Ideologie of pragmatiek? Een onderzoek naar politieke concentratie in het Waasland tijdens het interbellum. (Jeroen De Lathouwer) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Probleemstelling van het onderzoek:
Tot op heden blijft de politieke situatie in België tijdens het Interbellum voor controverse en sterk uiteenlopende interpretaties zorgen binnen de geschiedschrijving. Toch is vrijwel iedereen het er over eens dat de parlementsverkiezingen van 24 mei 1936 een politieke aardverschuiving veroorzaakten binnen het Belgische parlementaire stelsel. De traditionele partijen moesten lijdzaam toezien hoe uiterst-linkse en –rechtse partijen enorme zetelwinst boekten. De Vlaams–nationalisten verdubbelden hun aantal zetels (van 8 naar 16), Léon Degrelle en zijn Rex-partij behaalden vanuit het niets 21 zetels en de Kommunistische Partij slaagde erin haar zitjes te verdrievoudigen (van 3 naar 9). Vooral de Katholieke Partij deelde in de klappen. Ongeveer 400.000 oorspronkelijke katholieke kiezers hadden op een andere partij gestemd.[1]
Door de opmars van de nieuwe zweeppartijen en het verlies van de Katholieke Partij werd de BWP de grootste fractie in het parlement. Dat laatste was onaanvaardbaar en een doorn in het oog voor velen van de politieke rechterzijde. Vooral voor het sterk anti-socialistische VNV was een marxistische regering een doembeeld dat onafwendbaar leek. Het VNV, en niet alleen het VNV, huiverde bij de gedachte aan de vorming van een Belgisch Volksfront naar Spaans of Frans model. Vanuit de politieke rechterzijde gingen steeds meer stemmen op om alle rechtse politieke krachten te bundelen, zodoende een machtsblok te vormen tegen de linkerzijde. In de praktijk bleek dit echter voor problemen te zorgen, want na twee mislukte coalitiepogingen (i.c: VNV-KVV en VNV-Rex) was de idee van politieke concentratie rond 1937 onbespreekbaar geworden.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 betekenden in dat opzicht een ommekeer, want voor die verkiezingen werden op verschillende plaatsen in Vlaanderen concentratielijsten gevormd tussen het KVV, het VNV en eventueel Rex. Op korte periode was de houding van de VNV-leiding dus drastisch veranderd. Met het oog op de verkiezingen werd de eens zo verketterde concentratiegedachte een reële mogelijkheid waar ernstig over nagedacht diende te worden. VNV-leider Staf De Clercq, die steeds een fervent tegenstander was geweest van kartels of andere, al dan niet tijdelijke, samenwerkingsverbanden, liet ineens ruimte voor plaatselijke initiatieven. Was de gematigde vleugel binnen het VNV er in geslaagd de concentratiegedachte terug op de agenda te zetten of was de partij haar jarenlange politieke isolement beu en zag ze een eerste uitweg via de gemeenteraadsverkiezingen? De KVV bleef dubbelzinniger over de materie. Dat was al het probleem geweest van de katholieke partij tijdens het hele interbellum: de partij slaagde er maar niet in om als één blok naar voren te treden. Over de concentratiepogingen waren dan ook nu weer verschillende geluiden te horen. Feit is echter dat voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 katholieken en Vlaams-nationalisten (soms ook met Rexisten) in sommige gemeenten samen aan tafel gingen zitten en in andere dan weer niet.
Het doel van dit onderzoek is een verklaring te formuleren waarom in sommige gemeenten wel en in andere gemeenten geen gezamenlijke lijsten werden gevormd. In sommige gemeenten trekt de Katholieke Partij alleen naar de verkiezingen, terwijl in andere gemeenten coalities met het VNV of eventueel met Rex ontstaan. Uit deze probleemstelling vloeit één centrale vraag voort, opgedeeld in verschillende onderzoeksvragen. Berustte het samengaan van katholieken en Vlaams-nationalisten op ideologische of pragmatische gronden, of een combinatie van beiden?
Waren de concentratielijsten er op gericht een socialistische meerderheid te breken? Speelden persoonlijke relaties en/of een gemeenschappelijk ideeëngoed, over de partijgrenzen heen, een rol? Of was de coalitie een louter pragmatische zet, een staaltje van realpolitik? Verschenen er alleen concentratielijsten in gemeenten waar de Katholieke Partij in een zwakke positie stond? Hoopte ze door samen te gaan met een radicale partij als het VNV terug kiezers te overhalen en zo haar Vlaams profiel op te vijzelen? Of speelden er, los van alle rekenkundige en pragmatische redeneringen, ook ideologische motieven mee en berustten de kartels soms op reeds lang bestaande relaties? Zagen de katholieke en nationalistische politici op gemeentelijk vlak in 1938, in een gewijzigde politieke context, hun kans rijp om eindelijk samen te werken? Immers, in sommige gemeenten weigerde de Katholieke Partij met het fascistische VNV samen te werken, terwijl ze ergens anders samen van leer trokken tegen ‘het rode gevaar’. Ergens is het paradoxaal dat de Katholieke Partij enerzijds deel uitmaakte van de regering die door het VNV vervloekt werd, maar anderzijds wel samen met datzelfde VNV naar de gemeenteraadsverkiezingen trok. Bestaat er dan een discrepantie tussen wat de politieke leiders op nationaal vlak beweerden en deden en de lokale afdelingen op gemeentelijk vlak? Blijkbaar had men op het plaatselijke niveau genoeg speelruimte en flexibiliteit.
Daarnaast zal ik ook aandacht hebben voor de andere actoren. Hoe reageerde men vanuit linkerzijde op de concentratielijsten? Waren de lokale BWP-afdelingen bij machte om de ruk naar rechts te verhinderen of hoefden ze zich eigenlijk geen zorgen te maken? Hoe ageerde en reageerde de lokale pers op dit verschijnsel? Is hun rol van groot of minder groot belang geweest?
In het feit dat de politieke concentratie op het eind van de jaren ’30 op lokaal vlak nog relatief weinig bestudeerd is geweest, schuilt volgens mij dan ook de relevantie van dit onderzoek. Hopelijk kan dit onderzoek daar iets toe bijdragen.
Methodologie:
Deze thesis is in de eerste plaats tot stand gekomen door lokaal onderzoek. Concreet werden de onderzoeksvragen op enkele gemeenten getoetst in de hoop zo tot een meer algemene en hopelijk bevredigende verklaring te komen. De gemeenten die ik heb uitgekozen voor dit onderzoek komen allemaal uit dezelfde regio; het Waasland. Het Waasland komt grotendeels overeen met het arrondissement Sint-Niklaas en ligt in het noordoosten van de provincie Oost-Vlaanderen, met de stad Sint-Niklaas als centrum. Uiteindelijk zijn het zes gemeenten geworden: Beveren, Kieldrecht, Lokeren, Sint-Niklaas, Stekene en Temse.
De selectie van de gemeenten berustte zowel op pragmatische als op doelbewuste overwegingen. Enerzijds moesten het gemeenten zijn waar interessante informatie en voldoende bronnenmateriaal over te vinden waren. In dat opzicht is de keuze wel enigszins pragmatisch, maar me dunkt ook logisch. Het is geen toeval dat ik voor dit onderzoek het Waasland als onderzoeksobject heb gekozen; de streek waar ik zelf woon. Enige voorkennis van de regio was geen overbodige luxe. Anderzijds heb ik ook, in de mate van het mogelijke, getracht om met de geselecteerde gemeenten een doorsnede te geven van het Waasland. Beveren, Lokeren, Sint-Niklaas en Temse als vier grootste gemeenten en Kieldrecht en Stekene als typische plattelandsgemeenten, toch ook elk met hun verschillen. Sint-Niklaas en ook Lokeren als de industriesteden tegenover een grote, overwegend rurale gemeente als Beveren. Temse als stad aan de Schelde met de scheepsbouw. De zes gemeenten vertegenwoordigen ook min of meer de verschillende uithoeken van de regio.
Een algemeen typevoorbeeld van de concentratielijst bestaat niet; of er bestaat alleszins weinig consensus over wat nu de criteria zijn om te bepalen of een politieke lijst al dan niet een concentratielijst was. De verschillende schattingen in de historische literatuur omtrent het aantal concentratielijsten zijn daar een bewijs van. Hendrik Elias houdt het op een vijftigtal gemeenten, Bruno De Wever heeft het over ongeveer honderd lijsten en nog anderen spreken over minstens honderd dertig gemeenten waar concentratielijsten verschenen.[2] Ik heb voor dit onderzoek een typevoorbeeld samengesteld om het kaf van het koren te kunnen scheiden. Uit de literatuur komen toch enkele gemene delers naar voren: samenstelling van de lijst, het aantal Vlaams-nationalisten op de lijst, het verkiezingsresultaat en de vraag of het doel al dan niet bereikt was. Meestal ging het om een combinatie van KVV-VNV, waarbij de meeste plaatsen door de katholieken werden ingenomen en de resterende door Vlaams-nationalisten. Na de verkiezingen bleven de resultaten van de meeste lijsten onder de verwachtingen. In vele gevallen had de katholieke partij apart meer stemmen behaald bij de vorige verkiezingen. Een echte meerwaarde hadden de concentratielijsten dus niet opgeleverd. Het doel van de concentratielijst was meestal het behouden van een katholieke meerderheid en/of het breken of voorkomen van een linkse, vrijzinnige meerderheid. Of deze parameters op elke gemeente van toepassing zijn, zal dit onderzoek hopelijk uitwijzen.
Ik ben aan deze verhandeling begonnen met een uitgebreid literatuuronderzoek. Omdat mijn thesisonderzoek grotendeels uit lokaal onderzoek bestaat, moest ik enerzijds algemene literatuur en anderzijds lokale publicaties vinden, gebruiken en verwerken. Lokale publicaties met een historische inslag zijn in die zin belangrijk dat ze niet alleen informatie verschaffen over het lokale verleden, maar ook een springplank kunnen zijn naar andere publicaties of zelfs naar bronnen. Voor de resultaten van dat literatuuronderzoek verwijs ik dan ook graag naar de bibliografie, die achteraan deze thesis werd opgenomen. Eén publicatie verdient echter een speciale vermelding omdat ze het startsein van mijn thesisonderzoek betekende. De bijdrage van Bruno De Wever over Vlaams-nationalisten in de gemeentebesturen tijdens het interbellum en het fenomeen van concentratielijsten inspireerde me om mijn eigen onderzoeksobject te omlijnen en mijn probleemstelling uit te werken.[3]
Het interbellum is geen evidente periode voor bronnenmateriaal, zeker wanneer men aan een lokaal onderzoek begint. Men dient rekening te houden met het arbitraire karakter van de periode, voor wat betreft de bewaring en archivering van documenten en andere archiefstukken op het plaatselijke niveau van de gemeenten; zeker in vergelijking met bijvoorbeeld de periode na WOII. Het beschikbare bronnenmateriaal hangt af van de gemeente en de plaatselijke situatie. Het was dus steeds een beetje in het duister tasten over wat er nu precies gevonden zou worden. Een van de belangrijkste knelpunten van dit onderzoek was de identificatie van de politieke lijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen. Het was niet altijd eenvoudig om de politieke kleur van een lijst te achterhalen, laat staan de eventuele nuances tussen verschillende lijsten van dezelfde politieke familie. Vooral de periode van de jaren ’20 voor de kleinere gemeenten was in dat opzicht problematisch. Aan de hand van literatuur of eigen opzoekwerk kon het grote merendeel van de lijsten geïdentificeerd worden. Enkele lijsten glipten echter door de mazen van het net en bleven onbekend. In die gevallen gaat het soms om eigen speculaties en giswerk. Een ander probleem was de enorme diversiteit aan benamingen van de politieke lijsten. Deze versplintering beperkte zich niet altijd tot één politieke groep, maar bij de Vlaams-nationalisten was het bijna schering en inslag. Na de oprichting van het VNV in 1933 verdwijnt dit probleem grotendeels omdat het VNV er in slaagde als overkoepelend geheel zo goed als alle Vlaams-nationalisten achter zich te scharen.
Welke waren nu de belangrijkste bronnen? Voor elke gemeente werden de procesverbalen en dossiers van de gemeenteraadsverkiezingen bestudeerd. Deze procesverbalen werden opgemaakt in de aanloop naar en na de verkiezingen en zijn, voor de provincie Oost-Vlaanderen, deels op het Rijksarchief in Beveren en deels in het Provinciearchief in Gent bewaard gebleven. Alle informatie en cijfermateriaal i.v.m. verkiezingsuitslagen, zetelverdeling in de gemeenteraad, vorming van het schepencollege, ingediende kieslijsten, enz. werden uit deze archiefstukken gehaald en verwerkt. De verslagen van de gemeenteraad, die bewaard worden in de plaatselijke gemeentearchieven, werden eveneens voor elke gemeente doorgenomen om een inzicht te krijgen in de machtsverhoudingen en relaties tussen de verschillende partijen. Naast deze, meer algemene, bronnen was vooral de Bibliotheca Wasiana (gehuisvest in de Stadsbibliotheek Sint-Niklaas) een bron van informatie. Deze archiefinstelling verzamelt alles wat met het verleden van het Waasland te maken heeft en beschikt over een grote collectie artikels, kiespropaganda, plaatselijke dag- en weekbladen, foto’s, correspondentie, boeken, enz. Voorts was het afhankelijk van elke gemeente wat er nog aan bruikbaar bronnenmateriaal te vinden was. Een volledige bronnenlijst werd achteraan deze thesis opgenomen.
Structuur:
Tot slot nog een woordje over de structuur van deze thesis. De thesis bestaat uit vijf grote delen: een inleidend deel, gevolgd door drie grote hoofdstukken en een afsluitend algemeen besluit.
Het eerste hoofdstuk is een algemeen hoofdstuk waarin de historische context geschetst wordt. Het maatschappelijk-politieke leven in België tijdens het interbellum wordt behandeld, alsook de achtergrond waartegen de concentratiegedachte vorm kreeg. De bestudeerde gemeenten komen een eerste keer aan bod in het tweede hoofdstuk. In dit hoofdstuk worden de gemeenten voorgesteld, door per gemeente een beeld te geven van de plaatselijke politieke situatie: de machtsverhoudingen, de gemeenteraadsverkiezingen en de relaties tussen de verschillende partijen vormen de centrale thema’s van dit hoofdstuk. Het derde, en laatste, hoofdstuk handelt exclusief over de gemeenteraadsverkiezingen van 1938. Deze verkiezingen vormen in verschillende gemeenten het culminatiepunt van de concentratiepogingen, die in sommige gemeenten soms al jarenlang aansleepten. Per gemeente wordt nagegaan waarom er al dan niet een concentratielijst verscheen. Aan het einde van elk deel over een gemeente verschijnt dan ook reeds een voorlopig besluit waarin een eerste verklaring gegeven wordt en enkele vragen al een antwoord krijgen. Na deze drie hoofdstukken volgt dan een algemeen, afrondend besluit.
HOOFDSTUK 1: HISTORISCHE CONTEXT:
1) Het maatschappelijk-politieke leven in België 1918-1940:
Het interbellum mag een bewogen periode uit de Belgische geschiedenis genoemd worden. In de geschiedschrijving lopen de meningen dan ook sterk uiteen over het karakter van en de impact die deze periode heeft gehad op de verdere naoorlogse ontwikkeling. Sommigen noemen het interbellum een periode van grote verandering, een breukmoment dat culmineert in de Tweede Wereldoorlog; anderen wijzen op de continuïteit. Het interbellum was een politiek turbulente periode. Tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog telt men maar liefst achttien regeringen.[4] De polarisering bereikte een hoogtepunt als gevolg van enkele grote breuklijnen: de tegenstellingen tussen links en rechts, tussen katholieken en vrijzinnigen, Walen en Vlamingen.
In zijn standaardwerk onderscheidt E.H. Kossmann drie fasen in de tussenoorlogse periode: een fase van wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog tot 1925, een fase van consolidatie tot ongeveer 1935 en na 1935 een laatste fase die gekenmerkt wordt door een algemene crisis.[5] Elk van de fasen werd geopend met een eerder sociaal progressief beleid en afgesloten door een duidelijker conservatief bewind. Herman Balthazar sluit zich hier min of meer bij aan en ziet ook een verschil tussen de periodes voor en na 1935; of de periode voor de vorming van de drieledige regering Van Zeeland en erna.[6] Wanneer men het in de geschiedschrijving heeft over het interbellum als een periode van politieke instabiliteit, het verval van de parlementaire democratie en een algemene gezagscrisis, is dat vooral gebaseerd op de laatste jaren of de derde fase zoals Kossmann die noemt. Enkele ontwikkelingen en gebeurtenissen drukten hun stempel op deze periode. De radicalisering van groeperingen, zoals de Vlaams-nationalistische (Verdinaso en VNV), die ontstaan waren aan het begin van de jaren ’30. De parlementsverkiezingen van 1936 die een enorme doorbraak betekenden voor de autoritaire en extremistische partijen (Rex won 21 zetels, het VNV 16 en de Kommunistische Partij behaalde 9 zetels). Een algemene werkloosheidscrisis teisterde het land en grote delen van de bevolking verloren hun vertrouwen in de traditionele partijen, waarop de autoritaire partijen gretig inspeelden met gespierd taalgebruik.
Kossmann brengt tegen dit vrij algemeen beeld een ander beeld in, nuanceert het “onstabiele” karakter van het interbellum. Hij haalt het voorbeeld aan van de samenstelling van het Belgische parlement. In vergelijking met het buitenland vertoonde die samenstelling een relatief grote stabiliteit. Tot 1925 waren er vier fracties in het parlement, van 1925 tot 1936 vijf en na 1936 zes. Er verschijnen ook niet een heleboel nieuwe partijen op het politieke schouwtoneel, zoals in het buitenland. Het merkwaardige is dan ook dat de stabiliteit waardoor de samenstelling van het Belgische parlement gekenmerkt werd, niet leidde tot stabiliteit op regeringsvlak. Daardoor bestonden er, zeker aan het einde van de jaren ’30, grote twijfels en de vrees dat deze instabiliteit zou overslaan op het parlement.
Vanaf de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht na de Eerste Wereldoorlog zou geen enkele partij nog over een volstrekte meerderheid beschikken, zodat er altijd coalitieregeringen aan de macht waren. Van de achttien regeringen was precies de helft samengesteld uit de drie traditionele partijen (katholieken, socialisten en liberalen). Naast deze regeringen van Nationale Unie kende België tijdens het interbellum zes katholiek-liberale regeringen en slechts twee katholiek-socialistische regeringen (en één homogeen katholieke regering, die slechts één dag heeft geleefd – regering Van de Vyvere, 1925).[7] Opvallend is dus dat België tijdens die periode nooit één vrijzinnige of linkse liberaal-socialistische regering heeft gekend, alhoewel deze twee partijen op een gegeven moment toch over een meerderheid in het parlement beschikten. De katholieke partij, die daarentegen nooit over een volstrekte meerderheid beschikte, was gedurende het hele interbellum steeds een regeringspartij.
1.1: De katholieke partij:
Gedurende het interbellum namen de katholieken deel aan alle regeringen en de eerste minister was bijna altijd een katholiek. Kossmann beweert dat de politieke scheppingskracht van de confessionele partijen in deze tijd gering was. Dit was geen tijd van creatie, maar van stabilisatie en organisatie.[8] Tijdens het interbellum zou de katholieke partij inderdaad tweemaal grondig hervormd worden. Kort na de Eerste Wereldoorlog werd de partij een standenvertegenwoordiging. Landbouwers, arbeiders, werkgevers kregen elk hun vertegenwoordigers binnen het partijkader. De Belgische Katholieke Unie bestond nu uit vier groepen: de oude Féderation des Cercles, de Boerenbond, de Nationale Liga der Christelijke Arbeiders en de Christelijke Federatie van de Middenstand. Zo werd de partij een zwakke federatie van enkele groepen met autonomie die het vaak oneens met elkaar waren. Van een sterk centraal gezag was nauwelijks sprake. Er bestond een Algemene Raad die voorstellen kon voorleggen ter goedkeuring van de vier standen. De partijleiding moest zich dus voortdurend inspannen om haar diverse en uitgebreide kiezerskorps te bevredigen. In 1936 werd de partij opnieuw grondig hervormd. De Belgische Katholieke Unie werd opgesplitst in een Vlaamse en een Waalse vleugel. Ook deze nieuwe structuur kon bezwaarlijk een succes genoemd worden. De katholieke partij verloor aan coherentie en de onderhuidse verschillen en tegenstellingen konden niet meer weggemoffeld worden.[9]
Een ander gevaar voor de katholieke partij school in de opkomst van nieuwe politieke formaties aan de rechterzijde van het politieke spectrum. In Vlaanderen groeide het VNV langzaam maar zeker uit tot een reële concurrent, wat een eerste maal tot uiting zou komen bij de parlementsverkiezingen van 1936. Gedurende het hele interbellum zou de katholieke partij in een schemerzone blijven zitten zonder een duidelijk standpunt in te nemen over deze nieuwe politieke bewegingen. Terwijl mensen uit de partijleiding de extreem-rechtse partijen openlijk veroordeelden, zochten anderen net toenadering. Dat zorgde soms voor heel dubbelzinnige situaties. Mussolini’s overeenkomst met de paus en het pauselijke concordaat met Hitler leken erop te wijzen dat de nieuwe staatkundige opvattingen die zij er op na hielden, blijkbaar toch niet strijdig waren met de katholieke grondbeginselen. Langs de andere kant was het de voortdurende zorg van de katholieke partijen en de geestelijkheid – in België was het episcopaat bijvoorbeeld een fervent tegenstander van extreem-rechtse en fascistische bewegingen zoals Rex – om alle katholieke kiezers binnen de eigen rangen te houden en het massale overlopen te vermijden.
1.2: De liberale partij:
De invoering van het algemeen enkelvoudig kiesrecht na de Eerste Wereldoorlog had de positie van de liberalen ernstig verzwakt. Terwijl de liberalen in de kamer tussen 1904 en 1914 gemiddeld 44 zetels hadden, was dit aantal tijdens het interbellum teruggevoerd tot gemiddeld 28 zetels. Vooral de socialisten profiteerden van de kieshervorming en zagen hun aantal zetels aanzienlijk stijgen tussen 1919 en 1940. De liberalen vertoonden weinig inspiratie en vernieuwing tijdens deze periode. Men zou kunnen stellen dat zij in de eerste plaats naar een status quo streefden.
1.3: De socialistische partij:
De socialisten wisten hun politieke macht tijdens het interbellum gevoelig uit te breiden. Als gevolg van de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht werd de BWP-fractie in het parlement steeds groter. In 1936 zou zij zelfs de grootste fractie in het parlement worden. Bovendien had de socialistische partij minder last van de verdeeldheid die andere partijen teisterde (de verdeeldheid bij de Vlaams-nationalisten, de ideologische en organisatorische crisis bij de katholieke partij). De BWP-fractie vormde een vrij homogene groep in het parlement. Bovendien zag de partij een groot deel van haar eisen, waarvoor ze zich voor de oorlog had ingespannen, gerealiseerd worden: de acht-urenweek, het algemeen enkelvoudig stemrecht, het stakingsrecht. Toch moet volgens Kossmann de socialistische opgang genuanceerd worden. De jaren ’20 betekenden voor de socialisten naar zijn mening in de eerste plaats een periode van stagnatie, ook al maakten ze tijdens het eerste decennium na de oorlog verschillende malen deel uit van de regering.[10] Het is dan toch opmerkelijk dat in deze “periode van stagnatie” de BWP in de jaren 1918-1921 een aantal belangrijke strijdpunten kon verwezenlijken en in 1925 haar beste verkiezingsresultaat van het hele interbellum haalde. Het is wel waar dat de partij begin jaren ’30 radicaliseerde in marxistische en antiklerikale zin en er onenigheid ontstond. Pas met het Plan De Man, van de socialistische ideoloog Hendrik De Man, hervond de BWP een nieuw elan. Vanaf 1935 zouden de socialisten, op een klein intermezzo na in 1939, onafgebroken deel uitmaken van de regering en zou hun achterban groeien.
1.4: Het partijpolitieke Vlaams-nationalisme:
Onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog zou in de schoot van de Frontbeweging een politieke partij ontstaan die Vlaams-nationalisten trachtte te verenigen, namelijk de Frontpartij. De te grote meningsverschillen en botsende toekomstvisies op Vlaanderen maakten dat de Vlaamse Beweging van bij het begin versnipperd en zeer divers was. De verschillen tussen minimalisten en maximalisten, passivisten en activisten bleken haast onoverbrugbaar. De Frontpartij behaalde in 1919 nog wel een bescheiden succesje, maar de partij was te marginaal, de partijleiding en achterban te verdeeld en ze miste slagkracht. In 1931, onder invloed van nieuwe denkbeelden uit Italië en Duitsland, stichtte Joris van Severen het Verdinaso (=Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen). Van Severen droomde van een vereniging der Nederlanden en leidde op autoritaire wijze zijn partij die zich duidelijk antiparlementair wou profileren en zich afzette tegen het traditionele model van de parlementaire democratie met een partijenstelsel. Het Verdinaso was autoritair, corporatistisch, militair, maar bovenal marginaal. Nooit kon het Verdinaso op een ruime aanhang rekenen en, mede door de grillige leiding van Van Severen, plaatste het zich in een politiek isolement. De Frontpartij verkeerde begin jaren ’30 in een crisis. De enorme versnippering, interne verdeeldheid, regionale autonomie en specificiteit hadden de partij verlamd. In 1933 ging men over tot een nieuwe krachtenbundeling en een grondige hervorming van het Vlaams-nationalisme en werd het Vlaams Nationaal Verbond (=VNV) opgericht. Het Vlaams-nationalisme had zich een nieuw profiel aangemeten: rechts en autoritair. Van de originele godsvrede was ook niet veel meer te merken want het VNV leunde dicht aan bij de katholieke beginselen en was nog duidelijker antisocialistisch. Het VNV zou het opmerkelijk beter doen bij verkiezingen dan zijn voorgangers, zelfs ondanks de zichtbare tegenstrijdigheden en onzekerheden. Zo waren de meningen verdeeld omtrent de toekomst van Vlaanderen. Sommigen pleitten voor een aansluiting met Nederland, los van het feit dat vrijwel niemand in Nederland deze ambitie ook koesterde. Anderen pleitten dan weer voor een zelfstandig Vlaanderen, al dan niet binnen het Belgische kader. Desalniettemin behaalden de Vlaams-nationalisten nieuwe stijl zestien zetels bij de parlementaire verkiezingen van 1936 en zeventien in 1939.
2) Historische achtergrond van de concentratiepogingen:
Alhoewel er na de verkiezingen van 1936 terug een klassieke tripartite - regering o.l.v. Van Zeeland aan de macht kwam, leek de polarisering tussen links en rechts heviger dan ooit waardoor de parlementaire democratie nog meer onder druk kwam te staan. Er gingen steeds meer stemmen op om alle rechtse politieke krachten te bundelen en zo terug de grootste fractie te worden. Deze vraag tot concentratie kwam uit verschillende hoeken en er waren mensen bij uit de Katholieke Partij, van het VNV (vooral van de gematigde vleugel) en mensen die zich in de schemerzone tussen de twee partijen bevonden. Het was immers duidelijk geworden dat de verstandhouding tussen katholieken en socialisten ver te zoeken was. Formateur Vandervelde onderhandelde enkel met katholiek partijvoorzitter Pierlot en liet meermaals verstaan dat de socialisten niet met de conservatieve katholieken wensten te regeren. Uiteindelijk werden de plooien glad gestreken (althans naar de buitenwereld toe) en werd de tweede regering Van Zeeland geïnstalleerd. Deze regering had een onmiskenbare socialistische stempel wat de wrevel in sommige katholieke middens enkel versterkte. Het was een periode van grote verwarring. Aan alle kanten werd er gesproken van frontvorming en concentratie zonder dat steeds duidelijk was hoe die moest worden opgevat.[11]
Het succes van de Volksfronten in Spanje en Frankrijk inspireerde de Belgische communisten en een minderheid van de socialisten. Al snel zou echter blijken dat het draagvlak voor een Belgisch Volksfront te klein was. Hoewel de communisten in de ogen van de katholieken als een reële bedreiging werden beschouwd, trokken niet alle katholieken dezelfde conclusie. Sommigen probeerden elke vorm van polarisatie te vermijden en de socialisten niet in de armen van de communisten te drijven. Anderen probeerden een rechtse concentratie tot stand te brengen en een nieuwe anti-socialistische regering tot stand te brengen. De katholieke partij was dus een partij met verschillende gezichten wat dan weer gevolgen had voor de houding van de regeringspartners. Van Zeeland zou meermaals oproepen om de nationale concentratie van de drie regeringspartijen niet te ondermijnen, wat de tegenstanders in hun overtuiging sterkte. Emmanuel Gerard maakt in zijn standaardwerk een onderscheid tussen enerzijds de rechtse concentratie die een anti-socialistische regeringscoalitie beoogde en anderzijds de katholieke concentratie die in de eerste plaats een hergroepering van de katholieken in één partijformatie nastreefde.[12]
Een eerste aanzet tot concentratie werd gegeven op het Zesde Katholieke Congres dat plaats vond in Mechelen van 10 tot 13 september 1936 op initiatief van Kardinaal Van Roey. Hoewel dat congres geen expliciet politieke manifestatie was, klonk de oproep om één Vlaams front op christelijke en volkse basis te vormen duidelijk door in de talrijke toespraken. Binnen het VNV pleitte de gematigde vleugel in de persoon van Hendrik Borginon voor een samenwerking over de partijgrenzen heen met gelijkgezinde geesten. Ondanks de goede verkiezingsresultaten zat het VNV nog steeds in een politiek isolement waardoor het nog ver verwijderd was van feitelijke machtsuitoefening. Na twee mislukte avonturen met Rex en met het KVV leek elke kans op machtsuitoefening in het parlement bij voorbaat uitgesloten voor het VNV.
Met Rex werd, ondanks de ogenschijnlijke tegenstellingen, op 6 oktober 1936 een politiek akkoord gesloten. Het akkoord werd afgesloten in het grootste geheim om de partijleden niet voor de borst te stuiten. Tijdens de laatste kiescampagne hadden beide partijen mekaar immers niet gespaard. Waarom gaf VNV-leider De Clercq dan zijn toestemming aan het akkoord? Kwamen de Dietse doelstellingen van het VNV op deze manier niet in het gedrang? De Clercq vreesde echter dat Rex een potentieel concurrent kon worden voor het VNV. Bij de laatste verkiezing had Rex ook relatief goed gescoord in Vlaanderen en uiteindelijk mikten beide partijen gedeeltelijk op hetzelfde publiek. Tegen de afspraken in maakte Degrelle het akkoord bekend, kort na het afsluiten ervan. Om het akkoord te rechtvaardigen sprak De Clercq dat de (tijdelijke) samenwerking paste in de “nieuwe marsrichting” die het VNV insloeg. De kaderleden van de partij en zelfs de radicale achterban slikten de uitleg van hun leider aanvankelijk zonder veel morren.[13] Dit akkoord stierf al gauw een snelle dood vanwege het verzet binnen de partij tegen deze ‘franskiljons’ en het eigengereide optreden van Degrelle. Bovendien was de pers, zowel aan rechter- als aan linkerzijde, zowel in Vlaanderen als in Wallonië niet mals voor beide partijen. In september 1937 werd het akkoord tussen VNV en Rex ontbonden.
Een andere poging van het VNV om een partner te zoeken, was ook al geen lang leven beschoren. Na het Congres van Mechelen waren er gesprekken op gang gekomen onder meer thuis bij de Lokerse notaris Prosper Thuysbaert, waarbij vertegenwoordigers van VNV, Verdinaso, Rex-Vlaanderen, de Vlaamse Concentratie en de Katholieke Unie aanwezig waren. De bekendmaking van het akkoord tussen Rex en VNV en de gewijzigde katholieke partijstructuur brachten schot in de zaak. De Katholieke Partij was in 1936 ‘gefederaliseerd’ en de leiding berustte in handen van een Directorium dat was opgesplitst in een Vlaamse en Waalse vleugel, respectievelijk het Katholiek Vlaams Verbond of Katholieke Vlaamse Volkspartij (KVV) en de Parti Catholique Social (PCS). Na de parlementsverkiezingen van 1936 vreesde de Katholieke Partij dat nog meer Vlamingen de partij de rug zouden keren omdat ze bij het VNV duidelijkere antwoorden kregen op hun vragen. Nu de Katholieke Unie uit twee vleugels bestond, werd het gemakkelijker om langs Vlaamse zijde naar een Vlaams-katholieke concentratie te streven. De avond van de oprichting legde het Vlaamse directorium de verklaring af dat het besloot “in de geest van het congres van Mechelen, de ruimst mogelijke concentratie te bewerken van alle gezonde volkskrachten in Vlaanderen, op een ondubbelzinnige Vlaams-nationale en christelijke grondslag”.[14] Aan de andere kant werd nogmaals het dubbelzinnige imago van de katholieke partij versterkt door de tegenstrijdige verklaringen langs Waalse zijde en door haar regeringsdeelname.
Op 8 december 1936 werd een beginselakkoord opgesteld tussen het KVV en het VNV. De tekst was vaag en op zijn minst dubbelzinnig te noemen. Hoewel het beginselakkoord tussen KVV en VNV een eerder onschuldige verklaring was geweest, bleven velen zich terecht vragen stellen omtrent het engagement van de katholieken. Dat geldt trouwens voor de hele houding van de katholieken. Enerzijds sloten ze met het VNV een politiek akkoord om tot een concentratie van rechtse krachten te komen, maar anderzijds zaten ze in de regering die door datzelfde VNV bestreden en vervloekt werd. Het KVV zat tussen twee vuren en kon daardoor nooit echt duidelijk stelling innemen. Door allerlei oorzaken (het wantrouwen bij VNV-leider De Clercq en de radicale vleugel tegenover een vervlakking van het partijprogramma, het veto van de bisschoppen, de striemende kritiek van het ACW op het VNV) belandde ook dit akkoord in de prullenmand.
Eind 1937 was het VNV dus verder dan ooit van de macht verwijderd. Binnen de partij was er een tweestrijd aan de gang tussen de voorstanders (de gematigde vleugel o.l.v. Borginon daarbij geholpen door het blad Nieuw Vlaanderen) en tegenstanders (de radicale vleugel, inclusief leider Staf De Clercq) van concentratie. De Clercq veroordeelde openlijke elke vorm van concentratie en vreesde voor een vervlakking van de programmapunten en een verzwakking van de positie van het VNV indien ze een soort coalitie zou vormen met de veel grotere Katholieke Partij. Het VNV was een revolutionaire partij en zou dat blijven. De standpunten waren te nemen of te laten en er werd geen water bij de wijn gedaan. Toch slaagde de gematigde vleugel van de partij erin begin 1938 de concentratiegedachte terug op de agenda te zetten. In die mate zelfs dat De Clercq op 13 februari 1938 een negen-puntenprogramma voorstelde waarmee het VNV naar de nakende gemeenteraadsverkiezingen zou trekken:[15]
1. Opzijzetting van alle klein gemeentelijk egoïsme en streven naar een opbouwende streek- en zelfs nationale politiek.
2. Het voeren van een vooruitstrevende sociale, urbanisatie- en huisvestingspolitiek, die onze gemeenten en streken opheffen uit de bestaande achterlijkheid.
3. Waken over de degelijkheid en de nationaal-Vlaamse geest van onze onderwijsinstellingen. Steunen en ontwikkelen van essentieel Vlaamse culturele volksverenigingen en werken.
4. Volledige gelijkstelling tussen vrij en officieel onderwijs en met deze verstande dat alleen toelagen worden verleend aan deze onderwijsinrichtingen waar het gehele complex der schoolinrichtingen, ook de niet gesubsidieerde, de bestaande taalwetten op het onderwijs onderhouden en aldus volledig in al hun afdelingen op Vlaamse grondslag zijn ingericht.
5. Volstrekte toepassing der eentaligheid in alle domeinen van het gemeentelijk leven: bestuur, regies, schouwburgen, enz.
6. Volstrekte vernederlandsing van alle door of namens de gemeente gecontroleerde of gesubsidieerde instellingen of kringen.
7. Benoeming tot gemeentelijke en andere functies van uitsluitend betrouwbare Vlaamse kandidaten, bij voorkeur van hen die voortkomen uit zuiver Vlaamse scholen en opleidingsgestichten, vanaf de periode dat de vernederlandsing werd doorgevoerd.
8. Rehabilitatie en genoegdoening voor gebeurlijke slachtoffers om Vlaams-nationale en activistische redenen, zulks binnen de invloedssfeer der gemeente.
9. Steun verlenen, binnen de mogelijkheden van de gemeentelijke macht in de strijd die gevoerd moet worden te Brussel voor de beveiliging der Vlaamse rechten en belangen.
Hij liet aan de lokale afdelingen het initiatief om eventueel over te gaan tot een samenwerking. Daarbij werd – in theorie - geen enkele politieke groep uitgesloten zolang het negen-puntenprogramma maar geëerbiedigd bleef. De afdelingsleiders mochten voorstellen indienen bij de arrondissementsleiders die de voorstellen zouden bespreken binnen een speciaal in het leven geroepen verkiezingscommissie. Op korte periode was de houding van de VNV-leiding dus drastisch veranderd. Met het oog op de verkiezingen werd de eens zo verketterde concentratiegedachte een reële mogelijkheid waar ernstig over nagedacht diende te worden. De Clercq benadrukte dat het programma geen uitsluiting van bepaalde politieke groepen inhield, net zomin het de onafhankelijkheid van het VNV bedreigde. In de praktijk kwam het antimarxistische karakter van de partij al gauw terug naar boven, zodat als mogelijke partners enkel het KVV en eventueel Rex overbleven. Aanvankelijk bestonden er enige reserves bij het KVV die vertaald werden in de pers. Uiteindelijk verzocht het KVV-directorium haar leden om overal, waar mogelijk, tot samenwerking over te gaan met andere katholieke Vlamingen. De (tijdelijke) samenwerking diende echter louter op lokaal vlak te gebeuren, m.b.t. zuiver gemeentelijke aangelegenheden. De KVV-leiding deed weinig moeite haar opportunisme te verbloemen. Over een nationale concentratie werd met geen woord gerept.
3) Vlaams-nationalisten en gemeenteraadsverkiezingen:
De gemeenteraadsverkiezingen van 1921 en 1926 kunnen zeker geen succes genoemd worden voor de Vlaams-nationalistische familie. In 1921 wisten de Vlaams-nationalisten slechts in een veertigtal gemeenten één of meer zetels te veroveren. Het resultaat lag onder de verwachtingen, zeker na het relatieve succes van de parlementsverkiezingen van 1919. In grote steden zoals Gent, Oostende, Brussel, Mechelen en Sint-Niklaas werd nergens een nationalist zelfs maar verkozen. De verkiezing van 1926 betekende een lichte vooruitgang, maar was allesbehalve opzienbarend. Er werden meer lijsten ingediend en goede resultaten behaald in West-Vlaanderen, het arrondissement Aalst en het Pajottenland; thuisbasis van Staf De Clercq. Desalniettemin waren de resultaten van de Vlaams-nationalisten tijdens de jaren ’20 op gemeentelijk vlak zeer bescheiden.[16]
Toen de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 in aantocht kwamen, was er in die zes jaar sinds de vorige verkiezingen heel wat veranderd en gebeurd. Bij vorige parlementsverkiezingen waren Fronters verkozen in het parlement, maar de Frontpartij stond onder zware druk. Onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog had er steeds een ideologische diversiteit bestaan binnen de rangen van het Vlaams-nationalisme en de Frontpartij. Tijdens de jaren ’20 waren de spanningen echter zo hoog opgelopen dat de partij uiteenviel in een radicale, katholieke groep en een gematigde, niet-confessionele groep. De ideologische versplintering was een feit en zou de desintegratie van de Frontpartij met zich meebrengen. Er waren zoveel regionale verschillen en figuren met botsende belangen in het spel dat er nog nauwelijks sprake kon zijn van een efficiënte, hiërarchische partijstructuur. In 1925 en 1928 werden respectievelijk het Katholiek Vlaams Nationaal Verbond (KVNV) en het Algemeen Vlaams Nationaal Verbond (AVNV) opgericht. Bij de verschillen en gelijkenissen tussen beide ‘partijen’ zal ik niet stilstaan omdat ze weinig relevant zijn voor mijn onderwerp. De oprichting van grotendeels identieke bewegingen toont wel de verregaande versplintering van de ‘moederpartij’ aan. In 1931 werd het Verdinaso gesticht. Deze radicale afscheuring toonde zich de duidelijkste vertegenwoordiger van het fascisme in Vlaanderen. Het Verdinaso kristalliseerde zich rond enkele sleutelbegrippen: antidemocratisch, antiparlementair, militarisme, tegen etatisme, corporatisme; en dit alles onder de autoritaire leiding van Joris Van Severen.
