Een electorale en socio - professionele analyse van het vlaams–nationalisme in West–Vlaanderen, 1938–1976–2000. (Jeroen Adam)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

D. Resultaten voor 2000

 

1. Historische inleiding

 

De datum van 1976 werd om meerdere reden gekozen om een socio – professionele en electorale analyse van het Vlaams – nationalisme op uit te voeren. Eerst en vooral was er het praktische voordeel van de gefusioneerde gemeenten, wat met zich meebracht dat de verkiezing een meer nationale gestalte kreeg tegenover de verkiezingen van 1970.[176] Tevens stond op dat ogenblik de VU op zijn hoogtepunt. Vanaf de nederlaag bij de wetgevende verkiezingen van 1978, naar aanleiding van het Egmontpact, zal eigenlijk al zeer voorzichtig de aftakeling van de partij beginnen. Daarnaast is het ook zo dat dit de laatste gemeenteraadsverkiezingen waren waarin de Volksunie als partij het alleenrecht op het Vlaams – nationalisme kon claimen.

 

Volgende kort historisch overzicht van het partijpolitieke Vlaams – nationalisme vanaf ongeveer het einde van de jaren zeventig tot en met de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 is ook hoofdzakelijk geschreven op basis van artikels in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging.

 

1) Stichting en uitbouw van het Vlaams Blok

 

Zoals we reeds schreven begon vanaf de jaren zeventig de rechtervleugel binnen de VU zich alsmaar meer geïsoleerd te voelen binnen een partij die zich op verschillende punten als uitgesproken progressief profileerde.

Uiteindelijk zal de regeringsdeelname en het daaraan gepaard gaande Egmontakkoord als katalysator dienen voor het ongenoegen van deze radicale vleugel binnen de Vlaamse Beweging.[177] In 1978 zullen een Vlaamse Volkspartij onder leiding van Lode Claes en een Vlaams – nationale partij (VNP) onder leiding van Karel Dillen zich afsplitsen van de VU. Voor de wetgevende verkiezingen van 1978 zullen deze twee partijtjes opkomen onder de naam van “Vlaams Blok” en kan Karel Dillen zich laten verkiezen voor het parlement. Hierop zullen gesprekken aangeknoopt worden tussen de VNP en de radicale nationalisten van de VVP. Uit deze gesprekken zal op 28 mei het Vlaams Blok als politieke partij ontstaan.[178] Het Vlaams Blok zal echter niet uitsluitend gevormd worden door VU – dissidenten. Ook sympathisanten van verschillende radicaal nationalistische bewegingen aan de rand van Vlaamse Beweging zoals Voorpost, VMO of verenigingen van voormalige collaborateurs zoals Hertog Jan van Brabant zullen zich achter het Vlaams Blok scharen.

 

Niettegenstaande deze steun vanuit verschillende Vlaams – nationalistische bewegingen zal de electorale uitbouw van het Vlaams Blok maar zeer traag op gang komen. In 1981 kende het Vlaams Blok zelfs een achteruitgang ten opzichte van de resultaten van de kartelpartij van 1978 maar slaagt er toch nog altijd in Karel Dillen naar de Kamer te sturen. Voor de Senaat werd geen enkele gekozene behaald. Voor de verkiezingen van 1985 wordt wel vooruitgang geboekt maar toch slaagt het Vlaams Blok er nog altijd maar in één Kamerzetel te veroveren. Bij de parlementsverkiezingen van 1987 wordt de electorale vooruitgang wel in een stijging van het aantal zetels omgezet. Gerolf Annemans en Filip Dewinter worden naar de Kamer gestuurd terwijl Dillen een zitje in de Senaat bezet.

Deze moeizame electorale start tijdens de jaren tachtig vertaalde zich ook op het gemeentelijk niveau. In 1982 worden in amper 28 gemeenten Vlaams Blok - lijsten ingediend. Enkel in Antwerpen slaagt het Vlaams Blok erin twee gekozenen in de gemeenteraad te laten zetelen. In 1988 werden al in 56 gemeenten lijsten van het Vlaams Blok ingediend. Hierdoor worden 23 mandatarissen verkozen, waarvan maar liefst 10 in de Antwerpse gemeenteraad.

 

Op ideologisch vlak laat het Vlaams Blok zich in deze beginjaren kenmerken als een uitgesproken Vlaams – nationalistische, rechtse en conservatieve partij waarbij ze ondubbelzinnig teruggrijpt naar ideeën, personen en structuren die uit het rechts – radicale vooroorlogse Vlaams – nationalisme stammen.[179] Ideologisch werd ook veel inspiratie gehaald uit Nieuw-Rechtse geschriften.[180]

In hun programma vertaalde zich dat onder meer in een uitgesproken Vlaamsgezind standpunt waarbij onafhankelijkheid voor Vlaanderen wordt geëist. Ook de eis van amnestie stond centraal. Daarnaast was het vreemdelingenvraagstuk van bij de start een centraal issue voor het Vlaams Blok waarbij de ideologische lijn in essentie neerkwam op het ‘eigen volk eerst’ paradigma. Typerend hierbij is ook de koppeling van het vreemdelingenvraagstuk aan de problematiek van veiligheid en criminaliteit.

 

Wanneer de electorale resultaten van het Vlaams Blok in de jaren tachtig geanalyseerd worden, kan niet anders dan besloten worden dat, met uitzondering van de stad Antwerpen, het Vlaams Blok een politiek perifeer fenomeen blijft en dat de VU zich nog altijd overtuigend kan profileren als de Vlaams – nationalistische partij bij uitstek.

 

2) Pogingen tot herstel na het Egmontakkoord

 

De VU zal bij de wetgevende verkiezingen van 1978 sterk afgestraft worden voor haar deelname aan de regering in 1977 onder het beding van het Egmontakkoord. Hiermee vormt deze verkiezing meteen de eerste echte electorale nederlaag voor de VU in haar bestaansgeschiedenis. Door deze verkiezingsnederlaag werden maar liefst éénderde van de parlementaire mandaten verloren waarop partijvoorzitter Schiltz zijn ontslag zal indienen. Bij de Europese verkiezingen van 1979 wordt deze neerwaartse trend verder gezet.

Met deze verkiezingsnederlaag zal ook, enkele beperkte heropflakkeringen daar gelaten, een constante neerwaartse electorale spiraal ingezet worden voor de VU. Zo zal met de verkiezingen van 1981 nog wel een herstel ingeluid worden maar dit wordt al terug grotendeels teniet gedaan met de verkiezingen van 1985 waarbij vier kamerzetels verloren gaan. De verkiezing van 1987 betekent een stagnering voor de VU maar kan eigenlijk geïnterpreteerd worden als een verlies voor de VU gezien ze de vruchten niet kon plukken van de communautaire hoogspanningen die op dat moment leefden. Daarenboven wist de concurrentie van het Vlaams Blok met deze verkiezing wel vooruitgang te boeken. Dit ontgoochelend verkiezingsresultaat belette de VU echter niet terug in een regering met socialisten en katholieken te stappen.

Op gemeentelijk niveau is ongeveer hetzelfde beeld te zien. De gemeenteraadsverkiezingen van 1982 zullen wel nog een vooruitgang betekenen voor de VU waardoor het aantal gemeenteraadsleden boven de 800 kan uitstijgen.[181] In de gemeenteraadsverkiezing van 1988 begint echter ook op het gemeentelijk niveau de achteruitgang, niettegenstaande de VU erin slaagt in 85% van de gemeenten een eigen lijst in te dienen.

 

Waar in de voorgaande decennia de VU zich electoraal zeer gestaag wist uit te bouwen, zal hieraan in de jaren tachtig dus een einde komen. Ook op inhoudelijk vlak zullen de jaren tachtig zich kenmerken door enkele koerswijzigingen.

