Jan Van Boendaele, Brabantse Yeesten, XXIV. Een diplomatische editie van Brussel, k.b. hs. 19607, fol. 236 va, 33 – fol. 247 ra, 15 met een onderzoek naar de incorporatie van het oorkondenmateriaal. (Katell De Groote)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 4: Beschrijving van het handschrift [167]

 

1. Handschriftelijke overlevering van de Brabantse Yeesten

 

De Brabantse Yeesten is ons overgeleverd in een tiental al dan niet fragmentarische handschriften.  De meeste informatie over de ons bekende handschriften is gebaseerd op de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, een online database van handschriften.  Eventuele aanvullingen gebeuren op basis van Stein (1994), Willems (1839), Sleiderink (1995 en 2002) en De Smedt (1996), en worden in de voetnoten vermeld.  De siglen bij de handschriften zijn gebaseerd op Willems.

 

· Handschrift-Vlamincx

 

Brussel K.B. 17.012-17.013

Het handschrift-Vlamincx alias handschrift-Korsendonk dateert van ca. 1470 en bestaat uit 277 folia.  Het omvat ca. 46.000 verzen.  De folia zijn van papier of perkament, en de tekst is opgesteld in littera hybrida.  De kopiist van dit handschrift maakte zich aan het eind bekend als Antonius Vlamincx van Bergen op Zoom: 

 

Hier eynden die croniken vanden edelen hertoghen ende princen van brabant. Die welke ghescreuen heeft broeder anthonijs van berghen opten zoem priester ende cantor in de convente van korstendonck.[168]

 

Hij was dus priester in de priorij van Korsendonk, maar hij bleek tevens een ervaren kopiist die in de tweede helft van de vijftiende eeuw nog heel wat andere handschriften heeft afgeschreven.[169]  Het handschrift omvat de vijf Boeken door Jan van Boendale en de laatste twee Boeken van de Voortzetter.  Mede omdat het zo volledig was, gebruikte Willems dit handschrift als legger voor zijn editie van de Brabantse Yeesten.[170]

 

· Handschrift-Kluit (A)

 

Leiden U.B. Ltk 1.019

Dit handschrift, vermoedelijk afgewerkt rond 1430, omvat de eerste vijf Boeken maar geen Voortzetting.  Hoewel het ouder is dan handschrift-Vlamincx, heeft het nogal wat aanpassingen door een recente hand ondergaan.  Dat is ook de reden waarom Willems het niet als legger voor zijn editie heeft gebruikt.[171]  Het handschrift bestaat uit papier en perkament en is opgesteld in littera cursiva.  Op basis van de watermerken van het papier heeft men kunnen uitmaken dat het werk in Antwerpen moet zijn geschreven.[172]  Elke bladzijde van het handschrift is ingedeeld in twee kolommen, waarvan de eerste telkens werd gevuld met verzen van de Brabantse Yeesten, terwijl de tweede leeg bleef.  Nadien gebruikte Petrus de Thimo – Stein is er althans van overtuigd dat het de hand van De Thimo is[173] – deze lege kolommen om er aantekeningen op te schrijven en om er Latijnse kronieken in te voegen.  De Thimo liet dit handschrift overigens vervaardigen als basis van zijn eigen Historia.[174]

 

· Handschrift-Vanden Damme (B)

 

Brussel K.B. 19.607

Net als handschrift-Vlamincx is dit een zeer volledig handschrift; het bevat eveneens de eerste vijf en de laatste twee Boeken van de Brabantse Yeesten, maar een interessante meerwaarde is de aanwezigheid van een Voorwerk, voorafgaand aan de Brabanste Yeesten, handelend over de voorgeschiedenis van de Brabantse hertogen van de Trojanen tot Chilperik.[175]  Dergelijk Voorwerk vinden we bij het handschrift-Vlamincx niet terug, maar wel in het handschrift-Tongerlo.  Het handschrift werd door Henricus Vanden Damme op 15 mei 1444 voltooid in opdracht van de stad Brussel.[176]  Het bestaat uit 274 folia en is opgesteld in een littera textualis.  Een uitgebreide en gedetailleerde beschrijving van dit handschrift volgt verder in dit hoofdstuk.

 

· Handschrift-Tongerlo (C)

 

Antwerpen S.B. 15.828.

Dit is het derde handschrift, naast het handschrift-Vlamincx en het handschrift-Vanden Damme, dat de volledige Brabantse Yeesten bevat.  Het bestaat uit 270 perkamenten folia, waarbij elke bladzijde in twee kolommen van 50 regels is verdeeld.  Het handschrift werd voltooid in de tweede helft van de vijftiende eeuw bij de Norbertijnen van Sint-Maria te Tongerlo, maar de naam van de kopiist is ons niet bekend.  Hij schreef zijn handschrift in een littera cursiva.  Naast de volledige Brabantse Yeesten vinden we hier, net als in het handschrift-Vanden Damme, een Voorwerk dat voorafgaat aan de Brabantse Yeesten.  Willems acht de anonieme kopiist zelfs verantwoordelijk voor dit nogal aparte voorwerk.[177]  De tekst van de Brabantse Yeesten zelf is aangevuld met passages uit Velthems continuatie van de Spieghel Historiael en Van Heelu’s Slag bij Woeringen.

 

· Handschrift-Affligem (D)

 

K.B. IV 684 en 685

Dit handschrift, voltooid in 1445, is het mooiste maar zeker niet het volledigste handschrift van de Brabanste Yeesten.  Enkel Boek IV en V van de Brabantse Yeesten vinden we erin terug.  Het handschrift opent met afbeeldingen van Affligem en was in de zestiende eeuw in dat klooster aanwezig.  Het bestaat uit twee codices en is geschreven in een littera hybrida.  Boek IV, dat voornamelijk handelt over de regering van Jan I van Brabant (1267-1294), is overvloedig geïllustreerd.  Dit gaat echter gepaard met een vreemd fenomeen: sommige gebeurtenissen worden namelijk twee keer afgebeeld, onder meer de troonsafstand van Hendrik IV ten voordele van Jan I in 1267 (fol. 34r en fol. 40r).  Dit komt omdat Boendale na zijn eerste redactie in 1316 in contact kwam met de kroniek van Lodewijk van Velthem, waar zeer veel relevante informatie met betrekking tot Jan I van Brabant stond.  Hierop besloot Boendale de tekst van Velthem in zijn reeds afgewerkte tekst te incorporeren.[178]  Boek V is niet geïllustreerd, hoewel daar wel de nodige plaats voor was voorzien.  Het vertelt de geschiedenis na de Slag van Woeringen in 1288.

Dit handschrift biedt de meest geactualiseerde versie van Boendales tekst (1351).

 

· Fragment I (E)

 

Brussel K.B. 19.576

Dit handschrift werd volgens Willems vervaardigd in het midden van de veertiende eeuw, en is daarmee het oudst overgeleverde handschrift van de Brabantse Yeesten.[179]  Het is slechts fragmentarisch overgeleverd; het bevat enkel een hondertal verzen van Boek V (v. 1650 – v. 2377).  Deze verzen zijn geschreven op twee perkamenten bifolia, en elke bladzijde is verdeeld in twee kolommen.  Tot 1846 behoorde het fragment toe aan Willems zelf, sindsdien is het in het bezit van de Brusselse Koninklijke Bibliotheek.

 

· Autograaf van de Voortzetting (17.017)

 

Brussel K.B. 17.017

Dit handschrift werd door een anonieme dichter voltooid op 3 december 1432 in het Zoniënwoud nabij Brussel.  Het bestaat uit 210 papieren folia, en de tekst is geschreven in een littera cursiva.  We dienen voorzichtig te zijn met de benaming Autograaf, want enkel Boek VI (de eerste 94 folia van het handschrift) kan worden toegekend aan de anonieme dichter, de tekst van Boek VII (de laatste 116 folia van het handschrift) is een zeventiende-eeuws afschrift gemaakt door Johannes Gevartius.  Met betrekking tot de tekst van Boek VI kunnen we vier handen onderscheiden.  Vooreerst is er de hand van onze anonieme Voortzetter; deze neemt logischerwijs het leeuwendeel van de tekst voor zijn rekening; een tweede hand kunnen we toekennen aan Petrus de Thimo; de derde hand is van weinig belang omdat ze slechts voorkomt op fol. 48r – fol. 49r, en de vierde hand tenslotte is van de reeds vermelde Johannes Gevartius.[180]  Dit was het handschrift dat Willems gebruikte voor zijn editie van Boek VI, omdat hij zo het dichtst bij de oorspronkelijke tekst kon blijven.

