Moeder Vooruit en hare kinderen. Of: De socialistische coöperatie Vooruit nr 1, Gent, tijdens het Interbellum. (Tina De Gendt)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK I:

DE SOCIALISTISCHE COÖPERATIE VOORUIT GENT, TIJDENS HET INTERBELLUM

 

1. Vooruit

 

“C’est d’une pensée de révolte contre les injustices sociales et d’un rayon d’espérance en la solidarité humaine qu’est née la Coopération à Lyon, à Rochdale et à Gand.

C’est par le moyen de la boutique que l’humanité peut materialiser son rêve de justice dans la répartition et dans la production»

Victor SERWY[5]

Ontstaan[6]

 

Het ontstaan van de coöperatie moet gezien worden in het licht van de jaren zeventig van de negentiende eeuw. Om de crisis van de die jaren het hoofd te bieden, trachtte het Belgische patronaat de arbeidersproductiviteit verder op te drijven en voerde een politiek van ontslagen en loonsverminderingen. De verdeling van de productiviteitswinsten waren zeer ongelijk; tussen 1850 en 1880 zou de productie per werknemer met 60% zijn toegenomen, terwijl de reële lonen slechts met 20% stegen.

Het leven was voor de meeste arbeiders onbetaalbaar geworden. Om toch nog in de basislevensmiddelen te kunnen voorzien, werden overal groepen gesticht om zelf brood te bakken. In Gent werd de neutrale coöperatie van de ‘Vrije Bakkers’ gesticht, de voorloper van de latere Samenwerkende Maatschappij. Een socialistische minderheid scheurde zich in 1880 af en richtte, met een lening van de Broederlijke Wevers, de Samenwerkende Maatschappij Vooruit op.

In het lokaal Zacheus, dat later mythische allures zou krijgen, in de Sint-Gillissteeg, werd het eerste brood gebakken vanaf 1881. Door een innige samenwerking, die vaak op vrijwillige basis gebeurde, bouwden zich in alle hoeken van die kleine herberg diensten uit, zoals de verkoop van dekens en koffie.

De productie was al snel het kleine lokaal ontgroeid en de handel werd verplaatst naar de Garenplaats (naast de Vrijdagsmarkt), waar de eerste apotheker en klerenwinkel werden opgericht. Tussen de jaren 1890 en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, verwierf Vooruit langzaam haar eigendommen aan de Vrijdagsmarkt en aan het vroegere Zuidstation.

 

De winsten die Vooruit in die eerste jaren boekte, werden besteed aan socialistische en socialistisch geïnspireerde acties. Naast de eigen uitbouw, werd financiële steun gegeven aan politieke acties in binnen- en buitenland, zoals in de strijd om het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht. Het verhaal van de stakers in de Borinage, die door Vooruit van brood werden voorzien, is het meest gekende.

Vooral in eigen stad echter zijn haar ‘sociale werken’ gekend: de stichting van het blad ‘Vooruit’, de bijdrage aan de stichting van de Bond Moyson, de partijboekerij, de verschillende kunstkringen en de productiecoöperaties. Ook heeft Vooruit heel wat onroerend goed aangekocht dat ten dienste is gesteld van verschillende socialistische verenigingen.

 

Systeem[7]

 

De Samenwerkende Maatschappij Vooruit nr 1, Samenwerkend vennootschap, werd feitelijk gesticht in februari 1881, maar pas op 21 september 1886 wettelijk. De maatschappij heeft, aldus artikel 4 van de standregelen, het doel:

 

“Door middel van samenwerking, de verbetering van de stoffelijke en verstandelijke toestand harer leden. Zij mag ondernemen alles wat rechtstreeks of onrechtstreeks tot de verwezenlijking van het doel strekt, en inzonderheid alle ondernemingen aangaan van handel in en van…”

 

Zij had haar maatschappelijke zetel en hoofdkantoor op de Vrijdagsmarkt 9, Gent, waarnaar verwezen werd als ‘Ons Huis’ en waarvan de gevel nog steeds één van de mooiste is van Gent. In dit majestueus gebouw waren volgende organen ondergebracht: de Raad van Beheer, het Algemeen Bestuur, de Centrale Boekhouding, de Financiedienst, het Bureel voor Sociale Fondsen, het Economaat voor Bureelbehoeften en het agentschap Coöp-deposito’s.

 

De afdelingen waarin zij handel mochten aangaan, waren uitgebreid en kunnen in de volgende takken worden ondergebracht.

De industriële bakkerij kon alle andere kleine lokale bakkers, maar tevens kruidenierswinkels in bepaalde gemeenten en de gezinnen thuis bevoorraden. De uitbreidingen, die Vooruit tijdens het Interbellum doorvoerde, waren enkel mogelijk door een goed werkende leveringsdienst, die meer frequent werd en meer functies kreeg. Inspelend op de veranderende smaak tijdens het Interbellum, werden op het einde van dit tijdsperk meer dan 31 verschillende producten vervaardigd.

De besteldiensten maakten het mogelijk tot ver buiten de stadskern arbeiders te werven. In het arrondissement Gent-Eeklo kwamen 25 gemeenten op deze manier in contact met de coöperatie.

Kruidenierszaken kunnen in het kort omschreven worden als supermarkten avant-la-lettre; zij verkochten alle soorten voeding en huishoudproducten, met andere woorden alles wat een huisvrouw nodig had. Deze winkels waren niet zo wijd verspreid, maar waren wel groot in aantal in het Gentse: 33 kruideniers in Gent en tien in de randgemeenten.

Kleren, ellengoederen, schoenen en meubels werden industrieel geproduceerd in een centraal magazijn en dan verspreid over verschillende grote winkels. Ook hier werden meer dingen verkocht dan men uit de benaming zou kunnen afleiden. Naast stof en alle soorten kledij, werden ook rijwielen, schoolbenodigdheden, tabak, uurwerken en andere juwelen verkocht. Daarbij kon men in dergelijke magazijnen ook allerlei herstellingen laten doen. In Gent zelf waren er 7, maar in de andere gemeenten meestal slechts een.

Omdat apotheken nu de enige overblijvende tak is van de coöperatie, heerst de idee dat zij ook in het verleden de belangrijkste was. Dit is echter een verkeerde opvatting; buiten de zeven apotheken in Gent zelf, waren er in heel het Interbellum geen andere. Men moet echter wel rekenen dat veel geneesmiddelen via de Bond Moyson werden geleverd.

Kolen werden in Gent op de Nijverheidslaan geproduceerd en dan vervoerd naar verschillende depots. Ook kolen werden rondgedragen naar de huisgezinnen door een besteldienst.

Brouwerijen voorzagen de volkshuizen en ook huisgezinnen van drank. Het aanbod diversifieerde tijdens het Interbellum, zodat men in 1940 zowel limonade, als spuitwater, als bier verkocht. In Groot-Gent was een besteldienst voorzien, in de grotere gemeentes depots.

En dan waren er nog de lokalen. Onder lokalen verstaat men de ruimtes, die dienden voor “exploitatie van herbergen, koffie- en spijshuizen, cinema’s, toneel variétés en schouwburg, koncerten en dans, opvoeding en kunstwerken”. De lokalen waren eigendom van de Samenwerkende Maatschappij Vooruit, maar werden verhuurd aan allerlei socialistische organisaties, meestal voor een zeer schappelijke prijs. Gezien de diversiteit van de activiteiten, werd snel duidelijk dat dit of dat lokaal meer als cinema of volkshuis diende. Ook de socio-culturele kringen van Vooruit konden de zalen afhuren om er hun bijeenkomsten te houden. In Gent zelf waren er in 1940 zeven gebouwen, met elk verschillende lokalen.

