onafhankelijkheid leeg. Toegankelijkheid en pluriformiteit zijn te verbinden aan Habermas’ visie van de publieke sfeer en de uitwerking van het concept broadcasting door Gripsrud. Ze verwijzen naar het universeel burgerschapsvertoog.

De drie bovengenoemde historische waarden wil de WRR aanvullen met drie nieuwe waarden die hij van belang acht binnen het huidige en toekomstige medialandschap. Het gaat dan om kwaliteit, sociale samenhang en bescherming van de persoonlijke levenssfeer.[99] Ook deze waarden vallen perfect binnen het moderne vertoog. Het ijkpunt kwaliteit, zoals dat hier wordt gebruikt, veronderstelt een objectieve standaard, een absolute werkelijkheid aan de hand waarvan kwaliteit toetsbaar is. Sociale samenhang als waarde van belang, wijst op een belangrijke functie van televisie voor de samenleving. Dit wordt in het WRR-rapport zeer beperkt en modernistisch uitgewerkt in termen van het universeel burgerschap. Deze waarde biedt echter, buiten het moderne vertoog, ook veel potentie voor andere vormen van burgerschap. De laatste waarde is in mijn ogen een juridisch punt en in mijn verhaal weinig relevant. Het gaat om de bescherming van burgers tegen de media. Ik wil hier alleen wijzen op het verband met de moderne invulling van de publieke- en de privé-sfeer.

De WRR ziet de aangedragen waarden als ‘fundamentele waarden die aan het mediabeleid ten grondslag liggen’[100] Deze uitwerking maakt duidelijk dat het moderne vertoog zeer prominent aanwezig is in de vormgeving van het Nederlandse mediabeleid. De kijker wordt hier gezien als actieve burger binnen het universeel burgerschapvertoog.

 

Devil: ‘[Over geraakt worden door het nieuws] Ja, omdat ik meer heb, zoiets van dat we meer moeten gaan helpen daar of zo eh… Ik doe d’r zelf ook heel weinig aan hoor. Ik steun wel een paar goede doelen en zo, omdat ik dat gewoon belangrijk vind. Maar ik heb af en toe ’t gevoel, als ik daar naar kijk, dat wij zoveel meer kunnen doen voor die mensen en… Ik bedoel we volgen wel alles en we kijken wel alles en we vinden het allemaal bij elkaar allemaal heel zielig, maar in principe doen we d’r weinig voor. Heb ik af en toe ’t gevoel……’[101]

 

Behalve het brengen van informatie, heeft televisie ook een functie ter ontspanning. Dit is zelfs meestal het eerste dat mijn gesprekspartners noemen, wanneer ik ze vraag met welk doel ze de televisie aanzetten. Ik besprak al dat deze twee functies duidelijk gescheiden zijn binnen het moderne vertoog. Aan deze indeling is ook een duidelijk waarderingsdenken gekoppeld. Zo veel als er binnen dit vertoog is gezegd en geschreven over het belang en de invulling van de informatievoorzieningfunctie van televisie, zo weinig woorden lijken er te zijn voor de waarde van amusement. Over het algemeen worden er aan vermaak - binnen het moderne vertoog - enkel woorden ‘vuilgemaakt’ in de vorm van kritiek. In de volgende paragraaf zal ik verder ingaan op het moderne waarderingssysteem en verwachtingspatroon.

 

Goofy: ‘Ik denk echt inderdaad, bij die series dan kijk ik gewoon van: “Nou, leuk, eens kijken wat er gebeurt,” en zo. Maar dan ben ik niet vatbaar voor, ja, dingen die bijvoorbeeld m’n mening zouden kunnen veranderen of zo. Ik heb zoiets van: “Ja, dat gebeurt daar en ik zit hier en gewoon leuk kijken.” En bij dingen als Netwerk, ja, ook al zijn ze niet helemaal objectief… Je gaat daar toch naar kijken van… Dat je dan net voor de reclame zoiets ziet van: “Nou, dat is interessant.” Ik denk dat je je dan meer openstelt van ja, wat is er gebeurd of laat hun kant van ’t verhaal laten zien. Ik denk dat je dan heel anders naar zo’n programma kijkt dan echt naar zo’n Goede Tijden; Slechte Tijden of zo… Want je weet dat dat allemaal bedacht is.’[102]

Eefje: ‘[Esther: ‘Heb je wel ’s dat je later nog nadenkt over wat je hebt gezien?’] Nee, niet bij die series. Dat is gewoon puur even vermaak. Dat is wel bij de actualiteitenprogramma’s natuurlijk en…… Kan ik er wel bij stilstaan… Een mening te vormen wat ik ergens van vind of… Kan me wel bezighouden... Maar bij series, of zo, of…… Nee.’[103]

 

 

Waardering, kritiek, eisen en verwachtingen

 

‘De maatschappelijke betekenis van het medialandschap voor de samenleving is groot, maar niet alles wat zich in dat landschap afspeelt, draagt daar in gelijke mate aan bij.’[104]

Moderne waardering en kritiek

 

Televisieamusement kan worden ondergebracht in het domein van de populaire cultuur. Deze term herbergt meerdere betekenissen en connotaties. Binnen het moderne vertoog wordt voornamelijk aandacht besteed aan de grote aantallen ontvangers en geïnteresseerden, de nadruk op vermaak in plaats van vorming (Bildung), en de grote rol die commerciële belangen spelen in het veld van de populaire cultuur.[105] Deze verschillende invullingen van populaire cultuur zal ik hier bespreken aan de hand van moderne kritiek op televisie en de invloed van dit medium op de samenleving. Lastig aan het gebruik van de term populaire cultuur is dat het een relationeel object aangeeft, waardoor de betekenis in de loop der tijd kan verschuiven. Het wordt vaak gedefinieerd in relatie tot de cultuur van de elite en hierdoor zit er een hiërarchie in besloten.[106] Er is binnen het moderne denken een duidelijke scheiding tussen hoge en lage cultuur en populaire cultuur wordt onder lage cultuur geplaatst.

 

Devil: ‘Ja, af en toe in de slaapkamer een beetje soapjes kijken en… Daar kun je heerlijk bij ontspannen.’[107]

Moppie: ‘Ja, eh, dat is entertainment en je kijkt d’r naar en het gaat d’r hier in en aan de achterkant weer d’r uit, zeg ik altijd maar. Nee, als ik al ‘ns een keer zoiets zie, dan gaat het mij ook het ene oor in en het andere uit. Ik zal d’r niet wakker van liggen; ik zal ’t niet onthouden en eh… Nee.’[108]

 

De wijze waarop er over de categorie vermaak wordt gesproken geeft regelmatig blijk van wantrouwen; amusement wordt binnen dit vertoog minder positief gewaardeerd dan informatievoorziening. Sterker nog, vaak is er sprake van angst voor het effect dat het vele amusement heeft op het televisiepubliek.[109] Deze denktrant is, via de grote groepen ontvangers van populaire cultuur, te verbinden aan de moderne idee van de massa.[110] Door modernisering zijn allerlei zaken breder toegankelijk geworden. Samenlevingen werden beter georganiseerd. Door werktijdwetten kregen mensen meer vrije tijd, en door verdere modernisering van de samenleving konden meer mensen hun vrije tijd op een luxe manier besteden. Ideeën over democratie zijn doorgevoerd en het algemeen stemrecht ingevoerd.[111] Het begrip van burgerschap, zoals hierboven beschreven is echter selectief, en dat de massa rechten en mogelijkheden kreeg werd en wordt vaak met angst en beven bezien.

[…] [T]he masses are to-day exercising functions in social life which coincide with those which hitherto seemed reserved to minorities; and secondly, these masses have at the same time shown themselves indocile to the minorities – they do not obey them, follow them; on the contrary, they push them aside and supplant them.[112]

Bovenstaand citaat komt uit het essay The revolt of the masses geschreven door José Ortega y Gasset, dat voor het eerst werd uitgebracht in 1930. Het beeld dat hij schetst van de massa heeft veel gelijkenis met het beeld dat in het moderne vertoog bestaat van het door amusement gegrepen televisiepubliek. Ortega y Gasset beschrijft de massamens als een verwend kind dat zich slechts bezighoudt met het eigen welbevinden, terwijl het geen oog heeft voor het ontstaan van dat welbevinden. Aan zijn denken kun je een onderscheid ontlenen tussen enerzijds de actieve burger zoals hierboven beschreven en anderzijds de massa. De actieve burger - of zoals Ortega y Gasset het verwoordt ‘the excellent man[113] - eist veel van zichzelf. Hij beschouwt de wereld – de werkelijkheid zoals die is - en voelt daarbij de plicht om iets goeds te doen in die wereld. De gewone massamens is passief en gemakzuchtig.[114] Het werk van Ortega y Gasset is een voorbeeld van het moderne discours van angst voor popularisering, een angst voor de democratisering van smaak.[115]

 

David: ‘Ja, je staat ‘r nooit zo bij stil. Het gaat heel erg automatisch, dat eh… [televisiekijken]’[116]

Goofy: ‘Echt ‘t gevoel dat als ’t programma is afgelopen dat ik wakker word.’[117]

Devil: ‘Goede Tijden; Slechte Tijden. […] Ja, vind ik erg leuk. Gaat nergens over maar, ja…… [Esther: ‘Wat vind je er leuk aan?’] Nou, volgens mij is het meer een verslaving.’[118]

 

Dat dit beeld van de massa nog steeds bestaat en verbonden is met het denken over

amusementstelevisie en haar publiek toont mijn gespreksmateriaal. Op de vraag of

entertainmentprogramma’s ook invloed zouden kunnen hebben op de publieke opinie,

kreeg ik onder andere de volgende antwoorden:

Sanne: ‘Ik denk dat ’t heel goed mogelijk zou zijn. Helemaal voor mensen die d’r niet zo goed over nadenken. Ik bedoel, wij hebben dus de neiging om overal over te praten en overal over na te denken. Hoewel wij ook ontzettend beïnvloed zullen zijn door onze… ouders of studies of wat dan ook. Maar ik denk dat men, als mensen daar minder goed over nadenken, dat ze daar wel ehm… veel beïnvloedbaarder door zijn.’[119]

Goofy: ‘Ja, helaas wel. […] Ik denk dat d’r maar weinig mensen echt zich afvragen of iets echt waar is of niet… Dat klinkt dan misschien een beetje raar, maar ik bedoel. Bijvoorbeeld ’t Telegraafvolk. Die kijkt ook vaak alleen maar naar de headlines, zeg maar. En als je dan een beetje om je heen kijkt, heel veel, heel veel mensen geloven gewoon alles van wat er gezegd wordt. En dan denk je af en toe van: “Ja, dat kan ook wel met een korreltje zout.” Dus vandaar dat ik zeg van: “Ja, helaas wel.” Want heel veel van die entertainmentprogramma’s die dan iets als de waarheid verkondigen, dat iedereen daar dan leuk achteraan hobbelt en zegt van: “Ja, dat is ’t ook echt.” Dat, dat vind ik zonde.’[120]

Cloud: ‘Ja, wat ik al zei. Daar ben ik denk ik te nuchter voor of zo eh… ’t is een serie, ’t is niet echt. Sommige mensen kunnen daar helemaal in, in… verdrinken. Vooral denk ik de soaps, maar aangezien ik die niet kijk, ik ‘r ook niet in verdrink. [Lach] Ja, kunnen mensen misschien inderdaad in zo’n droomwereld terechtkomen…’[121]

Hier lijkt niet alleen een scheiding te zijn tussen wij (nadenkende mensen) en zij

(de massa), maar er klinkt ook een beeld door over de nadelige invloed van amusementstelevisie. Het lijkt daarom of het moderne concept van de massamens, met alle negatieve connotaties die daar aan vastkleven, gelegd kan worden op het televisiepubliek dat zich laat overweldigen door amusement.

Goofy: ‘Ja, ik denk dat ik ’t toch een beetje nuanceer. Ik weet niet. Dat komt natuurlijk ook…  Je studeert politicologie, dus je hebt heel veel maatschappelijk betrokken mensen om je heen. Iedereen heeft wel weer een ander verhaal of een ander ditje of een ander krantje gelezen en die heeft dan weer een ander verhaal voor jou om je mening een beetje bij te schaven… [Lach] Dus misschien dat dat een beetje vertekent, maar ik neem niet zo snel iets voor lief aan of zo… Misschien dat ik daar een beetje te sceptisch voor ben, maar… Ik bepaal zelf wel wat ik doe. Ik ga niet achter de, qua mening betreft in ieder geval niet achter de grote meute aanlopen… Heb ik niet zo veel trek in.’[122]

Bij de eerste Nederlandse televisie-uitzending op 2 oktober 1951, hield minister Cals (onderwijs en cultuur) een toespraak. Hierin roemde hij het nieuwe medium door te spreken van een ‘nieuwe overwinning van de menselijke geest op de materie’.[123] ‘Aan de andere kant mocht worden gevreesd, dat na de “massa-arbeid” nu ook de “massa-recreatie” aan de orde werd gesteld, “die de menselijke persoonlijkheid belaagt en die eigen activiteit en initiatief, die elke eigen inspanning op geestelijk en cultureel gebied, dreigt te doen plaats maken voor passiviteit en grauwe vervlakking.”’[124] De kritiek op televisie als bevuiler van de cultuur komt uit verschillende richtingen. Een ding valt op: verreweg de meeste kritiek die vanuit het moderne vertoog op televisie wordt geuit, richt zich op de amusementsfunctie van dit medium.

 

Hermelien: ‘Maar ik kijk wel vrij veel televisie. Ja. Ik schaam me d’r wel een beetje voor, maar… [Esther: ‘Waarom schaam je je d’r voor?’] Nou ja, ’t is in wezen, in wezen is het natuurlijk als je ’t rationeel bekijkt een hele passieve bezigheid. Ja, je loopt als ’t ware alleen maar te consumeren. Maar goed, aan de andere kant vind ik dat vaak ook wel lekker om m’n hoofd eh, echt, echt leeg te maken…’[125]

 

Horkheimer en Adorno - twee critici van de Frankfurter Schule waartoe ook Habermas behoort - schrijven over de ‘commodification’ van cultuur. Hun kritiek richt zich dan ook op de grote rol die commerciële belangen zijn gaan spelen in onze cultuur. Deze cultuur, waarin entertainment een grote plaats heeft, is georganiseerd naar het kapitalistische systeem. Dit zou de ontwikkeling van autonome, onafhankelijke individuen, die de basis vormen voor een gezonde democratische samenleving, in de weg staan. Deze gedachte is gebaseerd op het Marxistisch gedachtegoed. Daarin wordt ervan uitgegaan dat het kapitalisme zo’n grote invloed heeft dat het de democratie, en vooral de mogelijkheid tot emancipatie, frustreert.[126] Populaire cultuur wordt hier dan ook gezien als een systeem van cultuuruitingen die de kapitalistische ideologie weerspiegelt en als onschuldig vermaak over de massa wordt uitgestrooid. Een soort opium voor het volk? Ideeën over de invloed van het kapitalisme op het politieke veld worden vaak aangeduid met de term ‘consumerism’.

Boer: ‘Nou ja, d’r komen wel ’s onderwerpen in voor zoals euthanasie of een lesbische vrouw eh… ja dat soort dingen. Maar ’t is toch meer commercieel. Het is vooral ’t Amstel bierflesje duidelijk in beeld en de Pringles duidelijk in beeld. En ik denk dat dat vooral, ja vooral opvalt in zo’n serie. […] dat er heel veel merken door ’t beeld heen vliegen.’[127]

De bevolking zou bestaan uit consumenten en dit wordt vaak als negatieve ontwikkeling neergezet. Veel denkers zien namelijk het probleem van de tegenstrijdige belangen van marktwerking en democratische ontwikkeling. Zo stelt Habermas dat de publieke sfeer een vrije ruimte moet zijn tussen de staat en de markt, waarin geen van beide organen hun belangen kunnen laten doorvoeren.[128]

David: ‘[I]k denk dat, ja, de meeste series die ik zie zijn commerciële series. Ik bedoel die komen meestal van NBC af en die zijn gewoon gemaakt met een commercieel doel…  En dan word ik al heel erg wantrouwend, want die moeten verkopen. Nou, dat is terecht, denk ik. Dat doen ze goed, want ze zijn léuk. En dat is hun primaire doel en alles wat daarna komt is echt daaraan ondergeschikt.’[129]

Een andere ingang is die van Habermas. Hij houdt zich niet bezig met de invloed van het kapitalistisch denken, maar maakt zich ongerust over het verdwijnen of veranderen van de publieke sfeer. Habermas is van mening dat de massamedia een soort pseudo-publieke sfeer creëren waarin de kritische discussie is verdwenen. Hij pleit dan ook voor het herstel van verbale communicatie, het redelijke overleg, om een stevige basis te creëren voor democratie.[130]

            Neil Postman gaat veel specifieker in op het medium televisie. De sprekende titel van zijn boek, Amusing ourselves to death, maakt duidelijk dat hij niet erg enthousiast is over de huidige televisiecultuur. Dat wil zeggen, hij verwerpt entertainment niet in z’n geheel, maar is pessimistisch als het gaat om de invloed die het heeft op de democratie. Hij verwoordt zijn kritiek door een scherp onderscheid te maken tussen typografische en televisuele cultuur. De vereiste vaardigheden voor deelname aan de typografische cultuur, geletterdheid en aandacht die nodig zijn om een rationeel oordeel te vellen, zijn volgens hem aan het verdwijnen in de huidige televisuele cultuur. Door de gerichtheid op beelden en voorstellingen waarvoor alleen kortdurende aandacht vereist is, wordt de nadruk gelegd op het aanspreken van emoties en gaat de redelijkheid verloren.[131]

David: ‘Meestal als ik alleen ben zet ik ‘m wel aan. Dat is mijn gezellige partner voor de broodnodige prikkeling van de visuele cortex achter in m’n hoofd. Het zijn vaak alleen de bewegende plaatjes die tellen.’[132]

 

De kritiek die binnen het moderne vertoog leeft op televisie als amusementsmedium werkt door in een typisch modern verwachtingspatroon. Op basis van de scheiding van feit en fictie, de uitwerking daarvan in functies, de verbinding van dit denken aan het universeel burgerschapsvertoog en de daaruit volgende hiërarchie, gelden verschillende eisen en verwachtingen voor de verschillende functies.

 

Goofy: ‘[…] heel veel van die televisieseries en programma’s vind ik gewoon ehm…, ja, nergens op slaan en heel erg slecht onderbouwd en zo.’[133]

 

Opgeroepen eisen en verwachtingen

 

Wanneer je naar het nieuws kijkt verwacht je dat dit een reflectie is van de werkelijkheid. We verwachten geïnformeerd te worden over de belangrijkste ontwikkelingen in de wereld en dit behoort dan ook nog eens objectief gebracht te worden. Zo spreekt bijvoorbeeld de WRR van ‘de specifieke eisen en verwachtingen die vanuit een maatschappelijk belang aan de betrouwbaarheid van nieuwsvoorziening mogen worden gesteld.’[134] Van amusement wordt veel minder verwacht. Het fictieve gehalte maakt dat er geen eisen worden gesteld op grond van objectiviteit en betrouwbaarheid, van een correcte weergave van de werkelijkheid. De reden om te kijken is dan ook anders. Naar entertainment kijk je puur om te worden vermaakt en je denkt er verder niet veel over na.

 

Hermelien: ‘Ik kijk series meestal alleen om m’n hoofd leeg te krijgen of een beetje te lachen of te ontspannen. Ik denk niet dat ik me daar erg door laat beïnvloeden.’[135]

Eefje: ‘[Kijken naar The Gilmore Girls is] puur ontspanning. Gewoon lekker verstand op nul en kijken maar.’[136]

Blaadje: ‘[I]k vind het ook wel echt ontspanning of zo. Het schijnt vermoeiender te zijn dan een boek lezen, maar ik vind dat eigenlijk niet, meestal. Dus… ja, het gewoon lekker dom kijken zeg maar. Dat is wel lekker.’[137]

 

In Focus op functies werkt de WRR het moderne verwachtingspatroon en waarderingsdenken duidelijk uit, door de eerder besproken waarden en functies te verbinden. In het rapport wordt heel duidelijk de nadruk gelegd op het maatschappelijke en publieke belang van de informatieve functie van televisie. Deze koppeling resulteert erin dat voor de functie vermaak weinig waarden gelden, of in ieder geval dusdanig minder dat de overheid zich hier niet mee zou moeten bemoeien, omdat er geen publiek belang in het geding is en daarom geen sprake is van maatschappelijke risico’s.

Publieke belangen betreffen een onafhankelijke, pluriforme en kwalitatief goede nieuwsvoorziening, de functie van opinievorming en maatschappelijk debat, evenals, zij het in mindere mate, de functies kunst en cultuur en het geven van specifieke informatie. Functies als vermaak, reclame, voorlichting en andere vormen van persuasive communication vallen hier in beginsel buiten en vormen daarom geen kerntaak van een voor de toekomst wenselijke publieke “omroep”, in welke vorm die ook gestalte zal krijgen. Hoogstens omwille van pragmatische of afgeleide redenen (bereik, ondersteuning van andere functies) zouden deze functies door een toekomstige publieke omroep kunnen worden vervuld.[138]

In principe acht de WRR de waarden van onafhankelijkheid, toegankelijkheid en pluriformiteit voor alle functies van belang. In de uitwerking is er echter een duidelijk verschil tussen informatievoorziening enerzijds en amusement anderzijds. Dit wordt verdedigd door het verschil in belang dat geldt voor de verschillende domeinen.[139] In het rapport wordt duidelijk dat de WRR aan sommige functies meer waarde hecht dan aan andere. Niet alles binnen het medialandschap heeft maatschappelijke betekenis.[140] Vermaak is het ondergeschoven kindje wanneer de publieke belangen worden verwoord. De nadruk ligt duidelijk op de informatieve functie van televisie en het belang van deze functie voor de samenleving.[141] Het is dan ook tekenend dat vermaak de minst uitgewerkte functie is en dat het belang hiervan wordt aangegeven door te verwijzen naar het bestaan van deze functie.[142]

Hermelien: ‘Ik kijk over het algemeen niet de langere nieuwsuitzendingen, omdat eh… ik me d’r naar bij kan gaan voelen… […] En bij een serie is het als het ware, het gaat er in en…… Ja, daar zal niet veel van blijven hangen. Dat is zuiver zombie, een beetje consumeren. Bij het nieuws is dat anders…’[143]

Wanneer de WRR waarden en functies aan elkaar verbindt, om zo een oordeel te vellen over de taak van de publieke omroep, wordt goed duidelijk dat er – op basis van een verschillende waardering – andere eisen worden gesteld aan informatie dan aan amusement. Terwijl op het gebied van informatievoorziening het belang wordt ingezien van pluriformiteit, onafhankelijkheid en toegankelijkheid, wordt gesteld dat deze waarden voor de vermaaksfunctie veel minder relevant zijn.[144] Het lijkt alsof de eisen en verwachtingen heel natuurlijk voortkomen uit een functiecategorie. Dit heeft te maken met het ideaaltypische van een functie. Een functie is een kader geworden, een concept. Je ziet dan ook dat er per functie verschillende verwachtingen een rol spelen. Zo is onafhankelijkheid ‘een vitale waarde voor nieuwsvoorziening, terwijl die voor de functie van vermaak veel minder van belang is.’[145] Dit heeft te maken met ideeën over de relevantie van een functie voor het handelen als burger.

Goofy: ‘Ik neem ’t [amusement] ook in me op, maar dat is zeg maar gescheiden van wat ik ermee doe, want ik doe d’r gewoon verder niks mee. En bij programma’s als Netwerk of Nova of zo, dan, ja, dan doe ik er wel wat mee denk ik. Dan sta ik er ook voor open en dan maak ik denk ik ook meer een connectie met wat ik al weet over ’t onderwerp. En dat doe ik helemaal niet bij The Gilmore Girls… Heb ik geen zin in op dat moment.’[146]

 

In dit verwachtingspatroon zie je alle geïntroduceerde concepten van het moderne vertoog nogmaals terugkomen. Er is een scheiding tussen feit en fictie, die verband houdt met een bestaande absolute werkelijkheid. Deze scheiding komt terug in de twee functies van televisie twee functies: informatievoorziening en vermaak. Hieraan zijn waardeoordelen verbonden, namelijk dat informatievoorziening van belang is ter vorming van de burger, en vermaak een lager gewaardeerde functie is die puur dient ter verstrooiing van de onnadenkende massa.

David: ‘Will & Grace dat kan, daar kijk ik naar voor ontspanning, in eerste instantie… Precies met het doel wat zij voor ogen hadden toen ze ’t maakten, daar kijk ik het ook voor. Naar het nieuws kijk ik echt om te weten wat er gebeurt, omdat ik dat belangrijk vind. En ook omdat ik wil weten wat er gebeurt met de dingen waar ik me betrokken bij voel.’[147]

Deze elementen resulteren erin dat de programma’s die vallen onder informatievoorziening serieus worden genomen. Hier kijken mensen kritischer naar, omdat verwacht wordt dat de werkelijkheid objectief wordt weergegeven. Van amusement wordt veel minder verwacht. Deze programma’s worden bekeken om even lekker te ontspannen, niet na te denken en het hoofd leeg te maken.

Frank: ‘[H]et nieuws is wat, wat, wat serieuzer. […] En het is informatief, dat informeert mij, dat houdt mij op de hoogte. En Will & Grace daarentegen is meer eh, stukje ontspanning, een stukje…… eh… een stukje, ja… met een korreltje zout nemen en aandikken […]’[148]

De verwachting van nieuws is dat je op de hoogte wordt gehouden van wat er in de werkelijkheid gebeurt, wat een objectieve houding impliceert. Van entertainment wordt echter direct gezegd dat het met een korreltje zout genomen dient te worden. Je kijkt om vermaakt te worden en weet dat wat je ziet bedacht is. Het hoeft niet objectief te zijn. Omdat de verwachtingen bij amusement veel lager zijn, is er in deze categorie veel meer ruimte. Er wordt veel minder kritisch gekeken.

Cloud: ‘Maar ’t is gewoon een leuk verhaaltje. Meer niet. [Lach]… Ja, en ik moet ook zeggen, ik denk ook niet dat ‘t…… echt realiteit is…’[149]

Wat meteen opvalt, zijn de opmerkingen over het niet nadenken en het leegmaken van het hoofd. Televisiekijken ter ontspanning wordt niet geassocieerd met nadenken.

Sanne: ‘Ja, ik denk dat je bij entertainmentprogramma’s gewoon op de bank gaat hangen en verder niet meer hoeft na te denken. Je laat ’t gewoon lekker op je afkomen. En bij nieuwsuitzendingen ga je d’r toch over nadenken… Dus daar ben je eerder geneigd om echt met attentie gewoon op te letten naar wat er gebeurt. En bij een entertainmentserie heb ik dat helemaal niet. Dan kijk je gewoon en… doe je d’r verder niet zo heel veel mee.’[150]

Frank: ‘Ja, verder vind ik Will & Grace leuk, maar ja… dat… gewoon een beetje flauwe comedy…… Eh… Desperate Housewives vind ik ook wel heel leuk. Nou ja, Sex and the City was ook heel leuk. Maar ja. Da’s een beetje meer… Van die programma’s daar hoef je eigenlijk niks meer aan te doen, niet bij te denken. Kun je bij weglopen en dan kun je gaan zitten en dan kun je ze weer volgen…….’[151]

Amusementsprogramma’s wekken wel gedachten op, maar deze gedachten lijken snel weer vergeten. Entertainment maakt geen blijvende indruk. Hierin zie je de ideeën over massavermaak terugkomen. Er wordt weinig stilgestaan bij wat er is gekeken. Behalve de programma’s die ze altijd kijken, weten mijn gesprekspartners vaak niet direct te vertellen wat ze de dag tevoren hebben gezien op televisie.