 

· Fragment Norwich

 

Norwich N.R.R.O. Act 5 bk. 5 1533-8

Dit fragment, afkomstig uit zuidelijke Nederlanden, bestaat uit twee folia en werd voltooid tegen het midden van de veertiende eeuw.  Het bevat 202 verzen van Boek III en 177 verzen van Boek IV.

 

· Fragment Wenen

 

Wenen O.N.B. Series Nova 216

Dit fragment omvat slechts Boek I en II van de Brabantse Yeesten.

 

· Tenslotte zijn er nog enkele fragmentarisch overgeleverde achttiende-eeuwse kopieën van de Brabantse Yeesten: K.B. 17.014, 17.015, 17.016, 173018, 21.550 en 22.480.

 

 

2. Keuze van het handschrift

 

De opzet van dit project is trachten te komen tot een diplomatische editie van de Brabantse Yeesten, inclusief de Voortzetting.  Dergelijke keuze veronderstelt één tekstgetuige als basis.  Dit in acht nemend kunnen we meteen verscheidene handschriften schrappen als mogelijke kandidaat, namelijk diegene die de Voortzetting niet bevatten.  De overblijvende handschriften zijn het handschrift-Korsendonk, het handschrift-Tongerlo en het handschrift-Vanden Damme.  Vooraleer we overgaan tot de verantwoording van onze keuze voor het handschrift-Vanden Damme, bespreken we even de keuze van Willems.  Toen die in 1839 met zijn editie van de Brabantse Yeesten begon, pleitte hij voor het handschrift-Korsendonk als legger van zijn editie.  Hij geloofde in de capaciteiten van de beroepskopiist Antonius Vlamincx, maar belangrijker was dat de andere twee handschriften volgens hem teveel lacunes bevatten.  Hieruit kunnen we besluiten dat Willems’ grootste betrachting was om de oorspronkelijke tekst zo dicht mogelijk te benaderen.  Hij beging hier echter de fout door van de veronderstelling uit te gaan dat de oudste tekst het dichtst bij de tekst van de auteur stond; dat is echter niet altijd het geval.  Zoals eerder gezegd meende Stein dat de Brabantse Yeesten in verschillende fasen tot stand kwam, namelijk in 1316, 1318, 1324, 1335 en 1348.[181]  Na grondig onderzoek wist hij ook dat het oudste deel van respectievelijk het handschrift-Tongerlo en het handschrift-Vlamincx gebaseerd moest zijn op een legger met de oudste redactie van 1316, terwijl het oudste deel van het handschrift-Vanden Damme terugging op de redactie van 1335.  Dat wil zeggen dat dit handschrift op een tekstversie werd gebaseerd die het meest door Boendale werd ‘gevisiteerd’.  Dit is het meest doorslaggevende argument geweest om uiteindelijk toch voor het handschrift-Vanden Damme te kiezen, samen met het feit dat dit handschrift het meest uitgebreid is overgeleverd; het omvat immers een anoniem Voorwerk op de Brabantse Yeesten, de Brabantse Yeesten van Boendale zelf, en de anonieme Voortzetting.    

 

 

3.  Beschrijving van het handschrift-Vanden Damme

 

Koninklijke Bibliotheek Brussel, Albert I.

 

De handschriftenbeschrijving die nu volgt is opgesteld naar het model beschreven in De descriptione codicum van Hermans en Huisman (1981); een korte uitbreiding wordt evenwel toegevoegd, waar enkele opmerkingen met betrekking tot het handschrift verder en meer gedetailleerd zullen worden behandeld.  De afkortingen ‘r’ en ‘v’ staan respectievelijk voor recto- en versozijde van een folium (fol.).  De linker-en rechterkolom worden voorgesteld door respectievelijk ‘a’ en ‘b’.  De rechterkolom op de versozijde van een folium wordt bijgevolg aangeduid als ‘vb’.  

 

3.1.  Uitwendige beschrijving

 

3.1.1.  Boekblok

 

Het handschrift-Vanden Damme telt in totaal 274 perkamenten folia in behoorlijke staat.[182]  Hoewel het laatste folium nochtans CCVXXV als nummering heeft, kunnen we logischerwijs toch besluiten dat er slechts 274 folia zijn, aangezien het folium CCXXXIV uit het handschrift is verwijderd; daar volgt folium CCXXXV immers meteen op CCXXXIII, en op de plaats waar folium CCXXXIV had moeten zitten, is de kim bovendien nog duidelijk zichtbaar.[183]

 

Collatie

 

De katernstructuur wordt hier voorgesteld op basis van een variant van de Duitse formule: 

(1) + 1 + [14 x IV] + [IV + 1] + [14 x IV] + [IV – 1] + [2 x IV] + [3 x III] + 1. 

Het Arabische cijfer tussen ronde haken staat voor het papieren blad dat later aan het handschrift werd toegevoegd.  De Arabische cijfers zonder ronde haken staan voor de perkamenten schutbladen, één vlak vóór de tekst, één vlak erna.  De Romeinse cijfers tussen rechte haken geven het aantal dubbelbladen weer, en de Arabische cijfers die bij de Romeinse cijfers horen (binnen dezelfde rechte haken) tonen aan hoeveel katernen dat aantal dubbelbladen bevatten.  Wanneer bepaalde folia zijn verwijderd of toegevoegd aan het handschrift, wordt dat voorgesteld door respectievelijk een min- en een plusteken.

Uit deze formule blijkt al snel dat de meeste katernen bestaan uit vier dubbelbladen.  Enkel op het einde zijn er drie katernen met slechts drie dubbelbladen.  Aan katern vijftien werd een folium toegevoegd, daar bevinden zich immers negen in plaats van acht folia.  In de dertigste katern bevond zich folium CCCXXXIV dat, zoals reeds gezegd, werd verwijderd uit het handschrift.  We tellen inderdaad slechts zeven in plaats van acht folia binnen deze katern.

Om te vermijden dat de katernen in verkeerde volgorde zouden worden ingebonden, duidde de kopiist de juiste volgorde aan door middel van zogenaamde custoden.[184]  Over het algemeen zijn deze custoden in littera cursiva geschreven, helemaal anders dus dan de eigenlijke tekst, die in littera textualis is geschreven, maar daarover straks meer.  Hieronder volgt een overzicht van alle custoden uit de tekst.  Afkortingen werden opgelost en gecursiveerd; aangezien het op basis van de littera cursiva niet altijd even gemakkelijk uit te maken is of de custode nu met een hoofdletter begint of niet, laten we elke custode in het overzicht beginnen met een hoofdletter.

 

Folium VIII                

Sulc die coept sulc vercoept

 

Op de versozijde van het laatste folium van de tweede katern (fol. XVI) staat geen custode.