 

De Samenwerkende Maatschappij Vooruit had naast deze consumptieafdelingen indirect een aantal socio-culturele kringen onder haar leiding. In ruil voor subsidies en financiële steun, moesten deze kringen immers ten minste een bestuurslid aanstellen die uit Vooruit kwam. Deze organisaties waren in het algemeen met ‘arbeidersopvoeding’ bezig, een activiteit die zeer diverse vormen aannam. De belangrijkste waren: de ‘Samenwerkende Maatschappij Het Licht’ die het dagblad Vooruit uitgaf en een drukkerij leidde, de ‘Harmonie Vooruit’ en andere muziekensembles, en het sportterrein.

 

De winst die de maatschappij uit al deze bezigheden haalde, werd deels teruggegeven aan de leden onder de vorm van de sociale fondsen. Er was een moeder- en een kinderfonds, een ziekenfonds, een pensioensfonds, een invalidenfonds en een levensverzekering.

 

België[8]

 

Het voorbeeld van Gent werd snel opgevolgd in de rest van het land. Nog in de negentiende eeuw werd het Brusselse ‘Maison du Peuple’, ‘Au Progrès’ in Jolimont en ‘La Concorde’ in Roux gesticht. De grootste coöperatie in België was de ‘Union des Coöpérateurs’ in Luik, opgericht in 1918, met een zakencijfer van maar liefst 246 miljoen in 1932 (tegenover 45 miljoen van Vooruit in datzelfde jaar) en meer dan 75.000 leden (tegenover 25.000 in Vooruit).

In totaal waren er tijdens het Interbellum een vijftigtal verbruikscoöperaties in België en twintig productiecoöperaties. Deze waren ondergebracht in verschillende nationale organisaties. Het ‘Office Coopératif Belge’, vertaald: de ‘Belgische Samenwerkende Dienst’, controleerde de boekhouding van de coöperaties en fungeerde tevens als PR: ze verzorgden de propaganda, organiseerden congressen en vertegenwoordigden de coöperaties in binnen- en buitenland.

De ‘Federatie der Socialistische Koöperatieven’ was de groothandel van de coöperaties in België. Ze stond in nauw contact met andere coöperatieve groothandelaars in het buitenland.

De ‘Société Générale Coopérative’ was de nationale productiecoöperatie, waar een aantal huishoudproducten en etenswaren werden vervaardigd. De meeste consumptiecoöperaties waren daarbij aangesloten. De Gentse coöperatie was bij elk van deze organisaties aangesloten.

 

 

2. Geschiedenis

 

Alvorens de lezer een analyse te bieden van het Gents coöperatief systeem tijdens het Interbellum, wil ik er eerst een verhaal over vertellen. Dat verhaal is al gedeeltelijk begonnen in de inleiding en het volgende hoofdstuk zal u nu voorgeschoteld worden. U zal merken dat heel wat informatie eruit reeds in vorige hoofdstukken aan bod is gekomen, maar dat draagt enkel bij tot de spanning. Dus, beste lezer, gaat u er rustig bij zitten en laat mijn kort wetenschappelijk romannetje u boeien.

 

Herstel na ‘den Grooten Oorlog’

 

Toen de oorlog in november 1918 officieel tot een einde kwam, waren de meesten daarover uitermate verrast. Naast zij die zich bij de situatie neerlegden dat de bezetting nu eenmaal een feit was, waren er de anderen die wanhoopten tot de laatste moment. Maar plots was de wapenstilstand daar en de bezetter, zowel als de vele vluchtelingen, dropen af. Langzaam aan werden de gevolgen van vier jaar oorlog duidelijk, een werkelijkheid die de meerderheid liever niet te weten was gekomen. Naast de enorme menselijke schade, was ook het materieel, financieel en mentaal goed zwaar geteisterd. Over de hele wereld was het productieapparaat zwaar gehavend uit de oorlog gekomen en de Europese landen moesten allemaal leningen aangaan bij de Verenigde Staten, wat hen een machtspositie bezorgde die ze niet snel zouden afstaan.

Maar zoomen wij in op het kleine stadje Gent, waar de coöperatie de balans opmaakte van die jaren bezetting. De lezer die in de volgende paragraaf een opsomming van verliezen verwacht, heeft het mis. Tot hun eigen en onze ontsteltenis kwamen de beheerders en het College der Commissarissen (dat de balans moest controleren) erachter dat tijdens de oorlog winst gemaakt was. Winst maken tijdens de oorlog heeft echter niet echt een goede connotatie, en in de plaats van het zo te schrijven meldde de Raad van Beheer de leden dat ‘Vooruit niet verzwakt uit die drie jaar oorlog was gekomen’, dankzij hun “trouw in de moeilijke tijden”.[9] Daar zal wel iets van waar geweest zijn, zeker gezien het feit dat, terwijl heel wat instellingen failliet gingen tijdens de oorlog, Vooruit, dankzij haar imperium voor het uitbreken van de oorlog, als een van de weinige nog levensmiddelen kon verschaffen; concurrentie was er bijna niet, terwijl ook de winkels van Vooruit half leeg waren[10]. Dat de concurrentie werd opgeslorpt door de grote bedrijven en organisaties is een algemeen verschijnsel tijdens die Eerste Wereldoorlog.[11] In het geval van Vooruit betekent dat dat zij de bakkerijinstallaties van de christelijke Samenwerkende Maatschappij Het Volk kon overnemen[12], maar dit werd uiteraard niet gezegd in Algemene Vergadering, waarin de bilan aan de leden ter goedkeuring werd voorgelegd. Ondanks het feit dat de coöperatie dus niet in het minst aan de oorlog leek verloren te hebben, deden ze niet onder in het aanvragen van een schadevergoeding. Het ging zelfs zo ver dat ze huizen aankochten om er de schadevergoeding voor op te strijken[13].

Dat de oorlog zo productief was geweest voor de coöperatie, zou theoretisch gekoppeld kunnen worden aan samenwerking met de bezetter, maar de bronnen ontkennen dit met klem. In tegendeel spreken zij over “tegenaanvallen, beslagname door de bezetter van lokalen en materieel en vijandelijke pers”.[14] Om dit te illustreren werd verwezen naar een incident in september 1918, toen verschillende aanklachten tegen Vooruit werden geformuleerd. “iedereen die bij dat proces aanwezig was” zou getuige zijn geweest van het feit dat de “beschuldigers afgegaan zijn”.[15]

Daarbij had de actieve rol van socialisten in het verzet en de onderhandelingen in Loppem de weg naar de erkenning van de arbeidersbeweging geopend. Anseele had reeds tijdens de oorlog voorspeld dat de oorlog ‘een geweldige hefboom naar de democratie’ zou betekenen.[16] De invoering van het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht zou daar het eerste teken van zijn. Over heel Europa was het inderdaad zo dat de socialistische beweging na de Wereldoorlog haar eerste (op sommige plaatsen moeizame) pasjes in de politiek maakte.[17]

Een jaar na de oorlog ontdekte het bestuur dat vooral de vluchtelingen, die tijdens de oorlog in Gent verbleven, verantwoordelijk waren geweest voor het op peil blijven van het ledenaantal.[18] Toen deze terug naar hun geboorteplaats trokken, ging het bestuur over op een nieuwe propagandacampagne, die gedurende het hele Interbellum werd gevoerd en verder zou uitgebouwd worden.

Indirect heeft Vooruit echter wel verloren aan die oorlog. Toen in 1921 de toestand een beetje opgeklaard begon te raken en ze eindelijk terug een inzicht begonnen te krijgen in hun situatie, bleek dat heel wat leden “hun plicht niet deden”[19]. Het bestuur reageerde verslagen:

 

“Met spijt nochtans hebben wij vastgesteld dat een groot getal leden -2305- op einde Oogst 1921 niet regelmatig hun brood in de Maatschappij namen. Die leden zijn, en door de jetondragers en door de Commissie attent gemaakt op hun nalatigheid.”[20]

 

Echt productief bleek die waarschuwing niet te zijn. Het bestuur besloot dan maar de niet-regelmatige leden bij zich te roepen en hen persoonlijk met hun nalatigheid te confronteren. De meerderheid getuigde toen van het feit dat zij, door hun statuut als oud-strijder of invalide “meer profijt haalden bij stads- en staatsinstellingen”. Dat feit was de voorbode van wat komen zou; de groeiende tegemoetkomingen van de staat zouden de coöperatie steeds meer parten spelen. Het bestuur kon niets meer doen dan mopperen, en ook later zou dat hun enige reactie blijven.