David: ‘[Esther: ‘Heb je gister televisie gekeken?’] Mm…… ja, ongetwijfeld…..Moet ik even hard nadenken hoor. Gisteren. Toen was het dinsdag… Ja, ’s ochtends Het Journaal, dat kan haast niet anders. En… Wat ik nog weet. Het valt wel mee eigenlijk. Haast niet, want ik ben de hele dag weggeweest en ’s avonds ben ik wezen… eten.’[152]

Frank: ‘[Esther: ‘Wat heb je gekeken?’] Ik zou het niet meer weten. Dan moet ik heel, heel diep nadenken. Gisteren was ’t eh…… donderdag… Het Journaal, denk ik… Ja, weet ik wel zeker Het Journaal…… Effe kijken, overdag gewerkt, gesport… Nee, de stad in geweest, dus nee, Het Journaal heb ik effe gezien… [Esther: ‘Verder in de afgelopen dagen?] Eh… Eh… Ja, Will & GraceJa en Journaal……[153]

Cloud: ‘Maar met series? Neuh… Dat is ook snel weer vergeten. [Lach] Soms is ‘t ook meer zo van: “Oké, ja, ik ga lekker effe tv kijken.” Het is gewoon relaxed, ontspannen, nergens aan denken en klaar.’[154]

 

In dit hoofdstuk zijn – modern ingevulde - kernconcepten geïntroduceerd en is het moderne waarderingsdenken geïnventariseerd. Het moderne vertoog toont hoe (objectief) realisme doorwerkt in (universeel) burgerschap. In het volgende hoofdstuk zal ik een begin maken met de beschrijving van het postmoderne vertoog, door te laten zien hoe daarbinnen het begrip realisme wordt geproblematiseerd.

 

 

Hoofdstuk 2. Empathisch realisme

‘I don’t think we’re in Kansas anymore.’[155]

 

De grens tussen ‘echt’ en ‘vals’, tussen ‘objectief’ en ‘subjectief’, is postmodern beschouwd niet zo onproblematisch als die binnen het moderne vertoog lijkt. Enerzijds is het de vraag of televisie in haar informatieve functie wel ‘objectief’ kan zijn. Kan zij een directe weergave brengen van de werkelijkheid? En bestaat er wel een absolute werkelijkheid? Anderzijds is het de vraag of we alles binnen het domein van entertainment – door het fictieve karakter van deze programma’s – als onrealistisch kunnen afdoen. Zijn de programma’s binnen de vermaaksfunctie puur ‘subjectief’? Is er sprake van zuivere fictie zonder link naar de werkelijkheid? En als ‘de werkelijkheid’ wellicht niet bestaat en louter een relatief gegeven is, biedt de categorie amusement dan niet juist aanknopingspunten? Dit hoofdstuk is een inventarisatie van deze kwesties.

            Met deze problematisering van het moderne realismebegrip maak ik een begin met het beschrijven van het postmoderne vertoog. Problematisering van begrippen en vooral van uitgangspunten staat centraal bij de postmoderne critici. Eenduidige, universele waarden worden in twijfel getrokken en er wordt gedacht in meervouden. ‘[E]r bestaan rationaliteiten en objectiviteiten in verschillende historische periodes, binnen verschillende denksystemen, taalspelen, wereldbeelden of paradigma’s.’[156] Je kunt zeggen dat het postmodernisme de moderne uitgangspunten kritisch gaat beschouwen. Dit wordt door de Franse filosoof Lyotard treffend gevat als hij spreekt over ‘het einde van de grote verhalen.’[157] Veel kritiek op het postmodernisme richt zich precies op dit punt. Het zou enkel bestaande waarden omverwerpen, terwijl het zelf niets nieuws aandraagt. Bovendien zou het te relativistisch zijn. [158] De postmoderne kritiek kan echter wel degelijk een bijdrage leveren; door de problematisering van kernconcepten ontstaat een beter begrip van onze uitgangspunten en waarden.

            Ik bezig zowel het Modernisme als het Postmodernisme in dit onderzoek als vertoog. Naar mijn idee zijn beide vertogen waardevol als manieren om de wereld te begrijpen. In het denken en spreken over televisie spelen beide een grote rol en zijn beide van belang voor het begrip van de betrokkenheid bij televisie. In het vorige hoofdstuk heb ik aangegeven hoe de moderne ideeën over televisie en realisme doorwerken in ideeën over de rol van dit medium in de vorming van burgerschap. Binnen het postmoderne vertoog ligt een zelfde verband. Uit de problematisering van het begrip realisme, in dit hoofdstuk verwoord, vloeit daarom ook een ander beeld van burgerschap voort. Hier zal ik in het derde hoofdstuk op ingaan.

 

 

Problematisering van ‘de werkelijkheid’

 

‘De feiten hebben de neiging de waarheid voor ons te verbergen’[159]

 

Op basis van het moderne vertoog wordt er veel verwacht van de informatievoorzieningfunctie van televisie. In het WRR-rapport, de literatuur en mijn gesprekken merkte ik dat er waarde wordt gehecht aan de objectiviteit van de informatie die ons via televisie bereikt. Er wordt verwacht dat wat we te zien krijgen een directe afspiegeling is van de werkelijkheid; dat het ‘waar’ is.

Boer: ‘Maar ja, wat dan weer tegenvalt, zeg maar, als je dan de beelden ziet op televisie en je komt op een gegeven moment. Ik heb ook veel gereisd in Oost Europa. Ook voor landbouwredenen. En als je dan Oost Europa op televisie ziet, dan zie je alleen maar bepaalde beelden. Je ziet alleen de arme oude omaatjes. En dan kom je in zo’n land zelf en ja, dat beeld wat je hebt van ’t NOS Journaal en RTL Nieuws en die documentaires, dat blijkt dan niet altijd te kloppen. Het klopt wel, maar het is maar een stukje van het geheel…’[160]

Boer geeft hier aan dat zijn verwachtingen niet worden gehaald. Het beeld dat hij door het kijken van televisienieuws heeft ontwikkeld, blijkt anders dan zijn ervaring. Dit valt tegen. Door deze botsing tussen ideaalbeeld en praktijk, rijst de vraag of televisie wel een direct en ‘objectief’ beeld van de werkelijkheid kan geven. We zagen in het vorige hoofdstuk dat er een modern verwachtingspatroon bestaat, waarin objectiviteit een belangrijke rol speelt. Tegelijkertijd zijn kijkers zich er wel degelijk van bewust dat de relatie tussen televisiebeelden en werkelijkheid niet zo direct gelegd kan worden.

Cloud: ‘Kijk journalistiek is natuurlijk best. De één vindt dit van een partij en de ander vindt dat. Dus ja…… Je moet maar net denken van: “Oh ja, nou ja, wat hij schrijft ben ik ’t mee eens.” Of niet. Dan hoef ik ’t ook niet te lezen, want… ik ben ‘t ‘r gewoon niet mee eens. Klaar…… En hij hoeft ook niet z’n best te doen om dat te veranderen. [Lach] Ja. [Esther: ‘En als je nog niet zo veel van een onderwerp weet bijvoorbeeld?’] Ja, dan kan je natuurlijk nog altijd wel je mening bij eh sturen… Ja… [Esther: ‘En hoe gebeurt dat?’] Ehm… Hoe gebeurt dat… Ja, toch wel inderdaad door de journalistiek. Het is denk ik ook maar net hoe iemand ’t overbrengt… Natuurlijk ook wat ik zeg, hè, één persoon vind je ’t prettiger als die ’t nieuws voorleest dan een ander. En zo heb je natuurlijk ook met een journalist die wat vertelt, dat je denkt: “Ja, oh ja, zou best ’s kunnen zoals jij ’t zegt.” Maar ’t kan ook dat hetzelfde, of dat een andere journalist in datzelfde gebied zit en iets heel anders ervaart… Maar ja, dat zijn natuurlijk ook weer ervaringen van de personen… Vind ik. In journalistiek is ’t ook niet…… Dat is zijn mening en dat probeert ie, ja… Ze proberen natuurlijk wel een beetje objectief te zijn, maar dat lukt toch nooit….’[161]

Wanneer er kritisch, volgens het moderne vertoog, naar de ‘objectiviteit’ van de media wordt gekeken, zijn mijn gesprekspartners erg wantrouwig.[162]

Eefje: ‘Over het algemeen ben ik wel heel sceptisch, toch wel, tegenover wat je op televisie te zien krijgt, omdat ik denk dat toch... Of sowieso, ook de kranten, dat de journalistiek… dat je dat niet zomaar voor waar aan moet nemen. Ik ben wel heel kritisch in eh……, nou ja, hoe ik m’n mening vorm. Ik neem niet zomaar een mening van iemand over omdat ie nou toevallig op tv was…… Ik denk dat er heel veel eh…, ja toch aardig gemanipuleerd wordt wat dat betreft, dus.’[163]

Goofy: ‘Af en toe, bijvoorbeeld die Netwerk en dat soort programma’s, Nova. Daar moet je natuurlijk altijd nadenken, want ’t is ook hartstikke gekleurd, want dat is ook weer door een paar mensen bedacht. Maar die geven wel vaker nog wat achtergrondinformatie. En dan heb je wel zoiets van: “Oh ja, zo had ik ’t nog niet bekeken.” Maar ’t grootste gedeelte is echt eh, ja, daar wordt gewoon niet over nagedacht. Dan gaan ze gewoon leuk een beetje zitten stoken.’[164]

Hermelien: ‘Ik heb laatst een keer zitten denken dat eigenlijk de media behoorlijk gekleurd is… Oh ja, dat was naar aanleiding van die discussie die ik had over Israël…… Dat je daar toch behoorlijk door beïnvloed raakt. Ik ook…… Daar sta je helemaal niet bij stil… Ik denk wel dat dat van invloed is ja…… Ik ben vrij rationeel en ik denk dat ik vrij aardig dingen kan onderscheiden of een eigen mening kan formuleren, maar als je dingen weet. Als bepaalde informatie wel gepresenteerd wordt en andere informatie niet, nou dat beïnvloedt. Dat kan al niet anders…’[165]

 

Verwant aan de vraag die hier op tafel ligt, is de theorie gevormd door denkers als Jean Baudrillard en Umberto Eco. Zij hebben zich beziggehouden met het concept hyperrealiteit.[166] In de moderne samenleving ligt er zoveel nadruk op de waarheid en het werkelijke, dat dit een eigen leven gaat leiden. Eco beschrijft dit onder andere in Travels in hyperreality. De moderne mens is volgens hem geobsedeerd door ‘echtheid’[167] en komt daardoor terecht in wat een misleiding is. Door snelle verandering en het klakkeloos herhalen en doorvoeren van tekens, is er een aparte wereld ontstaan die geheel uit deze tekens bestaat. De oorspronkelijke zaken waar zij naar verwezen zijn verdwenen.[168]

            Dit doet mij denken aan de veelgehoorde kritiek op ‘spin’ in de nieuwsmedia. In de media wordt er berichtgegeven van een gebeurtenis, worden daar weer commentaren op gegeven en ook op die commentaren komen dan steeds weer reacties. Hierdoor ontstaat een nieuwswaarde die losstaat van de nieuwswaarde van het oorspronkelijke bericht.

Goofy: ‘En als dan een Theo vermo, een Theo van Gogh wordt vermoord, dan vind ik ook vaak dat ’t inderdaad uit z’n verband wordt gerukt. Dat ze juist ’t verkeerde behandelen op de televisie en dat dat dus een hele maatschappelijke onrust veroorzaakt. Dan ik denk van: “Ja, als je ’t nou op een andere manier had bewoord, dan had de discussie waarschijnlijk de hele andere kant op gegaan.” [Stilte] [Esther: ‘En hoe… Hoe had dat gekund?’] Nou…, als ze niet meteen Moslimextremist hadden geroepen, dan hadden ze misschien een stuk minder moskeeën in brand gestoken. Zo heb ik dat dan weer… En hij noemt zich dan ook wel Marokkaan, terwijl ie gewoon Hollander is, oké met een dubbele nationaliteit. Maar ik vind dat de media heel vaak te snel juist een kant kiezen, terwijl ik juist vind dat de media veel opener moeten zijn en niet meteen iemand in een hokje moeten plaatsen, want dan plaats je, ja, toch bijna éénderde van Amsterdam al in een hokje. Terwijl die daar ook niet voor gekozen hebben, want die voelden zich helemaal niet verbonden met zo’n gast. En dat merkte je écht in deze buurt, want daar zitten toch een aantal mensen van Marokkaanse of Turkse afkomst… of van andere afkomst die ook Moslim zijn. En de sfeer, die verbeterde daar niet door. Absoluut niet. Het was echt vreselijk op ’t plein. Iedereen duwde elkaar weg en die liep gewoon door. Nou ja, dat vind ‘k heel slecht, dus wat dat betreft vind ik wel dat d’r wat verbeterd mag worden aan de programma’s. Dat is ook de reden waarom ik heel vaak geen opinieprogramma’s meer kijk, maar gewoon domme documentaires over iets, want die opinies die vind ik vreselijk…’[169]

Goofy geeft hier een voorbeeld van hoe in het mediacircuit een nieuwe werkelijkheid wordt gecreëerd, door de manier van berichtgeving en de reacties en bespreking van het nieuws op televisie. Er ontstaat een werkelijkheid in het nieuws die op zichzelf staat en geen directe verbinding meer heeft met de oorspronkelijke situatie.

 

De filosoof Jean Baudrillard heeft veel kritiek geuit op de media en het informatietijdperk waarin we leven. De overdosis aan informatie, of zelfs de ‘enslavement to information’[170] van de moderne mens – waar ook Gripsrud over spreekt -, resulteert erin dat er een onzekerheid betreffende de werkelijkheid is ontstaan.[171] Te veel ‘werkelijkheid’ heeft er nu toe geleid dat de link met de realiteit is verbroken. Volgens Baudrillard is informatie in aard bedrieglijk. Het maakt niet uit waarover we geïnformeerd worden, als we maar het idee hebben goed geïnformeerd te zijn. Baudrillard hanteert de term ‘coverage’ om te claimen dat er inderdaad sprake is van een ‘cover’: een verbeelding van de werkelijkheid die niet echt is, maar wel voor waar wordt aangenomen. Daarmee bedekt deze informatie de werkelijkheid.[172]

Sanne: ‘Ja, vaak heb ik ’t idee dat je toch een stuk informatie mist en dat je daardoor een beeld vormt van wat er ergens gebeurd is, terwijl je niet alle informatie hebt. Terwijl je wel denkt dat je een heleboel informatie hebt… En als je dan weer iemand anders spreekt die weer andere dingen gezien heeft, dat je denkt: “Hé, wacht ‘s. Wat ik gezien heb was helemaal niet zo waar.” Dat je daardoor je beeld moet bijstellen. Maar dat is dus meer gebrek aan informatie, dan wat je gezien hebt. Dat ’t niet volledig was of dat ze juist bijvoorbeeld een bepaald slachtoffer heel erg aan het woord hebben gelaten… Dat je daardoor ehm.. Dan heb je een soort vertekend beeld van de werkelijkheid gehad, waar je wel je mening op baseert. En ik denk dat we daar soms te weinig bij stilstaan, dat je je mening vormt over dingen waar je dus nog niet alles van weet… En dat kan volgens mij best gevaarlijk zijn…’[173]

Boer: ‘En wat dat betreft is televisie ook weer een bron van informatie, omdat ja dan zie je ook echt de beelden d’r bij en… Ja, het gevaar is natuurlijk dat de beelden het erger laten zien dan ’t daadwerkelijk is. Dus bijvoorbeeld, ik zie een overstroming in Roemenië die nu plaatsvindt. Je ziet allemaal beelden van allemaal ondergelopen land en ondergelopen huizen, maar misschien is dat wel een heel klein gebied en voor mijn beleving staat half Roemenië onder water, zeg maar. Ja, dat is wel iets, als je d’r rationeel over nadenkt is ’t wel iets dat je op internet of in de krant of op wat voor manier dan ook moet nachecken als je rationeel beslissingen wil nemen op basis van televisie. Maar op zich, als ik in eerste instantie zie: droogte in Spanje en overstromingen in Roemenië, dan denk ik heel snel van bepaalde prijzen van bepaalde producten die zullen wel weer omhoog gaan.’[174]

Baudrillard zegt dat dit de fundamentele doorvoering van onze democratie is. Door de verslaving aan informatie hebben we geen behoefte meer aan de ‘echte’ zaken, het ‘echte’ drama in de wereld.[175] De hoogste vorm van democratie ligt erin dat we totaal kunnen leven in deze wereld van de grootste gemene deler die informatie, in al haar vormen, is. Deze informatie reikt naar de oneindigheid, maar komt daarmee erg in de buurt van het nulpunt aan inhoud.[176]

In de ultieme uitvoering van het Modernisme ‘the “completely real” becomes identified with the “completely fake”,’[177] zegt Eco. In een samenleving waar zo veel nadruk wordt gelegd op realisme, moeten reconstructies van de werkelijkheid dan ook perfect zijn. Als iets als voor echt wil worden aangezien, moet het echt lijken.[178]

Goofy: ‘Je moet wel bewijzen hebben ja! En ze moeten ook nog wel echt lijken op echt bewijs. Ik kan ’t natuurlijk niet zelf checken, maar ’t moet wel echt goed lijken. [Esther: ‘Maar wat is bewijs?’] [Stilte] Nou, connecties en zo, die gelegd worden en in ieder geval op zo’n manier gebracht worden dat ’t als echt bewijs lijkt. Dus dat je niet meteen zegt van: “Ja hoor, maar ’t kan ook iets heel anders zijn.” Of dat er rapporten gewoon geshowd worden van instanties, dat je denkt van: “Nou, die moeten toch wel beter weten.” Of zo. Dat je denkt… Ja, dat geloof ik dan wel. Daar kan natuurlijk ook mee gesjoemeld worden, maar als je daar al mee begint dan kan je, zou je alles wel van de baan kunnen schuiven natuurlijk. Ja. In ieder geval die Fahrenheit 9/11, die heeft wel echt eh… m’n mening beïnvloedt, denk ik. […] Ja, op zich, die programmamaker van 9/11 was natuurlijk niet objectief. Die wilde alleen maar bewijzen…, van eh… je moet, het is niet allemaal wat ’t lijkt, maar…’[179]

Het ‘onechte’ kan dan wel niet gelijkstaan aan de werkelijkheid, maar heeft wel degelijk de connotatie ‘echt’ te zijn. In de volgende paragraaf zal ik hier verder op ingaan door de receptie van informatie te verbinden aan identiteit en het persoonlijke.

 

 

Informatie, identiteit en het persoonlijke

 

‘In een cultuur waarin identiteiten minder door het lot bepaald en meer en meer gekozen worden, zwaait de naakte waarheid niet langer de scepter.’[180]

 

De overdosis aan informatie waar Gripsrud, Eco en Baudrillard over spreken, heeft niet alleen invloed op de televisie-inhoud, maar ook op televisiereceptie. Tijdens mijn gesprekken viel mij op dat veel van mijn informanten zeiden dat ze afgestompt raakten door de veelheid aan informatie die dagelijks op ze afkomt.

Frank: ‘Toevallig hadden wij ’t er van de week over op ’t werk… Eh… Nee, vorige week. Dat was met die bomaanslagen in Londen en hoe gelaten we dat allemaal oppakken. Ik denk eh…… Het raakt je niet meer, omdat je het zo vaak ziet… Vroeger was ’t eh, een… Ja ook die beelden dan van de week op televisie van Afrika. Eén of ander land waar een hongersnood was. Ik weet dus niet eens meer welk land. Zo triest is ‘t. Dan zie zo’n heel klein kind en… Ja, dan denk je van ja… Eigenlijk heel triest hoor dat ’t je niet méér doet en dat je d’r zo mee omgaat en dat je denkt van: “ Ja, nou ja…… ’t zal wel.”’[181]

Moppie: ‘Zo’n bomaanslag zoals gister in Kusadasi in Turkije. Ja wat erg hè voor die mensen en nou ja, je gaat dan met die gedachte van: “Ach ja, morgen is er weer een dag.” En het is tegenwoordig, elke dag zijn het aanslagen. Je staat er minder bij stil denk ik als vroeger toen het nog eens een enkele keer gebeurde. Je gaat het als gewoonheid beschouwen…’[182] (blz. 9)

Sanne: ‘De kindjes in Afrika, dat is heel zielig, maar je ziet ze zo vaak dat ’t je op een gegeven moment een stuk minder raakt. Maar als je daar dan bij stil staat, dan raakt ’t je net zo veel. Alleen op een gegeven moment worden mensen volgens mij gewoon afgehard, omdat je ’t elke keer langs ziet komen. En als je d’r bij stil staat, dan raakt ’t je wel. Maar als je d’r gewoon naar kijkt, dan denk je: “Ja, ’t zal wel.” Dus dat zijn dingen die al heel lang spelen. Ik denk dat dingen die nu gebeuren, die nog nooit gebeurd zijn, dat die meer ehm… aandacht trekken…’[183]

Sanne wijst hier op het idee van liveness en gelijktijdigheid waar Gripsrud over spreekt. De gedachte dat iets nu gebeurt, het nieuwe van nieuws, is een beoordelingscriterium geworden. Ook Goofy spreekt hier over:

Goofy: ‘En ’t klinkt misschien heel bot, maar ik schrik steeds minder als je de televisie aanzet of de krant openslaat en je ziet dat er weer een bom, een bomaanslag is geweest. Ik vind het ook heel erg om dat te constateren, maar ja, op de één of andere manier… Je hoort ’t nu zo vaak…[…] En in ’t begin vond ik ’t echt vreselijk met de Golfoorlog, toen dat zoveel jaar geleden begon. En ja, op een gegeven moment wordt je d’r gewoon immuun voor op de één of andere manier. Dus dat is een stuk minder… Maar wel als d’r iets nieuws gebeurt… wat echt eh… Bijvoorbeeld eh… Hoe heet dat nou? Waar Osama bin Laden zit… Toen die oorlog net begon, of althans die aanvallen, dat vond ik wel heel erg. En toen had ik ook m’n twijfels van ja, wat moet d’r nu… Wat mag een land allemaal doen om kwaad te bestrijden en hoe ver kun je gaan dan? [Stilte] Maar heel lang lopende conflicten, ja, die doen me gewoon niet zo veel meer…’[184]

 

Behalve de gevolgen van een overdosis aan informatie, is er de vraag hoe informatie door kijkers wordt gebruikt. Binnen het moderne vertoog wordt objectieve informatie gezien als middel ter vorming van de burger. Maar wat als deze burger de geboden informatie niet ‘objectief’ gebruikt? Ik merkte in mijn gesprekken dat de selectie van nieuws door kijkers niet altijd op een lijn ligt met het moderne beeld van mediagebruik.

Moppie: ‘[Esther: ‘Maar je wordt wel eens geraakt door iets wat je ziet?’] Ja…, je wordt wel eens geraakt natuurlijk. Hè, dat eh… Maar dat zijn ook echt hele grote dingen dikwijls… Dat je echt, echt raakt. Ik zeg die Tsunami, Bijlmerramp bijvoorbeeld hè een aantal jaren geleden, een vliegtuig van Martinair wat dan neerstort op Faro en dat soort dingen. Dat zijn echt grote gebeurtenissen, wat, wat, dat echt eh… indruk op je maakt. Die kleine gebeurtenissen maken steeds minder indruk op je, omdat ’t dagelijks gebeurt….’[185]

Het valt op dat Moppie, sprekend over grote gebeurtenissen in de afgelopen 15 jaar, een selectief beeld schetst op basis van zijn persoonlijke betrokkenheid. Er zijn voorbeelden van rampen waar veel meer slachtoffers zijn gevallen dan bij de Bijlmerramp of de ramp op Faro. Het bovenstaande citaat toont naar mijn idee vooral aan hoe persoonlijk die afweging is. Gebeurtenissen als de oorlog in voormalig Joegoslavië en de aanslagen in New York, Londen en Madrid, zijn toch ook uitgebreid in het nieuws geweest. Ook een typisch Nederlandse ramp als de vuurwerkramp in Enschede valt in de opsomming van Moppie buiten beschouwing.

            Ik heb deze persoonlijke selectie keer op keer terug zien komen in mijn gesprekken. Er zijn wat betreft breed in de media uitgemeten gebeurtenissen wel overlappingen, maar toch zie je dat ieder zijn eigen afweging maakt die niet altijd direct verband houdt met wat er in het nieuws aan bod komt. Dit gebeurt op verschillende manieren. Een heel helder selectiecriterium is de betrokkenheid van bekenden bij een gebeurtenis, waardoor de informant zich zorgen maakt.

Eefje: ‘Ja, nou, eigenlijk was dat vooral toch met die aanslagen. Dat toen met Londen, een vriend van mij zat in Londen, dus ik maakte me gewoon ontzettend zorgen. En dat was hetzelfde met New York. Een vriend van mij zat daar ook middenin. Ja, toen maakte ik me gewoon onwijs zorgen.’[186]

Goofy: ‘Ja, in ieder geval op ’t nieuws ja, heel veel beelden die je wel bijblijven… In ieder geval van eh, de Bijlmerramp… Maar dat kwam ook omdat m’n zus daar tegenover op school zat en m’n moeder ’t crisisteam leidde en m’n vader bij de vrijwillige brandweer zat, die daar de lijken moest ruimen.’[187]

Moppie: ‘[Esther: ‘Maar die Tsunami bijvoorbeeld, dat is iets wat al een tijdje… Dat is in december gebeurd…’] Ja. [Esther: ‘Maar dat houd je nog steeds bezig. Dat is ook het eerste waar je ’t over hebt op het moment dat ik je vraag waar je het over hebt met vrienden.’] Ja. [Esther: ‘Dus dat is iets waar je nog steeds over praat en over nadenkt?’] Ja, omdat het jezelf raakt. Omdat je, je bent daar vroeger geweest. Ik ben dus in maart ook gelijk weer geweest. En als je dan dus die verwoestingen ziet, die zo ingrijpend zijn. […] Twee maanden lang heb je beelden gezien op televisie en in kranten foto’s gezien. Dan maak je jezelf een voorstelling d’r van hoe het is. En dan kom je daar en dan is het eigenlijk veel erger. Het is eigenlijk veel erger dan dat je gezien had en wat je verwacht had. Hè, we hebben daar kennissen. Die hebben daar zo’n soort strandpaviljoen, laat ik het maar zo zeggen. Ja, die hadden geen parasol meer en geen stoel meer… En die konden dat ook niet opnieuw gaan kopen, daar hadden ze het geld niet voor. Het is nog steeds wel een arm land. Ja en dat treft je dan en dat eh ja, en dat vind je dan heel erg naar voor die mensen. En dan probeer je ze nog te helpen. Dan zeg je van: “Oké, we gaan tien strandstoelen kopen en jij kan ze verhuren, dan heb jij weer geld en kun jij weer eten. Want dat is het leven in Thailand hè, geld is eten. En als ze geen geld hebben, dan heb je ook geen eten. [Esther: ‘Maar je kent daar ook mensen?’] Ja. [Esther: ‘En maakt dat verschil?’] Ja, omdat je ze kent denk ik. Hè, want het raakt je ook persoonlijk. Ja, dat zijn dus een aantal mensen. Die runnen die strandtent en ja, die ken je allemaal en ze zijn… We gaan er twee keer per jaar naartoe en als je d’r komt dan zijn ze dolblij dat je d’r weer bent en dan ja… Als ze weggaan doen ze een gebed voor je, want ze zijn natuurlijk zo boeddhistisch als een ‘k weet niet wat, doen ze een gebed voor je. En je wordt gezegend en ja, dat raakt je. Dat die mensen zo, terwijl wij toch gewoon ook maar één van de zovele toeristen zijn, zo met je meeleven. Dat raakt je dan veel meer als een, nu dan bijvoorbeeld die bomaanslag in Londen. Dan zeg je wat erg, maar dat raakt je niet zo. Alhoewel het veel dichterbij is natuurlijk. En steeds dichterbij komt naar Nederland. [Esther: ‘Maar hoe denk je dat het komt dat… Inderdaad zo’n bomaanslag in Londen is realistisch gezien dichterbij voor ons in Amsterdam of in Nederland dan een Tsunami in Thailand, maar toch die Tsunami raakt je meer.’] Omdat je de mensen persoonlijk kent. En mensen in Londen ken je natuurlijk niet. Ja, je leest in de krant dat er ook Nederlanders bij betrokken zijn. Prima, oké, daar ga je van uit. Er gebeurt overal ter wereld wel iets waar Nederlanders dan weer... Gebeurt ook in, nu in Mexico dat er mensen zullen verongelukken waar Nederlanders zijn. Dat heb je natuurlijk altijd, maar ja, in Thailand, die mensen die ken je persoonlijk. En dat is natuurlijk heel wat anders. Als je persoonlijk mensen hebt die erbij betrokken zijn. Dat is heel anders dan dat je de mensen niet kent.’[188]

 

Ook herkenning speelt een grote rol bij de bewerkstelliging van betrokkenheid. Wanneer er iets gebeurt op een plek die de kijker kent, maakt dat meer indruk.