 

Folium XXIIII[185]        

Nu es Sinte Lam(brecht openbaer)[186]

 

Folium XXXII            

Noyt nap

 

Folium XL                 

Van graemheden was wit sijn haer

 

Folium XLVIII                       

Dus quamen sij ten stride

 

Folium LVI                

Lodewijc kalu karels sone

 

Folium LXIIII            

Te Messeborch in Hongerien

 

Folium LXXII            

Van Limborch hertoghe Heinrike

 

Folium LXXX            

Tlants Mombore en soude wesen

 

Folium LXXXVIII      

Willem Dardenoes daer ic af seyde

 

Folium XCVI             

Maer het was i bastaerdinne

 

Folium CIV               

Als hem voren was doen verstaen

 

Folium CXII              

Van Cattenellebogen die grave

 

Folium CXXI             

Dit huwelijc eer dat hij starf

 

Folium CXXIX                      

Oec soude hebben gheseit int fijn

 

Folium CXXXVII       

Want van sier siden bleef daer doot

 

Folium CXLV            

Domible faite die sy plagen

 

Folium CLIII             

Dat alle wancost ende aensprake

 

Folium CLXI             

Soe hebben wij met lieve

 

Folium CLXIX                      

Groot moedich ende hoverdich seere

 

Folium CLXXVII       

Soe ghevielt dat een mesdede

 

Folium CLXXXV       

Stille te sittene het en waer (littera textualis)

 

Folium CXCIII          

Daer vyt ende in moghen riden

 

Folium CCI               

Was hij met hem zeere heimelijc

 

Folium CCIX             

Hebben verstaen met snellen keere

 

Folium CCXVII         

Metten greve van Chaerloys

 

Folium CCXXV         

Soe dese bleven onghedeert (littera textualis)

 

Folium CCXXXIII     

Gegheven waren ic seker ben (littera textualis)

 

Folium CCXLI                      

Sij en quamen binnen der Vaelgien niet

 

Folium CCXLIX        

Groete plagen daer af mochten geschien

 

Folium CCLVII         

Der ghecreech ende behilt meer no men

 

Folium CCLXIII

Hertoghine in Beyeren

 

Folium CCLXIX

Van rechte der lande dats waer

 

Ik wil nog even opmerken dat custoden niet altijd integraal en onveranderd werden omgezet in het eerste vers van de volgende katern; vaak veranderde de kopiist nog enkele details met betrekking tot de vorm.  Op de versozijde van folium CLXXXV staat bijvoorbeeld de custode:

 

Stille te sittene het en waer

 

Op de volgende katern wordt dit echter:

 

Stille te sittene het en ware

 

We kunnen ons hierbij de vraag stellen wat nu eigenlijk als eerste werd geschreven; de custode of de vers van het volgende katern.  Het is echter een open vraag waarop we het antwoord niet weten.

 

Bladopmaak

 

Elke bladzijde bestaat uit twee kolommen van elk 50 regels.  Deze regels zijn gemiddeld 5 mm hoog.  Doorheen het hele handschrift vinden we nog sporen terug van de liniëring, onder meer de lijnen zelf, maar ook de lijngaten in de marges links en rechts van de kolommen.  Het gaat om 51 lijngaten per bladzijde die verticaal en op telkens 5 mm van elkaar weren aangebracht.  Tussen deze lijnen werden dan de 50 regels van beide kolommen beschreven.  In de marge boven en onder de kolommen bevinden zich per kolom nog eens twee lijngaten ter markering van de majuskelkolom en vervolgens telkens één voor het begin en het einde van de regelkolom.  De liniëring zelf is met potlood aangebracht en is op de meeste plaatsen nog steeds goed zichtbaar.  De bladen zelf meten 385 mm op 278 mm.  De kolommen zijn 84 mm breed met 20 mm ruimte ertussen.  Die 84 mm is in feite de optelling van de breedte van de majuskelkolom (5 mm), de breedte van de lege kolom die de majuskelkolom van de feitelijke kolom scheidt (3 mm), en de breedte van de feitelijke kolom (76 mm).

 

Foliëring[187]

De folia zijn genummerd met Romeinse cijfers, aangebracht in rubriek.  Deze nummering bevindt zich steeds in de rechterbovenhoek van de rectozijde van de folia.  Folia II, III en CXVIII hebben geen oorspronkelijke nummering in Romeinse cijfers.  Met betrekking tot de nummering blijken er eveneens kopiistenfoutjes te bestaan; op de folia 253 en 254 staat er bijvoorbeeld twee keer CCLIII, terwijl dat de tweede keer CCLIIII had moeten zijn. 

Een latere hand heeft naast de nummering met Romeinse cijfers nog een nummering aangebracht in Arabische cijfers.  Deze werd aangebracht in potlood.  Meteen moet worden opgemerkt dat beide nummeringen niet altijd overeenkomen.  Deze ongelijkheid begint op folium XLI, waar de recentere nummering 40 bis van maakt.  Dit moet het gevolg geweest zijn van een fout tijdens de recente hernummering van de folia.  Vanaf folia XLI loopt de Arabische nummering dus telkens één achter.  Vanaf folium CCXXXV worden dat er zelfs twee, maar dat komt omdat folium CCXXXIIII is verwijderd uit het handschrift, waardoor folium CCXXXV als 233 wordt aangeduid.

 

3. 1. 2.  Schrift

 

De kopiist van het handschrift, Henricus Vanden Damme,[188] schreef zijn werk in een littera textualis.[189]  Wat het niveau betreft, neigt het schrift naar formata: zorgvuldig, bijna gekalligrafeerd schrift.  Bij de correcties in de marge en de hierboven reeds vermelde custodes werd er echter van deze vorm afgeweken; in beide gevallen werd er (meestal) overgeschakeld op littera cursiva.

Op folium LXXXII vb komt er waarschijnlijk een andere hand dan die van Henricus voor.  Deze herstelde de letters die waarschijnlijk door een vlek onleesbaar waren geworden.

 

Correcties

 

Fouten in de tekst werden aangeduid door middel van doorhalingen met zwarte inkt.  De juiste oplossing kwam dan vaak in de marge te staan, naast de foutieve passage.  Soms werd er niet doorstreept, maar doorlopend onderstreept, eveneens in zwarte inkt.  Wanneer een woord of letter werd vergeten, werd ingegrepen met roodbruine inkt om het op de betreffende plaats in te voegen.  Dit gebeurde vaak in de tekst zelf, naast het foutieve woord, maar soms werden dergelijke correcties ook tussen twee regels ingevoegd.  Met betrekking tot een aantal correcties die in de marge gebeurden, kan niet met zekerheid worden gezegd van welke hand ze zijn.  Ofwel gaat het om verbeteringen van de kopiist zelf, ofwel om gebruikersaanmerkingen.  De correcties in de marge worden daarom even individueel besproken:

 

Folium X va, regel 33                 

elc is doorstreept en gemarkeerd met een minteken.  In de marge bevindt zich de aanduiding +den kerk.  De verbetering den kerk blijkt niet echt een juiste verbetering te zijn, aangezien men in de context eerder den kelk zou verwachten.

 

Folium LXXIII rb, regel 23

scilt is doorstreept.  In de marge staat de correctie: +laensch.

 

Folium LXXXII rb, regel 137

Corterike is doorstreept, en in de plaats moet komen Cortenbergen.

 

Folium CCXLIIII v(a)

Onderaan de versozijde van folium CCXLIIII staan enkele verzen in littera cursiva.  De verzen worden voorafgegaan door twee tekens, waarschijnlijk verwijstekens.  Waar we het stuk moeten inpassen, is echter niet geweten.  Bij de transcriptie van deze merkwaardige verzen worden de afkortingen opnieuw opgelost en gecursiveerd:

               

Om dat van Assche die heere

Ende Jan sijn zoene met snellen keere

Altijt den hertoghe waren ghetrouwe

Moestens zij liden groeten rouwe

Ende oec schaede schande ende achterdeel

Overmits der ghemeynten riveel

Die optijt muyten jeghen haeren richten heere

Des sij schande hebben zelen emmermeere

 

Folium CCLIX vb

oet in het woord oetmoedicheit is geschrapt en moet worden vervangen door hooch.

 

Tekstgeleding

 

Op verschillende manieren wordt in de tekst structuur en geleding aangebracht; zo blijken paragraaftekens, initialen, lombarden en kapittelopschriften middelen om dit doel te bereiken.  Interpunctie is echter niet zo duidelijk gebruikt in het handschrift.  Als er wel interpunctie aangebracht is, is dit meestal onder de vorm van begrenzingspunten omheen Romeinse cijfers.  In de tekst zelf komt sporadisch ook een punt of een dubbele punt voor, maar erg consequent is dit niet en naar de functie hebben we veelal te raden.