In de literatuur bestaat er een consensus dat het Vlaams-nationalisme vanaf de tweede helft van de jaren ’20 tot begin jaren ’30 in een identiteitscrisis verkeerde. De meningen waren op zijn zachtst gezegd verdeeld over welke richting men moest uitgaan. Er was een gebrek aan eenheid en visie. Deze verwarring en ideologische verdeeldheid vindt men voor die periode ook terug bij andere partijen, maar de Vlaams-nationalisten leden er wellicht het zwaarst onder. De publieke tegenstellingen tussen de radicale Grootneerlandisten en democratische federalisten moet ongetwijfeld voor verwarring hebben gezorgd bij de lokale afdelingen en bij de achterban. Niettemin is er een radicalisering en een algemene verrechtsing van het Vlaams-nationale gedachtegoed merkbaar. Bruno De Wever merkt op dat radicale elementen nooit afwezig zijn geweest, maar dat ze opbotsten tegen een grote ideologische weerstand. Het wegvallen van die weerstand in combinatie met de economische recessie heeft zeker een grote rol gespeeld bij de oprichting van het VNV.[17] Het ongenoegen over de traditionele syndicale organen, de stijgende werkloosheidscijfers en de machteloosheid van de politiek vormden de voedingsbodem voor en verklaren deels de radicalisering. Sociologisch en politiek onderzoek heeft aangetoond dat langdurige recessies (zoals die van de jaren ’30) het wantrouwen verhogen in de democratische bestuursvormen en de traditionele politieke overlegorganen en instellingen. Als reactie gaan politieke leiders de aandacht verleggen naar grote idealen en minder oog hebben voor de realiteit, met een maatschappelijke en politieke polarisering als gevolg.[18] Als we deze kennis toepassen op de Vlaamse situatie anno jaren ’30 lijkt de radicalisering van het Vlaams-nationalisme en de groeiende aantrekkingskracht van een partij als het VNV haast logisch, of toch beter verklaarbaar.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1932 waren niet onmiddellijk de vertaling van die algemene verwarring en vertwijfeling. Nochtans werden de verkiezingen voorafgegaan door een weinig overtuigende campagne. Volgens De Wever was de campagne volledig nationaal gericht.[19] Dat was trouwens ook het geval geweest in 1921 en 1926. De Vlaams-nationalisten hadden moeite om specifieke gemeentelijke thema’s in de campagne te verwerken. Er werden lijsten ingediend in ongeveer tweehonderd veertig gemeenten en in meer dan honderd veertig gemeenten leverde dat één of meer verkozenen op. De Vlaams-nationalisten hadden dus hun aanwezigheid verdubbeld in de lokale besturen in vergelijking met de vorige verkiezing. Wat het Waasland betreft, is de opmerkelijke vooruitgang van het arrondissement Sint-Niklaas het vermelden waard. Onder invloed van enkele lokale populaire figuren behaalden de Vlaams-nationalisten een relatief succes in een regio die voordien een blinde vlek was.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 stonden in het teken van de concentratielijsten; de (tijdelijke) politieke kartels tussen KVV, VNV en/of Rex. Het was vooral de gematigde vleugel van het VNV, in de persoon van Hendrik Elias, die de concentratiegedachte opnieuw op de agenda bracht. Elias had een advies opgesteld voor de gemeenteraadsverkiezingen dat aandacht had voor de specifieke lokale situatie en tevens een ruime mate van autonomie gaf aan de lokale afdelingen en afgevaardigden. De houding die het VNV zou aannemen voor deze verkiezingen werd vrijwel volledig afhankelijk van de lokale omstandigheden en er werd duidelijk rekening gehouden met verschillende scenario’s. In dorpen en gemeenten waar de politieke strijd louter over lokale aangelegenheden werd gevoerd, diende het VNV zich afzijdig te houden. Waar het Vlaams-nationalisme in dergelijke gemeenten al in de lokale politiek betrokken was, moest de houding bepaald worden door “het Vlaams-nationaal belang”. In de gemeenten waar de dorpspolitiek kan plaats maken voor een concentratiepolitiek moest de ontwikkeling van de Vlaams-nationale gedachte de doorslag geven. In belangrijke centra waar de strijd gevoerd werd op uitgesproken politieke thema’s kon deelname overwogen worden als de verkiezingen bevorderlijk waren voor de ontwikkeling van de Vlaams-nationale gedachte. De voorstellen gaven dus speelruimte en flexibiliteit aan de lokale verantwoordelijken. Het was aan hen om te beslissen of een deelname aan de verkiezingen al dan niet in het Vlaams-nationaal belang was. De Wever trekt de conclusie dat het advies van Elias en de anderen tegelijkertijd een voorkeur uitsprak of in de richting ging van onthouding in de kleinere gemeenten en dorpen, en een deelname d.m.v. concentratielijsten in de grotere gemeenten en steden.[20] Het is een piste die verderop aandacht zal krijgen en zeker getoetst zal worden op de gemeenten die ik zelf bestudeerd heb.
Het advies van Elias werd aanvankelijk stil gehouden, maar toen het in artikels in Volk en Staat en Nieuw Vlaanderen ter sprake kwam, bestond al gauw belangstelling voor de concentratiepolitiek bij KVV en VNV. Het wantrouwen en verzet bij beide partijen bleven evenwel ook bestaan. De concentratiegedachte kwam in een stroomversnelling na de toespraak van VNV-leider Staf De Clercq op 13 februari 1938 en de voorstelling van diens – reeds besproken – negen-puntenprogramma. Nu ook De Clercq, die nochtans aanleunde bij de radicale vleugel, gewonnen leek voor de concentratiegedachte, lag de weg open voor kartelvorming. Het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat zelfs De Clercq, die kort voordien nog een hevig tegenstander van concentratie was, zich pragmatischer opstelde. Misschien had de gematigde strekking binnen de partij haar leider kunnen overtuigen of misschien besefte De Clercq dat deze verkiezingen wellicht een laatste kans waren om het VNV uit zijn politiek isolement te trekken. Dat het VNV zich pragmatischer of soepeler opstelde, betekende zeker niet dat iedereen binnen de partij overtuigd was. De radicale elementen binnen de partij verdedigden dan wel de koerswijziging, maar in verschillende artikels bleef het fascistische, anti-Belgische karakter de toon voeren; zoals blijkt uit onderstaand fragment:
“Wij willen de macht. Revolutie zonder macht is ondenkbaar. (…) Om een idee uit het grauwe rijk der theorieën tot vlees en bloed te maken in het bittere dagelijkse leven is een sterke harde arm noodzakelijk. Deze sterke arm… moet het VNV worden. (…) Het VNV is overtuigd, niet alleen dat zijn doelstelling de juiste is, maar ook dat ze de enige juiste is. Daarom streven wij naar totale macht, in functie van de nieuwe wereldbeschouwing. (…) De middelen om het doel te bereiken worden door de leiding bepaald en vastgelegd. Deze middelen zijn thans de wettelijke. Morgen kunnen het andere zijn. Middelen verschillen volgens de omstandigheden, alleen het doel dient onveranderd hetzelfde te blijven.”[21]
Het hoeft niet te verwonderen dat dergelijke taal bij velen binnen het KVV kwaad bloed zette. Sommige VNV’ers deden geen enkele moeite om hun opportunisme te verbloemen. Hetzelfde kan echter gezegd worden van de leiding van het KVV. Op 20 maart 1938 reageerde Alfons Verbist namens het KVV-Directorium. Het Directorium besliste dat samenwerking en het vormen van allianties voor de gemeenteraadsverkiezingen kon, maar liet niet na erbij te vermelden dat gemeentelijke en nationale aangelegenheden strikt gescheiden moesten blijven. Niettemin het wederzijdse wantrouwen en opportunisme gaven beide partijleidingen uiteindelijk toch hun fiat om gezamenlijke lijsten te vormen op lokaal vlak. De verantwoordelijkheid en beslissing om al dan niet concentratielijsten samen te stellen, kwam dus uiteindelijk bij de lokale afgevaardigden en afdelingen te liggen. Of het opportunisme van het (tijdelijke) verstandshuwelijk ook zo manifest aanwezig was op gemeentelijk niveau is één van de centrale vragen waarop deze verhandeling een antwoord tracht te formuleren. Heerste er op lokaal vlak evenveel wantrouwen jegens elkaar als op nationaal niveau? Of waren de regelmatige en vlottere contacten over de partijgrenzen heen – eigen aan de gemeentepolitiek – een voorwaarde voor het al dan niet gemakkelijk vormen van concentratielijsten?
Een analyse van de verkiezingsuitslagen toont duidelijk aan dat het concentratie-experiment een mislukt avontuur over de hele lijn was geweest. Op enkele lokale successen na, was het doel niet bereikt. Volgens vrijwel alle pers waren de resultaten ondermaats. Enkel VNV-blad Volk en Staat deed euforisch over de verkiezingsuitslag van het VNV, maar zelfs een concentratiegezind blad als Nieuw Vlaanderen vertoonde ontgoocheling in haar commentaren. Hoewel het VNV er in de meeste gemeenten wel op vooruit ging, lagen de uitslagen ver onder de vooraf gekoesterde verwachtingen. Op een machtsgreep via legale weg moest het VNV blijkbaar niet rekenen.[22]
Bij de vier gemeenteraadsverkiezingen tijdens het interbellum waren de Vlaams-nationalisten er steeds, geleidelijk aan, op vooruitgegaan. De gewenste resultaten bleven, ondanks de langzame progressie, echter uit. Het VNV had bij de laatste gemeenteraadsverkiezing voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in ongeveer één op vier Vlaamse gemeenten kandidaten. In ongeveer één op vijf gemeenten slaagde de partij er in verkozenen te behalen.[23] De resultaten in de steden vielen tegen en op de plaatsen waar het Vlaams-nationalisme al sterk stond, trad stagnatie op. De concentratiebeweging had niet gebracht wat er van verwacht werd. Hoewel er op sommige plaatsen banden waren gesmeed tussen katholieken en Vlaams-nationalisten, had de verkiezingsstrijd de relaties tussen de nationale partijleidingen verzuurd en werden er lessen getrokken uit het concentratie-experiment. Het VNV stond na de verkiezingen eens te meer geïsoleerd en zou pas tijdens de bezetting en door de collaboratie terug een rol van betekenis gaan spelen op gemeentelijk en nationaal vlak.
4) Het arrondissement Sint-Niklaas:
Na de oprichting van het VNV in 1933 gaf Staf De Clercq aan propagandaleider Tollenaere de opdracht de verschillende arrondissementen te bespreken. Tollenaere schreef eind 1933 dat de resultaten voor het arrondissement “niet schitterend” waren. De Clercq zelf noemde Sint-Niklaas eind 1934 een “zwak arrondissement”.[24] Volgens Tollenaere waren de zwakke resultaten te wijten aan een afkeer voor toenmalig leider Elias. De VNV-leider had een andere verklaring voor het feit dat het VNV slechts na de parlementsverkiezingen van 1936 voet aan grond kreeg in het Waasland. Enerzijds zou Victor Leemans, een lokale invloedrijke figuur, huiverig staan tegenover het VNV; anderzijds moest men in het Waasland niet veel weten van de bemoeizucht vanuit het sterke VNV-arrondissement Aalst. De uitleg van Elias lijkt op het eerste zicht aannemelijk. Leemans was aanvankelijk zeker geen trouw volgeling van het VNV. Onderwijzer Leemans was de man achter het blad Jong Dietsland en koesterde een meer dan gewone sympathie voor Verdinaso.
Pas na de Landdag van 1935 zou er in het arrondissement Sint-Niklaas een VNV-afdeling opgericht worden onder leiding van Dr. Gerard De Rijker. Jan Seghers en Gerard De Paep waren twee dominante en invloedrijke figuren die eveneens betrokken waren bij de installering van het VNV in het Waasland. Seghers, Leemans en De Paep zijn slechts de bekendste vertegenwoordigers van een nieuwe lichting jonge en ambitieuze politici die het Vlaams-nationalisme in het Waasland een nieuwe dynamiek trachtten te geven, maar daarover verder meer. Desalniettemin zou het arrondissement Sint-Niklaas een zwakke schakel blijven in de VNV-organisatie. Hendrik Elias schreef in 1937 in een intern rapport dat het hele Waasland afzijdig stond van de partij.[25]
5) Het kiessysteem en reglementering i.v.m. de gemeenteraadsverkiezingen:
Sinds 1830 heeft het Belgische kiessysteem een lange weg afgelegd waarbij het verschillende (r)evoluties onderging. Daarom is het aangeraden duiding te geven bij het vigerende kiessysteem anno jaren ’30, voor wat de gemeenteraadsverkiezingen betreft.
In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen verscheen in “De Oost-Vlaming” een bijlage van 2 pagina’s waarin alle praktische informatie, reglementering en andere formaliteiten i.v.m. die verkiezingen uit de doeken wordt gedaan.[26] Om een beter idee te krijgen van de situatie tijdens de jaren ’30 en om anachronistische redeneringen te vermijden, zal ik kort ingaan op het kiessysteem voor de gemeenteraadsverkiezingen tijdens het interbellum.[27]
Wie mag er kiezen? Alle Belgen, zowel man als vrouw (vrouwen kregen in 1921 stemrecht, zij het enkel op gemeentelijk vlak), die 21 jaar zijn en minstens zes maanden hun woonplaats in de gemeente hebben.
Wie is verkiesbaar? Alle mannen en vrouwen die Belg zijn, de ouderdom van 25 jaar bereikt hebben en hun burgerlijke woonplaats in die gemeente hebben waar ze opkomen. Op de talrijke uitzonderingen en gevallen van onverkiesbaarheid zal ik niet verder ingaan. Grosso modo kunnen we twee groepen onderscheiden. Zij die onverkiesbaar zijn omdat het gerecht hen van hun kiesrecht ontzet heeft en zij wiens kiesbevoegdheden krachtens artikel 21 van het Kieswetboek tijdelijk geschorst zijn. Daarnaast kan er ook sprake zijn van onverenigbaarheid in de gemeenteraad wegens verwantschap en/of het bekleden van sommige ambten. Concreet betekent dat voor het eerste geval dat in gemeenten met minder dan 1200 inwoners er geen bloed- en aanverwanten tot in de tweede graad tegelijkertijd in de gemeenteraad mogen zetelen. Voor gemeenten met meer dan 1200 inwoners loopt dat zelfs op tot en met de derde graad. Echtgenoten mogen nooit terzelfder tijd in de gemeenteraad zetelen. Tijdens het interbellum bestond er ook een verbod op accumulatie van sommige ambten. Zo mocht men bijvoorbeeld niet in de provincieraad én in de gemeenteraad zetelen of militair zijn.
Hoe mag de kiezer stemmen? De kiezer mag zoveel stemmen uitbrengen als er zetels te begeven zijn. Zowel lijststemmen, één of meer naamstemmen als stemmen op verschillende kandidaten op verschillende lijsten kunnen uitgebracht worden. De kandidatenlijsten bevatten de naam, het beroep en het adres van de kandidaten. Deze lijsten ondergingen ook een hele evolutie. Na 1921 werd de volgorde der lijsten steeds bepaald door een loting. De plaats van de kandidaten op de lijst is sinds 1921 cruciaal om verkozen te worden. De eerste plaatsen zijn de zogenaamde verkiesbare plaatsen, m.a.w. zij zijn bijna zeker van een zetel. Door de voorkeurstem kan de kiezer echter in belangrijke mate bepalen wie als raadslid wordt geïnstalleerd. Via een lijststem drukt de kiezer zijn goedkeuring uit omtrent de volgorde van de lijst.
Uit hoeveel leden bestaat de gemeenteraad? Minimaal bestaat een gemeenteraad uit 7 leden, maximaal uit 45. Er zijn 2 schepenen in gemeenten van 10.000 inwoners en minder, 3 in die van 10.000 tot 20.000, 4 in die van 20.000 tot 50.000, 5 in die van 50.000 tot 150.000 en 6 in die met een bevolking met meer dan 150.000 inwoners.
Hoe worden de zetels verdeeld? De stemmenaantallen per lijst werden vanaf de nieuwe kieswetten omgezet in gemeenteraadszetels op basis van de evenredige vertegenwoordiging. Na 1921 werd het zetelverdelingsysteem D’Hondt vervangen door het systeem Imperiali (genoemd naar Pierre Imperiali, katholiek volksvertegenwoordiger, 1912-1919) voor de gemeenteraadsverkiezingen. Dat zit als volgt in elkaar. Het kiescijfer van elke lijst (= totaal aantal stemmen) wordt achtereenvolgens gedeeld door 1, 1 ½, 2, 2 ½, 3, 3 ½, enz. De quotiënten die zo worden bekomen, worden gerangschikt naar grootte tot beloop van een totaal aantal quotiënten, gelijk aan het aantal te verdelen zetels. Door aan elke lijst zoveel zetels toe te kennen als het kiescijfer quotiënten heeft opgeleverd, gelijk aan of hoger dan het laatste nuttige quotiënt, geschiedt de verdeling van zetels onder de lijsten.[28]
Door de democratische werking die uitging van de stemrechtuitbreiding en van de volledige toepassing van de evenredige zetelverdeling, zijn de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen voor en na 1921 moeilijk te vergelijken. Deze wijziging van het kiessysteem zorgde voor een totaal ander beeld van de gemeentepolitiek in België. Nieuwe en kleinere partijen kregen door het nieuwe systeem een betere kans op een zetel te veroveren in de gemeenteraad. Een tendens die een eerste maal duidelijk naar voren komt met de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 wanneer partijen zoals Rex, de KP en Vlaams-nationalistische groeperingen (later het VNV) hun eerste electorale successen boeken op lokaal niveau. Door het principe van één stem per kiezer kregen bijvoorbeeld arbeiderspartijen de kans om hun electorale sterkte proportioneel in raadsleden om te zetten en zo op een meer volwaardige manier aan het lokale bestuur deel te nemen. Ondanks het feit dat ook de nieuwe wijze van zetelverdeling uiteindelijk de grote partijen dikwijls bevoordeelde en nog steeds de vorming van homogene meerderheden stimuleerde, maakten vele gemeenten kennis met het begrip coalitievorming.
6) Coalitievorming en spelregels:
In de politieke wetenschappen onderscheidt men een aantal type-coalities die gebaseerd zijn op de zogenaamde speltheorie. Deze theorie houdt in dat de verschillende partijen worden beschouwd als spelers in een competitie om de macht. Traditioneel worden vier modellen onderscheiden. De minimal winning coalities zijn allianties waarbij geen partijen aanwezig zijn die niet broodnodig zijn om de coalitie een meerderheid in de raad te garanderen. Coalities van het type minimal number of parties tellen het kleinste aantal partijen dat voldoende is om een absolute meerderheid te hebben. Een groter aantal partijen zou de onderhandelings- en compromiskosten immers opdrijven. Coalities die gebaseerd zijn op het minimal weight principe vormen het derde model. Dit model kent in de gemeenteraad de kleinst mogelijke meerderheid. Coalities van het minimal policy range type tenslotte zijn niet zozeer gestoeld op numerieke verhoudingen, maar op de ideologische afstand tussen de betrokken partijen. Dit model gaat uit van de veronderstelling dat partijen bondgenootschappen zullen opzetten waarbij ze er naar streven zo weinig mogelijk compromissen te moeten sluiten op het ideologische vlak. Ze zullen m.a.w. een coalitiepartner moeten zoeken die inhoudelijk zo dicht mogelijk bij hen aanleunt. Studies lijken aan te tonen dat het laatste, ideologisch geïnspireerde, model minder voorkomt dan de eerste, eerder kwantitatieve modellen. Daarbij dient echter terecht opgemerkt te worden dat de volledige realiteit niet kan worden gevat in deze kwantitatieve modellen. Bijna altijd spelen kwalitatief georiënteerde factoren een niet te onderschatten rol. Persoonlijke relaties of ervaringen uit het verleden kunnen al dan niet een hypotheek leggen op bepaalde bestuursvormen. Om al deze elementen op hun waarde correct in te schatten, is dieper onderzoek nodig.
“Samengevat: eigenlijk is er maar één indicator die wijst op een zekere nationalisering van de gemeentepolitiek en dat is de simpele aanwezigheid van de lokale afdelingen van de nationale partijen. De andere gebruikte indicatoren (het ideologische, de partijstructuren, de coalitievorming en de verschillen in de verkiezingsuitslagen) wijzen daarentegen op aanzienlijke verschillen tussen de strijd om het lokale politieke erf en het nationale strijdtoneel. Gemeentepolitiek is en blijft vooralsnog gemeentepolitiek.”[29]
Laat duidelijk zijn dat deze stelling voor discussie vatbaar is. Toch toont behoorlijk wat onderzoek aan dat er niet vaak sprake is van een sterke nationale greep op de lokale afdelingen van de verschillende partijen. Er is geen noodzakelijk verband tussen de regeringscoalities en de bestuursmeerderheden op gemeentelijk niveau. Bovendien spelen, meer dan op nationaal niveau, persoonlijke relaties vaak een belangrijke rol bij het vormen van een bestuursmeerderheid. Het is dus niet evident om uit te maken wat nu belangrijker is bij de totstandkoming van een coalitie: louter electoraal rekenwerk of persoonlijke, al dan niet ideologisch gekleurde, relaties. De uniciteit van elke gemeente vormt daarbij nog een extra hinderpaal.
HOOFDSTUK 2: VOORSTELLING VAN DE GEMEENTEN:
In Sint-Niklaas werd het politieke leven tijdens het interbellum grotendeels beheerst door twee partijen: de katholieke en de socialistische partij. Sint-Niklaas was een provinciestad die traditioneel bestuurd werd door de katholieke partij. Vanaf het eind van de 19de eeuw verschijnt er naast de liberale ook een socialistische partij. Vooral de socialistische partij kent een gestage ontwikkeling en wordt een te duchten concurrent voor de katholieken na de Eerste Wereldoorlog, zij het steeds van op de oppositiebanken. In de nasleep van het activisme ontstond na de oorlog ook in Sint-Niklaas een Frontpartij. Ondanks zijn intense socio-culturele werking zal de partij steeds in de marge blijven en nooit echt doorbreken. Desalniettemin zullen de Vlaams-nationalisten tweemaal een rol van belang spelen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 en 1938. Tussen de twee wereldoorlogen kan de politieke strijd dus grotendeels herleid worden tot de katholieke en socialistische partij. De katholieke partij zal in Sint-Niklaas gedurende het hele interbellum voortdurend in het gemeentebestuur zitten en de stad staat heel die periode onder het bewind van een katholiek burgemeester. De socialisten, de grootste politieke tegenstander, zullen tot 1938 steeds veroordeeld zijn tot de oppositiebanken. De opname van de BWP in het schepencollege in 1938 is echter een logische stap in een langer proces. Na de Eerste Wereldoorlog begint de BWP in Sint-Niklaas, o.l.v. August De Block, aan een electorale opmars die culmineert in de verkiezingsuitslag van 1938.
1.1: Vlaams-nationalisme in Sint-Niklaas:
Hoewel Sint-Niklaas de thuisbasis was van enkele activisten en bekende Fronters, heeft het Vlaams-nationalisme er nooit echt voet aan de grond gekregen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Sint-Niklaas al eens als “een activistisch bolwerk” omschreven door de aanwezigheid van enkele vooraanstaande figuren zoals dr. J. De Belie sr., dr. R. Speleers, dr. A. Elewaut, A. Van Lierde, A. Borms en K. Heynderickx.[30] Toch had de Frontpartij na de oorlog de grootste moeite om een partij te vormen en genoeg mensen achter zich te verzamelen om met een lijst naar de gemeenteraadsverkiezingen te trekken. Op 14 augustus 1918 vindt in Sint-Niklaas een vergadering plaats met als doel in het Waasland een afdeling van het Vlaamse Front (Frontpartij) te stichten. Enkele jaren later worden, naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen van 1921, afdelingen gesticht in Sint-Niklaas, Steendorp en Bazel. Het bestuur van de Sint-Niklase Frontpartij was bij de oprichting in handen van enkele oud-frontsoldaten en voormalige activisten. Hoewel er een potentieel kiespubliek voor de Frontpartij bestond, behaalt de Frontpartij in 1921 en in 1926 povere resultaten in Sint-Niklaas. Ondanks de aanwezigheid van verschillende activisten liggen de uitslagen ver onder het gemiddelde van het Waasland. Volgens Dewulf was de vreugde groot toen in 1930-31 drie nieuwe jonge academici (Verniers, De Belie jr. en Melis) zich bij “de strijders van het eerste uur” voegden.[31] Dit wijst volgens mij op het feit dat de Frontpartij in Sint-Niklaas verouderd was en niet meer genoeg aantrekkingskracht bezat bij het kiespubliek. De komst van drie nieuwe jonge gezichten zou misschien een nieuw elan kunnen geven aan het Vlaams-nationalisme in de stad en de partij uit de marge kunnen halen.
Een andere sleutelfiguur van het Vlaams-nationalisme in Sint-Niklaas, zij het niet zozeer op partijpolitiek vlak, was Willem Melis. Willem Melis, geboren te Kemzeke in 1907 en opgegroeid in een Vlaamsgezind, bij het activisme aanleunend milieu, liep vanaf 1918 school aan het Klein Seminarie Sint-Jozef in Sint-Niklaas; in de volksmond beter bekend als het College. Het seminarie had een Vlaamsgezinde reputatie en traditie. Melis werd er onmiddellijk opgenomen in de Wase Studentengilde; een organisatie die tijdens de Rodenbachperiode was opgericht en een leerschool was geweest voor alle belangrijke Wase activisten (Elewaut, Borms, Van Lierde, De Belie, enz.). Latere invloedrijke figuren van de Sint-Niklase katholieke partij zoals Van Haver en Heyman zaten eveneens in de gilde. In 1926 ging Melis rechten studeren in Leuven en raakte daar betrokken in het Vlaamse katholieke studentenleven, o.a. door op het secretariaat van het AKVS te helpen en voor het studentenblad Ons Leven te schrijven. Onmiddellijk na zijn studies kon Melis zijn stage doen op het kantoor van zijn oom, P.M.Orban, in Sint-Niklaas, waar hij lid werd van het lokale Vlaamse Front.[32]
Melis voelde zich aangetrokken tot de ideeën die Joris Van Severen verspreidde en wat later zou hij ook met Hendrik Elias in contact komen. Zijn Groot-Nederlandse opvattingen en persoonlijke sympathieën leidden Willem Melis bijna automatisch naar het Verdinaso, en dus niet naar het VNV. In 1933 werd hij gewestleider van het Verdinaso in het Land van Waas. Melis zou zich steeds geremd voelen door het politieke isolement van het Verdinaso en zou steeds naar geestesverwanten blijven zoeken: mensen uit het VNV, katholieken, Fronters; zolang ze maar dezelfde Groot-Nederlandse visie koesterden. Willem Melis had veel soepelere opvattingen dan de autoritaire strekking binnen het Verdinaso. Vooral ten tijde van de Vlaamse concentratiepogingen had hij zich laten kenmerken door een gematigde, pragmatische houding. Meermaals kwam hij in aanvaring met de leiding van de Dinaso Militantenorde en steeds bleef hij hopen dat het Verdinaso minder stroef en strikt zou worden. Om die redenen richtte hij in Sint-Niklaas het Comité voor Politieke en Sociaal-Economische Voorlichting op. Dat comité bestond uit figuren van zowel de katholieke partij, het VNV als het Verdinaso. Regelmatig kwamen er sprekers uit diverse partijen en bewegingen langs, zij het wel steeds uit rechtse, katholieke, Vlaamse hoek. Uiteindelijk zou Melis in 1939 uit het Verdinaso stappen als gevolg van het slepende politieke en maatschappelijke isolement. Het grote dilemma voor Verdinaso-lid Melis lag in het feit dat de leiding van het Verdinaso een concentratie van alle Vlaamse krachten zag in een concentratie in het Verdinaso (= aansluiten of ophoepelen), terwijl Melis een samenwerking zocht over partijgrenzen heen.[33]
Dat er in Sint-Niklaas nooit echt sprake is geweest van een doorbraak van het Vlaams-nationalisme kan verklaard worden aan de hand van enkele factoren. Een belangrijke oorzaak voor de magere verkiezingsresultaten is de versplintering van het partijpolitieke Vlaams-nationalisme, zowel op organisatorisch als op ideologisch vlak. De Frontpartij kampte met een gebrek aan coherentie, leiderschap en duidelijkheid. In de ogen van de buitenwereld was de Frontpartij nog altijd een afscheuring van de katholieke partij. De partij had niet genoeg inhoud en miste een eigen herkenbaar gezicht. Dit probleem doet zich evenwel niet alleen in Sint-Niklaas voor, maar is een algemeen probleem voor de Vlaams-nationalisten, zowel op gemeentelijk als op nationaal vlak. Er moet dus nog een andere verklaring zijn voor de specifieke situatie in Sint-Niklaas. Deze moeten we zoeken bij de andere partijen en in het bijzonder de katholieke partij.
1.2: De katholieke partij te Sint-Niklaas:
Het grote probleem voor de Vlaams-nationalistische politici in Sint-Niklaas was het feit dat de katholieke partij in Sint-Niklaas een uitgesproken Vlaamsgezind imago had. Dat maakte het voor de nationalisten moeilijker om zich te kunnen onderscheiden en zich duidelijk te profileren. De katholieke partij in Sint-Niklaas was dus een geduchte concurrent voor de Fronters omdat ze deels in dezelfde vijver van kiezers viste. Natuurlijk kan de katholieke partij in zijn geheel niet over dezelfde kam geschoren worden. Voor dat Vlaamsgezinde imago waren vooral de jongeren binnen de partij verantwoordelijk, maar ook vooraanstaande figuren zoals later burgemeester en minister Heyman. Zo was het Heyman die het debat omtrent de vernederlandsing van de Gentse Universiteit aanzwengelde binnen de gemeenteraad.[34] Binnen de katholieke partij was een nieuwe generatie opgestaan die nieuwe accenten zou leggen en in Sint-Niklaas de bijnaam “de Drie Vlaamse Musketiers” meekreeg. Deze drie musketiers waren Van Gerven, Van Haver (de latere “oorlogsburgemeester”) en Orban (de neef van toenmalig burgemeester De Smedt). Deze politieke nieuwkomers hadden hun sporen reeds verdiend in het Vlaamse Studentenleven en zorgden voor een dynamiek binnen de meer traditionele gelederen van de partij. In Sint-Niklaas bestond bovendien een uitgebreid socio-cultureel netwerk waar gelijkgestemden elkaar ontmoetten, over de partijgrenzen heen. Verenigingen zoals het Davidsfonds of de Vlaamse Oud Strijders (VOS) waren daarbij zeer belangrijk en stimuleerden de contacten tussen Vlaamsgezinde figuren. Een belangrijke dynamiek ging uit van de Vereniging voor Vlaamse Oudstrijders. Deze vereniging was aanvankelijk sterk pacifistisch en apolitiek, maar zou vanaf begin jaren ’30 radicaliseren en grijpen naar de uitgesproken Vlaams-nationalistische actie. In 1922 richtte de VOS een toneelgroep op. Dat mensen van verschillende partijen elkaar in het verenigingsleven vonden, wordt duidelijk uit de ledenlijst. Zowel katholiek burgemeester De Smedt en gemeenteraadslid De Vidts alsook de activisten Van den Bulck en De Belie waren erelid van de organisatie. Het bewijst nogmaals het Vlaamse karakter van de katholieke partij te Sint-Niklaas. Niet alleen de katholieke partij ontpopte zich als een concurrent voor de Vlaams-nationalisten, er loerde zelfs gevaar vanuit de linkerzijde.
1.3: De socialistische partij te Sint-Niklaas:
In 1919 werd de nauwelijks 26-jarige August De Block aangesteld als secretaris en even later als voorzitter van de BWP-afdeling te Sint-Niklaas. Onder zijn bewind zou er een grondige professionalisering en modernisering van het partijkader komen. Bij de laatste wetgevende verkiezingen voor de oorlog – in 1914 – hadden de liberalen en socialisten in het arrondissement Sint-Niklaas een kartel gevormd. Onmiddellijk na de oorlog – in 1919 – kwamen de socialisten in het arrondissement Sint-Niklaas alleen op voor de wetgevende verkiezingen en behaalden zo’n 22%. Hun succes lag vooral in Sint-Niklaas en Temse. Het beoogde doel – de katholieke meerderheid breken – zou pas met de wetgevende verkiezingen van 1936 bereikt worden voor wat betreft het hele arrondissement en met de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 voor Sint-Niklaas zelf, maar desalniettemin was de BWP zeer tevreden met de uitslag.[35] Sint-Niklaas werd tijdens het interbellum wel eens de ‘rode metropool’ van het Waasland genoemd. De socialistische partij in Sint-Niklaas kon rekenen op een ruime aanhang, het arrondissementscommissariaat was er gevestigd, net als de redactie van het socialistische blad De Volksstem. Vanuit de stad werd een intense propaganda-activiteit georganiseerd naar de omliggende plattelandsgemeenten, en in het bijzonder Stekene, De Klinge, Kieldrecht en Beveren. Vooral Beveren (“het meest reactionaire nest van ons gewest”) werd geviseerd. De katholieke partij had er een overweldigende dominantie. Toch slaagde de BWP er in om er vanuit Sint-Niklaas een Volkshuis te stichten in 1921. Bovendien haalde de BWP-fractie er, met de steun vanuit Sint-Niklaas, in 1921 en 1926 respectievelijk twee en drie zetels. In 1932 werden in Stekene, De Klinge en Kieldrecht voor het eerst socialistische lijsten ingediend, maar nergens werd ook maar één zetel behaald. Vooral in Steken was de haat tegenover de BWP groot bij de bevolking.[36]
De gemeenteraadsverkiezingen van 1921 betekenden de doorbraak voor de socialisten in Sint-Niklaas: er werden maar liefst acht zetels behaald. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1926 diende de BWP een quasi identieke lijst in en werd het zelfde resultaat (acht zetels) behaald. Tussen 1921 en 1934 zou de BWP in een soort politieke patstelling zitten. Enerzijds was ze de grootste oppositiepartij en deed ze het met haar acht zetels zeker niet slecht voor een socialistische partij, in vergelijking met andere gemeenten. Tussen de beide Wereldoorlogen kwam de socialistische beweging in Sint-Niklaas in een stroomversnelling. August De Block speelde daarbij een vooraanstaande rol. Vrijwel alle propaganda-initiatieven en politieke stellingnamen tussen 1921 en 1934 van de Sint-Niklase socialisten droegen zijn stempel. De Block slaagde er als lijsttrekker in de partij er op vooruit te doen gaan, zodat in 1932 de electorale kloof tussen katholieken en socialisten zo goed als gedicht was; daar waar die in 1921 nog meer dan 20% bedroeg. In 1932 hadden de socialisten evenveel zetels behaald als de katholieken waardoor de socialisten wel heel dicht bij de burgemeesterssjerp kwamen. Anderzijds ging de socialistische partij ook niet echt meer vooruit en bleef er een katholieke meerderheid aan de macht in Sint-Niklaas. In 1934 stapte De Block over naar de nationale politiek. Zijn vertrek liet geen onoverkomelijke leegte na zoals blijkt uit de prima resultaten die de socialisten in Sint-Niklaas bleven halen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1938, toen ze voor de eerste maal effectief in het schepencollege zetelden.
Dat de socialisten in 1938 samen met de katholieken de bestuursmeerderheid vormden, mag wel opmerkelijk genoemd worden. Gedurende het interbellum hadden socialisten en katholieken steeds tegenover elkaar gestaan. Onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog had de socialistische partij zich ontpopt als een geducht tegenstander en tot aan de verkiezingen van 1938 was ze steeds de eeuwige oppositiepartij geweest. Meermaals kwam de BWP in aanvaring met de katholieke partij tijdens zittingen van de gemeenteraad. Vanaf 1922 zou de BWP zich uit protest verschillende malen onthouden bij de jaarlijkse goedkeuringen van de begroting. Bovendien hekelde ze meermaals de uitsluiting van de BWP bij het besturen van de stad en eiste ze een betere vertegenwoordiging in commissies en besturen. Een andere gebruikte techniek was de onthouding bij de verkiezing van de schepenen na gemeenteraadsverkiezingen.
“Tijdens de zes jaren die verloopen zijn, hebben wij altijd matig oppositie gemaakt. Die houding zullen wij blijven behouden. Niettegenstaande dit, zijn de socialistische leden stelselmatig uit alle ondergeschikte besturen uitgesloten geweest. Het bestuur der stad zal in dezelfde handen blijven, alhoewel eigenlijk geen werkman in den Schepenraad zetelt, niettegenstaande de meerderheid van den raad bestaat uit 8 socialistische werklieden en 3 democraten. De toestand zal onveranderd blijven en om die reden nemen wij geen deel aan de kiezing en verlaten wij de zaal.”[37]
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 was het ongenoegen aan socialistische zijde nog luider dan de vorige keer. Tijdens de eerste zitting van 1933 nam BWP-fractieleider De Block het woord en wees nogmaals op de bereidheid tot meeregeren, die echter wederom werd genegeerd. Bovendien was het de wens van de kiezers geweest om de socialisten in het stadsbestuur te zien. Volgens De Block hadden de jongste verkiezingen bewezen dat de bevolking van Sint-Niklaas de bestuursmethoden van het huidige bestuurscollege afwees. Maar boven alles was de overstap van Vlaams-nationalist Verniers naar de katholieke partij – en zo de katholieke partij een numerieke meerderheid bezorgde – de socialisten een doorn in het oog. Verniers en de katholieke partij moesten het in de komende zes jaar dan ook meermaals ontgelden.