David: ‘Zeker met Afrika… Omdat ik ‘r dan ervaring.... Ik ben er geweest, twee keer. Ook echt geholpen op die projecten… En dan voel je wel een, een band daarmee. Ik bedoel, dingen die dat aangaat, zoals de G8-top, wat daarmee gebeurt, ja, dat vind ik wel interessant en daar zet ik het nieuws nog wel een keertje extra voor aan.’[189]

Hermelien: ‘Laatst was ‘r een documentaire op over de opkomst van extreem rechts. In Vught en in…, weet ik niet meer, was in ieder geval in Brabant. Zal Uden wel geweest zijn. En een tijd geleden was ‘r ook zoiets over Venrai, daar kom ik vandaan, dus dan leg ik die link. Ja, dus daar hou ik een naar gevoel aan over en daar denk ik dan ook wel over na.’[190]

Frank: ‘Nou, dat zijn dan meer van die onderwerpen… Londen ben ik geweest en dan zie je dat en dan is het herkenbaar, dan komt het wel dichtbij… En dan heb ik wel even zo van: “Wow!”……’[191]

Sanne: ‘Maar soms word je daar wel mee geconfronteerd. Dat je denkt: “Jee.” Net zoals de bombardementen in Londen. Dat is bij mij in de straat! Ik heb daar gewoond. Dan denk je toch: “Oh, eh, ja.” Dat komt dan wel wat dichterbij…’[192]

 

Boer en Cloud wijzen op nog een ander punt van selectie. In het geval van Boer heeft dit met zijn werk als agrariër te maken.

Boer: ‘En voor de rest, ja, ik ben veel met de agrarische sector bezig en ik denk dat ik nogal selectief dingen uit ’t nieuws oppik die daar aan gerelateerd zijn… Dus eh… de weerberichten in Spanje, in Roemenië, dat zul jij helemaal niet volgen. Maar als ik zie dat d’r overstroming is in Roemenië en een hittegolf in Spanje, dan begin ik al zo te denken dat ik verwacht dat ’t weer invloed heeft op de prijzen van landbouwproducten…’[193]

Cloud is extra geïnteresseerd in onderwerpen betreffende haar homoseksualiteit.

Cloud: ‘Vroeger hield ik me absoluut heel erg bezig inderdaad met vooral de homo’s in de samenleving. En wat daar mee gebeurde. De laatste tijd... Dat komt natuurlijk iets meer in ’t nieuws door de agressiviteit natuurlijk… Ja, dus dat is wel een item wat ik echt wel wat meer volg. En ook via internet… Natuurlijk kijk je hoe, ja, hoe ontwikkelt zich in Amerika alles op politiek gebied en……’[194]

Hier ligt een verband tussen de tekst en de identiteiten van de kijker. Identiteit is ook een typisch vertooggebonden concept. Waar binnen het moderne vertoog uit wordt gegaan van een vaste identiteit, heeft het postmoderne subject geen vaste, essentiële of permanente identiteit. [195] In het artikel ‘The question of cultural identity’ spreekt Stuart Hall van een ‘crisis of identity’[196] Nieuwe vormen van identiteit groeien ten koste van de oude, meer stabiele en eenduidige moderne subjecten.[197] Deze nieuwe, postmoderne, subjecten zijn ‘shifting’[198] en gefragmenteerd. Een postmodern subject herbergt meerdere, soms tegenstrijdige, identiteiten.[199] ‘Identity becomes a “moveable feast.”’[200] Volgens Hall ligt een bron van het continue verschuiven van identiteit in de hoog reflexieve vorm van het (laat)moderne leven. Doordat wij constant informatie tot ons krijgen over onszelf en de wereld, veranderen wij zelf telkens.[201]

Hall traceert de stadia van ontstaan, centreren en de-centreren van het moderne subject.[202] Zijn startpunt in dit traject is het Verlichtingssubject. Dit concept van identiteit gaat uit van een gecentreerd, eenduidig individu – het Cartesiaans subject - dat beschikt over rede, bewustzijn en de mogelijkheid tot actie. In de nieuw ontstane moderne samenlevingen van de achttiende eeuw kon dit redelijke individu prima bestaan. Met het meer complex worden van het moderne leven, bleek het echter noodzakelijk het subject te gronden in een meer sociale, collectieve vorm. Het, wat Hall noemt, sociologische subject werd geplaatst in biologische, economische, psychologische, sociologische en rechtssystemen.[203]

Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw hebben verschillende ontwikkelingen dit in context ingebedde redelijke individu gedecentreerd. Hall bespreekt in dit kader vijf grote stromingen die invloed hebben gehad op dit proces: het economische denken van Marx; de psychoanalytische theorie van Freud; de semiotiek (linguistic turn) van De Saussure; en het feminisme als theoretische kritiek en sociale beweging.[204]

Deze problematisering van het moderne identiteitsbegrip, heeft gevolgen voor het beeld van ‘objectieve’ informatievoorziening en –gebruik. De idee van een gefragmenteerd subject, brengt een veelheid aan perspectieven en identificatiepunten met zich mee. Dit is van invloed op het gebruik van informatie binnen het postmoderne vertoog. Het maakt dat uitspraken als ‘dan voel je wel een […] band daarmee’[205] en ‘dan komt het wel dichtbij’[206] een andere - meer complexe - betekenis krijgen. Dit postmoderne begrip van identiteit heeft politieke gevolgen.[207] Deze gevolgen komen niet alleen op het gebied van nieuws tot uiting, maar zeker ook wanneer er gedacht wordt over amusement. Binnen het postmoderne burgerschapsbegrip, speelt juist entertainmenttelevisie een grote rol. Dit zal ik in het volgende hoofdstuk verder uitwerken. Hier geef ik een basis voor die uitwerking, door het begrip realisme te problematiseren.

 

Het is de vraag is in hoeverre ‘objectief’ en toegankelijk nieuws, los van de vraag of dit mogelijk is, bijdraagt aan het brede beeld dat de goed geïnformeerde burger volgens het universele burgerschapvertoog zou moeten hebben. Persoonlijke betrokkenheid blijkt een grote rol te spelen bij de verwerking van door televisie geboden informatie. Wanneer kijkers rationeel en reflectief over televisie spreken, gaat het om een breed en waar wereldbeeld, maar emotie en persoonlijke betrokkenheid spelen toch steeds een grote rol. De kijker maakt een selectie, zowel in herinnering als in aandacht voor en betrokkenheid bij informatie. Hierbij zijn verbanden tussen televisieprogramma’s en het dagelijks leven van kijkers van grote betekenis.

Binnen de informatievoorzieningsfunctie is de gevolgtrekking hieruit dat een verband met het eigen, dagelijks leven maakt dat items gevolgen kunnen hebben voor dit leven. Door de persoonlijke benadering van de informatievoorzieningfunctie wordt het moderne ideaal van een algemeen, rationeel, afgewogen beeld van de wereld via de televisie problematisch.

 

Sanne: ‘ Ja, zodra ‘t dichtbij komt, raakt ’t je meer denk ik. Dat is eh… een hele menselijke reactie vrees ik ook… Dingen aan de andere kant van de wereld, als je daar mensen kent dan zal ’t je meer raken dan als je ze niet kent.’[208]

Frank: ‘[Esther: ‘Maar het nieuws raakt je niet?’] Nee… Nee… Het is toch allemaal te ver weg… Het gebeurt ergens anders; ‘t gebeurt niet hier…’[209]

 

De vraag is dan of de informatievoorzieningsfunctie - zoals die ingevuld wordt binnen het moderne vertoog - wel de kernfunctie is voor de formatie van burgerschap. In het volgende hoofdstuk zal ik ingaan op de rol van amusement in burgerschap. Er moet echter eerst een tussenstap worden gemaakt. In de gesprekken met mijn informanten merkte ik telkens weer dat de ervaring van realisme een belangrijke voedingsbodem is voor betrokkenheid. Maar wat maakt een (fictioneel) amusementsprogramma realistisch?

 

 

Amusement en realisme

 

‘Drama is life with the dull bits cut out’[210]

 

Waar de verwachtingen van informatievoorziening binnen het moderne vertoog hoog zijn, worden er aan amusement weinig eisen gesteld. Amusement wordt – zoals eerder gesteld - minder hoog gewaardeerd en er wordt niet uitgegaan van een zuivere, directe link met de werkelijkheid. Toch worden bijvoorbeeld dramaseries vaak als realistisch aangeduid. Het blijkt binnen het postmoderne vertoog mogelijk om te zeggen dat fictie realistisch is.

Blaadje: ‘Ja, als een tv-serie heel knap gedaan is, ja, dan blijft ’t echt hangen. Ja… En als ’t minder… knap gedaan is, vergeet ik ’t meestal wel weer heel snel.’[211]

Deze uitspraak van Blaadje doet denken aan de eerder aangehaalde theorie over hyperrealiteit.[212] Er ontstaat een realiteit waarin het ‘onechte’ de connotatie heeft ‘echt’ te zijn.[213] Het is daarom aannemelijk dat dit ‘onechte’ wel degelijk ‘echte’ gevolgen kan hebben. Hier spreek ik, wanneer ik het heb over het ‘onechte’, over fictieve televisieprogramma’s. De theorie van Eco zo overnemend, lijk ik heen te stappen over eerder beschreven opmerkingen over het onrealistische gehalte van dit genre. We hebben immers al gezien dat er zeer zeker sprake is van bewustzijn van de ‘onechtheid’. Deze uitingen zijn echter specifiek modern. Hier wil ik laten zien hoe realisme binnen het postmoderne vertoog een andere invulling krijgt.

 

Ik merkte tijdens de gevoerde gesprekken dat realisme een hele grote rol speelt wanneer het gaat om televisieamusement. In haar onderzoek naar plezier en betrokkenheid bij het kijken naar de serie Dallas heeft Ien Ang een aantal interessante en bruikbare aanknopingspunten geformuleerd voor het denken hierover. Wat ik in mijn gespreksmateriaal terugvind, ziet Ang in de brieven die zij van Dallas-kijkers heeft ontvangen. Realisme blijkt erg belangrijk bij het kijken van series. Het zorgt ervoor dat een serie meer gewaardeerd wordt.[214] Er lijkt hier sprake van een paradox; een programma kan blijkbaar onrealistisch en realistisch tegelijkertijd zijn. Ang lost dit probleem op door verschillende soorten van realisme te introduceren. Het moderne realisme noemt zij ‘empirisch realisme’.[215] Deze vorm van realisme kijkt slechts op het denotatieve niveau naar een programma. Er wordt dan heel concreet gekeken of het programma de werkelijkheid, zoals die in de wereld is, juist weergeeft.[216] Op basis van dit type realisme kunnen veel series afgedaan worden als niet-realistisch. Het realistische gehalte van entertainmenttelevisie zal dus op een ander niveau bepaald worden.

Blaadje: ‘Realistisch kan je, ja, kan zo realistisch zijn, maar dan…, ja, ook op een bepaalde manier gebracht dat je helemaal meeleeft. Ja, dat het bijna realistischer wordt dan de realiteit. [Lach] Hoe leg je dat uit? Nou ja, dat je daar meer in mee kan leven, of zo… Omdat het minder afstandelijk is…’[217]

 

Dit meeleven met en betrokken zijn bij een programma lijkt de crux te zijn voor het plezierig beleven van een televisieserie. Omdat een serie in de zin van het weergeven van de ‘werkelijkheid’ niet realistisch gevonden wordt, richt dit zich veel meer op de personages. Deze personages moeten ‘echt’ zijn. Ang zegt zelfs dat dit een ‘conditio sine qua non voor de betrokkenheid van de kijkers’[218] vormt. In mijn materiaal wordt dan ook, bij het aangeven van het realiteitsgehalte van een serie, vaak naar de personen/personages verwezen.

Goofy: ‘Ik denk dat dat soort series [Friends, The Gillmore Girls, etcetera] je meer een soort van inkijk in iemands leven willen bieden. Iemands leven die niet bestaat dan wel, maar…’[219]

Cloud: ‘Naar mijn idee… is [het realiteitsgehalte van The L-Word] niet al te hoog. Nee. Kijk wat ‘r met de personen gebeurt op zich… Dat is wel realistisch, maar het geheel niet. [Esther: ‘Maar wat ‘r met de personen gebeurt op zich ehm…’] Dat kan echt, met iedereen. Dat heb jij ook… met vrienden of in een relatie. Daar gaat ’t om. Het gaat om relaties, maar dan wel specifiek binnen de gay community. Klaar…’[220]

Cloud: ‘Mmmm… Nou, ondanks dat ik zeg van hè, het geheel [The L-Word] is niet al te realistisch, maar wat er met een persoon gebeurt is gewoon eh… realistisch.’[221]

Sanne: ‘D’r gebeurt natuurlijk veel te veel in een hele korte periode, dat is niet realistisch. Maar de manier waarop ze d’r mee omgaan, dat is altijd wel, ja, je kan je d’r wel in verplaatsen. Ik denk dat dat ’t ook altijd leuk maakt. [Stilte]’[222]

Interessant hierbij is dat series waarin de personages ‘goed’ zijn neergezet hoger worden gewaardeerd. Het liefst zien mensen de grenzen tussen acteur en personage vervagen.[223] Het ‘gewoon’, ‘normaal’ zijn van een karakter is een belangrijke bron van waardering. Cloud vertelt over haar favoriete personage in The L-Word:

Cloud: ‘Omdat we ’t de hele tijd over The L-Word hebben…… Dan vind ik Tina eh…, is een leuke meid daaruit. [Esther: ‘Want?’] Zij is normaal, gewoon, lief, aardig… [Esther: ‘En wat bedoel je precies met normaal?’] Ehm… Nou, zij is een beetje eh, huismoederachtig… En eh… Ja, de anderen vind ik net een beetje…… Ja, ze ziet er ook eigenlijk het gewoonste uit van allemaal…… Dus ze is ook gewoon lekker gewoon. [Esther: ‘En heeft dat ook met realistisch of niet te maken? Bedoel je gewoon van zoals je in werkelijkheid ook van iemand zou kunnen zeggen: “Zij is gewoon” of bedoel je realistisch?’] Ja, ja, ja… Zij is realistisch inderdaad. [Esther: ‘Jij vindt haar in de serie realistischer bijvoorbeeld dan de andere personages of je denkt dat je haar eerder in “real life” tegen zou kunnen komen?’] Mmm… Nou, ja, ja, eigenlijk wel…… Ja.’[224]

Het viel me ook op dat mijn gesprekspartners de begrippen personage, karakter en rol, die duiden op de fictieve persoon, verwisselden met concepten als mensen en personen, termen die verwijzen naar ‘werkelijke’ personen.

Sanne: ‘Je zag de mensen in hun dagelijks leven. Dat is gewoon goed verfilmd. Tenminste, ja, ik weet niet… [Esther: ‘En goed verfilmd, dat betekent?’] Ehm, dat je je heel goed kan identificeren met de karakters.’[225]

 

Kijkers praten regelmatig over karakters alsof het ‘werkelijke’ mensen zijn. Ik herinner me dat ik eens met een vriendin in de trein zat te praten over onze favoriete soap. We bespraken de gebeurtenissen van de laatste tijd, omdat een van ons een aantal afleveringen had gemist. Verder haalden we herinneringen op aan oudere perikelen die we erg leuk hadden gevonden. Een groepje medereizigers, collega’s van ons, bekeek ons met stijgende verbazing. Opeens vroeg één van hen over wie we het eigenlijk hadden. Ze bleken het idee te hebben dat we over bekenden spraken en waren al behoorlijk geschokt door alle intriges en dramasituaties die onze ‘vrienden’ meemaakten.

            Ook in mijn gespreksmateriaal is deze vorm van roddelen over personages terug te vinden.    

Sanne: ‘Ja, we hebben hele discussies gehad over ehm... Grace is nou getrouwd met één of andere dokter en die gaat steeds maar weg. En wij vinden dat ze ’t dan maar uit moet maken eigenlijk. Dat ze toch wel gaan scheiden. En dat zij, of dat Will… Ja, niet dat zij weer samen moeten komen, maar wel weer samen moeten gaan wonen en dat soort dingen. Ik kan echt hele gesprekken hebben over wat er eigenlijk in een serie zou moeten gebeuren. Maar dat is meer… Je kan net zo goed roddelen over je buurmeisje. Is een beetje hetzelfde principe volgens mij. Je bemoeien met ‘t leven van anderen is altijd leuk.’[226]

Een ander voorbeeld is dat van de Sex and the City tours. Dagelijks staan er grote groepen toeristen voor de deur van het appartement waar Carrie, het centrale karakter in de serie, woont. Dit is een plaats waar veel belangrijke voorvallen hebben plaatsgevonden in de serie. Ik zag een tijd geleden een BBC-interview met Sarah Jessica Parker, [227] de actrice die de rol van Carrie speelt. Zij vertelde dat ze zelf om de hoek woont en de fans bij Carrie voor de deur kan zien staan. Bijna niemand komt het huis van Sarah Jessica Parker bekijken. Dit lijkt vreemd, maar is goed beschouwd niet zo verwonderlijk. De fans van Sex and the City kennen Carrie. Zij mag dan ‘slechts een personage’ zijn, maar kijkers van de serie voelen zich betrokken bij haar leven. Dit maakt haar echt. Echt genoeg om naar haar huis te gaan en zo te beleven wat vaak op televisie gezien is.

Sarah Jessica Parker vindt dit komisch. Vanuit het moderne vertoog beschouwd is het ook een vreemd gegeven; vanuit het postmoderne begrip van realisme is het echter niet verwonderlijk. Werkelijkheid en betrokkenheid liggen hier duidelijk bij het karakter en niet bij de actrice die deze rol vertolkt. Het gaat om Carrie; die kennen we. We hebben jaren lang met haar meegeleefd. Elke aflevering weer waren wij erbij wanneer ze ging lunchen met haar vriendinnen en haar leven met hen besprak. We zagen haar in bed met vriendjes, aan het werk om wat van haar carrière te maken, voor de spiegel in haar huis. We kregen zelfs haar gedachten te horen wanneer ze alleen op de stoep voor haar deur zat of uit haar raam de straat inkeek. Identificatie met Carrie zal bij iedereen ook eigen herinneringen, gevoelens en gedachten hebben opgewekt. ‘Teruggaan’ naar de setting van deze belevenissen lijkt daarmee op teruggaan naar het schoolplein van je basisschool of langs het huis van je eerste vriendje lopen. Het is een herbeleving van eerdere ervaringen, gedachten en gevoelens.

 

Binnen het postmoderne discours lijkt de realisme-ervaring ergens in dit gebied te worden gewekt. Maar wat is dat realistisch gehalte dan? Als we er al uit zijn dat kijkers zich ervan bewust zijn dat veel amusementsprogramma’s niet empirisch realistisch zijn, om Angs termen te hanteren, waar is de realiteit van een serie dan te vinden? Mijn idee dat het realisme van series vooral op het vlak van emotie ligt, komt erg overeen met de ideeën van Ang. Zij stelt dat de realisme-ervaring op connotatief niveau plaatsvindt. Omdat dit vaak gevoelens betreft, noemt zij dit het ‘emotioneel realisme’. [228] ‘Wat als waar of echt wordt herkend is niet kennis over de wereld, maar een subjectieve[229] beleving van die wereld, een “levensgevoel” dus.’[230]

            De vraag blijft hoe dit realisme tot stand komt. Binnen het domein van de emotie, is er geen wereld los van het persoonlijke om het beeld dat we zien aan te spiegelen. Hier zit dan ook ons ankerpunt: empathisch[231] realisme is een meer persoonlijke kwestie en dit maakt dat zaken bovenal herkenbaar moeten zijn voor de kijker. Het meest gebruikte argument van mijn gesprekspartners, om het realisme van series te verklaren, is een verband met het eigen dagelijks leven. [232]

Sanne: ‘Ze [Rory en Lorelai uit The Gillmore Girls] leven ook gewoon. Ze doen niet echt hele speciale dingen…’[233]

Zoals we dat ook in het spreken over informatieve programma’s zagen, is het verband met het eigen leven precies wat emotie oproept (in positieve of negatieve zin) en daarmee betrokkenheid bevordert.

Frank: [Over ontroering door een programma/serie] ‘Het moet herkenbaar zijn denk ik. Ik moet me d’r in eh… in kunnen leven. [Esther: ‘En wanneer kan dat?’] Ehm…… Ik denk dat dat onderwerpen zijn… waar je zelf ook mee te maken krijgt… Of mee te maken hebt gehad… En dat je dan toch eh… Het hoeft niet helemaal hetzelfde te zijn, maar het gevoel… dat je je daarmee kunt identificeren. Dat je d’r empathie voor hebt… Ik denk dat ik dan, op dat moment kan ik, kan een programma mij raken.’[234]

Sanne: ‘Ja. Ik denk [dat ik ontroerd raak door] dingen die je ook zelf hebt meegemaakt of die je… Waar je je van kan voorstellen dat ze jou ook gebeuren…’[235]

Cloud: ‘Het is herkenbaar… Ja, soms denk ik van: “Oké, dat heb ik ook gehad.”’[236]

Mijn gesprekspartners spiegelen zich ook aan karakters en vinden het leuk om dingen van zichzelf te herkennen. Volgens John Fiske is herkenning dan ook noodzakelijk voor het ‘echt lijken’ van een karakter. Dit realisme is een gevolg van een identificatieproces waarbij de kijker zijn of haar ‘echte’ zelf kan projecteren op het karakter.[237]

Eefje: ‘Dat heb ik met The Gillmore Girls. Die moeder is een aardige stuntel. Daar kan ik mezelf ook wel in herkennen. Ik ben ook een redelijke stuntel…… Maar goed, daar moet ik dan heel hard om lachen…… [Esther: ‘Raakt ’t je daardoor meer?’] [Stilte] Ehm…… Ja, ik denk ’t wel. Maar ’t is niet zozeer dat ’t me raakt. Het is gewoon vooral grappig. Nou, tuurlijk, als het herkenbaar is dan is het eigenlijk nog wel iets grappiger nog……’[238]

Sanne: ‘Ja, nou ja, wel stukjes uit personages waarvan je denkt: “Ja, dat zou ik ook kunnen doen.” The Gillmore Girls. [Lach] […] Lorelai, die kan af en toe heel erg boos worden en dat zou ik ook heel goed kunnen doen. Echt heel leuk… [Esther: ‘En dat zijn dan dingen die je van jezelf herkent in iemand of…?’] Ja. Dat zijn waarschijnlijk ook hele normale menselijke eigenschappen, dus zo raar is ’t niet dat die langskomen. Maar ’t is gewoon leuk om te zien dat je niet de enige bent die af en toe heel onterecht heel boos kan worden. Of juist… heel erg moet huilen, noem eens wat…’[239]

Sanne: ‘Maar, wat vind je leuk aan soaps… Ik denk sowieso dat ’t dingen uit je dagelijks leven zijn, maar dan totaal overdreven. Dat zij ook dezelfde problemen hebben als jij. Het is gewoon prettig om te zien dat je niet de enige bent.’[240]

 

Toch gaat het er niet enkel om dat de personages realistisch zijn. Belangrijk is dat de personages op een voor de kijker voor te stellen - gevoelsmatig begrijpelijke - wijze reageren op wat ze overkomt. De gebeurtenissen zijn daarom ook wel degelijk van invloed, zoals uit een aantal van de voorgaande citaten al was op te maken. Soms zie je dat mensen geraakt worden omdat ze via televisie geconfronteerd worden met iets dat ze zelf hebben meegemaakt. Dit is een heel direct verband tussen televisietekst en het leven van de kijker.

Eefje: ‘As the World Turns…, ja, dat zou wel kunnen…… Vind ik een iets realistischer  verhaal… Gewoon, ja, mensen die overlijden of zo…… Dat zijn dingen dan krijg je wel eigen herinneringen eh……, bij terug……’[241]

Devil: ‘[Esther: ‘Heb je wel ’s dat je ontroerd raakt door Goede Tijden{Slechte Tijden}?’] Ehm… ja, ooit een keer… Was of een begrafenis of iemand ging dood of weet ik ’t wat en toen had ik wel zoiets van: “Hé, dat heb ik ook meegemaakt.” Ja… Dan heb ik zoiets van: “Hé, die uitzending vind ik niet zo eh, niet zo prettig.” […] [Esther: ‘Hoe zit dat dan?’] Ja, omdat je toch denkt van: “Hé, dat heb ik ook meegemaakt en dat is helemaal geen prettig gevoel.” En op de een of andere manier komen dan toch herinneringen boven…… Ja…’[242]

Het zijn vaak ook bredere onderwerpen - en niet alleen hele specifieke gebeurtenissen – die aanspreken. De waardering voor series hangt dan samen met de behandelde thematiek die aanspreekt.

Devil: ‘Ik merk Goede Tijden; Slechte Tijden gaat af en toe nog ergens over en Will & Grace gaat eigenlijk nergens over vind ik…… [Esther: ‘Wat voor onderwerpen komen d’r in Goede Tijden {Slechte Tijden} naar voren dan?’] Ehm… Mensen gaan trouwen, mensen gaan dood, mensen verdwijnen, mensen gaan weg…… Het is meer real life[243] vind ik dan een Will & Grace wat ik gewoon leuk vind om te kijken…… […] Het gaat meer over allerhande dingen uit het leven.’[244]

Cloud: ‘Ja, in zoverre verbaasd… Dat je dan wel inderdaad soms denkt van: “Jeetje, zou ’t echt zo zijn?” inderdaad. Van: “Is de wereld echt zo hard? Zijn er echt mensen die alleen maar door zo’n kokertje kijken?”’[245]

 

Fictieve verhalen - programma’s uit de amusementshoek - kunnen blijkbaar realistisch zijn. Ang spreekt van een levensgevoel. Naar mijn idee gebeurt er echter meer dan enkel het opwekken van een levensgevoel. De realisme-ervaring van drama nodigt ons uit om betrokken te zijn bij de gebrachte verhalen. Om de verhalen te beleven. Deze betrokkenheid heeft invloed op een – empathisch bepaald – levens- of wereldbeeld. Het zet kijkers aan het denken over het eigen leven en confronteert ze met het leven van anderen. Het blijkt ook niet snel vergeten te zijn, zoals vanuit het moderne vertoog wordt gesuggereerd. Empathische televisie-ervaringen kunnen uitnodigen tot reflectie op – en daarmee doorwerken in - onze maatschappijvisie.

Ik heb in dit hoofdstuk een aantal keren kort gerefereerd aan de wijze waarop de empathische realisme-ervaring invloed kan hebben op het wereldbeeld van kijkers. In het volgende hoofdstuk zal ik hier verder op ingaan. Ik laat daar zien hoe het empathisch realisme betrokkenheid bewerkstelligt en doorwerkt in particuliere vormen van burgerschap.

Moppie: ‘Je gaat d’r vanuit, in ’t algemeen genomen - net zoals over die film van gisteravond [een film over het neerstorten van een vliegtuig en de vraag of de schuld bij de piloot lag] - dat zo’n piloot dus echt honderd procent betrouwbaar is. Dat die onkreukbaar is. En dan achteraf blijk dus dat het helemaal niet het geval is. En dan zeg ik van eh.., ja, dat kan in ’t dagelijks leven ook gebeuren en als ik straks in een vliegtuig stap, ja, kan dat ook gebeuren. [Stilte]’[246]

 

 

Hoofdstuk 3. Particulier burgerschap

 

‘Als ik liefdesverdriet heb en er een hele romantische scène op tv is, dan denk ik: “Verdomme, doe nou niet!” Ja, dan word ik gewoon jaloers. Dan wil ik ook.’[247]

 

Amusementstelevisie kan heel direct gevoelens opwekken. Dit heeft te maken met een verband tussen televisie-inhoud en kijker. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de ervaring van televisieprogramma’s een dagelijkse ervaring is, omdat deze ervaring emoties oproept op een soortgelijke manier als het geval is bij gebeurtenissen die in het dagelijks leven voorvallen. Ik claim niet dat er geen bewustzijn is van het fictieve gehalte van een verhaal, want dat is duidelijk wel het geval. De ervaringen van kijkers zijn echter reëel. In het vorige hoofdstuk heb ik aangetoond dat realisme vertooggebonden wordt ervaren. Ik heb een postmoderne realisme-ervaring beschreven die naast de moderne realisme-ervaring bestaat. Deze beleving van realisme vanuit het postmoderne vertoog maakt dat er op punten die worden behandeld in amusementsprogramma’s verder gedacht kan worden, en dat er een link kan worden gelegd met het eigen leven

Sanne: ‘Als je ’t gebruikt in je dagelijks leven dan is denk ik de realiteit wel redelijk belangrijk. En als een serie realistisch overkomt, dat je dat dan ook sneller zal gebruiken in meningen die je zal vormen over die onderwerpen.’[248]

 

Het vorige hoofdstuk laat ook zien dat realisme een belangrijke rol speelt bij het plezierig ervaren of zelfs het hoog waarderen van een serie. Verdergaand op deze ervaring van realisme wil ik hier kijken naar de wijze waarop deze invloed kan hebben op het concept van burgerschap. Het moderne burgerschap richt zich op de burger als iemand met ‘wettelijke, politieke en sociale rechten en plichten’[249] die zich goed geïnformeerd en door middel van rationeel debat in het politieke spectrum begeeft. Dit burgerschapsvertoog, verbonden met het moderne vertoog, heb ik het universeel burgerschap genoemd. Hier zal ik nu een ander soort burgerschap tegenover zetten: het particulier burgerschap. Ik zal deze gekozen term verantwoorden door te laten zien hoe het begrip particulier goed toepasbaar is op postmoderne burgerschapsconcepten in theorie en praktijk. Op deze plaats volstaat het om dit begrip te zien als de postmoderne tegenhanger van het universeel burgerschap. Waar de nadruk binnen het universeel burgerschapsvertoog ligt op de rede en de objectieve waarheid, is binnen het particulier burgerschapsvertoog meer aandacht voor empathie en het eigen dagelijks leven. In het vorige hoofdstuk heb ik gesproken over de persoonlijke ervaring van televisieprogramma’s – zowel nieuws als amusement. Het particulier burgerschap is verbonden aan deze persoonlijke ervaring.