 

Het was met enige opluchting dat het decennium van de oorlog beëindigd werd; iedereen had de grootste hoop voor de jaren ’20. Met de socialisten in de regering zou alles anders worden.

In de sfeer van het optimisme – dat al snel niet helemaal terecht zou blijken – begon Vooruit aan grootse investeringen. Vooruit wist mee te profiteren van de hoogconjunctuur en gebruikte het gewonnen geld om te investeren in nieuwe afdelingen: het aantal winkels verdubbelde bijna in deze periode. In de plaats van een aantal kleinere bakkerijen werd geïnvesteerd in de bouw van een industriële bakkerij. Er werden ook heel wat nieuwe leden aangeworven, hoewel deze klaarblijkelijk vooral in het Gentse gezocht werden: het aantal gemeentes met aandeelhouders daalde. De doelgerichte investering in de Gentse markt had een directe winst tot gevolg, die vooral bij de broodverkoop duidelijk was.

Naast deze concentratiebeweging, ging Vooruit ook ‘den buiten’ verkennen. In de eerste jaren van het nieuwe decennium werden allerlei zustercoöperaties gesticht onder het toeziend oog van de Gentse voormannen. Alle belangrijke Oost-Vlaamse steden kwamen aan de beurt: na Lokeren kwamen ook Dendermonde, Zelzaete, Mechelen, Sint-Niklaas en Aalst aan de beurt. Deze coöperaties waren in oorsprong autonoom, maar dat veranderde snel. Wel werd Vooruit Gent vanaf het begin, en meestal op vraag van de nieuwe coöperatie zelf, vertegenwoordigd in het bestuur.

De andere kant van de medaille was echter dat die investeringsbeweging ook navolging vond bij de private handelaren – of omgekeerd, dat is niet helemaal duidelijk. Wie gehoopt had dat de burgerij zich nu maar had neer te leggen bij de positie van de arbeidersbeweging, kwam voor een verrassing te staan. De burgerij, verre van in onderhandeling te treden met hun nieuwe partner, probeerde deze met alle mogelijke middelen te bekampen. Er werd zwaar geconcurreerd op de prijs van de producten en ook antipropaganda werd gevoerd. Vanaf 1920 wordt in elke algemene vergadering akte gemaakt van de ‘nijdige concurrentie van den privaathandel’[21], die zich in alle sectoren manifesteerde. De burgerij probeerde er de arbeiders van te overtuigen dat Vooruits producten duurder waren, dat Vooruit verantwoordelijk was voor het stijgen van de broodprijs en dat haar producten van mindere kwaliteit waren. Het bestuur meldde dat “sommige leden zouden zo gauw geen gehoor moeten geven aan de valsche aantijgingen tegen de coöperatieven in’t algemeen en bijzonderlijk tegen Vooruit”[22], en liet de prijzen controleren door de Commissarissen. De berekeningen die daarvoor gebruikt werden zijn niet echt zuiver, en als na wegen en passen, de uitkomst nog altijd niet in het voordeel van de coöperatie was, wezen ze er op dat de kwaliteit veel beter was.

De corruptie die in de broodhandel heerste, waar Vooruit van sprak, bleek achteraf ook echt te bestaan. In 1925 vaardigde het gemeentebestuur van Gent een reglement uit waarin het gewicht en de voedingswaarde van het brood werd vastgelegd om oneerlijke winst te bevechten. Het feit dat de bakkers van Vooruit daar niet in het minst aan verloren hebben, bewijst inderdaad hun onschuld in dat verband.

 

Op de vele antipropaganda, die tegen Vooruit gevoerd werd op alle mogelijke vlakken, reageerde de coöperatie met haar eigen propaganda. In 1921 werd de propagandadienst opgericht, die met de jaren steeds meer bevoegdheden kreeg. In 1922 werd voor het eerst een ‘coöperatieve week’ georganiseerd, het jaar erna werd een tweewekelijks bijblad bij Vooruit gevoegd: ‘Koöperatie’, dat de leden moest inlichten over de werking en werken van de coöperatie. Dit alles, en nog heel wat andere losse acties, kwamen in 1924 tot een hoogtepunt met de ‘Internationale Tentoonstelling voor Coöperatie en Sociale Werken’ (de Internationale Tentoonstelling voor Coöperaties en Sociale Werken). Deze tentoonstelling luidde een heel nieuwe periode in voor Vooruit.

 

Van Internationale tentoonstelling naar Internationale crisis

 

De tentoonstelling werd geopend op 14 juni 1924 en zou gedurende drie maanden meer dan 325.000[23] bezoekers trekken. Het succes overtrof, volgens het bestuur, ‘de stoutste verwachtingen’ en bezorgde Vooruit internationale erkenning. 32 verschillende landen exposeerden er het werk van hun coöperaties, maar de Gentse stond in het middelpunt van de belangstelling. Niet alleen was zij gastvrouw, ook vulde zij een vierde van de tentoonstellingsruimte en liet zij zich in verschillende feesten bezingen. Vooral ‘vader Anseele’ werd op een troon gezet gedurende dat jaar van feestelijkheden.

De tentoonstelling zelf was een algeheel succes. Voor alle leden van Vooruit was een familieabonnement met korting voorzien. De belangstelling van het buitenland was helemaal overdonderend. Tot jaren later kreeg het bestuur van Vooruit, maar in het bijzonder Edouard Anseele, brieven met felicitaties, vragen en andere uit het buitenland. Borys Martos, oud-minister van Financiën van de Democratische Republiek Oekraïne schreef:

 

‘[…], nous socialistes et coopérateurs, nous avons la consolation de voir le succès de la coopération belge, de lire avec enthousiasme de la démonstration de la flotte rouge à Gand, de voir – les larmes aux yeux – le cortège des pensionnaires du ‘Vooruit’ – c’est le fruit de votre travail quinquennal et c’est pour cette cause que nous acclamons: Vive Anseele, Chef éprouvé de la classe ouvrière!»[24]

 

De erkenning die Vooruit en ‘haar vader’ op deze internationale tentoonstelling had opgedaan, weerspiegelt zich ook in het aantal brieven die Anseele later ontving uit het buitenland, waarin hem om raad gevraagd werd hoe ze bepaalde problemen moesten aanpakken. Vooral met de Nederlandse coöperaties werd de band zeer innig.[25]

De coöperatieve tentoonstelling werd gekoppeld aan een expositie van het werk van Constantin Meunier. Ook dit bleek een succesformule te zijn. De Vooruiters zagen hierin het bewijs dat de coöperatie niet enkel voorzag in de bestaansmiddelen van de arbeider, maar tevens in zijn ‘kunst en zedelijke opvoeding’[26].

 

Naast de exposities waren allerlei activiteiten georganiseerd door Vooruit en de stad Gent. Elke zondag gedurende de drie maanden werden muziek- en zangtornooien georganiseerd. Een bestendig orkest concerteerde 3 keer in de maand juni, maar door ‘grote bijval’, werd dit vanaf juli verhoogd naar 5 keer per maand. Daarnaast waren ook ‘kunstconcerten’ en ‘symphonie-concerten’ georganiseerd.

Binnen de periode vielen daarbij nog een aantal feestelijkheden, zoals de ‘Vlaamsche Week’, de ‘Quinzaine française’, de Gentse ‘floraliën’ en het 50-jarig jubileum van de ‘Gentsche werkersbeweging’. Rond dit laatste feest, dat in de vorm van een wagenstoet werd gevierd, was blijkbaar wedijver tussen de verschillende vakverenigingen ontstaan, elke praalwagen wilde de vorige overtreffen.