Er worden ook nog middelen aangewend om de structuur in de tekst visueel duidelijker te maken.  De kapittelopschriften en de inhoudtafels worden gerubriceerd;   de foliëring wordt ook geschreven in rode inkt en de streep door de Romeinse cijfers, bepaalde hoofdletters en afkortingen (zoals co) staat ook in het rood.

Er wordt ook gebruik gemaakt van initialen, lombarden en paragraaftekens.  De initialen zijn vooral te vinden aan het begin van een nieuw Boek.  Lombarden en paragraaftekens worden gebruikt in de tekst zelf; lombarden duiden op een nieuwe teksteenheid en die teksteenheden worden nog verder gestructureerd door het gebruik van paragraaftekens.  De lombarden en paragraaftekens zijn afwisselend rood en blauw, al duiken er geregeld uitzonderingen op.  Lombarden komen ook nog voor na elk kapittelopschrift en kunnen zich uitstrekken over (in volgorde van meest voorkomen) twee, drie, vier of zes regels. 

 

3.1.3.  Decoratie

 

Het Vanden Damme-handschrift is prachtig versierd en daarvoor worden verschillende technieken aangewend.   Hoofdletters en cadellen zijn niet gerubriceerd, maar wel met geel opgehoogd.  De cadellen – de eerste letter van de kolom of soms letters in de bovenste regel van een kolom – zijn hoofdletters die wat groter uitgewerkt zijn.  Als er een lombarde in de buurt staat van een cadel, wordt deze laatste vaak verweven in het fijne penwerk van de lombarde.  In sommige gevallen worden de cadellen zelfs versierd met een gezichtje.  De gezichtjes-cadellen bevinden zich op folia LXVIII rb, CXXXVI vb, CXCIIII ra, CCXV va, CCXVI vb, CCXX rb, CCXXI vb, CCXXII ra, CCXXV ra, CCXXXI va, CCXXXV vb, CCXXXVIII va, CCLVI rb, CCLX ra en CCLX rb. 

Een grotere vorm van versiering vinden we bij de lombarden.  Deze zijn, zoals eerder gezegd, afwisselend rood en blauw en versierd met heel fijn lichtpaars penwerk.  Als de lombarde zich in het midden van de pagina bevindt, kan dit penwerk zich uitstrekken over tien tot vijftien regels boven en onder de lombarde door.  In het geval dat de lombarde eerder boven of onderaan de pagina staat, loopt het penwerk boven en onder de kolom door en is het minder lang.[190]   

Initialen krijgen de grootste vorm van versiering.  Ze worden, zoals hierboven gezegd, vooral gebruikt om een nieuw Boek aan te kondigen.  Af en toe worden ze echter ook gebruikt om belangrijke keerpunten in de tekst aan te duiden aan het begin van een gewoon kapittel, zoals het begin van een nieuwe regering.  De folia waar we initialen tegenkomen, zijn omkaderd en hebben tekeningen in de marge.  De initialen strijken zich uit over zeven tot tien regels[191], zijn eveneens omkaderd en versierd.  De versierde folia met initialen worden één voor één besproken.

 

Folium I ra

De eerste initiaal die we tegenkomen is logischerwijs de eerste intiaal van het eerste werk in het Vanden Damme-handschrift, het voorwerk.  Het is een ‘d’ initiaal van maar liefst twaalf regels hoog.  De ‘d’ zelf is blauw gekleurd met groene blaadjes, witte lijntjes en puntjes.  Ze is niet ingekleurd en staat tegen een rode achtergrond met gouden rand.  Het kader rond de kolommen is aan de onderkant en de rechterkant breder dan de boven- en linkerkant. Het heeft er een gouden achtergrond, ingekleurd met een bloemenmotief van blauw, rood en groen.  Een wijnrankmotief met gouden blaadjes en kleine tekeningen vullen de marge.  Centraal onderaan vinden we een stempel van de Koninklijke Bibliotheek.

 

Folium XVII vb

Hier begint de proloog van Boek I.  De ‘o’ initiaal is zeven regels hoog, bruin op een blauwe achtergrond met witte accenten en ingekleurd met een goud en blauwwit wijnrankmotief.  Het kader rond de initiaal is goud.  Op de pagina in het geheel is enkel de a-kolom omkaderd.  In de linker-, onder- en bovenmarge vinden we een wijnrankmotief van blauw, rood, bruin en goud.  De rechtermarge heeft geen versieringen.

 

Folium XIX ra 

De ‘m’ initiaal kondigt het begin van Boek I aan van de Brabantse Yeesten.  Ze is negen regels hoog en bruin op een blauwwitte achtergrond met een gouden kader. De initiaal is niet opgevuld.  De kolommen zijn omgeven door een gouden kader waarvan de rechter- en de onderkant breder zijn om versierd te worden met afwisselend blauwwitte en roodwitte bloemen.  Rond het kader zien we een wijnrankmotief en bovenaan een tijger.

 

Folium XXXIX va

Met deze ‘d’ initiaal komen we aan het begin van het tweede Boek.  De letter telt acht regels, is niet opgevuld, blauwwit en omringd met een gouden kader.   Het kader rond de kolommen is breder aan de linker- en onderkant en versierd met een rood en blauw schelpmotief met gouden bolletjes.  De marge toont een wijnrankmotief, maar niet aan de rechterkant.

 

Folium LXII ra

De ‘a’ initiaal die Boek III opent is niet opgevuld en telt acht regels.  De letter zelf is bruinkleurig met kleine witte markeringen en goud omrand.  Het kader rond de kolommen is breder aan de rechter- en onderkant en is opgevuld met een bladmotief in het blauw, groen, bruin en oranjerood met een toets van goud.  De versieringen in de marge tonen een wijnrankmotief en een draakje rechts bovenaan.  De linkerkant is miniem versierd.

 

Folium LXXIIII va

Boek IV opent met een ‘a’ initiaal van acht regels hoog.  Deze initiaal is goud- en blauwkleurig, maar niet opgevuld.  De rand rond de kolommen is afwisselend blauw en goud, behalve de rechterzijde, die niet tot het kader hoort.  De marge is weer opgevuld met een wijnrankmotief, behalve de rechterzijde.

 

Folium XC vb

Het vijfde Boek begint met een acht regels hoge ‘d’ initiaal in het midden van kolom b.  Ze is blauw en bruin met witte accenten en niet opgevuld.  Het kader dat rond de a-kolom en boven en onder de b-kolom loopt, is goud- en blauwkleurig.  De versieringen in de marge, behalve aan de rechterkant, stellen alweer een wijnrankmotief voor met een tijgertje aan de linkerkant.

 

Folium CXVIII rb

In het midden van de b-kolom op deze pagina begint de Voortzetting met een ‘d’ initiaal van slechts zes regels.  Ze is opgevuld met een blauw- en witkleurig wijnrankmotief op een gouden achtergrond.  De letter zelf is oranjebruin met witte toetsen en met goud omkaderd.  Er is een blauw- en goudkleurig kader rond kolom b, met uitzondering van de bovenlijn.  In de marge vinden we een wijnrankmotief, maar de linkerzijde is niet versierd.

 

Folium CXX ra

Hier zien we een ‘a’ initiaal van tien regels hoog.  Ze is blauw met witte accenten op een bruine achtergrond die eveneens witte accenten heeft.  De letter staat in een gouden kader en is niet opgevuld.  Het kader, dat geen bovenzijde heeft en waarvan de onder- en linkerzijde breder zijn, is voorzien van een blauw en rood bloemenmotief met gouden toetsen.  De marge is opgevuld met een wijnrankmotief. 

 

Folium CLXXX va

Boek VII begint met een niet-opgevulde ‘m’ initiaal die blauwkleurig is, witte toetsen en een gouden rand heeft.  Ze telt 10 regels.  De kolommen zijn breed afgelijnd aan de linker- en onderkant.  Ze vertonen een amandelmotief  in het rood (links) en in het blauw (onderaan), telkens met witte accenten.  Enkel aan de linker- en onderzijde is de marge versierd met een wijnrankmotief. Aan de linkerkant van de initiaal staat een gelige draak met een blauwe gekroonde vogelkop, een blauwrode staart en een rode knapzap aan een blauwe tak. 