 

 

Identiteit en betrokkenheid

 

‘When Charles Dickens wrote "It was the best of times, it was the worst of times," I believe he must have been having an affair with his married ex-boyfriend.’[250]

 

In het vorige hoofdstuk kwam de persoonlijke receptie van nieuws aan bod. Ook – of zelfs juist - binnen het veld van vermaakstelevisie worden programma’s persoonlijk ontvangen. Als mijn gesprekspartners vertellen over hun favoriete serie en de thema’s die daarin aan bod komen, merk je dat er een correlatie bestaat tussen de beleving van een programma en manieren waarop ze zichzelf zien in de wereld: hun identiteiten.

            Ik besprak de theorie van Stuart Hall, waarmee duidelijk werd dat het postmoderne subject geen eenduidige, vaststaande identiteit heeft. Volgens Hall worden wij constant gevormd en getransformeerd in relatie tot de manieren waarop we worden gerepresenteerd en aangesproken in de culturele systemen om ons heen.[251] Er is geen sprake van een coherent ‘zelf’, maar van verschillende identiteiten die een plaats hebben binnen het postmoderne subject. Hierdoor zijn er ook verscheidene mogelijkheden tot identificatie. Dit maakt onze culturele identiteiten veel meer ‘open-ended’, variabel en problematisch.[252] Deze fragmentatie of pluralisatie van identiteiten heeft politieke gevolgen.[253] Identiteit speelt een grote rol bij het beleven en interpreteren van de wereld. Dit maakt dat er een verband is tussen identiteit en burgerschap. De postmoderne problematisering van identiteit, brengt met zich mee dat burgerschap op een andere wijze wordt vormgegeven. Binnen het moderne vertoog heerst een duidelijk beeld van het gecentreerde individu dat zich als burger richt op de wereld. Het innerlijke (gevoels)leven van dit individu is een privé-zaak. De publieke sfeer, waar het individu als burger functioneert, is een rationele sfeer.[254] Deze indeling lijkt binnen het postmoderne discours anders te liggen.

 

De kracht van televisie is haar prominente positie als cultureel systeem binnen onze samenleving.[255] Het is een medium dat vele mogelijkheden tot identificatie biedt. In de gesprekken die ik voerde, merkte ik dan ook dat er meer betrokkenheid wordt gevoeld bij programma’s die een verband hebben met eigen identiteiten.

Twee van de mensen met wie ik voor dit onderzoek sprak zijn homoseksueel. Ik merkte tijdens onze gesprekken dat zij daar telkens weer aan refereren. Het ‘homoseksueel zijn’ als (deel)identiteit, blijkt een belangrijke rol te spelen bij de beleving van televisieprogramma’s. Als zij vertellen over series die zij graag kijken, of programma’s die zij goed vinden, kwam dit thema vaak terug.

Frank: [over thema’s die aan bod komen in Queer as Folk, zijn favoriete serie] ‘Relaties, seksualiteit, HIV… Een beetje alles waar je eigenlijk als homoseksueel ook mee te maken hebt. Discriminatie, wel of niet geaccepteerd……’[256]

Frank: ‘En daar was laatst een stukje van Theo en Thea op… En als kind vroeger vond ik dat helemaal niet leuk, maar nu vond ik dat wel… heel leuk. En dat ging dan op een gegeven moment over…… Nou het ging dan toevallig over homoseksualiteit en over hoe mensen daarmee worstelden. Dat vond ik wel heel herkenbaar. Toen had ik zoiets van: “Ja……” En dat vond ik ook wel leuk hoe ze dat brachten. En ik vind het wel jammer dat dat d’r nu niet meer is.’[257]

Zelf geven ze ook aan dat ze gericht die programma’s opzoeken die verband hebben met dit deel van hun identiteit.

Frank: ‘Ja…… D’r zijn echt bepaalde programma’s waar ik thuis voor wil blijven… De RVU heeft af en toe leuke documentaires. VPRO heeft wel ’s leuke programma’s… En als ze op mijn doelgroep gericht zijn dan… wil ik ze ook wel ’s opnemen of gaan kijken. [Esther: ‘Wat bedoel je met doelgroep?’] Homoseksualiteit.’[258]

Cloud: ‘[Esther: ‘En The L-Word, kijk je dat altijd?’] Het is eigenlijk nog maar net begonnen, dus... De vijfde aflevering of zo. En ik had al inderdaad op een Amerikaanse site veel over gelezen, dus ik dacht: “Moet toch even kijken.” [Esther: ‘Vind je ’t leuk?’] Ja, ik vind ’t wel leuk. Ja. [Esther: ‘Wat vind je d’r leuk aan?’] Nou, het is heel specifiek de doelgroep. En dat maakt ’t gewoon… speciaal… om naar te kijken. […] In Amerika worden heel veel films en series wel gemaakt met een item als gay d’r in en nu, dit is dan heel specifiek een serie d’r over. Ja, dan heb ik zoiets van: “Oké, dan is ‘r eindelijk ’s een keer wat,” dus dan ga je ’s kijken.. wat ’t dan is. En dat maakt ’t dan, ja dat je zegt: “Oké, dan ga ik kijken of ik dat leuk vind en ga volgen.’[259]

Cloud: ‘[Esther: ‘En zo’n serie als The L-Word. De doelgroep spreekt je aan.’] Ja. [Esther: ‘Waarom vind je ’t programma leuk? Ik neem aan dat als je ’t verder een saai programma zou vinden dat je d’r ook niet heel veel naar zou kijken…’] Waarom is ’t verder leuk? [Stilte] Durf ik eigenlijk... Kan ik eigenlijk nog geen antwoord op geven. Het is vrij nieuw. En ik denk toch wel inderdaad dat ’t voornaamste is dat ’t de speciale doelgroep is. That’s it.’[260]

 

Waar seksuele identiteit voor Frank en Cloud erg belangrijk blijkt, viel me bij andere gesprekspartners op dat hun beroepsidentiteit een grote rol speelt. In het geval van Blaadje gaat het dan om haar identiteit als politicologe.

Blaadje: ‘[Esther: ‘Heb je wel ’s dat je onder de indruk bent van wat je op televisie ziet?’] Jáá, já. Ik heb laatst een film gezien, dat ging ook over de G8 top, maar dan eh. [Esther: ‘Een documentaire of een fictiefilm of wat was ‘t?’] Ja, echt een fictiefilm, ja. The Girl in the Café heette het geloof ik. Dat ging over een topambtenaar, die dan heel verlegen en onhandig is en echt honderd uur per week werkt, of zo. En dan toevallig een meisje ontmoet, wat ie dan leuk vindt en die nodigt ie dan uit naar een G8-top in Helsinki. Dat was de laatste geloof ik, voordat deze was in Glen Eagles. Maar dat was echt een hele mooie film, want zij confronteerde al die mensen die onderhandelen op die top, zeg maar. Dat is natuurlijk een heel gesloten fort, dus je gaat echt... Een clubje en je gaat toch op een bepaalde manier denken. En zij confronteerde hun echt continu met, ja, wat er buiten in de wereld echt gebeurt. Van ja: “Zoek nog ’s naar je idealen,” en zo. Was heel grappig en heel subtiel opgebouwd. En ik wist even helemaal niet waar die over ging, maar op een gegeven moment, ja, op een gegeven moment zat ik helemaal in de film. Was echt een hele goeie film. Ja, een hele mooie film. [Esther: ‘En hoe raakt je dat dan? Waarom ben je daardoor onder de indruk?’] Omdat ik weer over ’t onderwerp ging nadenken. En omdat ie zó… Want ik zag ’t absoluut niet aankomen, dat ’t zo zou eindigen, toen dacht ik: “Oh, ja. Wat goed gewoon. Wat goed.” En het was ook een goeie mix van van alles. Het was mooi gefilmd; mooie kleuren; het was grappig; het was verdrietig; het was een beetje liefde; en politiek. Nou, [Lach] helemaal perfect. Ja……’[261]

Blaadje: ‘En ook, ja, het contrast, omdat je als politicoloog heel erg natuurlijk rea, of realistisch, maar pragmatisch denkt van: “Oh ja,” en calculerend, net zoals een politicus dat doet. En toen was die film over de G8-top. Die was wel heel goed, omdat de confrontatie daartussen heel direct was, zeg maar. Tussen, ja inderdaad, het menselijk leed en ‘t calculerende. En ja, je weet hoe politici denken, dus dat contrast was heel knap gedaan. [Esther: ‘Dan is ’t herkenning wat ’t mooi maakt ook of…?’] Ja! En ook weer dat je alle dingen weer even op ’t goeie rijtje krijgt, zeg maar. Dat je weer even weet van: “Oh ja, daar gaat ’t over.” Dat je even weer met, ja... Ik dacht heel erg met de politici mee, van: “Ja, het is inderdaad. Je moet onderhandelen en je moet je eigen positie bepalen en.” Vaak ga je daar wel van uit, dus dat je een beetje te cynisch wordt, of zo. En ja, het hielp wel gewoon, dat ’t even, dat menselijk leed… Meestal zie je ’t in losse delen, weet je. Dan zie je eerst een film over, weet ik veel, armoede en je ziet ’t nieuws en je ziet hoe ze onderhandelen. Dus dat zijn dan twee losse dingen die je niet altijd direct koppelt, zeg maar… Dus, ja, is toch wel een verandering een beetje.’[262]

Geneeskundestudent David vertelt dat hij plezier beleeft aan ER, doordat deze serie zijn toekomstige beroepspraktijk toont.

David: ‘[Esther: ‘Wat vind je d’r {ER} leuk aan?’] Ja, dat is de associatie met m’n, een deel van m’n realiteit wel. Want ik ben natuurlijk, ik doe geneeskunde. Dan is ER wel grappig, om te zien wat ze daar dan doen op de eerste hulp. En dan is dat variërend vooral van de technische kant, dus gewoon van: “Hoeveel cc van dat spul geven ze nou en klopt dat wel.” Ik bedoel, als je ze ziet reanimeren, dat is heel grappig, dan doen ze zo [David doet ’t voor]. Nou ja, dan weet ik dus toevallig dat je met je volle gewicht d’r op moet gaan zitten anders lukt ’t je niet. Dat is mijn ervaring. Dat is leuk om te zien. Dat is wel grappig. Ik weet ’t beter, terwijl half Nederland denkt dat het echt zo gaat… En voor de rest, ja. Ach, misschien als je de romantiek die dan bij het vak hoort in zo’n serie. Dan ga je... Dan denk ik van: “Goh, zal ik dat nou ook tegenkomen? Die intrige op zo’n afdeling en...” Als je d’r over na gaat denken, dan maken die, die maken elke week iets mee wat jij in je leven misschien niet meemaakt. Maar ja, dat is gewoon grappig.’[263]

Bij Boer gaat dit op voor zijn interesse in Boer Zoekt Vrouw. Boer is schapenhouder en hij komt in ons gesprek dan ook vaak terug op de agrarische zaken die hem bezighouden. Ik heb dit ook laten zien in het vorige hoofdstuk, waar hij aangeeft dat hij meer dan anderen let op items in het nieuws die invloed op deze zaken hebben. Dat deze beroepsidentiteit voor hem van belang is, blijkt wel uit zijn keuze voor het pseudoniem ‘Boer’.

Boer: ‘[Esther: ‘Wat vond je van Boer Zoekt Vrouw? Heb je ’t gezien?’] Dat vond ik leuk. Ik heb ’t gezien. Ik heb ’t gevolgd. [Esther: ‘Heb je ’t echt gevolgd?’] Ik heb ’t echt gevolgd. [Esther: ‘Oké, vertel d’r ’s wat over…’] Ja, ik vond het leuk. Ja, je ziet twee heel verschillende werelden contact met elkaar maken. Je ziet vrouwen uit een burgerbestaan - dan wel van ’t platteland, dan wel uit de stad, maar het verschil is niet eens zo groot - en boeren. Nou, dat is zo’n totaal andere wereld. En die komen bij elkaar en ja, alles wat daarmee gepaard gaat. Ja, is gewoon humor voor mij… Ja. Ook zoals die boeren, die moeten dan met het vliegtuig en die moeten op vakantie. Nou dat zijn totáál… Dat zijn dingen, dat doet een boer helemaal niet. En dan zie je ze ook heel onwennig. Dus nou, zo’n boer moet dan, weet ik veel, die moet naar de kapper, die moet naar een hele nette herenkapper in Londen en als je ziet wat voor impact dat heeft op die boer, zeg maar. Die weet bij god niet wat ‘r allemaal met ‘m gebeurt. En voor die vrouwen zie je ook die impact. Die komen op zo’n bedrijf… En het is gewoon produceren wat je doet. Die dieren die fok je op en die worden geslacht. Nou, die vinden alles zielig. En alles is vies: poep en pies en… het is zwaar werken. Het is dag en nacht werken. En, nou ja, heel veel knappen d’r ook op af en aan de andere kant, ze vinden die man zelf ook wel weer leuk en... Ja, dat hele spel, dat zit d’r ook nog doorheen, weet je wel, van leuk vinden en ja… Ja, ik heb ‘r wel van genoten. Ik herken d’r ook wel dingen uit.’[264]

 

David refereert ook aan een andere (deel)identiteit, namelijk het Nederlanderschap.

David: ‘Herkenning… De herkenning van: “Ja, zo denk ik er eigenlijk ook over.” Weet je: “Zo zou ik het eigenlijk ook kunnen maken.” Nou ja, niet zo knap, maar zo denk ik er ook wel ’s over. Van dat moet makkelijk kunnen en… Als het gaat om allerlei maatschappelijke problemen in de brede zin. Van euthanasie, prostitutie. Hoe daar in het buitenland tegenaan wordt gekeken en als je daar de Nederlandse, stukje film over ziet en dat terugkomt, dat is heel komisch. Het is vooral de gedachte hoe ze daar in Frankrijk over na zullen denken… “Achterlijke Nederlanders.”’[265]

Dit laatste zinnetje brengt een ander punt naar voren; namelijk de werking van verschil. Verschil speelt een grote rol in het postmoderne denken over burgerschap. Waar de term universeel een idee van eenheid impliceert, ligt bij het particuliere burgerschapsvertoog de nadruk meer op verschil. Dit lijkt enigszins tegenstrijdig. Waar binnen het moderne vertoog gesproken wordt over een ongedifferentieerde massa, zie je binnen het postmoderne vertoog dat juist verschil voor deze ‘massa’ van belang is.[266] Dit verschil is ook precies wat identiteiten herkenbaar maakt. Identificatie is een spel van overeenkomst en verschil; ‘identification consists of a mediation of difference through the experience of similarity.’[267] In feite wordt herkenning juist gewekt doordat het onderwerp van herkenning – een karakter, visie, mening, situatie – op dezelfde wijze verschillend is als de kijker zelf. Zo merk je dat seksuele identiteit van belang is voor Cloud en Frank, waar dat voor mijn heteroseksuele gesprekspartners geen rol lijkt te spelen. Het heteroseksuele beeld wordt dan ook veel vaker neergezet – op televisie en in het dagelijks leven – waardoor voor Cloud en Frank de herkenning van hun seksuele identiteit in televisieprogramma’s belangrijker wordt.

 

Eefje: ‘[Esther: ‘Hoe denk je {na over iets dat je op televisie hebt gezien}?’] Ehm…… Nou, dat ik het gewoon met m’n eigen leven of met mensen die ik ken vergelijk…’[268]

 

Het verband tussen identiteit, identificatie en betrokkenheid biedt een voedingsbodem voor gedachten over burgerschap. In de volgende paragraaf zal ik aan de hand van recente theorieën de stap maken van betrokkenheid naar burgerschap.

 

 

Burgerschap en het persoonlijke

 

‘De maatschappij. Dat ben jij.’[269]

 

Door van betrokkenheid over te gaan naar burgerschap, vindt er een verbreding van het spectrum plaats. De term particulier burgerschap impliceert dat het gaat om ‘subjectieve’ gedachten. ‘Subjectief’ is echter een term die uitermate modern van aard is en berust op moderne structuren: de binaire indeling objectief versus subjectief. Daardoor zou het gebruik van deze term een inherent oordeel met zich meebrengen, namelijk dat het beeld te eenzijdig is om burgerschap op te baseren. Binnen het postmoderne vertoog is er een grotere interesse in en hogere waardering van het persoonlijke. In plaats van deze verschuiving te zien als een verarming van de publieke sfeer, is dit ook te beschouwen als een verrijking van de privé sfeer.[270]

De grens tussen het publieke en het privé domein lijkt onderhevig aan erosie, zowel in de media,[271] als in het dagelijks leven.[272] Dit maakt dat het persoonlijke van groter belang wordt voor het denken over burgerschap.[273] Stuart Hall haalt in dit kader de feministische slogan ‘the personal is political’[274] aan. Van Zoonen verbindt ook de wetenschap aan deze kreet wanneer zij zegt: ‘wat mij betreft is het persoonlijke niet alleen politiek maar ook wetenschappelijk, en andersom.’[275]

 

Veel auteurs spreken in dit kader over ‘cultureel burgerschap.’[276] Hiermee wordt een krachtig beeld van burgerschap neergezet dat zich niet conformeert aan het moderne discours. Van veel bestaande concepten, oordelen en scheidslijnen in het denken over burgerschap, wordt aangetoond dat zij een moderne constructie zijn. Daarmee worden deze gedenaturaliseerd. Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven, is dit gebeurd met de grens tussen feit en fictie,[277] die binnen het moderne vertoog zo helder was. Met de nadruk die wordt gelegd op het persoonlijke, is de scheiding van publiek en privé een ander punt dat vaak wordt aangepakt.[278]

Het persoonlijke – particuliere - karakter van dit cultureel burgerschap, maakt dat er veel aandacht is voor identiteiten en verschillen. Het kan goed uit de voeten met het gefragmenteerde postmoderne subject. Individuen kunnen, aan de hand van diverse identiteiten, deel zijn van verschillende groepen. Deze groepen kunnen ideologisch tegenstrijdig zijn, maar in de praktijk lijken personen hier geen moeite mee te hebben. Het cultureel burgerschap richt zich dan ook meer op deze praktijken van identiteitsformatie en persoonlijke identificatie, waardoor we voelen dat we ergens bijhoren.[279]

Sanne: [over wat er leuk is aan The Gillmore Girls] ‘Ja, ze zijn helem… Ze zijn net zoals wij. Echt gezellig. [Lach]’[280]

David: ‘Een beetje die manier van omgaan met elkaar [zoals dat in Friends wordt getoond], die spreekt wel heel erg aan in onze generatie geloof ik… Dus dat neem je wel mee…’[281]

De cultureel burger wordt niet zozeer beschouwd in zijn of haar moderne identiteit als lid van een nationale gemeenschap. Meer wordt er gekeken naar burgervormende identiteiten op basis van bijvoorbeeld etniciteit, gender, seksuele voorkeur, leeftijd.[282] Dit punt heb ik in de vorige paragraaf al aangestipt, door te laten zien hoe voor mijn gesprekspartners seksuele voorkeur en beroepsidentiteit een rol spelen. Daar ben ik ingegaan op betrokkenheid; hier wil ik verder gaan, en spreken over burgerschap. De herkenning van een eigen identiteit in een fictieve, narratieve vorm kan – via betrokkenheid – bijdragen aan het denken over (goed en slecht) handelen.

David: ‘Dat [ER] zou dan denk ik toch - om maar een beetje weer op m’n eigen woorden terug te komen - de enige serie zijn waarbij je wel zoiets hebt van: “Joh, dat zou wel ’s kunnen gebeuren en wat doe jij?” D’r staat zo’n arts te opereren op een belangrijke traumapatiënt die ‘ie niet kent en op een gegeven moment komt ‘ie erachter dat er ook iets met z’n zoontje is gebeurd. Het is hypothetisch, maar het kan gebeuren. Dat je dan heel vaak even denkt van: “Ja, wat zou ik dan doen? Zou ik die klem dan maar gewoon laten zitten en naar m’n eigen kind gaan? Of ga je dan... Wat komt eerst?” Ja. Of d’r worden fouten gemaakt. Hè, iemand had haast en maakt een fout bij een patiënt. Die patiënt is levenslang verlamd en daar komt dan een zitting over, want die man die klaagt die arts aan. En dat is gewoon heel belangrijk voor die arts z’n carrière en gewoon voor z’n tóekomst. Haar toekomst in dit geval. Dat als zij nog haar baan en haar leven wil houden dat ze gewoon ontkent dat ze een fout heeft gemaakt. Maar ze weet wel… dat ze die fout heeft gemaakt inderdaad. Maar ze kan ’t nooit toegeven. Niet voor de prijs die je daarvoor moet betalen. Dan denk ik van: “Wow! Wauw, dit gaat over mij.” Ik bedoel, ja, shit happens. We maken allemaal fouten, maar daar ga ik niet m’n hele twaalf jaar studie voor opgeven uit principe… Dus ja. Maar dat is echt zo’n serie die ook echt gewoon plat op jouw belevingswereld ligt… Dat dóe ik ook, geneeskunde. Dus dat is niet eens zijdelings interessant, dat is heel interessant […].’[283]

Peter Dahlgren spreekt over een ‘cultural turn’ in het denken over politiek en gebruikt het begrip ‘civic culture’. Zijn keuze voor de term ‘culture’ in plaats van ‘society’ maakt dat dit begrip ‘is anchored in the pratices and symbolic milieu of everyday life.’[284] Hij gebruikt de term om een mate van betrokkenheid en gedeelde verplichtingen jegens de democratie uit te drukken, zonder daarbij homogeniteit onder z’n burgers te impliceren. Door betrokkenheid en gedeelde verplichtingen ontstaat een situatie waarin mensen verder kunnen kijken dan alleen de eigen belangen.[285]

 

Sanne: ‘Je ziet hoe andere mensen tegen de wereld aankijken en niet iedereen leeft zoals jij. Daar sta je volgens mij heel erg weinig bij stil… Dat wil niet zeggen dat als je veel tv kijkt, dat je daar echt van bewust wordt, maar ik denk dat ’t wel kan helpen…’[286]

 

Een andere manier waarop in recent werk over burgerschap de nadruk op het persoonlijke wordt gelegd, is door het emotionele spectrum van burgerschap te onderzoeken en hoger te waarderen. Emoties zijn zeer persoonlijke belevingen, maar toch kunnen zij een basis zijn voor meer algemene visies. Gevoelens zijn menselijk en daardoor uitermate herkenbaar.

Devil: ‘Ja, over relaties denk ik. Relaties, intriges, liefdes, eh… Dingen uit het leven zal ik maar zeggen. Dan vind ik het altijd wel boeiend. Ja……’[287]

Frank: [Over reden ontroering bij De Tweeling] ‘Het is misschien ook wel weer heel herkenbaar een stukje trots. Ik denk dat iedereen dat wel eens heeft, een ruzie of een vriendschap omdat je trots bent.’[288]

Martha Nussbaum richt zich op emotie als waardevol gebied van kennis en de grote rol van fictieve genres bij het opwekken van emotie. Emotie behoort volgens haar een plek te hebben binnen de opvoeding tot burger. In het bijzonder gaat het haar om het kweken van mededogen, dat een basis schept voor een publieke moraal, die weer een belangrijke basis is voor een goed werkende democratische samenleving en ‘zonder welke elke publieke cultuur ontworteld en leeg is.’[289] Ook dit werk maakt duidelijk dat het particuliere karakter van gevoel, niet per definitie inhoudt dat er enkel aan de eigen persoon wordt gedacht. Nussbaum legt een verband tussen de particuliere ervaring van emotie enerzijds en de samenleving en democratie anderzijds.

We weten dat de tragedie in eerste instantie een fictief personage betreft, maar daarnaast beseffen we ook dat het om gebeurtenissen gaat die alle mensen kunnen overkomen, waardoor het een verhaal wordt over onze eigen situatie in de wereld.[290]

Verhalen – fictie en de narratieve vorm - hebben volgens Nussbaum een belangrijke functie op dit gebied, omdat ze bij uitstek geschikt zijn om mededogen op te wekken. Zo leert een kind via verhalen denken in termen van goed en kwaad en krijgt het een beeld van anderen. Verhalen kunnen de menselijke kracht en de trieste omstandigheden waarin sommige mensen zich bevinden tonen. Dit bevordert, via inleving, het mededogen dat verder gaat dan eigen belang en de eigen kring. Het bevordert betrokkenheid bij de ander. [291] Door deze verbreding van de blik, is de theorie verwant aan die van Dahlgren.

Cloud en Blaadje geven voorbeelden van hoe een fictief verhaal het spectrum van mededogen kan verbreden. Beiden vertellen over een film die indruk op ze heeft gemaakt.

Blaadje: ‘Ja, die film over baarmoederkanker. Ik was me helemaal niet zo bewust van… kanker. En ja, dat was wel echt gruwelijk. Dus dat heeft ’t niet veranderd, maar wel gewoon een kijk gegeven misschien meer. Want je weet ’t wel, maar je, ja, als je ’t even zo zíet dan is ’t toch wel anders…’[292]

Cloud: [Over een film die ze recent heeft gezien] ‘Twee vrouwen hadden daar een café. En eigenlijk kwamen d’r twee dingen in ’t verhaal. Eén vrouw werd ziek, daar werd kanker geconstateerd. En op diezelfde dag eigenlijk, was haar broer overleden met zijn vrouw en kreeg ze ’t kind in huis… van haar broer. Dat heeft absoluut wel indruk op me gemaakt… Ja. Vooral dan hoe die interactie is. Dat zij dan zo met haar ziekte bezig is en dan in één keer zo’n kind komt en dat dan echt, ja, alles wat fout kan gaan fout gaat […] [Esther: ‘Was ’t een realistische film?’] [Stilte] Is ’t realistisch? Ik denk dat ’t wel, ja. In zoverre is ’t wel realistisch, hè, d’r zijn genoeg mensen natuurlijk die elke dag met kanker geconfronteerd worden, dus ja, dat is wel realistisch. [Esther: ‘Het was een fictie film? Het was geen waar gebeurd verhaal?’] Naar mijn idee was ’t geen waar gebeurd verhaal. Nee… Meer dat je dan. Ja, tuurlijk krijg je ook vaak met een hoop andere dingen te maken. Maar dat nu dan echt twee, zij ziek en dan ook nog een kind wat je eigenlijk niet kende van je broer komt dan in huis. Dat zijn natuurlijk wel twee hele heftige dingen opeen. Of dat ook vaker voorkomt, ja… in die vorm misschien niet, maar het kan natuurlijk wel dat meerdere dingen tegelijkertijd… in je leven gebeuren of veranderen…[…] Die ene film, daar ben ik dan wel, ja, daar ben ik dan wel van onder de indruk…’[293]

 

De ideeën van Nussbaum zijn erg bruikbaar voor het vormen van een theorie over de potentie van entertainmenttelevisie voor burgerschap. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat zij zich voornamelijk bezighoudt met ‘hoge’ cultuurvormen. Kort gaat zij in op de rol van de media waarvan ze zegt dat het ‘invloedrijke opvoeders van burgers [zijn] en […] bevorderlijk [kunnen] zijn voor inleving en voor stompzinnigheid, voor passend of oneigenlijk mededogen.’[294]  Ze stipt het punt van representatie aan, waarbij het belang van uiteenlopende programmacategorieën wordt benoemd en de grote invloed die representatie heeft op de ‘morele instelling van burgers, ten goed of ten kwade.’[295] Ze vindt dat er daarom eisen aan de media mogen worden gesteld. Nussbaum specificeert echter niet precies wat ze beoordeelt als ‘passend,’ en wat als ‘oneigenlijk.’ In Grensgebieden van het recht is ze explicieter, wanneer ze spreekt over de ‘schadelijke verzinsels die in onze populaire cultuur zo overvloedig aanwezig zijn.’[296] Afgaande op deze opmerkingen en de algehele tendens in haar boek – waarin de nadruk ligt op de klassieke genres die allen binnen het domein van de ‘hoge cultuur’ vallen - was mijn vermoeden dat ze sceptisch staat ten opzichte van de invloed van populaire cultuur.