Een van de meest besproken feesten was wel het ‘Feest van Vooruit’s gepensioneerden’, dat bedoeld was als eerbetoon aan hen, maar de bejaarden hadden “uit eigen beweging een manifestatie op touw gezet ter eere van Gezel Eduard Anseele”. Naast het lied dat zij hadden opgesteld, was vooral de after-party in de ‘Azaléa’ in de smaak gevallen:

 

“nadat vele oudjes nog eens lucht gaven aan hun zangerstalenten […]en tenslotte een flink danspartijtje hielden.”

 

Het hoogtepunt van de tentoonstelling was echter ‘de Roode Vloot’, die op zondag 27 juli Gent binnen vaarde tot aan ‘Ons Huis’:

 

“’s Zondags de zegetocht op het kanaal van Terneuzen, op wier beide oevers een geestdriftige massa stond van bewoners der omliggende dorpen, wuivend met hoeden, klakken, zakdoeken, de zeelieden toejuichend en met een, uit volle borst, “Leve de Roode Vloot” begroetend.”[27]

 

Daarnaast was er ook nog een ‘Dag der Koöperatie’, die gevierd werd met vuurwerk en cinema, een ‘Huldebetoon aan Anseele’, de jeugdfeesten waaraan meer dan 10.000 jongeren zouden hebben deelgenomen en allerlei congressen van socialistische, coöperatieve en Gentse organisaties.

 

Domper op de feestvreugde was echter de terughoudendheid van de Belgische regering, die op dat moment uit liberalen en katholieken bestond:

 

“Voor de opening van de tentoonstelling heeft men willen doen uitschijnen dat zij gansch socialistisch was. De regeering heeft zulks ten baat genomen om alle officieele ondersteuning te weigeren en zelfs er niet aan deel te nemen. Tal van vreemde regeeringen waren van een ander gevoelen en waren er verteegenwoordigd. Men denke alleenlijk aan de stand van Italië”

“Wij moeten toch ook zeggen dat […] een harer leden, den heer Masson, minister van Rechtswege, een bezoek deed en in een Belgisch tijdschrift een artikel liet verschijnen dat geen slechten indruk naliet.”

 

De conclusie van drie maand feestvreugde was duidelijk:

 

“dit koöperatief samenzijn en samenwerken zal voorwaar overal voor den vooruitgang onzer beweging de heilzaamste gevolgen hebben.”

 

Graag zou ik de lezer nu een uitgebreid verslag geven van de gevolgen van deze tentoonstelling op het zakencijfer van de coöperatie, maar dat lijkt mij niet echt wetenschappelijk verantwoord. Vanaf 1924 is de bron waaruit ik mijn cijfers kan halen namelijk een andere dan voor de afgelopen periode. Het verschil tussen beide, zowel voor wat is genoteerd als voor de manier van tellen is te groot om er iets over te kunnen zeggen.

Wel is duidelijk dat er gedurende het hele jaar een zeer groot aantal nieuwe leden is gekomen. Elke week dat de tentoonstelling duurde gaat het om een twintigtal leden. Die 600 nieuwe leden die het bestuur op het einde van het jaar telt, zullen wel voor een verhoging van de omzet gezorgd hebben. Dit wordt weliswaar bevestigd door de vergelijking van de cijfers van 1923 en 1924, maar zoals gezegd sluit dit niets uit.

Wat echter wel duidelijk is, is dat die veronderstelde explosieve groei niet blijft aanhouden na 1924 en zeker niet meer na 1925, wat ook op een surplus van het tentoonstellingsjaar kan wijzen.

Wat had de expositie dan wel voor de coöperatie betekend? Of was de conclusie van de coöperatie een loze uitsprak geweest? Niet noodzakelijk. Er was niet opmerkelijk veel veranderd in het consumptiepatroon, hoe kon het ook anders als de omstandigheden niet fundamenteel gewijzigd waren. De arbeiders bleven werken voor een hongerloon en de prijzen bleven een speelbal van de conjunctuur, en zeker sinds de val van de ‘Union Sacrée’ hadden de arbeiders niet veel over.

Maar de beheerders hadden in de Internationale Tentoonstelling voor Coöperaties een signaal gezien om grootse hervormingen door te voeren. Concentratie was het sleutelwoord in deze periode.

Het Gentse coöperatief netwerk werd uitgebouwd. Waar in Gent nog geen winkels van Vooruit waren, werden er geplaatst, zodat alle wijken bevoorraad werden. Het aantal gemeenten met coöperateurs verminderde aanzienlijk, het gevolg van een epuratiebeweging; leden die niet aan hun plichten voldeden, werden na een waarschuwing ontslagen. Met het verminderen van het aantal gemeentes hangt het verminderd aantal volkshuizen samen. In de plaats van te concentreren op kwantiteit, begon het bestuur in te zien dat je niets hebt aan 20 volkshuizen als ze allemaal ongezellig en dus leeg zijn. In de plaats werd geïnvesteerd in het Volkshuis dat tijdens de Internationale Tentoonstelling voor Coöperaties zo’n succes had gekend en nu nog steeds het belangrijkste kunstencentrum van Gent is: de ‘Vooruit’ in de Sint-Pietersnieuwstraat.

Ondanks deze investeringen, bleef het succes matig. Dat had enerzijds te maken met de crisis, die zich vanaf dan duidelijk begon af te tekenen, anderzijds bleef het probleem van de ‘ontrouwe leden’ zich stellen:

 

“de arbeider is het grootste slachtoffer [van de crisis] en de schuldenaars maar alles naar hartelust hebben. Dat wordt over het algemeen te weinig door de arbeiders onthouden, want velen dragen nog hun centen bij dezen, die niets anders voor doel hebben, dan hun vooruitgang op alle gebieden tegen te houden. Te weinig begrijpen nog het schoone koöperatieve beginsel.”[28]

 

Naast dat probleem waren in 1925 nog een aantal dingen die de omzet van Vooruit negatief beïnvloedden. Ten eerste was het het eerste jaar van de crisis: het feestlokaal was daarvan het grootste slachtoffer. De verscherpte concurrentie, die met een crisis gepaard gaat, kwam in dat jaar ook duidelijk tot uiting. Een bakker in Brussel maakte in februari bekend dat hij het goedkoopste brood van België verkocht, waardoor men van heinde en verre kwam om daar inkopen te doen. “Kapitalistische list en bluf”[29] reageerde Vooruit, want als de arbeider daar zijn transportkosten bij zou moeten rekenen, dan was hij toch beter af geweest met het brood van Vooruit, dat aan huis wordt geleverd en waar men 5 centiem deel aan heeft.

1925 kende daarbij ook een relatief warme winter, waardoor de kolen- en lederverkoop daalde. De schoenenverkoop liep zo zorgwekkend terug dat de beheerders een omzendbrief onder de leden liet rondgaan met de vraag waarom zij geen schoenen meer kochten.

Ten derde was 1925 ook het jaar van de staking van de Gentse metaalbewerkers. Vooruit had haar stakende leden voor een bepaald bedrag jetons gegeven, een bedrag dat exact weerspiegeld wordt in de meeropbrengst van de vleeshandel.

 

Dat was nog maar het begin van de crisis. Ondanks ieders hoop dat die snel achter de rug zou zijn, bleef ze duren en verscherpte zelfs. 1927, het jaar van de inflatie van de Belgische frank, was een nieuw dieptepunt: de koopkracht kromp, bankroeten, verlies van spaargelden en kapitaalvlucht. Maar Vooruit hield stand. Alle sectoren, op de bakkerijen na, haalden een slecht resultaat dat jaar. De kolenverkoop werd geboycot door een staking van de Engelse mijnwerkers, de klerenwinkels verloren door de ‘wet op zondagsrust’ een belangrijke verkoopdag en de brouwerij leed onder de slechte zomer, maar het aantal leden steeg.