Zo zal de VU na de afstraffing naar aanleiding van het Egmontpact zich weer scherper profileren op het communautaire vlak, wat onder meer blijkt uit de houding van de VU in de kwesties rond Voeren.[182] Ook zal, naar aanleiding van de zieltogende Waalse staalindustrie, geijverd worden om economische bevoegdheden op het Vlaamse niveau te brengen.

Tevens zal in toenemende mate de ideologische verwijdering tussen de Volksunie en het Vlaams Blok duidelijk worden in die zin dat de VU alsmaar meer een progressief volksnationalisme zal voorstaan terwijl het Vlaams Blok zich profileert met een conservatief en rechts volksnationalisme. Zo zal de VU een uitgesproken pacifistische politiek beginnen voorstaan, wat onder meer resulteert in actieve deelname in de rakettenbetogingen van begin jaren tachtig. Ook wordt duidelijk een internationale dimensie aan de politiek – ideologische positie toegevoegd en zal de VU aan een thema als ontwikkelingssamenwerking een stijgende aandacht besteden.

 

3) Doorbraak van het Vlaams Blok en aftakeling van de VU

 

Een definitieve omwenteling in de krachtsverhoudingen binnen het Vlaams – nationalisme vormen de wetgevende verkiezingen van 1991. Vanaf dit moment werd het duidelijk dat de VU niet langer de Vlaams – nationalistische partij bij uitstek meer is maar hierin felle concurrentie van het Vlaams Blok moet trotseren. Op deze ‘Zwarte Zondag’ in november ’91 zal het Vlaams Blok erin slagen om van twee naar twaalf volksvertegenwoordigers te springen, het aantal senatoren kent een toename van één naar zes. Belangrijk hierin is dat het Vlaams Blok er voor het eerst in slaagt de VU, die een felle electorale achteruitgang moet incasseren, te overvleugelen. In absolute getallen kent de VU tussen de verkiezingen van 1987 en 1991 maar liefst een verlies van 495.120 naar 363.124 stemmen. Dit betekent dat maar tien vertegenwoordigers naar de Kamer en acht mandatarissen naar de Senaat kunnen gestuurd worden. Minstens even belangrijk is de daaropvolgende interne crisis bij de VU waarbij verschillende mandatarissen de overstap maken naar de VLD.[183] Hierop wordt de jonge Bert Anciaux aangesteld als voorzitter. Deze zal de partij een jonger imago meegeven en zal nog sterker de nadruk leggen op niet – communautaire thema’s. Hierdoor drijft de VU ideologisch nog verder weg van het Vlaams Blok.

Niettegenstaande deze interne vernieuwingsoperatie zal de VU bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 terug een opdoffer moeten incasseren en maar liefst éénderde van haar aanhang verliezen. De relatieve successen van de wetgevende verkiezingen van 1995 lijken daarentegen wel de springplank te vormen voor deze nieuwe, verjongde VU, maar uiteindelijk zullen deze verkiezingen niet meer dan een adempauze blijken te zijn voor een afbrokkelende partij. Na de ontgoochelende wetgevende verkiezingen van 1999 en gemeenteraadsverkiezingen van 2000 zal de VU imploderen. De partij valt uiteen in een eerder traditioneel Vlaams – nationalistische groep onder Geert Bourgeois en een progressieve, ‘postmoderne’ groep onder leiding van Bert Anciaux. Het lijkt ons echter verstandiger op deze zeer recente evoluties binnen het Vlaams – nationalisme niet dieper in te gaan, gezien de geschiedenis hiervan zich nog volop aan het schrijven is en bijna dagelijks gevolgd kan worden in de nationale pers.

 

Terwijl de VU alsmaar verder aan het aftakelen is, bewerkstelligt het Vlaams Blok de ene verkiezingsoverwinning na de andere en markeert hiermee een omwenteling binnen het partijpolitieke Vlaams – nationalisme. Na de opmerkelijke overwinning bij de verkiezingen van 1991 wordt deze opgang tijdens de jaren negentig met rasse schreden voortgezet. Hierbij valt vooral de sterke inplanting van het Vlaams Blok in de regio rond Antwerpen op. Zowel de wetgevende verkiezingen van 1995 en 1999 als de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 en 2000 zullen, vaak tot consternatie van de traditionele partijen, een ontegensprekelijke overwinning vormen voor het Vlaams Blok. Hierdoor slagen ze er tegen 2000 met verve in de sterkste Vlaams – nationalistische partij te worden en hiermee de traditionele koppositie van de Volksunie als Vlaams – nationalistische partij bij uitstek in het naoorlogse politieke landschap, teniet te doen.

 

 

2. Electorale analyse

 

De gemeenteraadsverkiezing van 2000 vormt van alle verkiezingen die we hebben bestudeerd, de verkiezing waarover we veruit het best geïnformeerd zijn. Eerst en vooral is dit de verkiezing die nog het meest vers in het geheugen ligt. Daarenboven heeft het politiek onderzoek in de jaren negentig een hoge vlucht genomen. Een belangrijk onderdeel in dit onderzoek vormt het opinieonderzoek waarbij via interviews gepeild wordt naar de intentie van de kiezer om voor een bepaalde partij te stemmen.[184] Ook inzake geografische inplanting van de verschillende partijen worden, soms via statisch vergevorderde methodes, uitgebreide onderzoeken gevoerd. Daarbij komt nog dat de sterke opgang van het Vlaams Blok heel wat onderzoekers ertoe heeft gebracht net deze partij als onderzoeksdomein uit te kiezen. Spijtig genoeg is de gemeenteraadsverkiezing van 2000 nog wat te recent om al heel uitvoerige onderzoeken over terug te vinden. Dit belet evenwel niet dat we over voorgaande verkiezingen heel wat informatie hebben terug gevonden waardoor onze kennis over de sociologische kenmerken van het huidige politieke landschap veel uitgebreider is dan voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1976 of van tijdens het interbellum.

Dit brengt wel wat implicaties met zich mee. Waar er voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 ( en in mindere mate voor 1976) nog heel wat zwarte gaten in het onderzoek te bespeuren zijn, is dit voor de gemeenteraadsverkiezing van 2000 veel minder het geval. Dit betekent dat, waar we voor de gemeenteraadsverkiezing van 1938 nog heel wat nieuwe elementen konden aanbrengen, dit voor 2000 veel moeilijker wordt. Daarenboven zijn de onderzoeksmethodes die wij gebruiken om deze verkiezing in kaart te brengen eigenlijk hopeloos verouderd in vergelijking met de hedendaagse opinieonderzoeken die vaak doorspekt zijn met doorwrochte statistische bewerkingen. In essentie zal dit hoofdstuk dan ook bestaan uit een toetsing van onze resultaten aan reeds bekende inzichten over het huidige politieke landschap.

 

Toch zijn we er, zoals we ook al in de inleiding schreven, van overtuigd dat ons onderzoek voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 zijn relevantie heeft. Door het ook toepassen op de verkiezing van 2000 van de onderzoeksvragen die we al voor 1938 en 1976 opstelden, zijn we in staat bepaalde gegevens in een lange – termijn perspectief te plaatsen. Een lange – termijn perspectief waarbij onderzoekers die zich toespitsen op hedendaags opinieonderzoek noodzakelijkerwijs aan moeten voorbij gaan maar waarvan we, zoals het een echte historicus betaamt, overtuigd zijn dat het een verhelderd licht kan werpen op bepaalde hedendaagse maatschappelijke vragen.

 

1) Methodologie

 

Op methodologisch vlak werd identiek dezelfde weg gevolgd als voor de gemeenteraadsverkiezing van 1976. Dezelfde methodologische problemen waar we daar mee geconfronteerd werden, komen hier terug en hebben we op dezelfde manier proberen op te lossen.