De socialistische partij in Sint-Niklaas was uiteraard geen aanhanger van het Vlaams-nationalisme en telde ook geen, zoals bij de katholieke partij, overtuigde flaminganten in haar rangen, maar was zeker ook niet ongevoelig voor Vlaamse accenten. Het was vooral partijleider August De Block die verantwoordelijk was voor dat relatief Vlaamsgezinde imago van de Sint-Niklase BWP. Tijdens het interbellum kan men de BWP zeker niet verdenken van een overdreven flamingantisme, althans toch niet op nationaal niveau. Op gemeentelijk niveau verschilde dat al eens. In Sint-Niklaas kon men, zoals gezegd, dus spreken van een socialistisch flamingantisme met De Block als bezieler. Net als Camille Huysmans beschouwde De Block de Vlaamse kwestie als een sociale kwestie. Zo gaf De Block bijvoorbeeld een marxistische invulling aan de Guldensporenslag. In zijn ogen was dat een strijd van het volk geweest om democratie. Toch zou de BWP-fractie nooit deelnemen aan te sterk Vlaamsgezinde manifestaties uit afkeer voor de traditionele sterke verwevenheid tussen flamingantisme en katholicisme en de organiserende hand van de VOS die er vaak achter zat. In de gemeenteraad daarentegen ontpopte de BWP, en dan vooral De Block, zich soms als grote verdediger van de Vlaamse belangen. Zeker toen de Katholieke Partij iets minder uitgesproken Vlaamsgezind was geworden nadat Heyman – die minister was geworden - werd vervangen door Hebbinckhuys. Vanaf 1928 zouden De Block en de BWP meermaals tussenkomen: moties van de VOS werden goedgekeurd, de vraag van het Davidsfonds en de VTB om eentalige straatnaamborden werd gesteund, maar ook in grotere, meer ideologische kwesties zat de BWP op dezelfde golflengte als Vlaamsgezinden. De eis om amnestie, de vernederlandsing van de Gentse universiteit, enz. Net als Vlaams-nationalisten was De Block niet zo opgezet met de eeuwviering van België in 1930. De Block zou zich bij de stemmingen daarover onthouden omdat “de werkman geen reden heeft tot feest vieren en te jubelen omdat hij (=De Block, JDL) als Vlaming (vond dat) de taalkwestie ver was van voldoening te geven”.[38]
Conclusie:
De Vlaams-nationalisten werden niet alleen belaagd door de andere partijen, maar ook door elementen van binnen de partij. Zoals reeds gezegd kampten de Vlaams-nationalisten met een imagoprobleem. De andere twee traditionele partijen beschikten over een Vlaamsgezinde vleugel en bovendien was de Frontpartij in Sint-Niklaas hopeloos verdeeld. Bij de bevolking leefde nog steeds sterk de idee dat de Frontpartij niets meer was dan een afscheuring van de katholieke partij. Bovendien waren er herhaaldelijk conflicten tussen de oude garde en de nieuwe jongere generatie wat de eenheid in handelen naar de buitenwereld toe en het beeld van de partij ook al niet ten goede kwam. In dat opzicht is de kwestie Verniers zeker het vermelden waard.
1.4: De gemeenteraadsverkiezingen van 1932: de kwestie Verniers:
De gemeenteraadsverkiezingen van 1932 betekenen een keerpunt voor het Vlaams-nationalisme in Sint-Niklaas en bij uitbreiding het Waasland. In de aanloop naar die verkiezingen worden de Vlaams-nationalistische rangen in vele Wase gemeenten versterkt door een nieuwe generatie van jonge en ambitieuze politici. Bepalende figuren zijn Dr. Gerard Verniers, Dr. Jozef De Belie jr. en advocaat Willem Melis uit Sint-Niklaas, Gerard De Paep uit Beveren, Jan Seghers uit De Klinge en Geert De Rijcker en onderwijzer Victor Leemans uit Stekene. Vele van hen hadden reeds naam gemaakt in de Vlaamse studentenbewegingen. De nieuwe wind die deze generatie door het Waasland wilden laten waaien, uitte zich ook in de manier waarop zij zich gaan voorstellen. Het Algemeen Vlaams Nationaal Verbond te Sint-Niklaas ging zich anders profileren. De Vlaams-nationalistische partij zag zichzelf als een jonge, dynamische partij die de oude garde en de gevestigde waarden liever uit het stadhuis zag verdwijnen. Om die reden koesterde men binnen de partijrangen ook sympathie voor de katholieke jongeren, die volgens het AVNV binnen hun eigen partij genegeerd werden en daarom beter de Vlaams-nationalistische rangen zouden vervoegen. Het vernieuwde, jonge imago van de nationalisten botste met de traditionele katholieke partij, zoals blijkt uit deze satirische kiesfolder en onderstaand citaat uit een artikel dat in 1932 verscheen in De Oost-Vlaming, een Vlaams-nationalistisch weekblad gericht op het Waasland:
“Drie kandidaten voor de lijst der Staatskatholieke Partij: eenige vereischten: 1. den ouderdom bereikt hebben van 60 jaar, 2. een oneindige dosis politieke halfslachtigheid bezitten”[39]
“Sint-Niklaas, een stad met 40.000 inwoners werd door het gemeentebestuur beheerd als een achterlijk boerendorp… Moeten wij er nog op wijzen dat alleen een verjongd gemeentebestuur, samengesteld uit menschen die met hun tijd meegaan en die de eischen van de moderne tijd begrijpen, in staat is om van Sint-Niklaas een mooie en welvarende stad te maken” [40]
Aan katholieke zijde werden de ‘Drie Musketiers’ uit Sint-Niklaas reeds vernoemd. De vernieuwing binnen de Vlaams-nationale partijrangen werd verzilverd tijdens de verkiezingen van 1932. In Sint-Niklaas konden de Vlaams-nationalisten voor de eerste maal een zetel veroveren in de gemeenteraad, die werd ingenomen door dr. Gerard Verniers. Doordat katholieken en socialisten elk elf zetels hadden behaald, beschikten de Vlaams-nationalisten met hun ene zetel over een belangrijke troef bij het vormen van de bestuursmeerderheid. Door de kwestie Verniers zouden ze hun sleutelpositie echter verliezen. Na herhaaldelijke provocerende uitspraken aan het adres van zijn eigen partijleiding wordt Verniers kort na de verkiezingen uit de partij gezet, waarop hij overstapt naar de katholieke partij die zo een twaalfde zetel binnenhaalt en nu over een numerieke meerderheid beschikt binnen de gemeenteraad. Na een tijd zou het verstandshuwelijk tussen Verniers en de katholieke partij stranden en zou Verniers terugkeren naar zijn oude partij. Het hele voorval had de relaties echter sterk bekoeld, enerzijds tussen katholieken en Vlaams-nationalisten en anderzijds tussen Verniers zelf en zijn vroegere partijgenoten. Bovendien betekende de overstap van Verniers in meerdere opzichten het begin van het einde voor het Vlaams-nationalisme in Sint-Niklaas. Na het overstappen van hun leider versplinterde de Frontpartij in verschillende kleine lijsten zoals Katholiek Vlaams Stadswelzijn en ook de oprichting van het VNV in Sint-Niklaas, enkele jaren later, brachten geen verandering. Het Vlaams-nationalisme in de stad zou politiek geïsoleerd blijven.
De verrassende verkiezingsuitslag kende dus een woelige afloop voor de Vlaams-nationalisten. Zowel de Vlaams-nationalisten als de katholieke partij hadden bovendien een turbulente kiescampagne achter de rug in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen. De kiescampagne van 1932 in Sint-Niklaas wordt getekend door een polemiek tussen beide partijen in verschillende dag- en weekbladen en allerlei propagandamateriaal. Verschillende geschriften wijzen op een zekere verstandhouding tussen Vlaams-nationalisten en katholieken die de laatste jaren verwaterd is.
“Maar dit is zeker: dat de heer Heyman, door zijn zoveelste woordbreuk, politieke zelfmoord heeft gepleegd. Hij is een uomo finito. Het Vlaamsch-Belgicisme is te Sint-Niklaas hopeloos failliet, door de capitulatie van Sap en Heyman. De reactie zal geweldig zijn.”[41]
Hoewel beide partijen benadrukken dat zij in de eerste plaats inhoudelijke argumenten willen aandragen, lijkt de propaganda toch vaak een alibi voor persoonlijke aanvallen. Zo betreurt Willem Melis, één van de leidende figuren binnen het Vlaams-nationalisme, het dat de gemaakte afspraken niet worden nageleefd:
“Ik zelf heb tegenover u de verbintenis aangegaan om gedurende deze verkiezingsstrijd niet aan persoonlijkheden te doen, en te trachten deze politieke campagne op een zoo hoog mogelijk principieel peil te houden… leitmotiv zijn van vulgaire dorpspolitiek.”[42]
Even verder heeft diezelfde Melis het dan wel over de katholieke partijleiding als:
“Een partij waarvan de groote manitoe’s een ruggengraat hebben van gekookte macaroni, kan niet de partij zijn van het Vlaamsche Volk.”[43]
De katholieke partij gebruikte vooral het katholieke blad De Strijdbanier als wapen in de propagandamachine. Alle politieke tegenstanders (socialisten, nationalisten en liberalen) moesten het daarbij ontgelden. Er zijn echter verschillen in de manier waarop de oppositie benaderd wordt. De aanvallen op de socialisten zijn vooral ideologisch geïnspireerd (m.b.t. geloof, gemeenschapsonderwijs vs. vrij onderwijs, grote socialistische principes, de traditionele grote breuklijnen, enz.), terwijl het bij de aanvallen op de Vlaams-nationalisten meer om concrete klachten gaat. De tirades tegen de nationalisten zijn van een meer persoonlijke aard, gaan minder over levensbeschouwelijke verschillen.
“Een enkel woordje tot de nationalisten:
Lang voor den kiesstrijd begon hebben kandidaten der nationalistische lijst zich tegenover sommige jonge katholieken verbonden NIET aan persoonlijkheden te zullen doen. Nauwelijks hebben zij den kiesstrijd ingezet of hunne kiesliteratuur KRIOELT van persoonlijkheden (zie Oost-Vlaming). Wij wenschen die heeren te verwittigendat wij hen geenzins op dien weg zullen volgen, hoewel het niet erg moeilijk zou zijn te bewijzen dat zekere kandidaat van de fronterslijst vooral het verkrijgen van persoonlijk voordeel bij zijn gebeurlijke verkiezing op het oog heeft.” Verder hebben ze het ook nog over “frontistische beunhazen, kinderlijke verbeelding, valsche tronies”…“De fronters zijn immers op politiek gebied niets anders dan een bende kleine jongens met kinderlijke onbezonnenheid.”[44]
Net zoals de Vlaams-nationalisten de katholieken een gebrek aan Vlaamsgezindheid verweten, verweten de katholieken de liberalen hetzelfde. In De Strijdbanier pakte de partij graag uit met haar Vlaams programma en betreurde de verdeeldheid onder katholieke Vlamingen. Men kon niet begrijpen waarom samenwerking steeds gedwarsboomd werd door wat zij “gemis aan politiek doorzicht… louter afbrekerij… geen ernstig opbouwend politiek” noemden. Hoewel de katholieke partij er in haar kiescampagne alles aan deed om als een hecht blok naar voren te treden, waren er soms toch andere geluiden te horen. Op de gemeenteraadszitting van 20 april 1932 werd katholiek burgemeester Michel De Smedt gehuldigd. De Smedt zetelde op dat moment precies vijftig jaar in de gemeenteraad. Het werd een bewogen zitting. De voltallige linkerzijde kwam niet opdagen en in zijn toespraak had De Smedt het over een tijd van crisis. Hij noemde de oorlogsjaren het eerste crisismoment uit zijn loopbaan en “de huidige crisis is thans de tweede”.[45] Hiermee verwees de burgervader niet alleen naar de algemene werkloosheidscrisis van die jaren, maar eveneens naar de verdeeldheid die de katholieke partij zou teisteren. Met opvallend veel gedrevenheid probeert De Smedt vervolgens die geruchten te ontkrachten.
“… de geruchten die thans in omloop zijn, als zou er oneenigheid bestaan in de katholieke partij. Nooit is de katholieke partij zoo sterk en eendrachtig geweest om de kiesstrijd aan te vangen.”[46]
De gemeenteraadsverkiezingen van 1932 in Sint-Niklaas zijn om verschillende redenen interessant. De Vlaams-nationalisten slaagden er in om na jaren een eerste zetel te veroveren in de gemeenteraad. De aanvankelijke euforie bij de Frontpartij zou echter snel een bijzonder wrange nasmaak krijgen door de overstap van stemmentrekker Verniers naar de katholieke partij. Aan de andere kant van het politieke spectrum had men aanvankelijk ook reden tot juichen. In 1932 behaalden de socialisten in Sint-Niklaas evenveel zetels in de gemeenteraad als haar directe tegenstander; de katholieke partij. De gemeenteraadsverkiezingen van 1932 betekenden een ware triomf voor de BWP. De partij haalde ongeveer 41% van alle stemmen en had nu, net zoals de katholieken, elf zetels in de gemeenteraad. De ene zetel van de Fronters zou de doorslag geven voor elke mogelijke bestuurscoalitie. De onderhandelingen verliepen moeizaam onder een gespannen sfeer. Tweemaal zou de BWP een coalitievoorstel lanceren, tweemaal werd het genegeerd of afgeketst. Eerst dacht De Block aan een alliantie met de Fronters, maar zowel ideologische als persoonlijke bezwaren stonden dit in de weg. Daarna lanceerde de BWP de idee van een drieledig bestuurscollege (socialisten, katholieken en Fronters). De katholieke partij was hiervoor echter niet gewonnen en uiteindelijk gingen de katholieken in zee met ‘overloper’ Verniers. Een groot deel van de Vlaams-nationalisten was steeds gekant gebleven tegen een alliantie met socialisten. Toen het nieuwe bestuurscollege geïnstalleerd werd, sprak De Block dan ook van een “antisocialistische coalitie”. Volgens De Coninck droomde De Block na de gemeenteraadsverkiezingen van ’32, en de stijgende lijn waarin zijn partij zat, heimelijk van de burgemeesterssjerp.[47] De partijhervormingen die BWP-voorzitter Hendrik De Man voor ogen had, beslisten daar echter anders over. Begin 1934 werd August De Block aangesteld als nationaal partijsecretaris van de BWP. Uiteindelijk ging Verniers in zee met de katholieken, die op die manier met het kleinste verschil over een meerderheid beschikten in de gemeenteraad, en stond Sint-Niklaas andermaal zes jaar onder katholiek bestuur. Onnodig te vermelden dat de BWP furieus reageerde op de gebeurtenissen.
“De katholieke partij heeft een akkoord gesloten met een persoon die nog enkel kan spreken in zijn persoonlijken naam en niet namens de partij die hem verkozen heeft. De katholieken hebben voor leuze ‘de socialisten moeten buiten het schepencollege blijven’. Onze eer is ongeschonden en wij blijven liever buiten het schepencollege dan te moeten zetelen met een persoon die zijne partij verloochend heeft.”[48]
Een reactie van de katholieke partij of Verniers volgde tijdens de volgende zitting van de gemeenteraad. Op 20 februari 1933 vindt de plechtige inhuldiging plaats van nieuw burgemeester en gewezen Minister van Arbeid, Nijverheid en Sociale Voorzorg Hendrik Heyman, die de overleden De Smedt opvolgt. Na de openingsrede van Heyman, die opvallend andere accenten legt dan zijn voorganger (Heymans motto is ‘Vlaams en democratisch’), neemt Vlaams-nationalist Verniers het woord.[49] Verniers verdedigt en motiveert zijn samenwerking met de katholieke partij. De te grote versplintering binnen het AVNV is een belangrijke reden, maar ook ideologische en godsdienstige motieven hebben meegespeeld. Daarop richt hij zich rechtstreeks tegen BWP-leider De Block. Verniers neemt het verwijt niet als zou hij opportunistisch gehandeld hebben en beklemtoont dat hij steeds zijn idealen trouw is gebleven. Voor de Vlaams-nationalist zijn ideeën belangrijker dan personen. Tenslotte geeft hij de socialistische partij nog een veeg uit de pan en verwijt hun een te lakse houding inzake de Vlaamse strijd.
“Het wordt een bedenkelijke historie als een konflikt tussen Vlaams nationalisten heel de socialistische partij op haren en snaren zet… En nu. Wat hebben wij verraden? Ons katholiek zijn? Ons Vlaamsch-nationaal gedacht of ideaal? De partij? Welke partij? De socialistische? We hebben ons inderdaad van enkele der bestuursleden van het AVNV gedesolidariseerd, niet, omdat we van ’t programma, niet omdat we van ideaal verschilden maar omdat we op een diametraal tegenoverstaande opvatting stonden over de gewenschte bestuursvorm.”[50]
Alhoewel de socialistische partij na de verkiezingen van 1932 terug in de oppositie belandde, was het voor iedereen duidelijk geworden dat de BWP bij de volgende verkiezingen evenzeer in staat was de katholieke meerderheid te breken en de grootste partij in Sint-Niklaas te worden. De katholieke partij had nu al de stemmen en de zetel van de Vlaams-nationalist Verniers nodig om te kunnen besturen en voelde de hete adem van de BWP in haar nek. De Vlaams-nationalisten zaten, ondanks de relatief goede verkiezingsresultaten, evenmin in een benijdenswaardige positie. Groot stemmenkanon Verniers was na herhaaldelijke conflicten overgestapt naar de katholieke partij, of uit de partij gezet, en dat had de partij geen goed gedaan. Zonder hun charismatische leider hadden de Fronters weinig kansen om bij de volgende verkiezingen hetzelfde resultaat te behalen, laat staan er op vooruit te gaan. In 1933 was het VNV opgericht in een poging alle Vlaams-nationale krachten te bundelen en de fragmentarisering te overstijgen. Ook de Vlaams-nationalisten in Sint-Niklaas werden in het VNV opgenomen, in de hoop hun politieke isolement te doorbreken. Geert De Rijcker uit Stekene (tevens de schoonbroer van Victor Leemans) werd benoemd als VNV-arrondissementsleider. Het Waasland zou nooit echt een belangrijke noch overtuigd partijgebonden regio zijn (zie hoofdstuk 1.4: Het arrondissement Sint-Niklaas, JDL).
1.5: De gemeenteraadsverkiezingen van 1938:
Met de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in aantocht heerste er bij de katholieke partij concentratiekoorts. Hoe zich dat vertaalde op nationaal vlak werd reeds in hoofdstuk 1 besproken. Op lokaal vlak leefde de concentratiegedachte eveneens bij velen in de katholieke partij. De verdeeldheid binnen het KVV was echter meermaals een obstakel geweest. Niet alleen de katholieke partij, maar ook de Vlaams-nationalisten te Sint-Niklaas leken hopeloos verdeeld en zaten opnieuw in een dieptepunt. In de aanloop naar de verkiezingen gingen beide partijen dan ook aan de onderhandelingstafel zitten. Alle inspanningen zouden echter op niets uitdraaien en de gesprekken werden in augustus opgeschort. De pogingen om een sterk Vlaams katholiek tegengewicht te vormen voor de BWP waren dus mislukt. Dat vertaalde zich ook in de resultaten. Het VNV verloor enorm veel stemmen (van 2282 in ’32 naar amper 800 in ’38). Het KVV behaalde opnieuw elf zetels en ging een merkwaardige coalitie aan met hun felste tegenstanders van voorheen; de BWP die tien zetels binnenhaalden. Na twintig jaar waren de socialisten er eindelijk in geslaagd deel uit te maken van het stadsbestuur en de zo begeerde schepenambt in de wacht te slepen. Een ander verrassend resultaat kwam uit liberale hoek. De liberale partij die nooit echt sterk had gestaan in Sint-Niklaas veroverde twee zetels, maar werd niet betrokken bij de formatiegesprekken.
De politieke situatie in Lokeren tijdens het interbellum wordt gekenmerkt door een hoge mate van stabiliteit. De katholieke partij was van oudsher de grootste en machtigste partij in Lokeren (de partij zou zelfs tot 1970 over een meerderheid in de gemeenteraad beschikken). Daarnaast waren er twee, relatief belangrijke, oppositiepartijen: de liberale en de socialistische partij. De liberale partij had een zekere traditie in de Lokerse gemeentepolitiek. De liberalen zaten in het kanton Lokeren tijdens het interbellum gemiddeld rond de 20% voor wat betreft de parlementaire verkiezingen en boven het nationale gemiddelde voor de gemeenteraadsverkiezingen. De socialistische partij was vergelijkbaar met de rest van Vlaanderen. Na de Eerste Wereldoorlog en met de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht belandde de partij direct in de gemeenteraad en zat daarna in een stijgende lijn. Lokeren had niet echt een Vlaams-nationalistische traditie en bijgevolg deden de Vlaams-nationalistische partijen het bij de gemeenteraadsverkiezingen meestal slecht. Desalniettemin zou de katholieke partij in 1938 een kartel vormen met die, politiek onbeduidende, Vlaams-nationalisten.
2.1: De katholieke partij in Lokeren en burgemeester August Raemdonck:
In geen andere van de hier besproken gemeenten werd de gemeentepolitiek tijdens het interbellum zo gedomineerd door één figuur als in Lokeren. Wie de Lokerse politieke situatie tussen de twee wereldoorlogen bestudeert, kan onmogelijk voorbij aan de figuur van August Raemdonck. In 1908 wordt August Raemdonck burgemeester van Lokeren en zou dat meer dan dertig jaar blijven. De katholieke partij was gedurende die hele periode dus aan de macht. Raemdonck zou tijdens het interbellum niet alleen de katholieke partij, maar het hele politieke leven in Lokeren blijven domineren tot zijn dood in 1939; na een carrière van meer dan dertig jaar burgemeesterschap en vijftig jaar als volksvertegenwoordiger in het parlement.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was burgemeester Raemdonck naar Nederland gevlucht. Na de oorlog kwam hij terug naar Lokeren en hernamen de katholieken hun dominante positie in de gemeenteraad. Liberalen en socialisten zaten ook na de oorlog terug in de oppositie. De eerste naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen bekrachtigden in de eerste plaats de vooroorlogse machtsverhoudingen. De katholieke partij vreesde na de Eerste Wereldoorlog even voor haar machtspositie. Oorzaak was de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht waardoor het kiezerskorps uitgebreid werd, maar vooral de invoering van het stemrecht voor vrouwen op gemeentelijk vlak in 1921; zoals blijkt uit onderstaand fragment:
“Met ongeduld, maar met betrouwende belangstelling wachten wij de nieuwe algemene volksraadpleging af, en hopen dat deze eerste tusschenkomst der vrouw van overwegenden invloed zal zijn voor de behoudsgezinde en katholieke partij. Niemand kan zekere voorspellingen doen; maar wij verwachten veel van de gematigde wijsheid, den geest van orde en den diepen godsdienstzin der vrouw.”[51]
Voor de eerste keer stonden er in Lokeren vrouwen op de lijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen. Zowel de katholieke als liberale partij hadden een vrouw op hun politieke lijsten staan. De onzekerheid bleek ongegrond want de katholieken behaalden een overtuigende overwinning in 1921. De katholieken behaalden een absolute meerderheid met 10 zetels, de socialisten en liberalen behaalden respectievelijk 4 en 3 zetels. Ook bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen zou de katholieke partij steeds een absolute meerderheid behalen. In 1926, 1932 en 1938 was de uitslag steeds dezelfde, namelijk negen zetels.
De katholieke partij in Lokeren kon bezwaarlijk Vlaamsgezind genoemd worden. De leiding van de partij was in handen van burgemeester Raemdonck en diens rechterhand schepen Henri De Vreese. Beiden vertegenwoordigden de Franstalige, conservatieve katholieke vleugel in Lokeren en vertoonden weinig of geen affiniteit met de Vlaamse Beweging. Zo was het een publiek geheim dat burgemeester Raemdonck op het stadhuis Frans sprak. Bovendien had hij een buitenverblijf in de Franse rand rond Brussel en pendelde hij tussen Brussel en Lokeren.[52] Binnen diezelfde katholieke partij waren er ook wel personen aanwezig zoals notaris Thuysbaert – de spilfiguur bij de kartelvorming aan katholieke zijde – met een uitgesproken Vlaamsgezind imago en relaties in Vlaams-nationalistische kringen. Meestal waren dat echter tweederangsfiguren binnen de katholieke partij. De partijleiding (Raemdonck, De Vreese, Klein en Lerno) behoorde duidelijk tot een andere ideologische strekking en kwam uit het milieu van de ‘Féderation des Cercles’.
2.2: De oppositie in Lokeren:
Zoals gezegd bleven de twee grote oppositiepartijen in Lokeren tijdens het interbellum steeds rond hetzelfde aantal verkozenen schommelen. De achtereenvolgende verkiezingsresultaten waren vrij constant. De socialistische partij behaalde in 1921 en 1926 vier zetels en in 1932 en 1938 vijf zetels; de liberale partij behaalde telkens drie zetels, met uitzondering van de verkiezingen van 1926 toen er vier zetels behaald werden. Een mogelijke reden voor het opeenvolgende succes van de katholieke bestuursmeerderheid is de veranderde relatie tussen de twee oppositiepartijen. Waar liberalen en socialisten vroeger samen ten strijde trokken tegen de katholieke partij, gaan de socialisten zich vanaf 1926 ontpoppen tot hardnekkige tegenstanders van de liberalen. De oppositie voerde op die manier ook nog eens oppositie tegen elkaar. Daarnaast kon de katholieke partij ook rekenen op de immense populariteit, of toch alleszins het persoonlijke electorale succes, van burgemeester August Raemdonck.
Onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog zaten socialisten en liberalen samen in de oppositie. Samen zouden beide partijen meermaals als één blok optreden tegen de katholieke bestuursmeerderheid. Een van de grote stokpaardjes van de oppositie was de evenredige vertegenwoordiging. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 werd deze eis een eerste keer geformuleerd in de gemeenteraad. De fractieleider van de socialistische partij sprak toen, naar eigen zeggen, in naam van alle vrijzinnigen en vond het onverantwoord dat zowel liberalen als socialisten ondervertegenwoordigd waren in de verschillende onderbesturen en commissies.[53] In de daaropvolgende jaren zouden de socialistische mandatarissen in de gemeenteraad nog verschillende malen in aanraking komen met hun katholieke collega’s. Stilaan zullen de liberale raadsleden meer op de achtergrond komen te staan, waardoor de socialistische partij zich meer als oppositiepartij profileert. Een ander incident dat lang bleef nazinderen in de gemeenteraad is de kwestie omtrent het gebruik van de stadsfeestzaal. De socialistische partij was van plan de stadszaal te gebruiken als locatie voor hun vaandelfeest, maar dat werd hen geweigerd door de katholieke meerderheid. De reden daarvoor zouden de vermeende republikeinse opvattingen van de BWP zijn, die onverenigbaar waren met het karakter van de zaal. De stadszaal was een openbaar gebouw en geen plaats voor republikeinse manifestaties. De BWP protesteerde hevig in de gemeenteraad en noemde de katholieke beslissing “fanatiek en kleingeestig”.[54] Zes jaar later, na de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen in 1926, herhaalden liberalen en socialisten hun vraag om evenredige vertegenwoordiging. De katholieke bestuursmeerderheid verwierp die vraag.
“Het is niet wanneer men de meerderheid heeft met 96 stemmen op de 14.000 stemmen, dat men de wil des volks mag inroepen. Wij blijven dan ook bij onze meening dat de evenredige vertegenwoordiging zou dienen toegepast te worden in het schepencollege. In die orde van gedachten zullen wij ons onthouden bij het toekennen van den eersten en den tweeden schepenzetel die wij aan de katholieken laten; doch wij zullen, voor het derde schepenambt, stemmen voor den heer Gyssens (socialist, JDL) en voor het vierde, voor den heer Lamborelle (liberaal, JDL).” [55]
2.3: Vlaams-nationalisme in Lokeren:
Zoals gezegd had Lokeren niet echt een Vlaams-nationalistisch verleden noch was er gedurende het interbellum een sterke Vlaams-nationalistische partij aanwezig. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kon het activisme, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de stad Sint-Niklaas, op weinig aanhang en sympathie rekenen bij de bevolking.[56] Het activisme kende in Lokeren slechts een beperkte aanhang en zou nooit meer dan vijftig mensen aantrekken. Het feit dat na de oorlog in Lokeren pas in 1925 een Frontpartij werd gesticht, is in dat opzicht veelzeggend. Enkele maanden later ging men over tot de oprichting van een Vlaams Huis. De oprichting van de Frontpartij en dat Vlaamse Huis moeten echter los van elkaar bekeken worden. De Frontpartij was immers niet betrokken bij de oprichting van dat Huis. De organisatie achter het Vlaamse Huis in Lokeren maakten geen deel uit van de Frontpartij en hadden in de eerste plaats commerciële bedoelingen. Het Vlaams Huis diende wel als ontmoetingsplaats en kon afgehuurd worden door verenigingen, maar was niet partijgebonden. Pas in 1932 zou het apolitieke karakter van het lokaal verdwijnen en gingen Vlaams-nationalisten het als hun lokaal beschouwen. In 1938 zouden de onderhandelingen in verband met de kartelvorming en de concentratielijst er plaats hebben gevonden.[57] Na het roemloos verdwijnen van de Frontpartij werd in 1934 in Lokeren een plaatselijke afdeling van het VNV opgericht waarvan notoir Vlaams-nationalist Stan De Bruyn het leiderschap opnam.
2.4: De gemeenteraadsverkiezingen van 1932:
In Lokeren begonnen de problemen voor de katholieke partij na de gemeenteraadsverkiezingen van 1932. De partij die sedert lange tijd aan de macht was, voelde voor het eerst gevaar dreigen en wel van twee kanten. Een kartel van socialisten en liberalen was mogelijk en zou een numerieke meerderheid inhouden voor de oppositie. Bovendien dreigden Vlaams-nationalisten steeds meer katholieke kiezers weg te halen. De verkiezingen van 1932 werden nog op een overtuigende manier gewonnen, maar de katholieke partij was niet meer onaantastbaar. De gemeenteraadsverkiezingen van 1932 betekenden, ondanks een nieuwe overwinning voor de katholieke partij, opnieuw een kleine procentuele terugval. Vooral de BWP had gescoord en beschikte nu over vijf raadsleden. De opmars van socialisten kan hoogstwaarschijnlijk deels verklaard worden door het ongenoegen bij delen van de bevolking over de aanslepende werkloosheidscrisis. De liberalen waren de grote verliezers van deze verkiezing en dienden zich te heroriënteren. Het liberale blad De Vrije Waaslander gaf toe dat de gemeenteraadsverkiezingen een teleurstelling waren geweest. Volgens het blad waren het “de jonge menschen geboren tusschen 1905 en 1926 die naar extremisme overhellen, een strekking die zij vinden in de katholieke en socialistische rangen” die voor dit stemmenverlies verantwoordelijk waren.[58] In 1937 zou er een nieuwe dreiging bij komen voor de katholieke partij, ditmaal van De Onpartijdige Middenstand – een eenheidslijst van middenstanders die sympathiseerden met Rex - o.l.v. Florent Clayé.
Ondanks de povere resultaten van de liberale partij telde de oppositie voor de eerste keer samen meer stemmen dan de katholieke partij. De BWP wou dit ten alle koste vertaald zien in bestuursverantwoordelijkheden, maar weer moest de katholieke partij daar niets van weten. De BWP wees op de numerieke meerderheid qua stemmen en verklaarde dat ze bereid was mee te besturen. Ze vermeldde er echter onmiddellijk bij dat ze besefte dat het voorstel weer zou afgewezen worden door de katholieke meerderheid. De liberale partij sloot zich aan bij de verklaringen van de BWP.
Raadslid Rogiers (socialist): “Alvorens overgegaan worde tot de benoeming der schepenen, wensch ik nog eens te wijzen op den hier geschapen toestand: door het spel der evenredige vertegenwoordiging hebben de katholieken hier nog wel de meerderheid in den gemeenteraad, maar de meerderheid in het kiezerskorps hebben zij niet meer: de socialisten en de liberalen behaalden, vereenigd, ongeveer twee honderd stemmen meer dan de katholieken; in die voorwaarden schijnt het ons billijk dat de evenredige vertegenwoordiging ook toegepast worde in het schepencollege. Wij nemen aan dat de katholieken er aan houden voort de stad te blijven besturen en dat zij de volstrekte meerderheid niet uit hunne handen zullen willen laten gaan, daarom vragen wij enkel de benoeming van een liberaal en een socialistisch schepen… Meer dan eens in den laatsten kiesstrijd is er aan ons, socialisten, verweten dat wij gemakkelijk te beknibbelen hadden, omdat wij geen verantwoordelijkheid droegen; welnu wij vragen thans de verantwoordelijkheid van het bestuur met u te delen.”
Raadslid Lamborelle (liberaal): “Ik had het woord gevraagd om namens de liberale gemeenteraadsleden hetzelfde voorstel te doen als dit des heeren Rogiers; de uitslag der kiezingen heeft bewezen dat de oppositiepartijen de meerderheid vertegenwoordigen van het kiezerskorps, en het enkel aan een gunstig toeval te danken is dat de katholieken de meerderheid hebben in de gemeenteraad; daarop steunende, vragen wij dat het schepencollege drieledig zij onder opzicht van Staatkundige kleur, zooals ook de gemeenteraad drieledig is. Ik maak mij geen illusies nopens het lot van mijn voorstel, dit hebben wij reeds gehoord in de katholieke persorganen, in vlugschriften en betoogingen, van den dag na de verkiezingen.”
Waarop de Voorzitter (katholiek burgemeester Raemdonck) het woord neemt: “De katholieken zijn uiterst voldaan geweest over den uitslag der gemeenteraadsverkiezingen; deze voldoening heeft zich geopenbaard in betoogingen die drie dagen achtereen duurden en gepaard gingen met een buitengewonen geestdrift. Gansch de bevolking heeft zich over dien uitslag verheugd.”
Rogiers: “Laat dit laatste er maar af.”
Burgemeester Raemdonck: “De katholieken zullen voort de stad blijven besturen zooals zij in het verleden gedaan hebben; trouwens de oppositiepartijen weten dit ook wel; hunne vraag tot vertegenwoordiging in het schepencollege wordt alleenlijk pro forma gedaan: in geen enkele gemeente waar liberalen en socialisten de meerderheid hebben in de gemeenteraad, hebben zij meezeggenschap geduld van de katholieken… Men is dan slecht gekomen aan ons te vragen dat wij hier aan de liberalen en de socialisten een recht zouden verleenen dat zij zelven overal weigeren aan onze katholieke geloofsgenooten.”
Rogiers: “Aan het antwoord des heeren voorzitters hadden wij ons verwacht… Ik zou den heer Voorzitter nochtans gemeenten kunnen noemen in West-Vlaanderen waar men dit recht nochtan erkent aan de katholieken, in minderheid.”[59]
Deze discussie gaat nog even door tot de voorzitter van de gemeenteraad het genoeg vindt en beslist over te gaan tot de stemming van het schepencollege. De oppositiepartijen protesteren, maar op een verschillende manier. De socialistische partij weigert mee te stemmen en onthoudt zich, terwijl de liberale partij blanco stemt. Na de stemming vraagt de BWP terug het woord want het zit de partij dwars dat ze tijdens de kiescampagne door de katholieke partij werd bestempeld als “antigodsdienstig, apostels der wanorde en onbekwamen geldverspillers”.[60] De katholieke partij wenst hier niet op te reageren.
2.5: De gemeenteraadsverkiezingen van 1938: de concentratielijst:
De verschuivingen die de parlementaire verkiezing van ’36 had teweeggebracht, vinden we ook terug in Lokeren, zij het veel gematigder. De katholieke partij ging er wel op achteruit, maar in vergelijking met de gemiddelden viel dat nog mee. Daartegenover staat ook dat de extremistische partijen in Lokeren het ook minder deden dan op nationaal niveau of in vergelijking met andere gemeenten. De KP was onbestaande en aan de rechterzijde scoorden Rex en VNV beduidend minder dan in de rest van Vlaanderen. Hield de Lokerse kiezer niet van politieke experimenten? In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezing zag de katholieke partij vier reële bedreigingen: een dalende aanhang, een mogelijke vrijzinnige alliantie, de opkomst van het VNV en de nieuwe (Rexistisch getinte) Eenheidslijst. Om de eigen positie te verzekeren en om een vrijzinnig stadsbestuur te vermijden, ging het KVV op zoek naar een partner. De meest voor de hand liggende, althans voor sommigen, zou het VNV zijn.
Met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 werden gesprekken opgestart tussen katholieken en Vlaams-nationalisten in Lokeren. Het grootste deel van de onderhandelingen vonden plaats in het huis van notaris Prosper Thuysbaert. Thuysbaert was betrokken geweest bij de nationale concentratiepogingen van de katholieke partij en was ook op gemeentelijk vlak een sterk verdediger van de concentratiegedachte. Hij had connecties en contacten met beide kampen. Na veel getouwtrek en wederzijdse spanningen werd dan toch een concentratielijst gevormd voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938. Voor een uitgebreider relaas verwijs ik graag naar hoofdstuk 3. Het Concentratieblok van katholieken en Vlaams-nationalisten zou de verkiezingen nog wel winnen, maar de resultaten lagen duidelijk onder de verwachtingen. Het kartel had geen extra stemmen binnengerijfd; integendeel. Het Rexistisch getinte Eenheidsfront behaalde net geen zetel, maar toch nog een resultaat van 7,2%. De socialistische en liberale partij bleven min of meer steken en behaalden opnieuw respectievelijk 5 en 3 zetels.
Temse was één van de talrijke gemeenten in Vlaanderen die tot aan de Eerste Wereldoorlog bijna altijd onder katholiek bestuur hadden gestaan. Ook na de oorlog bleef die situatie in Temse ongewijzigd. Tijdens het interbellum zou de katholieke partij na elke gemeenteraadsverkiezing steeds de grootste blijven en bijgevolg voor de burgemeesterssjerp instaan. Naast de katholieke partij waren in Temse ook de twee andere traditionele partijen vertegenwoordigd, zijnde de socialistische en liberale partij. Aangezien beide partijen niet bij machte waren om op te boksen tegen de dominantie van de katholieke partij zaten ze gedurende het hele interbellum in de oppositie. Opvallend aan Temse is dat de zetelverdeling in de gemeenteraad tijdens het hele interbellum ongewijzigd zal blijven waardoor de gemeentepolitiek van Temse een heel stabiele indruk geeft. De Vlaams-nationalistische aanwezigheid in Temse zal later aan bod komen.
3.1: De katholieke partij in Temse:
De katholieke partij in Temse vertrok onmiddellijk na de oorlog vanuit een gunstige uitgangspositie naar de gemeenteraadsverkiezingen van 1921. Deze verkiezingen bezorgden de partij een comfortabele voorsprong op de andere partijen, die ze nooit meer uit handen zou geven. Tijdens het interbellum was de katholieke partij dan ook de machtspartij bij uitstek in Temse met acht van de dertien zetels in de gemeenteraad en een patent op de burgemeesterssjerp. De katholieke partij zat in een zetel bij elke gemeenteraadsverkiezing en behaalde telkens acht zetels. De enige keer dat de katholieke partij met interne factoren moest afrekenen, waren de gemeenteraadsverkiezingen van 1926. Toen werd er naast de drie traditionele lijsten (katholiek, socialistisch en liberaal) een vierde lijst ingediend: een katholieke scheurlijst met drie kandidaten. Deze lijst van dissidenten haalde amper stemmen en verdween na de verkiezingen terug van het politieke schouwtoneel. Het interbellum was een stabiele periode voor de katholieke partij in Temse, in tegenstelling tot de katholieke partij op nationaal vlak tijdens diezelfde periode. Hoewel ze niet vooruitging, leed ze ook geen ernstige stemverlies.