Die nieuw verworven leden lijken mij niet echt geëngageerde samenwerkers te zijn, maar slechts arbeiders die geen keuze hadden dan toe te treden tot een coöperatie. Het bestuur zag het echter anders en sprak van het “innig blijvend vertrouwen van de massa”[30] en sterker nog:

 

“Deze machtige ledensterkte is het beste bewijs dat de arbeiders de coöperatie begrepen hebben en meer dan ooit het vertrouwen schenken in den strijd langs dezen weg, tegen de kapitalistische economische wanorde gevoerd.”[31]

 

Na dat jaar van depressie leek het er op dat het optimisme over de jaren twintig eindelijk beantwoord werd. Vooruit bleef niet bij de pakken zitten, maar begon meteen aan een uitbreiding in alle richtingen. In 1928 werd op de euforie ingespeeld: het feestlokaal serveerde vanaf dan ook tafelbier en limonade, een product dat in 1924 nog werd afgeschoten als kapitalistisch op de bestuursvergadering. Buffetten, concerten en andere feestgelegenheden werden bijna elke week georganiseerd. ook in andere sectoren werd in verfijnde producten geïnvesteerd.

De zustercoöperaties worden ook steeds meer vermeld vanaf deze periode en in 1929 werd de eerste fusie voltrokken, met Aalst en in 1930 was Waarschoot aan de beurt. Ook in Gent zelf werd aan uitbreiding gedaan: in 1929 kwamen er 9 nieuwe gebouwen bij en in 1930 maar liefst 14.

Deze investeringen waren in geen enkele zin evenredig met de meeropbrengst. Ten eerste moesten de investeringen gesponsord worden door een winst, die helemaal niet voldoende was. Ten tweede was de winst post facto niet evenredig met de investeringen. Dat wijst maar op één ding: dat die investeringen niet enkel door de coöperatie werden gefinancierd, maar waarschijnlijk met behulp van kapitaalverrichtingen tot stand zijn gekomen.

 

De zaken gingen inderdaad goed. De leden leken hun coöperatie ook trouwer te blijven: het aantal huisbezoeken dat de propagandadienst bracht bij leden die niet aan hun verplichtingen voldeden, daalde van 2973 in 1925 over 2644 in 1928 naar 1693 in 1930.[32]

Het beheer wijdde deze goede stand van zaken bijna uitsluitend aan de werking en uitbreiding van de propagandadienst. De eerste jaren na de wereldtentoonstelling teerde Vooruit nog op de faam die ze daar “tot in verre landen” verworven had. Vanaf 1929 werd een gratis nieuw coöperatief blad een maal per maand uitgedeeld en ook werd een VZW voor ‘Onderlinge Hulp’ opgericht, die nieuwe leden in staat moest stellen meubilair te kopen. In 1930 werden allerlei circulairen, catalogen en blaadjes uitgedeeld om reclame te maken voor de verschillende diensten van Vooruit. Ook het aantal huisbezoeken werd opgevoerd.

Alle hoop die Vooruit koesterde voor haar jubileum werd echter met de grond gelijk gemaakt toen de crisis uit Amerika kwam overwaaien.

 

Jubileum in mineur

 

Op 15 en 16 augustus werd de vijftigste verjaardag van de Samenwerkende Maatschappij Vooruit gevierd[33]. Als we bedenken dat voor de Internationale Tentoonstelling van 1924 meer dan drie maand feest was ingericht, lijkt dit wel heel bescheiden. Dat was echter niet te wijten aan de crisis. Al op voorhand was gepland dat het jubileum maar een weekend zou duren, maar er waren wel meer festiviteiten gepland.

De verjaardag van Vooruit werd ingezet door de feestelijke opening van een antimilitaristische tentoonstelling in het feestpaleis van Vooruit. De socialistische fietsersbond passeerde Gent in die dagen en een internationaal toernooi voor ballet was georganiseerd. naast een groot feest op zaterdag 15 augustus, was het enige echt spectaculaire de feeststoet.

 

De verjaardag, die meer was opgevat als de verjaardag van een werkelijk persoon, zo lijken we te kunnen aflezen uit de voorstellingen en propagandabulletins van die periode, had ook geen repercussies en was al snel vergeten. Het zou bovendien vrij zwartgallig geweest zijn om in die periode van crisis de feestvreugde te laten primeren.

In 1931 zette zich een enorme crisis in, die op alle vlakken en voor iedereen een enorm verlies te weeg bracht. Ook Vooruit droeg de gevolgen van de “geesel der werkloosheid” en “den erbarmelijken economischen toestand”. Het zakencijfer valt niet in vergelijking te brengen met de jaren ervoor. Overal werd verlies gemaakt, behalve in de broodsector, maar brood was waarschijnlijk het enige wat de arbeiders zich nog konden veroorloven. De winst die daar gemaakt werd houdt rechtstreeks verband met de gewonnen leden. Vooruit slaagde er immers in haar ledental op peil te houden tot 1934. Alweer blijkt dat de arbeider zich in nood tot de coöperatie wendde, maar het beheer zei het volgende:

 

“langdurige werkloosheid, waaronder de werkersbevolking gebukt gaat, heeft bij velen moedeloosheid doen ontstaan, en ze onverschillig gemaakt.”

 

Volgens hen was enkel de propagandadienst verantwoordelijk voor de stijging van het ledental.

De crisis ging, hoe kan het ook anders, gepaard met scherpe concurrentie. De coöperatie gaf de privaathandel de schuld van de crisis, en de ‘burgerbladen’ stelden dat de coöperaties te duur verkochten en zij door de regering werden bevoordeeld.

 

“Deze persridders moeten zich natuurlijk belangrijk maken in de oogen hunner kapitalistische geldschieters.” [34]

 

Beiden probeerden de weinige koopkracht naar zich te trekken, maar winst werd door geen van beide gemaakt. In 1934 kwam men tot de conclusie dat de koopkracht uitgeput was.

Ook in de coöperaties buiten Gent verloor men. Daar was de concurrentie zelfs nog harder dan in de stad. Uit Dendermonde kwam het volgende nieuws:

 

“Uit de verslagen […] hebben wij kunnen vaststellen dat het coöperatieve idee zoals opgevat door de BWP diep wortel heeft geschoten. […] Als de kiezer in het kiesgangsken staat is hij vrij en hetgeen hij daar uitbrengt blijft geheim. Anders is het gesteld als moeder de vrouw haar waren koopt in Vooruit, haar brood koopt aan de kar van Vooruit”[35]

 

Vervolgingen en pesterijen volgden daar dikwijls op.

 

Ondanks de slechte economische toestand, of juist door de slechte toestand, waren de sociale uitkeringen nog nooit zo groot geweest. De regering bleek niet meer in staat de sociale fondsen te betalen, dus werd het pensioen vaak niet uitbetaald. Vooruit kwam tussen voor haar leden.

 

“Ten opzichte harer leden heeft Vooruit onze huidige regeering een schoone les gegeven.”[36]

 

Die sociale fondsen waren een belangrijk propagandamiddel in die periode van crisis, maar zeker niet het enige. Alle middelen werden ingezet. Vergaderingen voor vrouwen werden georganiseerd en ook via de kunst probeerde men de arbeider te bereiken. Het toneelstuk: “Moeder Vooruit vertelt” reisde Vlaanderen rond in 1933.

 

Zelfs met deze middelen kon Vooruit het dieptepunt van de crisis in 1934 echter niet vermijden. In 1934 ging de Belgische Bank van de Arbeid op de fles.

 

Twee prominente doden

 

Wie iets over de crash van de Belgische Bank van de Arbeid in het bijzonder wenst te schrijven, wil ik bij deze heel veel succes wensen en alvast het archief van de coöperatie Vooruit en het archief van Anseele sr uitsluiten. Wat het archief van de coöperatie betreft, vermoed ik dat het bestuur de crash zo veel mogelijk in de doofpot heeft proberen steken. Het archief van Anseele daarentegen, is vermoedelijk bewerkt geweest door belanghebbenden; terwijl van de meeste jaren een volle doos archiefmateriaal overgebleven is, is voor 1934 slechts een mapje briefwisseling bewaard, dat niet eens over de crash handelt.