 

Ook hier hebben we onze resultaten uit de nationale pers gehaald.[185] Gezien nu ook het arrondissement Antwerpen, in tegenstelling tot 1976, verkiezingen hield met gefusioneerde gemeenten werd ook dit arrondissement in ons onderzoeksstaal opgenomen. Brussel werd daarentegen terug, vanwege de specifieke tweetalige situatie, geweerd.

De verkiezingsresultaten werden opgesplitst volgens dezelfde socio – economische classificatie van de Belgische steden en gemeenten[186]. Deze classificatie deelt de steden en gemeenten in volgens het principe van de morfologische verstedelijking. Ongetwijfeld was het beter geweest om de classificatie te gebruiken die opgesteld zal worden naar aanleiding van de volkstelling van 2001 maar de resultaten van deze telling waren nog niet beschikbaar. Om die reden moeten we onze toevlucht nemen tot de classificatie die werd opgesteld naar aanleiding van de telling van 1991. Ook hier onderscheidden we dezelfde vier socio – economische categorieën.

 

1) I: centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties

2) II: Gemeenten met sterke morfologische verstedelijking

3) III: Gemeenten met matige morfologische verstedelijking

4) IV: Gemeenten met zwakke morfologische verstedelijking en rurale gemeenten

 

1) Resultaten

 

We trachten in eerste instantie te achterhalen in welke socio – economische regio’s welke partij het meest succesvol is. Hiervoor hebben we al die gemeenten geselecteerd waar een Vlaams – nationalistische lijst (VU en/of Vlaams Blok) werd ingediend. Vervolgens werden deze gemeenten opgesplitst naar socio – economische categorie en werd per socio – economische categorie het gemiddelde resultaat van de Vlaams – nationalistische partij berekend. Het hoeft bijgevolg niet gezegd te worden dat het absolute resultaat hierbij geen enkele waarde heeft gezien enkel die gemeenten in ons onderzoeksstaal werden opgenomen waar een Vlaams – nationalistische lijst werd ingediend. Dit geeft bijgevolg een overschatting van de resultaten.

 

A. Vlaams Blok

 

Voor het Vlaams Blok komen we op die manier tot volgende verkiezingsresultaten:

 

 

 

Vlaams Blok

I

 

19,7%

II

 

12,6%

III

 

9,4%

IV

 

7%

Gem.

 

13,5%

 

Zoals kon verwacht worden scoort het Vlaams Blok overduidelijk het sterkst in verstedelijkte gebieden en hierbij valt dan nog specifiek de vrij grote kloof op tussen de ‘centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties’ en de ‘gemeenten met een sterke morfologische verstedelijking’.[187] In deze ‘centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties’ slaagt het Vlaams Blok er zelfs in gemiddeld een score te behalen die tegen de 20% aanleunt, terwijl een Vlaams Blok – lijst in de landelijke gebieden van Vlaanderen gemiddeld maar een verkiezingsresultaat van 7% behaalt.

 

Deze bevindingen lagen natuurlijk geheel in de lijn van de verwachtingen gezien zowat alle onderzoekers, commentatoren, politici…het erover eens zijn dat het Vlaams Blok zijn sterkste electorale achterban in de grote steden heeft en dan nog meer specifiek in de verpauperde achterbuurten die in deze steden liggen.

Dit komt onder andere zeer duidelijk naar voor in de studie die Jean Faniel voor de wetgevende verkiezingen van 1999 en de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 uitvoerde in opdracht van het CRISP.[188] Op grond van de electorale uitslag van deze twee verkiezingen stelt Faniel dat het Vlaams Blok in de eerste plaats kan beschouwd worden als een stedelijk fenomeen.

Dit stedelijk karakter is overigens altijd al een kenmerk geweest van het Vlaams Blok. Ook voor de gemeenteraadsverkiezing van 1988 stelt Swyngedouw al dat het Vlaams Blok vooral succes kende in die gemeenten die gekenmerkt worden door een hoge mate van verstedelijking.[189] Typevoorbeeld van dergelijke verstedelijkte gemeente is natuurlijk de stad Antwerpen met zijn aanpalende deelgemeenten. Wel opvallend is dat Faniel stelt dat met de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 het Vlaams Blok voor het eerst echt werk begint te maken van een inplanting in het meer landelijke Vlaanderen. Hierbij valt het dan specifiek op dat het Vlaams Blok vaak zeer goed scoort in gemeenten zoals Schoten, Schilde of Knokke – Heist die eerder als welstellend en rijk te bestempelen zijn. [190]

Deze bevindingen inzake het stedelijk karakter van het Vlaams Blok worden overigens bevestigd voor geografische, electorale analyses van aanverwante nieuw – rechtse bewegingen die vooral in de jaren negentig opgang hebben gemaakt in Europa. Vaak wordt aan dit succes in verstedelijkte gebieden duidelijk de koppeling gemaakt met de instroom van migranten, het onveiligheidsgevoel met een daar aan gepaard gaande hoge mate van criminaliteit, werkonzekerheid en een lage scholing…[191]

Interessant is ook de analyse die N. Mayer maakt. Deze onderzoeker stelt dat een verklaring voor het hoge percentage extreem – rechtse stemmen in grote steden vooral moet gezocht worden in het feit dat het gevoel van sociale geïsoleerdheid in steden veel groter is dan op het platteland. Doordat verschillende maatschappelijke groepen in de stad geen sociale, politieke en culturele omkadering meer kennen, worden deze maatschappelijke groepen vatbaarder voor de gespierde taal van extreem – rechts.[192] Het is duidelijk dat Mayer hiermee teruggaat naar bepaalde sociologische theorieën die ook al gebruikt werden ter verklaring van de opkomst van extreem – rechts in de jaren dertig. We denken hier onder meer aan de ideeën van Kornhauser en Burnham die we in vorig hoofdstuk al hebben besproken en die stellen dat extreem – rechts vooral daar opgang maakt waar de traditionele sociale groepsbanden in ontbinding waren. In deze context is het relevant eventjes de bevindingen van Elchardus aan te raken. Volgens Elchardus is de kans op een stem voor het Vlaams Blok opmerkelijk hoger onder vrijzinnigen en ongelovigen omdat deze groep zich in mindere mate weet te integreren in een verenigingsleven. Elchardus stelt dan ook expliciet dat een hoge graad van onverschilligheid, uitgesproken individualisme en lage sociale participatie onderling samen gaan en daarenboven de kans voor een stem op het Vlaams Blok verhogen.[193] Ook Elchardus ziet voor het huidige Vlaanderen dus een uitgesproken positieve correlatie tussen sociale geïsoleerdheid en extreem – rechts. Jammer genoeg moet in onze analyse aan dergelijke bevindingen voorbij gegaan worden.

 

Ook hier is het zo dat een electorale analyse van het Vlaams Blok onlosmakelijk verbonden is met een socio – professionele analyse. Daarom beperken we ons hier in essentie met te stellen dat de opgang van het Vlaams Blok in de eerste plaats moet gezien worden als een stedelijk fenomeen. De verklaring hiervoor zullen we, in combinatie met onze socio – professionele resultaten, in volgend hoofdstuk diepgaander uitwerken.

 

B. Volksunie

 

Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 kwam ook nog altijd de VU als typische Vlaams – nationalistische partij op. De resultaten van deze partij per socio – economische regio zien er als volgt uit:

 

 

V.U.

I

4,3%

II

9,7%

III

7,9%

IV

/

Gem.

6,9%

 

De werkwijze die voor deze tabel werd gevolgd, is dezelfde als de tabel voor het Vlaams Blok. Voor de socio – economische categorie van deGemeenten met zwakke morfologische verstedelijking en rurale gemeenten’ geven we geen resultaat omdat het aantal lijsten dat de VU in deze gemeenten indiende niet representatief genoeg is om er een bindende uitspraak over te doen.