 

Folium CCIX rb

Deze acht regels tellende ‘n’ initiaal luidt het begin in van een gewoon kapittel.  De letter zelf bestaat uit een waaier van rode tinten met witte accentjes en is goud omringd.  Deze initiaal is opgevuld met een blauw wijnrankmotief op een gouden achtergrond.  In het wijnrankmotief zijn nog groene, rode en witte tinten verwerkt.  Enkel de b-kolom is omrand met, op de linkerzijde na, brede gouden banden met een bruin, groen en rood bladmotief, doorspekt met een blauwwit lijntje.  De onderzijde en de rechterzijde van het kader zijn uitvoerig versierd met een wijnrankmotief.  De linker- en bovenzijde van het kader zijn miniem versierd.

 

Folium CCLXIX va

De ‘n’ initiaal op deze pagina telt acht regels.  Ze is blauwwit, niet opgevuld en heeft een gouden rand.  De kolommen zijn enkel langs de onder- en linkerzijde voorzien van een brede band die een bladmotief tonen in het paars en groen (onderaan) en blauw en rood (links) met witte en gouden afwerkingen.  Ook de marge werd enkel langs de linker- en onderzijde opgevuld met een wijnrankmotief en een draakje links naast de initiaal.

 

Folium CCLXXIIII rb [192]

Deze laatste initiaal, een ‘d’ initiaal die zich over tien regels uitstrekt, is bruinwit op een blauwwitte achtergrond met een gouden kader.  We herkennen tevens een groen wijnrankmotief op een gouden achtergrond.  Het kader, zonder bovenlijn, bevindt zich enkel rond de b-kolom en heeft langs de rechter- en onderkant een bredere band die versierd is met een blauw, rood en groen bladmotief met witte toetsjes op een gouden achtergrond.  Naast de linkerzijde van het kader is de versiering miniem, boven het kader zien we een bruinwitte en blauwwitte versiering met gouden en rode accenten.  In de rechter- en onderzijde van de marge is er veel meer versiering.  Zo zien we rechts in het midden en onderaan links van het kader dierachtige marginaaltjes met een mensenhoofd.  Rechts beneden staat een roodwitte bloem, waarbij in elk blaadje een woord van het beginvers van het Latijnse weesgegroet staat: Ave Maria Gracia plena dñs tecum

 

3.1.4. Varia

 

In deze paragraaf volgt een meer gedetailleerde en meer tekstgerichte beschrijving van reeds vermelde eigenschappen van het handschrift, zoals onder meer gerubriceerde inhoudstafels, met rood en geel benadrukte majuskels en hoofdletters, verschillende regelhoogten van lombarden, enz.  Andere, nog niet besproken elementen, zoals bijvoorbeeld witregels, komen hier ook aan bod.

 

Doorheen het hele handschrift, van de eerste bladzijde tot de laatste (fol. I ra – fol. CCLXXV rb), wordt de majuskelkolom met geel benadrukt.  Daarbovenop komt vooral (maar niet uitsluitend) tussen fol. CLXXXVI ra en fol. CCXVII vb ook rubricering van de majuskelkolom voor, zodat we in dergelijke gevallen een majuskelkolom krijgen in twee kleuren.

 

Folium VI ra

R. 46 ontbreekt, r. 47 is een weesrijm.

 

Folium VI rb

R. 21 ontbreekt, r. 20 is een weesrijm.

 

Folium VII rb

R. 40 ontbreekt, r. 41 is een weesrijm; r. 41 springt in, waaruit we kunnen opmaken dat er plaats is vrijgemaakt voor een eventuele lombarde.

 

Folium X rb

Op r. 25 bevindt zich een rasuur van een centimeter vlak voor saen.

 

Folium XII va

R. 46 tot r. 49 zijn onderlijnd, vergezeld van een moeilijk leesbare aantekening in de
marge: Na. v Alisiu(s) Cardinaliu(s).

 

Folium XIII rb

In r. 22 is de ‘e’ van serapti op rasuur geschreven.

 

Folium XVI va

De majuskelkolom is gerubriceerd.

 

Folium XVII vb

                              Aangezien in deze kolom én het Voorwerk eindigt én de Brabantse Yeesten begint, heeft

      de kopiist enkele regels opengelaten om de overzichtelijkheid te bewaren.  Na het Amen (r. 5) dat het Voorwerk afsluit zijn er zeven regels onbeschreven, waarna de gerubriceerde proloog van de Brabantse Yeesten aanvangt.  Men kan zien dat de kopiist zijn proloog oorspronkelijk twee regels hoger was begonnen (r. 11), en dat hij nadien de tekst op r. 11 en r. 12 heeft geschrapt om uiteindelijk twee regels lager te herbeginnen.

 

Folium XVIII r

Na r. 35 werden vijf regels opengelaten, en de daaropvolgende regels (r. 41 en r. 42) zijn gerubriceerd.  Na deze regels werden opnieuw acht regels onbeschreven gelaten.

 

Folium XVIII v

De volledige pagina wordt ingenomen door de inhoudstafel in rubriek; in de tweede kolom zijn r. 41 tot en met r. 48 onbeschreven.[193]

 

Folium XLI rb

R. 30 heeft geen majuskel.

 

Folium LXXXII vb

Vanaf r. 17 tot en met r. 27 bevindt zich een donkere vlek; blijkbaar werd de tekst op sommige plaatsen beschadigd, want op r. 20 en r. 21 wordt de tekst door mogelijk een andere hand hersteld.

 

Folium CXVII CXVIII

Vanaf fol. CXVII rb, r. 20 is het handschrift onbeschreven.  Deze lege ruimte loopt door tot en met r. 50 rb.  Aangezien het laatste kapittel van Boek V ontbreekt, is het volgens Stein waarschijnlijk dat de ruimte is opengelaten om dat kapittel er later in te voegen.[194]  Een andere verklaring zou eventueel kunnen zijn dat de kopiist de Voortzetting wilde beginnen op een nieuw folium, maar dat lijkt erg onwaarschijnlijk, wetende dat men in de Middeleeuwen erg economisch met perkament omging.  Bovendien loopt de onbeschreven ruimte nog verder door tot en met fol. CXVIII r. 25 rb, waardoor de theorie van het ontbrekende kapittel uit Boek V aannemelijker lijkt; we besluiten voorzichtig dat de kopiist plaats openliet van fol. CXVII r. 20 rb tot en met fol. CXVIII r. 25 rb, om er het laatste kapittel van Boek V later te kunnen invoegen.  Daarna ging hij gewoon met de Voortzetting verder, op fol. CXVIII r. 26 rb.

 

Folium CXIX r en v

Vanaf r.6 rb tot en met r. 50 vb is dit folium onbeschreven.  Waarschijnlijk werd deze ruimte opengelaten om er de inhoudstafel van Boek VI in te voegen, maar die is er blijkbaar niet gekomen.  Mogelijk beschikte de kopiist niet over deze inhoudstafel, hetgeen blijkt uit twee zaken: ten eerste zijn er de eerste vijf verzen in de rechterkolom van de rectozijde.  Daar staatimmers:

 

            Daer men inne dal sien bliken

            Capittele

            Ic bidde der reynder maeght Marie

            Dat si mi des wille ghehingen

            Dat ict ten eynde mach volbringen

 

Hoewel de kopiist het over kapittels heeft, kan hij er niet bij vermelden hoeveel dat er zijn; hij doorbreekt hiervoor zelfs het rijmpaar (r. 2 rb – r. 3 rb).  Bovendien schrijft de kopiist in de Voortzetting geen nummering bij de kapittels, terwijl hij dat daarvoor wel had gedaan; hoogst waarschijnlijk kende hij die nummering dus gewoon niet.  We kunnen hieruit dus onder voorbehoud besluiten dat Vanden Damme niet over de inhoudstafel van Boek VI beschikte.