3.2: De oppositie in Temse:
De socialistische partij vormde tijdens het interbellum eigenlijk de enige echte politieke tegenstander van formaat voor de katholieken. De liberale partij heeft nooit echt een rol van betekenis gespeeld tussen de twee wereldoorlogen. Desalniettemin zou de socialistische partij steeds tot de oppositie veroordeeld zijn. De socialistische partij van Temse werd in november 1894 gesticht door Karel Van Hoeylandt (1872-1960), toen amper 22 jaar. De partij kende een ietwat moeizaam begin, maar dat veranderde na de Eerste Wereldoorlog. Door de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht zou de partij na de oorlog groeien en in 1919 telde de BWP in Temse zo een 1200 leden.[61]
Bij de eerste gemeenteraadsverkiezingen na de oorlog, in 1921, ging de overwinning naar de katholieke partij, maar de socialistische partij behaalde vier zetels en stuurde dus vier mandatarissen naar de gemeenteraad: Van Hoeylandt, De Rop, De Bock en Van Daele. Deze vier namen zouden de belichaming worden van de socialistische partij in de gemeenteraad en in Temse. De verkiezingsresultaten van de socialisten waren katholiek burgemeester Andries blijkbaar een doorn in het oog want na de verkiezingen verbood hij meetings en andere samenkomsten van socialisten in het openbaar. Deze controversiële beslissing moest de burgemeester, na luid protest van de voltallige oppositie en grote delen van de bevolking, al snel intrekken. Hoewel het resultaat van 1921 zeker positief was voor de relatief jonge partij zou ze daarna toch in een patstelling verzeilen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1926, 1932 en 1938 zou de BWP immers steeds hetzelfde resultaat van vier zetels behalen. Dezelfde vier gemeenteraadsleden - op De Bock na, die in 1932 door De Maere vervangen werd – zouden die vier zetels ook blijven invullen. Er was dus wel sprake van continuïteit in het politieke personeel van de BWP. Hoewel de eerste resultaten na de oorlog dus meer dan behoorlijk waren voor een jonge partij, moet het toch frustrerend geweest zijn dat die aanvankelijke positieve resultaten geen opvolging kregen en de socialisten bleven stil staan.
De relatie tussen de katholieke en socialistische partij kan men niet echt hartelijk noemen. Vooral vanaf de jaren ’30 was de katholieke partij de geliefde schietschijf van de socialisten vanuit de oppositie, maar ook andersom spaarden de katholieken de socialisten evenmin. Tegen het eind van de jaren ’30, toen de katholieken en Vlaams-nationalisten openlijk met elkaar begonnen te flirten, zat het helemaal scheef tussen de twee grootste partijen van Temse; zoals blijkt uit onderstaand fragment:
“Onze gemeente is steeds bestuurd geworden door katholieken. Wel zijn er perioden geweest dat onze gemeente onder het burgemeesterschap stond van een gewezen liberaal… Pas na den oorlog, kregen we dan den heer Andries, gevolgd door den heer Wilford. Zes jaar geleden werden we gezegend met het burgemeesterschap van den heer Boel, die gansch zijn leven en tot enkele weken voor de verkiezingen bekend stond als liberaal. Zooals men ziet, is het er bij de katholieke partij steeds om te doen geweest mannen aan haar hoofd te plaatsen met geld en macht… Voor den oorlog werd er in den gemeenteraad slechts over de belangen der arbeiders gesproken, nadat de socialisten hun kandidatuur voor de gemeenteraad hadden willen stellen. Dan werden er door de katholieke partij de eerste maal werklieden op hun lijst gezet en verkozen.” [62]
Vanaf 1921, na de eerste gemeenteraadsverkiezingen na de oorlog, zullen de socialisten regelmatig weigeren de begroting goed te keuren. Net zoals in andere gemeenten waar de BWP in de oppositie zit, is ook in Temse de eis om evenredige vertegenwoordiging hoorbaar. In 1932 worden alle ongenoegens van de socialistische partij eens goed uit de doeken gedaan door BWP-fractieleider Van Hoeylandt. In de eerste plaats is het een reactie op de toespraak van burgemeester Boel, enkele weken voordien, maar daarnaast wil Van Hoeylandt alles wat de oppositie dwars zit eens op een rijtje zetten. In een lange tussenkomst heeft Van Hoeylandt het achtereenvolgens over: 1) het wantrouwen van de BWP in de woorden van burgemeester Boel, 2) algemene kritiek op het katholiek bestuur, 3) het inroepen van de hulp van de oppositie wanneer het katholieke bestuur in moeilijkheden verkeert, 4) de minderheid van de katholieke partij als gevolg van de laatste gemeenteraadsverkiezing, 5) de verbeteringen die er dankzij de socialisten zijn doorgevoerd, 6) de noodzaak tot voorzichtig handelen in deze “benarde tijden, om niet naar de revolutie te leiden”.[63]
Soms raakten oppositie en meerderheid het ook wel eens. Over een belangrijke ideologisch beladen kwestie zoals de amnestiekwestie zaten socialisten en katholieken op dezelfde golflengte. Socialistisch raadslid De Rop brengt in 1926 amnestie ter sprake binnen de gemeenteraad. Hij meent dat het tijdstip is gekomen om in het reine te komen met het verleden en dient een motie in tot het verlenen van algemene amnestie. De katholieke partij steunt het voorstel “omdat na al het wee van den oorlog en van de daaropvolgende jaren de vrede en de eendracht in ons land best zullen gediend zijn, met eene edelmoedige toepassing van genade en amnestie; omdat christene naastenliefde en menschelijkheid ons aanzetten na zeven jaren, vergeving te schenken.” [64]
Enkel liberaal raadslid De Schaepdrijver is het er niet mee eens om “… de bijzonderste strekking Borms en andere te doen in eer herstellen; ze zelfs publiek te verheffen en zoo doende deze te verongelijken die gedurende gansch den oorlog hunne plichten tegenover het Vaderland hebben gekweten… immers de geamnestieseerden zouden er stellig op pogen dat ze uit dwang werden verlost en het is ten rechte te vreezen dat ze erger dan ooit zullen optreden om het land te ontredderen.”[65]
Uiteindelijk, na verdere discussie, wordt over het voorstel gestemd. Het wordt aangenomen met alle stemmen voor en één stem tegen, die van liberaal raadslid De Schaepdrijver.
3.3: Vlaams-nationalisme in Temse:
Op louter partijpolitiek vlak heeft het Vlaams-nationalisme in Temse nooit echt een grote rol gespeeld. Dat blijkt onder meer uit het feit dat er maar weinig bekend en verschenen is over het Vlaams-nationalistische verleden van de gemeente, althans op partijpolitiek vlak. Temse kende net zoals zovele andere gemeenten een klassiek verloop na de Eerste Wereldoorlog. In de naweeën van de oorlog was ook in Temse uit de Frontbeweging een afdeling van de Frontpartij ontstaan. Daarover is niet zo heel veel gekend, maar me dunkt dat het veilig is te stellen dat deze Frontpartij een klein maatschappelijk-politiek draagvlak had. Het was vooral het werk van enkele zeer actieve figuren. Zo gaven zij bijvoorbeeld een eigen blad uit. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verscheen Onze Temschenaars aan het front, één van de naar schatting 130 Vlaamse frontblaadjes die tijdens de oorlog verschenen.[66] In de zomer van 1916 vatte men het plan op om ook een editie te maken voor de Temsenaren. Verschillende roemrijke figuren verleenden hun medewering zoals de gebroeders Van Raemdonck, Karel De Schaepdrijver en Clemens De Landtsheer. Het blaadje wou zich buiten de politiek houden, maar ging – steeds meer - een uitgesproken Vlaamse stempel dragen. In dat opzicht is de doorgemaakte evolutie van het blad symbolisch voor de evolutie van de naoorlogse Vlaamse Beweging: van cultuurflamingantisme naar politieke bewustwording. De uitgevers hadden het moeilijk het hoofd boven water te houden en enkele maanden na de oorlog – april-mei 1919 - zou Onze Temschenaars alweer verdwijnen. Het failliet van Onze Temschenaars was exemplarisch voor de Vlaamse Beweging in Temse. Het partijpolitieke Vlaams-nationalisme ondervond moeite om zich te vestigen in de gemeentepolitiek. Daar tegenover staat dan wel de impact op de bevolking omtrent de gebeurtenissen van de gebroeders Van Raemdonck. Het verhaal van de twee jonge broers uit Temse die na hevige gevechten aan het front dood in elkaars armen werden gevonden, kende een grote weerklank die de gemeentegrenzen oversteeg. De mythevorming die over deze broers ontstond in de jaren na de oorlog heeft zeker bijgedragen tot een gunstig klimaat voor de ontwikkeling van het Vlaams-nationalisme in Temse. In dat opzicht dient ook de aanwezigheid van verschillende activisten en Fronters vermeld te worden, net zoals bekende en tevens overtuigde Vlaamsgezinde Temsenaars als dichter De Pillecijn en priester Edward Poppe.
Desalniettemin moet men vaststellen dat het partijpolitieke Vlaams-nationalisme moeite ondervond om zijn eigen weg te vinden en door te breken. In het geval van Temse is het, mijn inziens, dan ook interessanter om te kijken naar het overkoepelende Vlaamsgezinde cultuur- en verenigingsleven, zoals nog zal blijken. Het Vlaams-nationalistische verhaal van Temse is in de eerste plaats het verhaal van enkele spilfiguren: Jules De Frangh, Clemens De Landtsheer, Theodoor De Decker en nog enkele anderen, maar zeer zeker ook de schaduw van en mythevorming rond de gebroeders Van Raemdonck. De verhalen van deze figuren zullen dan ook als kapstok gebruikt worden om een groter geheel aan op te hangen.
Een van de belangrijkste en meest vooraanstaande Vlaams-nationalisten van Temse was Jules De Frangh.[67] Van thuis uit had Jules De Frangh geen Vlaamsgezindheid meegekregen. Hij stamde uit een traditioneel katholiek gezin, maar raakte onder impuls van zijn schoonbroer Jozef Vercouteren zeer nauw betrokken bij de opbouw van het Vlaams Huis in Temse. Al gauw werd De Frangh voorzitter van de S.V. Rodenbach. Jozef Vercouteren bleef echter de touwtjes stevig in handen houden vanuit Rotterdam waar hij werkte. Andere leden van de beheersraad waren Clemens De Landtsheer, Benoit Van Britsom, Edmond en Jozef Vercouteren, Hubert Uytersprot, August De Ryck, Emiel De Waele en Everaert Teughels. Voor de bouw van een Vlaams Huis ging Jules De Frangh financiële steun zoeken bij de beau monde van Temse en vond die ook. Die financiële steun kwam hoofdzakelijk uit de kringen van de welgestelde, hoger opgeleide katholieke, vaak ook Vlaamsgezinde, milieus. Op 4 juli 1931 werd het Vlaams Huis geopend en één jaar later, op 31 juli 1932, vond de officiële inhuldiging plaats. In de Vlaams-nationalistische pers werd veel aandacht besteed aan de inhuldiging van dit Vlaamse Huis. In De Oost-Vlaming werd een oproep gedaan om zoveel mogelijk Vlaams-nationalisten te verzamelen voor de officiële inhuldiging van de nieuwe ontmoetingsplaats. Volgens de krant waren er 1000 zitplaatsen voorzien en verwachtten de organisatoren meer dan 3000 bezoekers. Er was sprake van afvaardigingen van verschillende organisaties (VNVP, Blauwvoetbonden, Vlaams-Nationale Wachten, muziekharmonieën, enz.) uit heel het Waasland, maar ook uit Antwerpen, Gent, Eeklo.[68]
De oprichting van dit vergaderlokaal voor Vlaams-nationalisten betekende het begin van de politieke activiteiten van Jules De Frangh. Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 werd in Temse een lijst samengesteld van dertien kandidaten, maar de nationalisten slaagden er niet in een zetel in de wacht te slepen. Het resultaat van de Vlaams-nationalisten was dan ook niet om naar huis te schrijven; er werden slechts 433 stemmen op een totaal van 8169 geldige stemmen. Enkele jaren later stelde Jules De Frangh zich voor het eerst kandidaat op een politieke lijst. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 kwam hij op voor het VNV en stond als vijfde op de concentratielijst van katholieken en het VNV. Over deze concentratielijst zal ik het verderop hebben. Op 16 oktober werd De Frangh verkozen met 89 voorkeurstemmen. Op 14 januari 1939 legde hij de eed af op het gemeentehuis van Temse en was nadien actief binnen de commissies financiën, openbare werken en onderwijs.
In 1940 was België bezet gebied geworden en de bevoegdheden van de gemeentelijke overheden werden geleidelijk door de Duitse bezetter aan banden gelegd. Een maatregel uit 1941 hield in dat alle burgemeesters en schepenen ouder dan 60 jaar uit hun functie werden gezet. Deze maatregel werd door de Duitsers uitgevaardigd om zo de gemeentebesturen te infiltreren met stromannetjes, bij voorkeur VNV’ers die de Nieuwe Orde meer genegen waren dan hun voorgangers. Het feit dat er uitzonderingen op deze regel werden toegestaan, toont het arbitraire karakter van de maatregel aan. In Temse werd het volledige schepencollege vervangen, op burgemeester Frans Boel na; die van de ‘uitzonderingsregel’ kon genieten. Zo werd Jules De Frangh benoemd tot kersvers schepen, samen met Frans Smet – ook een VNV’er – en Jean Boeykens – een onafhankelijk katholiek. Na het overlijden van Frans Boel in oktober 1943 werd Jules De Frangh benoemd tot burgemeester. In de nasleep van de oorlog werd De Frangh veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, wat overeenkwam met de periode van voorarrest. De feiten die hem ten laste werden gelegd, waren het aanvaarden van een schepenambt uit handen van de bezetter, het aanvaarden van het burgemeestersambt uit handen van de bezetter en lidmaatschap van het VNV. Op 1 juni 1950 overleed hij aan de gevolgen van een hartaanval.
Clemens De Landtsheer is, naast Jules De Frangh, wellicht de bekendste Vlaams-nationalistische figuur uit de tussenoorlogse periode in Temse.[69] Clemens De Landtsheer stamde uit een Vlaamsvoelend milieu en was de zoon van Edward en kleinzoon van Petrus De Landtsheer. Deze laatste was de oprichter geweest van het uitgesproken Vlaamse informatieblad De Schelde (waarover verder meer) en de leiding van het blad kwam in 1896 in de handen van Edward De Landtsheer, die op zijn beurt werd opgevolgd door zijn zoon Clemens. Zowel Petrus als Edward De Lantsheer behoorden tot de Vlaamsgezinde vleugel van de liberale partij, maar onthielden zich van elke politieke activiteit. Hun uitgesproken Vlaamse sympathieën kwamen wel ruimschoots aan bod in De Schelde. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, ging Clemens aan het front meevechten, waar hij meewerkte aan het frontblaadje Onze Temschenaars. De oorlog maakte een onuitwisbare indruk op hem en tekende hem voor de rest van zijn leven. Aan het front groeide zijn politieke bewustzijn en hij werd in de richting geduwd van de Frontpartij. Na de oorlog werd hij in 1919 voorzitter van de afdeling van Vlaamse Oud Strijders in Temse, maar moest ontslag nemen na een te politiek getint toespraak. Clemens De Landtsheer was tijdens het interbellum zeer belangrijk voor de Vlaamse Beweging in Temse. Hij werd één van de spilfiguren, bouwde een uitgebreide kennissenkring op en had contacten over de partijgrenzen heen. Zo werkte hij een tijd voor de latere katholieke burgemeester Boel. In tegenstelling tot zijn vader en grootvader vertoonde hij wel meer daadwerkelijk politiek engagement. In 1932 stond hij op de Vlaams-nationalistische lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen en in 1937 werd hij lid van het VNV.
Tijdens het interbellum waren er in Temse verschillende weekbladen. De twee bekendste waren ongetwijfeld De Schelde (ca. 1882 – 1940) en De Gazet van Temse (ca. 1861 – 1960). Hoewel beide kranten onpartijdigheid nastreefden, hadden ze toch een verschillende politieke kleur. De Gazet van Temse is één van de oudste weekbladen en tevens één van de weekbladen die het langst is verschenen; bijna honderd jaar lang. Het blad was duidelijk katholiek in religieus opzicht en voer een relatief neutrale koers, al kon het een sporadische voorkeur voor de katholieke partij niet wegsteken. Daarnaast was het blad een verdediger van de Vlaamse cultuur en positie van Vlaanderen binnen de Belgische staatsstructuur. Het blad publiceerde vooral plaatselijk nieuws, maar had nauwelijks aandacht voor de gemeentepolitiek. De Gazet van Temse zou na de Eerste Wereldoorlog en tijdens het interbellum uitgroeien tot het populairste en meest gelezen blad in Temse.[70] De Schelde werd gesticht door Petrus De Landtsheer, die het blad zijn stempel gaf: Vlaams, gelovig en politiek onafhankelijk. Onder de leiding van Edward, die tevens secretaris was van het Ijzerbedevaartcomité, en later Clemens De Landtsheer evolueerde het blad naar een meer radicale Vlaams-nationalistische strekking. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg het blad een andere inhoud en vorm. Er werd zowel aandacht besteed aan plaatselijk als niet-plaatselijk nieuws, maar weinig gemeentepolitiek nieuws. De stempel van Clemens De Landtsheer was onmiskenbaar (talrijke bijdragen over de gebroeders Van Raemdonck, de Ijzerbedevaarten, standpunten van V.O.S., enz.) en het blad ging dichter aanleunen bij het partijpolitieke Vlaams-nationalisme. Zo ijverde het blad voor een vrij Vlaanderen in een vrij België.[71] Bij het uitbreken van de Duitse bezetting stopte De Schelde zijn activiteiten en het zou na de Tweede Wereldoorlog niet meer verschijnen.
In vergelijking met sommige andere gemeenten kende Temse een opvallend bloeiend cultuur- en verenigingsleven. Wie er bijvoorbeeld de dagbladen uit die periode op naslaat, zal getroffen worden door de talrijke, al dan niet politiek gekleurde, manifestaties en meetings in de gemeente. Een interessant voorbeeld zijn de studiekringen Onder Ons (1913-1914) en De Blauwvoet (1920-1921).[72] Onder Ons was een studiekring voor jongeren die niet noodzakelijk dezelfde ideologische strekking hadden: zowel mensen die later op de katholieke als Vlaams-nationalistische lijsten stonden, waren lid. Men kan zeggen dat deze mensen nog in hetzelfde vaarwater zaten, maar van De Blauwvoet – de geestelijke opvolger van Onder Ons- waren zelfs socialisten lid (onder andere fractieleider Van Hoeylandt). Een van de grootste en belangrijkste verenigingen in Temse tijdens het interbellum was het Davidsfonds. Deze vereniging is vooral interessant om ze te bekijken als ontmoetingsplaats voor gelijkgezinden over de partijgrenzen heen.[73]
De stichting van Davidsfonds Temse vond plaats op dinsdag 9 maart 1893, met steun vanuit de afdeling in Sint-Niklaas. Voorzitter werd Theodoor De Decker (1862-1938), die dat zou blijven tot 1933 en tot 1938 raadslid bleef. De Decker was doctor in de rechten en was van beroep vrederechter. Daarnaast was hij overtuigd flamingant en een verwoed lokaal historicus. Bij haar oprichting in 1893 telde de vereniging een zestigtal leden. Uit katholieke kringen werden – toch zeker tot voor de Eerste Wereldoorlog - de burgemeester, de eerste schepen, sommige gemeenteraadsleden en de gemeentesecretaris traditiegetrouw lid van het Davidsfonds. De bekendste was waarschijnlijk katholiek gemeenteraadslid en schepen Florent Beeckx, die zijn hele leven lang lid zou blijven. Een andere bekende figuur uit Temse was Albert Schuerman, de drukker-uitgever van het katholieke weekblad, de Gazet van Temse.
Na de Eerste Wereldoorlog nam De Decker zijn ambt van voorzitter terug op en rond 1920 kon de afdeling Davidsfonds Temse moeizaam zijn werking hervatten. De mentaliteit en de sfeer binnen de Vlaamse Beweging waren na de oorlog grondig veranderd. De herinneringen aan het activisme, de Frontbeweging en de daaruit voortgekomen Frontpartij, het ontstaan van de Vlaamse Oud Strijders hadden de Vlaamse Beweging een grimmiger karakter gegeven. Tussen 1920 en 1930 zouden er een heleboel nieuwe leden bijkomen uit Vlaams-nationalistische organisaties en verenigingen. Na het heropstarten van de afdeling in 1920 werd er tot 1934 ledenwinst geboekt. Terug begonnen met 60 leden bleef dit jaarlijks stijgen tot ongeveer 170 leden in 1934. Hun verzuchtingen, eisen en ambities zouden ook hun weerklank vinden in het Davidsfonds. De taalwetten, de eis om de vernederlandsing van de Gentse Universiteit, de amnestiekwestie, enz. werden thema’s die niet langer een handvol Vlaams-nationalisten bezig hielden. In 1934 onderging Davidsfonds Temse een grondige bestuurswijziging: een nieuwe voorzitter en ondervoorzitter en verschillende nieuwe namen. In 1936 steunde het Davidsfonds Temse de door VOS opgezette campagne ‘Los van Frankrijk’. In datzelfde jaar nam de afdeling Temse ook deel aan de provinciale betoging in Maldegem naar aanleiding van de schokkende verkiezingsuitslagen van 1936. In 1937 nam de afdeling deel aan de massale amnestiebetoging, die georganiseerd werd door het Verbond der Vlaamse Cultuurverenigingen. In de jaren daarop zou het Davidsfonds Temse deelnemen aan Vlaamse Zangfeesten, Grammensmanifestaties, Elf-Julivieringen, enz. Tijdens de tweede helft van de jaren ’30 zou de afdeling zich veel meer manifesteren als duidelijk Vlaams-nationalistisch en tot meer actie overgaan. Tijdens die jaren zou het ledenaantal zachtjes dalen, tot 1939 toen het terug omhoog ging tot een 150 leden.
Het Davidsfonds in Temse kwam zwaar gehavend uit de Tweede Wereldoorlog, ondanks het feit dat het niet in de collaboratie was gestapt. Pas in 1947 zouden de activiteiten moeizaam hernomen worden onder de leiding van een nieuw bestuur. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er gemiddeld 200 leden aangesloten.
3.4: De gemeenteraadsverkiezingen van 1932:
Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 werden in Temse vier lijsten ingediend van telkens dertien kandidaten. De vier traditionele partijen waren vertegenwoordigd. De verkiezingsuitslag was navenant de bestaande machtsverhoudingen: 8 zetels voor de katholieke partij, 4 voor de socialistische partij en 1 zetel voor de liberale partij. De Vlaams-nationalisten, die voor de eerste keer een lijst indienden, konden voorlopig nog geen zetel in de wacht slepen.
In de weekbladen werd relatief weinig aandacht geschonken aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1932. De Schelde vermeldde enkel de lijsten met de kandidaten die er op stonden en hield zich voor de rest op de vlakte. In De Gazet van Temse verscheen ook weinig. Een week voor de verkiezingen verscheen een artikel onder de titel “Met of tegen Christus”. De teneur van dat artikel was duidelijk: wie in deze tijden van verwarring en instabiliteit niet op de katholieke partij stemde, keerde zich tegen Christus, of beter gezegd het katholieke geloof.
“De tegenwoordige tijd is er een van buitengewone verwarring… De oorzaak van dien droeven toestand? Och kom, dat ligt toch voor de hand. Velen hebben gedacht dat ze God en den godsdienst konden missen; dat de tien geboden er niet meer noodig waren; dat de eeuwenoude leering van de Kerk over rechtvaardigheid en liefde; over het christelijk huwelijk; over den eerbied voor vrouw en kind, voor den arbeid, dat dit alles niet meer paste bij onzen modernen tijd. Wij dragen de droeve gevolgen van de ondermijning van de oeroude christelijke beschaving door het liberalisme en het socialisme… Katholieke Vlamingen, denkt daarover na, en past dat toe op de toestanden hier te lande: ook Vlaanderen staat voor de keuze: met of tegen Christus! Naar een godsdienstige hernieuwing in Christus of naar den geestelijken afgrond met de vijanden van den godsdienst, de vijanden van ons katholiek geloof, van onze katholieke scholen.”[74]
Na de gemeenteraadsverkiezingen verschijnen er artikels in de aanloop van de wetgevende verkiezingen van 1932. Uit deze artikels komt een zeer sterke afkeer tevoorschijn voor alles wat naar socialisme ruikt (“bolchevisme is een verdierlijkend stelsel en een monster”).[75] De Gazet van Temse toont zich zeer conservatief en kan haar afschuw voor links niet verbergen. De krant is een fervent verdediger en spreekbuis van de katholieke partij geworden.
“Wat kan dat gevaar afweren? Alleen een katholieke vooruitgang. Dat alleen zal duidelijk maken dat het land van geen antiklerikalisme wil. Een katholieke achteruitgang doet morgen het kartel ontstaan. Plicht is het dus voor alle kristene menschen te zorgen voor eene katholieke meerderheid.”[76]
Na die verkiezingen, waarbij de katholieke partij nog steeds de grootste was, kan de Gazet van Temse het niet nalaten een sneer te geven aan De Schelde en haar Vlaams-nationalistische geestesgenoten, die drie zetels verloren in het parlement. Over de opmars van de BWP in het parlement wordt niets gezegd, noch over het feit dat het verschil tussen de katholieke en socialistische partij nog maar zes zetels bedraagt.
“Tenslotte nog een aanteekening van De Schelde dat in aschgrauwen wrevel als een der hoofdoorzaken van den Vlaamsch-Nationalistischen val erkent het feit dat het Vlaamsche volk thans gelooft in de heilzaamheid der wetten van Vlaamsch rechtsherstel door de zeer groote meerderheid van het parlement maar voornamelijk onder de kracht der katholieke Vlamingen aangenomen. Steeds meer de Vlaamsche Nationalisten leeren inzien dat het Vlaamsche volksbelang ten beste is gediend in geheel zijn geestelijken en staatkundigen en kultureelen omvang in de herlevende en weer eens winnende katholieke partij.”[77]
3.5: De gemeenteraadsverkiezingen van 1938: de concentratielijst:
Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 werden drie lijsten ingediend met telkens dertien kandidaten: lijst 1 was het Concentratieblok (KVV en VNV), lijst 2 de socialisten en lijst 3 de liberalen. In Temse waren de katholieken dus met de Vlaams-nationalisten in zee gegaan om samen naar de verkiezingen te trekken. Men kan zich ernstige vragen stellen in hoeverre de term ‘concentratielijst’ de lading dekte. In feite kan men beter spreken van een katholieke lijst met slechts één VNV’er op een verkiesbare plaats. De lijst werd getrokken door regerend burgemeester Frans Boel. VNV’er Jules De Frangh stond op een vijfde, verkiesbare, plaats.
De verkiezingsuitslagen betekenden in de eerste plaats een bevestiging van de bestaande machtsverhoudingen. De katholieken, met hun concentratielijst, wonnen wederom de verkiezingen en behielden dus hun numerieke meerderheid van acht zetels in de gemeenteraad. De socialistische partij, o.l.v. Van Hoeylandt, bleef op vier zetels steken, net als de liberalen, waar Van Cleemput opnieuw de ene zetel ging invullen.
In weinig gemeenten stond de katholieke partij zo sterk als in Beveren. Op het arrondissementscommissariaat van de socialistische partij in Sint-Niklaas werd Beveren “het meest reactionaire nest van ons gewest” genoemd.[78] Althans die reputatie had de katholieke partij in het Waasland. Wie de lokale situatie grondiger bekijkt, komt echter tot een genuanceerder beeld. Het is wel zo dat de socialistische partij het niet gemakkelijk had om op te tornen tegen de katholieke dominantie. Bovendien is er tijdens het interbellum nooit een liberale partij geweest in Beveren, wat die indruk alleen maar versterkt. Men zou, met enige zin voor overdrijving, kunnen stellen dat de katholieke partij haar eigen grootste vijand was.
4.1: De katholieke partij in Beveren:
De katholieke partij had van oudsher steeds de macht in handen gehad in Beveren. Dat was zo van bij haar oprichting geweest in de 19de eeuw. De gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog brachten daar geen verandering in. Na de oorlog hernamen de katholieken hun machtspositie in de gemeenteraad en dat zou zo blijven, zelfs na de omstreden gemeenteraadsverkiezingen van 1938. Toch moeten bij die machtspositie enkele kanttekeningen geplaatst worden. Vanaf het begin van de jaren ’30 beginnen er zichtbare barsten te komen op de onaantastbaarheid van de katholieke partij. De eerste maal dat dit tot uiting komt, is in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 1932. Voor deze verkiezingen werden er maar liefst zeven lijsten ingediend. Wat daarbij vooral opvalt, is de versplintering en verdeeldheid onder de katholieken in Beveren. Naast de ‘officiële’ katholieke partij (de Katholieke Standenvereniging) worden er nog eens drie scheurlijsten ingediend. Het dient wel gezegd te worden dat deze scheurlijsten vaak eenpersoonslijsten zijn of lijsten met nauwelijks twee of drie kandidaten – wat zich ook vertaalde in de uitgebrachte stemmen -, maar het illustreert de verdeeldheid die heerste, zeker in vergelijking met de jaren ’20, hoewel er toen ook al verdeeldheid heerste. Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1926 werd er naast de ‘officiële’ katholieke lijst een tweede katholieke lijst ingediend, met acht kandidaten. Of deze tweede lijst werkelijk een afscheuring was van de katholieke staatspartij, valt moeilijk te zeggen aangezien de dossiers voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 uit het Provinciearchief verdwenen zijn. Het is dus niet mogelijk om namen te vergelijken. Hoe dan ook, deze ‘scheurlijst’ haalde twee zetels, maar zou op zijn beurt ook nog eens versplinteren in verschillende lijsten bij de verkiezingen van 1932. De verdeeldheid die de katholieke partij trof in Beveren kan niet alleen tot Beveren beperkt worden. Interne onenigheid en het opduiken van katholieke scheurlijsten bij verkiezingen overstijgen de gemeentegrenzen. De situatie in Beveren past in een groter, meer algemeen patroon. De Belgische katholieke partij verkeerde tijdens het interbellum in een algemene crisis. In het eerste deel van deze thesis werd reeds gewezen op de losse fundamenten van de partij. De katholieke partij was samengesteld uit verschillende standenorganisaties (de vakbond, de boerenbond, de middenstanders, de oude Franstalige elite, enz.) die soms bitter weinig raakvlakken hadden en de cohesie van de partij aantastten.[79] Die spanningen bestonden ook in Beveren en zouden onder andere tot uiting komen in de verschillende scheurlijsten, maar vooral in 1938 toen een groep middenstanders de katholieke partij verliet voor een kartel met het VNV.
Een tweede scharniermoment zijn de gemeenteraadsverkiezingen in 1938. Het aantal ingediende lijsten is terug herleid tot drie (BWP, het Katholiek Vlaams Concentratieblok en KVV), maar ditmaal is de versplintering duidelijker. Bij de vorige verkiezingen werd de katholieke partij niet wezenlijk bedreigd door de scheurlijsten. Deze eenmansacties deden het imago van de katholieke partij niet echt goed, maar de electorale schade was uiteindelijk onbeduidend. In 1938 stond de KVV tegenover een reële potentiële concurrent. De KVV stond er weliswaar nog steeds beter voor, maar met het Katholiek Vlaams Concentratieblok (het VNV samen met de afgescheurde Christelijke Middenstandsbond) diende rekening gehouden te worden. Het was vooral de steun van de notabele familie van Raemdonck aan het concentratieblok die de KVV zorgen baarde. Deze roemrijke familie had van 1861 tot en met 1919 steeds de burgemeester geleverd. De naam van Raemdonck kende dan ook een grote weerklank bij de bevolking van Beveren en de katholieke partijleiding vreesde voor een electorale vertaling van die bekendheid ten gunste van het Concentratieblok.
De katholieke partij had, ondanks haar dominante positie, dikwijls af te rekenen met interne conflicten en brandjes die geblust dienden te worden. De verschillende scheurlijsten en dissidente stemmen tonen aan dat de partij zeker niet gevrijwaard bleef van verdeeldheid. Toch wist de katholieke staatspartij, later de KVV, de gemeenteraadsverkiezingen telkens glansrijk te winnen. De Beverse kiezer bleef zijn vertrouwen blijkbaar behouden in de partij.
4.2: De oppositie in Beveren:
Aangezien de katholieke partij tussen de twee wereldoorlogen steeds alleen heeft bestuurd (toch tot 1938), waren alle andere partijen dus veroordeeld tot de oppositie. De oppositie in Beveren kan grofweg opgedeeld worden in twee kampen: enerzijds de socialisten, anderzijds de Vlaams-nationalisten.
Na de Eerste Wereldoorlog ondervond de socialistische partij in Beveren de grootste moeite om zich een plaats te veroveren op het politieke schouwtoneel. De invoering van het enkelvoudig algemeen stemrecht zorgde in Beveren niet onmiddellijk voor grote electorale successen. In 1921 wist de partij weliswaar twee zetels in de wacht te slepen, maar de uitslag lag onder het gemiddelde van het arrondissement Sint-Niklaas. De katholieke dominantie maakte het moeilijk om uit te groeien tot een waardige concurrent voor de katholieke partij. Door de afwezigheid van een liberale partij was de BWP in Beveren bovendien de enige vrijzinnige partij. Tegen het politieke geweld van al die rechtse partijen (de Vlaams-nationalisten mogen daar ook bij gerekend worden) was de BWP niet opgewassen. Vanuit Sint-Niklaas – “de rode metropool van het Waasland” – werden daarom intense propagandamiddelen ingezet om de ‘moeilijke’ omliggende plattelandsgemeenten te bereiken.[80] Vooral Beveren, De Klinge, Kieldrecht en Stekene werden daarbij geviseerd. De socialistische partij in Beveren was dus sterk afhankelijk van haar ‘moederpartij’ in Sint-Niklaas. Dat wierp aanvankelijk vruchten af. In 1921 werd, met de hulp vanuit Sint-Niklaas, een Volkshuis opgericht in Beveren. In datzelfde jaar nam de BWP voor de eerste maal deel aan de gemeenteraadsverkiezingen en sleepte twee zetels in de wacht. Bij de volgende verkiezingen in 1926 werd dat resultaat nog eens herhaald. Bij de volgende verkiezingen werd iets beter gedaan. In 1932 trokken de socialisten met een lijst van tien kandidaten naar de gemeenteraadsverkiezingen en behaalden ditmaal drie zetels. Desalniettemin was de BWP nog altijd maar de derde partij in Beveren. Zes jaar later, ten tijde van de omstreden gemeenteraadsverkiezingen van 1938, verloren de socialisten terug een zetel. Tegen al dat katholieke geweld moest de BWP dus alleen opboksen, behalve in 1932. Voor de gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar kwam er een communistische eenmanslijst op in Beveren. Het is opmerkelijk dat net in het dominant katholieke Beveren een communistische lijst meedong naar de gunsten van de kiezers. Tijdens het interbellum was de communistische aanwezigheid in de hele Wase regio trouwens onbeduidend. Zelfs in een grote stad als Sint-Niklaas waar links het goed deed, zou er pas na de Tweede Wereldoorlog een KP opgericht worden. De communistische lijst in Beveren was maar een eendagsvlieg, want na de teleurstellende uitslag van amper 21 stemmen, zou de lijst geruisloos verdwijnen.
Zoals gezegd was de politieke linkerzijde in Beveren sterk ondervertegenwoordigd. De BWP stond als enige ‘vrijzinnige’ partij (dit zal verderop nog genuanceerd worden) tegenover de dominantie van de katholieke partij die al decennia aan de macht was. Aan de andere kant van de oppositie stonden de Vlaams-nationalisten. Het Vlaams-nationalisme stond in Beveren opvallend sterk, ten opzichte van andere vergelijkbare gemeenten. In Beveren is het Vlaams-nationalisme sterk verweven met de katholieke partij. Het is niet altijd even duidelijk in welke mate sommige Vlaams-nationalistische manifestaties nu een eigen initiatief zijn van overtuigde Vlaams-nationalisten, dan wel het initiatief van een afgescheurde groep katholieke dissidenten. Beide partijen hebben een gedeeld woelig verleden. Vlak na de Eerste Wereldoorlog waren er wel Fronters actief, met dr. Gerard De Paep als bekendste naam, maar hun activiteiten en aanhang bleven in die beginjaren zeer beperkt. Vooral Gerard De Paep (1898-1985) verwierf lokale bekendheid en zou uitgroeien tot één van de bekendste en misschien ook wel meest bepalende figuren uit de 20ste eeuwse Beverse politiek.[81] Hij was o.a. doctor in de genees-, heel- en verloskunde, stichter van het A.Z. Sint-Anna in Beveren, senator en ere-voorzitter van de V.O.S.
In zijn kindertijd volgde Gerard De Paep les aan het Vlaamsgezinde College (Sint-Jozef Klein Seminarie) in Sint-Niklaas. Hij werd lid van de studentenbond Vlaams en Vrij en de gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog maakten zijn Vlaamsgezindheid nog radicaler. Na de oorlog was hij betrokken bij de oprichting van de Frontpartij in Sint-Niklaas (1919).
Van 1929 tot 1944 was hij lid van de Oost-Vlaamse Provincieraad, eerst als Fronter en later als VNV’er. Onder andere door figuren als een Gerard De Paep, die door zijn activiteiten als geneesheer het respect genoot bij grote delen van de bevolking, slaagde het partijpolitieke Vlaams-nationalisme er in een plaats te veroveren en tot een vaste waarde uit te groeien. De Paep was zonder twijfel de drijvende kracht achter het Vlaams-nationalisme in Beveren en speelde een grote rol bij de vorming van het Concentratieblok in 1938. De figuur en de rol van Gerard De Paep is dus van cruciaal belang en zal in hoofdstuk 3 grondiger besproken worden.
Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 werden zeven lijsten ingediend. Slechts twee daarvan telden dertien kandidaten: uiteraard de katholieke, maar eveneens de Vlaams-nationalistische die onder de naam Vlaams-nationale Volkspartij (VNVP) naar de kiezers trok. Die verkiezingen werden een succes. De Vlaams-nationale Volkspartij, het Vlaams-nationalistische initiatief van Elias voor Oost-Vlaanderen, behaalde 1756 stemmen en werd daarmee de tweede grootste partij in Beveren.[82] Ze liet zelfs een meer traditionele partij als de socialistische partij achter zich. De Vlaams-nationalisten hadden voortaan drie zetels in de gemeenteraad. Bij de volgende verkiezingen zouden ze nog beter doen.
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 was er tijdens de eerste zitting van het nieuwe schepencollege een kleine rel. Tijdens de eedaflegging van de raadsleden legde de socialistische fractie een verklaring af waarin ze akkoord ging met de – verplichte – eedaflegging, maar dat dit op geen enkele manier afbreuk deed aan de republikeinse principes van de BWP. Bovendien verklaarde de BWP dat ze zich radicaal zou opstellen tegen het katholieke gemeentebestuur.[83] Vlaams-nationalist De Paep volgde het voorbeeld van de BWP en nam eveneens het woord. Ook hij legde de eed – gedwongen – af, maar deed dit, naar eigen zeggen, enkel en alleen in het algemeen belang van zijn partijgenoten.[84] Beiden verweten de katholieke partij dat die de oppositiepartijen op voorhand uitsloot van onderhandelingen.
“Het huwelijk tusschen het reactionaire conservatisme en de kristen democratie is voltrokken en de ziel van ’t kind heeft er zijn zegen aan gegeven.”[85]
In de daaropvolgende jaren zou de socialistische fractie zich bij stemmingen over de begroting regelmatig onthouden en de katholieke partij voortdurend om rekenschap vragen.
4.3: De gemeenteraadsverkiezingen van 1938:
Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 werden in Beveren drie lijsten ingediend. Lijst 1 was die van de Belgische Werklieden Partij, lijst 2 noemde zich het Katholiek Vlaams Concentratieblok en lijst 3 was de Katholieke Vlaamse Volkspartij. Bij de vorige verkiezingen, in 1932, hadden de BWP en het VNV elk drie zetels en de KVV van burgemeester Lesseliers bezat de meerderheid in de gemeenteraad.
De uitslag van de verkiezingen was als volgt: zes zetels voor het Concentratieblok, vijf zetels voor de KVV en twee zetels voor de BWP. De uitslag was verrassend en toonde aan dat de concentratielijst zijn effect niet had gemist. Absoluut stemmentrekker was Jan van Raemdonck, van het Concentratieblok, met bijna 1 op 7 geldige stemmen.[86] Gerard De Paep werd ook verkozen, maar zou niet zetelen als gevolg van de onverenigbaarheid met zijn ambt in de provinciale bestendige deputatie. Hoewel het Concentratieblok als grootste partij uit de verkiezingsslag was gekomen, werd tegen alle verwachtingen in een bestuursmeerderheid gevormd tussen de KVV en de BWP. Lesseliers werd terug burgemeester en bestuurde met twee katholieke en één socialistische schepen. Zo waren de socialisten er dan toch uiteindelijk in geslaagd deel uit te maken van het gemeentebestuur.