Aan de hand van een kort gesprek en e-mailcontact (bijgevoegd als bijlage) dat ik met Martha Nussbaum heb gehad, blijkt mijn conclusie te vroeg getrokken. De reden dat televisie en populaire cultuur in haar werk niet worden behandeld, is dat zij hier geen uitgebreide kennis van heeft.

I focus on classical music since that is what I am trained in, and I explicitly say, in Upheavals of Thought, that I would happily talk about jazz and blues if I knew the musical vocabulary to do so well.I make similar statements about film in Poetic Justice.[297]

Most valuable forms of culture have been or can be popular.I think that so-called high culture contains things that are wonderful and things that are silly or not very good, and so too with popular culture. I've often written about my love of the blues and jazz.I also love opera, which began its life as a popular art form in Italy.I have a huge interest in sports.In fact, while I am writing to you, I am also watching a tennis match on line, and if you look at tnr.com you will see my postings on the blog about the US Open tennis this week.I am a fanatical fan of baseball also, and the White Sox are dearly loved by me.So you are just wrong about what I think.What I don't like is works of art that treat human beings as of no dignity, for example violent pornography.That is what I've criticized.[298]

In het korte gesprek dat ik met haar had, vertelde Nussbaum dat haar kritiek op amusementstelevisie vooral is dat commerciële belangen hierbij zo’n grote rol spelen. ‘Goede’ televisieprogramma’s hebben dezelfde potentie om mededogen op te wekken als de ‘hogere’ cultuurvormen. Dit ziet ze echter vooral uitgewerkt door de publieke zenders - zij spreekt hier over de Amerikaanse situatie – omdat binnen de commerciële televisie te veel belangen werken.[299]

De televisie kan moeilijk een van de zojuist beschreven sociale functies vervullen, die zo belangrijk zijn voor de opvoeding van burgers, als ze voortdurend gegijzeld wordt door de markt en als de betrokkenen niet bereid zijn verlies te lijden op een programma dat goed is voor het publieke domein.[300]

Hier komen de moderne ideeën van Habermas terug. Het publieke domein blijft een sfeer waar de markt absoluut buiten dient te blijven. In de praktijk is dit echter niet het geval. Er zijn dagelijks vele programma’s te zien op commerciële zenders die hoge kijkcijfers halen. In de volgende paragraaf komen ideeën aan bod over deze cultuuruitingen, hun receptie, en hun waarde en potentie binnen het particuliere burgerschapsvertoog.

 

 

Burgerschap en populaire cultuur

 

‘De ideologie van de populaire kultuur komt vooral tot uitdrukking in allerlei konkrete praktijken van mensen […], terwijl de ideologie van de massakultuur vooral in de vorm van theorieën bestaat. [sic]’[301]

 

Veel hedendaagse auteurs besteden juist aandacht aan - de binnen het moderne vertoog gezien als - ‘lagere’ cultuurvormen en hun potentie voor burgerschap.[302] Zo spreekt Liesbet van Zoonen over het voordeel van de nabijheid van populaire cultuur. Populaire cultuur is een prominent onderdeel van het dagelijks leven van burgers.[303] Televisiekijken is voor veel mensen een dagelijkse bezigheid. Dit maakt het ‘gewoon’ en laagdrempelig.

In de introductie van hun boek Media and the restyling of politics maken ook John Corner en Dick Pels duidelijk dat ze op een minder negatieve manier willen kijken naar de vermenging van populaire en politieke cultuur. Ze wijzen op de grensvervaging tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur; de interessante paradox tussen de slechte opkomst bij verkiezingen en het uitzinnige stemgedrag bij programma’s als Idols en Big Brother; de noodzakelijkheid van media voor de politiek; en de factoren ‘consumerism’, ‘celebrity’ en ‘cynicism’. In het werk verkennen Corner en Pels de aard en consequenties van de veranderingen in politieke communicatie en cultuur. Zij vinden dat we ons niet moeten verliezen in de negatieve vertogen over deze ontwikkelingen, maar moeten kijken naar de bruikbaarheid van nieuwe elementen en de potentie van de vervaging van grenzen. Ze zien mogelijkheden tot het uitbreiden van de platforms voor betrokkenheid en burgerschap, en betogen dat via populaire cultuurvormen emotionele identificatie kan worden bewerkstelligd die een positieve uitwerking heeft.[304]

Joke Hermes richt zich in het artikel Cultural citizenship and popular fiction specifiek op de feministische detective, om te laten zien dat populaire cultuur meer is dan enkel vermaak. Politieke onderwerpen - vrouwenrechten, geweld, economische ongelijkheid, gerechtigheid en publieke belangen - komen in deze boeken naar voren. Dit maakt dat het lezen hiervan een combinatie wordt van plezier en politiek.[305] In het recentere werk Re-reading popular culture breidt ze haar pleidooi voor onderzoek naar populaire cultuur en cultureel burgerschap uit. In de introductie van dit werk wijst Hermes op drie in het oog springende (politiek interessante) eigenschappen van populaire cultuur: de creatie van sociale binding; het bieden van een mogelijkheid om te fantaseren over onze idealen, hoop en angst betreffende de samenleving; en de vervaging van de grens tussen publiek en privé.[306] Over de potentie van populaire cultuur voor burgerschap zegt Hermes:

Democracy is deliberation by many on the best life possible for all. By minimizing the number of rules that are set for such deliberation, and maximizing the number of people who are invited to participate, we will obtain the best possible result: an ongoing and unruly process that we learn from, that entertains us, and that provides ways and means to act in the real world. For better or for worse, that realm is popular culture rather than centralized governmental politics.[307]

Door in de volgende hoofdstukken in te gaan op een aantal sprekende voorbeelden – onder andere voetbal, politieseries en kindertelevisie – toont ze aan hoe deze potentie in de praktijk gerealiseerd kan worden. In beide werken wijst Hermes op de grote rol van media bij de constructie van burgerschap in de huidige samenleving.[308]

Ook Peter Dahlgren richt zich op deze functie van de media. Hij beschrijft ‘civic culture’ als een geïntegreerd circuit van zes elkaar beïnvloedende velden of dimensies. De zes domeinen - waarden, affiniteit, kennis, praktijken, identiteiten en discussie - worden volgens hem namelijk bespeeld door de media.[309] Wat ik vooral mee wil nemen van Dahlgren is zijn interesse in de mogelijkheden van het kijken naar ‘civic culture’ - wat weer verbonden is aan de ideeën over mededogend en cultureel burgerschap - en de rol die populaire cultuur hierin kan spelen. Dahlgren werkt dit verder uit aan de hand van nieuwe communicatietechnologieën. Ik richt me op televisie, maar in mijn gesprek met Cloud kwam het internet toch even naar voren.

Cloud: ‘[Esther: ‘En, je zit op zo’n forum, van The L-Word.’] Ja. [Esther: ‘Wat doe je daarmee? Waarom ben je ’t op gaan zoeken bijvoorbeeld?’] Nou, ‘t was meer van: “Even kijken wat ‘r dan volgende week komt.” En wat ze d’r over schrijven… In ’t begin hadden ze een kopje “reacties.” Ik denk: “Oh.” Dus dat klik je aan en dan ga je even lezen en dan denk je: “Oh, wat leuk!” En op een gegeven moment was dat veranderd…Ik dacht: “Ach. Oh, wat een gezeik allemaal.” En een paar dagen later of een week later was ’t veranderd. Toen was ’t ook echt een forum geworden. En toen kwamen d’r ook echt serieuze onderwerpen, werden daar… neergezet… [Esther: ‘Zoals?’] Nou, meiden die dus tegen bepaalde problemen aanlopen. Van: “Moet ik ’t vertellen? Ik ben zo oud. Hoe ga jij d’r mee om? Met je ouders. Met je vrienden.” Noem ’t op. Ja, hè, je kan in zo’n forum ook kijken van: “Hoe oud is iemand?” Of dat vertellen ze dan op een gegeven moment. En ja, dan heb je toch zoiets van: “Nou, ik ga gewoon lekker...” Ik vind ’t leuk om wat advies te geven. Nou dat waarderen ze dan. Van: “Nou, bedankt.” En kijken hoe andere mensen daar ook op reageren natuurlijk. En wat die dan vertellen. Wat zij voor een ervaringen hebben en... En dat is ’t leuke. Het zijn echt… Het gaat mij meer om de serieuze onderwerpen die daar… D’r zijn ook wel minder serieuze onderwerpen. [Lach] En ja, dat is wel leuk. [Esther: ‘En bij ’t forum gaat ’t je vooral om de serieuze onderwerpen… of ook in de serie zelf?’] Vooral om de serieuze onderwerpen. En d’r wordt natuurlijk ook wel over de serie zelf gesproken. D’r zijn ook van: “Wie vind jij ’t leukste?” Denk: “Ja, het is maar een serie hoor!” Je mag iemand leuk vinden… Sommigen kunnen ook net effe daar te ver in doorgaan. Dan zeg je: “Oké, nou, prima.” En dat onderwerp is voor mij dan afgesloten. Nou en dan komt ‘r weer een nieuw onderwerp… Dus ja. Het is heel, ’t is héél divers. Een beetje serieuze onderwerpen, wat minder serieuze onderwerpen.’[310]

In haar recente werk Entertaining the citizen pleit ook Van Zoonen voor de erkenning van de potentie van populaire cultuur voor burgerschap. Haar werk is bedoeld als: ‘an agenda to think about entertaining politics, instead of simply discarding it as irrelevant and dangerous to citizenship and the democratic project.’[311] Dit doet zij onder andere door te kijken naar het gebruik van de soapmetafoor in de politiek.[312] Meestal wordt deze metafoor gebruikt om kritiek te uiten op de gang van zaken in de politiek, waardoor over het hoofd wordt gezien dat er ook veel potentie zit in de combinatie van populaire en politieke cultuur. In plaats van de verwijzing naar soap te gebruiken ter bevestiging van het moderne politieke discours, zouden we van hieruit ook mogelijkheden kunnen verkennen om de tegengestelde vereisten van populaire cultuur en de representatieve democratie met elkaar te verzoenen. Er wordt volgens Van Zoonen te weinig aandacht besteed aan de kracht van populaire cultuur ter bevordering van betrokkenheid. Zo wordt in het moderne gebruik van de soapmetafoor het - in mijn vorige hoofdstuk beschreven - emotioneel realisme genegeerd, waardoor de afstand tot de politiek wordt benadrukt. Van Zoonen pleit ervoor om de betrokken manier van kijken naar soap op de politiek toe te passen, wat mogelijkheden schept voor het vormen van burgerschap.[313]

 

Door het emotioneel realisme van Ang mee te nemen, legt Van Zoonen een verband tussen realisme, betrokkenheid en burgerschap. Een verband dat ik ook opmerkte in dit onderzoek.

Devil: ‘Ik bedoel, d’r wordt ook van alles nagespeeld en… Dingen uit het dagelijks leven dat pakken ze en… Ja, ik denk dat je wel je mening daar kunt vormen dan… […] Dat je ook echt ziet wat er gebeurt en hoe het in het leven gaat.’[314]

In hoofdstuk 1 heb ik laten zien dat realisme binnen het moderne vertoog doorwerkt in betrokkenheid en burgerschap. Vanaf het tweede hoofdstuk zit ditzelfde verband - uitgewerkt binnen het postmoderne vertoog - impliciet verweven. Ter afsluiting van dit gedeelte wil ik het verband meer expliciet weergeven, aan de hand van delen uit mijn gesprekken.

 

In het gesprek met Goofy, vertelt zij over een geval waarbij ze hoopt meer inzicht te krijgen in een onderwerp dat in het nieuws naar voren is gekomen, door het kijken van een fictiebewerking in de vorm van een film. Het gaat hier om verkrachtingszaken waarbij erg jonge daders betrokken zijn.

Goofy: ‘Juist omdat je dus weet dat ’t gebeurt. En ja, ’t enige wat je op dat moment op de televisie hoort is dat het een keer is gebeurd. Of dat ze denken dat ’t vaker gebeurt. Ik denk, of dat hoop je dan, dat in zo’n film of in zo’n fictief programma, dat je dan dus net wat meer te weten krijgt… En daar word je toch nieuwsgierig van. Wat doet zo’n jongen dan en hoe komt ie d’r op en… Dan word je toch nieuwsgierig. Wel een beetje walgelijk, maar je wordt toch nieuwsgierig d’r naar… Hoe komt zo’n jongen daartoe? En dan denk je toch meteen aan z’n ouders of z’n opvoeding of zo. Ja, toen ik acht was, toen was ik daar echt niet mee bezig. Ik weet niet hoe ’t met jongens zit, maar… Dat zou toch nog niet eens actief moeten zijn! [Lach]’[315]

Goofy geeft hier aan dat ze nieuwsgierig is en hoopt dat ze, door het kijken van de film, meer te weten komt over de achtergronden van dit soort verkrachtingszaken. Hiermee impliceert ze dat het realisme van een fictioneel verhaal gevolgen heeft voor haar kijk op de werkelijkheid. Het kan haar kennis van een situatie vergroten. De toegevoegde waarde van de narratieve vorm lijkt hier te zijn dat een onderwerp meer uitgebreid en persoonlijker wordt behandeld.

            In dit geval is het verband met nieuwsitems duidelijk aanwezig. Deze samenhang is minder direct in het onderstaande citaat van Cloud over het kijken naar detectiveseries.

Cloud: ‘Nou Law and Order is natuurlijk heel veel… ja… Met name kijk ik dan, de mooiste vind ik Special Victims. En… dat gaat vaak over toch wel ja, kindermisbruik, moord, prostitutie, het zijn gewoon dingen die voorkomen… Het is ook vaak inderdaad dat je weet van het zijn ook waar gebeurde dingen, kan ’t gebaseerd zijn. Dat vind ik, ja dat is dan ’t goeie d’r aan… [Esther: ‘Waarom is dat goed?’] Nou, dan laat je dus zien van dat ‘r niet alleen maar goed is op de wereld, ook kwaad natuurlijk en wat dat dan allemaal kan veroorzaken… En tuurlijk, het is leuk om een “feel good movie” te kijken, maar af en toe ja, is ’t ook niet verkeerd om te kijken dat ‘r wat ja, minder plezierige dingen op de wereld zijn…’[316]

We komen hier niet alleen meer los van nieuwsonderwerpen; dit voorbeeld is ook minder specifiek en meer gericht op blikverruiming.

Binnen de moderne indeling is de soap de laagst gewaardeerde en minst realistische fictieve vorm. Zoals uit het vorige hoofdstuk blijkt, is dit binnen het postmoderne discours niet het geval. Om ook op dit vlak het verband tussen realisme en burgerschap aan te tonen, luister ik graag naar Devil. Hij geeft aan dat hij via Goede Tijden; Slechte Tijden een beeld krijgt van het leven van een zeer religieus iemand:

Devil: ‘Wie vind ik leuk in Goede Tijden [Slechte Tijden]…… Dat EO-meisje, die vind ik, die is zo ontzettend braaf. Sjors, dat is echt zo’n EO-meisje die in de serie zit en die is zo gaaf. Vind ik grappig. [Esther: ‘Want?’] Ja, gewoon heel ouderwets. Geen seks voor het huwelijk en zo, je moet eerst getrouwd zijn. Van die dingen waar ik niet echt in geloof, dus dan heb ik zoiets van: “Hé, zo kan ’t ook.” [Esther: ‘En denk je daar dan wel ’s over na? Dat je zoiets hebt van: “Hé, wat gek”? Of…’] Ja, ik kan ’t me moeilijk voorstellen. Ja. Ik bedoel als je iemand leuk vindt en weet ik ’t wat. Ja, of je bent heel gelovig en je gaat echt zo via die regels leven, dan kan ik best wel snappen dat ’t er gewoon niet bij hoort, omdat het geloof het verbiedt. Maar ja, ik heb zoiets van ja, als je iemand leuk vindt en weet ik ’t wat, dan……, ja, kun je toch niet wachten. [Esther: ‘Denk je dat ’t realistisch is? Dat je ook dat soort mensen echt hebt?’] In je omgeving? [Esther: ‘Nee, gewoon in het algemeen.’] Ehm… Ja, ik denk ’t wel. Ja…… [Esther: ‘Denk je dan dat je een beetje een  beeld krijgt van wat voor mensen d’r nog meer zijn zeg maar, behalve wat jij kent?’] Ja, dat wel, ja. D’r zullen toch heel wat meer verschillende mensen zijn die heel anders denken of zo. Kijk ik vind het heel vanzelfsprekend van ik vind iemand leuk en ik ga d’r mee kussen en dan negen van de tien keer ga je ook wel ’s wat verder en dat soort dingen. Maar…, ik merk bij zo iemand is dat toch allemaal anders…… Ja… Dat is dan ook meer taboe, omdat het niet mag, ja…… Dat hoort echt bij het huwelijk en daarna……’[317]

Blikverruiming heeft gevolgen voor de wijze waarop je de wereld beschouwt en daarmee ook je positie in deze wereld als burger.

Door de ervaring met eigen blikverruiming, gaan mijn gesprekspartners ervan uit dat dit ook voor anderen kan werken. Thema’s die een rol spelen binnen het leven van mijn gesprekspartners, zien zij graag terug op televisie. Ze hopen namelijk dat dit – een positieve - invloed heeft op de beeldvorming.

Blaadje: ‘Ja, jawel, maar dat zijn altijd van die makkelijk te consumeren serieuze onderwerpen, zeg maar, dat ik daar niet… [Esther: ‘Zoals?’] Ja, eh, nou homoseksualiteit is natuurlijk heel belangrijk voor Will & Grace. En ik ken ook zelfs machomannen die daar naar kijken en het leuk vinden en die dat ook accepteren, of dat ook heel leuk vinden d’r aan. Terwijl ze normaal, ja, heel stoer doen over homo’s en, ja, nou ja… Niet dat het niet kan, maar dat zij d’r niks van moeten hebben, zeg maar, zo. Weet je wel? En, ja, dat is wel opmerkelijk inderdaad… Ehm… Ja, bij Friends meer relatiedingen, of zo. Maar ja, dat…… Ja. Het zijn niet echt lessen, of zo, die ik er uit haal denk ik… [Esther: ‘Zet het je wel ’s aan ’t denken over iets?’] Ehm…… Nee, ja, misschien, nee…… Misschien dat ’t je onbewust vormt, of zo, of weet ik veel wat. Ja, wat ik zeg, dat die jongen dat bijvoorbeeld toleranter wordt of meer accepteert. Misschien dat wel…, maar ik denk niet dat ik dat echt doorheb…… Nou ja, het vormt je ook wel in de zin van dat het leven op een bepaalde manier moet zijn, of zo. Dat je zoiets hebt van: “Oeh, ik ben zo saai, want deze mensen doen dit,”  misschien…… Ja, maar het is niet echt een voorbeeld denk ik. Van dat je iets ziet en dan gelijk denkt van: “Oh!”’[318]

Cloud: ‘En het positieve daar [The L-Word] aan is… dat ze het gewoon ook laten zien! Dat er meerdere mogelijkheden zijn binnen de maatschappij. Het is niet zwart-wit. D’r zit nog een héle hoop tussen. Wat we misschien helemaal niet kennen… Het wordt wel gewoon… op tafel gegooid. “Zo, nou, dat is er en klaar.”’[319]

Sanne: ‘Nou, als je Will & Grace als voorbeeld neemt, dus de tolerantie tegen homo’s, dat zie je duidelijk, ja, dat is het hele punt van de serie volgens mij. En bij Sex and the City was dat net zo goed. Het taboe doorbreken wat er rond seks en rond single women speelt, speelde in dit geval. Nog steeds wel…’[320]

Frank: ‘Ja, het maakt voor veel mensen homoseksualiteit wat toegankelijker, denk ik. Ze gaan d’r anders tegenaan kijken…… Het is gewoon een leuk programma. [Esther: ‘Ga jij d’r anders tegenaan kijken?’] Nee… Nee…… [Esther: ‘Maar je denkt dat ’t voor andere mensen wel zo werkt?’] Ja… [Esther: ‘Hoe zit dat dan?’] Hoe zit dat. Nou, ik denk dat mensen toch een bepaald stereotype beeld hebben… En nou wordt het stereotype, wordt wel héél erg overtrokken op wel een héle leuke manier. [Stilte] Dus eh… Ja, hoe zal ik ’t zeggen? Het is de leuke homoseksueel die mag [Lachend].’[321]

 

Met dit laatste punt is de beschrijving van het postmoderne discours, als losstaand systeem, afgerond. In de laatste twee hoofdstukken zijn vele moderne concepten geproblematiseerd aan de hand van theorie en de praktijk van de door mij gevoerde gesprekken. De begrippen identiteit en betrokkenheid hebben een andere invulling gekregen en er zijn postmoderne concepten geïntroduceerd: het empathisch realisme en het particulier burgerschap. Hierop wordt verder gebouwd in het laatste hoofdstuk, waarin ik dieper inga op het gebruik van de verschillende vertogen, naast of met elkaar, in de praktijk.

 

 

Hoofdstuk 4. Burgerschap in de laatmoderne wereld

 

Sanne: ‘The Gillmore Girls en Will & Grace. [Lach] Blijft leuk, heel ernstig. [Stilte]’[322]

 

In de voorgaande hoofdstukken heb ik een beeld geschetst van twee vertogen die een grote rol spelen in het denken en spreken over televisie. In het eerste hoofdstuk ben ik ingegaan op het moderne vertoog, waarbij ik een beeld van burgerschap heb geplaatst dat voornamelijk gebaseerd is op het werk van Habermas. Ik heb dat het universeel burgerschapsvertoog genoemd, omdat er wordt uitgegaan van een universele waarheid en de nadruk ligt op de ratio die de mens tot universeel wezen maakt. Vervolgens ben ik aan de hand van mijn gesprekken en literatuur gaan kijken naar de elementen die binnen het moderne vertoog uitgesloten leken te zijn van burgerschap of burgervorming. Aan de hand van (postmoderne) theorie en ervaringen van mijn gesprekspartners heb ik daar een beeld geschetst van een meer persoonlijk burgerschap: het particulier burgerschap. [323]

            Ik heb bij de bespreking van de verschillende vertogen meer aandacht getoond voor en ruimte gegeven aan het postmoderne discours en het particulier burgerschap. Deze keuze heb ik gemaakt, omdat dit concept minder sterk gegrond is in de theorie en het denken. Het universeel burgerschap is meer gestructureerd en lijkt het standaard vertoog te zijn wanneer er beschouwend wordt gedacht. Ook lijkt er sprake te zijn van een lagere waardering van het postmoderne vertoog. Door deze ongelijke situatie voor de twee soorten burgerschap is het lastig om een sterke theorie op te bouwen waarin beide vertogen een gelijkwaardige rol spelen.

Er is de laatste decennia veel werk verricht op dit gebied, dat ik hier maar gedeeltelijk kan behandelen. Toch vind ik het beeld minder duidelijk en helder geformuleerd dan dat van het moderne vertoog. Dat de nadruk binnen het postmoderne vertoog ligt op het particuliere en daarmee ook op verschil - en er daarom geen universele uitgangspunten zijn – maakt dat dit vertoog enigszins rommelig van aard is. Bovendien is de postmoderne theorie veelzijdig en heb ik hier denkers onder gevat die zichzelf wellicht niet postmodern beschouwen.[324] Ik wil hiermee geen afbreuk doen aan de originaliteit en het eigen karakter van deze verschillende theorieën. Het is niet mijn bedoeling om deze over een kam te scheren. De theorie is op deze wijze behandeld zodat ik hier een sterk concept – het particulier burgerschap – heb om mee verder te werken.

In dit hoofdstuk wil ik laten zien hoe beide burgerschapsvertogen – tegelijkertijd - sterk terugkomen in het denken en spreken over televisie en hoe de wisselwerking tussen de twee is. Hiermee geef ik indirect een beschrijving van burgerschap zoals ik die uit mijn gesprekken ontwaar en die ik - in het tweede deel van dit hoofdstuk - hybride burgerschapspraktijken zal noemen.

 

 

Abstractie versus beleving?

 

‘Huilde Einstein? Goh!’[325]

 

Al meerdere malen heb ik gesteld dat het moderne vertoog ideaaltypisch is en dat de praktijk zich niet volgens haar normen gedraagt. Dit heeft veel stemmen op doen gaan om het moderne vertoog daarmee als achterhaald te kwalificeren en te stellen dat we zijn overgegaan van de moderne in de postmoderne tijd. Het moderne vertoog is, door zijn nadruk op de rede, zeer abstract. Het is een denkkader van niet-pragmatische ideeën over de werkelijkheid; van ‘hoe het zou moeten zijn’. Een hypothetisch toekomstbeeld.[326] Dit maakt dat het geen allesomvattende theorie kan zijn die op de dagelijkse praktijk is toe te passen, hoe graag het dat ook zou willen zijn. Het beschouwende karakter van het universeel burgerschap maakt dat veel persoonlijke ervaringen buiten het gezichtsveld vallen. De vraag rijst dan ook in hoeverre de rede, als basis voor het universeel burgerschap, sociaal relevant is.[327]

Dit ideële karakter maakt dat het mogelijk wordt om er een meer praktisch georiënteerd beeld naast te zetten, zonder de moderne visie te vervangen. In de theorie zie je dat dit vaak wordt uitgewerkt door de filosofen Jürgen Habermas en Michel Foucault tegenover elkaar te zetten en te laten zien dat zij werken vanuit twee verschillende vertogen.[328] ‘Habermas is the philosopher of Moralität based on consensus. Foucault […] is the philosopher of wirkliche Historie told in terms of conflict and power. [cursivering in origineel]’[329] Waar Habermas zich richt op universalisme en harmonie, legt Foucault de nadruk juist op verschillen en ontwrichtingen.[330] Foucault levert kritiek op Habermas, door te wijzen op het belang van het persoonlijke. Hij stelt dat onze gevoelens, in de huidige tijd, het meest van belang zijn voor het bepalen van ethische normen.[331] In het moderne denken is de nadruk steeds meer op de buitenwereld komen te liggen,[332] terwijl er zoveel waarheid en waarde ligt in het innerlijk.[333] Habermas’ doel is juist het overstijgen van het particuliere.[334] Wanneer filosofie, wetenschap en democratie niet rusten op universele gronden, zouden we vervallen in contextualisme, relativisme en nihilisme en hier ziet Habermas een groot gevaar in.[335]

Het is echter de vraag of het postmodernisme een omverwerping van het moderne gedachtegoed is, of juist een radicale voortzetting hiervan.[336] Zoals Ang aangeeft, kan het kritisch postmodernisme ook worden gezien als de doorvoering van het modernisme. Het is een vorm van denken waarin het modernisme omgaat met zijn eigen onmogelijkheden. Het postmodernisme erkent hiermee dat het modernisme zijn eigen idealen niet kan waarmaken. Daarbij worden deze idealen niet zomaar overboord gegooid. Het moet alleen omgaan met de ‘profound ambivalence involved in their pursuit’.[337] Door dit laatmoderne denken kan de rede ontdaan worden van zijn absolute en superieure karakter en gezien worden als een, zeer bruikbaar, moment van reflectie.[338] Het typisch moderne denken kan alleen dan stand houden wanneer het opgenomen wordt in de laatmoderne praktijk.[339]

 

Het spreken over televisie blijkt voor mij een interessante praktijk om de werking van deze twee vertogen te inventariseren. In het eerste hoofdstuk heb ik laten zien dat televisie geconstrueerd is naar een moderne ideologie, waarin het live-karakter – en daarmee de realisme-ervaring - van dit medium een grote rol speelt.[340]

David: ‘Het is de hele link naar de realiteit [in waargebeurde verhalen/films]… die ’t dan… een beetje moeilijker maakt. Tenminste moeilijker, die je aan het denken zet.’[341]

Dit resulteert in een functie-indeling, waarbinnen feit en fictie van elkaar zijn gescheiden. Amusement wordt minder gewaardeerd dan informatievoorziening. Er staat minder op het spel, wat maakt dat er minder verwachtingen spelen. Binnen het moderne vertoog wordt ervan uitgegaan dat je door amusement slechts onderhouden wordt, dat het ontspanning biedt, zonder dat er hogere doelen worden nagestreefd. Omdat deze categorie veel fictieve uitingsvormen kent en economische belangen een grotere rol (lijken te) spelen, zijn kijkers en critici bedacht op de confrontatie met ‘onwaarheden’. Critici spreken in dit kader onder meer over de passieve massa en de ‘commodification’ van cultuur.[342] Kijkers verwachten dat ze van amusement niets opsteken, het is ‘gewoon lekker dom kijken.’[343]

Boer: ‘Ja, gewoon, dat je kan lachen. Dat je gewoon effe eh... Je zit op de bank, achterover, met een biertje. Je kan gewoon domweg, gewoon lekker lachen. Een half uur lang of drie kwartier lang. Om alles wat ‘r in de serie aan je voorbij trekt…’[344]

David: ‘Ik bedoel, je kijkt nog steeds gewoon om de tijd die je aan het kauwen bent tijdens je maaltijd, om die op te vullen en lekker even zappen, ontspannen. En de rest is bijzaak.’[345]

 

Mijn gesprekspartners lijken een soort haat-liefdeverhouding te hebben met amusement. De programma’s die enerzijds stom, suf, dom worden genoemd, [346] worden wel degelijk gewaardeerd en veel gekeken.[347] Programma’s die een lage waardering genieten volgens het moderne ideaal, worden vanuit het postmoderne vertoog wel als zinvol ervaren. Het is interessant om te zien hoe mijn gesprekspartners deze frictie in de praktijk oplossen.