Het valt echter niet te ontkennen dat de gevolgen van die crash voor de coöperaties in België en in het bijzonder voor Vooruit zeer groot waren. Op de rol van Vooruit in de val van die bank, kom ik later nog terug. (III) Hier concentreren we ons echter op de invloed van de crash op de coöperatie.

 

Van alle coöperaties, heeft Vooruit, door haar eigen verwikkelingen, het meest geleden onder de val van de bank. Volgens een “nota over de gevolgen van den val der B.B.A. voor de S.M. Vooruit Nr 1”[37], zou het gaan om meer dan 37 miljoen. De coöperatie had voor meer dan 14 miljoen aandelen in de Belgische Bank van de Arbeid, had er nog meer dan 20 miljoen van te goed, verloor zeven bedrijven, die goed waren voor een paar miljoen.

De afbetaling moest in dertig jaar gebeuren en bedroeg bijna 700.000 fr. per jaar, de rest werd betaald door tussenkomst van verscheidene socialistische organisaties en Coop-Deposito’s.[38] Waar moesten ze dat geld vandaan halen? De keuze is blijkbaar op de leden gevallen. In het jaar 1935 werden iets meer dan 700.000 fr minder aan ristorno’s uitbetaald aan de leden dan in 1934. De conclusie lijkt duidelijk: de schulden werden op de rug van de leden terugbetaald. Eerst werd de afbetaling overigens onder ‘toelagen aan de sociale werken’ ingeschreven, maar na twee jaar werd zij niet meer vermeld op de balans.

Het is eveneens duidelijk dat de leden hierop gereageerd hebben: het ledental neemt vanaf 1934 gestadig af. De beheerders probeerden het nog goed te maken door in elk jaarverslag duidelijk te vermelden hoe veel een lid van de coöperatie alsnog uit zijn lidmaatschap kon halen door de hoge uitkeringen van de sociale fondsen.[39]

Die fondsen waren inderdaad uitzonderlijk hoog, maar dat had hoofdzakelijk te maken met het enorme aantal pensioensgerechtigden vanaf het midden van de jaren dertig. Later komen we hier uitgebreid op terug. (IV.2)

 

De leden waren echter hun vertrouwen kwijt geraakt en namen beetje bij beetje afscheid van de coöperatie. Bovendien bleef de crisis duren en de koopkracht zonk nog verder. Hulp kwam echter uit onverwachte hoek:

 

“Op het laatst gehouden partijkongres is er nogmaals gewezen op de waardeerende rol die de kooperatie vervuld heeft in den strijd der Werklieden Partij en is de wensch uitgedrukt dat alles terug in ’t werk moet gesteld worden om door een bestendige actie dit organisme zoo sterk mogelijk te maken.” [40]

 

Er waren echter problemen binnen de coöperatie die niet van buitenaf konden opgelapt worden. De verkoop herstelde vanaf wel 1936 en het zakencijfer bleef vrij constant in deze periode, maar er waren sociale problemen: de nieuwe beheerders konden niet op sympathie rekenen van de bevolking. Vooral Désiré Cnudde was een zeer ongeliefd persoon in de coöperatieve wereld. Vele mensen keerden zich met hun frustraties tot Anseele en een vrouw schreef zelfs in een persoonlijke brief aan hem: Als socialist herken ik dien leider niet!”[41]

 

Deze vrouw bedoelt dat ze D. Cnudde niet als leider erkent en zegt dat dat de algemene teneur is in de Gentse socialistische wereld. Heel wat brieven bevestigen deze mening. Anseele zelf wilde daar wel op reageren, maar zijn aanwezigheid werd niet langer geduld in het beheer van de coöperatie. De laatste jaren van zijn leven werd de vader van Vooruit verbannen van alle uitvoerende macht en gedwongen in een functie van ‘luisterend oor’.

Van het feit dat heel wat mensen waarschijnlijk blij waren eindelijk van die ‘oude bemoeial van een Anseele’ af te zijn was op zijn uitvaartplechtigheid weinig te merken. Op 18 februari 1938 waren de straten van Gent gevuld. Niet alleen socialisten kwamen hun laatste eer betuigen aan de vader van het Gentse socialisme. Dagen lang stonden de kranten vol met huldes aan, gedachten bij en verhalen over ‘Vader Anseele’. Vanuit alle hoeken van het reële en politieke land stroomden mensen toe.

Die rouwstoet zou Anseele zelf waarschijnlijk een mooi teken voor de toekomst genoemd hebben, dat de samenwerkende sfeer nog altijd leeft. Achteraf kunnen we enkel vaststellen dat het de laatste grote socialistische manifestatie is geweest in Gent.

 

Ten Oorlog

 

In september 1938 werden de eerste troepen gemobiliseerd. Al meteen werd duidelijk welk een verlies dit voor Vooruit zou betekenen. Het ledental viel terug en de verkoop bereikte, na de hamsterperiode, een nieuw dieptepunt. Naast de mobilisatie merkte het bestuur ook op dat: “al te veel jonge mannen zich aan de valse beloftes van de bezetter hebben laten vangen.”[42] . Dat de verkoop tijdens de oorlog nog verder zou dalen is vrij voor de hand liggend, maar de evolutie van de omzet in de bakkerijen was wel uitzonderlijk. Heel wat economische verklaringen kunnen daarvoor aangereikt worden, maar de leukste verklaring is een gerucht dat in socialistische milieus lang de ronde deed: de bezetter zou, op de hoogte van de roem van Vooruits brood, uit jaloezie een wedstrijd hebben uitgeschreven met verplichte deelname voor het ‘beste brood in Gent’. Vooruit zou daarbij opzettelijk vernederd zijn.[43]

 

De acties van de bezetter tegenover de coöperatie werden door Geo Nachez als volgt samengevat:

 

“ de tweede Wereldoorlog had nefaste gevolgen voor de coöperatieve instanties, daar al het streven der mannen van de nieuwe orde er op gericht was ons den genadeslag toe te brengen.”[44]

 

Of de bezetter in dit opzet is geslaagd en hoe het moeder Vooruit in de grote wereld verder verging, zal u in een ander boek moeten lezen. Maar leest u gerust verder, want hieronder staan nog een boel andere leuke verhaaltjes.

 

 

3. probleemstelling

 

Uit het voorgaande is duidelijk geworden waar we ‘Vooruit’ institutioneel en historisch moeten situeren. Nu de lezer ietwat wegwijs is geworden in het onderwerp, is de tijd rijp om de ‘moeder-kind’-beeldspraak te verduidelijken. Er mag immers geen twijfel over bestaan dat de titel niet louter om zijn literaire bijklank tot stand is gekomen.

De socialistische coöperatie van Gent werd gedurende de hele onderzochte periode (maar ook voor en na) ‘Moeder Vooruit’ genoemd. Voor die beeldspraak kan men verschillende verklaringen aanreiken. Ten eerste had de coöperatie al sinds haar ontstaan een vader; ‘Anseele, vader’ evolueerde al snel in ‘Vader Anseele’. Ten tweede sprak die vader geregeld over ‘het huwelijk tussen het socialisme en de coöperatie’. Ten derde was het symbool van de moeder zeer dankbaar om de leden op een simpele wijze duidelijk te maken wat de principes van de coöperatie waren. De metafoor zelf is vrij makkelijk te interpreteren, zeker in het licht van hoe zij zelf wilden overkomen: de zorgzame moeder, die haar kinderen verzorgt als zij ziek zijn, onvoorwaardelijk trouw is en hen beschermt tegen de wrede buitenwereld.

De mate waarin de coöperatie zich opstelt als moeder zal het onderwerp zijn van de twee volgende hoofdstukken (II en III).