In tegenstelling tot de bevindingen inzake electoraal – geografische inplanting van het Vlaams Blok zijn deze resultaten van de VU, voor ons althans, vrij verrassend. Eerst en vooral is het duidelijk dat de VU in vergelijking met 1976 veel van haar pluimen verloren heeft in alle socio – economische categorieën. Wat hierbij opmerkelijk is, is dat waar de VU in 1976 nog veruit de beste scores behaalde in de ‘centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties’, deze verstedelijkte gemeenten nu veruit de zwakste electorale resultaten laten optekenen. Zo valt hierbij tussen 1976 en 2000 maar liefst een terugval van 16,5% naar 4,3% te noteren. Het lijkt er dus op dat de VU de voorbije twintig jaar in de eerste plaats een electorale aftakeling heeft gekend in de verstedelijkte gebieden in Vlaanderen.

In de gemeenten met een sterke morfologische verstedelijking en gemeenten met een matige morfologische verstedelijking wordt er minder achteruitgang geboekt tegenover 1976. Van de 13,8% stemmen die de VU in 1976 in de gemeenten met een sterke morfologische verstedelijking kon wegkapen, blijven er in 2000 nog 9,7% over. Voor de gemeenten met een matige morfologische verstedelijking kan ongeveer een achteruitgang van dezelfde grootte genoteerd worden, namelijk van 11,3% naar 7,9%. Hoe het echter komt dat de VU zo disproportioneel veel van haar aanhang verliest in de verstedelijkte gebieden is een bevinding waar we geen passende verklaring voor hebben en waar we evenmin iets over hebben teruggevonden in de literatuur.

 

Wanneer we de resultaten van zowel de VU als het Vlaams Blok vergelijken met de andere partijen geeft dit volgend beeld.

 

 

 

Agalev

SP

CVP

VU-ID

VLD

V.B.

PVDA

FDF

Vivant

WOW

Sam.

I

 

8,9%

21,8%

21,8%

3,6%

16,7%

19,9%

0,9%

0%

0,9%

0,3%

5,2%

II

 

8,2%

15,3%

31,6%

5,1%

23,9%

12,5%

0,1%

0,2%

0,3%

0%

2,8%

III

 

6,3%

17%

38,2%

2,4%

22,6%

7,4%

0%

0%

0,3%

0%

5,8%

IV

 

3,8%

12,7%

50,6%

1,2%

23,7%

4,6%

0%

0%

0%

0%

3,4%

Gem.

 

7,6%

17,4%

32,4%

3,6%

21,5%

12,2%

0,3%

0,1%

0,4%

0,1%

4,4%

 

 

Voor de duidelijkheid van interpretatie is het belangrijk te weten dat nu alle gemeenten werden geteld, dus ook die waar geen Vlaams – nationalistische lijst werd ingediend. Dit betekent bijgevolg dat het resultaat van zowel de VU als het Vlaams Blok lager liggen dan de resultaten uit vorige twee tabellen. Belangrijk is ook te noteren dat alle stemmen op kleurloze lijsten niet in rekening werden gebracht, wat meteen tot gevolg heeft dat ook deze resultaten op zich geen enkele absolute waarde hebben maar enkel iets kunnen vertellen in onderlinge vergelijking met elkaar. In de laatste kolom van de tabel werden de resultaten van de samengestelde lijsten genoteerd.

 

Uit deze tabel wordt het beeld van de CVP als plattelandspartij voor 2000 bevestigd. Agalev, het Vlaams Blok en de SP laten zich onderscheiden als stedelijke partijen hoewel het voor de SP opvalt dat ze beter scoren in gemeenten met een matige morfologische verstedelijking dan in gemeenten met een sterke morfologische verstedelijking. Opmerkelijk zijn ook de resultaten voor de VLD. In 1976 liet de voorganger van de VLD, de PVV, nog de beste electorale noteren in de centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties. Anno 2000 laat de VLD echter net in deze gebieden de slechtste electorale score optekenen, hoewel er wel een lichte vooruitgang valt waar te nemen ten opzichte van 1976. Het is dan ook duidelijk dat tussen 1976 en 2000 de liberale partij er vooral in geslaagd is sterk te groeien in de landelijke gebieden van Vlaanderen.

Voor de VU kan hierbij nogmaals herhaald worden wat al bij voorgaande tabel werd aangeraakt. Ten opzichte van 1976 betekenen de resultaten van 2000 een zware terugval waarbij vooral de terugval in de centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties in het oog springt, de schade in de gemeenten met een sterke en matige morfologische verstedelijking kan daarentegen nog beperkt worden.

 

 

3) Socio – professionele analyse

 

Ook voor deze socio – professionele analyse gelden in hoofdzaak dezelfde bemerkingen zoals voor 1976. Tussen 1976 en 2000 maakte de maatschappij terug enkele fundamentele verschuivingen door zoals een alsmaar verder voortschrijdende tertialisering in de tewerkstelling. Dit betekent dat het aandeel ambtenaren in ons onderzoeksstaal nog zal toegenomen zijn wat als gevolg heeft dat een opdeling tussen ambtenaren lagere rang en ambtenaren hogere rang zich nog meer opdringt. Probleem is natuurlijk dat onze opdeling van 1976 voor het jaar 2000 totaal waardeloos geworden is, waardoor een nieuwe opdeling moest worden opgesteld.[194] We blijven er ook hier aan houden in de hoofdtabel enkel de categorie ambtenaren op te nemen en enkel in een bijtabel de opdeling tussen lagere en hogere rang weer te geven.

Voor de rest zijn de socio – professionele categorieën die we voor 1976 hebben opgesteld hetzelfde gebleven voor 2000. Dit betekent dus dat we ook voor 2000 een categorie studenten hebben opgenomen.

 

A. Gemiddelde voor West – Vlaanderen

 

 

 

On.Arb.

Ges.arb.

Landb.

Ambt.

Klei zel.

Gro zel.

Vrij Be.

Eig.

Stud.

Z.B.

Varia

Abs.

Gem.

 

9,9%

4,3%

4,5%

45,5%

10%

2,8%

3,4%

0%

4,5%

0,7%

14,4%

3981

 

 

 

 

 

L.R. 84,2%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H.R.15,8%

 

 

 

 

 

 

 

 

Vl.Bl.

 

23,1%

7%

0%

26%

12,6%

0,8%

1,1%

0%

1,3%

1,9%

26,2%

376

 

 

 

 

 

L.R. 84,6%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H.R.15,4%

 

 

 

 

 

 

 

 

VU

 

11,1%

3,5%

0,4%

50%

8,4%

1,8%

3,1%

0%

4,9%

0%

16,8%

235

 

 

 

 

 

L.R.86,8%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H.R.13,2%

 

 

 

 

 

 

 

 

Aga.

 

6,8%

2,5%

0,9%

57,4%

6,8%

0,5%

3%

0%

10,5%

1,1%

10,5%

559

 

 

 

 

 

L.R. 89,4%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H.R.10,6%

 

 

 

 

 

 

 

 

CVP

 

4%

2,7%

11,1%

49,7%

8,7%

3,1%

4,6%

0%

2,2%

0,4%

13,6%

1185

 

 

 

 

 

L.R. 81,1%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H.R.18,9%

 

 

 

 

 

 

 

 

SP

 

17,4%

7,4%

0,1%

48,1%

5,8%

0,5%

1,4%

0%

5,1%

0,9%

13,3%

878

 

 

 

 

 

L.R. 89,8%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H.R. 10,2%

 

 

 

 

 

 

 

 

VLD

 

5,6%

3,5%

5,6%

35,4%

18,3%

8%

5,3%

0,1%

4,2%

0,4%

13,6%

748

 

 

 

 

 

L.R. 74,3%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H.R. 25,7%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1) Vlaams Blok

 

Wat bij een eerste kijk op de resultaten van het Vlaams Blok al meteen opvalt is dat het Vlaams Blok in tegenstelling tot de VU in 1976 en het VNV in 1938 wel zeer sterke afwijkingen vertoont tegenover het algemeen West – Vlaams gemiddelde en de andere partijen. Enkel op het gebied van de kleine zelfstandigen behaalt het Vlaams Blok een score die vrij dicht tegen het West – Vlaams gemiddelde aan ligt. In alle andere socio – professionele categorieën wijken de cijfers vaak zeer sterk af van het West – Vlaams gemiddelde.