Kieldrecht, een huidige deelgemeente van Beveren-Waas, was in de hier behandelde periode een typische plattelandsgemeente. Het gemeentepolitieke leven werd er decennia lang bepaald door dezelfde figuren uit dezelfde partij. De katholieke partij was tot voor de Eerste Wereldoorlog de enige echte politieke partij en bijgevolg al enige tijd aan de macht, maar had wel een ander profiel dan na de oorlog.
5.1: De katholieke partij in Kieldrecht:
In Kieldrecht was de gemeentepolitiek, zeker tot aan de Eerste Wereldoorlog, volledig in handen van de katholieke partij. De katholieke partij in Kieldrecht bestond vooral uit lokale notabelen. Op het einde van de 19de eeuw vertoonde de katholieke partij zeker ook liberale trekken, waarvoor ze later nog zou afgerekend worden door politieke tegenstanders. Waarschijnlijk waren er wel politieke tegenstanders voor de Eerste Wereldoorlog, maar die komen niet aan bod. Het beeld van de katholieke partij in Kieldrecht aan het begin van het interbellum is dus een enigszins stereotiep beeld: katholiek, liberaal-conservatief en bestaande uit de lokale beau monde.
Hoewel Kieldrecht op het eerste zicht een rustige plattelandsgemeente lijkt, zijn er tijdens het interbellum toch opvallende en interessante politieke verschuivingen waarneembaar. Tijdens de eerste gemeenteraadsverkiezingen na de oorlog, in 1921, namen twee volwaardige katholieke lijsten het tegen elkaar op. Beide lijsten telden elf kandidaten en het leek een spannende kiesstrijd te worden. Uiteindelijk won lijst twee de verkiezingen door zes van de elf zetels binnen te rijven. De andere katholieke lijst behaalde er vier en de laatste zetel ging naar Van Ecken, kopman voor lijst drie. Uiteindelijk zouden de drie partijen samen besturen zodat er van het klassieke spel van coalitie versus oppositie niets overbleef.[87] Louis Van Overloop, lijsttrekker voor de winnende katholieke lijst, werd burgemeester. Toen de gemeenteraadsverkiezingen van 1926 er aan kwamen, was er al een en ander veranderd. Ditmaal kwam er één grote katholieke lijst op. Kopman Van Ecken en de belangrijkste namen van de verliezende tweede lijst uit 1921 waren overgestapt en de kiezers hadden nu een gehergroepeerde, versterkte katholieke lijst voor zich. Daarnaast waren er nog drie lijsten: de voormalige lijst Van Ecken (die nu zonder haar kopman naar de verkiezingen moest trekken) en twee kleine katholieke scheurlijsten. Ditmaal behaalde de katholieke lijst negen zetels en de andere twee werden verdeeld over de dissidente lijsten. Van Overloop werd herbenoemd als burgemeester. De reorganisatie en krachtenbundeling had haar effect dus niet gemist. Vanaf nu stond de katholieke partij terug sterk en hernam ze haar vooroorlogse machtspositie. Zowel in 1932 als in 1938 won ze de verkiezingen. Opmerkelijk is de opmars van Th. Van Ecken. In 1921 stond hij nog op een aparte dissidente katholieke lijst (met Vlaams-nationalistische trekken), in 1926 was hij overgestapt naar de hervormde katholieke lijst waar hij een verkiesbare plaats kreeg en enkele maanden na de verkiezingen van 1932 zou hij burgemeester van Kieldrecht worden. Op zijn minst een opmerkelijk parcours in zo een korte tijdspanne.
5.2: De oppositie in Kieldrecht:
Hoewel er tijdens de jaren ’20 verschillende lijsten opkwamen voor de gemeenteraadsverkiezingen, hoefden de katholieken zich niet bedreigd te voelen in Kieldrecht. Omdat de lijsten moeilijk identificeerbaar zijn, kan ik de eventuele nuances moeilijk in kaart brengen, maar over het algemeen gaat het om katholiek geïnspireerde lijsten. In 1921 en 1926 waren de katholieke lijsten concurrenten van elkaar. Bovendien besloten alle partijen na de verkiezingen de gemeente samen te besturen zodat er van een politieke strijd nauwelijks sprake was. Pas in 1932 beginnen er zich verschillende stromingen en partijen af te tekenen en is de verkiezingsstrijd in dat opzicht veel meer polariserend.
In 1932 wisten de Vlaams-nationalisten twee zetels te veroveren. In de daaropvolgende jaren zouden zij gestaag groeien, wat zich zou vertalen in de verkiezingsuitslagen van 1938. In hoeverre de zelfverklaarde Vlaams-nationalisten werkelijk aanleunden bij de Frontpartij en later het VNV is moeilijk in te schatten. Noch in 1932, noch in 1938 kwamen zij op onder deze benamingen. Integendeel, de Vlaams-nationalisten kwamen in 1932 op onder de naam Katholieke Vlaamse Volkspartij; de naam die de Vlaamse vleugel van de Katholieke Staatspartij zou aannemen na de partijhervormingen midden jaren ’30. Dat sluit natuurlijk niets uit, gezien de verschillende regionale en lokale noemers waaronder vaak dezelfde lading gebukt ging. Toch lijkt het er op dat het Vlaams-nationalisme in Kieldrecht in de eerste plaats eerder een lokaal initiatief was dan een partijafdeling die van op een nationaal niveau gestuurd werd. In 1938 stonden er slechts twee partijen tegenover elkaar: de katholieke partij van regerend burgemeester Van Ecken en de groepering die zich Katholieke Vlaamse Concentratie noemde. Of we daarom van een concentratielijst kunnen spreken, wordt later verklaard. Het Concentratieblok haalde toch vier zetels en ging daarmee twee zetels vooruit in vergelijking met 1932.
Eerder werd al vermeld dat er een intense propagandacampagne werd opgezet door de socialistische partij vanuit Sint-Niklaas naar de omliggende plattelandsgemeenten, waaronder Kieldrecht. In 1932 werd onder impuls van de BWP Sint-Niklaas voor het eerst een socialistische lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen ingediend in Kieldrecht. Dit was echter geen succes. Op de lijst stonden slechts twee kandidaten, die amper 128 stemmen behaalden. Bij de volgende verkiezingen, in 1938, zou de BWP niet meer opkomen. Politiek links heeft dus nooit een rol gespeeld in Kieldrecht tijdens het interbellum. Daarvoor was de macht van de katholieken te groot.
6.1: De katholieke partij in Stekene:
Stekene was tijdens het interbellum een typische plattelandsgemeente uit het Waasland. De katholieke partij zwaaide er sedert lange tijd de plak en moest daarbij weinig tegenstand dulden. Oppositiepartijen waren er nauwelijks en als ze er al waren, hoefde de katholieke partij niet veel te vrezen. Gedurende de hele periode tussen de twee wereldoorlogen zou de katholieke partij de grootste partij blijven. De vier gemeenteraadsverkiezingen van het interbellum werden steeds overtuigend gewonnen en het schepencollege zou steeds homogeen katholiek zijn. De jaren ’20 vertonen echter een ander beeld van de machtsverhoudingen in Stekene dan de jaren ’30, zonder dat er iets wezenlijks verandert aan de machtspositie van de katholieken. In 1932 en in 1938 haalde de katholieke partij respectievelijk 10 en 9 van de 11 zetels. De andere zetels waren toen voor de Vlaams-nationalisten. Tijdens de jaren ’20 lag de zetelverdeling anders. Toen haalde de ‘officiële’ katholieke partij zes zetels en de politieke tegenstanders verdeelden toen de andere zetels. Het is echter de vraag in welke mate we van politieke tegenstanders kunnen spreken. De andere lijsten waren immers in het algemeen katholiek geïnspireerd. Ook in Stekene, net zoals in Beveren en Kieldrecht, kende men het fenomeen van de katholieke scheurlijsten. Zoals gezegd was dat niet uitzonderlijk, maar paste dat in een algemeen patroon van verdeeldheid binnen de katholieke partij, kenmerkend voor de periode van het interbellum.
Dat betekent uiteraard niet dat er helemaal geen sprake was van oppositie voor de katholieke partij. Politiek links was zo goed als onbestaande in Stekene, maar de gemeente kende wel een vermeldenswaardige Vlaams-nationalistische aanwezigheid.
6.2: De oppositie in Stekene:
Tijdens het interbellum ondervond politiek links de grootste moeite om zich te vestigen en uit te groeien in Stekene. Nooit zou de socialistische partij er in slagen één zetel te veroveren in de gemeenteraad. Nochtans werd er vanuit Sint-Niklaas een georkestreerde propagandacampagne opgezet naar de omliggende plattelandsgemeenten, waaronder ook Stekene. De BWP in Sint-Niklaas maakte gebruik van haar plaatselijke gunstige machtspositie om ‘probleemgemeenten’ te bereiken. In 1932 zou voor de eerste keer een socialistische lijst ingediend worden voor de gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar, maar deze lijst – met slechts vier kandidaten – haalde geen enkele zetel. Volgens de BWP in Sint-Niklaas was de haat bij de bevolking tegenover het socialisme nergens zo groot als in Stekene.[88] Zelfs in Beveren, dat gezien werd als een absoluut katholiek bolwerk, konden de socialisten voet aan grond zetten; zij het bescheiden. Zes jaar later, in 1938, was de rol van de socialisten in Stekene uitgespeeld.
Omdat de socialistische partij nooit een rol van betekenis heeft gespeeld, moest de oppositie dus uit een andere hoek komen. Zoals gezegd kende Stekene wel degelijk Vlaams-nationalistische activiteiten binnen de gemeentegrenzen. Stekene was onder meer de thuishaven van de Wase Vlaams-nationalisten Victor Leemans en Dr. Geert De Rijcker. Deze laatste zou zich effectief politiek engageren en opkomen voor Vlaams-nationalistische partijen tijdens gemeenteraadsverkiezingen, terwijl Leemans meer achter de schermen opereerde. Leemans was zeer belangrijk voor het Vlaams-nationalisme in Stekene, maar ook buiten de gemeentegrenzen genoot hij in het hele Waasland respect. Als onderwijzer kon hij op respect rekenen binnen Stekene, maar zijn studies in het buitenland maakten hem onder andere ook bekend buiten Stekene. Zo was hij een goede vriend van Gerard De Paep uit Beveren, maar onderhield hij ook relaties met figuren uit Sint-Niklaas.
Victor Leemans werd op 21 juli 1901 geboren te Stekene als enig kind van ouders van bescheiden komaf.[89] In 1919 gaat Leemans aan de slag als onderwijzer in de Broederschool in Sint-Niklaas, waar hij zelf op de schoolbanken had gezeten. Samen met advocaat Jos Van Haelst stichtte hij in 1920 de Katholieke Vlaamse Jonge Wacht (KVJW) te Stekene, die bij haar oprichting al snel honderd leden telde. De KVJW kan als een voorloper van de Stekense afdeling van het Davidsfonds (opgericht in 1928) gezien worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Leemans de eerste voorzitter van het Davidsfonds Stekene werd, hoewel de echte drijvende kracht achter de oprichting Armand Waterschoot was geweest. Officieel ging de afdeling van start op 28 januari 1928, met Victor Leemans aan het hoofd van bestuur tot 1930. In haar eerste jaar telde de afdeling 37 leden.[90] In 1930 telde deze vereniging 150 leden en dat aantal bleef stijgen in de jaren die daarop volgden. Vanaf 1931 nam Dr. Geert De Rijcker de leiding over. De nieuwe voorzitter werd onmiddellijk met moeilijkheden geconfronteerd. Het Davidsfonds of gelijk welke andere Vlaamsgezinde vereniging mocht geen gebruik meer maken van het Gildehuis als ontmoetingsplaats. Het was de pastoor van Stekene die zich daar persoonlijk tegen verzette. Vanaf 1935 trad dan ook stagnatie op.
Leemans zei het onderwijzen definitief vaarwel toen hij terugkeerde uit Duitsland en zich voltijds ging toeleggen op het blad Jong Dietschland, waar hij ondertussen hoofdredacteur van was geworden. Victor Leemans was gaan studeren aan Duitse universiteiten en raakte bevriend met verschillende intellectuelen zoals Gerard Walschap, Marnix Gijsen, Edmond Rubbens en Lodewijk Dosfel. In de traditie van die Dosfel werd in 1927 het katholiek Vlaams nationalistische weekblad “Jong Dietschland” opgericht, waarvan Leemans tot 1930 één van de drijvende krachten was naast figuren zoals Wies Moens, Frans Van Cauwelaert, Odiel Spruytte en anderen. Het tijdschrift was de spreekbuis van jonge katholieke flaminganten en trachtte boven de partijpolitiek te staan. Uit talrijke documenten, brieven en artikels in De Standaard blijkt dat Leemans vaak waarschuwde voor de uitwassen van het Duitse Nationaal-socialisme, die hij zelf ervoer toen hij studeerde in Berlijn en Münster begin jaren ’30.
Alhoewel Leemans zich niet politiek wou binden, stak hij zijn sympathie voor het VNV niet onder stoelen of banken, maar ook het Verdinaso kon op zijn goedkeuring rekenen. Hij aanvaardde in 1936 wel de leiding van de “Arbeidsorde”, een beweging waarin de sociale organisaties van het VNV en Rex-Vlaanderen zich verenigden. De facto kwam dat leiderschap neer op een engagement binnen het VNV. Daarbuiten bleef Leemans zich inspannen om tot een apolitieke concentratie te komen van sociale organisaties van KVV en VNV. Dit vertaalde zich in pogingen om de Arbeidsorde te laten samensmelten met het ACV. Tijdens WOII bleef Leemans zich engageren binnen het VNV. Davidsfondsvoorzitter De Rijcker zou wel politiek actief zijn. In 1938 engageerde hij zich voor de gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar. Hij stond op de lijst van het ‘Vlaams Blok’. Het persoonlijke politieke engagement van de voorzitter was waarschijnlijk één van de redenen waarom de ledenaantallen en de activiteiten op het eind van de jaren ’30 gevoelig daalden. De Vlaams-Nationalisten behaalden één zetel meer dan in 1932, toen ze onder de naam Katholiek-Vlaamse Groepering meededen, en hadden voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog twee zetels in de gemeenteraad, waardoor ze de enige oppositiepartij was.
HOOFSTUK 3: DE GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 1938: DE CONCENTRATIELIJSTEN:
Dit hoofdstuk is volledig gewijd aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1938, de laatste gemeenteraadsverkiezingen voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Deze verkiezingen vormen in verschillende gemeenten het orgelpunt van de concentratiepogingen die soms al jarenlang aansleepten. Om een goed overzicht te behouden, wordt dezelfde indeling gevolgd als in het vorige hoofdstuk. De bestudeerde gemeenten worden individueel besproken aan de hand van literatuur- en archiefonderzoek. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt per gemeente dan al een besluit geformuleerd.
Nog even een korte stand van zaken van de politieke situatie in Sint-Niklaas tot aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1938. De katholieke partij was tot dan steeds de grootste partij geweest in Sint-Niklaas, maar moest vaststellen dat de socialistische partij aan een ernstige inhaalbeweging bezig was. Wellicht stond de socialistische partij nergens sterker in het Waasland dan in Sint-Niklaas. In 1932 beschikte de BWP al over hetzelfde aantal zetels (11) als de katholieke partij. Die gemeenteraadsverkiezingen werden echter overschaduwd door de, reeds uitvoerig besproken, kwestie Verniers zodat de socialisten terug zes jaar op de oppositiebanken belandden. De Vlaams-nationalisten konden nooit een rol van betekenis spelen. De Vlaams-nationalistische partij was niet alleen intern zwaar verdeeld, maar diende ook nog eens rekening te houden met de Vlaamsgezinde vleugels van zowel de katholieke als socialistische partij. Het tumultueuze vertrek van kopman Verniers in 1932 betekende min of meer het begin van het einde voor het Vlaams-nationalisme in Sint-Niklaas.
In Sint-Niklaas werd geen kartel gevormd om met een concentratielijst naar de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 te trekken. Dat betekent niet dat er geen onderhandelingen of aftastende gesprekken gevoerd werden. Ook in Sint-Niklaas waren sommige mensen in de ban van de concentratiegedachte en dat gaat soms zelfs al verder terug dan 1938. In een anonieme brief uit 1932 wordt het relaas gedaan van een incident tussen katholieken en Vlaams-nationalisten. Enkele weken voor de gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar heeft iemand, die actief was binnen de Toneelafdeling der Katholieke Gilde (en wiens naam niet vernoemd wordt), zijn banden met de katholieke partij verbroken om op de Vlaams-nationalistische lijst te gaan staan. Nergens wordt gewag gemaakt van een naam, maar de persoon in kwestie wordt omschreven als zeer actief en invloedrijk en al jaren een politieke medestander van de Vlaams-nationalisten. Dit kan er op wijzen dat zowel katholieken als Vlaams-nationalisten elkaar ontmoetten in deze toneelvereniging, over de partijgrenzen heen. In diezelfde brief wordt nog een eigenaardige opmerking gedaan door de auteur, die duidelijk tot het Vlaams-nationalistische kamp behoort. Hij betreurt het dat de toneelvereniging in de partijpolitiek wordt meegesleurd:
“Daarom zijn wij van meening dat het spoor van de Vlaamsch-Nationale gedachte niet loopt langs den hierarchischen weg van de traditionalistische Staatspartijen. Daar is geen ruimte voor ons, daar zijn geen verwezenlijkingsmogelijkheden.”[91]
Wat verder in de brief geeft de auteur zijn mening over katholiek raadslid Emiel Van Haver, die tot de Vlaamse vleugel van zijn partij mag gerekend worden:
“Hij zou dan ook geweten hebben dat het eenige middel om onze stad jong Vlaamsch bloed in te spuiten te vinden is in een sterke concentratie van alle Vl. Nationalisten. Hij heeft een eerste kans laten voorbijgaan.”[92]
Dit is een duidelijke aanwijzing dat er wel degelijk gedacht werd aan een concentratie van alle rechtse politieke formaties in Sint-Niklaas, zowel aan katholieke, maar zeker aan Vlaams-nationalistische zijde. Het is zeker geen algemene oproep om alle krachten te bundelen en zich als één blok te presenteren. De auteur richt zich wel tot ‘alle’ Vlaams-nationalisten en kan het dus evengoed hebben over katholieken met een Vlaamsgezinde overtuiging, zoals het voorbeeld dat daarvoor aangehaald werd. Het is aannemelijk dat de auteur zich dus voornamelijk richt op de jonge, aanstormende generatie katholieke politici die hun partij meer Vlaamse tinten wensten te geven en dus een wezenlijk gevaar inhielden voor de Vlaams-nationalistische partij. Een (tijdelijke) krachtenbundeling of simpelweg het binnenhalen van enkele van die jongeren zou de Vlaams-nationalistische partij versterken. Toch zou er nooit een concentratielijst gevormd worden; niet voor de verkiezingen van 1932, noch voor die van 1938. Vooral de laatste zin uit het fragment roept vragen op (“Hij heeft een eerste kans laten voorbijgaan”).[93] Men kan er uit afleiden dat deze (eerste) kans tot concentratie verkeken is, maar dat er nog zouden kunnen volgen.
In de gemeenteraadsverslagen van 1936 is niets terug te vinden in verband met de spectaculaire uitslagen van de wetgevende verkiezingen van dat jaar. Het stadsbestuur beslist wel om de reglementering inzake kiespropaganda strikter te maken. Thans zal de gemeenteraad beslissen wie waar en wanneer propaganda mag verspreiden. Bovendien worden betogingen, meetings, toespraken en andere op openbare plaatsen verboden zonder voorafgaande toelating van de burgemeester. Elke overtreding op deze nieuwe besluiten zal worden bestraft met boetes en/of gevangenisstraffen. Blijkbaar heeft men in Sint-Niklaas negatieve ervaringen overgehouden aan de vorige kiescampagne, zoals men kan opmaken uit onderstaand fragment:
“Overwegende dat het de plicht der gemeenteoverheid is maatregelen te treffen ten einde de wanordelijkheden te vermijden, die zich op den openbare weg voordoen… In acht nemende dat het aanplakken van propaganda bij de laatste verkiezingen aanleiding heeft gegeven tot moeilijkheden en het dus noodzakelijk is in het belang der goede orde maatregelen te treffen om die wanordelijkheden in de toekomst te voorkomen… Willende de goede orde handhaven tijdens de periode van ongerustheid welke ten gevolge van den internationalen toestand in het land heerscht.”[94]
Bovendien verwijst de laatste regel naar de gespannen internationale toestand in 1938, die België al in zijn greep houdt. De gemeenteraadsverkiezingen van 1938, die normaal gezien steeds doorgingen op de tweede zondag van oktober, werden dat jaar een week later georganiseerd, als gevolg van de gespannen internationale toestand en de mobilisering van het leger.
Met de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in aantocht heerste er bij de katholieke partij concentratiekoorts. Op nationaal vlak waren er reeds verschillende impulsen tot concentratie geweest met het Congres van Mechelen en het beginselakkoord met het VNV. Veel vruchtbaars hadden die pogingen nog niet opgeleverd. Op lokaal vlak leefde de concentratiegedachte eveneens bij velen in de katholieke partij. De verdeeldheid binnen het KVV was echter meermaals een obstakel geweest. Niet alleen de katholieke partij, maar ook de Vlaams-nationalisten te Sint-Niklaas leken hopeloos verdeeld en waren opnieuw op een dieptepunt beland. Op 20 februari 1938 kwam KVV-voorzitter A. Verbist een toespraak houden in Sint-Niklaas. De toespraak kaderde in zijn tournee door Vlaanderen om het programma en de idealen van de KVV te gaan toelichten.[95] Het werd één van de hoogtepunten voor de KVV in het Waasland en de toespraak werd uitvoerig besproken in diverse kranten. Een ruime samenvatting van de avond vindt men terug in de Gazet van Temse.[96] Het doel van de avond was, in het gezelschap van enkele katholieke notabelen zoals voormalig KVV-voorzitter van Sint-Niklaas Claus, oud-minister Heyman, arrondissementssecretaris Van Gerven en Prof. Van de Putte, de militanten en de achterban warm te maken voor de nakende gemeenteraadsverkiezingen. Burgemeester Hendrik Heyman nam als eerste het woord en deed een oproep tot eensgezindheid:
“Katholieke Vlamingen moeten eensgezind en geestdriftig werken voor vrede en welvaart, tucht en orde. Eenheid is de voorwaarde van de macht, macht de voorwaarde van het bestaan! De KVV wil samenwerken om een groote en machtige partijformatie te vormen. Allen moeten meewerken om de KVV op te bouwen in katholieke waardigheid, Vlaamsche fierheid en volksche samenhoorigheid.”[97]
Prof. Van de Putte beklemtoonde dat de KVV gekant was tegen elke vorm van dictatoriaal regime en dat de partij ijverde voor het behoud van de democratie. Uiteindelijk begon Verbist aan zijn toespraak. De rode draad doorheen die toespraak, die voor een groot deel overgenomen werd in de Gazet van Temse, zijn de gevaren die de samenleving op dat moment bedreigden:[98]
1) mond- en klauwzeer: Verbist schetst de ellende die de landbouw treft, maar trekt dan de lijn door naar de politiek: “Niet zoo opvallend als in de dierenwereld, maar daarom niet minder werkelijk, woedt die aanstekelijke ziekte in de politieke wereld. Indien het al moest waar zijn wat sommige meetingisten uitbrullen en enkele gazettenschrijvers insinueren dan waren alle openbare mandatarissen boeven en geldsjacheraars. Intusschen zal de KVV kalm en bedachtzaam voortwerken om leugen en waarheid te schiften. Het Directorium weet, wat de methode van paniek zaaien en sensatie wekken heeft uitgehaald in Duitschland.”
2) verdeeldheid onder de bevolking
3) socialisme: “Socialisme met zijn geest van klassenstrijd. Het kultureel nadeel, door het haatzaaiende socialisme veroorzaakt, is op geen stukken na te meten.”
4) Belgicistisch onbegrip: “Belgicistisch onbegrip heeft al te lang de beteekenis van den eigen Vlaamschen volksaard miskend.”
5) Vlaamse twisten: “Wanneer een vreemdeling België bezoekt om zich nauwkeurig in te lichten omtrent de beteekenis van den toestand der nationaliteitsbeweging in dit land dan is wel een van de moeilijkheden, waarover hij slechts met veel inspanning heen kan: de verdeeldheid der Vlamingen… Vereenigd zijn we sterk als reuzen, verdeeld tot machteloosheid gedoemd!”
In de aanloop naar de verkiezingen gingen beide partijen, zowel Vlaams-nationalisten als de katholieke partij, aan de onderhandelingstafel zitten. Alle inspanningen zouden echter op niets uitdraaien en de gesprekken werden in augustus ’38 opgeschort. Als redenen voor het mislukken werden respectievelijk het veto van het VNV tegen de persoon van Verniers, die ondertussen terug uit de Vlaams-nationalistische partij was gestapt, en de complexe katholieke partijstructuur opgegeven. Als oorzaken voor de mislukte onderhandelingen zag het KVV de “onredelijke en overdreven eisen van het VNV, alsmede de exclusive tegen Dr. Verniers, door deze groep gesteld, en de jammerlijke inmenging in de onderhandelingen van een VNV’er van De Klinge (waarschijnlijk wordt hier Jan Seghers bedoeld, JDL) die onze stad niet bewoont en daardoor de plaatselijke toestanden onvoldoende kent”. Volgens het VNV waren voor de onderhandelingen “in de standenorganisaties der KVV de prijzen reeds (…) uitgedeeld”.[99] De pogingen om een sterk Vlaams katholiek tegengewicht te vormen voor de BWP waren dus mislukt. Men kan zich echter de vraag stellen in hoeverre het KVV dat daadwerkelijk betreurde. Verniers bij de onderhandelingen betrekken kan als een beredeneerde zet van het KVV geïnterpreteerd worden aangezien zij maar al te goed wisten dat de persoon van Verniers gevoelig lag. Vele Vlaams-nationalisten waren het, in hun ogen opportunistische, overstappen van Gerard Verniers naar de katholieke partij na de verkiezingen van 1932, nog niet vergeten. Door het afspringen van de gesprekken en het eigengereide optreden van Verniers was het VNV verzwakt uit de onderhandelingen gekomen en trok met een zwakke lijst naar de verkiezingen. Dat vertaalde zich ook in de resultaten.
Het VNV verloor enorm veel stemmen (van 2282 in ’32 naar amper 800 in ’38). Het KVV behaalde opnieuw elf zetels en ging een merkwaardige coalitie aan met hun felste tegenstanders van voorheen; de BWP die tien zetels binnenhaalden. Een verrassend resultaat kwam uit liberale hoek. De liberale partij die nooit echt sterk had gestaan in Sint-Niklaas veroverde twee zetels, maar werd niet betrokken bij de formatiegesprekken. Later zou raadslid De Vidts, namens de katholieke partij, verklaren dat een coalitie met de drie partijen onwerkbaar zou zijn en dat de liberale partij niet strookte met de waardigheid van de katholieke partij.[100]
Besluit:
In Sint-Niklaas, de grootste stad van het Waasland, werd, met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen van 1938, geen concentratielijst gevormd. Een, al dan niet tijdelijke, bundeling van alle rechtse, katholieke en Vlaamse politieke krachten bleef uit. In het voorjaar van 1938 gingen de betrokken partijen wel informele gesprekken aan, maar dat zou uiteindelijk op niets uitdraaien en vanaf augustus kwam de idee van politieke concentratie nooit meer ter sprake. De KVV en het VNV beslisten om apart de verkiezingsstrijd aan te gaan. Deze beslissing roept terecht enkele vragen op. De KVV besefte maar al te goed dat de BWP aan een ernstige inhaalbeweging bezig was en als overwinnaar uit deze verkiezingen kon komen. Bij de vorige gemeenteraadsverkiezingen hadden de socialisten al evenveel zetels behaald en de verkiezingen van 1938 konden wel eens een ommekeer inluiden. Waarom nam de katholieke partij dan nu een risico door een kartel met het VNV af te wijzen? Was het misschien een berekend risico of was de afkeer tegenover het VNV zo sterk dat een kartel onmogelijk was geworden, met alle mogelijke gevolgen van dien? De verrassing was dan ook zeer groot toen de katholieke partij (11 zetels) na de verkiezingen een bestuursakkoord sloot met haar eeuwige concurrent; de socialistische partij (10 zetels). Het bestuursakkoord betekende meteen het definitieve einde van het partijpolitieke Vlaams-nationalisme in Sint-Niklaas; een proces van verval dat al langer gaande was.
De onderhandelingen waren afgesprongen omdat beide partijen bezwaren hadden en de ander schuldig achtten voor het mislukken van de gesprekken. Volgens de KVV waren de persoonlijke bezwaren van het VNV tegen de figuur van Verniers overdreven. Het VNV had naar eigen zeggen moeite met de complexe partijstructuur van de KVV en de vele dubbelzinnigheden en verschillende geluiden die de partij liet horen. Waarschijnlijk was het diepgewortelde wantrouwen langs beide kanten, dat de gesprekken al op voorhand verlamde, de echte reden. Er zijn verschillende redenen waarom de katholieke partij geen kartel aanging met het VNV. Ten eerste was het allerminst zeker dat het VNV een echte meerwaarde zou brengen en stemmenwinst zou opleveren. Het partijpolitieke Vlaams-nationalisme in Sint-Niklaas had steeds last gehad van een imagoprobleem. De bevolking zag de Vlaams-nationalisten voor een groepje katholieke dissidenten aan, in plaats van een volwaardige partij. Ten tweede had de katholieke partij het VNV niet nodig om haar Vlaamse imago op te poetsen zoals dat elders soms wel het geval was. De katholieke partij in Sint-Niklaas beschikte over een sterk Vlaamsgezinde vleugel met toonaangevende figuren zoals Van Haver (de latere oorlogsburgemeester) en Heyman, die eerst minister was geweest en daarna burgemeester werd. De Vlaams-nationalisten in Sint-Niklaas konden zich dus niet duidelijk profileren omdat de twee grootste partijen, de katholieke en de socialistische partij, zelf al een sterk Vlaams karakter hadden. Ten derde huisden er binnen de katholieke rangen grote groepen die sterk gekant waren tegen een eventuele samenwerking met extremistische partijen zoals het VNV. Velen binnen de KVV waren de onaangename ervaringen met overloper Verniers na de vorige gemeenteraadsverkiezingen nog niet vergeten. Evenmin waren zij de felle verwijten vergeten die grootste oppositiepartij – de BWP – toen maakte en de vele polemieken die daarop volgden. Het was niet zozeer een kwestie van persoonlijke motieven, al speelden die natuurlijk wel mee, maar eerder een kwestie van ideologische bezwaren bij een groot deel van de partij en de geringe meerwaarde die een kartel zou geven. Desalniettemin bleef er aan de beslissing van de katholieke partij een risico verbonden, tenzij er al afspraken met de BWP waren gemaakt op voorhand.
Waarom ging de katholieke partij uitgerekend samen met de BWP de stad regeren? De socialisten hadden steeds op de oppositiebanken gezeten en hadden nooit verlegen gezeten om vanuit die positie hevige kritiek te spuien op het katholieke stadsbestuur. Waarschijnlijk was die lange oppositiekuur ondraaglijk geworden en grepen de socialisten maar al te graag de kans om eindelijk ook eens te besturen. Het akkoord toonde ook aan hoe relatief de ideologische bezwaren van beide partijen tegenover elkaar waren. Misschien moet er op een hoger niveau naar verklaringen gezocht worden. Met figuren zoals oud-minister Hendrik Heyman en socialistisch kopstuk De Block vertoefden er in de gemeentepolitiek ook figuren die een verleden en connecties hadden met de nationale politiek. Rond 1935-36 had premier Van Zeeland een oproep tot eenheid gedaan en vanaf maart 1935 tot februari 1939 zouden de regeringen steeds regeringen van nationale unie (katholieken, socialisten en liberalen) zijn.[101] In dat opzicht kan het akkoord tussen socialisten en katholieken op gemeentelijk vlak eventueel als een verlengde van die nationale tendens geïnterpreteerd worden. Het was in elk geval opvallend hoe socialisten en katholieken zich gingen opstellen na de verkiezingen. Volgens de socialisten was een nieuw tijdperk aangebroken en zou de stad vanaf nu in een optimale sfeer bestuurd worden. De BWP zou alles in het werk stellen om het bestuursakkoord ten volle uit te voeren.[102] De socialistische partij liet een heel ander geluid horen dan enkele jaren voordien. De katholieke partij toonde zich ook tevreden met het nieuwe bestuursakkoord. Het nieuwe stadsbestuur had veel weg van een verstandshuwelijk. De katholieke partij – nog steeds de grootste partij – kon terug de burgemeesterssjerp leveren en had, door samen te werken met de socialisten, nauwelijks nog last van oppositie. De nieuwe coalitie had immers 21 van de 23 zetels in de gemeenteraad (de liberalen hadden de andere twee). Voor de socialisten was het akkoord eindelijk de kans om mee te besturen en uit de oppositie te geraken.
Met de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in zicht, werden de pogingen en inspanningen om tot een concentratie te komen van Vlaams-katholieke krachten verhoogd. Van bij het begin werd al snel duidelijk dat de concentratiepogingen vanuit katholieke zijde gericht waren op een verstandshuwelijk. Het feit dat de onderhandelingen gevoerd werden door tweederangsfiguren en de topfiguren van de katholieke partij er schijnbaar onverschillig voor bleven, voedde het wederzijdse wantrouwen nog meer. Burgemeester Raemdonck en zijn schepenen daagden nooit op en lieten de onderhandelingen over aan ondergeschikten. Het leek er op dat de concentratielijst geen prioriteit was voor de katholieke partijtop in Lokeren. Beide partijen hadden hun reserves om samen te werken. Het VNV was niet enthousiast om met vertegenwoordigers van een conservatief staatskatholicisme in zee te gaan. Het VNV leek eerder geïnteresseerd in een Vlaamse concentratie, de katholieke partij in een katholieke concentratie (of misschien beter gezegd een antilinkse). In augustus 1938 en de daaropvolgende weken zouden vertegenwoordigers van de KVV en het VNV elkaar ontmoetten om een akkoord te sluiten. De vertegenwoordigers van het VNV stonden onder leiding van Stan De Bruyn en waren jong en politiek onervaren. Velen onder hen hadden nog nooit een politiek engagement opgenomen. Toch hadden zij de indruk dat zij niet ernstig werden genomen. De katholieke delegatie bestond immers uit figuren van laag allooi (er was zelfs nooit een gemeenteraadslid) en de delegaties werden voortdurend gewisseld. Het leek alsof de katholieke partijleiding zich niet bezig hield met de gesprekken. Enkel notaris Thuysbaert zou er zich sporadisch mee in laten. Bij de concentratieonderhandelingen tussen VNV en KVV zou de rexistische Eenheidslijst nooit betrokken worden. In deze lijst had men nochtans een mogelijke partner kunnen vinden die evenzeer tegen een vrijzinnig, links bestuur gekant was. Het bij voorbaat uitsluiten van deze groep toont aan dat persoonlijke motieven ook meespelen, zeker op gemeentelijk vlak. Het was immers algemeen bekend dat Florent Claeyé, lijsttrekker van het Eenheidsfront, en plaatselijk VNV-leider Stan De Bruyn niet met elkaar konden opschieten.[103]
Uiteindelijk werd dan toch een gemeenschappelijke lijst gevormd. Het VNV kreeg de vierde, de negende, de twaalfde en de zeventiende plaats, het KVV de overige dertien. Het VNV werd een schepenzetel beloofd, maar verkreeg ook de negende plaats om zeker te zijn van hun noodzakelijkheid voor het vormen van een bestuursmeerderheid van negen zetels. Tegen de afspraak in voerden de katholieken propaganda om op naam te stemmen zodat katholieke kandidaten die lager stonden dan de VNV-kandidaten toch verkozen werden. De concentratielijst werd op gemengde reacties onthaald in de lokale pers. De katholieke pers was verdeeld: De Stad Lokeren en De Vrije Stem benaderden de concentratiepogingen anders en hadden verschillende standpunten. Zoals enigszins verwacht was De Stad Lokeren de concentratiegedachte niet echt genegen, terwijl De Vrije Stem veel enthousiaster was. De socialistische pers trok fel van leer tegen het samengaan van katholieken met “Hitlerknechten”. De socialistische pers deed geen enkele moeite om haar afkeer te verbergen waarbij zowel de katholieke partij als het VNV het zwaar moesten ontgelden: “Het is nog niet genoeg dat onze stad honderd jaar op alle gebied te laten verachteren, maar men moest ook nog een kartel sluiten met de bende V.an N.iets V.ies”.[104] De liberale pers, bij monde van De Nieuwe Vrije Waaslander, roerde zich ook, maar bleef de liberale partij positioneren als de partij van de gulden middenweg.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in Lokeren vormen een geval apart. Voor het eerst werden er vier lijsten ingediend: het Concentratieblok (KVV en VNV), de BWP, de liberale partij en het Eenheidsfront. In kiespropaganda naar aanloop van de verkiezing vallen de liberalen en socialisten met alle mogelijke middelen de concentratievorming aan. Beide partijen zagen de concentratielijst als een ultieme poging van de katholieken om hun meerderheid in de gemeenteraad te redden. Beide partijen voelden sinds 1932 ook hun kansen stijgen om eindelijk die katholieke meerderheid te breken.
De uiteindelijke verkiezingsuitslag bracht weinig verrassingen. Het Concentratieblok won de verkiezing, maar kan zeker geen succes genoemd worden. Met haar 44% deed de alliantie van KVV en VNV het beduidend minder dan het resultaat van de katholieke partij in ’32. Het VNV had dus niet meer kiezers kunnen aantrekken en het verhoopte resultaat bleef uit. Socialisten en liberalen verloren enkele procenten. De lijst der middenstanders deed het met 7,12% niet onaardig, maar kwam enkele stemmen tekort voor een zetel. Het concentratieblok verloor 5,5% van de stemmen. De concentratielijst was dus zeker geen groot succes geweest, maar het VNV had zijn doel bereikt; het kreeg bij de installering van het nieuwe schepencollege een schepen toegewezen. De katholieke weekbladen waren verdeeld positief over het concentratie-experiment. Aan katholieke zijde reageerde De Stad Lokeren opgelucht dat alles bij het oude was gebleven. Rex en de communisten waren er op achteruitgegaan, alsook het VNV. Het blad sprak dan ook de wens uit dat dit het einde betekende van de kartelexperimenten en beweerde dat katholieken alleen betere resultaten haalden. De Vrije Stem beweerde dat het Concentratieblok trots mocht zijn: “Niettegenstaande men niet heeft kunnen bemerken dat het VNV een magische aantrekkingskracht na zich sleept, durf ik in alle eerlijkheid en voor iedereen bekennen dat het te wijten is aan de Concentratie dat Lokeren katholiek gebleven is”.[105] De Vrije Stem was dus – gematigd – tevreden, maar toch ook ergens ontgoocheld. Volk en Staat, het VNV-blad was ronduit enthousiast.