 

Folium CXX r

Onderaan is een scheur in het perkament van ca. 3 cm dichtgenaaid.

 

Folium CXXIII va

Op r. 19 bevindt zich een rasuur.

 

Folium CXXXI ra

Er bevindt zich een witruimte van r. 12 tot en met r. 25.

 

Folium CXXXVI vb

De majuskelkolom is gerubriceerd.

 

Folium CXLV v

Vanaf deze bladzijde zijn de lombarden niet langer onvoorwaardelijk twee regels hoog; maar verschilt hun hoogte op willekeurige wijze: meestal twee tot vier regels hoog en uitzonderlijk zelfs vijf tot zes regels hoog.

 

Folium CXLVII

Er bevindt zich een ovaal gat van ca. 0,5 cm doorsnede in de rechterbovenhoek van dit folium, vlak naast r. 2 en r. 3 van de rechterkolom.

 

Folium CXLVIII va

Op r. 38 is de voornaam van her (…) vanden Bogaerde niet ingevuld; in de plaats ervan zien we een witruimte.

 

Folium CXLVIX va

Op r. 33 is, net als op r. 38 va van het vorige folium de voornaam van her (…) vanden Bogaerde weggelaten; in de plaats ervan zien we opnieuw een witruimte.

 

Folium CLXXVI ra

Er bevindt zich een witregel ter hoogte van r. 16; r. 15 is bijgevolg een weesrijm.

 

Folium CLXXX r

Ter hoogte van r. 35 in de linkerkolom is er een witregel, op r. 36 volgt dan een gerubriceerde Amen.  Na deze Amen is er een onbeschreven ruimte die reikt tot r. 50 van de rechterkolom.  Vermoedelijk hoorde hier de inhoudstafel van Boek VII thuis, maar die is er blijkbaar niet gekomen.

 

Folium CLXXXVII rb

Op r. 30 is verbiede met een rode lijn doorstreept en met rode puntjes onderlijnd.

 

Folium CXC ra

Tot hier toe werden er boven of onder kapittelopschriften geen witregels ingelast; vanaf hier gebeurt dat meestal wel, zij het op willekeurige manier: soms enkel boven, soms enkel onder, soms allebei, soms één witregel, soms meer.

 

Folium CCX va

Ter hoogte van r. 46 bevindt zich een witregel; r. 45 is een weesrijm.

 

Folium CCXVII vb

In deze kolom bevindt zich een uitzonderlijk grote lombarde in het rood.  Het betreft hier de hoofdletter ‘I’, en ze is zes regels hoog.

 

Folium CCXX vb

In deze kolom bevinden zich twee witruimten.  De eerste begint op r. 38 en eindigt op r. 41, de tweede strekt zich uit van r. 47 tot en met r. 49.  Ten gevolge van deze witruimten zijn respectievelijk r. 42 en r. 50 weesrijmen.

 

Folium CCXXIIII

Onderaan rechts van dit folium is een hoek uit het perkament.

 

Folium CCXXVI vb

In deze kolom bevindt zich een witruimte beginnend ter hoogte van r. 5 en eindigend ter hoogte van r. 13.

 

Folium CCXXVI vb

In deze kolom bevindt zich een witruimte van r. 5 tot en met r. 13 en van r. 17 tot en met 18; regel 4 is een weesrijm ten gevolge van die eerste witruimte.

 

Folium CCXXXII va

Ter hoogte van de eerste regel kleeft in de linkermarge een driehoekig stukje perkament (elke zijde is ca. 1 cm lang).

 

Folium CCXXXIIII

Dit folium werd uit het handschrift gesneden; de kim is in het midden nog duidelijk zichtbaar.

 

Folium CCXLIIII r

In de rechtermarge, naast de regels 25 tot en met 30 is het perkament beschadigd; er lijkt een scheur te zijn dichtgeplakt.

 

Folium CCL r

Onderaan staat een teken in rode inkt, dat er als volgt uitziet: °J, gevolgd door een 1; op de drie volgende folia, telkens op de rectozijde onderaan, wordt °J gevolgd door respectievelijk een 2, een 3 en een 4.

 

Folium CCLII r

Vlakbij r. 47 van de rechterkolom is een gat in het perkament.

 

Folium CCLIII ra

In deze kolom vinden we twee witruimtes; de eerste telt acht regels en bevindt zich vlak boven het kapittelopschrift, de tweede telt vijf regels en bevindt zich vlak onder het kapittelopschrift.

 

Folium CCLV ra

In deze kolom zijn er drie witregels.

 

Folium CCLVI r

In het midden van de rechtermarge is een gat in het perkament met een ovalen vorm.

 

Folium CCLVII rb

In deze kolom bevindt zich een witruimte die de regels 46 tot en met 50 beslaat.

 

Folium CCLVIII vb

In r. 19, r. 24 en r. 40 ontbreken enkele woorden; uit de context valt af te leiden dat de ontbrekende elementen waarschijnlijk getallen zijn.

 

Folium CCLXII r

In het midden van de onderrand van dit folium is er een stuk uit het perkament.

 

Folium CCLXV r

Onderaan dit folium is een scheur in het perkament.

Folium CCLXVI ra

In deze kolom bevindt zich een witruimte die de regels 28 tot en met 40 beslaat.

 

Folium CCLXVI rb

In deze kolom bevindt zich een witruimte die de regels 3 tot en met 10 beslaat.

 

Folium CCLXX r

Onderaan dit folium is een scheur in het perkament dichtgenaaid.

 

Folium CCLXXIIII va

In deze kolom bevindt zich een witruimte die de regels 12 tot en met 26 beslaat.

 

Folium CCLXXIIII vb

In deze kolom bevindt zich een witruimte die de regels 15 tot en met 17 beslaat.

 

Folium CCLXXV ra

In deze kolom bevindt zich een witruimte die de regels 39 en 40 beslaat.

 

Folium CCLXXV  rb

In deze kolom bevindt zich een witruimte die de regels 13 tot en met 15 beslaat; hierop volgt de Latijnse zin: Pro tali precio numquam plus scribere volo.

 

3.1.5.  Boekband[195]

 

De band van het Vanden Damme-handschrift is twintigste-eeuws.  Het dun hout, dat bekleed is met lichtbruin leder, dient ter versteviging.  In dat leder is op het voor- en achterplat  van de buitenzijde een ruitmotief gedrukt.  Het boek sluit van achter naar voor door de haakjes aan de lederen riemen, die aan de rand van de voorflap vastgehecht worden.  Er wordt voor verdere versteviging gezorgd door de metalen verstevigingen aan de hoeken en de metalen topjes op de voor- en achterflap.  Er zijn zowel aan de voorkant als aan de achterkant vier van deze metalen toppen te vinden, die elk in een hoek van de band staan.  Deze toppen, waarvan de voetjes ietwat decoratief zijn, zijn zeer belangrijk voor de bescherming van de boekband; het boek wordt immers liggend bewaard. 

De bandrug is gerond en kan in acht vlakken verdeeld worden aangezien het zeven dubbele en twee enkele ribben heeft.  In het derde vlak kan je de signatuur 19607 aflezen.

De binnenzijde aan de voor- en achterkant is eveneens bekleed met leer.  Dit leer, donkerder bruin en harder dan dat van de buitenzijde, is afkomstig van de vorige boekband.  Het leer van de binnenzijde bevat enkele kleine gaatjes.  Aan de achterzijde werd de rug van deze vorige boekband verticaal opgeplakt, zodat we het opschrift ervan nog kunnen lezen: de: clerk rym-chronyck van braband 19067.

 

 

3. 1. 6.  Geschiedenis van het handschrift

 

In deze paragraaf trachten we op basis van bezitters- en gebruikerssporen de geschiedenis van het handschrift-Vanden Damme te achterhalen en weer te geven.