Dit brengt ons al meteen op een zeer belangrijk punt. Het Vlaams Blok kan namelijk niet als een traditionele volkspartij bestempeld worden die alle lagen van de bevolking aanspreekt. Daarentegen worden bepaalde maatschappelijke groepen duidelijk disproportioneel meer en ander maatschappelijke groepen disproportioneel minder aangesproken.

 

In welke maatschappelijke groepen tellen de kandidaten van het Vlaams Blok dan een duidelijke oververtegenwoordiging? Van alle partijen scoort het Vlaams Blok het hoogst onder ongeschoolde arbeiders, de categorie ‘zonder beroep’ (oftewel werklozen) en de categorie varia. Verder worden ook nog hoge scores in de categorie geschoolde arbeiders genoteerd maar moet het Vlaams Blok hier wel zijn meerdere in erkennen tegenover de socialistische partij. Het Vlaams Blok scoort dus zeer goed onder arbeiders in het algemeen en dan nog in het bijzonder onder ongeschoolde arbeiders. Een andere categorie waar het Vlaams Blok zeer sterk in scoort zijn degenen ‘zonder beroep’ wat dus synoniem is voor het aantal werklozen. Wat tenslotte zeer opvallend is, is dat het Vlaams Blok in de categorie ‘Varia’ met een score van 26,2% bijna dubbel zo hoog scoort als het West – Vlaams gemiddelde. Dit cijfer behoeft ongetwijfeld verdere uitleg en daarom zijn we op zoek gegaan naar welke factoren dit hoge cijfer verklaren.[195]

Eerst en vooral is het duidelijk dat het aantal huisvrouwen bij het Vlaams Blok zeer sterk vertegenwoordigd is. Onder het totale aantal kandidaten per partij ziet het procentueel aandeel vrouwen er als volgt uit:

 

V.B.

12,2%

Agalev

5,4%

CVP

4,6%

SP

3,3%

VU

7,7%

VLD

3,6%

 

Dit beeld is nog scherper als we het aantal huisvrouwen afzetten tegenover het aantal vrouwen dat zich per partij kandidaat stelt. Op het procentueel aandeel vrouwen per partij komen we in een volgend hoofdstuk nog terug:

 

V.B.

35,4%

Agalev

11,1%

CVP

13%

SP

8,3%

VU

18,6%

VLD

10,3%

 

Dit zeer hoog aantal huisvrouwen onder de kandidaten van het Vlaams Blok vormt al een eerste verklaring voor de uitzonderlijke score die het Vlaams Blok haalt voor de categorie ‘Varia’. Opvallend is dat de VU hierbij op de tweede plaats komt. Hiermee slagen alle Vlaams – nationalistische partijen over de drie verschillende verkiezingen erin om van alle partijen telkens het hoogste aandeel huisvrouwen te behalen.

Daarnaast is het ook zo dat het Vlaams Blok heel wat gepensioneerden onder zijn rangen telt wat overigens ook zal blijken wanneer we de gemiddelde leeftijd van de kandidaten van de verschillende partijen zullen berekenen. Ook dit gegeven vormt een verklaring voor het hoge aandeel ‘Varia’ bij het Vlaams Blok. Hierbij dienen we echter wel wat nadere uitleg te geven. Voor deze socio – professionele analyse zijn we vanuit de filosofie gestart dat het beroep boven alle andere zaken primeert. Dit betekent dat we een aanduiding als ‘gepensioneerde arbeider’ niet onder de categorie van de ‘Varia’ hebben geplaatst maar wel onder de categorie van ‘ongeschoolde arbeiders’. Het was enkel als we de aanduiding ‘gepensioneerd’ kregen, we deze persoon onder de categorie van de ‘Varia’ plaatsten. Deze werkwijze leek ons gerechtvaardigd omdat we in de eerste plaats op zoek gaan naar welke maatschappelijke groepen zich aangetrokken voelen tot een bepaalde politieke partij. Daarenboven wordt telkens nog een apart hoofdstuk ingebouwd die de gemiddelde leeftijd van de partijleden van naderbij analyseert. Op die manier krijgen we dan toch nog een correct beeld of een partij al dan niet veel gepensioneerden onder zijn rangen telde.

 

Wanneer het Vlaams Blok in enkele socio – professionele categorieën onwaarschijnlijk hoog scoort, betekent dit vanzelf dat in bepaalde andere socio – professionele categorieën het Vlaams Blok uitzonderlijk laag moet scoren. Dit is het geval voor de categorieën ‘landbouwers’, ‘ambtenaren’, ‘vrije beroepen’ en ‘studenten’. In deze vier categorieën behaalt het Vlaams Blok telkens de laagste score van alle partijen in West – Vlaanderen. Vooral het uitzonderlijk lage aantal ambtenaren onder de Vlaams Blok – kandidaten lijkt ons zeer opvallend. Hier behaalt het Vlaams Blok maar een score van 26% terwijl het West – Vlaams gemiddelde maar liefst op 45,5% ligt. Ook voor de categorie ‘grote zelfstandigen’ scoort het Blok ondermaats met 0,8% maar in deze socio – professionele categorie tellen de partijen Agalev en SP met 0,5% nog minder kandidaten.

Dit betekent dat, de voor het jaar 2000 nietszeggende categorie van de eigenaars even niet meegerekend, het Vlaams Blok in maar liefst drie van de tien socio – professionele categorieën de hoogste score van alle partijen behaalt terwijl in vier van de tien socio – professionele categorieën het Vlaams Blok de laagste score behaalt. Deze cijfers geven nog maar eens aan in hoeverre het Vlaams Blok wel verschilt van de partij die de VU in 1976 en het VNV in 1938 was en waar in geen enkele socio – professionele categorie uitschieters in positieve of negatieve zin konden genoteerd worden.

 

Hoe moeten deze bevindingen nu geïnterpreteerd worden? Hiervoor is het misschien raadzaam onze resultaten te vergelijken met andere onderzoeken die al gevoerd zijn naar het electoraat naar het Vlaams Blok.