 

Geen moeder zonder kinderen. De metafoor van de kinderen is evenmin voortgesproten uit mijn fantasie; ze komt tevens in de bronnen voor, zij het niet zo courant als ‘de moeder’. Door de tijd heen krijgen die ‘kinderen’ verschillende noemers: leden, coöperateurs, aandeelhouders, samenwerkers, vooruiters, gezellen, arbeiders, socialisten, werkmannen etc. Deze noemers zijn echter sterk afhankelijk van de ideologische omwentelingen in de moeder, waardoor het mij beter leek een neutrale term te gebruiken. Bovendien vertrekt de analyse ook bij de ‘kinderen’ van de metafoor; met andere woorden, in welke mate zij ook trouw zijn aan hun moeder. Dit zal het onderwerp van het laatste hoofdstuk zijn (IV).

 

Hoewel initieel niet zo bedoeld, was de Gentse consumptiecoöperatie zowel ideologisch, als institutioneel een socialistische organisatie. Het succes dat dat verbond van socialisme met coöperatie met zich meebracht in de jaren ronde de eeuwwisseling werd al snel bekend over heel Europa. De literatuur daaromtrent is dan ook uitgebreid. Edward Anseele, de bekendste voorman van het ‘Gentse model’ zag al snel in welke bijdrage de coöperatie aan de arbeidersbeweging kon leveren. Zowel financieel als sociaal is de coöperatie van groot belang geweest voor de bloei van die beweging. Door het snelle succes, was Vooruit een zeer rijke organisatie, die de partij, de vakbond en de mutualiteit in hun beginjaren van middelen kon voorzien en ook later beschikten zij, door hun oogmerk zonder winst, over belangrijke reserves, waar dezelfde organisaties in nood gebruik van konden maken.

Bovendien speelde de coöperatie in op de basisbehoeften van de arbeiders, waardoor zij de perfecte basis vormde voor rekrutering van propagandisten, partijgenoten en andere militanten.

Dit systeem werd door G. Vanschoenbeek samengevat als: ‘de socio-economische infrastructuur van de arbeidersbeweging’. Voor de periode voor de Eerste Wereldoorlog is dat zeker een passende beschrijving.

 

Na de Tweede Wereldoorlog krijgen we echter een zeer verschillend beeld. Van dat eens zo machtig imperium is dertig jaar later slechts een fractie overgebleven. De torens van het onroerend goed herinneren aan een roemrijk socialistisch verleden en enkele winkels blazen hun laatste rode adem uit. Het socialistisch bolwerk is herleid tot een winkelketen, naast de andere. Financieel bloeit zij nog gedurende de jaren vijftig en zestig, maar de ‘decline and fall of an empire’ is al onherroepelijk ingezet. Vandaag bestaat de coöperatie nog uit een verzameling apothekers in Gent. Hoe dat allemaal in zijn werk is gegaan, dient tevens nog onderzocht te worden, maar niet in deze thesis.

Hier zal de overgangsperiode het onderwerp zijn. De lezer vraagt zich nu immers af wat er in het Interbellum kan gebeurd zijn, waardoor deze coöperatie, die eens de hele arbeidersbeweging materieel en financieel ondersteunde, herleid is tot haar huidige omvang. Hoe kon de arbeidersbeweging bovendien die val overleven als zij inderdaad steunde op datzelfde coöperatief wezen? Kunnen we in het Interbellum een verklaring vinden voor dit gegeven? Deze open vraag moeten we herleiden tot twee deelvragen:

De eerste vraag zal op drie niveaus behandeld worden. Op macroschaal evalueren we de coöperatie als antikapitalistische kracht en dus als middel in de arbeidersstrijd. Hiervoor bekijken we de invloed die het kapitalisme en het coöperatisme op elkaar hebben gehad. Met andere woorden gaan we in op de vragen: in welke mate was het systeem van de coöperatie bestand tegen de opkomst en evoluties in de kapitalistische wereldeconomie in het Interbellum? In welke mate is de coöperatie verantwoordelijk geweest voor bepaalde evoluties binnen de economische systemen van dat moment? Deze analyse zal gebeuren aan de hand van een internationale vergelijking van het coöperatiewezen in verschillende periodes. (II)

Op mesoschaal zoomen we in op het België tussen de wereldoorlogen. We bekijken hoe de relatie coöperatie arbeidersbeweging in België evolueerde in deze periode. Daarbij wordt vooral de positie van de coöperatie als infrastructuur van die beweging geëvalueerd. Deze vragen zullen in dit hoofdstuk worden beantwoord vanuit de positie van de arbeidersbeweging. (III)

Op microniveau behandelen we dezelfde vraag, maar dan voor de federatie Gent-Eeklo en vanuit de positie de coöperatie. (IV.1)

 

De tweede vraag vertrekt vanuit de stelling van Guy Vanschoenbeek dat de coöperatie de sociale en economische ‘habitat’ was voor de leden. Die stelling transponeren we naar de vraag of dat in het Interbellum zo blijft. Het is intrinsiek aan het systeem van de coöperatie dat haar succes of falen veeleer toe te schrijven is aan interne ontwikkelingen dan aan haar verhouding met de buitenwereld. De verkoopcijfers zijn immers rechtstreeks afhankelijk van het aantal leden. Het ledental wordt bovendien bepaald door de positie die Vooruit voor haar leden kan innemen. Hoe bepalen we nu welke positie de coöperatie voor de arbeider innam?

In de eerste plaats gaan we die vraag economisch beantwoorden, door de verkoop in verband te brengen met het aantal leden. Daaruit kan alvast blijken of de leden de coöperatie economisch trouw blijven. Ook omgekeerd beantwoorden we de vraag wat Vooruit economisch voor haar leden deed, met andere woorden, in welke mate zij in hen investeerde.

Ten tweede gaan we na in welke mate de leden persoonlijk betrokken blijven bij de werking van de coöperatie. In de verschillende beheersverslagen sijpelen immers vragen, klachten en allerhande opmerkingen van leden door. Algemene tendensen in de betrokkenheid kunnen hierin afgelezen worden.

 

Uit dit kwantitatieve deel van het onderzoek wordt duidelijk dat een groeiend proces van vervreemding plaats grijpt, en dit langs beide kanten. Verder kom ik terug op de argumentatie, maar voorlopig zult u dit even moeten aannemen. Deze vervreemding stelt ons immers voor een nieuw probleem, dat voorbij gaat aan het beschrijvende niveau. Hoe komt het dat die vervreemding optreedt?

 

Het is duidelijk dat deze vraag niet rechtstreeks aan de bronnen kan gesteld worden. Daarom maken we in de eerste plaats een onderscheid tussen de vervreemding aan de kant van de leden en die aan de kant van de beheerders. Die eerste groep is echter zeer heterogeen. Onder de algemene noemer coöperateurs bevinden zich verschillende subgroepen, zoals de vrouwen, de senioren, de junioren, de plattelandsbevolking etc. De verwachtingen die elk van deze subgroepen koestert ten opzichte van de coöperatie zijn dermate verschillend dat een analyse veeleer van hieruit moet vertrekken. Het is duidelijk dat we die verwachtingen niet rechtstreeks uit de bronnen kunnen aflezen, gezien het weinige materiaal dat van de aandeelhouders is bewaard. Via een omweg hopen wij echter antwoord te vinden op die vraag.

Om mijn bronnen te laten antwoorden op mijn vragen, zag ik mij genoodzaakt ze om de tuin te leiden. Met behulp van een werkschema hoop ik de interactie tussen leden en coöperatie beter en gefundeerder in kaart te brengen. Dit schema dient opgevat te worden als onderzoeksmethode en niet als probleemstelling waarin het antwoord kan gepast te worden. De gehanteerde begrippen zijn niet gebaseerd op wetenschappelijke definities en misschien niet helemaal correct. Ze zijn echter handig en begrijpelijk gebleken in dit onderzoek.