Ik merkte tijdens mijn gesprekken dat plezier of ontroering door amusement soms wordt weggewuifd door over te schakelen op het moderne vertoog.

Cloud: ‘Ja, d’r hoeft maar iemand aan ’t einde dood te gaan of zo. Ja, dat vind ik dan wel zielig. Maar dat is meer zielig. Dat is dan wel emotioneel, maar ach, dan doe je zo [gebaar van over de schouder werpen] en dan: “Oh, het was maar een film.” [Lach]’[348]

Blaadje: ‘Ja, je leeft wel mee, maar da’s niet persé qua ontroerd…… Ja, ja, ja, misschien wel af en toe, maar… Ja. Nee, meestal lopen we ’t trouwens ook wel af te zeiken ook weer, of zo…’[349]

In het onderzoek van Ang over het kijken naar Dallas, lijkt iets soortgelijks aan de hand te zijn. Zij spreekt over een ironische kijkhouding. ‘Een belangrijk bestanddeel van die ironische kijkhouding is het leveren van kommentaar. [sic]’[350] Ze verwijst naar Foucault die stelt dat commentaar een manier is om de eigen superioriteit ten opzichte van het beschreven object te bevestigen. De ironische kijkhouding is dan een manier om het plezier en de kritiek, veroorzaakt door het naast elkaar bestaan van twee vertogen, te verenigen.[351]

Hermelien: ‘Ik kijk veel naar ja, meer van die soapachtige toestanden als… Ik keek Desperate Housewives. Friends keek ik. Eh… Wat kijk ik nog meer… Ik heb ook die stomme reality American Princess gekeken.’[352]

Ik zou dit echter niet omschrijven met de term ironische kijkhouding. Ang ziet het moderne discours als obstructie voor het begrijpen en analyseren van de betekenis van populaire cultuur in het dagelijks leven.[353] Ik merk echter dat kijkers hier beter mee om kunnen gaan dan uit dit werk van Ang blijkt. Het lijkt alsof het televisiepubliek erg gewend is geraakt aan het kijken van televisie en het hierbij gebruiken van twee verschillende vertogen. Het geval Dallas is inmiddels ook meer dan twintig jaar oud. Volgens Hartley is televisiekijken een kwestie van culturele en mediale geletterdheid, die we al van jongs af aan krijgen aangeleerd.[354] Deze geletterdheid - een wat aparte term wanneer je de beeldgerichtheid van televisie in ogenschouw neemt - maakt dat er meer vrijheid ontstaat voor de kijker.

Dat mijn gesprekspartners afwisselend betrokken en reflexief spreken over een programma, is ook te verklaren aan de hand van het begrip van identificatie. Wanneer Tony Wilson over identificatie van televisiekijkers spreekt, heeft hij het over een ‘play of similarity and difference […], a moving from (and to) the role of viewer, into (and out of) the roles delineated in the text.’[355] Wanneer de kijker zichzelf herkent in een programma, dan kan hij of zij meeleven. De tekst wordt dan direct ervaren en daardoor transparant. Hoe groter het verschil tussen kijker en tekst, hoe groter de emotionele afstand wordt. De kijker stapt dan uit de tekst en gaat meer kritisch en beschouwend kijken.[356] Voor deze werking van identificatie is veel te zeggen en het speelt ook een rol bij de bewerkstelliging van betrokkenheid. Ik wil echter een meer abstract punt beschouwen en neem daarom geen genoegen met (enkel) deze verklaring.

Mijn idee is dat het ‘in- en uitstappen’ een wisseling van vertoog toont. Deze overstap wordt volgens mij gemaakt aan de hand van wat er wordt gevraagd. Omdat het moderne vertoog rationeler van aard is, wordt er bij beschouwing en reflectie veel eerder van dit discours gebruikgemaakt. Wat iemand vindt, het concept mening, is verweven in het universele burgerschapsvertoog. Wat iemand beleeft of voelt, het concept van de kijkervaring, heeft juist verbanden met het particuliere burgerschapsvertoog. In de hierboven weergegeven citaten is te zien hoe er beschouwend wordt gesproken vanuit het moderne vertoog. Ik kan me prima voorstellen hoe Cloud zit te huilen bij een film of Hermelien meeleeft met een meisje dat veranderingen doormaakt in American Princess. Het is echter anders wanneer ze erover nadenken en het mij vertellen. Dan is het ‘maar een film’[357] of een ‘stomme reality’[358] serie.

 

Ook bij de beleving van nieuws zie je dat de vertogen zich mengen. In het tweede hoofdstuk beschreef ik hoe nieuws ook persoonlijk wordt ervaren. Deze ‘vermenging’ gaat verder in de manier waarop nieuws gekeken wordt. Identificatie en narratieve vormen spelen ook bij het opnemen van informatie een grote rol.

Boer: ‘Ja, vooral de zielige verhalen, zeg maar. Van bijvoorbeeld Darfur, dat wil dan, dat wil nog wel ’s blijven hangen. [Esther: ‘En hoe zit dat met zo’n zielig verhaal? Waarom zielige verhalen?’] Ja, ik weet niet. Dat is toch iets wat mij wel treft, zeg maar. Waar ik dan achteraf nog bij stilsta. Ja, van: “Waarom die mensen?” En: “Hoe kan die situatie nou ontstaan?” En: “Wat zijn de achterliggende gedachten?” En: “Ik heb dit in die documentaire gezien, maar spelen d’r nog meer zaken mee?” En ja… Mede de televisie is er misschien wel de oorzaak van dat ik misschien af en toe iets geef aan een goed doel. Dat denk ik wel. Doordat ik zeg maar zie dat in Darfur bijvoorbeeld bepaalde dingen gebeuren… En nou ja, dat kan bij mij heel veel indruk maken en dat kan voor mij een doorslaggevende reden zijn om te denken: “Nou, ik maak een klein bedrag over aan Stichting Vluchteling bijvoorbeeld.” Ja, dat denk ik wel degelijk…’[359]

Terwijl Boer het hier over een nieuwsitem heeft, spreekt hij toch over ‘zielige verhalen’. In mijn ogen is het veelzeggend dat hij zich op deze manier uitdrukt. Dramatiek is niet alleen van belang in fictionele programma’s, maar ook binnen de informatievoorzieningfunctie van televisie. Zo hoorde ik laatst een CNN-presentator zijn verslaggever bedanken met de woorden: ‘Thank you for this excellent report; very dramatic report.’[360] Een ander voorbeeld hiervan citeer ik uit mijn gesprek met Moppie. Tijdens ons gesprek vertelde hij dat de Tsunami een nieuwsonderwerp is dat veel indruk op hem heeft gemaakt. In mijn tweede hoofdstuk werd duidelijk dat dit te maken heeft met zijn band met Thailand. Toen ik hem vroeg of er een televisiebeeld van deze gebeurtenis is dat hem nog steeds bijstaat, vertelde hij me het volgende:

Moppie: ‘Ja… Dat is een beeld… van die enorme grote golf dus en dat d’r een man in, nou ja, zwemmen kun je ’t natuurlijk niet noemen. En die probeerde dus een balustrade te pakken. En dat lukte ‘m niet… En ik weet dus niet hoe het verder met die man gegaan is. Het was een Europese man, dat kon je dus wel zien. Het was geen Thaise man, maar ik weet ook niet hoe het verder afgelopen is. Dat beeld dat staat nog wel, ja, op m’n netvlies gegrift. Als je daar over begint, als je zegt Tsunami in beeld, dan zeg ik ja, dat beeld…[Esther: ‘Weet je nog waar je dat beeld hebt gezien?’] Op de televisie. In Het Journaal. […] Dat beeld is heel dikwijls herhaald. Haast in elke Journaal-uitzending kwam dat beeld. En of je dan op Nederland keek of op RTL of op CNN of op BBC, je zag altijd dat beeld van die man. Dat werd op elke zender getoond. En dat heeft me heel erg geraakt… [Esther: ‘Maar je hebt nooit gehoord hoe ’t met die…’] Ik heb nooit gehoord hoe ’t met die man afgelopen is… [Esther: ‘Zou je dat willen horen?’] Ja… Ja, ben ik verschrikkelijk benieuwd naar…’[361]

Het beeld van één man spreekt aan. Het maakt het nieuws persoonlijk. Bovendien is het geen losstaand beeld, maar een verhaal. Een verhaal waarvan Moppie graag de afloop nog zou willen weten.

 

Het overschakelen tussen de verschillende vertogen, maakt het soms lastig om over televisie te spreken. De ideaaltypische vertogen sluiten elkaar uit, terwijl ze in de praktijk naast elkaar of zelfs samen worden gebruikt. In de volgende paragraaf zal ik, aan de hand van de twee eerder geproblematiseerde begrippen realisme en betrokkenheid, verder ingaan op de wisselwerking tussen vertogen in het spreken over televisie.

 

 

Realisme en betrokkenheid

 

‘You can’t beat the real thing.’[362]

 

Uit de gesprekken die ik heb gevoerd blijkt dat het vaak moeilijk is om uit te leggen hoe waardering voor programma’s tot stand komt. Realisme en betrokkenheid, twee bronnen van waardering, zijn lastig te verwoorden. Dit heeft te maken met de verschillende invullingen van deze begrippen. Definities zijn dan ook vertooggebonden. Binnen een discours worden ze genaturaliseerd, waardoor concepten eenduidige waarheden lijken te zijn. De verschillende definities zijn echter politiek geladen.[363] Veelvuldig wordt er door mijn gesprekspartners gerefereerd aan het moderne concept van realisme – door Ang het empirisch realisme[364] genoemd.

Eefje: ‘Meestal eh…… zijn die series niet zo realistisch… dat ik daar echt iets mee heb, of zo…’[365]

Kijkers lijken echter te ‘zappen’ tussen het moderne en het postmoderne vertoog. Daarmee schakelen zij ook tussen twee begrippen van realisme.

David: ‘[over ER] Het zou allemaal kunnen gebeuren! Het is meer de frequentie waarmee het gebeurt die ’t onw, die het gewoon ongeloofwaardiger maakt, dan het feit dat het gebeurt. Tuurlijk kan het gebeuren. En… dat is wel grappig…’[366]

 

Programma’s worden niet gezien als erg realistisch zoals dat criterium gebruikt

wordt binnen het moderne vertoog. Toch zit er een bepaald soort realisme in, wat de programma’s interessant maakt om te kijken. In hoofdstuk 2 ben ik op de werking van dit realisme ingegaan. Er blijken vanuit verschillende vertogen, verschillende maatstaven te bestaan om het realistische gehalte van een programma te bepalen.

Ik wil hier nogmaals benadrukken dat beide vertogen een grote rol blijven spelen in het denken over televisie. Het moderne vertoog is niet verdwenen of verdrongen door het postmoderne vertoog. Het empathisch realisme wordt erkend en ervaren, maar tegelijkertijd is er een notie van het onrealistische gehalte van programma’s binnen het moderne vertoog. Zoals eerder gezegd: kijkers lijken in en uit te kunnen stappen; beiden vertogen naast elkaar te kunnen gebruiken.

Sanne: ‘Het [nieuws] gaat om ’t leed, het échte leed in de wereld. En soaps zijn toch, zijn altijd verzonnen, dus dat… Dat weet je ook als je d’r naar kijkt.’[367]

Boer: ‘Ja, dat [realisme] speelt wel mee. Dat speelt wel mee. Maar ik heb Titanic niet anders ervaren als bijvoorbeeld James Bond. Ondanks dat het een waar gebeurd verhaal is.’[368]

Frank: [Over Queer as Folk] ‘Ja, het is gewoon heel herkenbaar. Het gaat gewoon over een groep mensen en d’r zijn gewoon bepaalde punten waar je je absoluut niet in herkent; d’r zijn ook een aantal dingen waar je gewoon mee te maken krijgt. Op het moment dat je je homoseksualiteit ontdekt, krijg je vroeg of laat te maken met iemand in je omgeving die seropositief is. Dat zijn toch van die onderwerpen die daar in behandeld worden, dus het is toch herkenbaar…… Dus op zich is het een hele… En aan de andere kant is het ook een serie dat je denkt van: “Nou ja, hè…, het klopt niet.” Ja, nou ja, het is overdone, too much… Ja, ook bijvoorbeeld onderwerpen als drugsgebruik en drugs, dat komt gewoon veel meer in, denk ik, de homowereld voor en ja, dat is gewoon heel herkenbaar. Dan denk je ja… [Esther: ‘Maar hoezo, wat bedoel je met dat het “too much” is, die serie?’] [Stilte] Eh, te aangedikt, naar mijn mening… Het is af en toe wel een beetje gedramatiseerd.’[369]

In bovenvermeld citaat van Frank is het opvallend dat het woord ‘gewoon’ erg vaak voorkomt. Dit zou kunnen komen, doordat ‘gewoon’ een stopwoordje is van de informant. Dat is hier naar mijn idee echter niet aan de hand. Ik heb geteld hoe vaak hij dit woord in het gehele gesprek heeft gebruikt en dat bleek dertien keer te zijn (in veertien pagina’s). In dit citaat (in de transscriptie ongeveer een halve pagina) komt het zes keer voor. Het gebruik van dit woord kan naar mijn idee op twee dingen wijzen. Ten eerste is er de connotatie van realistisch, zoals het in het ‘gewone’ leven is. Ten tweede wordt ‘gewoon’ dikwijls gebruikt als vanzelfsprekend. Vanzelfsprekend heeft echter ook weer verband met ‘gewoon’ zoals in het dagelijks leven. Iets kan tenslotte pas vanzelfsprekend zijn, wanneer het regelmatig voorkomt.

 

Ik zie hier een verband met het belang dat onder andere Van Zoonen hecht aan de dagelijkse ervaring van populaire cultuur.[370] Volgens Van Zoonen, Hermes en Brants moet populaire cultuur vooral gewaardeerd worden om zijn eigen potentie en niet onderworpen worden aan de eisen van het moderne vertoog. De (politieke) kracht van populaire cultuur, ligt in de manieren waarop deze betrokkenheid kan bewerkstelligen.[371]

David: ‘Ja, maar daar [ethische kwesties in de geneeskunde]denk ik sowieso wel veel over na, omdat ik er mee bezig ben en ik me wel een beetje probeer te duwen in die richting van: “Daar moet je over nadenken, want dat kom je nog tegen.” En dan is ER, is een grappig voorbeeld. Ik bedoel het is leuk om te zien hoe ze dan zo’n thema waar je zelf ook over na hebt gedacht, hoe ze daar dan mee omgaan. Of zo’n thema van: “Oh, zo kun je ook d’r tegen aan kijken.” Dus ’t is meer iets wat je in een lopende interne discussie met jezelf… is het grappig om een soort andere input in te krijgen… Maar ’t is niet meningsbepalend. Het is een beetje meningassisterend, kun je ’t noemen. Het is ook geen thema introduceren, nee. De thema’s die bij ER worden behandeld, dat zijn d’r ook maar een paar. En dat zijn de meest controversiële en ja, logischerwijs heb ik ‘r ook al over nagedacht vanuit m’n studie… En het is vrij onhaalbaar voor zo’n serie om met iets nieuws te komen……’[372]

De mate van betrokkenheid bij programma’s en de wijze waarop deze tot stand komt blijkt, net als realisme, soms moeilijk te verwoorden. Mijn gesprekspartners vinden het lastig om aan te geven tot welke programma’s de meeste afstand wordt gevoeld. Net als realisme, heeft betrokkenheid een heel andere invulling in de verschillende vertogen. Dit maakt dat er een spanning ontstaat die kijkers moeten oplossen.

Moppie: ‘[…] Als je ’t in Het Journaal zou zien dan zou het realiteit zijn. Dan zou het bijvoorbeeld dezelfde dag gebeurd kunnen zijn of een dag eerder. Een film ga je d’r meestal vanuit dat ’t een verhaal is en dat het in werkelijkheid niet gebeurd is. [Esther: ‘En wat maakt dat uit over je gevoel daarbij?’] Eh… Dat je d’r toch met andere ogen naar kijkt dan dat je ‘t… Ik denk dat je ’t minder erg vindt als zo’n vliegtuig dan neerstort, want je denkt: “Het is toch maar een film, het is toch maar een verhaal. Het is niet in werkelijkheid gebeurd.” Je ziet dat ook dus vliegtuigen in werkelijkheid helemaal niet neerstorten, dus dan is het ook minder realiteit. […] Ook al is de film heel realistisch, dan is het toch maar een verhaal.’[373]

Het opvallende aan bovenstaand citaat is dat Moppie hier zegt dat vliegtuigen in de realiteit helemaal niet neerstorten. Het lijkt alsof het niet serieus nemen van een film, op basis van het moderne vertoog, zijn beeld van de werkelijkheid beïnvloedt. Uiteraard kunnen vliegtuigen neerstorten. Moppie is zich daar ook van bewust, want hij refereert in een ander deel van het gesprek aan de Bijlmerramp en het vliegtuigongeluk bij Faro.[374] Wat hij hier echter zegt is precies het moderne vertoog: wat er in een film gebeurt hoef ik niet voor waar aan te nemen. Het is niet echt, dus hoef ik er ook niet over na te denken of er iets mee te doen.

Hermelien: ‘Nou, bij het nieuws dan raakt het me misschien iets meer… Omdat je d’r in het algemeen vanuit gaat dat die verslaggeving onpartijdig is en een zuivere weergave van de feiten… Ik weet ook wel dat dat maar tot een bepaalde hoogte natuurlijk waar is. Het wordt ook gekleurd door de mensen die het maken en zo… Maar daar heb je een objectiever gevoel bij… En bij een serie erger ik me daar evengoed erg aan……, maar dan kun je het makkelijker eh, een soort van wegschuiven of zo…… Want dan kun je nog denken van het zal allemaal wel meevallen of weet ik allemaal wat…’[375]

Doordat televisienieuws informatie geeft over de werkelijkheid, zet het medium aan tot denken en eventueel handelen. Het geeft een beeld van wat er gebeurt in de wereld en indirect van wat er met jezelf kan gebeuren.

Boer: ‘Nou ja, een of een serie dat is puur fictie en ja, daar kun je wel door geroerd worden, maar het blijft natuurlijk fictie. Maar het nieuws dat is realiteit. En als er, weet ik veel, ergens tien doden zijn gevallen dan zijn er echt ergens tien doden gevallen. En ik denk niet dat ‘t, dat je dan eh…… Ja. Ja, ik vind het moeilijk uit te leggen eerlijk gezegd. Ik vind het moeilijk onder woorden te brengen… Maar dat, ja, dat staat dan ineens veel dichterbij. Want ja, wat met die mensen gebeurt, kan met jou ook gebeuren. Ik denk zo een beetje……’[376]

 

Vanuit het moderne ideaal zien we een heel rationeel beeld: we zouden eerder geraakt moeten worden door nieuws en actualiteiten, omdat wat daar gebeurt echt is. Daaraan verbonden zit een idee dat het invloed heeft op de eigen leefwereld van kijkers. Hier ligt dan ook weer een meer particulier aspect van de moderne beschouwing van nieuws en actualiteiten.

Blaadje: ‘Ja, realistisch. Maar als ‘t, als ik ’t kan gebruiken in m’n dagelijkse dingen of m’n denken, zeg maar. Als ik me d’r iets bij voor kan stellen. Maakt wel wat uit. Dan vind ik het wel meestal mooier of beter of nuttiger of ja.’[377]

 

Realisme en betrokkenheid hebben, zoals we al eerder zagen, veel met elkaar te maken binnen het moderne vertoog.

Devil: ‘Afstandelijker kijk ik meer naar een serie… Ja… Omdat dat vaak allemaal nep is en gespeeld. En vaak wat je op het nieuws ziet en in de media, of ja, wat gebeurt, ja da’s gewoon echt…… Dus… [Esther: ‘Wat maakt dat uit?’] Ehm…… Nou omdat je dan echt over gevoelens spreekt en over oorlog en moeilijke dingen. En als ’t gespeeld is ja dan… vind ik minder echt…… Ik bedoel nieuws, da’s allemaal waar gebeurd… En dat is in een serie niet. Da’s in principe gewoon allemaal nep. Allemaal nagespeeld. Iemand verzint wat en. [Stilte]’[378]

 

Tegelijkertijd merken mijn gesprekspartners dat ze zich ook betrokken kunnen voelen bij een fictieserie en dat de afstand tot nieuws en actualiteiten erg groot kan zijn. Dit lijkt het tegenovergestelde te zijn van wat ik hierboven heb beweerd. Het is echter een teken dat kijkers om kunnen schakelen tussen de twee vertogen en dat er dan een andere verhouding tot de programma’s ontstaat.

Blaadje: ‘[Esther: ‘Ben je wel ’s ontroerd door ’t nieuws?’] Ja, maar minder [dan door een televisieserie]…… Ja, omdat ze ’t heel neutraal en droog proberen te brengen, dus dan ben ik daar minder door ontroerd…’[379]

Sanne: ‘Een documentaire daar zit je vaak echt helemaal midden in ’t leven van mensen en toch voel je een bepaalde afstand, omdat je je... Het is niet ervoor gemaakt dat je je identificeert met de karakters. Heb ik het idee hoor. Het is een meer objectieve manier van ’t weergeven van iemands leven en in een serie is ’t zo gemaakt dat je altijd jezelf d’r in kan herkennen.’[380]

Boer: ‘Bij het nieuws en bij documentaires heb ik niet het gevoel dat ik snel emotioneel word van televisiebeelden. D’r blijft toch een bepaalde afstand altijd. [Esther: ‘Hoe zit dat dan?’] Eh… Ja, ik weet niet. Op televisie. Het is natuurlijk ook gewoon… Je ziet altijd best wel indrukwekkende beelden, denk ik. Tenminste als je d’r over na gaat denken zijn het heel veel indrukwekkende beelden. En ik denk dat het op een gegeven moment, ja, gewoon wordt. Op de één of andere manier….’[381]

Sanne: ‘In die zin heb ik dat ook met The Gillmore Girls en Will & Grace, dat ik wil weten wat er gebeurt. Dat je daar helemaal in kan opgaan, als je je best doet. Dus dan zou je dat emotioneel betrokken kunnen noemen ja… Tegelijkertijd ben je je d’r wel van bewust dat ’t gewoon een serie is en dat je dat lekker als uitlaatklep kan gebruiken. En dat ’t allemaal nep is.’[382]

Het is soms moeilijk voor mijn gesprekspartners om uit te leggen wat nu precies betrokkenheid veroorzaakt. Binnen beide vertogen geldt dat kijkers zich betrokken voelen bij iets dat ‘echt’ is. ‘Echt’ is alleen een problematische term. In feite kun je spreken van twee verschillende soorten van betrokkenheid.

Hermelien: ‘Ik denk dat bij een serie de afstand heel groot is tenzij d’r een soort van, ja…, je kunt niet spreken van een band, maar misschien ook wel. Sommige dingen kijk ik bijvoorbeeld al heel lang, zoals As the World [Turns]. Dat kijk ik vanaf mijn vijftiende… Dat vind ik dan wel leuk en dan leef ik ook soort van wel mee… Bij het nieuws ben ik denk ik eh… meer betrokken.’[383]

Blaadje: ‘Ja, ’t is op een andere... Bij een serie is het subtieler hè. Daar hebben ze natuurlijk een hele lange opbouw om ‘t… meer te laten ontroeren. Maar bij ’t nieuws is het altijd heel kort en ook niet de bedoeling om je te ontroeren, maar gewoon om je informatie te brengen, heb ik ’t idee. Dus dan, ja, is je ontroering daar anders… Misschien iets minder gemanipuleerd, of zo. Of iets wat je eerder... Bij het nieuws dan. Iets wat je logischer al zou ontroeren, zeg maar. Dan… bij een tv-serie. Omdat een tv-serie echt heel langzaam op kan bouwen en… ja, veel meer manieren heeft, denk ik, om je te ontroeren. [Esther: ‘Is er een verschil in je gevoel van ontroering?’] Eh… Ja, ’t is, ja, ja, dat denk ik wel ja. Het is minder hard, minder direct. [Esther: ‘Wat is minder direct?’] Tv-series, dan ’t nieuws. Ja… En minder schokeffect, of zo. Achteraf pas, als je gaat nadenken, denk je van: “Oh, oh ja.” Maar bij het nieuws is het gelijk van: “Oh!”’[384]

Deze twee verschillende vormen van betrokkenheid kunnen prima naast elkaar bestaan, ook al lijken ze elkaar theoretisch uit te sluiten.[385] In mijn gespreksmateriaal valt op dat kijkers geraakt worden wanneer zij intensief naar een programma kijken. Alleen varieert de invulling van deze intensiviteit. Intensief kijken naar nieuws of actualiteiten houdt in dat je gespannen zit te kijken. Je hebt dan bewust je volledige aandacht op het programma gericht en denkt na over wat je ziet. Wanneer het gaat over amusement wordt intensief kijken gebruikt voor een ontspannen manier van kijken, waarbij je meegesleept wordt door en meevoelt met de gebeurtenissen in een programma.[386]

David: ‘Daar [het nieuws] kijk ik wel op een hele andere manier naar. Veel, veel intensiever; veel meer meedenken. Ik bedoel, daar is m’n hele hoofd mee bezig, niet alleen maar inderdaad m’n visuele schors aan de achterkant. Gewoon bewegende beelden, leuk, lachen, lachen en goh, wat ben ik weer even ontspannen. De ene ontlaad je bij, gewoon echt een beetje afdraaien als je de hele dag hebt gewerkt, of zo, ’s avonds laat. Terwijl bij het andere wil je gewoon echt, heb je een doel mee dat verder gaat dan ontspanning…’[387]

Boer: ‘Ik denk dat ik wel betrokken ben bij alles wat ‘r in die serie gebeurt, ja. En nou ja, zo niet, dan zap ik ook heel snel weer verder… [Esther: ‘En als je op de bank zit met een biertje en Married with Children of wat dan ook kijkt. Heb je het gevoel dat je dan meer of minder afstand hebt tot wat je kijkt dan als je Journaal kijkt?’] Ehm.. Ja ik denk. Ja, afstand… Afstand is dan misschien niet… Ik heb namelijk niet echt een afstand. Dan kijk ik gewoon om vermaakt te worden en dan laat ik het zo over me heen komen.’ [388]

Sanne: ‘Waarschijnlijk [raak ik eerder ontroerd] door entertainment [dan door het nieuws] … Omdat dat toegankelijker is. Het leent zich meer voor ’t verdwijn... Ja, je verdwijnt niet zo makkelijk in een nieuwsuitzending. Omdat ’t vaak objectief weergegeven nieuwsbeelden zijn en ook heel korte stukjes. En een serie of een film is altijd minimaal een half uur, dus dan kan je lekker kijken en op de bank zitten. Dus je kijkt d’r naar met een heel ander idee. Vaak. […] Ja, ik denk dat je bij entertainmentprogramma’s gewoon op de bank gaat hangen en verder niet meer hoeft na te denken. Je laat ’t gewoon lekker op je afkomen. En bij nieuwsuitzendingen ga je d’r toch over nadenken… Dus daar ben je eerder geneigd om echt met attentie gewoon op te letten naar wat er gebeurt. En bij een entertainmentserie heb ik dat helemaal niet. Dan kijk je gewoon en… doe je d’r verder niet zo heel veel mee. [Esther: ‘En denk je dat je meer afstand hebt tot nieuwsprogramma’s of tot entertainmentprogramma’s?’] Ja, tot nieuwsuitzendingen, denk ik dan. Dat ja, dat varieert een beetje. Ligt eraan of ik echt heel erg ingespannen naar ’t nieuws zit te kijken. Dan kan ik totaal ondersteboven raken van wat er allemaal gebeurt in de wereld. Maar, ik denk dat je dat sneller hebt met series of films. Omdat je die ook... Ja, daar kijk je naar als ontspanning en naar nieuws kijk je niet als ontspanning vaak. Tenminste ik niet.’[389]

 

Waardering voor populaire cultuur vanuit het postmoderne discours betekent niet dat alle moderne reserves verdwenen zijn of over boord moeten worden gegooid; de postmoderne ervaring van televisie en burgerschap bestaat samen met het standhoudende moderne vertoog.[390] Hoe de wisselwerking tussen de vertogen naar mijn idee toe te passen is op het concept van burgerschap, zal ik in de volgende paragraaf uitwerken.