Na de verkiezingen had de oppositie opnieuw aangedrongen op een evenredige vertegenwoordiging in het schepencollege, maar weer hield de katholieke partij het been stijf ondanks het feit dat de oppositie bij de vorige verkiezing 150 stemmen meer had behaald dan de katholieken. Zo werd August Raemdonck weer tot burgemeester benoemd. Na de verkiezingen van 1938 waren de socialisten en liberalen razend dat zij zelfs nu, samen hadden ze ongeveer 700 stemmen meer dan de katholieken, uitgesloten werden van elke vorm van medezeggenschap. Het feit dat de katholieke partij samen met het VNV naar de gemeenteraadsverkiezingen was getrokken, verhoogde bovendien de ergernis aan socialistische zijde.
Raadslid Lamborelle (liberaal): “Alvorens er worde overgegaan tot de verkiezing der schepenen, wil ik hier enkele woorden in het midden brengen. Na de gemeenteverkiezingen van 1932 heb ik er op gewezen dat louter door het spel der evenredige vertegenwoordiging de katholieken eene stem meerderheid hadden in den gemeenteraad… Bij de jongste verkiezing was het verschil nog sterker; de katholieke lijst behaalde inderdaad 700 stemmen minder dan de liberalen en socialisten te zamen;… In die omstandigheden is de samenstelling van een college waarin de drie partijen uit den gemeenteraad vertegenwoordigd zijn, een eisch van Staatkundige eerlijkheid. Ik maak mij echter geen illusies daarover; zooals in 1933 zal ook thans uw “non possumus non volumus” mij ten antwoord worden gegeven, maar ik heb willen nadruk leggen op hetgeen ik aanzie als een plicht van politieke eerlijkheid: twee katholieke schepenen, een liberale schepen en een socialistisch schepen.”
Raadslid Van Cotthem (socialist): “Met nog meer kracht dan na de kiezing van 1932, eischen wij, socialisten, eene plaats in het college van Burgemeester en Schepenen, met meer kracht nog dan toenmaals verklaren wij dat wij ons aandeel willen hebben in de verantwoordelijkheid van het bestuur der stad. De heer Lamborelle, de leider der liberale raadsgroep, heeft de zaken niet voorgesteld zooals ze zijn; in 1932 stonden wij voor eene eenige katholieke lijst, nu, in 1938, hadden wij tegenover ons eene concentratielijst, gevormd uit de vereeniging van de katholieke staatspartij, de KVV, met de Vlaamsche Nationalisten, de VNV’ers; met het oog op het behoud der katholieke meerderheid werd dit verbond aangegaan; om de zalen objectief te beoordeelen, zou men dus bij de 700 stemmen minderheid der katholieke staatspartij nog de stemmen moeten voegen der VNV’ers, die niet voor de katholieke staatspartij zouden gestemd hebben indien er eene afzonderlijke lijst van het VNV ware aangeboden geweest… In die voorwaarden zal de socialistische groep zich onthouden bij de verkiezing der schepenen, en wit stemmen.”
Burgemeester Raemdonck (katholiek): “Wij hebben inderdaad een “non possumus” moeten stellen tegenover het voorstel der oppositie, en wel op grond dat men ons geen enkele gemeente kan noemen in gansch België, waar de liberalen of de socialisten, daar waar zij beschikken over de meerderheid in den gemeenteraad, de katholieken uitnoodigen om met hen deel te maken van het schepencollege…”
Raadslid Rogiers (socialist): Dit antwoord hadden wij verwacht, het is hetzelfde als over zes jaar, en toch hebben de katholieken ondervonden hoe moeilijk het is te besturen met eene stem meerderheid; het is genoeg dat er een meningsverschil ontstaat tusschen hunne verkozenen om de meerderheid uit haar banden te rukken, het was immers hoog tijd dat het verkiezing werd, Uwe meerderheid wankelde onrustwekkend voor U.”
Van Cotthem: “De redeneering van den heer Burgemeester houdt geen steek; het is niet voldoende van andere gemeenten te spreken, men moet de plaatselijke toestanden kennen, op de hoogte zijn der omstandigheden waar men zich elders in bevindt; op den keper beschouwd zijn de toestanden te Antwerpen en te Gent hetzelfde als hier in Lokeren, welnu, men heeft er een drieledig schepencollege… Maar dit alles aanhalen helpt niets; van voor den 16 october, was men in de concentratie eens over de verdeeling der schepenambten en over de aanduiding der speciale bevoegdheid van de verschillende schepenen, men vertelde het schier op straat.”[106]
Dit fragment is in grote mate een herhaling van de taferelen die zich afspeelden na de gemeenteraadsverkiezingen van 1932. De oppositiepartijen eisen medezeggenschap en een schepenambt, maar krijgen nul op het rekest. De katholieke partij van haar kant gebruikt hetzelfde argument als zes jaar voordien en verwijst naar de situatie in andere gemeenten waar men dit ook nergens doet. Nieuw is het feit dat de BWP de katholieke partij openlijk beschuldigt van afspraken en postjesbedeling, nog voor de verkiezingsresultaten. De katholieke partij ontkent dit in alle toonaarden. De liberale partij houdt zich opvallend rustig, zeker in vergelijking met de socialistische partij, en wordt zelfs geloofd door de katholieke partij voor haar houding en welwillend gedrag in de gemeenteraad.
Burgemeester Raemdonck (katholiek): “Ik breng hulde aan de houding welke de heer Lamborelle en zijne vrienden hier steeds hebben aangenomen; menigmaal heeft het schepencollege in hen eene steun, trouwe verdedigers gevonden, wij vergeten dit niet.”[107]
Van meet af aan moest VNV-schepen Stan De Bruyn ervaren dat hij en zijn partij niet serieus werden genomen, noch door de oppositie, noch door de eigen coalitiepartners. De bevoegdheid van Openbare Werken werd gesplitst zodoende dat De Bruyn een deel van zijn bevoegdheden moest delen met een andere schepen en hij uiteindelijk enkel bevoegd was voor openbare werken binnen de stad. Daarnaast waren er herhaaldelijk openlijke conflicten met collega-schepenen en werd De Bruyn door de oppositie, en in het bijzonder de BWP niet gespaard. Een incident dat veel ophef maakte, gebeurde tijdens de jaarlijkse prijsuitreiking van de Rijksmiddelbare meisjesschool. Op deze prijsuitreiking, waar talrijke notabelen aanwezig waren, vertikte VNV’er De Bruyn het om recht te staan tijdens de uitvoering van de Brabançonne. Dit was een uitgelezen kans voor de oppositie om het kartel tussen de katholieke partij en het VNV nog eens op de korrel te nemen. Volgens de liberale partij was het gedrag van De Bruyn in strijd met zijn functie als schepen.
“Een ander kan het recht hebben te blijven zitten wanneer ons nationaal volkslied wordt aangeheven, een schepen heeft dat recht niet.”[108]
De socialistische partij vond niet zozeer het optreden van De Bruyn op zich storend, maar wel het feit dat de katholieke partij met dergelijke figuren samen bestuurde. Op die manier ving de BWP twee vliegen in één klap, want ze had de twee partijen van het kartel in diskrediet kunnen brengen.
“Wij vermeenen dat de persoon die zijn eed van plicht en trouw niet nakomen zou of die zijn ambt alleen zou aanwenden om het mogelijksche of veronderstelde doel eener partij te verwezenlijken: België verdeelen en de Vlamingen als knechten en slaven in een ander staatsverband doen inlijven, geenszins het recht zou hebben een Belgisch schepenambt waar te nemen.”[109]
VNV’er De Bruyn bleef er opvallend kalm bij en bleef zich verdedigen met het argument dat hij de prijsuitreiking bijwoonde als privé persoon en niet in de hoedanigheid van schepen. Het was vooral de katholieke partij die duidelijk verveeld zat met het hele incident. Ze kon bijna niet anders dan het optreden van De Bruyn te veroordelen.
“De handelwijze van een schepen is natuurlijk niet bindend voor gansch het schepencollege. De daad van den heer De Bruyn, die niet overeenstemt met onze vaderlandsche gevoelens, keuren wij volkomen af.” [110]
Op 15 oktober 1939 overleed August Raemdonck, na vijftig jaar volksvertegenwoordiger en eenendertig jaar burgemeester geweest te zijn, aan een beroerte. Hij werd opgevolgd door Gaston Van der Poorten. Toen deze nauwelijks een jaar later ook overleed, was het lang zoeken naar een geschikte opvolger. Verschillende namen passeerden de revue en uiteindelijk zou men bij VNV’er Stan De Bruyn belanden. Dat VNV’er Gerard Romsée in 1941 tot secretaris-generaal van binnenlandse zaken was benoemd, heeft zeker een rol gespeeld. De aanstelling van Romsée versnelde de benoeming van partijgenoten in gemeentebesturen. Romsée had op vraag van de Duitse bezetter de gemeenteraden geschorst en alle bevoegdheden kwamen in handen van het schepencollege, waardoor elke vorm van oppositie of controle verdween. Op 10 juni 1941 werd De Bruyn officieel benoemd. Lokeren was nu bij de circa 500 Vlaamse gemeenten die bestuurd werden door een VNV-burgemeester. De machtsgreep van het VNV op het gemeentelijke niveau was dus ook in Lokeren geslaagd.[111] De situatie van het bestuurscollege van de stad Lokeren tijdens de bezetting was dus als volgt: VNV-burgemeester Stan De Bruyn, eerste schepen Julia Thuysbaert van het KVV en nog eens twee VNV’ers en een Rexist als schepenen.[112]
Besluit:
De concentratielijst die gevormd werd in Lokeren voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 is om verschillende redenen een typevoorbeeld te noemen. De lijst bestond uit de meest voorkomende combinatie (KVV en VNV) en beide partijen kregen, rekening houdend met de machtsverhoudingen, verkiesbare plaatsen toebedeeld. Het ging dus niet om een verkapte katholieke lijst of een scheurlijst. Het doel van de concentratielijst was ook typisch: het voorkomen van een vrijzinnige meerderheid of toch alleszins de macht in katholieke, Vlaamse handen houden. Zelfs de uiteindelijke verkiezingsuitslagen passen in het typevoorbeeld. Het kartel haalde minder stemmen dan de katholieke partij, toen die apart opkwam in 1932. Toch roept het Lokerse kartel tussen de KVV en het VNV verschillende vragen op.
Gedurende het interbellum domineerde de katholieke partij in de persoon van burgemeester Raemdonck de gemeentepolitiek. De partij zou nooit echt spectaculaire verliezen lijden en steeds haar meerderheid in de gemeenteraad behouden. Hoewel de liberale en socialistische partij samen de katholieke partij op de hielen zaten, slaagde deze oppositiepartijen er niet in de katholieke partij te overtroeven. Toch zal de katholieke partij in 1938 een kartel aangaan met het VNV en samen naar de gemeenteraadsverkiezingen trekken. Waarom benaderde de KVV het VNV? Het partijpolitieke Vlaams-nationalisme had geen traditierijk verleden en had nooit sterk gestaan in Lokeren. Tot 1938 had er nooit één Vlaams-nationalist gezeteld in de gemeenteraad. Bovendien waren er geen raakvlakken tussen de conservatieve, Franstalige, katholieke partijtop en de nationalisten van het VNV. Waarom dan een concentratielijst?
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 was het verschil tussen meerderheid en oppositie klein geworden. Verenigd hadden de oppositiepartijen zelfs 150 stemmen meer. De katholieke partij voelde zich, misschien terecht, bedreigd door de vooruitgang van de socialisten. De invloed van de parlementaire verkiezingen van 1936 en de spectaculaire gevolgen voor de katholieke partij op nationaal vlak zijn zeker ook factoren. Hoewel de katholieke partij in Lokeren minder te lijden had dan in andere gemeenten of op het nationale niveau, moeten de resultaten van 1936 zeker mentale gevolgen gehad hebben. Volgens mij is de concentratielijst langs katholieke zijde in de eerste plaats eerder het gevolg van hypothetisch denken en speculeren dan van een reële noodzaak. De katholieken dachten aan de kans op een vrijzinnige meerderheid na de verkiezingen van 1938. Bovendien waren de Vlaams-nationalisten misschien in staat om genoeg kiezers af te snoepen waardoor de verenigde oppositie de bovenhand zou halen. Toen in 1937 de Rex-getinte groepering van middenstanders ook een lijst begon samen te stellen voor de verkiezingen moeten de katholieken de tijd rijp geacht hebben om iets te ondernemen. Dit zijn allemaal speculaties, maar de reële mogelijkheid ervan bestond en in verkiezingstijd speculeert elke partij. Alleszins lijkt het er toch op dat de katholieke partij niet helemaal gerust was in de afloop van de verkiezingen. Er zijn echter nog andere verklarende factoren.
Notaris Prosper Thuysbaert was één van de spilfiguren bij de concentratiepogingen, en niet alleen op gemeentelijk vlak. Na het Congres van Mechelen, in 1936, vonden in zijn huis in Lokeren de eerste aftastende gesprekken plaats tussen vertegenwoordigers van verschillende partijen en groeperingen die eventueel geïnteresseerd konden zijn in een bundeling van katholieke, rechtse en Vlaamse krachten.[113] Dit moet geplaatst worden in de nieuwe context die was ontstaan na de aardverschuivende parlementaire verkiezingen van 1936. Thuysbaert was betrokken geweest bij de concentratiepogingen op nationaal niveau. Het lijkt me dan ook logisch dat hij eveneens betrokken was bij de concentratieonderhandelingen in zijn eigen gemeente. Thuysbaert had de actieve politiek reeds in 1933 achter zich gelaten, maar zijn invloed als schaduwfiguur kan volgens mij niet onderschat worden. De notaris had contacten met betrokkenen uit alle kampen. Hij was bekend om zijn uitgesproken Vlaamsgezinde ideeën en kende meer dan één Vlaams-nationalist persoonlijk. Daardoor wist hij het vertrouwen van het VNV te winnen, of konden er toch op zijn minst gesprekken starten tussen de KVV en het VNV. De katholieke partijleiding had immers nooit interesse getoond, en zou dat nooit doen, voor het concentratiefenomeen. De onderhandelingen werden dan ook gevoerd door onbelangrijke figuren uit de katholieke partij. In Lokeren speelden persoonlijke relaties dus zeker een doorslaggevende rol bij de totstandkoming van de concentratielijst. Dat verklaart ook waarom de Eenheidslijst nooit betrokken werd. Deze lijst van ontevreden middenstanders vertoonde Rexistische sympathieën en situeerde zich aan de rechterzijde van het politieke spectrum. Persoonlijke motieven speelden echter een rol. Het was bekend dat de leiders van het VNV en de Eenheidslijst, respectievelijk Stan De Bruyn en Florent Clayé, niet met elkaar opschoten. Nochtans had de lijst waarschijnlijk (nog) sterker gestaan met vertegenwoordigers van deze middenstanders.
De evaluatie van het concentratie-experiment na de verkiezingen was genuanceerd. De concentratielijst van het kartel had de verkiezingen gewonnen en verkreeg negen zetels. Aan katholieke zijde, waar al voor de verkiezingen twijfels bestonden, was de ontgoocheling duidelijk. De concentratielijst had minder stemmen dan de katholieke partij bij de vorige gemeenteraadsverkiezingen apart had behaald. In dat opzicht was de katholieke partij er dus enkele procenten op achteruit gegaan. Bovendien was de concentratielijst niet sterk genoeg geweest om de tegenstanders achteruit te doen gaan. Integendeel, socialisten en liberalen hadden samen ongeveer 700 stemmen meer dan het kartel van katholieken en Vlaams-nationalisten. Dan had het VNV meer reden tot juichen. Tot voor de verkiezingen van 1938 was het partijpolitieke Vlaams-nationalisme zo goed als onbestaande geweest. Nu hadden diezelfde Vlaams-nationalisten niet alleen vertegenwoordiging in de gemeenteraad, maar ook een schepen in het nieuwe schepencollege. Dat de VNV-schepen al snel ondervond dat hij niet ernstig genomen werd door zijn katholieke collega’s, is een ander verhaal. Voor de katholieke partij was het duidelijk: het concentratie-experiment zou in Lokeren niet meer herhaald worden.
Temse stond gedurende het interbellum onder katholiek bewind. De belangrijkste (en enigste?) oppositiepartij was de socialistische partij. Hoewel er in Temse zeker een vruchtbare voedingsbodem was voor Vlaams-nationalisme bleef het succes voor het partijpolitieke Vlaams-nationalisme uit. Dat neemt niet weg dat Temse een bloeiend verenigingsleven kende. Mede door het verleden van de gemeente (de mythe rond de gebroeders Van Raemdonck, het activisme, de aanwezigheid van enkele bekende figuren uit de Vlaamse Beweging) was er voor Vlaamsgezinde verenigingen van verschillende strekkingen reeds een basis en het collectie geheugen van de bevolking waarop kon verder gebouwd worden. Het duurde toch nog tot 1932 vooraleer Vlaams-nationalisten zich in de kiesstrijd mengden. Het teleurstellende resultaat loog er niet om. De Vlaams-nationalistische partij stond nog steeds zeer geïsoleerd. In 1938 werd dan ook overgegaan tot een samenwerking van katholieken en VNV’ers; op papier althans. In de praktijk was deze ‘concentratielijst’ niets meer dan een veredelde katholieke lijst waarop één VNV’er een verkiesbare plaats kreeg.
Tijdens de voorafgaande kiescampagne stonden vooral de socialistische en katholieke partij tegenover elkaar. De katholieke partij en Vlaams-nationalisten leken zich beiden in de eerste plaats te richten tegen de socialistische partij. Waren er dan inderdaad al afspraken gemaakt tussen katholieken en Vlaams-nationalisten, nog voor de uitslag bekend was? Het antwoord volgde even later toen beide partijen met een gezamenlijke lijst naar de verkiezingen trokken. De concentratielijst was voor de BWP een uitgelezen kans om de katholieke partij te vereenzelvigen met het fascistische VNV. De BWP maakte weinig onderscheid tussen de twee betrokken partijen, hoewel het toch enigszins duidelijk was dat het in feite om een verkapte katholieke lijst ging met één VNV’er op een verkiesbare plaats. De socialistische partij schuwde de grote woorden niet in haar propaganda.
“Geachte Kiezers en Kiezeressen! Ziedaar, waarmede en waarvoor de socialistische kandidaten den strijd aangaan… Katholieken, VNV’ers en liberalen zullen onze tegenkandidaten zijn. Als vertegenwoordigers van alle kleine menschen rapen wij den handschoen op. Onze strijd is steeds voor de minderen geweest. De socialistische partij kan fier zijn op haar verleden. We zijn nu de gehate Marxisten geworden en zullen bevochten worden door alle volksvijanden. Vlaamsch-Nationalisten met franskiljonsche rexisten, kristelijke boeren met hitleriaanse kerkvervolgers, knechten en meesters. Tusschen dit samenraapsel van allerlei slach en onze socialistische kandidaten, kan de keuze niet moeilijk zijn. Wij vertrouwen in de uitspraak van de arbeiders, boeren en burgers.”[114]
Tijdens die kiescampagne werd de krant als propagandamiddel niet geschuwd. De katholieke partij gebruikte de Gazet van Temse om via opinieartikels de kiezers te bereiken. Zelfs vanuit het niveau van de nationale politiek verschenen er bijdragen. In 1938 publiceert A. Verbist, nationaal voorzitter van de KVV, een groot artikel – onder de titel “De Kruisvaart der KVV”- waarin hij uitgebreid het programma en de idealen van de KVV uit de doeken doet. Verbist kondigt een tournee door Vlaanderen aan om overal lezingen te houden en de militanten warm te maken voor de nakende verkiezingsstrijd. Volgens Verbist wil de KVV in de eerste plaats vrede; vrede op elk gebied:
“1. Godsdienstvrede… 2. Sociale vrede: …daarom wil de KVV de misbruiken van het kapitalistisch regime uitschakelen en de communistische en marxistische wanorde uitroeien. 3. Vrede in het land… in het kader van een onverzwakt België, onder de hooge leiding van de dynastie, aan elk der twee volksgemeenschappen dezelfde waarborgen op alle gebied en dezelfde toekomstmogelijkheden te verzekeren. 4. Vrede met het buitenland door de bestendiging van een volstrekte onafhankelijkheidspolitiek…”
“Zoo moet de KVV haar rol van verantwoordelijke nationale partijformatie ter harte nemen… Allen werken wij mede om de KVV op te bouwen tot een monument van Katholieke waardigheid, van Vlaamse fierheid en Volksche samenhoorigheid.”[115]
Hoewel de Gazet van Temse duidelijk katholiek gekleurd is, moet toch gezegd worden dat het weekblad niet als een louter propagandamiddel van de katholieke partij kan gezien worden. Op sommige punten verschilt het weekblad van mening met de katholieke partij. Het feit dat er op de katholieke lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen VNV’ers gaan staan, moet gevloekt hebben met de overtuiging van het weekblad. Uit verschillende artikels blijkt een sterke afkeer voor totalitaire regimes, zowel communisme als fascisme. Het weekblad vreest de mogelijke vorming van een Volksfront in België naar Spaans of Frans voorbeeld en raadt de lezers aan zich niet te laten opjutten door “de valsche profeten van het volksfront met hun duistere drogredenen”.[116] Als gevolg van die afkeer en angst voor totalitaire regimes is er veel aandacht voor de internationale politieke ontwikkelingen.
Het Vlaams-nationalistische blad De Schelde blonk uit in politiek negativisme, zoals geïllustreerd wordt in onderstaand artikel over de polariserende werking van traditionele politiek.
“De geïllustreerde en niet geïllustreerde aanplakbiljetten voor de gemeenteverkiezingen hangen op de muren. Zij zijn precies gelijk vroeger: vol beloften aan een kant, vol venijn aan een anderen kant… De voormelde stijl stemt soms even triestig, als ge ervaart wat een haat, wat een boze woestheid in een zelfde gemeente onze landgenoten verdeelt. Is het mogelijk dat zij elkander dan toch zoo diep verachten? Hoe kleiner het gebied is waarover de verkiezingen gaan, hoe kleiner de belangen, hoe erger de ruzie. Maar het zal ook hier wel zijn als bij de familietwisten: groote woorden, vreselijke dingen, die men zelf niet gelooft. Maar toch is dat een verdrietig verschijnsel, hetwelk zich, gelukkig, maar om de zes jaar voordoet.”[117]
Kan dit geïnterpreteerd worden als antidemocratisch? In dat geval zou het aansluiten bij de veranderde koers die het Vlaams-nationalisme halfweg de jaren ’30 ging varen. Het VNV zou zich vanaf 1936-37 duidelijk antiparlementair en zelfs antidemocratisch gaan opstellen. De partij zou haar ambities niet kunnen verwezenlijken binnen het traditionele model van de parlementaire democratie en het meerpartijenstelsel. Als de auteur van het artikel beweert blij te zijn dat de verkiezingen slechts een “verdrietig verschijnsel” zijn dat zich “gelukkig” maar om de zes jaar voordoet, laat dat weinig aan de verbeelding over. Vindt de auteur of de krant gemeenteraadsverkiezingen, en bij uitstek de traditionele politiek, overbodig geworden?
De BWP was de enige partij zonder haar eigen verzuilde krant of opinieblad. De katholieke partij had de Gazet van Temse, de Vlaams-nationalisten hadden De Schelde. Zelfs de liberale vrijzinnigen, ondanks hun bijna onbestaande politieke activiteiten, beschikten gedurende negen jaar over een eigen blad (’t Vrijzinnig Temsche).[118] Het gemis van een eigen weekblad, specifiek op Temse gericht, maakte het voor de socialistische partij waarschijnlijk moeilijker om het kiezerskorps te bereiken. Er was wel De Volksstem van ’t Waasland, maar dat blad richtte zich op het hele Waasland en niet louter op Temse. De BWP moest het dus vooral van ander propagandamateriaal hebben.
Toen de gemeenteraadsverkiezingen er dan eindelijk aan kwamen, werden er door drie partijen lijsten ingediend met telkens dertien kandidaten: de BWP, de liberale partij en het Concentratieblok. De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 veranderden in wezen niets aan de bestaande machtsverhoudingen. Aan de zetelverdeling in de gemeenteraad was dus niets veranderd (Concentratieblok: 8 zetels, BWP: 4 zetels en Liberale partij: 1 zetel). Hoewel de katholieke partij opnieuw het bestuur uitmaakte, had het concentratie-experiment geen meerwaarde ingehouden voor de partij. Enkel het VNV was er beter van geworden. Voor de eerste maal zetelde de Vlaams-nationalistische partij in de gemeenteraad en dat werd onmiddellijk verzilverd met een schepenmandaat. Op 16 oktober werd VNV’er Jules De Frangh verkozen met amper 89 voorkeurstemmen. Op 14 januari 1939 legde hij de eed af op het gemeentehuis van Temse en was nadien actief binnen de commissies financiën, openbare werken en onderwijs. Tijdens die eedaflegging wordt uitvoerig geprotesteerd door de BWP. Socialistisch kopman Van Hoeylandt keurt openlijk de politiek van het VNV af en stelt dat vertegenwoordigers van het VNV niet in de gemeenteraad thuis horen. Zeker nadat VNV’er De Frangh uitdrukkelijk verklaart dat hij boven alles – dus ondanks de concentratielijst - VNV’er blijft en in die gedaante zal zetelen. Langs liberale kant blijft het opvallend stil. Liberaal raadslid Van Cleemput laat verstaan dat hij liever geen verklaringen aflegt omtrent het VNV of de concentratielijst. Wel drukt hij de wens uit dat in de schoot van de gemeenteraad een nieuwe concentratie tot stand zou komen, ditmaal met alle vertegenwoordigers van alle partijen om de belangen van de bevolking en de gemeente te dienen.[119] Enigszins opmerkelijk is de stemming voor het nieuwe schepencollege. De katholieke kandidaten krijgen slechts 7 van de 13 stemmen. Er zijn dus steeds zes blanco stemmen. Dit zou kunnen betekenen dat niet alleen de voltallige oppositie (= 4 socialisten en 1 liberaal), maar ook VNV’er De Frangh blanco zou stemmen.
In de pers wordt eigenlijk weinig aandacht besteed aan de verkiezingsuitslagen. Noch in De Schelde, noch in de Gazet van Temse werd meer gepubliceerd dan noodzakelijk. De kranten beperkten zich tot het weergeven van de uiteindelijke resultaten voor het kanton Temse (= de gemeenten Temse, Bazel, Tielrode, Haasdonk, Kruibeke, Steendorp en Rupelmonde), zonder enige commentaar of duiding.
Het VNV had met zijn schepenambt een voet tussen de deur en de bodem was gelegd voor een politieke aanwezigheid. De partij was dankzij de concentratielijst uit haar isolement gehaald. Zoals reeds gezegd zou zich dat manifest uiten tijdens de Duitse bezetting van de Tweede Wereldoorlog. In Temse zou het volledige schepencollege vervangen worden tijdens de bezetting, op burgemeester Frans Boel na; die van de Duitse ‘uitzonderingsregel’ kon genieten. Zo werd Jules De Frangh benoemd tot kersvers schepen, samen met Frans Smet – ook een VNV’er – en Jean Boeykens – een onafhankelijk katholiek. Na het overlijden van Frans Boel in oktober 1943 werd Jules De Frangh benoemd tot burgemeester.
Besluit:
Een eerste blik op de resultaten van de vier gemeenteraadsverkiezingen in Temse tijdens het interbellum geeft een indruk van stabiliteit en stagnatie. Meer dan twintig jaar bleven de verhoudingen in de gemeenteraad ongewijzigd. Het college van burgemeester en schepenen was steeds homogeen katholiek met de socialistische partij als oppositiepartij. De liberale partij kon met haar ene zetel niet wegen op het beleid en de Vlaams-nationalisten hadden tot 1938 nooit vertegenwoordiging in de gemeenteraad. De katholieke partij zat in een comfortabele positie en had dus – ook in 1938 - weinig te vrezen. Toch gaan de katholieken in de laatste gemeenteraadsverkiezingen voor de Tweede Wereldoorlog naar de verkiezingen met een lijst waar VNV’ers op staan. Als dit voor de katholieke partij, puur rekenkundig, niet noodzakelijk was, waarom deed ze het dan?
Het partijpolitieke Vlaams-nationalisme was, in tegenstelling tot het bloeiende Vlaamse verenigingsleven, in Temse nooit echt doorgebroken en veeleer in de marge gebleven. Pas in 1932 werd voor de eerste maal een Vlaams-nationalistische lijst ingediend, die echter weinig potten brak. De oprichting van het VNV in 1933 veranderde daar weinig aan. Wat bezielde de KVV dan om in 1938 enkele VNV’ers een plaats te geven op haar lijst? Want dat was het in feite. De concentratielijst was niets meer dan een katholieke lijst waarop één VNV’er een verkiesbare plaats kreeg. Pragmatische overwegingen of electoraal winstbejag als belangrijkste redenen voor de concentratielijst opnoemen, zijn volgens mij dan ook uitgesloten. De katholieke partij stond alleen ook sterk genoeg en niets wees er op dat de socialistische partij voor grote verrassingen zou zorgen.
Misschien was de lijst van katholieken en Vlaams-nationalisten in Temse wel een logisch gevolg, gezien de specifieke plaatselijke context. In Temse was er steeds een vruchtbare kruisbestuiving geweest tussen beide kampen. Er bestond, zoals gezegd, een bloeiend verenigingsleven in de gemeente waarbij mensen met verschillende strekkingen en uit verschillende partijen elkaar ontmoetten. Vooral de verwevenheid tussen katholieken en zogenaamde Vlaams-nationalisten was soms zo groot dat er niet echt sprake was van een duidelijke afbakening. Spilfiguren zoals Clemens De Landtsheer of Davidsfonds-voorzitter De Decker waren niet zozeer politiek actief, maar hadden veel connecties en invloed. Op gemeentepolitiek vlak waren katholieken en Vlaams-nationalisten ook geen politieke tegenstanders. De relaties tussen beide partijen, vanaf begin jaren ’30, waren steeds normaal en gemoedelijk te noemen. De katholieke partij richtte zich in de eerste plaats op haar gezworen vijand - de socialistische partij; wat treffend geïllustreerd werd tijdens de kiescampagne van 1938. Naast eventuele persoonlijke conflicten waren de ideologische verschillen in Temse te groot en de afstand tussen beide partijen leek onoverbrugbaar. De socialistische partij werd tijdens de kiescampagne bijzonder hard aangepakt door de katholieke partij. Sommige propagandapamfletten waren niets meer dan ordinaire scheldpartijen.
Misschien moet het kartel tussen de KVV en het VNV in dat opzicht gezien worden. Bij de vorige gemeenteraadsverkiezingen had de vrijzinnige oppositie (socialisten en liberalen) wel nog minder stemmen, maar misschien wou de katholieke partij geen risico’s nemen. Het is mogelijk dat ze vreesde voor een eventuele vrijzinnige meerderheid na de verkiezingen van 1938 en daarom een verbond sloot met haar geestesverwanten, namelijk de nationalisten van het VNV. Dat zijn echter speculaties. Misschien nam de katholieke partij in Temse het initiatief tot concentratieonderhandelingen omdat ze zag dat er op nationaal niveau aan Vlaamse zijde ook aftastende gesprekken werden gevoerd. De pogingen om tot een katholieke, Vlaamse hergroepering te komen op nationaal niveau kan de plaatselijke afdelingen geïnspireerd hebben hetzelfde te doen, zoals dat in Temse misschien het geval was. Wel zeker is het feit dat men in de katholieke partijrangen een grote afkeer had voor alles wat socialistisch was. Een groepering van alle rechtse partijen was een alternatief.
Hoe zat het dan met de positie van de Vlaams-nationalisten? Op politiek vlak hadden zij zich nooit degelijk weten organiseren en tot begin jaren ’30 opereerden ze in de marge. In 1932 hadden ze een eerste maal deelgenomen aan de gemeenteraadsverkiezingen, zonder succes. Toen de katholieke partij de nationalisten een voorstel deed om samen op te komen, moet de opluchting dan ook groot geweest zijn na jaren van aanmodderen. Het is moeilijk uit te maken of dat zo gebleven is. Uiteindelijk kregen de Vlaams-nationalisten maar één verkiesbare plaats op de hele lijst, die in feite dus een katholieke lijst was gebleven. Wist het VNV dit reeds op voorhand of zou de partij met hogere verwachtingen aan de onderhandelingen begonnen zijn? Indien ze het wist, ging het dan om een staaltje van politiek opportunisme? Verschillende zaken wijzen in die richting. Uiteindelijk kreeg het VNV na de verkiezingen haar schepenambt, ingevuld door Jules De Frangh, en had ze een voet in het bestuur van de gemeente. De bevoegdheden van De Frangh waren trouwens relatief uitgebreid, tot ongenoegen van de oppositie. Bovendien liet de VNV’er niet na herhaaldelijk zijn onafhankelijkheid van de katholieke partij te beklemtonen tijdens de gemeenteraadzittingen. Misschien was het wel een staaltje van politiek opportunisme van De Frangh zelf en minder van het VNV. Toch mogen de goede relaties en wisselende contacten tussen katholieken en nationalisten niet vergeten worden, en dan vooral in de laatste jaren voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938. Deze factoren hebben zeker ook een rol gespeeld.
De katholieke partij stond alleen dus waarschijnlijk sterk genoeg om de verkiezingen te winnen. Bovendien had ze weinig ideologische bezwaren tegen de Vlaams-nationalistische aanwezigheid op haar lijst, net zoals dat voor de Vlaams-nationalisten waarschijnlijk ook het geval was. Kan men daaruit besluiten dat het om ideologische en persoonlijke motieven ging bij de vorming van de gezamenlijke lijst en dat er van opportunisme geen sprake was? Het lijkt er alleszins op en persoonlijk ben ik geneigd me hier bij aan te sluiten. Toch is het niet uitgesloten dat de katholieke partij de bekendste namen wegplukte en op haar lijst zette om nog glansrijker uit de verkiezingsstrijd te komen. Als dat het geval is geweest, dan is de partij toch bedrogen uitgekomen. De verkiezingsuitslag was niet rampzalig te noemen, maar had ook geen meerwaarde opgeleverd voor het concentratieblok. Het doel was niettemin bereikt. De katholieke meerderheid bleef in het zadel zitten en de Vlaams-nationalisten van het VNV hadden plots een mandataris in het schepencollege. De socialisten had het concentratieblok echter geen noemenswaardige schade kunnen toebrengen. De BWP bleef immers haar vier zetels in de gemeenteraad behouden.
De katholieke partij in Beveren had altijd al een grote machtspositie gehad en kon buigen op een rijke traditie. Tijdens het interbellum was er steeds een homogeen katholiek gemeentebestuur aan de macht. De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 vormen in dat opzicht een scharniermoment. Deze katholieke dominantie maakte het voor andere partijen bijzonder moeilijk om door te breken. De socialistische partij in Beveren was sterk afhankelijk van haar ‘moederpartij’ uit Sint-Niklaas. Dankzij een intense propagandacampagne vanuit Sint-Niklaas naar de omliggende plattelandsgemeenten, waar de BWP zwak stond, slaagden de Beverse socialisten er vanaf het begin van de jaren ’20 toch in langzaam voet aan grond te krijgen in de Beverse gemeentepolitiek. Meer dan drie zetels zou dat de socialistische partij echter nooit opbrengen. Het partijpolitieke Vlaams-nationalisme stond er dan toch iets beter voor. Vanaf de jaren ’30 was de Frontpartij (en later het VNV) de tweede grootste partij in Beveren.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 waren voor de katholieke partij een vuurproef. Het VNV had aan aanhang gewonnen en vormde dus meer dan voordien een bedreiging voor de katholieke partij. Bovendien was dat VNV een kartel aangegaan met een katholieke splintergroep, namelijk de Christelijke Middenstandsbond. Samen vormden deze twee groepen een reële concurrent voor de katholieke partij en het leek er op dat het kartel een potentiële kandidaat was om het volgende schepencollege te leveren. In Beveren vonden voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 onderhandelingen plaats tussen het VNV en de KVV. Deze onderhandelingen werden na een tijd stopgezet door het KVV, naar eigen zeggen, om principiële redenen.[120] Als reactie scheurde de Christelijke Middenstandsbond zich af van de KVV en vormde samen met het VNV het Katholiek Vlaams Concentratieblok. Lijsttrekker voor het concentratieblok was Vlaams-nationalistisch kopstuk en voormalig Fronter Gerard De Paep. De concentratielijst had echter met Jan van Raemdonck, op de tweede plaats, nog een belangrijke troef in huis. Jan van Raemdonck was notaris, plaatsvervangend vrederechter en tot voor het kartel met het VNV ondervoorzitter van de KVV geweest. Bovendien stamde hij uit het invloedrijke en roemrijke geslacht van Raemdonck, een naam die een grote weerklank had in de Beverse politieke milieus. De familie had tussen 1861 en 1919 constant de burgemeester van Beveren geleverd.
“Wie hebben wij aan ’t hoofd van de lijst van het Katholiek Vlaams Concentratieblok? Niemand minder dan een waardige afstammeling van de achtbare familie van Raemdonck, dat zegt genoeg voor de oude Beverenaars van jaren, maar de jongere geslachten dienen ook ingelicht te worden over dezen doorluchtigen stam van Burgemeesters.”[121]
Tijdens de kiescampagne brak er een felle polemiek uit over wie zich nu met recht en rede de echte vertegenwoordiger van de KVV mocht noemen. Volgens de voorstanders van het Concentratieblok was het een regelrechte schande dat de KVV niet was overgegaan tot een grotere en algemene concentratie met het VNV. Naar eigen zeggen waren de eisen van het VNV zeer mild geweest en redelijk geweest. De Christelijke Middenstanders, die de KVV verlaten hadden, klaagden bovendien over de autoritaire leiding van hun vroegere partij.
“Nu durft men te zeggen dat de concentratie afgewezen werd om principieele redenen terwijl er nooit eene reden aangegeven werd; alleen werd er geopperd dat de concentratie niet noodig was… Wij eischen dus het recht ons even katholiek te noemen en kunnen niet dulden dat ons dit recht ontnomen wordt omdat wij ons niet aan eene gecamoufleerde diktatuur hebben willen onderwerpen.”[122]
Het Concentratieblok presenteerde zich als alternatief voor de KVV. In pamfletten wou het de kiezers ook waarschuwen voor “het linkse gevaar” en toestanden zoals het Volksfront in Frankrijk en Spanje. Volgens het Concentratieblok waren zowel de KVV en de BWP er op uit het Concentratieblok met leugens zwart te maken.
“Gildenhuis en Volkshuis propageerden broederlijk:
De houding dezer twee politieke groepen (= KVV en BWP) in dezen kiesstrijd zal in de annalen van Beveren een zwarte bladzijde blijven.
- Samen voerden ze eene goed overlegde modderpolitiek tegen onze leiders.
- Samen hebben zij uit wanhoop gelogen en gelasterd.
- Ze hebben malkander maar heel bravekes bekampt.
Het gezonde Vlaamsche volk wil van geen volksfrontpolitiek; het kent de les van Spanje. Alleen het Katholiek Vlaamsch Concentratieblok komt met reine handen voor zijne kiezers.
De lijst der kameraadschap nummer 2.”[123]
Aan de andere zijde was een heel ander verhaal te horen. Bij de KVV klonk het dat de afgescheurde Christelijke Middenstanders in feite verkapte VNV’ers waren geweest. Bovendien vreesde de KVV voor een minderwaardige positie binnen een algemene concentratie met het VNV en een potentiële numerieke minderheid. Via propagandamateriaal probeerde de katholieke partij aan te tonen dat het kartel en de concentratielijst overbodig waren. In een uitgebreid pamflet verklaart de KVV waarom ze uit de onderhandelingen zijn gestapt:
“De Waarheid rond de Concentratie:
Gezien de opzettelijke verwarring welke Chr. Middenstandsbond + VNV dezer dagen in uwe geesten hebben willen zaaien, in verband met de Concentratie heeft de KVV, hare gewoonte trouw, het nuttig geacht u over dit begrip Concentratie ’n paar woordjes uitleg te verstrekken en klaren wijn te schenken over het ware verloop der concentratiepogingen.