 

De vraag naar de positie van de coöperatie voor de leden wordt in dit schema vertaald naar de vraag of zij zich opstelt als bedrijf of als organisatie, waarin de leden respectievelijk klanten of deelnemers zijn. Dit analysekader moet niet statisch geïnterpreteerd worden; het is de bedoeling de bewegingen van Vooruit tussen deze twee polen te beschrijven.

Het verschil tussen de beide polen wordt duidelijk in de manier waarop zij met hun leden communiceren en hun product promoten. Worden de leden als klanten aangesproken, dan zal de promotie in de vorm van ‘reclame’ gebeuren; worden zij echter als deelnemers gezien, dan worden zij aangespoord door middel van ‘propaganda’.

In ‘reclame’ wordt vooral gewezen op het koopvoordeel dat de klant heeft of zou moeten hebben. Er wordt impliciet of expliciet verwezen naar de concurrentie. Door te stellen dat het aangeboden product beter/ goedkoper/ gezonder/ lekkerder is, stelt men zich daar automatisch de vraag bij: ‘beter dan wat?’. Dit sociaal gegeven staat daarbij in verband met de economische positie van de coöperatie, zij het niet altijd parallel. Terwijl de coöperatie zich als bedrijf ‘verkoopt’, kan zij zich immers in realiteit nog steeds als organisatie opstellen. Het spanningsveld dat hier ontstaat zal later van cruciaal belang blijken voor de verdere evolutie van de coöperatie.

 

Propaganda stelt het aangeboden product voor als het enige mogelijke. Kopen bij de concurrentie wordt veeleer als verraad beschouwd. De kopers worden overtuigd, of moeten overtuigd, worden door de verwijzing naar het ‘hoger doel’ dat zij steunen door dat product te kopen. De koper heeft een actieve rol in de ideologische strijd.

Hier stelt zich echter het probleem naar welke ideologie verwezen wordt. In het Interbellum ontstaat immers een spanningsveld tussen socialisme en coöperatisme (III). Ook dit zal de evolutie van de coöperatie sterk beïnvloeden.

 

De coöperatie zegt in beide gevallen dat zij eerlijke handel drijft en probeert haar leden daarvan te overtuigen door enerzijds te verwijzen naar de ‘arbeidersstrijd’, die door hen gevoerd wordt, anderzijds door te verwijzen naar de kwaliteit van hun producten, die zo veel beter is dan die van de concurrentie. In het eerste geval is de motivatie voor de leden de loyaliteit die zij hebben ten opzichte van de coöperatie, in het tweede geval worden zij overtuigd dat het kopen bij Vooruit veel voordeliger is dan bij de concurrentie. Het probleem zit daarin dat de coöperatie de beloftes die zij uit ten opzichte van haar leden ook moet waarmaken en zich dus inderdaad als organisatie (na propaganda) of als bedrijf (na reclame) moet opstellen. Dit wordt voorgesteld in het schema, dat u hieronder vindt en dat, net als alle goede schema’s niet voor iedereen verhelderend zal zijn.

 

Uit dit schema moet dan af te lezen zijn op welke manier de leden, de arbeidersbeweging en de coöperatie zelf de coöperatie evalueren; als bedrijf? Als organisatie? Als socialistisch of coöperatistisch orgaan? Dit kan dan getoetst worden aan de economische ‘realiteit’ en uit de spanning die tussen theorie en praktijk ontstaat, kan de verklaring gezocht worden voor de gegevens die wij bezitten van na de Tweede Wereldoorlog.

Tot slot wil ik hier nog eens benadrukken dat het niet gaat om een statisch portret, maar om het beschrijven van een evolutie, die hopelijk dieper inzicht kan verschaffen in de ontwikkelingen van de coöperatie voor en na de intrede van de ‘welvaartstaat’.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[5] “pensées”, doos 22, archief 60, Anseele Edward (bewaard op het AMSAB),

[6] VANSCHOENBEEK, Guy, Novecento in Gent. De wortels van de sociaal-democratie in Vlaanderen., 1995, pp. 9-24

 VANSCHOENBEEK, Guy, Onroerend Rood. Het Gentse oeuvre au rouge. Wandeling langsheen de bouwkundige geschiedenis van het socialistisch Gent, 1991, pp. 11-19

 “les voor het winkelpersoneel van de maatschappij Vooruit”, s.d. (vermoedelijk ’33), opgesteld door Geo Nachez, doos 24, archief 60, Anseele Edward (bewaard op het AMSAB)

[7] dossier 1.1, doos 1, archief 24, SM Vooruit nr. 1 (bewaard op het AMSAB)

[8] “les voor het winkelpersoneel van de maatschappij Vooruit”, s.d. (vermoedelijk ’33), opgesteld door Geo Nachez; doos 24; archief; Edward Anseele (bewaard op het AMSAB)

 SERWY, Victor, La coopération en Belgique., 1948

[9] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1918, dossier 34.80, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB).

[10] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1919, dossier 34.81, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[11] CAPITEYN (André), Gent en de Eerste Wereldoorlog: het stadsleven in de jaren 1914-1918. 1991

[12] DE BAERE (Paul), Van broodkar tot tankwagen: honderd jaar C.V. Het Volk, , p.33

[13] Verslagen van de Raad van Beheer, dossier 14.2, archief 24, SM Vooruit nr. 1 (bewaard op het AMSAB).

[14] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1918, dossier 34.80, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[15] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1918, dossier 34.80, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB).

[16] CAPITEYN (André), Gent en de Eerste Wereldoorlog: het stadsleven in de jaren 1914-1918. 1991, p. 41

[17] WITTE E., Politiek en democratie. Omtrent de werking van de westerse democratieën in de 19de en 20ste eeuw., Brussel, 1998, p.179

[18] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1919, dossier 34.81, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[19] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1922, dossier 34.84, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[20] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1922, dossier 34.84, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[21] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1921, dossier 34.83, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[22] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1922, dossier 34.84, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[23] CAPITEYN (André) (red.), Interbellum in Gent. 1919-1939., Gent, 1995, p. 63, maar volgens het bestuur zelf zou het slechts om 200.000 bezoekers gaan.

[24] Borys Martos aan Anseele (31/08/1924), dossier BWP- Gent-Eeklo, doos 14, archief 60, Edward Anseele (bewaard op het AMSAB)

[25] dossiers 165-170, archief 60, Edward Anseele (bewaard op het AMSAB)

[26] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1924, dossier 34.86, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[27] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1924, dossier 34.86, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[28]. Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1925, dossier 34.87, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[29] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1925, dossier 34.87, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[30]. Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1927, dossier 34.89, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[31] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1927, dossier 34.89, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB).

[32] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1925, 1928 en 1930, dossier 34.87, dossier 34.90 en 34.92, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[33] Documenten over het 50-jarig bestaan van Vooruit, dossier 34.169, archief 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB).

[34] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1933, dossier 34.94, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[35] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1933, dossier 34.94, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[36] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1932, dossier 34.93, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[37] zonder nummer, archief 89, Belgische Bank van de Arbeid (bewaard op het AMSAB)

[38] Intervention Coöp-Dépôts, Rapports 1936 à 1943., Notes sommaires, ?/10/1939, dossier 1.1, archief 89, Belgische Bank van de Arbeid (bewaard op het AMSAB)

[39] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1936-1939, dossier 34.97-34.100, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[40] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1934, dossier 34.95, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[41] brief van De Rijcke, Gent, 21-08-1937, Correspondentie 1937-1938, archief 60, Anseele Edward (bewaard op het AMSAB)

[42] Verslag van de Raad van Beheer over het Maatschappelijk Jaar 1939, dossier 34.100, archief nr. 34, FEBECOOP (bewaard op het AMSAB)

[43] s.n., 1881-1956: De S.M. Vooruit nr 1, Gent aan haar leden bij de gelegenheid van het jubeljaar, 1956

[44] s.n., 1881-1956: De S.M. Vooruit nr 1, Gent aan haar leden bij de gelegenheid van het jubeljaar, 1956