Zo goed als alle onderzoekers komen tot de conclusie dat het Vlaams Blok – electoraat zich kenmerkt door zijn lage opleidingsniveau.[196] Volgens Hans De Witte is het namelijk zo dat laaggeschoolden zich laten kenmerken door een conservatieve mentaliteit op sociaal – cultureel vlak. Deze conservatieve mentaliteit sluit eerder aan bij de conservatieve denkbeelden van het Vlaams Blok.[197] Ook is het zo dat Billiet en anderen al in 1990 een duidelijke correlatie detecteren tussen het niveau van het genoten onderwijs en de houding tegenover migranten, in die zin dat mensen met een lager niveau van onderwijs eerder een negatieve houding innemen tegenover migranten.[198] Dit verklaart bijgevolg ook gedeeltelijk waarom mensen met een lager niveau van opleiding zich eerder aangetrokken voelen tot het xenofobe gedachtegoed van het Vlaams Blok. Opvallend hierbij is ook hoe deze bevindingen inzake opleidingsniveau voor het Vlaams Blok ook perfect gelden voor andere nieuw – rechtse bewegingen in Europa.[199]

Deze vaststellingen inzake het opleidingsniveau van het electoraat van het Vlaams Blok vinden we perfect terug voor ons staal kandidaten van de gemeenteraadsverkiezingen van 2000. Hierin zijn de beroepen met een lage scholingsgraad zoals ongeschoolde arbeiders en huisvrouwen duidelijk oververtegenwoordigd. Beroepen die een zekere scholingsgraad vragen zoals ambtenaren en vrije beroepen zijn daarentegen duidelijk ondervertegenwoordigd. Ook typerend hierbij is natuurlijk het zeer kleine aandeel studenten die het Vlaams Blok weet aan te trekken. Bemerk overigens ook hoe hier het beeld radicaal verschilt met de Volksunie van 1976 die zich liet kenmerken als een volkspartij met licht intellectualistische inslag en waarbij b.v. het aandeel studenten het hoogst lag van alle partijen.

 

Wanneer we specifiek naar beroepscategorieën kijken, moeten we ook hier besluiten dat het beeld van de kandidaten van het Vlaams Blok in grote mate overeenkomt met het beeld van de kiezers van het Vlaams Blok. Voor de gemeenteraadsverkiezing van 2000 konden we nog geen enkele diepgaande sociologische analyse terugvinden maar voor de wetgevende verkiezingen van 1999 hebben we wel informatie inzake beroepscategorieën teruggevonden.[200] Voor deze verkiezingen wordt tot de conclusie gekomen dat er een positieve correlatie bestaat tussen geschoolde arbeiders, ongeschoolde arbeiders en gepensioneerden en het Vlaams Blok electoraat. Een negatieve correlatie wordt teruggevonden voor beroepen uit het hoger kader, bedienden en ambtenaren en zelfstandigen. Ook deze bevindingen worden in onze onderzoeksresultaten grotendeels bevestigd. Arbeiders en gepensioneerden zijn oververtegenwoordigd terwijl ambtenaren en beroepen uit een hoger kader zoals de ambtenaren hogere rang en de vrije beroepen fel ondervertegenwoordigd zijn. Alleen is de negatieve correlatie tussen zelfstandigen en Vlaams Blok kandidaten voor ons onderzoeksstaal minder evident.

 

Het hoge aandeel arbeiders verklaart overigens ook voor een groot stuk waarom het Vlaams Blok in de eerste plaats als een stadspartij moet beschouwd worden. Een partij die een grote aanhang verwerft onder arbeiders zal vanzelfsprekend vooral in stedelijke milieus het sterkst gedijen. Typerend hierbij is tevens dat het Vlaams Blok zeer slecht scoort onder landbouwers. Hierin vallen overigens de gelijkenissen met de socialistische partij op. Ook deze partij scoort al van 1938 tot 2000 zeer goed onder arbeiders en zeer slecht onder landbouwers en ook deze partij scoort duidelijk het best in verstedelijkte gebieden. Overigens blijkt uit onderzoek dat het Vlaams Blok en de Socialistische partij de enige twee partijen zijn die meer kans hebben op een stem naarmate de kiezer een lager beroepsprestige heeft.[201] Het is hierbij wel opvallend dat de verkiezing van 2000 de eerste verkiezing is waarbij de socialistische partij niet meer het hoogste aandeel ongeschoolde arbeiders onder zijn rangen telt. Groot verschil is wel dat de Socialistische partij tegenover het Vlaams Blok in 2000 onder de ambtenaren een score behaalt van 48,1% terwijl het Vlaams Blok in deze categorie maar 26% behaalt. Toch lijkt het erop dat het Vlaams Blok die partij is die erin geslaagd is de voorbije jaren te ‘infiltreren’ in een maatschappelijke groep, namelijk de ongeschoolde arbeiders in de hoog - verstedelijkte gebieden in Vlaanderen, die voordien vooral het exclusieve terrein van de socialistische partij was. Op de dieperliggende verklaring van deze evolutie gaan we dieper in in ons algemene besluit.

 

Interessant is ook even de vergelijking te maken tussen de kandidaten van het Vlaams Blok en de kandidaten van Agalev. Beide partijen zijn vrij recent en zijn er in de voorbije 20 jaar in geslaagd zich te ontplooien tot volwaardige politieke partijen die een noemenswaardig deel van het electoraat in Vlaanderen weten aan te spreken. Het zijn natuurlijk ook net deze partijen die in ons onderzoeksstaal van 2000 nieuw zijn tegenover ons onderzoeksstaal van 1976. Tevens laten beide partijen zich kenmerken als typisch stedelijke partijen.

Niettegenstaande deze gelijkenissen worden op socio – professioneel gebied toch vaak zeer tegenstrijdige resultaten geboekt voor beide partijen. Zo blijkt uit onze socio – professionele gegevens dat waar het Vlaams Blok de partij is met het laagste aandeel ambtenaren en studenten, Agalev de partij is met het hoogste aandeel ambtenaren en studenten. Net het omgekeerde geldt voor de categorie ‘Varia’ waar Agalev de laagste score en het Vlaams Blok de hoogste score in behaalt. Gelijkaardige resultaten zijn er te noteren voor het aandeel arbeiders. Terwijl het Vlaams Blok hier zeer hoog in scoort, behaalt Agalev zowel voor de geschoolde als ongeschoolde arbeiders resultaten die onder het West – Vlaams gemiddelde liggen. Over het algemeen laat Agalev zich dus kenmerken door kandidaten met een hogere opleiding, terwijl voor het Vlaams Blok net het omgekeerde het geval is.

Hiermee wordt terug bevestigd wat Billiet en Swyngedouw al in 1995 onderzochten.[202] Zij stellen aan de hand van een uitgebreide reeks interviews dat het profiel van de Agalev – kiezer het sterkst afwijkt van dat van de Vlaams Blok – kiezer. In tegenstelling tot de Vlaams Blok kiezer heeft de Agalev – kiezer bijna geen negatieve gevoelens tegenover migranten, vinden ze het blanke ras niet superieur, zijn ze weinig autoritair, weinig of niet materialistisch, verwerpen ze vlug de traditionele seksepatronen en hebben ze in geringere mate een gevoel van onveiligheid.[203] Het is dan ook niet verwonderlijk dat maatschappelijke groepen die het Vlaams Blok en Agalev aanspreken beiden heel sterk uiteen liggen. Zo laat het Agalev – electoraat zich opmerken als de partij met de hoogste opleiding terwijl voor het Vlaams Blok net het omgekeerde het geval is. Tevens is Agalev de partij waarbij onder de kiezers het hoogste aantal leidinggevende beroepen te noteren valt, voor het Vlaams Blok is terug net het omgekeerde waar. Het Vlaams Blok zelf laat zich daarentegen kenmerken als de partij met het hoogste aantal handarbeiders terwijl nu net voor Agalev het omgekeerde waar is.[204]

 

2) De volksunie

 

Voor de VU zijn we inzake sociale samenstelling heel wat slechter ingelicht dan voor het Vlaams Blok. Blijkbaar spreekt de markante electorale opgang van het Vlaams Blok in de jaren negentig onderzoekers meer tot de verbeelding dan een in elkaar stuikende Volksunie. Toch hebben we vaak in de marge van het onderzoek naar het Vlaams Blok ook wat informatie over de VU kunnen inwinnen. Daarnaast is het eveneens zo dat we een beroep konden doen op enkele studies die peilen naar de sociologische achtergrond van alle partijen.[205] Ook uit een vergelijking tussen deze studies en onze socio – professionele resultaten zal blijken dat de meeste bevindingen inzake het VU – electoraat en de VU – kandidaten gelijklopend zijn.