                           

Dit boec heeft volbracht aldus

Vanden Damme Heinricus

Niet ghedicht, maer volschreven

Opten vryendach omtrint neghen

Uren: die XV in meye ghelach

Als men oec ghescreven sach

Ons heeren jaer XIIII hondert

Ende XLIIII wien dat wondert

God sij ghelooft die hem den tijt

Heeft verleent ende respijt

Dat hij die goede stadt daer met

Van Bruesele te vreden heeft ghesedt

Pro tali precio numquam scribere volo[196]

 

Het handschrift-Vanden Damme eindigt met dit colofon[197] dat ons al aardig op weg kan helpen.  Het werd geschreven door de kopiist Henricus Vanden Damme, en die vertelt ons dat hij dit handschrift heeft geschreven op vrijdag 15 mei, in 1444.  Ook het uur wordt vermeld, maar of Henricus nu negen uur ’s morgens dan wel negen uur ’s avonds bedoelt is niet geweten.  Ook de stad Brussel komt in de colofon ter sprake; blijkbaar schreef Vanden Damme het handschrift in opdracht van de stad.  Op het einde van Henricus’ colofon schrijft hij bovendien nog een Latijnse zin waarin hij zijn ongenoegen uitdrukt over het schamele loon dat hij gekregen heeft om dit omvangrijke werk te schrijven.

Zoals reeds gezegd werd het handschrift in opdracht van de stad Brussel geschreven.  Op folium CCLXXV vinden we na het colofon van de kopiist inderdaad nog een aanwijzing die in die richting wijst: er bevindt zich op die plaats immers een eigendomsmerk van de stad Brussel met de woorden: sigulum magistratus oppidi Bruxellensis.  Nadat het handschrift in handen was geweest van Jan Frans Willems (1793-1846),[198] kwam het uiteindelijk in 1846 in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek van Brussel.  Een getuige van deze overdracht is een tweede stempel op hetzelfde folium CCLXXV, eveneens onder het colofon van Vanden Damme.  De stempel is van de Bibliothèque Royale.  Bovendien staat er boven deze stempel Archives de la ville de Bruxelles Delsaux archiviste, en hoewel we niet weten wanneer dat juist is geschreven, kunnen we voorzichtig besluiten dat dat moet zijn gebeurd in 1846, toen het handschrift in de Koninklijke Bibliotheek terecht kwam.  Een tweede stempel van diezelfde Bibliothèque Royale bevindt zich onderaan op folium I.

Zoals reeds gezegd werd aan het eerste perkamenten schutblad een papieren blad gehecht.  Op dat papieren blad is weer een strook papier geplakt.  Daar staan volgende verzen getranscribeerd:

 

Men moet bij wijlen laten staen

Die materie ende buiten gaen

Wandelen vast hier, vast daer

          In ander materie ende verclaer

Te weten ende tonderschrijden

Van des ons nu te rueren strijden

Ende woorde niet gebracht hier in     

Ander materie den rechten sin

En soude die menige niet verstaen

Werde hem geen onderwijs gedaen

Waer sommige saecken ierst uyt rijsen

Dus moet ment somwijls onderwijzen

Ende van buyten verre verhaelen

Ander saecken daer uyt dat dalen

Sommige dingen die geboren

Tot onzer materien te hooren

Des wil ick hier nuw in bringen

En rueren sommige vreemde dingen

Ghij hebt hier voor gehoort al bloot

Den rouwe ende droefheit groot

Die hertoge Anthonis uyt rechter trouwen

Hadde om die doot sijnre vrouwen

Nuw laet icken in sijnre droefheijt

Naer dier natueren cranchheijt

Ende want tier tijt sij u verclaert

Als dedele vrouwe aflijvich waert

Groote tweedracht ende oorloge swaer

Was in den lande van Luydick daer

Ast hier naemaels sals ons geboren

Te schrijvene ende te laten hooren

So wil ick in korter talen

Tbegin des oorloghs hier verclaren (l. verhalen)

In t jaer Ons Heeren, hoert hier naer

xiiic negentachtich jaer,

In meerte den achsten dach

Na costuyme van schrijven doe ic gewach

Des sHets van Luydick heer Aert

Van Hoorne aflijvich waert

Bisschop van Luydick ende naer hen

Gecreech tbisdom, ick seker ben,

Jan die jonckxste heer (sone?) verstaet te recht

Van hertoge Aelbrecht

Van Beyeren die hielt in sijn bewant

Henegouw Hollant ende Zeelant,

Ende dese quamp met sijnen vader 

Ende sijnen broeder beijde te gader

Den welcken Willem was genant

Her greve van Oostervant

Ende met meer ander groote heeren

Tot Lwijdeck daer hij met grooten eeren

Meerdelijck wert ontfangen claer

xiiic xl ons Heerer iaer

Den thienden dach in julio

Seventien iaer was hij ouwt, also

Was hij te ionck te dien termijne

Bisschop ofte priester te sijne

Maer die paews dispenseerden mede

Bonifacius die te Roomen hielt stede,

Mits desen en schreeff hij hem niet

Bisschop op maer, verstaet tbediet,

Elect van Lwijdick geconfirmeert.

Jnt int iaer Ons Heeren, als staet vercleert,

xiiic xcv claer beschreven

Es eenen twist opgeheven,

Tusschen den Elect, sij u becant,

Van Lwijdick ende sijn goede lant,

Also dat die Elect voorseyt

Thoff ende den stoel der geestelijcheijt

Van sijnen geestelijcken priester gerichte

Transfereerde, ende stichte

Of stelde te Diest, sij u bekant,

Binnen den lande van Brabant

Want van Lwijdick alle de steden

Ende vanden Lande Loon mede

Waeren den Elect algemeene

Ongehoorsaem, sonder alleene

Die stat van Eyck, sonder waen,

Metten slote dat daer leegt aen

Die welcke van Hoorne Heer Hendrijck

Heer van Perweijs seer subitelijck

Als een vroom ridder ende geëert

Ende ten wapenen wel geleert

Gecreech met rechten cloeckicheijt

Tot behoef vanden Elect voorseit

Die hij in desen noet tier stont

Met grooter vromichijt bij stont

Tegen alle die Luydickeren

 

Wie deze verzen daar heeft neergepend blijft voorlopig een raadsel, maar men vermoedt dat ze van de hand van Bormans zijn.  Ook naar de aard van het fragment hebben we het raden.  Men ging er aanvankelijk van uit dat dit de verzen van het ontbrekende folium CCXXXIV zouden zijn, maar contextueel lijkt dit uiteindelijk niet te kloppen.  Verder onderzoek naar deze verzen is dus vereist.

Naast de hierboven vermelde strook is er nog een stukje papier vastgehecht aan hetzelfde papieren blad.  Op de achterzijde ervan staat een aantekening van de hand van Bormans die doet vermoeden dat deze laatste het handschrift een tijd ofwel in zijn bezit heeft gehad ofwel heeft kunnen inkijken.  Er staat:

 

Monsieur

Monsieur Bormans professeur

De l’université de Liège  

 

Op de voorzijde staan enkele aantekeningen met betrekking tot de verschillende handschriften van de Brabantse Yeesten:

 

1º fol. papier. 94 premières feuilles

et la table à la fin de la 1.re moitié

du XVe siecle: le reste jusqu’au 210e

feuillet (le 7.e livre.) du XVIIesiècle

à 2 colonnes. (Bibl. de Bourg. n°

17.017. M.W. regarde les 94prem.

feuillets comme autographes

Le ms. A indique dans le Tome II celui de

frere Antoine. Note de W. introd. p. IX.

Tome I.ier introd. p. XXII: la copie de frère

Antoine (fin du XVe siècle. Bibl. Hulthem.

n° 664; 275 feuillets = n° 2 de Mone,

942 pages!) sert de base à l’édit. de W.

Le n°3, désigné par lettre B (Intr. Tom. Iier.)

n’as aussi que 275 feuillets. ibid p. XXII et

XXIV. Copie faite par Henri van den

Damme par la ville de Bruxelles 1444.