Wat is Concentratie?
a. Concentratie kan beduiden eene aansluiting van een of meer partijen, op grond van eener volledige overeenkomst in de princiepen, in de gedachten, in het programma; wij zouden zulks eerder mogen noemen: samensmelting van gedachten.
b. Concentratie beduidt veeleer en meestal echter het bijeenbrengen op een lijst, van personen die alhoewel op gebied van princiepen en programma totaal van mekaar afwijken, bereid zijn samen te werken, vooral om de meerderheid te verkrijgen of te behouden, die zij anders gebeurlijk zouden verliezen. Dat is dus samenbrenging van personen.
Was Concentratie nodig?
Ja, wanneer er gevaar bestaat dat er zich anders eene anti-clericale ofte anti-godsdienstige meerderheid zou vormen. Neen! Wanneer dat gevaar niet bestaat.
Wat geschiedde er te Beveren met de Concentratie?
Alhoewel er hier geen vrees bestond voor eene anticlericale meerderheid heeft de KVV toch het initiatief genomen, enkel met het doel vrede en eendracht tusschen alle christelijke lieden te bewerken, concentratievoorstellen aan VNV te doen. De KVV mag er dus terecht op bogen den eersten stap gezet te hebben. Na verschillende voor- en tegenvoorstellen bleek het meer en meer dat de afgevaardigden van den Chr. Middenstandsbond niet rechtzinnig en eerlijk streden voor de katholieke zaak.
- Hunne princiepen verschilden totaal met die van KVV? Inderdaad, na voorafgaandelijk in den schoot van den Chr. Middenstandsbond alle nationalistisch getinte middenstanders en ook anderen opgenomen te hebben en nadien in een maar al te berucht gebleven campagne al de KVV-elementen eruit verdrongen te hebben, stond de Chr. Middenstandsbond volop in het teeken van een VNV- politiek en verdeelingsmentaliteit. Niet als KVV’ers, maar als VNV’ers kwamen zij naar ons toe om ook in de KVV hun verdeelingswerk trachten door te drijven. Hoe kan men gaan concentreren op ernstige basis met VNV, wanneer in den schoot van de KVV reeds 3 vermomde VNV’ers zaten?
- Buitendien bezondigden zij zich aan enge personenpolitiek.
Kon de KVV nog verder onderhandelen, wanneer zij zulk geniepig maneuver doorzag? Neen! Men mag goed zijn, maar niet dom! Wanneer de KVV voelde dat de hand die zij ter goede trouw toereikte aan VNV gretig door VNV + Middenstand gegrepen werd om deze af te houwen en om aldus gemakkelijker een doodelijke steek te kunnen toebrengen, dan heeft zij, eerbiedig voor de rechten van haar kiezerskorps, die hand krachtdadig terug getrokken om eensgezinder en strijdlustiger dan ooit op 16 oktober uit te pakken met een lijst van op en top katholieke Vlaamse Beverenaars.”[124]
Uiteraard was de katholieke partij allerminst opgezet met het kartel en de concentratielijst. De partij kon het overstappen van de afgescheurde middenstanders naar het kartel, zo vlak voor de verkiezingen, moeilijk verkroppen. Hoe machtig de groep van middenstanders was geweest binnen de katholieke partij in Beveren is moeilijk in te schatten. Beveren was een plattelandsgemeente en het grootste deel van de bevolking was dan ook in de landbouw actief. Om die reden zou men kunnen vermoeden dat een standenorganisatie als de Boerenbond meer invloed zou hebben dan pakweg de vakbonden, die gezien de geringe industriële activiteiten minder leden telden. In een industriestad als Sint-Niklaas zullen de vakbonden ongetwijfeld meer in de pap te brokken hebben gehad dan in een gemeente als Beveren. Toch mag volgens mij de invloed van deze middenstanders niet onderschat worden. Uit verschillende documenten (kiespropaganda, artikels, enz.) blijkt de ongerustheid bij de katholieke partij na de overstap. De uitslag toont ook aan dat het Concentratieblok toch heel wat katholieke kiezers kon overtuigen om hun stemgedrag te veranderen.
Aan de linkerzijde werd gevreesd voor een verdere achteruitgang nu de BWP het tegen twee grote rechtse tegenstanders moest opnemen. De BWP liet dan ook geen kans onbenut om het Concentratieblok – en vooral het VNV – in diskrediet te brengen en benadrukte het fascistische karakter van de partij.
“Hun partijgangers en handlangers in België zijn den mannen van den Hitlergroet: Rex en VNV… Op Europa weegt, als een zware ijzeren klauw, de grootheidswaanzin van 1 man, en die man heeft in Vlaanderen zijn bewonderaars en verdedigers.”[125]
De BWP beschuldigde het VNV ervan Vlaamse jonge mannen aan te moedigen om in Duitsland te gaan werken. Volgens de socialisten stond het sturen van Vlaamse arbeidskrachten naar Duitsland gelijk aan de versterking van het Duitse leger. Misschien redeneerden de socialisten dat door het opvullen van arbeidsplaatsen door Vlamingen er meer Duitsers beschikbaar waren om het Duitse leger te vervoegen.
“In geen enkele der smerige papiertjes door VNV-Rex en VNS verspreid vindt men een logenstraffing van het feit dat Vlaamsch jongens geronseld zijn voor Duitschland. Welnu, wij zeggen, dat in de huidige omstandigheden arbeidskrachten aan Duitschland leveren neerkomt op het leveren van manschappen aan het Duitsche leger. VNV en VNS verraden zoo de neutraliteitspolitiek, waarvan zij beweren de kampioenen te zijn.
VNV-Rex en VNS (dank zij een goedgeslaagde heelkundige bewerking omgevormd ter gelegenheid dezer verkiezingen tot Katholieke Vlaamsche Concentratieblok) voelen maar al te best, dat in het licht van de jongste gebeurtenissen het Vlaamsch volk klaar begint te zien in hun drijverijen. Zij zoeken een goede dekking en zetten tevens een groote mond, in de hoop de democratische partijen, en in de eerste plaats de socialistische partij, te intimideeren.”[126]
Niet alleen het VNV, maar ook de katholieke partij moest het ontgelden. Hoewel het kartel bestond uit een groep dissidenten die waren overgekomen van de katholieke partij, maakte dat voor de BWP weinig verschil.
“Is het waar VNV dat gij met ongeduld wacht naar den geschikten oogenblik om den werkloozensteun af te schaffen en werkkampen in te richten om de werkloozen tot slavenwerk te dwingen. En gij Katholieke Partij? Gij die toch ook weet wat de fascistische VNV’ers en Rexisten, achter hun schijnheilig masker verbergen, waarom sluiten uw partijgenooten overal waar het kan een monsterverbond met zulke individu. Is het waar dat na de verkiezingen gij te samen zult marcheeren met VNV-nazi’s om onze gemeente te beheeren? Weet gij dan niet dat op dien oogenblik gij uw godsdienst zoudt versjacheren en uw kiezers verraden?”[127]
De manier waarop de socialistische partij zich in Beveren naar de kiezers wou profileren, is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Waarschijnlijk vanuit het besef dat de kiezers voor het grootste deel katholiek stemden en omdat religie nu eenmaal gevoelig lag in Beveren, benadrukte de BWP dat ook zij gelovig was. Bovendien distantieerde de BWP zich openlijk van het communisme, dat ze zelfs veroordeelde en als dictatoriaal bestempelde.
“Kiezers van Beveren, men tracht u vandaag schrik in te boezemen voor de socialisten, door ons voor kommunisten uit te maken. In Beveren zijn geen kommunisten en zullen er ook geen komen, omdat de socialistische partij de sterkste dam is tegen het diktatoriale kommunisme. Hier zijn alle socialisten kristen en daarenboven voor meer dan 95% katholiek geloovig. Wij socialisten zijn voor de volledige godsdienstvrijheid.”[128]
Als reactie zou het Concentratieblok via propagandamateriaal meermaals benadrukken dat het opkwam voor eendracht, verdraagzaamheid, vrede en zich zou inzetten tegen fanatisme en verdeeldheid.[129]
“Houzee de concentratie!
Geschillen zijn nu weggeruimd. Gedachten bijgetreden, de handen in elkaar gelegd en moedig ook gestreden. Wij vormen samen de partij van orde, welvaart, vrede, tot heil van ons zoo dierbaar volk en onze goede stede. Wij staan als kristen in den strijd, en ook als ware Vlaming, dat is ons hoogste ideaal, zijn fier op die benaming. Het is bij ons geen ijdel woord, dat wij zijn demokraten, en dat wij willen voor ons volk, hetgeen ons volk kan baten. Dus werkman, stielman, burger, boer, die liefhebt uw belangen. Sluit aan, sluit aan, sluit allen aan, uwe plaats is in ons rangen. Stel uwe daad, versta uw plicht, die op uw zielen wege. En met uw stem en Godes hulp, gaan wij naar blijden zege.”[130]
De uiteindelijke uitslag van de verkiezingen was als volgt: zes zetels voor het Concentratieblok, vijf zetels voor de KVV en twee zetels voor de BWP. De uitslag was verrassend en toonde aan dat de concentratielijst zijn effect niet had gemist. Absoluut stemmentrekker was Jan van Raemdonck met bijna 1 op 7 geldige stemmen. Gerard De Paep werd ook verkozen, maar zou niet zetelen als gevolg van de onverenigbaarheid met zijn ambt in de provinciale bestendige deputatie. Hoewel het Concentratieblok als grootste partij uit de verkiezingsslag was gekomen, werd tegen alle verwachtingen in een bestuursmeerderheid gevormd tussen de KVV en de BWP. Lesseliers werd terug burgemeester en bestuurde met twee katholieke en één socialistische schepen. Het Concentratieblok reageerde furieus.
In het eerste nummer van de Beversche Post: Katholiek, Vlaamsch, Volksch van 1939 verscheen een open brief namens het Katholiek Vlaams Concentratieblok. De Beversche Post was een krant die wekelijks verscheen en VNV-getint was. Ze fungeerde in feite als spreekbuis voor het Concentratieblok. In die brief betwisten de auteurs de recente verkiezingsuitslagen en de totstandkoming van het nieuwe gemeentebestuur (KVV en BWP).
“De uitslag is van dien aard dat samenwerking noodzakelijk zal zijn. Wij Katholiek Concentratieblok, gaan de verbintenis aan, geene samenwerking te aanvaarden met de socialisten. Wij dagen de mannen van de lijst Delalieux (= lijst van de KVV, JDL) uit dezelfde verklaring af te leggen. Tot zoover kwam er van het Gildenhuis geene gelijkluidende verklaring.”
Verderop beschuldigen ze de socialisten en ‘andere’ katholieken (= het KVV, JDL) ervan bestuursafspraken te hebben gemaakt, nog voor de verkiezingen. Het concentratieblok geeft toe dit zelf ook geprobeerd te hebben, echter zonder succes.
“Den dag der verkiezing hadden ze reeds afspraak met de socialisten. De wederzijdsche bezoeken van de socialisten en de mannen van lijst 3 vermenigvuldigden zich regelmatig na de verkiezing. Zelfs voor de verkiezing kuipten zij samen. We hebben op dat ogenblik de bevolking gewaarschuwd. Door de verwarring hebben veel menschen echter niet klaar gezien. Zij onder onze medeburgers die op 16 oktober voor de lijst Delalieux hebben gestemd in de meening dat ze, in gewetensplicht, voor een katholieke lijst stemden, zien zich schandelijk bedrogen: ze hebben voor de goddeloze socialisten gestemd. Voor de verkiezingen hebben we getracht samenwerking te verkrijgen tussen al de katholieken van Beveren. Na de verkiezingen hebben we hetzelfde betracht: eene evenredige vertegenwoordiging in het schepencollegie met den heer notaris Van Raemdonck als burgemeester.”
Als men aandachtig tussen de regels van het artikel leest, wordt het zeer duidelijk dat er tussen Lesseliers (KVV burgemeester) en De Paep (Concentratieblok) een sterke persoonlijke vete bestaat. Beiden duiden de ander aan als schuldige voor het mislukken van de toenaderingen tussen de katholieken en de pogingen tot vereniging. Dixit De Paep:
“Aan den heer Gerard Lesseliers, … waarin gezegd wordt dat er met VNV niet samen te gaan is, tracht u daarvan de schuld op mij te werpen. Naar aanleiding van deze klakkeloze beschuldiging, en gezien de plaatselijke omstandigheden in de richting van een samengaan van uw groep met de socialisten, stel ik u van mijn kant voor deze feiten verantwoordelijk.”[131]
Het is niet helemaal duidelijk waar het precies fout is gegaan tussen Lesseliers en De Paep. Een mogelijke verklaring volgens mij is het gedrag van De Paep, als vertegenwoordiger van de Frontpartij, in de provincieraad. De provincieraadsverkiezingen van 1929 waren voor de Vlaams-nationalisten een groot succes. De katholieke partij was het slachtoffer en verloor haar meerderheid in de provincieraad. Een van de katholieke raadsleden die daardoor zijn zetel moest opgeven, was Lesseliers. Bovendien moest de katholieke partij zich laten bijstaan door een Vlaams-nationalist om haar samenstelling in de bestendige deputatie te verzekeren. Die Vlaams-nationalist was Gerard De Paep.[132] Lang zou dat niet duren, want een jaar later zat hij al terug in de oppositie. Naar eigen zeggen maakte De Paep en zijn nationalistische collega’s het de katholieken bijzonder moeilijk.[133] Misschien koesterde Lesseliers nog wraakgevoelens tegenover De Paep voor het verlies van zijn zetel in de provincieraad. Het is waarschijnlijk niet het enige incident of de enige verklaring voor de persoonlijke rivaliteit, maar het kan wel al verklarend werken.
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 besturen de BWP en de KVV dus samen de gemeente. De eeuwige oppositiepartij wordt opgenomen in het bestuur. Meteen valt op dat de BWP een heel andere houding aanneemt ten opzichte van haar vroegere politieke tegenstander. Tijdens haar oppositieperiode leek het alsof de KVV niets goed kon doen in de ogen van de BWP, maar nu ze samen Beveren besturen, is de situatie veranderd. Nog in 1938, voor de vorming van het nieuwe schepencollege, beslissen de socialisten de begroting niet goed te keuren, maar zich – in tegenstelling tot vroeger – ook niet te onthouden. De fractie motiveert haar keuze. Zolang de BWP de strekking van het nieuwe college niet kent, zal de partij een gematigde houding aannemen. Bovendien werd de begroting volgens de BWP voor de eerste keer opgemaakt in “een geest van voorzienigheid”.[134] Tijdens de eedaflegging van het nieuwe schepencollege, in 1939, wordt er luid geprotesteerd door het Concentratieblok tegen het bestuursakkoord tussen de BWP en de KVV. Hierop reageert socialistisch raadslid Henri Maes en eist een sereen gedrag en respect voor de gemeenteraad.[135] Enkele weken later valt nog eens de veranderde houding van de BWP op. Tijdens de eedaflegging van burgemeester Lesseliers spreken de twee bestuurspartijen woorden van waardering uit voor elkaar. Het Concentratieblok spreekt nogmaals zijn ongenoegen uit en verwijst naar de recente gemeenteraadsverkiezingen, waaruit het Concentratieblok als grootste partij kwam. De BWP verdedigt het nieuwe bestuur omdat het de enige garantie is op een democratisch bestuur (“dit regime het eenige is waarin idee en kultuur kunnen uitgroeien” ).[136]
Besluit:
Beveren had tijdens het interbellum in het Waasland de naam een katholiek bolwerk te zijn. Het is inderdaad zo dat de katholieke partij, vooral tijdens de jaren ’20, de gemeentepolitiek domineerde. Toch was diezelfde katholieke partij regelmatig onderhevig aan interne spanningen en conflicten. Hoe kunnen de vele katholieke scheurlijsten anders verklaard worden die opdoken bij elke gemeenteraadsverkiezing? Dat hoeft niet te verwonderen. Tijdens het interbellum worstelde de Belgische katholieke partij met een identiteitscrisis, zowel op nationaal als op lokaal niveau. In Beveren is het aantal en de frequentie van de scheurlijsten echter frappant, in vergelijking met de andere bestudeerde gemeenten. Zowel in 1921, 1926 als in 1932 kwamen er telkens katholieke scheurlijsten op. Vaak ging het echter maar om initiatieven van een handvol dissidenten. De katholieke staatspartij overwon deze hindernissen steeds overtuigend en het vertrouwen van de Beverse kiezer werd er niet door geschonden. Pas in 1938 zou de katholieke partij voor een echte uitdaging komen te staan.
Naast interne bedreigingen zoals de scheurlijsten diende de katholieke partij ook rekening te houden met externe bedreigingen. De socialisten waren in Beveren aanvankelijk de enige oppositiepartij met andere ideologische overtuigingen. Politiek links had het echter zeer moeilijk om door te breken in een katholiek dominante gemeente als Beveren. Met de steun van de BWP Sint-Niklaas werden bescheiden successen gerealiseerd, maar een grote oppositiepartij werd de BWP nooit. Blijkbaar lag godsdienst gevoelig in Beveren en werd de socialistische partij met de ‘goddeloze’ communistische partij geassocieerd. De BWP deed nochtans verwoede pogingen om zich voor te stellen als goede katholieken (“Hier zijn alle socialisten kristen en daarenboven voor meer dan 95% katholiek geloovig. Wij socialisten zijn voor de volledige godsdienstvrijheid.”).[137] De socialisten wilden alle vergelijkingen met het gehate communisme vermijden. Veel zou het niet opbrengen want de BWP brak nooit echt door in Beveren.
De andere politieke tegenstrever voor de katholieke partij waren de Vlaams-nationalisten. Een echte Vlaams-nationalistische traditie bestond er in Beveren niet toen in 1932 voor de eerste maal een Vlaams-nationalistische lijst werd ingediend. De nationalisten deden het echter goed en werden onmiddellijk de tweede grootste partij in Beveren. Invloedrijke plaatselijke figuren zoals een Gerard De Paep, die door zijn activiteiten als geneesheer en oprichter van het ziekenhuis alom gerespecteerd werd, gaven het Vlaams-nationalisme in Beveren een aanvaardbaar gezicht. De factor De Paep mag zeker niet onderschat worden en is zeer bepalend geweest voor de resultaten van de Vlaams-nationalisten en later het Concentratieblok in Beveren. De Paep was zonder twijfel één van de belangrijkste Vlaams-nationalistische politici tijdens het interbellum in het Waasland. Zijn populariteit blijkt onder meer uit zijn uitstekende persoonlijke uitslagen bij verschillende verkiezingen, zowel voor de gemeenteraad als voor de provincieraad.[138] Bovendien was hij één van de weinigen die als Vlaams-nationalist uit het Waasland in de provinciale deputatie en later zelfs in de senaat mocht zetelen. Toch zou het ook hier tot 1938 duren vooraleer er sprake kan zijn van een spannende verkiezingsstrijd.
Met de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in zicht werden ook in Beveren gesprekken opgestart tussen de partijen die in de rechtse, Vlaamse, katholieke hoek kunnen gesitueerd worden. Om verschillende redenen zouden die gesprekken afspringen met als resultaat dat een groep mensen de katholieke partij verliet en met het VNV in zee ging. De katholieke partij was, ook na de partijhervorming van midden jaren ’30, nog altijd een standenpartij. Een van die organisaties was de Christelijke Middenstandsbond. Deze redelijk invloedrijke groep van middenstanders stapt over naar het VNV om samen een lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen te vormen. De middenstanders verweten de katholieke partijleiding een te autoritaire leiding en te weinig ruimte voor inspraak van onderaf. De KVV beschuldigde de middenstanders dan weer van verraad en bestempelde hen als vermomde VNV’ers; het VNV dat, volgens de katholieke onderhandelaars, onrealistische eisen stelde. De onderhandelingen werden dus opgeschort en beide partijen gingen hun eigen weg.
In een bitsige campagne trokken beide partijen fel tegen elkaar van leer. Opvallend daarbij is dat er niet zozeer op inhoudelijke punten werd gehamerd, maar wel op de man werd gespeeld. De sterkhouders van de respectievelijke partijen, burgemeester Lesseliers voor de KVV en gewezen Fronter De Paep voor het Concentratieblok, konden hun persoonlijke afkeer voor elkaar niet altijd verbergen. Beiden hielden de ander verantwoordelijk voor het mislukken van de concentratieonderhandelingen. Beveren is dus een duidelijk voorbeeld van een gemeente waar persoonlijke belangen en conflicten aan de basis kunnen liggen van mislukte concentratiepogingen.
De verklaringen vanuit beide kampen voor het afspringen van de onderhandelingen zijn op zijn minst vreemd, zelfs paradoxaal te noemen. Enerzijds worden door de betrokkenen ideologische twistpunten aangehaald, anderzijds zijn de persoonlijke motieven niet weg te denken. Nu is het niet zozeer het feit als zouden die twee onverzoenbaar zijn: ideologische motieven sluiten persoonlijke motieven niet noodzakelijk uit en omgekeerd. Wat in de eerste plaats vraagtekens oproept, zijn die vermeende ideologische principeverschillen. Nooit wordt echt duidelijk welke deze nu precies zijn. De katholieke partij zal vaak beweren dat haar principes te zeer verschilden van het VNV, maar het feit dat men voor de verkiezingen de moeite nam onderhandelingen aan te gaan en ze niet bij voorbaat al uit te sluiten, wijst toch op enige gelijkgezindheid. Nationalistisch kopstuk De Paep werd binnen het VNV als gematigd beschouwd en zeker niet tot de radicale vleugel gerekend. Misschien was hij voor de katholieken desalniettemin nog te radicaal. Bovendien blijft de KVV vaag en zegt ze nooit over welke inhoudelijke punten ze nu struikelt. De katholieke partij is bijvoorbeeld minder vaag in haar propaganda wanneer het over personen gaat. Het VNV, dat eveneens de onderhandelingen aanging en aan tafel ging zitten met de katholieken, heeft het nog minder over puur ideologische, inhoudelijke punten. Het Concentratieblok noemt zichzelf de echte katholieke partij en speelt evenzeer op de man. Lijsttrekker De Paep is hier een belangrijke factor. Meermaals richt hij zich persoonlijk tegen katholiek burgemeester Lesseliers. Het is dus wel veilig te stellen dat er in Beveren, meer dan elders, persoonlijke motieven hebben meegespeeld.
Na de verkiezingen, die in het voordeel van het Concentratieblok gevallen waren, moest er een coalitie gesmeed worden. Geen enkele van de drie partijen (de KVV, het Concentratieblok en de BWP) stond sterk genoeg om alleen zitting te nemen in het schepencollege. De verrassing was zeer groot toen de KVV en de BWP samen een bestuursakkoord afsloten en op die manier de grootste partij, het Concentratieblok, opzij zetten. Het kartel van VNV’ers en voormalige katholieke middenstanders had dan wel de verkiezingen gewonnen, op deze manier stond het buitenspel. Het Concentratieblok reageerde furieus, maar had zichzelf eigenlijk al op voorhand klem gereden. Door te verklaren dat het nooit ofte nimmer met socialisten zou besturen, was alleen de KVV overgebleven als valabele coalitiepartner. Hoewel de KVV in Beveren ook niet beschuldigd kon worden van grote socialistische sympathieën, was ze blijkbaar toch bereid om met haar voormalige politieke rivaal de gemeente samen te besturen. Waarschijnlijk liever dat dan opnieuw in zee te gaan met een groep ‘overlopers’. Daarvoor waren de wonden misschien nog te diep. Het Concentratieblok beschuldigde beide partijen nog van pre-electorale afspraken, maar dat mocht niet meer baten. Op het gemeentehuis van Beveren had zich een nieuw schepencollege geïnstalleerd en de grootste partij maakte er geen deel van uit. Bovendien was de grootste vrees van het Concentratieblok uitgekomen: socialisten in het schepencollege.
Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 werden in Kieldrecht twee lijsten ingediend met elk elf kandidaten: enerzijds lijst 1; de Katholieke Vlaamse Concentratie en anderzijds lijst 2 die zich de Katholieke Vlaamse Volkspartij noemde. Of deze laatste lijst een ‘echte’ concentratielijst genoemd kan worden, zal later nog besproken worden. Volgens Bruno De Wever – wiens overzicht dient als uitgangspunt voor deze verhandeling – alvast niet.[139] Ik ben geneigd me daarbij aan te sluiten. Ik denk dat het beter is om de lijst van de Katholieke Vlaamse Concentratie eerder een afgescheurde lijst te noemen dan een concentratielijst; in de zin van een lijst waar katholieken en Vlaams-nationalisten samen op gaan staan met het doel een katholieke meerderheid te behouden en/of een vrijzinnige meerderheid te breken. Het is belangrijk het specifieke lokale karakter van deze lijst uit Kieldrecht niet uit het oog te verliezen.
Aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 ging ook in Kieldrecht een kiescampagne vooraf, waarbij beide partijen elkaar niet spaarden. De katholieke partij had ondertussen de naam Katholieke Vlaamse Volkspartij aangenomen; de naam waaronder de Vlaams-nationalistisch geïnspireerde lijst in 1932 naar de verkiezingen was getrokken. In een kiespamflet verdedigt de katholieke partij haar naamkeuze.
“Wij noemen ons de KVV naar de benaming van de onlangs hervormde oude katholiek partij, waar 9 personen van onze lijst van deelmaken. Dit kan niet gezegd worden van de lijst onze tegenstrevers, waar hoogstens drij lieden van KVV beschouwd kunnen worden.
Van KVV maken van rechtswege deel: a) al de leden der Boerengilde, en daar waar aan katholieke actie wordt gedaan; b) al de leden van het Christen Werkersverbond: c) al de leden van den Christen Middenstandsbond.”[140]
De Katholieke Vlaamse Concentratie had naast de naamkwestie ook het liberale verleden van de katholieke partij opgerakeld en probeerde aan te tonen dat zij de enige en echte partij was die de katholieke en Vlaamse belangen mocht verdedigen.
“In 1932 toen we voor de eerste maal het aandurfden de toenmalige gemeentevaderen in hun rust te storen, en optraden onder de kenspreuk Katholieke Vlaamsche Volkspartij werden we door onze tegenstrevers gezegend met allerlei lieve benamingen, we waren Katholieken met den naam, die optraden tegen het Kerkelijk gezag en tegen de bisschoppen. Maar de tijden zijn veranderd, de oogen zijn opengegaan, door een beter wederzijdsch begrijpen werden de scherpe hoeken van de Vlaamsche beweging geleidelijk afgerond en de verjongde katholieke partij van vandaag heeft niets beter gevonden dan onze leuze van 1932 over te nemen.
Al de bisschoppen en priesters staan thans aan onze zijde en steunen de concentratiepogingen, die reeds in vele Vlaamsche steden en gemeenten met den besten uitslag werden bekroond. Dit is wel een bewijs dat wij met onzen tijd meegaan en de oogen open houden voor de nieuwe gedachtenstroomingen, die op politiek, sociaal en wetenschappelijk gebied doorbreken.
Maar die concentratie valt niet erg in den smaak van de vermolmde liberale partij, die te Kieldrecht nog een half dozijn aanhangers telt… Wij hebben alle waardering voor menschen die vrijmoedig voor een politieke overtuiging durven opkomen, maar we vinden het gemeen een blauw gezicht te willen verduiken achter een katholiek uithangbord. Al de klokken zullen luiden wanneer men te Kieldrecht verneemt dat die heeren steunpilaren geworden zijn van de Katholieke? Vlaamsche? Volkspartij? , en dat ze op hun lijst prijken met mannen, die nooit naar de kerk gaan of hun Paschen niet houden.”[141]
Deze verwijten aanvaardt de katholieke partij niet en ze haalt er zelfs getuigenissen van de pastoor bij om het katholieke karakter van de partij te bewijzen.
“Wat nu betreft de vermolmde liberale partij van Kieldrecht, ’t is een herinnering van over 54 jaar, dat houdt geen steek. Al de leden van onze lijst zijn christene menschen, die hun plichten kwijten en die volgens de getuigenissen van E.H. Pastoor, allen hunnen Paschen houden.
Wij vreezen de vergelijking van de namen onzer lijst niet met die van de andere lijst, al is de onze meer volksch. ’t Is onnoodig met een soort minachting onze mannen te bejegenen. Lieden met een gezond oordeel, al zijn ze wat min geletterd, zijn beter om de gemeente te besturen dan meer geletterden met bekrompen geest.”[142]
Beide partijen doen dus een beroep op de geestelijkheid om hun katholieke karakter kracht bij te zetten. Blijkbaar is dat dus belangrijk voor de kiezers aangezien beide partijen er veel aandacht aan schenken.
Burgemeester Van Ecken, de opvolger van voormalig burgemeester Van Overloop, had blijkbaar tijdens de kiescampagne een anonieme scheldbrief ontvangen. Van Ecken vermoedde dat deze brief uit het kamp van de tegenstander kwam en noemde de auteur een “Hitleriaan”.[143] Dat was bij de Katholieke Vlaamse Concentratie in het verkeerde keelgat geschoten waarop de partij reageerde met een open brief aan de burgemeester. Ze pikte de beschuldigingen niet en legde de schuld bij de socialisten uit Beveren, die achter het complot zouden zitten.
“Wij dagen Mr. Van Ecken en om ’t even wie van zijn vrienden uit onder de Vlaamschgezinde mensen van Kieldrecht of onder de kandidaten van Nr.1 een enkel aanhanger van Hitler te noemen in ’t bijzijn van een paar getuigen of in een getekend schrijven. In onze rangen staan geen mannen met dictatorsmanieren, die vindt men alleen op de lijst van Nr.2, dat is genoeg bewezen door de geheime drijverijen van “’t Senaat van Kieldrecht”.
Ons besluit is: wij vinden het een gemeene en laffe streek de ongeletterde en lichtgeloovige menschen van Kieldrecht te willen misleiden met de leugens over Hitler, die te Beveren werden uitgevonden en verspreid door de communisten. Mr. Van Ecken zet te Kieldrecht het werk van die communisten voort niettegenstaande hij zelf zeer goed weet dat hij leugens verkoopt uit zuivere politieke berekening.” [144]
Aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in Kieldrecht ging dus een polemische en polariserende kiesstrijd vooraf. De uiteindelijke resultaten lagen in de lijn der verwachtingen en volgden een reeds ingezette evolutie. De Katholieke Vlaamse Volkspartij behaalde nog 7 zetels en de andere 4 gingen naar de Katholieke Vlaamse Concentratie. De katholieke partij bleef dus de grootste partij, maar ging er weer op achteruit. De Vlaams-nationalistische geïnspireerde lijst van het Concentratieblok boekte bijgevolg weer vooruitgang.
Besluit:
In hoofdstuk twee werden de politieke verschuivingen binnen de katholieke middens van Kieldrecht geschetst. De katholieke partij had waarschijnlijk geleerd uit de ietwat abnormale situatie van 1921 toen twee volwaardige katholieke lijsten naar de kiezer lonkten. Onder het motto samen sterk verscheen in 1926 dan ook een gehergroepeerde katholieke lijst met de belangrijkste namen van de twee lijsten en kopman Van Ecken van nog een andere katholieke scheurlijst. Daarmee was de katholieke versplintering niet van de baan geruimd. Ook in 1926 kwamen verschillende katholieke lijsten op. Het enige verschil lag in het feit dat er nu één ernstige katholieke lijst stond tegenover eenmanslijsten en/of dissidente groepjes die weinig voorstelden. Veel maakte dat echter niet meer uit want de ‘officiële’ katholieke partij won op een zeer overtuigende manier de verkiezingen, en zou dat blijven doen doorheen het interbellum. Aan het einde van de jaren ’30 zou ze het wel lastig krijgen met de Katholieke Vlaamse Concentratie; een partij met Vlaams-nationalistische karakteristieken.
Politiek links was onbestaande in Kieldrecht, dus de enige vorm van politieke tegenstand kwam uit rechtse hoek. In 1932 won een lijst die nog het best omschreven wordt als Vlaamsgezind en katholiek twee van de elf zetels. Zes jaar later, in 1938, zou de concurrentie weer vanuit die hoek komen. Ditmaal gingen al vier zetels naar deze groepering.
Omdat de lijsten niet altijd even gemakkelijk identificeerbaar zijn, komt er hier en daar soms wat giswerk bij kijken, maar voor deze groepering was het toch enigszins mogelijk een beeld te vormen. In 1932 haalt de lijst onder de naam Katholieke Vlaamse Volkspartij, die omschreven wordt als Vlaams-nationalistisch, twee zetels.[145] Deze Katholieke Vlaamse Volkspartij leunt in principe aan bij de katholieke staatspartij in Kieldrecht. Beide partijen hebben dezelfde ideologische overtuigingen en steunen min of meer op dezelfde grondbeginselen. Het profiel vertoont ook raakvlakken: katholiek religieus, rechts conservatief, een minimum aan Vlaamsgezindheid (over dit laatste zullen de meningen wel afwijken). Waarom groeien deze partijen dan uit tot politieke tegenstanders?
De Katholieke Vlaamse Volkspartij zal zich inderdaad meer Vlaams profileren als de katholieke staatspartij, maar niet in die mate dat daardoor grote, onverzoenbare verschillen zouden ontstaan die een eventuele samenwerking onmogelijk maken. Toch zal de kiescampagne van 1938 uitdraaien op een bitsige verkiezingsstrijd. In 1938 gaat het tussen twee lijsten: enerzijds de Katholieke Vlaamse Concentratie (zoals de voormalige Katholieke Vlaamse Volkspartij zich nu noemt) en anderzijds de Katholieke Vlaamse Volkspartij (de naam die de katholieke staatspartij na de partijhervorming op nationaal niveau heeft aangenomen). De naam van de eerste lijst doet vermoeden dat het om een concentratielijst zou kunnen gaan. Is dat ook het geval en in welke mate kan er eigenlijk gesproken worden over Vlaams-nationalisme in Kieldrecht?
Volgens mij gaat het in dit geval niet om een concentratielijst. Aan het typevoorbeeld van de concentratielijst (als zoiets al zou bestaan) wordt zeker niet voldaan. Het gaat niet om een lijst waarop het VNV en de KVV samen op staan, met het doel een katholieke meerderheid te behouden en/of een vrijzinnige meerderheid te breken. Mijn inziens gaat het eerder om een Vlaams-nationalistische lijst, eventueel met een verleden dat wortelt in de katholieke partij. Ik wil echter onmiddellijk nuances aanbrengen. De vraag is of deze lijst uit Kieldrecht werkelijk tot het georganiseerde partijpolitieke Vlaams-nationalisme kan en mag ondergebracht worden. Aanvankelijk dacht ik dat het in de eerste plaats om een lokaal initiatief ging, dat relatief los stond van een overkoepelende partijorganisatie zoals die van de Frontpartij of, later, het VNV. Nergens werden deze officiële partijnamen gebruikt en gezien de algemene crisis waarin het Vlaams-nationalisme verkeerde, begin jaren ’30, dacht ik aan plaatselijke initiatieven. Voor de oprichting van het VNV was de structuur en organisatie ver te zoeken in het partijpolitieke Vlaams-nationalisme. Het gebrek aan een coherente leiding gaf aanleiding tot lokale autonomie. In een artikel van De Oost-Vlaming, een Vlaams-nationalistisch informatieblad met partijbanden, werd echter opgeroepen om op lijst twee te stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932; de Vlaams-nationalistische lijst.[146] Dat zou er op kunnen wijzen dat de vermeende Vlaams-nationalistische lijst uit Kieldrecht toch dichter bij de officiële partijstructuren stond dan ik aanvankelijk vermoedde.
Samengevat zou ik zeggen dat er in Kieldrecht geen sprake was van een concentratielijst, maar wel van een rivaliteit tussen twee partijen die in feite op dezelfde kiezers mikten. Ideologische verschillen waren er niet onmiddellijk dus stonden persoonlijke conflicten waarschijnlijk in de weg van een samenwerking. Misschien achtte de katholieke partij het ook gewoon niet nodig om, ondanks de ideologische raakvlakken, een verbond aan te gaan met de Vlaams-nationalisten. De katholieke partij had nog altijd een riante voorsprong op elke politieke tegenstrever en moest, puur rekenkundig en pragmatisch, geen coalitiepartner zoeken om zeker te zijn van de overwinning. De katholieke partijleiding zal dat ook wel geweten hebben. Terwijl in andere gemeenten katholieken en Vlaams-nationalisten soms koortsachtig op zoek gingen naar samenwerkingsverbanden en coalities aangingen, stonden deze twee partijen in Kieldrecht net tegenover elkaar.
Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 werden in Stekene vier lijsten ingediend. Lijst 1 was de lijst van de regerende katholieke partij. De enige uitdager was lijst 4; de Vlaams-nationalistische lijst met eveneens elf kandidaten. De andere twee lijsten dongen nooit echt mee naar vertegenwoordiging in de gemeenteraad. Deze twee lijsten zijn onidentificeerbaar gebleven, maar waarschijnlijk gaat het om een poging van de socialistische partij en/of katholieke scheurlijsten, zoals dat zes jaar daarvoor ook reeds het geval was. Lijst 2 telde amper twee namen zodat men niet van een ernstige bedreiging voor de katholieke partij kan spreken. [147]
Dr. De Rijcker voerde de Vlaams-nationalistische lijst aan – Vlaams Blok – en had de morele steun van schoonbroer Victor Leemans.
Uiteraard won de KVV op overtuigende wijze de verkiezingen. Met negen van de elf zetels kwam er weer een homogeen katholiek schepencollege aan de macht. De Vlaams-nationalisten van het Vlaams Blok hadden de andere twee zetels in de wacht gesleept en waren de enige vorm van oppositie in de gemeenteraad.
Beide partijen waren dus apart naar de kiezer getrokken. In Stekene is er geen spoor van toenadering te bemerken, of misschien beter gezegd weinig sporen van overgebleven, tussen de partijen met het oog op die gemeenteraadsverkiezingen, laat staan een concentratielijst. Paste dit in de algemene strategie van het VNV voor wat betreft de gemeenteraadsverkiezingen? De partijleiding van het VNV had er op aangedrongen vooral onderhandelingen aan te gaan met de KVV in de grotere gemeenten en steden en zich afzijdig te houden in de kleinere gemeenten.[148] Of was het, gezien de plaatselijke situatie, een louter lokale beslissing om niet samen te werken? De katholieke partij had niet de behoefte om met de Vlaams-nationalisten samen te werken. Ze stond zelf sterk genoeg om als grote winnaar uit de verkiezingen te komen en een kartel met de Vlaams-nationalisten zou dus alleen maar op ideologische gronden berusten. Blijkbaar vond de KVV dat niet nodig.
Besluit:
Tijdens het eerste decennium van het interbellum waren de katholieken zo goed als alleenheerser in Stekene, zij het verdeeld. De verschillende lijsten en partijen die opkwamen voor de gemeenteraadsverkiezingen in de jaren ’20 waren vrijwel allemaal katholiek geïnspireerd. De zetelverdeling in de gemeenteraad ziet er voor die jaren dan ook complexer uit dan tijdens de jaren ’30, maar in feite gaat het bijna steeds om katholieken die zetelen, onder welke partijnaam dan ook. Wat er in Stekene gebeurt na de Eerste Wereldoorlog zien we ook gebeuren in andere gemeenten (Beveren, Kieldrecht). De katholieke partij is bijna overal aan de macht, maar moet afrekenen met interne conflicten en wordt geconfronteerd met scheurlijsten in verkiezingstijd. Het is een vertaling op lokaal vlak van een nationale tendens: de algemene crisis die de katholieke partij treft en de verzwakking door interne verdeeldheid.