Zo blijkt uit sociologische studies dat de VU meer dan gemiddeld scoort onder bedienden en leidinggevende beroepen. Lage waarden worden daarentegen genoteerd voor de zelfstandigen en de werklozen.[206] Deze resultaten worden in hoge mate bevestigd voor ons staal VU – kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezing van 2000. De VU is hierin de partij die het minst werklozen onder zijn rangen telt en ook voor het aantal zelfstandigen worden waarden onder het West – Vlaams gemiddelde genoteerd, hoewel dit minder uitgesproken is als voor het aantal werklozen. Inzake het aantal bedienden neemt de Volksunie de tweede plaats van alle partijen in na Agalev. Enkel inzake leidinggevende beroepen kunnen we niet meteen een bevestiging vinden van de resultaten van Billiet en Swyngedouw. In de socio – professionele categorieën zoals de ambtenaren hogere rang en de vrije beroepen waarin je deze leidinggevende beroepen meest kunt verwachten, vinden we niet meteen een duidelijke oververtegenwoordiging onder de VU – kandidaten.

 

Opvallend is ook dat de enige categorieën waarin de VU in 1976 wat kon uitblinken, namelijk studenten en huismoeders anno 2000 telkens bij andere partijen veel beter vertegenwoordigd zijn. Zowel Agalev als de Socialistische Partij hebben een hoger aandeel studenten dan de VU en zoals we al zagen heeft het Vlaams Blok veruit het hoogste aandeel huisvrouwen. Toch slaagt de VU er hierin nog altijd in met 7,7% de tweede plaats na het Vlaams Blok te veroveren.

Toch denken we dat, niettegenstaande deze lichte verschuivingen, we mogen stellen dat onze belangrijkste conclusie over de sociale samenstelling van de VU - kandidaten tijdens de gemeenteraadsverkiezing van 1976 nog altijd voor de verkiezingen van 2000 geldig is. Ook in 2000 laat de VU zich namelijk kenmerken als een volkspartij bij uitstek. Ook voor 2000 is er geen enkele socio – professionele categorie waar de VU disproportioneel hoog of laag in scoort.

 

B. Opsplitsing naar socio – economische regio

 

 

 

On. Arb.

Ge .arb.

Landb.

Ambt.

Kl zelf.

Gr zelf.

Vrije Ber.

Eig.

Stud.

Z.B.

Varia

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B

Gem.

9,9%

4,7%

5,9%

43,5%

9,6%

3,4%

2,9%

0%

4,2%

0,6%

15,3%

 

Blok

23,5%

9,8%

0%

21,6%

12,7%

2%

2,9%

0%

0%

1%

26,5%

 

Kath.

3,9%

3%

12,5%

47,8%

8,8%

3,6%

3,6%

0%

2%

0,2%

14,6%

 

SP

19,2%

7,9%

0,2%

42,2%

6,2%

0,7%

1,1%

0%

5,3%

1,1%

16,1%

 

VLD

5,5%

3,2%

8,4%

32,7%

16,1%

8,9%

3,9%

0%

4,7%

0,8%

15,8%

 

Aga

6,5%

3,3%

0,8%

57,9%

6,5%

0,4%

2,4%

0%

9,4%

0,8%

11,9%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A

Gem.

10,3%

3,7%

1,7%

48,3%

10,4%

2,2%

3,5%

0%

5%

0,7%

14,2%

 

Blok

23%

5,7%

0%

27,2%

12,8%

0,4%

0,4%

0%

1,9%

2,3%

26,4%

 

Kath.

4%

2,3%

6,1%

54,8%

9,4%

3,5%

5,9%

0%

2,1%

0%

11,9%

 

SP

15,6%

5,6%

0%

54,9%

5,8%

0%

1,7%

0%

4,7%

0,6%

11,1%

 

VLD

5,1%

3,7%

0,7%

40,1%

21,3%

7%

6,3%

0%

4%

0%

11,8%

 

Aga

7,3%

1,9%

0,3%

56,9%

7%

0,6%

3,2%

0%

11,7%

1,3%

9,8%

 

Hier hebben we onze socio – professionele gegevens terug opgesplitst naar verschillende socio – economische regio’s. Op basis van de tellingen van het NIS werden dezelfde drie socio – economische regio’s onderscheiden als voor de gemeenteraadsverkiezing van 1976[207]. Namelijk:

 

A: Centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties en gemeenten met sterke morfologische verstedelijking

B: Gemeenten met matige morfologische verstedelijking

C: Gemeenten met zwakke morfologische verstedelijking en rurale gemeenten

 

We hebben er echter voor geopteerd om de gemeenten van categorie C niet op te nemen omdat zowel voor Agalev, de VU als het Vlaams Blok het aantal kandidaten niet representatief genoeg was om bindende uitspraken aan vast te koppelen. Bijgevolg werden de gegevens enkel nog opgesplitst naar de ‘Gemeenten met matige morfologische verstedelijking’ en ‘Centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties en gemeenten met een sterke morfologische verstedelijking’. Voor de VU, die er voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 maar in negen West – Vlaamse gemeenten meer in slaagt een enkelvoudige lijst in te dienen, werden de socio – professionele gegevens in het algemeen niet meer opgesplitst volgens socio – economsiche regio.[208]

 

Uit bovenstaande tabel kunnen volgens ons twee interessante zaken geleerd worden. Eerst en vooral is er geen enkele partij die erin slaagt, naar gelang de socio – economische regio’s, opvallende verschillen te laten optekenen tegenover de algemene gemiddeldes. Enige uitzondering hierop vormt het aandeel van de werklozen bij het Vlaams Blok. Het is duidelijk dat het Vlaams Blok er vooral in de sterk verstedelijkte gemeenten in slaagt redelijk wat werklozen onder zijn kandidaten op te tellen. Toch gaat het ook hier maar om een lichte afwijking tegenover de algemene gemiddeldes. Neem daarbij dat het staal van Vlaams Blok kandidaten ook niet zo uitgebreid is en het wordt al snel duidelijk dat we heel voorzichtig moeten zijn hieruit al te voorbarige conclusies te trekken.

Belangrijkste conclusie lijkt ons dat het Vlaams Blok, in tegenstelling tot het VNV in 1938, er dus niet in slaagt om zich op socio – professioneel gebied te transformeren naar gelang de socio – economische regio’s waarin geopereerd wordt.

 

 

4. Gender en leeftijd

 

1) Gender

 

 

M

V

V.B.

65,4%

34,6%

VU

58,7%

41,3%

Agalev

51,5%

48,5%

CVP

64,3%

35,7%

SP

60,4%

39,6%

VLD

65%

35%

 

In bovenstaande tabel werden de kandidaten van alle partijen uitgesplitst volgens geslacht. De tegenstelling die we in onze socio – professionele analyse al aanhaalden tussen het Vlaams Blok en Agalev komt ook hier in onze genderanalyse duidelijk naar voor. Zoals wat in de lijn van de verwachtingen lag telt het Vlaams Blok het hoogste aandeel mannen onder zijn kandidaten, terwijl Agalev het hoogste aandeel vrouwen in zijn rangen telt. Zowel in de algemene literatuur over extreem – rechts als in specifieke studies over het Vlaams Blok – electoraat komt naar voor dat er een grotere affiniteit bestaat tussen extreem – rechts en het Vlaams Blok en mannen.[209] Toch blijkt uit onze cijfers eveneens dat deze oververtegenwoordiging van mannen onder de Vlaams Blok – kandidaten niet overschat mag worden. De resultaten van het Vlaams Blok liggen zeer dicht bij de resultaten van de VLD en CVP, wat het zogenaamde typische ‘mannenkarakter’ van het Vlaams Blok toch wat relativeert.