Le n°4. Ms. de Heber. M. De Ram en a

une copie faite par A. Heylen à Tongerloo.

(zie Zantvliet bij Lagust)

 

Op het papieren blad dat aan het perkamenten schutblad is gehecht staat een verwijzing naar het eerste vers:

 

Doen Egistius enz. zie deze en de volgende regels in Maerlants Spieghel Historiael bl. 107 vs. 37.

 

Daaronder volgt een aantekening van Bormans:

 

Nota: Le feuillet CCXXXIVe de ce magnifique ms. A été coupé, probablement à cause de sa grande lettre ornée. Le vol doit avoir eu lieu avant 1846, puisque les quatres colonnes du texte du feuillet manquent dans la transcription qui ont été faite pour M. Willems vers cette époque. Cependant son copiste ne s’est pas aperçu de lacunes.

J. H. Bormans

 

Rechts onderaan de voorkant van het perkamenten schutblad zelf bevindt zich een klever met de volgende informatie:

 

   Bibliotheca Rega Belgica

   Codices Manuscripti

   Inv.: 19607

   Cat.: 5638

   Form: B

 

Aan folium CCLXXV is een blad gehecht met daarop de volgende tekst:

 

   Sulffriedus Petri non intellexit Zantvlitium ubi causam refert cum Burgundus et Arverpius               Bavaro presto non fuerint. Pag 80 int. coll. cum 102 fin. cf. A(ley) vs 409 procedentibus.

   Vs 460 sgg. en Zantvliet p 103 per omnia consonant, sed porta explicitoir et .... Prior Staende          strijd Grimb. oorl. vs. 2744: Maer te geenen staenden sride en quamet in ghenen siden ñt.

 

Op deze tekst volgen cijfers die vermoedelijk boek- en folia- aanduidingen zijn van één van de bezitters of gebruikers van het handschrift.

Tenslotte staat er in de rechterbenedenhoek van folium CCLXXV v nog de rekening van de illustrator en de kopiist:

 

   xi vergulden letteren met dobbelen stocken, elcke viii stuvers

   Twee met inckelen stocken, elke vi stuvers

   vii hondert letteren van twee stocken, elc hondert viii stuvers

   Item, xxxv quaternen gescreven, houdene elc quaterne

   xvic [regels] valt. lvim, elc duyst drie nuwe stuvers.

 

3. 2.  Inhoud

 

Zoals bekend, begint het handschrift Vanden-Damme met een voorwerk.  De eerste woorden daarvan zijn:

               

                Doen Egystus ende Orestes coninghe waren sijt seker des.                                                 (fol. I ra)

 

Dit voorwerk eindigt met de woorden:

               

            Dies moet wesen mijn volleest

            Die Vader die Sone die Heylege Geest.

                              

            Amen.                                                                                                                                        (fol. XVII vb)

 

Na het voorwerk begint de Brabantse Yeesten.  Daar kunnen we als eerste woorden lezen:

 

                Dies die prologhe sonder waen

                Vanden iersten boeke wilt mi verstaen                                                                                 (fol. XVII vb)

 

Wanneer de Brabantse Yeesten wordt afgesloten, volgt er dit explicit:

 

                Daer op lach ter selver stont

                Marien Magdalenen avont                                                                                                  (fol. CXVII vb)

 

 

Het incipit van de Voortzetting is het volgende:

 

                Des Vaders almechticheit

                Des Soens ewege wijsheit

                Die goedertierenheit

                Scheilichs Gheest                                                                                                                (fol. CXVIII rb)

 

De Voortzetting eindigt met deze woorden:

 

            Dat hem God na dit corte leven

                Wille sijn eweghe bliscap gheven

 

                Amen                                                                                                                                 (fol. CCLXXV rb)

 

Hierna volgt nog het colofon, dat in 3.1.6. reeds gegeven werd.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[166] Verkooren 1988, dl. III, p. 180, nr 9921 (Manuscrits divers, n° 5B, f° 170 en Chambre des Comptes, n° 10, f° 371 v°).

[167] Dit hoofdstuk is het resultaat van de samenwerking tussen Katell De Groote en Tom De Man.

[168] K.B. 17.012-17.013, fol. 277vb.

[169] De Smedt 1996, p. 18.

[170] Willems 1839, p. XXII.

[171] Willems 1839, p. XXIV.

[172] Willems 1839, p. XXIV.

[173] Stein 1994, p. 25-26.

[174] Sleiderink 1995, p. 65.

[175] Stein 1994, p. 307.

[176] Willems 1839, p. XXV.

[177] Willems 1839, p. XXIX.

[178] Sleiderink 2002

[179] Willems 1839, p. XXX.

[180] Stein 1994, p. 37.

[181] Stein 1990, p. 262-263.

[182] Stein ging er eerder echter van uit dat het handschrift slechts 273 folia telde, maar na herhaaldelijk checken blijkt het toch om 274 folia te gaan.  Hoogst waarschijnlijk zal Stein zijn voortgegaan op de Arabische cijfers in de rechterbovenhoek van de folia; op het laatste folium staat daar inderdaad 273; Stein 1994, p. 307.

[183] Ook hier merken we dat Stein uitging van de Arabische nummering; hij meent dat het niet folium 234 maar 233 is dat ontbreekt; wanneer we de Arabische nummering volgen klopt dat wel, maar het lijkt ons toch beter om de oorspronkelijke nummering als uitgangspunt te nemen; Stein 1994, p. 307.

[184] custode: aantekeningen in de rechterbenedenhoek op de versozijde van het laatste folium van een katern.  Hier betreft het steeds (de eerste woorden van) het eerste vers van de volgende katern.

[185] Romeinse cijfers worden in het handschrift vaak op een andere manier geschreven dan nu; zo wordt het getal vier niet als IV geschreven, maar als IIII.  Om dubbelzinnigheden te vermijden verkies ik in de schrijfwijze uit het handschrift: vier wordt dus voorgesteld door IIII, en niet door IV.

[186] Aangezien het blad te strak is ingebonden, kunnen we wat tussen haakjes staat niet lezen.  We hebben daarom het volledige eerste vers van de volgende katern als basis genomen.

[187] De figuur die in deze paragraaf werd ingelast, is overgenomen uit Deklerck 2002.

[188] Voor meer informatie omtrent deze figuur zie 4.1.4: geschiedenis van het handschrift.

[189] Hermans en Huisman 1981, p. 45.

[190] De lombarden worden uitgebreider besproken onder 3.1.4.  Varia.

[191] De gemiddelde hoogte van een initiaal is in dit handschrift acht regels, maar op folium I ra is de initiaal twaalf regels hoog en op folium CXVIII rb zien we een initiaal van zes regels hoog; dit zijn echter de enige uitzonderingen.

[192] De prent die bij deze paragraaf werd ingevoegd, komt uit de DBNL.

[193] Aangezien alle inhoudstafels doorheen het hele handschrift op gelijkaardige manier worden voorgesteld, zullen we ze niet verder individueel bespreken.  We vermelden hier enkel de folia waar de resterende inhoudstafels van de verschillende Boeken zich bevinden: XXXIX (Boek II), LXI (Boek III), LXXIIII (Boek IV), XC (Boek V); de kopiist heeft vlak vóór respectievelijk Boek VI en VII wel plaats vrijgehouden voor inhoudstafels, maar die zijn er uiteindelijk niet gekomen.

[194] Stein 1990, p. 280.

[195] De figuur die in deze paragraaf werd ingelast is overgenomen uit Deklerck 2002.

[196] Handschrift-Vanden Damme fol. CCLXXV r.

[197] Colofon: mededeling aan het slot van een werk, waarin de opdrachtgever, de datum van de voltooiing van het schrijven en andere gegevens omtrent het boek vermeld worden.

[198] Ook Willems bracht een eigendomskenmerk aan; op het eerste perkamenten schutblad schreef hij: MS de M.J.F. Willems acheté 1000 fr. Avec un autre exemplaire de De Klerk.  Waarschijnlijk was het ook Willems die de nummering in Arabische cijfers heeft aangebracht.