Stekene wijkt echter af van het patroon dat in Beveren en Kieldrecht waarneembaar is. In die gemeenten verschijnt er voor de gemeenteraadsverkiezingen van de jaren ’30 een hernieuwde, hergroepeerde katholieke partij op het schouwtoneel. Er zijn minder scheurlijsten en de “nieuwe” lijsten zijn vaak sterker dan voordien. In Stekene blijven er echter katholieke scheurlijsten opduiken en niets wijst er op dat de katholieke partij drastisch veranderd was. Dezelfde namen bleven opduiken. Er was dus nauwelijks een samensmelting van verschillende lijsten zoals dat in andere gemeenten het geval kon zijn. Desalniettemin slaagt de katholieke partij, die sinds 1921 aan de macht was, er in om de gemeenteraadsverkiezingen in Stekene vanaf 1932 veel overtuigender te winnen. In 1932 worden bijna alle zetels binnengehaald en dat wordt in 1938 nog eens herhaald.
De gemeentepolitiek in Stekene werd dus gedomineerd door katholieken. Socialisten kregen nauwelijks een kans en haalden nooit maar één zetel. Politiek links was dus onbestaande in Stekene. Het Vlaams-nationalisme had in Stekene nooit stil gelegen. Na de oorlog werden Vlaams-nationalistische activiteiten hernomen en ook in het verenigingsleven werden banden gesmeed tussen diverse figuren. Het Davidsfonds fungeerde bijvoorbeeld als ontmoetingsplaats in Stekene en was ook hier, zoals elders, een motor voor Vlaams-nationalistische ontwikkeling. Plaatselijke figuren zoals Victor Leemans of Dr. Geert De Rijcker, die ook bekend waren buiten de grenzen van Stekene, genoten niet alleen waardering van hun eigen partijgenoten of intimi, maar waren ook bekend bij grote delen van de bevolking. Die waardering vertaalde zich niet altijd noodzakelijk in de feitelijke verkiezingsuitslagen, maar uiteindelijk waren de Vlaams-nationalisten vanaf de jaren ’30 wel de enigen die naast de katholieke partij zetelden in de gemeenteraad.
In Stekene kwam het niet tot een concentratielijst tussen katholieken en Vlaams-nationalisten. Er is weinig dat wijst op eventuele voorafgaande gesprekken om tot zo een lijst of kartel te komen. Waarschijnlijk achtte de katholieke partij het, na de schitterende resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 (10 van de 11 zetels), niet nodig om met de Vlaams-nationalisten onder leiding van De Rijcker en Leemans samen te werken. Louter pragmatisch, om rekenkundige redenen, had de katholieke partij geen kartel of tijdelijke alliantie nodig om ook de volgende verkiezingen te winnen. Als er dus een concentratielijst gevormd was geweest, was dat dus waarschijnlijk op ideologische en/of persoonlijke motieven gebeurd. Op de vraag of er al dan niet ideologische raakvlakken waren tussen beide partijen om al dan niet een concentratielijst te vormen, kan ik moeilijk een duidelijk antwoord formuleren. Er is eenvoudigweg niet voldoende informatie om zich een beeld te vormen van de machtsverhoudingen en relaties tussen de betrokkenen. Volgens mij heeft de KVV in 1938 niets ondernomen omdat ze alleen sterk genoeg stond en er ook geen enkel risico bestond op een vrijzinnige, linkse coalitie na de verkiezingen.
Na de opzienbarende resultaten van de parlementaire verkiezingen van 1936 begonnen sommigen in Vlaanderen luidop te dromen van een samenwerkingsverband tussen de verschillende rechtse, katholieke en Vlaamse politieke krachten. De verkiezingen van 1936 hadden immers twee zaken duidelijk gemaakt: de numerieke meerderheid van de socialistische fractie in het parlement en de steile opmars van extremistische partijen. De katholieke partij was als grote verliezer uit de verkiezingsstrijd gekomen. De teleurstellende verkiezingsuitslagen illustreerden nog eens pijnlijk de algemene malaise waarin de katholieke partij verkeerde tijdens het interbellum. In de nasleep van die verkiezingen werden er door verschillende partijen pogingen gedaan om onderhandelingen op te starten, met als doel tot een concentratie van gelijkgestemden te komen. Een krachtenbundeling van alle Vlaamse, rechtse en katholieke partijen om sterker dan voordien de strijd met de BWP aan te kunnen gaan. Tweemaal kwam het tot een akkoord (VNV-KVV en VNV-Rex) dat telkens om diverse redenen op niets uitdraaide. De leiding van het VNV wou haar partijprogramma niet zien verwateren door coalities aan te gaan en de katholieke partij liet voortdurend tegenstrijdige geluiden horen omtrent een mogelijke politieke concentratie. De katholieke partij was een verzameling van verschillende standenorganisaties en federaties en de partijleiding moest met elk van hen rekening houden. Deze schizofrene situatie gaf de katholieke partij een ambigu imago. Rond 1937 was de idee van politieke concentratie bijna onbespreekbaar geworden.
Dat veranderde toen de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 in aantocht kwamen. Zowel de partijleidingen van de KVV als van het VNV gaven toen hun plaatselijke afdelingen een vrijgeleide om, rekening houdend met de plaatselijke situatie, al dan niet tot onderhandelingen over te gaan. Op korte tijd was de houding van de partijtoppen dus sterk veranderd, maar de dubbelzinnigheid bleef bestaan. De partijleiding van de KVV deed geen moeite om haar opportunisme te verbergen en kon niet genoeg benadrukken dat dit experiment alleen beperkt zou blijven tot het gemeentelijk niveau. Het VNV gaf haar plaatselijke afdelingen ook het subtiele advies mee om zich in de kleinere gemeenten te onthouden en vooral in de grotere gemeenten en steden onderhandelingen aan te gaan.[149] De partijafdelingen werden op gemeentelijk niveau dus een ruime mate van autonomie gegeven om naar eigen goeddunken te handelen en al dan niet toenadering te zoeken.
Het doel van dit onderzoek was proberen te achterhalen waarom er in sommige gemeenten wel en in andere gemeenten geen concentratielijsten verschijnen. Was het fenomeen van de concentratielijst het gevolg van een beredeneerd en pragmatisch denken of speelden de mogelijke ideologische raakvlakken een belangrijke rol; misschien was het wel een combinatie van zowel ideologische als pragmatische overwegingen? Uit deze centrale probleemstelling vloeiden verschillende onderzoeksvragen voort, die getoetst werden op enkele gemeenten uit de regio Land van Waas.
Over concentratielijsten bestaan verschillende interpretaties, maar er zijn toch enkele algemene karakteristieken. Meestal ging het om een combinatie van KVV-VNV, waarbij de meeste plaatsen door de katholieken werden ingenomen en de resterende door Vlaams-nationalisten. Na de verkiezingen bleven de resultaten van de meeste lijsten onder de verwachtingen. In vele gevallen had de katholieke partij apart meer stemmen behaald bij de vorige verkiezingen. Een echte meerwaarde hadden de concentratielijsten dus niet opgeleverd. Het doel van de concentratielijst was meestal het behouden van een katholieke meerderheid en/of het breken of voorkomen van een linkse, vrijzinnige meerderheid.
Als we deze gegevens toetsen op de onderzochte gemeenten uit het Waasland, zijn de conclusies dan dezelfde? Welke gemeenten vallen onder de noemer van concentratielijst en welke niet? Nog belangrijker is te kijken welke motieven er nu hebben meegespeeld bij de al dan niet totstandkoming van de concentratielijsten. Welke besluiten heeft het onderzoek opgeleverd en blijven die besluiten en conclusies op het gemeentelijk niveau zitten of valt er een algemeen patroon te ontwaren? Zijn de omstandigheden waarin de concentratielijsten vorm kregen te specifiek en te plaatselijk of overstijgen ze net de gemeentegrenzen?
In drie van de zes onderzochte gemeenten verschenen voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 concentratielijsten: Beveren, Temse en Lokeren. In de andere drie – Sint-Niklaas, Stekene en Kieldrecht – werd geen kartel gevormd tussen katholieken en Vlaams-nationalisten om samen naar de gemeenteraadsverkiezingen te trekken. Kunnen de drie concentratielijsten van Beveren, Temse en Lokeren over dezelfde kam geschoren worden? Kan er überhaupt wel van concentratielijsten gesproken worden? Als de hogerop vermelde parameters als criteria gebruikt worden, zijn de politieke lijsten in Lokeren en Temse concentratielijsten te noemen, maar is Beveren een twijfelgeval. Zowel in Lokeren als Temse is de concentratielijst een combinatie van KVV-VNV; een overwegend katholieke lijst waar enkele plaatsen ingevuld worden door VNV’ers. Het doel alsook de verkiezingsuitslagen liggen in beide gemeenten in dezelfde lijn. Het kartel wou een katholieke, rechtse meerderheid vrijwaren en vooral een eventuele vrijzinnige meerderheid voorkomen. Na de verkiezingen moest de katholieke partij in beide gemeenten vaststellen dat ze, ondanks een verkiezingsoverwinning, minder stemmen had behaald dan in 1932, toen de partij alleen opkwam. Beveren wijkt op verschillende punten af, maar vertoont ook gelijkenissen en is daarom een interessant twijfelgeval. In Beveren gaat het niet om de klassieke combinatie KVV-VNV, maar om een samenwerking tussen het VNV en een belangrijke katholieke splintergroep. Vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen stapte een groep van middenstanders – de Christelijke Middenstandsbond – over van de KVV naar het VNV. Zodoende was er in Beveren niet één rechts, katholiek, Vlaams kartel, maar stonden er twee partijen tegenover elkaar, die min of meer tot eenzelfde ideologische strekking behoorden of toch op zijn minst raakvlakken vertoonden. In Lokeren en in Temse was naderhand gebleken dat de tijdelijke krachtenbundelingen geen echte electorale meerwaarde hadden ingehouden voor de katholieke partij en dat de concentratielijst zijn effect had gemist. Dat was niet het geval in Beveren. Daar kwam het kartel VNV-Christelijke Middenstanders als overwinnaar uit de verkiezingsslag. Paradoxaal genoeg slaagde het concentratieblok, uitgerekend in een van de weinige gemeenten waar de resultaten beter waren dan zes jaar geleden, er niet in om haar doel te realiseren. Na de verkiezingen van 1938 werd er in Beveren een bestuursakkoord afgesloten tussen de KVV en de BWP. In Beveren werden de socialisten dus opgenomen in het gemeentebestuur en zetelde er een socialist in het schepencollege. Ondanks deze verschillen tussen enerzijds Temse en Lokeren en anderzijds Beveren ben ik toch geneigd om ook in Beveren van een concentratielijst te spreken. Het VNV en de katholieke splintergroep stelden immers ook in Beveren een lijst samen met als doel het gemeentebestuur zo veel mogelijk te vrijwaren van politiek links (i.c. de BWP) en trok onder de naam Katholiek Vlaams Concentratieblok naar de kiezer. De KVV, als politiek tegenstander, verwijst steeds naar het ‘concentratieblok’ en de ‘concentratielijst’ als het over het kartel gaat. Aanvankelijk vonden er trouwens onderhandelingen plaats tussen de volledige KVV en het VNV met hetzelfde doel voor ogen. In de meeste literatuur wordt Beveren bij de gemeenten met een concentratielijst gerekend.[150] Welke waren nu de motieven van katholieken en Vlaams-nationalisten om al dan niet samen op een lijst te gaan staan? Welke overweging speelden altijd mee en welke waren meer doorslaggevend dan andere?
Het is evident dat een politieke partij steeds pragmatisch redeneert en vanuit haar eigen belangen handelt, zeker in verkiezingstijd. Elke partij zal alles in het werk stellen om zo veel mogelijk kiezers te bereiken en te overtuigen om op hen te stemmen. In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 raadde de partijleiding van de KVV haar plaatselijke afdelingen aan enkel allianties aan te gaan indien het niet anders kon en deed ze zelf weinig moeite om haar opportunisme te verbloemen. De partijleiding van het VNV liet tussen de regels verstaan dat de concentratieonderhandelingen in de eerste plaats beter gericht werden op de grotere gemeenten en steden. In de kleinere gemeenten verkoos de VNV-leiding een afwachtende houding. Dit onderzoek heeft echter aangetoond dat pragmatische overwegingen zeker niet altijd en overal de bovenhand nemen en dat met deze richtlijnen flexibel werd omgesprongen. In Stekene en Kieldrecht stond de katholieke partij sterk genoeg en werd ze nauwelijks geconfronteerd met oppositie. In deze gemeenten stelde zich dus niet de noodzaak louter om rekenkundige of electorale motieven alliantiepartners te zoeken; wat dan ook niet gebeurde. In Lokeren en Temse, waar wel concentratielijsten gevormd werden, bestond die noodzaak echter ook niet aangezien de katholieke partij daar steeds een comfortabele machtspositie ingenomen had. Toch gingen katholieken in deze gemeenten wel samen met Vlaams-nationalisten op één lijst staan. In Sint-Niklaas, de enige stad waar socialisten en katholieken in 1932 even sterk stonden en er in 1938 dus wel een reëel gevaar bestond voor de katholieke partij, was er nooit sprake van een concentratielijst. Een eventuele alliantie tussen socialisten en liberalen of zelfs alleen de socialisten konden een numerieke minderheid inhouden voor de katholieke partij. Toch leek een (tijdelijk) kartel met de Vlaams-nationalisten in Sint-Niklaas uit den boze. Puur electorale, rekenkundige factoren zijn dus niet op elke gemeente van toepassing en volstaan niet om alles te verklaren. Waarom gaan katholieken en Vlaams-nationalisten dan wel samen op een lijst staan, ook in gemeenten waar de katholieke partij geen onmiddellijke nood had aan een kartel om de verkiezingen te winnen, of waar er geen risico op een vrijzinnige, linkse meerderheid bestond?
De plaatselijke afdelingen kregen van de nationale partijtop min of meer de vrijheid om naar eigen inschatting al dan niet onderhandelingen op te starten. Daardoor werd de vorming van een concentratielijst afhankelijk van de betrokkenen op gemeentelijk niveau en hun persoonlijke verhoudingen met elkaar. In de loop van dit onderzoek heb ik meermaals vastgesteld dat persoonlijke relaties evenzeer een bepalende factor kunnen zijn. In Lokeren werd de Rexistische Eenheidslijst door het VNV bewust niet betrokken bij de onderhandelingen omdat beide leiders in conflict met elkaar lagen. Het lijkt er ook sterk op dat één van de voornaamste oorzaken, zoniet de belangrijkste, voor het mislukken van de gesprekken tussen KVV en VNV in Beveren de persoonlijke rivaliteit tussen de respectievelijke lijsttrekkers, Lesseliers en De Paep, was. Misschien moet de overstap van de middenstanders in Beveren van de KVV naar het VNV ook in dat opzicht gezien worden. Persoonlijke relaties tussen personen van verschillende partijen zijn vaak sterk verweven met de ideologische raakvlakken tussen de betrokkenen. Ideologische motieven hebben ongetwijfeld een rol gespeeld. In vele gemeenten bestonden er al goede relaties en soms hele netwerken tussen personen over de partijgrenzen heen, nog voor er sprake was van een politieke concentratie aan rechterzijde of men hardop van concentratielijsten ging spreken. Temse is een voorbeeld van een gemeente waar er al van na de Eerste Wereldoorlog een wisselwerking bestond tussen katholieken en Vlaams-nationalisten. Beiden vonden elkaar in het - deels - apolitieke verenigingsleven van de Vlaamse Beweging. Later, toen het Vlaams-nationalisme ook zijn intrede deed in de gemeentepolitiek, waren de relaties tussen beide partijen normaal te noemen. Een concentratielijst in Temse lijkt niet meer dan een logische stap in een groter proces. In Lokeren was er waarschijnlijk geen concentratielijst geweest zonder de rol van figuren zoals notaris Thuysbaert. De katholieke partij werd in Lokeren geleid door een conservatieve Franstalige elite. Enkel dankzij figuren zoals de katholieke notaris Thuysbaert, die door zijn Vlaamsgezindheid en contacten met het andere kamp voorzichtig het vertrouwen van de Vlaams-nationalisten won, kon een basis gelegd worden voor onderhandelingen en het vormen van een gezamenlijke lijst. De persoonlijke invloed van enkele personen en hun gedeelde principes waren hier uitermate bepalend.
Ideologie werd soms als schaamlapje gebruikt om persoonlijke rivaliteiten uit te vechten of louter pragmatische handelingen te verbloemen. Tijdens de kiescampagnes werden graag grote woorden gebruikt door alle partijen en werd de retoriek niet geschuwd. Eens de verkiezingen achter de rug waren, moesten die grote woorden soms wijken voor verrassende wendingen. De situatie in Beveren is in dat opzicht interessant. De BWP was in Beveren jarenlang vervloekt geweest door de katholieke meerderheid. Na de verkiezingen van 1938 vormde de KVV echter nog liever een coalitie met de BWP, dan met “de overlopers” – en winnaars van de verkiezingen - van het Concentratieblok. De vroegere ideologische bezwaren van de KVV tegenover de BWP werden achterwege gelaten. Bovendien had een persoonlijke vete tussen Lesseliers en De Paep een echt katholiek-Vlaams kartel in de weg gestaan. Tijdens een bitsige kiescampagne werden zowel door de KVV als het VNV ideologische en principiële verschillen aangehaald tegen elkaar, zonder die ooit echt te verduidelijken. In Sint-Niklaas hadden socialisten en katholieken, als de twee belangrijkste politieke partijen, steeds tegenover elkaar gestaan, maar in 1938 sloten ze, zonder grote aanwijzingen, een bestuursakkoord af. De strijdbijl leek, op zeer korte tijd, begraven.
Het is onmogelijk gebleken één allesomvattende verklaring te formuleren, één bepalende factor te achterhalen die op alle vragen een antwoord geeft. Het al dan niet verschijnen van een concentratielijst was niet afhankelijk van één factor. De motieven van de betrokken partijen bleken divers. Toch zijn er enkele tendensen waarneembaar. Zo werden er in de kleinere gemeenten zoals Stekene en Kieldrecht geen concentratielijsten gevormd. Zowel de KVV als het VNV namen geen initiatief om samen aan tafel te gaan zitten en volgden daardoor de ‘richtlijnen’ van hun partijleiding, al dan niet bewust. De KVV was in deze kleine plattelandsgemeenten dominant en hoefde niet te vrezen voor een linkse, vrijzinnige meerderheid. Het VNV nam een afwachtende houding aan. In Temse en Lokeren, waar wel concentratielijsten opkwamen, hadden de twee oppositiepartijen – socialisten en liberalen – bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 samen meer stemmen dan de katholieke partij. Een eventueel vrijzinnig kartel kon de machtspositie van de katholieke partij ernstig bedreigen. Toch was er nooit, en eigenlijk in geen enkele gemeente, sprake van een kartel tussen de oppositiepartijen. In geen enkele gemeente reageerde de oppositie op de concentratielijsten door zelf met een soort van concentratielijst of alliantie op de proppen te komen. Persoonlijke relaties en verhoudingen beïnvloedden altijd de totstandkoming van concentratielijsten, zeker op het niveau van de gemeentepolitiek. De verhoudingen tussen de verschillende partijen en de contacten over de partijgrenzen heen waren vaak bepalend. Dat toont aan dat de specificiteit en de uniciteit van elke gemeente en de plaatselijke politieke situatie niet uit het oog verloren mag worden. Socialisten en katholieken stonden niet overal op dezelfde manier tegenover elkaar als politieke tegenstrevers. Veel hing af van de plaatselijke machtsverhoudingen en de voorgeschiedenis van beide partijen, los van alle ideologische gelijkenissen en verschillen. Het interbellum wordt wel eens beschouwd als een tijd van grote ideologische conflicten en politieke polarisering. Dat is zeker ook terug te vinden op het niveau van de gemeente, maar het belang ervan voor de vorming van concentratielijsten moet zeker niet overschat worden.
Met dit thesisonderzoek heb ik de politieke concentratie in het Waasland tijdens het interbellum, en vooral op het einde van de jaren ’30, in kaart willen brengen. Deze periode is op lokaal vlak nog te veel onderbelicht geweest en verder onderzoek dringt zich dan ook op voor een groter totaalbeeld. Uit dit onderzoek is gebleken dat er enkele algemene patronen te ontwaren zijn in de manier waarop de concentratielijsten in de verschillende gemeenten tot stand kwamen. Het is echter ook duidelijk geworden dat de specifieke plaatselijke situatie altijd de nodige aandacht verdient en dat men niet te snel mag en kan veralgemenen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] GERARD E., De katholieke partij in crisis. Partijpolitiek leven in België (1918-1940)., Leuven, Kritak, 1985, pp. 452-455.
[2] ELIAS H.J., Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging, 1914-1939. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1969, deel 4, pp. 120.
[3] DE WEVER B., “De Vlaams-nationalisten in de gemeentebesturen tijdens het interbellum.” in: De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek 1890-1970. Brussel, Gemeentekrediet, 1994, pp. 195-230.
[4] KOSSMANN E.H., De lage landen. Twee eeuwen Nederland en België: deel II 1914-1980. Amsterdam, Elsevier, 1986, pp. 50-52.
[5] KOSSMANN E.H., De lage landen. Twee eeuwen Nederland en België: deel II 1914-1980. Amsterdam, Elsevier, 1986, pp. 112-113.
[6] BALTHAZAR H., “Het maatschappelijk-politieke leven in België 1914-1940.” in: BLOK P. (e.a.) Algemene geschiedenis der Nederlanden: deel 14: Nederland en België 1914-1940. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1981, pp.148-199.
[7] LUYCKX T., Politieke geschiedenis van België van 1789 tot 1944., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1985, p. 283.
[8] KOSSMANN E.H., De lage landen. Twee eeuwen Nederland en België: deel II 1914-1980. Amsterdam, Elsevier, 1986, pp. 67.
[9] GERARD E., De katholieke partij in crisis. Partijpolitiek leven in België (1918-1940). Leuven, Kritak, 1985, 548 p.
[10] KOSSMANN E.H., De lage landen. Twee eeuwen Nederland en België: deel II 1914-1980. Amsterdam, Elsevier, 1986, pp.83.
[11] E. GERARD, De katholieke partij in crisis: partijpolitiek leven in België (1918-1940), Leuven, Kritak, 1985, pp. 457-483.
[12] E. GERARD, De Katholieke Partij in crisis. Partijpolitiek leven in België (1918-1940). Leuven, Kritak, 1985, pp. 468.
[13] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945., Tielt, Lannoo, 1994, pp. 225-229.
[14] E. GERARD, De Katholieke Partij in crisis. Partijpolitiek leven in België (1918-1940). Leuven, Kritak, 1985, pp. 474.
[15] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde: het VNV 1933-1945. Tielt, Lannoo, 1994, pp. 244.
[16] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945., Tielt, Lannoo, 1994, p. 40-41.
[17] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde: het VNV 1933-1945. Tielt, Lannoo, 1994, p. 80.
[18] GAUS H., Menselijk gedrag tijdens langdurige economische recessies: een schets., Malle, De Sikkel, 1981.
[19] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde: het VNV 1933-1945. Tielt, Lannoo, 1994, p. 83.
[20] DE WEVER B., “De Vlaams-nationalisten in gemeentebesturen tijdens het interbellum” in: De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek 1890-1970. Brussel, Gemeentekrediet, 1994, pp. 195-230.
[21] DE WEVER B., “De Vlaams-nationalisten in gemeentebesturen tijdens het interbellum”, in: De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek 1890-1970. Brussel, Gemeentekrediet, 1994, pp. 205-206.
[22] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde: het VNV 1933-1945. Tielt, Lannoo, 1994, pp. 250.
[23] Deze cijfers zijn gebaseerd op onderzoek en schattingen van B. De Wever.
[24] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde: het VNV 1933-1945. Tielt, Lannoo, 1994, p. 155. De ondertitel van De Wever boven deze paragraaf (‘mist over het Land van Waas’) is in dit opzicht veelzeggend.
[25] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde: het VNV 1933-1945. Tielt, Lannoo, 1994, p. 271.
[26] De Oost-Vlaming, 31/7/1932, Bibliotheca Wasiana, Stadsbibliotheek Sint-Niklaas.
[27] ACKAERT J., De gemeenteraadsverkiezingen. Leuven, Davidsfonds, 1994, 159 p.
[28] KESTELOOT C., MARES A. en MARISSAL C., Gemeenteraadsverkiezingen 1890-1970. Databestand., Brussel, Gemeentekrediet, 1996, pp. 23-25.
[29] ACKAERT J., De gemeenteraadsverkiezingen., Leuven, Davidsfonds, 1994, pp. 100.
[30] DEWULF M., “De Vlaamse Frontpartij te Sint-Niklaas tussen 1921 en 1932.” Uit: Bijdragen tot de geschiedenis van een generatie: een liber amicorum voor mr. Willem Melis. Kemzeke, 1977, pp. 151-154.
[31] DEWULF M. “De Vlaamse Frontpartij te Sint-Niklaas tussen 1921 en 1932.” Uit: Bijdrage tot de geschiedenis van een generatie. Een liber amicorum voor mr. Willem Melis. Kemzeke, Rinda, 1977, pp.151-154.
[32] DE BRUYNE A., Bijdragen tot de geschiedenis van een generatie: een liber amicorum voor mr. Willem Melis. Kemzeke, Rinda, 1977, pp. 83-121.
[33] DE BRUYNE A., Bijdragen tot de geschiedenis van een generatie: een liber amicorum voor mr. Willem Melis. Kemzeke, Rinda, 1977, pp. 83-121.
[34] Gemeenteraadsverslag 16/7/1921, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[35] DE CONINCK J. August De Block (1893-1979): Een geïndividualiseerde kijk op het socialisme in Sint-Niklaas tijdens de eerste decennia van de 20ste eeuw. KOKW, 2001, pp. 269-328.
[36] DE CONINCK J., August De Block (1893-1979): Een geïndividualiseerde kijk op het socialisme in Sint-Niklaas tijdens de eerste decennia van de 20ste eeuw. KOKW, 2001, pp. 269-328.
[37] Gemeenteraadsverslag Sint-Niklaas 17/1/1927, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[38] DE CONINCK J., August De Block (1893-1979): Een geïndividualiseerde kijk op het socialisme in Sint-Niklaas tijdens de eerste decennia van de 20ste eeuw. KOKW, 2001, p. 297.
[39] Kiespropaganda AVNV, Bibliotheca Wasiana, map 193/gemeenteraadsverkiezingen 1932.
[40] De Oost-Vlaming, 4/9/1932, Bibliotheca Wasiana, map 193/gemeenteraadsverkiezingen 1932.
[41] Correspondentie Willem Melis, Bibliotheca Wasiana, map 193/gemeenteraadsverkiezingen 1932.
[42] Correspondentie Willem Melis, Bibliotheca Wasiana, map 193/gemeenteraadsverkiezingen 1932.
[43] Correspondentie Willem Melis, Bibliotheca Wasiana, map 193/gemeenteraadsverkiezingen 1932.
[44] De Strijdbanier, Bibliotheca Wasiana, map 193/gemeenteraadsverkiezingen 1932.
[45] Gemeenteraadsverslag 20/4/1932, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[46] Gemeenteraadsverslag 20/4/1932, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[47] DE CONINCK J., August De Block (1893-1979): Een geïndividualiseerde kijk op het socialisme in Sint-Niklaas tijdens de eerste decennia van de 20ste eeuw. KOKW, Sint-Niklaas, 2001, pp. 311.
[48] Gemeenteraadsverslag 14/1/1933, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[49] Gemeenteraadsverslag 20/2/1933, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[50] Gemeenteraadsverslag 20/2/1933, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[51] De Vrije Stem, jaargang 38, nr.12, 19 maart 1921, Stadsarchief Lokeren.
[52] DEVOS B., De Vlaamse problematiek te Lokeren. Brussel, VUB, 2003, 129 p.
[53] Gemeenteraadsverslag 4/7/1921, Stadsarchief Lokeren.
[54] Gemeenteraadsverslag 30/7/1921, Stadsarchief Lokeren.
[55] Gemeenteraadsverslag 10/1/1927, Stadsarchief Lokeren.
[56] DEVOS B., De Vlaamse problematiek te Lokeren (1918-1941)., Brussel, VUB, 2003, 129 p.
[57] DEVOS B., De Vlaamse problematiek te Lokeren (1918-1941)., Brussel, VUB, 2003, 129 p.
[58] De Vrije Waaslander, nr. 41, 16 oktober 1932, Stadsarchief Lokeren. Reacties uit de Lokerse pers op de gemeenteraadsverkiezingen werden zowel uit eigen archiefonderzoek als uit de thesissen van Bram Devos en Vicky T’Jampens verzameld.
[59] Gemeenteraadsverslag 23/1/1933, Stadsarchief Lokeren.
[60] Gemeenteraadsverslag 23/1/1933, Stadsarchief Lokeren.
[61] DE BRUYNE R., Kroniek SP Temse., Temse, SP, 1994, 75 p.
[62] Citaat uit een uitgave van de BWP Temse n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 1938, Fonds De Landtsheer 501.4 (6)/ Geschiedenis II.
[63] Gemeenteraadsverslag 18/2/1933, Gemeentearchief Temse.
[64] Gemeenteraadsverslag 24/4/1926, Gemeentearchief Temse.
[65] Gemeenteraadsverslag 24/4/1926, Gemeentearchief Temse.
[66] DE RIJCK L., “Een nieuwswijzer van Schelde tot Ijzer” uit: Relaas uit ’t land van Waas. Tijdingen van toen en vandaag. Sint-Niklaas, Danthe, 1982, pp. 57-67.
[67] COPPIETERS D., Jules De Frangh, oorlogsburgemeester van Temse., Jaarboek Gemeentemuseum van Temse, 1987, pp. 169-179.
[68] De Oost-Vlaming, editie 19/6/1932, Bibliotheca Wasiana, Stedelijke Bibliotheek Sint-Niklaas.
[69] Biografische gegevens Clemens De Landtsheer uit: DE RIJCK L., “Clemens De Landtsheer: een leven in dienst van Vlaanderen.” Temse, Gemeentemuseum Temse Jaarboek 1980, pp. 74-92.
[70] DE RIJCK L., “Een nieuwswijzer van Schelde tot Ijzer” uit: Relaas uit ’t land van Waas. Tijdingen van toen en vandaag. Sint-Niklaas, Danthe, 1982, pp. 57-67.
[71] DE RIJCK L., “Een nieuwswijzer van Schelde tot Ijzer” uit: Relaas uit ’t land van Waas. Tijdingen van toen en vandaag. Sint-Niklaas, Danthe, 1982, pp. 57-67.
[72] DE RIJCK L., “Studiekring Onder Ons en De Blauwvoet.” Temse, Gemeentemuseum Temse Jaarboek 1980, pp. 93-101.
[73] Alle informatie omtrent Davidsfonds Temse werd voornamelijk verzameld uit: LIJSSENS W., 100 jaar feitenkroniek Davidsfonds afdeling Temse 1893-1993. Temse, Davidsfonds, 1993, 133 p.
[74] De Gazet van Temse, editie 2/10/1932, Gemeentearchief Temse.
[75] De Gazet van Temse, editie 20/11/1932, Gemeentearchief Temse.
[76] De Gazet van Temse, editie 20/11/1932, Gemeentearchief Temse.
[77] De Gazet van Temse, editie 4/12/1932, Gemeentearchief Temse.
[78] DE CONINCK J., August De Block (1893-1979): een geïndividualiseerde kijk op het socialisme in Sint-Niklaas tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw. KOKW Sint-Niklaas, 2001, pp. 269-328.
[79] GERARD E., De katholieke partij in crisis. Partijpolitiek leven in België (1918-1940). Leuven, Kritak, 1985, 548 p.
[80] DE CONINCK J., August De Block (1893-1979): een geïndividualiseerde kijk op het socialisme in Sint-Niklaas tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw. KOKW Sint-Niklaas, 2001, pp. 269-328.
[81] PUYNEN R., “Gerard De Paep”, uit: Bekende Beverenaars uit de twintigste eeuw. Beveren, De Beverse Klok, 2001, pp. 102-109.
[82] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945. Leuven, Lannoo, 1994, pp. 85-86.
[83] Gemeenteraadsverslag 1/1/1933, Gemeentearchief Beveren.
[84] Gemeenteraadsverslag 1/1/1933, Gemeentearchief Beveren.
[85] Gemeenteraadsverslag 1/1/1933, Gemeentearchief Beveren.
[86] DE DOBBELAER S., Studie van het machtsverwervingsproces op micropolitiek vlak: casus Beveren-Waas 1946-1988. Gent, RUG, 1995, pp. 30-35.
[87] Gemeenteraadsverslag Kieldrecht, 6/1/1922, Gemeentearchief Beveren.
[88] DE CONINCK J., August De Block (1893-1979): Een geïndividualiseerde kijk op het socialisme in Sint-Niklaas tijdens de eerste decennia van de 20ste eeuw. Annalen KOKW, 2001, pp. 269-328.
[89] Biografische gegevens afkomstig uit DHONDT B., Victor Leemans: terugblik bij een geboortedag (21 juli 1901). Stekene, Euzie, XX, 2001, 3, pp. 82-97.
[90] Davidsfonds Land van Waas, map 1283, Bibliotheca Wasiana, Stadsbibliotheek Sint-Niklaas.
[91] Correspondentie AVNV, Bibliotheca Wasiana, map 193/gemeenteraadsverkiezingen 1932.
[92] Correspondentie AVNV, Bibliotheca Wasiana, map 193/gemeenteraadsverkiezingen 1932.
[93] Correspondentie AVNV, Bibliotheca Wasiana, map 193/gemeenteraadsverkiezingen 1932.
[94] Gemeenteraadsverslagen 31/8 en 4/11/1938, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[95] De Gazet van Temse, editie 27/2/1938, Gemeentearchief Temse.
[96] De Gazet van Temse, editie 27/2/1938, Gemeentearchief Temse.
[97] De Gazet van Temse, editie 27/2/1938, Gemeentearchief Temse.
[98] Alle onderstaande citaten zijn afkomstig uit De Gazet van Temse, editie 27/2/1938, Gemeentearchief Temse.
[99] VAN DEN BRANDEN J., De rechte lijn: Vlaams-nationale partijpolitiek te Sint-Niklaas 1921-1976., Gent, RUG, 1996, 240 p.
[100] Gemeenteraadsverslag 5/1/1939, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[101] BALTHAZAR H., “Het maatschappelijk-politieke leven in België 1914-1940.” in: BLOK P. (e.a.) Algemene geschiedenis der Nederlanden: deel 14: Nederland en België 1914-1940. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1981, pp.148-199.
[102] Gemeenteraadsverslag 5/1/1939, Stadsarchief Sint-Niklaas.
[103] DEVOS B., De Vlaamse problematiek te Lokeren (1918-1941)., Brussel, VUB, 2003, p. 129.
[104] Vooruit, 12 september 1938. Uit DEVOS B., De Vlaamse problematiek te Lokeren (1918-1941). Brussel, VUB, 2003, 129 p.
[105] De Vrije Stem, jg. 55, nr. 42, 22 oktober 1938, Stadsarchief Lokeren.
[106] Gemeenteraadsverslag 16/1/1939, Stadsarchief Lokeren.
[107] Gemeenteraadsverslag 16/1/1939, Stadsarchief Lokeren.
[108] Gemeenteraadsverslag 31/7/1939, Stadsarchief Lokeren.
[109] Gemeenteraadsverslag 31/7/1939, Stadsarchief Lokeren.
[110] Gemeenteraadsverslag 31/7/1939, Stadsarchief Lokeren.
[111] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945., Lannoo, Tielt, 1994, p. 432.
[112] T’JAMPENS V., Het politieke leven te Lokeren tijdens het interbellum., Gent, RUG, 2002, p. 136.
[113] GERARD E., De Katholieke Partij in crisis. Partijpolitiek leven in België (1918-1940). Leuven, Kritak, 1985, pp. 471-473.
[114] Uitgave van de BWP Temse n.a.v. gemeenteraadsverkiezingen 1938, Fonds De Landtsheer 501.4(6)/Geschiedenis II.
[115] De Gazet van Temse, editie 6/2/1938, Gemeentearchief Temse.
[116] De Gazet van Temse, Gemeentearchief Temse.
[117] De Schelde, editie 24/9/1938, Gemeentearchief Temse.
[118] DE RIJCK L., “Een nieuwswijzer van Schelde tot Ijzer” uit: Relaas uit ‘t Land van Waas. Tijdingen van toen en vandaag. Sint-Niklaas, Danthe, 1982, pp. 57-67.
[119] Gemeenteraadsverslag 14/1/1939, Gemeentearchief Temse.
[120] DE DOBBELAER S., Studie van het machtsverwervingsproces op micropolitiek vlak casus Beveren-Waas 1946-1988., Gent, RUG, 1995, pp. 30-35.
[121] Propaganda Concentratieblok, gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[122] Propaganda Concentratieblok, gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[123] Propaganda Concentratieblok, gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[124] Propaganda KVV, gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[125] Propaganda BWP, Gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[126] Propaganda BWP, Gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[127] Propaganda BWP, Gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[128] Propaganda BWP, Gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[129] DE DOBBELAER S., Studie van het machtsverwervingsproces op micropolitiek vlak: casus Beveren-Waas 1946-1988. Gent, RUG, 1995, 214 p.
[130] Propaganda Concentratieblok, gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[131] Alle citaten komen uit dezelfde editie van de Beversche Post, zondag 8 januari 1939, jg.1. Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[132] Verkiezingscijfers gehaald uit: LEHOUCQ N. en VALCKE T. De fonteinen van de Oranjeberg. Politiek-institutionele geschiedenis van de provincie Oost-Vlaanderen van 1830 tot nu. Deel 1: de instelling, de bevoegdheden en de verkiezingsresultaten. Gent, Stichting Mens en Cultuur, 1993, 404 p.
[133] VAN REMOORTERE J. Dr. Gerard De Paep: een leven van volksverbonden trouw. Beveren, Fonds Gerard De Paep, 1989, pp. 111-112.
[134] Gemeenteraadsverslag 10/12/1938, Gemeentearchief Beveren.
[135] Gemeenteraadsverslag 18/1/1939, Gemeentearchief Beveren.
[136] Geemeenteraadsverslag 10/3/1939, Gemeentearchief Beveren.
[137] Propaganda BWP, Gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[138] DE WEVER B., Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945. Tielt, Lannoo, 1994, pp. 214, 219, 255 en 257.
[139] DE WEVER B., “De Vlaams-nationalisten in gemeentebesturen tijdens het interbellum” in: De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek 1890-1970. Brussel, Gemeentekrediet, 1994, pp. 195-230.
[140] Propaganda katholieke partij, gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[141] Propaganda Katholieke Vlaamse Concentratie, gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
93 Propaganda katholieke partij, gemeenteraadsverkiezingen 1938, Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[143] Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[144] Eximius map nr. KIES1938, Bibliotheek Beveren.
[145] De Oost-Vlaming, 2/10/1932, Bibliotheca Wasiana, Stadsbibliotheek Sint-Niklaas.
[146] De Oost-Vlaming, 2/10/1932, Bibliotheca Wasiana, Stadsbibliotheek Sint-Niklaas.
[147] DHONDT B., Victor Leemans: terugblik bij een geboortedag (21 juli 1901)., Stekene, Euzie, XX, 2001, 3, pp. 82-97.
[148] DE WEVER B., “De Vlaams-nationalisten in gemeentebesturen tijdens het interbellum” in: De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek 1890-1970. Brussel, Gemeentekrediet, 1994, pp. 201-208.
[149] DE WEVER B., “De Vlaams-nationalisten in de gemeentebesturen tijdens het interbellum.” in: De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek 1890-1970. Brussel, Gemeentekrediet, 1994, pp. 201-208.
[150] DE WEVER B., “De Vlaams-nationalisten in de gemeentebesturen tijdens het interbellum.” in: De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek 1890-1970. Brussel, Gemeentekrediet, 1994, pp. 212-215.