David: ‘Ja, ja, ja. Met Will & Grace zijn we natuurlijk ontzettend bezig. Ja, je hoort wel ‘s, als we ’t gemist hebben. Dan zijn we met een paar mensen uitgeweest en de dag daarna wil iemand d’r over praten en dan: “Oh jee, wat is er nou toch met Grace gebeurd? En is ze nou achter Leo aangereisd en?” Maar ja, nou ja, dat is meer voor de grap dan dat je echt wil weten wat er in die serie is gebeurd. Dus je neemt het wel mee. Het is een soort, even zo’n soort lachmoment. Van: “Joh, wat zijn we toch betrokken bij die serie. Wat zijn we toch verslaafd eigenlijk.” En dat uit je dan door te zeggen: “Hoe is het gegaan,” en “Weet jij dat,”en “We hebben Will & Grace gemist. Oh nee!”’[391]

Televisie als hybride burgerschapspraktijk

 

‘“Wat ik laatst zag op tv,” die zie je wel veel voorbijkomen volgens mij, zonder dat je d’r al te veel bij stilstaat. En dan is het niet alleen het nieuws waar je naar verwijst.’[392]

 

Door de postmoderne kritieken zijn veel - binnen het moderne vertoog - vaststaande normen op losse schroeven komen te staan. Bovendien hebben we te maken met twee standhoudende vertogen die verschillend werken in en ten opzichte van de praktijk. Een (moderne) theorie die prominent aanwezig is in ons structureren van de praktijk en een ervaringsgerichte (postmoderne) theoretische constructie. Kijkers lijken naar gelang de situatie om te schakelen naar een van de vertogen. De praktijk is dan een op het oog warrige situatie, waarin vertogen worden gebruikt en gecombineerd. Zoals Latour zegt over het leven in zich modern noemende samenlevingen: ‘De hele cultuur en de hele natuur worden er elke dag weer door elkaar gehusseld.’[393] Er is geclaimd dat discours de mens vormt, maar mijn gesprekspartners blijken ook uitermate handig met vertogen te kunnen jongleren. [394]

Sanne: ‘Maar ik denk dat je wel… Net als met het lezen van romans, dat je wel vaker te maken krijgt met visies van andere mensen. Ik denk dat dat toch wel goed voor je is. Ook al is ’t een soap. Alleen aan de andere kant vind ik met soaps vaak dat je zulke overdreven dingen krijgt, dat je een totaal vertekend beeld van de werkelijkheid krijgt.’[395]

 

Zoals in veel theorie over de laatmoderne samenleving naar voren komt, is de wereld niet meer eenduidig te beschouwen. Grenzen vervagen en er zijn vele hybride vormen in cultuur, wetenschap en politiek. Waar eerst tegenstellingen waren, zijn nu verbanden te vinden; en waar ooit eenheid was, worden we nu geconfronteerd met verschil. Dit geldt bijvoorbeeld voor hoge en lage cultuur; publiek en privé; massa en elite; vorm/esthetiek en inhoud; het particuliere en het universele; praktijk en theorie. Oude scheidslijnen verdwijnen of worden permeabel. Van Zoonen, Hermes en Brants stellen dan ook dat de absolute scheiding van publiek en populair, informatie en amusement, burgers en consumenten niet meer te handhaven is.[396] Van Zoonen wijst op verschillende auteurs die hebben aangetoond dat het moderne burgerschap zelfs nooit (in de praktijk) heeft bestaan.[397] Populaire en politieke cultuur zijn volgens haar ‘in concrete politieke praktijken altijd met elkaar verbonden geweest.’[398] Om een beeld van burgerschap te vormen dat aansluit op de hedendaagse samenleving is het naar mijn idee dan ook goed om hierbij rekening te houden met de hybride praktijken in het laatmoderne dagelijks leven.

Sanne: ‘Ja. Ik denk [dat ik ontroerd raak door] dingen die je ook zelf hebt meegemaakt of die je… Waar je je van kan voorstellen dat ze jou ook gebeuren… Vaak. Maar ik kan me niet voorstellen dat ik ontzettend honger ga leiden in Afrika en toch raakt ’t je wel. Ja, omdat je je wel kan voorstellen hoe het zou zijn als. Ik denk dat dat de kracht is van heel veel series. Als ze dat goed kunnen bereiken, dat je je d’r in kan verplaatsen, dat ’t dan ook redelijk wat impact kan hebben op iemand…’[399]

Hybridisering is een veelgebruikte term. Zo zegt Latour dat we te maken hebben met in rap tempo uitbreidende hybriden, waarvan we het bestaan zullen moeten erkennen om er enigszins controle over te kunnen hebben.[400] Ang haalt het werk van McLennan aan, die stelt dat de acceptatie van hybride vormen volgt uit de erkenning van pluralisme en heterogeniteit, kenmerken van de laatmoderne conditie.[401] Volgens Hall wordt de culturele identiteit in ‘late-modernity’[402] gevormd door het behoren tot ‘cultures of hybridity’.[403] Graham Murdock wijst op de hybride onderzoekspraktijken van cultural studies.[404] Ook Van Zoonen past het begrip toe op onderzoek als zij pleit voor een meer hybride begrip van hedendaagse politiek.[405]

 

Goofy: ‘Of je ’t nou als een opinieprogramma bekijkt of… gewoon een ‘no brain’ programma… Ik denk dat je d’r toch altijd iets van meepikt. Of je d’r nou wat mee denkt te doen of niet…’[406]

 

Televisie is bij uitstek een medium van hybridisering.[407] De grensvervaging die Latour in natuur en cultuur ontwaart, zie je op dit gebied terug in de hybridisering van programmavormen. Termen als ‘info-tainment’ en ‘docu-soap’ zijn gangbaar geworden in het televisiejargon. In het afgelopen decennium is het genre reality televisie groot geworden.[408] De opkomst van deze programmacategorie – ook wel aangeduid met de term ‘popular factual television’[409] – toont de vermenging van het moderne en het postmoderne vertoog; van feit en fictie. De kracht van televisie als venster op de wereld wordt gebruikt in een amusementsformat. ‘Liveness’ wordt gecombineerd met de narratieve vorm van de dramatische verbeelding.

Er is een hybride mix ontstaan van ‘the informational and the entertaining, quality and pulp.’[410] De vermenging van verschillende vormen van televisie-inhoud, wordt vanuit het moderne vertoog met argusogen bezien.

Als nieuwsvoorziening, informatie en entertainment met elkaar worden vermengd, kán dat vanwege de specifieke eisen en verwachtingen die vanuit een maatschappelijk belang aan de betrouwbaarheid van nieuwsvoorziening mogen worden gesteld, problematisch zijn.[411]

Tegelijkertijd worden – ook vanuit het moderne denken - de positieve kanten van hybridisering erkend. Zo kan er een groter bereik worden gecreëerd voor informatie, door de vermenging met entertainment.[412] Het zorgt voor een bredere toegankelijkheid.[413] Nieuwe hybride vormen zouden een creatieve kracht hebben en beter passen in de laatmoderne wereld.[414] Verscheidenheid krijgt erkenning en het absolute wordt bestreden.[415]

 

Ik wil hier pleiten voor de erkenning van hybride burgerschapspraktijken. Uit het werk van Habermas blijkt dat zijn theorie vaak in strijd is met de praktijk.[416] Ik heb burgerschapspraktijken geanalyseerd aan de hand van gesprekken met televisiekijkers. Burgerschap wordt gevormd door het publiek.[417] Zoals ik heb laten zien ‘zappen’ mijn gesprekspartners tussen het universeel en het particulier burgerschapsvertoog.

Hermelien: ‘Bij het nieuws word je bijna nooit in positieve zin geraakt. Ik hou eerder een naar gevoel over aan het nieuws dan aan een serie. Maar ik kan ook wel ontroerd raken bij mooie momenten in een serie. Dat is dan ook wel weer zo.’[418]

Hiermee lijken ze uit beide te halen wat ze nodig hebben, goed kunnen gebruiken, bij henzelf of de situatie past. Habermas beschrijft ook hoe de publieke sfeer aan verandering onderhevig is.[419] De veranderingen die hij constateert, hebben volgens hem slechts negatieve gevolgen. Ik ben echter van mening dat dit een te rationele en abstracte houding is, waarbinnen te weinig oog is voor burgerschapspraktijken. Ik zie meer in de stelling van Terry Aladjem. Hij zegt dat de kracht van burgerschap binnen de pluralistische democratie zit in de gelijke waardering van overeenstemming en verschil.[420] In de context van mijn onderzoek wil ik, bouwend op deze gedachte, pleiten voor de gelijke waardering van het universele en het particuliere burgerschapsdiscours. Overeenkomsten en verschillen tussen beide moeten worden erkend, zonder hier een hiërarchisch systeem op toe te passen. Dit is naar mijn idee de enige basis voor een beter begrip van de werking van burgerschap.

Hybride burgerschapspraktijken dus. Nieuwe manieren van omgaan met de spanning tussen het universele en het particuliere.[421] Het gaat me er niet om een nieuwe allesomvattende vorm van burgerschap neer te zetten. Dit is naar mijn idee onhaalbaar en zou veel van mijn verrichte werk tenietdoen.[422] Ik heb gewerkt met bestaande elementen, deze gecombineerd en gekeken hoe ze terugkomen in het spreken van televisiekijkers. Deze verbinding met het televisiepubliek, koppelt theorie en praktijk, burgerschap en televisie aan elkaar.

Sanne: ‘[Amusement] geeft je wel een beeld van hoe andere mensen tegen de wereld aankijken. Ik, ik ben bang dat heel veel mensen ’t niet zien als een visie en dat gewoon gaan overnemen. Maar ik zie het meer als een visie waar je gebruik van kan maken in je omgang met andere mensen of met de samenleving. Voor mij bij sociologie is dat ook heel handig. Want mensen die zo’n film maken, of zo’n serie maken, zullen altijd een andere visie op de werkelijkheid hebben dan jij…’[423]

 

Er zijn eerder combinaties van burgerschapsvertogen gemaakt. Zeker in zeer recent werk is meer oog voor de waarde – en gelijkwaardigheid - van de verschillende discoursen. Vaak vind ik echter dat er te veel nadruk op één punt wordt gelegd en weinig aandacht wordt besteed aan de wisselwerking tussen verschillende elementen en vertogen.

Martha Nussbaums werk vertoont overeenkomsten met mijn streven. Het laat ruimte voor het universele burgerschapsvertoog in de uitwerking van mededogend burgerschap. Zij richt zich voornamelijk op verbeeldingskracht en empathie, maar geeft duidelijk aan dat haar doel is om het kritisch vermogen van de mens aan te vullen.[424] Sterker nog: Nussbaum streeft naar een universele benadering van recht en burgerschap.[425] Dit is mijn fundamentele punt van kritiek op het werk van Nussbaum. Naar mijn idee ondermijnt ze haar belangrijkste punt – de erkenning van de kracht en waarde van ‘empathische verbeeldingen’[426] – door deze te incorporeren in een streven naar universaliteit. Liever zou ik zien dat het particuliere - naast het universele - een zelfstandige positie krijgt in de beschrijving van burgerschap. Bij confrontatie met deze kritiek, stelt Nussbaum dat dit ook haar streven is.[427]

Verwant aan dit punt van kritiek, is mijn commentaar op de wijze waarop Nussbaum populaire cultuur benadert. Er is in haar werk weinig aandacht voor populaire cultuurvormen. De antieke tragedie, literaire werken van onder andere Proust en Joyce, en klassieke muziekstukken, worden uitvoerig besproken. Minder aandacht besteedt Nussbaum aan de cinema, waarbij zij bijvoorbeeld ingaat op Psycho van Alfred Hitchcock.[428] Wanneer ze spreekt over sport – haar betrokkenheid bij een tenniswedstrijd – noemt zij de hierdoor opgeroepen emoties triviaal.[429] Nussbaum erkent de functie van populaire cultuur om thema’s aan te pakken in hun alledaagse kracht, en emotie op te roepen door herkenbaarheid. Toch richt zij zich telkens op het universele, door de schaars behandelde populaire cultuuruitingen te verbinden aan klassieke genres. Door het lezen van Oplevingen van het denken kreeg ik het idee dat Nussbaum het universele tegenover het alledaagse of triviale plaatst.[430] Ik ben het niet eens met deze gelijkstelling van het alledaagse aan het triviale. Nussbaum is het echter ook met dit punt van kritiek oneens.[431] Ik vermoed dat ik het woord triviaal te serieus genomen heb en te vlug ben geweest in mijn verbinding van deze term met haar standpunt ten opzichte van populaire cultuur. Toch blijf ik moeite hebben met haar gebruik van het woord triviaal. Bovendien, hebben naar mijn idee de impliciet negatieve opmerkingen over populaire cultuur de overhand in haar werk.

Waar Nussbaum veel aandacht heeft voor de Griekse tragedie als kunstvorm die mededogen wekt, wijst Ang op de kracht van populaire cultuur in het opwekken van een ‘besef van de tragische zijde van het gewone leven van alledag.’[432]

Boer: [Over hoe/waarom hij ontroerd kan raken door tv] ‘Nou ja, ik denk, voor een deel als je d’r herkenning in kan vinden. Dus eh, All You Need is Love, nou, iedereen is wel ‘s verliefd geweest. Spoorloos, iedereen heeft ouders, denk ik, of je ze nou gekend hebt of niet. Ik denk dat het heel makkelijk is met zulke programma’s om er herkenning in te vinden.’[433] (blz. 18)

Ook Joke Hermes noemt de Griekse tragedie:

Popular culture suggests, it implies, it ironizes. It functions much like the chorus in classical Greek drama. It makes the presence known of those who are not in positions of direct political or economic power.[434]

In Re-reading popular culture stelt ze dat cultureel burgerschap zowel ratio als emotie herbergt.[435] Beide worden gebruikt door een verscheidenheid aan burgers, waardoor zowel informatie als entertainment van belang zijn voor burgerschap.[436]

Blaadje: ‘Meestal m’n eerste mening is inderdaad gewoon gevoel van: “Oh, dat kan wel of dat kan niet.” Ja en als je ’t er dan over hebt, dan kan iemand wel veranderen of dan… wil je juist gelijk hebben en ga je je met vuur verdedigen. [Esther: ‘En speelt televisie een rol daarin?] Ja, zeker wel! Ja, ja. De informatie die je weer krijgt, binnenkrijgt, of zo. Dat maakt wel heel veel, heel veel uit. Ja… Ja, niet alleen nieuws, denk ik, maar ook sommige films en…… Ja, tv-series minder denk ik, maar… Ja. [Stilte] Dingen die echt heel goed verteld worden. Als ’t te makkelijk verteld wordt, daar word ik ook heel knorrig van. Dan denk ik: “Ja, zo makkelijk zit ’t nooit.” Dan klopt ’t niet. Dan denk ik altijd al van: “Ja, nou ja, goed.” Maar als het heel mooi, goed verteld wordt op wat voor manier dan ook, dan ja, ja, dan helpt het wel met m’n mening. Ja.’[437]

In feite is deze benadering - waarin Hermes ook spreekt over de combinatie van het moderne en het postmoderne - vergelijkbaar met mijn stelling. Ik zou echter niet, zoals Hermes doet, stellen dat ‘[a]ll citizenship is implicated in cultural citizenship.’[438] Naar mijn idee is de term cultureel burgerschap vooral een postmoderne constructie, waardoor het moderne beeld vaak buiten beschouwing blijft. Het is duidelijk dat het moderne vertoog en het universeel burgerschap nog steeds een grote rol speelt. Bovendien wijst Nick Couldry in mijn ogen terecht op het missen van plichten in het cultureel burgerschap.[439]

Hermes stelt ook dat het bijna onmogelijk is om tegelijkertijd kritisch en waarderend te spreken over populaire cultuur, vanwege de werking van het moderne en het postmoderne vertoog.[440] Zoals eerder gezegd, merkte ik dat mijn gesprekspartners het hier inderdaad moeilijk mee hebben. Toch lijkt het steeds makkelijker te worden om met deze spanning om te gaan.[441] Mijn pleidooi voor de erkenning van hybride burgerschapspraktijken is er ook op gericht om deze moeilijkheid te verzachten. Waardering van hybride praktijken vergemakkelijkt wellicht de omgang met het gebrek aan eenduidigheid. Televisie kan hierbij dienen als leerschool, doordat dit medium ons confronteert met hybride vormen.

John Hartley beschrijft in zijn werk The uses of television de ‘“D-I-Y” or Do-It-Yourself citizen.’[442] Met deze term wil hij laten zien dat mensen (kijkers) zichzelf als burgers ‘in elkaar klussen’ aan de hand van een diversiteit aan identiteiten.[443] Hij lijkt hiermee te willen zeggen dat de burger inmiddels zo goed bekend is met diverse (deel)identiteiten dat er nu mee gespeeld kan worden en het zelf als bouwpakket wordt samengesteld naar eigen inzicht. Als je dit breder beschouwt lijkt dit op mijn idee dat we de verschillende vertogen zo goed kennen, dat we daardoor de vrijheid hebben om ermee te jongleren. Hartley ziet burgerschap echter als cumulatief principe.[444] Het DIY burgerschap is voor hem de meest recente fase in een ontwikkeling die begint met het Verlichtingsburgerschap of ‘civic citizenship.’[445] Hij bekijkt burgerschap historisch en niet categorisch.[446] Mijn interesse ligt erin de werking van de vertogen te laten zien, wat het theoretisch noodzakelijk maakt om burgerschap wel als concept te beschouwen. Dit geldt tenminste voor mijn analyse van burgerschap. Op basis van deze analyse kom ik echter uit op burgerschapspraktijken die niet ver verwijderd zijn van het DIY citizenship van Hartley. Ook zijn stelling dat televisie een transmodern medium is – omdat het tegelijkertijd modern, postmodern en premodern is – lijkt op mijn idee van hybriditeit.[447]

Ten slotte vond ik in de laatste editie van het European journal of cultural studies waardevolle artikelen over burgerschap. Ook deze teksten lijken erop te wijzen dat er steeds meer wordt gedacht in de combinatie van verschillende burgerschapvertogen.

In our everyday lives we make sense of our experiences, ourselves and the world around us largely through an ‘arational’ mode, a combination of using our head and heart. There is no reason why the public sphere should – or even could – be any different.[448]

 

 

Conclusie

 

‘There are too many questions. There is not one solution.’[449]

 

Wanneer Hall spreekt over identiteit in de laatmoderne samenleving, dan spreekt hij over de burger van vandaag de dag. Burgerschap moet - zoals Nussbaum zegt - ‘bezield’ worden door burgers, niet alleen idealen, maar ook praktijken omvatten, om te voorkomen dat het een leeg concept wordt.[450] Daarom pleit ik ervoor om zowel moderne als postmoderne theorie mee te nemen en te kijken naar hybride burgerschapspraktijken in onze laatmoderne samenleving. Het is lastig om dit te bewerkstelligen. Theorie is nu eenmaal gestoeld op analytisch denken en de vraag is daarom of het ooit de hybride praktijkvormen geheel kan vatten.[451] Dit betekent echter niet dat we het niet kunnen trachten te begrijpen en beschrijven.[452] Dat is wat ik hier heb gedaan.

Analytisch denkend ben je altijd bezig te kijken naar overeenkomst en verschil. Velen hebben de verschillen tussen beide vertogen aangetoond en ook ik heb daar aandacht aan besteed. Het is echter van belang om ook aandacht te besteden aan overeenkomstige elementen. In het eerste hoofdstuk zagen we dat realisme een grote rol speelt in het moderne vertoog. Dit realisme werkt door in betrokkenheid als rationeel burger. In het tweede en derde hoofdstuk heb ik laten zien hoe realisme en betrokkenheid ook een kernpunt zijn binnen het postmoderne vertoog. Deze twee punten blijven van belang bij de beleving van televisie en de burgervormende ideeën daarbij. Wel worden de begrippen op een geheel andere wijze ingevuld. De verschillen en overeenkomsten moeten worden gezien en erkend, zonder daar een hiërarchisch systeem op te bouwen. Alleen dan wordt het naar mijn idee mogelijk om de werking van burgerschap beter te begrijpen.

            Niet één discours is dominant en het is ook niet nodig om je achter de ideologie van een vertoog te scharen. Beide bevatten evenveel ‘waarheid’. De ‘echte waarheid’ over televisie en burgerschap verschuift continu, is in elke situatie verschillend. Zowel het universeel burgerschapvertoog als het particulier burgerschapsvertoog heeft zijn plaats in hybride burgerschapspraktijken.          

In dit onderzoek heb ik ideeën over burgerschap steeds verbonden aan gesprekken over televisie. Hiermee heb ik de theorie gegrond door de verbinding met de praktijk van het dagelijks spreken. Bovendien heb ik hierdoor en verband gelegd tussen televisie en burgerschap. Televisie brengt ons programma’s vanuit zowel de moderne als de postmoderne optiek. Ik heb getoond dat televisie bij kan dragen tot zowel universeel als particulier burgerschap, door ons te informeren en te vermaken. Omdat televisie bij uitstek een hybride medium is, waarin de vertogen vermengd raken, functioneert het naar mijn idee als hybride burgerschapspraktijk.

           

Ter afsluiting plaats ik hier het citaat waarmee ik dit artikel begon. Dit lijkt mij de ultieme test om te bepalen of ik in mijn opzet ben geslaagd. Mijn streven was om door middel van analyse een beter begrip te bereiken van de werking van burgerschapsvertogen in de praktijk van het denken en spreken over televisie. Door twee actuele vertogen in het denken en spreken over televisie te beschrijven en in te gaan op de wijze waarop deze volgens mij gebruikt worden door kijkers, hoop ik dat er een beter beeld ontstaan is van dit complexe veld. Dit zou erin moeten resulteren dat het citaat hier anders gelezen wordt dan aan het begin van dit stuk. Dit maakt het een mooie inleiding en conclusie. Bovendien geef ik graag het eerste en laatste woord aan een van mijn gesprekspartners, want ‘the object of study “writes” you as much as you “write” it.’[453]

 

Sanne:  ‘Ik denk dat de meeste mensen dat wel een keer hebben, dat ze heel erg moeten huilen bij een tv-serie.’

Esther: ‘Kun je je herinneren wanneer dat voor ’t laatst was?’

Sanne: ‘Ehm… Nou, recentelijk niet echt…’

Esther:  ‘Of kun je je nog een serie herinneren waarvan je denkt van: “Nou, daar heb ik het meest bij gehuild,” of…?’

Sanne: ‘Ja, toen ik veertien/vijftien was keek ik altijd Heartbreak High. En dat

vond ik echt heel erg. [Lach] En toen ging op een gegeven moment, ik weet niet, Nick ging dood. Dat vond ik echt heel erg. [Lach]’[454]

Esther: ‘Ben je je d’r altijd van bewust, wanneer je fictie kijkt, dat ’t fictie is?’

Sanne: ‘Ja, vaak wel ja. Ik kan ‘r wel in opgaan hoor, absoluut. Maar toch. Je kan ook je

emoties tonen door die fictie, maar je weet wel dat ’t gewoon niet waar is. Dus als daar iemand overlijdt, is ’t een stuk minder erg dan in een nieuwsuitzending of in een actualiteitenrubriek. Want dat is echt… En dat vind ik altijd erger dan... een serie.’

Esther: ‘Maar je zei dat je moest huilen toen Nick doodging…’

Sanne: ‘Ja precies! Ja, ja, ja. Hé, toen was ik veertien hè. Gebruik ’t niet tegen me.

                  [Lach]’

Esther: ‘Nee, oké, maar als voorbeeld…’

Sanne: ‘Nee, klopt. Je kan je heel makkelijk verplaatsen in die personages,

              maar je weet dat ’t niet waar is. En dat is altijd een groot voordeel, denk ik.’

Esther: ‘En als je op ’t nieuws een item ziet dat Nick in Australië dood is gegaan…?’

Sanne: ‘Ja dat… je weet dat dat waar is, maar je kent… Je identificeert je niet met ’t

karakter, denk ik, op die manier. Maar je weet wel dat die jongen gewoon echt familie heeft en vrienden en dat die nu allemaal om moeten gaan met zijn dood.’

Esther: ‘Zou je d’r ook om huilen?’

Sanne: ‘Waarschijnlijk niet, omdat je je niet identificeert met die Nick in Australië en in

                        de serie ken je, ken je ‘m al. [Lach] Hoe erg ’t ook is…’[455]

 

 

Nawoord

 

Met deze scriptie rond ik mijn doctoraalopleiding Film- en televisiewetenschap af. Ik ben aan de opleiding begonnen, omdat ik meer wilde weten over de werking van de media – in het bijzonder televisie – en hun grote maatschappelijke invloed. Deze interesse staat nog steeds. Wanneer ik terugkijk op de afgelopen jaren, besef ik dat ik niet alleen veel heb geleerd, maar dat er ook veel nieuwe vragen zijn gerezen.

Een scriptie-onderzoek is beperkt qua opzet. Dit maakt dat er veel vragen onbeantwoord blijven. Mijn streven is geweest om bestaande theorie aan te scherpen door die te verbinden met verhalen van kijkers. Ik beleefde veel plezier aan de wisselwerking tussen deze twee informatiebronnen. Door me te verdiepen in de theorie, zag ik meer in mijn transscriptie; bij het verwerken van mijn gesprekken kwamen steeds nieuwe ideeën boven over te bestuderen literatuur. Het onderwerp van deze scriptie lijkt eindeloos en er zijn veel interessante verbanden te leggen. Dit maakte dat ik tijdens het gehele proces ben blijven lezen en er telkens nieuwe vragen en ideeën op kwamen borrelen.

            In mijn conclusie pleit ik voor het kijken naar hybride burgerschapspraktijken. Dit kan op talloze manieren. Kwalitatief onderzoek geeft naar mijn idee het meeste inzicht in de wijze waarop het particuliere en het universele burgerschapvertoog een rol spelen in de praktijk. Praten met burgers is volgens mij een methode die veel verheldering biedt. Binnen het kader van dit onderzoek was slechts ruimte voor een korte inventarisatie van dit onderzoeksgebied. Veel van de aangestipte punten verdienen een verdere uitwerking.  Ik hoop hier meer aandacht aan te kunnen besteden in vervolgonderzoek.

 

Ten slotte wil ik een aantal mensen bedanken voor hun bijdrage aan dit onderzoek. Allereerst mijn gesprekspartners. Ik ben blij dat zij de tijd hebben genomen om met mij te praten en dat zij zo openhartig waren. Velen gaven voor of tijdens het gesprek aan dat ze zich afvroegen of het bruikbaar materiaal zou opleveren. Mijn antwoord was toen al ‘ja!’ Nu heb ik dit stuk om mijn antwoord te staven.

Ten tweede wil ik Joke Hermes bedanken voor haar motiverende vorm van begeleiding. Voor een groot deel heeft ze mij zelf laten ‘zwemmen’, wat ik zeer waardeer. Niets is zo frustrerend als het gevoel dat een ander het werk voor je doet, of ideeën oppert zonder je de tijd te geven deze zelf naar voren te brengen. Ik heb veel gehad aan onze gesprekken, waarin we mijn plannen en ideeën bespraken. Na elk gesprek had ik helderder voor ogen waar ik mee bezig was. Ook heeft haar enthousiasme mij erg gemotiveerd. Al had de strikte benadering wellicht hardere deadlines en eerdere afronding bewerkstelligd; er ligt nu een beter – en veel uitgebreider - stuk.

Ook wil ik iedereen bedanken die de eindeloze verhalen over mijn scriptieonderzoek heeft aangehoord. Zij hebben gemerkt dat waar het hart en het hoofd vol van zijn, de mond van overloopt. Een aantal mensen hebben meegelezen en commentaar gegeven. Dit heeft mij erg geholpen bij het aanscherpen van mijn verhaal.

 

 

Abstract

 

What is the role of television in the formation of citizenship? How do discourses of citizenship shape this function of television? And how are these discourses used and combined in everyday life by viewers/citizens? These are the core questions in this thesis. I argue that popular and political culture, news and entertainment programmes, rationality and empathy, the universal and the particular[456] should be valued equally. In the hybrid practices of citizenship in late-modern societies, these elements are all significant. This conclusion derives from a re-evaluation of theory by talking to viewers/citizens.

 

In the first chapter, I provide the platform for further discussion by sketching the modern discourse of television. The firm belief in an absolute reality, and rationality as the most important human quality, are the two pillars upon which this discourse is constructed. Television can - by providing us with ‘reality in the raw’ – inform us, and we – as citizens – can use this information to shape our worldview and opinions. This demonstrates that realism works as a foundation for involvement and citizenship. By emphasizing the importance of reality and rationality, a hierarchy of thinking is formed. Fiction and emotion are looked at with great scepticism. They are certainly not seen as contributing to citizenship. Moreover, they are often viewed as dangers to the democratic project. I refer to this specific modern discourse of citizenship with the term ‘Universal citizenship’.

            The second chapter is the start of my inventory taking of the post-modern discourse by problematizing the term reality. Using the work of Baudrillard and Eco I start questioning the notion of the absolute truth. By doing so, it becomes apparent that concepts may be understood in different ways; that meaning is discursive. Theory of Stuart Hall on identity sheds light on the personal reception of news. Shifting from news to entertainment, the last part of chapter 2 explores the experience of realism in watching drama series. Here the strength and worth of emotion becomes explicitly clear. From this chapter I derive with a post-modern concept of realism and identity and a starting revaluation of empathy.

            Elaborating on the issue of the personal and post-modern identity, the third chapter begins addressing the link between these concepts and involvement with entertainment programmes. Subsequently, I move from involvement to citizenship - primarily drawing on theory on cultural citizenship, and the work of Martha Nussbaum – showing that fiction can not only evoke personal emotion and involvement, but also a broader sense of empathy, and compassion for the other. I call this form of citizenship ‘Particular citizenship’. In the closing section of chapter 3 I show the potential of popular culture in this context, considering it’s nearness and empathic realism.

            In the final chapter the modern and the post-modern discourse are intertwined, interrogating how Universal and Particular citizenship are used in the practice of talking about television. Here I will explore how these two discourses co-exist, even though theoretically they seem to rule each other out. Touching upon the Habermas-Foucault discussion I show the reciprocal critiques between the discourses. Then I expand the understanding of the link between realism and involvement, by analysing how television viewers apply both discourses. Approaching my conclusion, the idea of hybridity is introduced. I argue that this concept is a good articulation of the working of citizenship discourses, and the role of television in the formation of citizenship, in late-modern daily life. Television can be understood as a hybrid practice of citizenship.           

 

 

Verantwoordingen

 

Bibliografie

 

Overige bronnen

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Nooteboom 1998: 324-325.

[2] Oz 2005: 43.

[3] Bijlagen: 68.

[4] Bijlagen: 71.

[5] Hall 1992: 277.

[6] Vgl. o.a. Dahlgren 2006, WRR 2005, bijlagen.

[7] Vgl. Ang 1998, Hartley 1999.

[8] Vgl. o.a. Hartley 1999, Hermes 2005, Van Zoonen 2005.

[9] Vgl. o.a. Hermes 2005: 13-15 en Wetherell en Potter 1988: 168.

[10] Vgl. Hartley 1999: 161 en Nussbaum 2006: 300.

[11] Vgl. Ang 1996: 35-43.

[12] Hartley 1999: 61.

[13] Vgl. Ang 1996: 35-43.

[14] Ang 1996: 43.

[15] Vgl. McGowan in Sim 2005: 211 en Sim 2005: 200.

[16] Vgl. Kaes 1995: 56 en Sim 2005: 200.

[17] De Graef 1996: 165.

[18] Hartley 1999: 60.

[19] Hartley 1999: 68.

[20] Wetherell en Potter 1988: 171 en Kress 1985: 29.

[21] Vgl. Strauss en Corbin 1990: 23.

[22] Vgl. Dahlgren 2006: 282, Hermes en Dahlgren 2006: 259.

[23] Deze benadering heeft wat weg van de dialectiek die ook Habermas voorstaat. Er is echter wel een verschil tussen de benadering van Habermas en het Verlichtingsidee van de dialectiek enerzijds en de Cultural Studies benadering anderzijds. Het Verlichtingsideaal heeft als doel om objectiviteit te realiseren en zo via de ratio een adequaat beeld van de werkelijkheid te bereiken. De Cultural Studies benadering erkent de waarde van emotie en stelt vragen bij concepten als de werkelijkheid en objectiviteit. Ik heb in de tekst dan ook bewust gekozen voor de term discussie in plaats van debat. Debat is bij uitstek de term van het Verlichtingsideaal van wetenschap en politiek.

[24] McRobbie 1991: 76.

[25] Ang 1996: 45.

[26] Geertz geciteerd in Murdock 1997: 181.

[27] Ang 1996: 47.

[28] Geciteerd in Ang 1996: 52.

[29] Vgl. o.a. Ang 1996, Hall 1992, Hermes en Dahlgren 2006, Van Zoonen 2005.

[30] Vgl. Gergen 1999: 92.

[31] Vgl. Dahlgren 2006: 282.

[32] Vgl. Wetherell en Potter 1988: 171 en Kress 1985: 29.

[33] Ang 1996: 45-46.

[34] Ang 1996: 46. Vgl. o.a. Gergen 1999: 91.

[35] Buiten gebrek aan terminologie, is dit wellicht ook een teken van ‘the otherness’ van het postmoderne vertoog. Het moderne vertoog is de norm, het postmoderne ‘de ander.’ Zie voor theorie over de politieke werking van het idee van ‘de ander’ bijvoorbeeld het werk van Irigaray 1995.

[36] Vgl. o.a. Ang 1998.

[37] Vgl. Hermes 2005: 135.

[38] Peter R. de Vries in Jensen 2006.

[39] Hegel geciteerd in Bor en Teppema 1992: 234

[40] Spencer in Sim 2005: 272.

[41] Davies 1997: 1293.

[42] Spencer in Sim 2005: 272.

[43] Volgens Foucault verschijnt de mens vanaf 1800 in de moderne épistémè (Leezenberg 2001); Spencer spreekt van Modernisme vanaf halverwege de negentiende eeuw; Hegel (1770-1830) wordt vaak gezien als eerste grote moderne denker (Vgl. o.a. Hamlyn 1990, Leezenberg 2001).

[44] Spencer in Sim 2005: 271-272.

[45] Ik zal in dit hoofdstuk met de term ‘werkelijkheid’ of ‘waarheid’ verwijzen naar het specifiek moderne begrip van deze concepten. Vragen betreffende het bestaan van de ‘waarheid’ en de ‘werkelijkheid,’ komen in het volgende hoofdstuk aan bod.

[46] Hegels toespraak tot zijn toehoorders, bij de aanvang van zijn colleges in Berlijn, op 22 oktober 1818. Geciteerd in Bor en Teppema 1992: 236

[47] Bank 1994: 79.

[48] Bijlagen: 69.

[49] Bijlagen: 208.

[50] Gripsrud 1998: 18.

[51] Gripsrud 1998: 19.

[52] Gripsrud 1998: 19.

[53] Gripsrud 1998: 19.

[54] Gripsrud 1998: 19. Vgl. Baudrillard 1995 en Eco 2000.

[55] Gripsrud 1998: 20.

[56] Bijlagen: 150-151.

[57] Bijlagen: 178.

[58] Rutten e.a. 2005: 10.

[59] Rutten e.a. 2005: 10.

[60] WRR 2005: 77.

[61] Film is onderdeel geworden van dit onderzoek, omdat mijn gesprekspartners vaak een film aandroegen wanneer zij voorbeelden gaven. Deze voorbeelden zijn vaak veelzeggend en relevant voor de bespreking van fictie. Wanneer er over film wordt gesproken gaat het altijd om een film die gezien is op televisie. De cinemacontext is daarom geheel buiten beschouwing gebleven.

[62] Opvallend is dat Moppie hier het woord ‘reality’ gebruikt, omdat dit is verbonden aan de amusementsfunctie van televisie. ‘Reality’ is een veelgebruikte term sinds de opmars van Big Brother en daarmee het ‘reality-genre.’ Dit genre vermengt de ‘live-ness’ van televisie – en het daaraan verbonden waarheidsidee – met de soap en andere (fictionele) dramavormen. Het is hierdoor vast een korte verwijzing naar de vermenging van feit en fictie en het concept hybridisering.

[63] Bijlagen: 17.

[64] Bijlagen: 123.

[65] Hartley 2001: 113.

[66] Bijlagen: 108.

[67] WRR 2005: 75.

[68] WRR 2005: 75.

[69] Bijlagen: 62.

[70] Bijlagen: 126.

[71] Vgl. o.a. Aladjem 1995, Hermes 2005, Kymlicka en Norman 1994, WRR 2005.

[72] Simons 2003: 176.

[73] Rutten e.a. 2005: 14.

[74] Habermas 1994: 89.

[75] Thompson 1995: 70.

[76] Korthals 1992: 355-357.

[77] Flyvbjerg 1998: 211.

[78] Geciteerd in Flyvbjerg 1998: 211.

[79] Flyvbjerg 1998: 212.

[80] Flyvbjerg 1998: 213.

[81] Geciteerd in Flyvbjerg 1998: 213.

[82] Vgl. o.a. Hall 1992, Hartly 1999,  Dallmayer 1987, Honneth 1987, Isenberg 1991, Aladjem 1995, Flyvbjerg 1998.

[83] Flyvbjerg 1998: 212.

[84] Rutten e.a. 2005: 14.

[85] Bijlagen: 185-186.

[86] Bijlagen: 121.

[87] Gripsrud 1998: 20.

[88] Gripsrud 1998: 23-24.

[89] Bijlagen: 234.

[90] Bijlagen: 112.

[91] WRR 2005: 75.

[92] WRR 2005: 28.

[93] WRR 2005: 152.

[94] Bijlagen: 242.

[95] Bijlagen: 30.

[96] WRR 2005: 30

[97] Hier klinkt het credo van de Franse Revolutie, “vrijheid, gelijkheid en broederschap”, in door. Broederschap wordt door de WRR niet als metawaarde gegeven, maar is later in het rapport wel terug te vinden in de ‘nieuw’ geïntroduceerde waarde “sociale samenhang” (WRR 2005: 111). Hier lijkt het verband tussen de WRR- waarden en het Verlichtingsdenken vrij letterlijk vorm te krijgen.

[98] WRR 2005: 30

[99] WRR 2005: 13.

[100] WRR 2005: 12

[101] Bijlagen: 238-239.

[102] Bijlagen: 51.

[103] Bijlagen: 185.

[104] WRR 2005: 78.

[105] Vgl. o.a. Corner en Pels 2003, Hermes 2005, Van Zoonen 2003a.

[106] Van Zoonen 2003a: 8.

[107] Bijlagen: 232.

[108] Bijlagen: 33-34.

[109] Vgl. b.v. Storey 2005: 133.

[110] Vgl. o.a. Hartley 1999: 66 en Hermes 2005: 136.

[111] Dit is een erg beknopt en daarmee simpel gesteld overzicht van de ontwikkelingen. Voor een handzaam overzicht van veranderingen in moderniserende samenlevingen zie Davies 1997: 1293.

[112] Ortega y Gasset 1950: 15.

[113] Ortega y Gasset 1950: 45.

[114] Ortega y Gasset 1950: 42-45.

[115] Hartley 1999: 66.

[116] Bijlagen: 160.

[117] Bijlagen: 43.

[118] Bijlagen: 232.

[119] Bijlagen: 76.

[120] Bijlagen: 57.

[121] Bijlagen: 107.

[122] Bijlagen: 58.

[123] Bank 1994: 76.

[124] Bank 1994: 76-77.

[125] Bijlagen: 200-201.

[126] Simons 2003: 171.

[127] Bijlagen: 112.

[128] Corner en Pels 2003: 5-6.

[129] Bijlagen: 166.

[130] Simons 2003: 176-177

[131] Simons 2003: 177.

[132] Bijlagen: 160.

[133] Bijlagen: 43.

[134] WRR 2005: 77.

[135] Bijlagen: 208.

[136] Bijlagen: 185.

[137] Bijlagen: 136.

[138] WRR 2005: 17.

[139] WRR 2005: 77.

[140] WRR 2005: 78.

[141] WRR 2005: 111-112.

[142] WRR 2005: 79.

[143] Bijlagen: 205.

[144] WRR 2005: 82-83.

[145] WRR 2005: 150.

[146] Bijlagen: 51-52.

[147] Bijlagen: 170.

[148] Bijlagen: 219.

[149] Bijlagen: 96.

[150] Bijlagen: 70.

[151] Bijlagen: 215-216.

[152] Bijlagen: 160.

[153] Bijlagen: 221.

[154] Bijlagen: 90.

[155] The Wizard of Oz 1939.

[156] Karskens 2002: 225.

[157] Geciteerd in Leezenberg en De Vries 2001: 199.

[158] Leezenberg en De Vries 2001: 223.

[159] Oz 2005: 47.

[160] Bijlagen: 113.

[161] Bijlagen: 106.

[162] Vgl. Lewis 2006: 316.

[163] Bijlagen: 191-192.

[164] Bijlagen: 43.

[165] Bijlagen: 207-208.

[166] Het zou interessant zijn om hyperrealiteit eens te beschouwen in verband met Ortega y Gassets ‘hyperdemocracy’ en Habermas’ ‘pseudo-publieke sfeer’.

[167] Vgl. Gripsrud 1998.

[168] Eco 2000: 108-113.

[169] Bijlagen: 53-54.

[170] Baudrillard 1995: 64.

[171] Baudrillard 1985: 579-580.

[172] Baudrillard 1995: 68.

[173] Bijlagen: 76.

[174] Bijlagen: 118.

[175] Baudrillard 1995: 75.

[176] Baudrillard 1995: 84.

[177] Eco 2000: 110.

[178] Eco 2000: 108-113.

[179] Bijlagen: 50.

[180] Palmen 2004: 40.

[181] Bijlagen: 220.

[182] Bijlagen: 19-20.

[183] Bijlagen: 71.

[184] Bijlagen: 52.

[185] Bijlagen: 26.

[186] Bijlagen: 191.

[187] Bijlagen: 49.

[188] Bijlagen: 20-21.

[189] Bijlagen: 169-170.

[190] Bijlagen: 202.

[191] Bijlagen: 220.

[192] Bijlagen: 67.

[193] Bijlagen: 117-118.

[194] Bijlagen: 99.

[195] Hall 1992: 277.

[196] Hall 1992: 274.

[197] Hall 1992: 274.

[198] Hall 1992: 276.

[199] Hall 1992: 276-277.

[200] Hall 1992: 277.

[201] Hall 1992: 278. Vgl. Baudrillard 1995, Eco 2000, Gripsrud 1998.

[202] Hall 1992: 281.

[203] Hall 1992: 275-284

[204] Hall 1992: 285-290.

[205] Bijlagen: 170.

[206] Bijlagen: 169-170.

[207] Hall 1992: 279.

[208] Bijlagen: 71.

[209] Bijlagen: 219.

[210] Hitchcock in BBC interview met Hitchcock.

[211] Bijlagen: 152.

[212] Eco 2000 en Baudrillard 1995.

[213] Eco 2000: 180-111.

[214] Ang 1982: 66.

[215] Ang 1982: 68.

[216] Ang 1982: 73-74.

[217] Bijlagen: 253.

[218] Ang 1982: 63.

[219] Bijlagen: 46.

[220] Bijlagen: 96-97.

[221] Bijlagen: 99.

[222] Bijlagen: 66.

[223] Ang 1982: 65.

[224] Bijlagen: 104.

[225] Bijlagen: 66.

[226] Bijlagen: 84.

[227] Friday night with Jonathan Ross 2005.

[228] Ang 1982: 73-76.

[229] De door Ang gebruikte term subjectief zal ik hier vermijden vanwege de typisch moderne connotaties ‘minder echt’, ‘minder waar’ en ‘minder waardevol’. Het begrip persoonlijk is beter bruikbaar. Zo heb ik in de vorige paragraaf bewust gesproken van de persoonlijke selectie in informatie. Ook is er een verband met de term ‘particulier’ die ik gebruik om het postmoderne burgerschap te beschrijven.

[230] Ang 1982: 76.

[231] De term ‘empathisch’ is in mijn ogen beter bruikbaar dan Ang’s term ‘emotioneel.’ Emotie is een eerste primaire reactie, die een bron kan zijn voor betrokkenheid, maar dit niet hoeft te zijn. Emotie kan snel weer weggewuifd worden. Empathie impliceert echter een grotere betrokkenheid. Het gaat een stap verder dan emotie als reactie. Het impliceert het meeleven met de ander; het invoelen in de situatie van een ander.

[232] Vgl. Van Zoonen 2005 en Hartley 2001.

[233] Bijlagen: 76.

[234] Bijlagen: 223-224.

[235] Bijlagen: 68.

[236] Bijlagen: 97.

[237] Fiske geciteerd in Wilson 1993: 52.

[238] Bijlagen: 191.

[239] Bijlagen: 75-76.

[240] Bijlagen: 66.

[241] Bijlagen: 198.

[242] Bijlagen: 238.

[243] Een term die veel gebruikt wordt sinds de opkomst van het genre ‘reality tv.’ Vgl. noot 61. Ook gebruikt in het spreken op internet.

[244] Bijlagen: 238.

[245] Bijlagen: 94.

[246] Bijlagen: 27.

[247] Eefje in bijlagen: 188.

[248] Bijlagen: 79.

[249] Van Zoonen 2003a: p. 13.

[250] Carrie in ‘Running with scissors’.

[251] Hall 1987 aangehaald in Hall 1992: 277.

[252] Hall 1992: 277.

[253] Hall 1992: 279.

[254] Hall 1992: 283-284.

[255] Vgl. Hall 1987 aangehaald in Hall 1992: 277.

[256] Bijlagen: 227.

[257] Bijlagen: 218.

[258] Bijlagen: 215.

[259] Bijlagen: 89.

[260] Bijlagen: 89-90.

[261] Bijlagen: 139-140.

[262] Bijlagen: 147-148.

[263] Bijlagen: 178.

[264] Bijlagen: 118-119.

[265] Bijlagen: 173.

[266] Hartley 1999: 164.

[267] Wilson 1993: 49.

[268] Bijlagen: 186.

[269] SIRE 1998.

[270] Kymlicka en Norman 1994: 362.

[271] De vervaging van grenzen tussen privé en publiek wordt ook vanuit het moderne vertoog besproken, maar daar vaak negatief beschouwd. Sprekend in dit kader is de nieuwe waarde van bescherming van privé-personen in WRR 2005.

[272] Van Zoonen 1998: 115.

[273] Vgl. Nussbaum, Hartley, Van Zoonen, Hall, etc.

[274] Hall 1992: 290.

[275] Van Zoonen 2003a: 20.

[276] Van Zoonen 2003a: 13. Vgl. Hermes 1998 en 2005

[277] Vgl. o.a. Hermes 1998, Eco 2000, Baudrillard 1995.

[278] Vgl. o.a. Hermes 2005, Dahlgren 2006, Van Zoonen 2005.

[279] Vgl. o.a. Hermes 1998: 160 en Hermes 2005: 155.

[280] Bijlagen: 66.

[281] Bijlagen: 169.

[282] Hartley 1999: 208.

[283] Bijlagen: 179-180.

[284] Dahlgren 2003: 152.

[285] Dahlgren 2003: 156.

[286] Bijlagen: 69.

[287] Bijlagen: 247.

[288] Bijlagen: 220.

[289] Nussbaum 2004: 344.

[290] Nussbaum 2004: 214-215.

[291] Nussbaum 2004: 343-346.

[292] Bijlagen: 147.

[293] Bijlagen: 92-94.

[294] Nussbaum 2004: 373.

[295] Nussbaum 2004: 373.

[296] Nussbaum 2006: 350.

[297] Bijlagen: 251.

[298] Bijlagen: 250.

[299] Kort gesprek met Nussbaum 2006.

[300] Nussbaum 2004: 374.

[301] Ang 1982: 45.

[302] Vgl. Hartley, Hermes, Van Zoonen, Fiske.

[303] Van Zoonen 2005: 3. Vgl. Hartley 2001.

[304] Corner en Pels 2003: p. 2-10.

[305] Hermes 1998: 157.

[306] Hermes 2005: 3.

[307] Hermes 2005: 4.

[308] Hermes 1998: 160 en Hermes 2005: 152.

[309] Dahlgren 2003: 156-162.

[310] Bijlagen: 101-102.

[311] Van Zoonen 2005: viii.

[312] Dit hoofdstuk is eerder uitgekomen als artikel in Corner en Pels 2003 onder de titel ‘After Dallas and Dynasty we have… Democracy’. In noten en literatuurlijst verwijs ik naar deze uitgave.

[313] Van Zoonen 2003b: 103-106.

[314] Bijlagen: 246.

[315] Bijlagen: 55.

[316] Bijlagen: 90.

[317] Bijlagen: 233-234.

[318] Bijlagen: 141-142.

[319] Bijlagen: 100.

[320] Bijlagen: 74.

[321] Bijlagen: 216-217.

[322] Bijlagen: 61.

[323] Vgl. o.a. Hermes 2005, Nussbaum 2004, Van Zoonen 2005.

[324] Dit geldt vooral voor Martha Nussbaum. Nussbaum is lastig onder te brengen. Ik zal hier in dit hoofdstuk verder op ingaan. De nadruk die zij in haar werk legt op de waarde van emoties heb ik onder het postmoderne vertoog gevat. Wanneer je haar gehele werk beschouwt, is zij echter geen postmodernist te noemen.

[325] Lars von Trier geciteerd in Van Scheers 2005: 329. Von Trier reageert op het verhaal dat Albert Einstein, tijdens de première van Charlie Chaplins City lights, huilde.

[326] Aladjem 1995: 909.

[327] Vrij gebaseerd op Rockmore 1987: 701.

[328] Isenberg 1991: 299.

[329] Flyvbjerg 1998: 211.

[330] Isenberg 1991: 300.

[331] Dohmen 2002: 312.

[332] Dohmen 2002: 321-323.

[333] Aladjem 1995: 911.

[334] Dallmayr 1987: 688.

[335] Flyvbjerg 1998: 212.

[336] Leezenberg en De Vries 2001: 223.

[337] Bauman aangehaald in Ang 1998: 78.

[338] Honneth 1987: 695.

[339] Honneth 1987: 699.

[340] Gripsrud 1998: 18-20.

[341] Bijlagen: 169.

[342] Vgl. Ortega y Gasset, Horkheimer en Adorno.

[343] Bijlagen: 136.

[344] Bijlagen: 124.

[345] Bijlagen: 177.

[346] Vgl. bijlagen: 54, 64, 123, 136, 202, 203, 246.

[347] Twee van mijn meelezers corrigeerden me in het gebruik van het woord ‘gekeken’. In goed Nederlands is het ‘bekeken’. Ik heb er echter voor gekozen om ‘gekeken’ te handhaven. Er is een subtiel verschil tussen bekijken en kijken. Bekijken drukt een meer afstandelijke houding en passiviteit uit; kijken is een actief. Daarom heb ik ‘gekeken’ – het werkwoord kijken – behouden in deze tekst.

[348] Bijlagen: 94-95.

[349] Bijlagen: 143.

[350] Ang 1982: 28.

[351] Ang 1982: 28-30.

[352] Bijlagen: 201-202.

[353] Van Zoonen 2003a: 6.

[354] Hartley 1999: 156.

[355] Wilson 1993: 53.

[356] Wilson 1993: 50-54.

[357] Bijlagen: 95.

[358] Bijlagen: 202.

[359] Bijlagen: 114-115.

[360] CNN 2006.

[361] Bijlagen: 32-33.

[362] Coca Cola reclameslogan 1990.

[363] Ang 1998: 81.

[364] Ang 1982: 68.

[365] Bijlagen: 188.

[366] Bijlagen: 179.

[367] Bijlagen: 71-72.

[368] Bijlagen: 128.

[369] Bijlagen: 227.

[370] Van Zoonen 2005: 3.

[371] Hermes 1998: 158.

[372] Bijlagen: 182.

[373] Bijlagen: 18.

[374] Bijlagen: 26.

[375] Bijlagen: 204-205.

[376] Bijlagen: 117.

[377] Bijlagen: 145.

[378] Bijlagen: 239.

[379] Bijlagen: 150.

[380] Bijlagen: 78.

[381] Bijlagen: 115.

[382] Bijlagen: 78-79.

[383] Bijlagen: 206.

[384] Bijlagen: 151-152.

[385] Vgl. Wetherell en Potter 1988: 171 en Kress 1985: 29.

[386] Ik zie hier een verband met drie zaken: de oproep tot waardering van passiviteit in Nussbaum 2004; de idee dat het een bewuste keuze – en daarmee het machtig en niet machteloos - is van mensen om zich te laten vermaken in Baudrillard 1985; en de tegenstelling actief en passief toegepast op modern en postmodern in Dallmayr 1987: 682 en 690. Ik heb hier echter niet de ruimte om deze punten uit te werken.

[387] Bijlagen: 170.

[388] Bijlagen: 124.

[389] Bijlagen: 70.

[390] Vg. Dahlgren 2006: 280.

[391] Bijlagen: 170-171.

[392] Bijlagen: 175.

[393] Geciteerd in Swierstra 2002: 378.

[394] Vgl. Foucault 2002: 79-85.

[395] Bijlagen: 65.

[396] Van Zoonen, Hermes en Brants 1998: 1.

[397] Van Zoonen 2003b: 103. Vgl. Dahlgren 2006: 271.

[398] Van Zoonen 2003a: 18.

[399] Bijlagen: 68.

[400] Swierstra 2002: 378.

[401] McLennan 1995 aangehaald in Ang 1998: 83.

[402] Hall 1992: 274.

[403] Hall 1992: 310.

[404] Murdock 1997: 181.

[405] Van Zoonen 2003b: 104.

[406] Bijlagen: 57.

[407] Vgl. o.a. Turner 2001 en O’Day 2005.

[408] Hill 2005: 41.

[409] Hill 2005: 55.

[410] Brants 1998: 171.

[411] WRR 2005: 77.

[412] WRR 2005: 83.

[413] Brants 1998: 178.

[414] Hall 1992: 310-311.

[415] Rushdie in Hall 1992: 311.

[416] Flyvbjerg 1998: 212.

[417] Hartley 1999: 161.

[418] Bijlagen: 205.

[419] Thompson 1995:69-75.

[420] Aladjem 1995: 909.

[421] Hall 1992: 304

[422] Vgl. Ang  1998: 80-81.

[423] Bijlagen: 65.

[424] Dohmen 2002: 369.

[425] O.a. Nussbaum 2006: 77.

[426] Nussbaum 2006: 301.

[427] Bijlagen: 250.

[428] Nussbaum 2004: 215-216.

[429] Nussbaum 2004: 59.

[430] Nussbaum 2004: 149-152.

[431] Bijlagen: 250.

[432] Ang 1982: 101.

[433] Bijlagen: 127.

[434] Hermes 2005: 11.

[435] Hermes 2005: 141-142.

[436] Hermes 2005: 152.

[437] Bijlagen: 149-150.

[438] Hermes 2005: 138.

[439] Couldry 2006: 322.

[440] Hermes 2005: 158.

[441] Vergelijk bijvoorbeeld de reacties van briefschrijvers in Ang 1982 met de verklaringen van mijn gesprekspartners. Vgl. Hartley 1999 betreffende de toegenomen mediageletterdheid.

[442] Hartley 1999: 178.

[443] Hartley 1999: 178.

[444] Hartley 1999: 157.

[445] Hartley 1999: 179.

[446] Hartley 1999: 157.

[447] Hartley 1999: 38-40.

[448] Dahlgren 2006: 276.

[449] Madonna 2003.

[450] Nussbaum 2004: 343-346. Vgl. Dahlgren 2006: 270 en 272.

[451] Vgl. Ang 1998 en Nussbaum 2006.

[452] Nussbaum 2006: 15.

[453] McRobbie 199: 76.

[454] Bijlagen: 68.

[455] Bijlagen: 72.

[456] A term in which I want to capture the specific and the personal.