Wat verder opvalt is dat de VU zijn koppositie uit 1976 verliest aan Agalev. In 1976 behaalde de VU nog het hoogste aantal vrouwen op zijn lijsten maar in 2000 moet deze koppositie duidelijk aan Agalev overgelaten die er als enige partij in slaagt net geen gelijke verdeling tussen het aantal vrouwelijke en mannelijke kandidaten te vinden. Hierdoor wordt de VU in 2000 de tweede partij op gebied van gender. Opvallend is ook dat de Socialistische partij die in 1976 nog geboekstaafd staat als de minst vrouwvriendelijke partij in de periode tussen 1976 en 2000 blijkbaar erin geslaagd is een hoog aantal vrouwen aan zijn lijsten toe te voegen. Hierdoor komt de SP op het vlak van gender op de derde plaats na de VU en Agalev.

 

2) Leeftijd

 

V.B.

46.1

VU

42.7

Agalev

40.5

CVP

44.3

VLD

43.8

SP

42.5

 

Deze tabel geeft per partij de gemiddelde leeftijd van alle kandidaten weer. De cijfers na de punten slaat telkens op het aantal maanden.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[176] HOLVOET (L.), De nieuwe politieke kaart van België, in: Res Publica, XVIII, 1976, 3-4, p. 455.

[177] DE WEVER (B.) en SEBERECHTS (F.), Vlaams – nationalistische partijen, in: DE SCHRIJVER (R.), DE WEVER (B.) e.a. (red.), Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998.

[178] SEBERECHTS (F.), Vlaams Blok (VB), in: DE SCHRIJVER (R.), DE WEVER (B.) e.a. (red.), Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998.

[179] Zie hiervoor o.a. GIJSELS (H.), e.a., Het Vlaams Blok 1938 – 1988: het verdriet van Vlaanderen, EPO, Berchem, 1989, 172 p., CLAES (E.), De opkomst van de extreemrechtse ideologie: een vergelijkende studie tussen de jaren dertig en heden, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1993, 125 p. (vakgroep politieke wetenschappen), zie in dit verband ook: SWYNGEDOUW (M.), De sociale ruimte hertekenen. Een gevalstudie aan de hand van de constructie van de bedreigende immigrant in Vlaanderen 1930/1980, in: Res Publica, XXXVII, 2, 1995, pp. 227 – 247. In dit artikel verdedigt Swyngedouw de stelling dat er een duidelijke rode draad is waar te nemen tussen het discours dat het Vlaams Blok gebruikt ten opzichte van de ‘vijandige’ Moslim en het discours dan het VNV in de jaren dertig hanteerde tegenover de ‘bedreigende’ Jood. Volgens Swyngedouw doen beide partijen een beroep op culturele verschillen tussen volkeren om discriminatie te rechtvaardigen en de bevoorrechte behandeling van de eigen etnie te verantwoorden.

[180] SEBERECHTS (F.), Vlaams Blok (VB), in: DE SCHRIJVER (R.), DE WEVER (B.) e.a. (red.), Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998.

[181] SEBERECHTS (F.), De Vlaams-nationale partijen in de gemeenteraadsverkiezingen na de Tweede Wereldoorlog, in: Handelingen van het colloquium ‘De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek (1890-1970), Brussel, Gemeentekrediet, 1994, p. 287.

[182] DE WEVER (B.) en SEBERECHTS (F.), Vlaams – nationalistische partijen, in: DE SCHRIJVER (R.), DE WEVER (B.) e.a. (red.), Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998.

[183] SEBERECHTS (F.), Volksunie (VU), in: DE SCHRIJVER (R.), DE WEVER (B.) e.a. (red.), Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998.

[184] Zie hiervoor onder meer de werken van Billiet, Swyngedouw, Carton en De Witte die we in onze bibliografie hebben opgenomen.

[185] In dit geval deden we op een beroep op: ‘Uitslagen van de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van 4 oktober 2000’, De Standaard, 05-10-2000.

[186] HALLEUX (J.M.), DERWAEL (F.) en MÉRENNE-SCHOUMAKER (B.), Typologie van de Belgische gemeenten naar verstedelijkingsgraad, in: Algemene Volks – en Woningtelling op 1 maart 1991, Monografie nr. 11A 1998, NIS, pp. 131 – 157

[187] Welke gemeenten concreet bedoeld worden met ‘centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties’ valt ook na te lezen in het reeds aangehaalde artikel, uitgegeven door het NIS, maar voor het gemak en de duidelijkheid van interpretatie geven we hier even alle ‘centrale gemeenten van de belangrijkste agglomeraties’ mee: Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Leuven, Oostende, Roeselare, Sint –Niklaas, Mechelen, Turnhout en Kortrijk

[188] FANIEL (J.), L’extrême droite après les scrutins de 1999 et 2000. Représentation électorale et implantation, Brussel, CRISP, 2001, p. 62.

[189] SWYNGEDOUW (M.),De factor immigratie bij de Vlaamse gemeenteraadsverkiezingen, in: Handelingen van het colloquium ‘De gemeenteraadsverkiezingen en hun impact op de Belgische politiek (1890-1970), Brussel, Gemeentekrediet, 1994, p. 521.

[190] FANIEL (J.); op.cit., p. 42.

[191] Zie in dit verband onder meer : BILLIET (J.), CARTON (A.), HUYS (R.), Een sociologische verklaring voor xenofobie in België, in: Tijdschrift voor Sociologie, XI, 5-6, 1990a., p. 461.

[192] MAYER (N.), Vote front national et malaise urbain, in: Res Publica, XXXVII, 1995, 2, p. 194.

[193] Zie hier voor : ELCHARDUS (M.), DESCHOUWER (K.), PELLERIAUX (K.) en STOUTHUYSEN (P.), Hoe negatief kan vrijheid zijn? Ongeloof, vrijzinnigheid en populistische ontvoogding, in: SWYNGEDOUW (M.), BEERTEN (R.), BILLIET (J.) en CARTON (A.), Kiezen is verliezen, Acco, Lueven, 1993, pp. 27 – 41.

[194] Voor de concrete uitwerking hiervan: zie BIJLAGE 7

[195] Voor alle duidelijkheid noteren we hier nogmaals welke beroepen we onder de noemer ‘varia’ plaatsen: doorhaler, gemeenteraadslid – burgemeester – volksvertegenwoordiger – senator, gepensioneerde, huishoudster, mindervalide, oud koloniaal, oudstrijder, propagandist,

[196] zie hiervoor onder andere: BILLIET (J.) en SWYNGEDOUW (M.), De keuze tussen groen en extreem – rechts in Vlaanderen. Sporen van een nieuwe breuklijn, in: Res Publica, 1995, 2, p. 251.

[197] DE WITTE (H.), Waarom stemmen kiezers voor het Vlaams Blok?, in: De Nieuwe Maand, 1992, 1, p. 21.

[198] BILLIET (J.), CARTON (A.), HUYS (R.), Een sociologische verklaring voor xenofobie in België, in: Tijdschrift voor Sociologie, XI, 5-6, 1990a., p 443.

[199] Zie in dit verband ondermeer JAGODZINSKI (W.), FRIEDRICHS (J.) en DÜLMER (H.), Urban conflict and voting patterns. Some tentative generalizations from the last state election in Hamburg, in: Res Publica, XXXVII, 2, 1995, p. 182.

[200] BILLIET (J.) en DE WITTE (H.), Wie stemde in juni 1999 voor het Vlaams Blok en waarom?, in: Tijdschrift voor sociologie, 2001, XXII, 1, pp. 5 – 37.

[201] BEERTEN (R.), BILLIET (J.), CARTON (A.), en SWYNGEDOUW (M.), Kiezen is verliezen, Acco, Leuven, 1993, p. 20.

[202] BILLIET (J.) en SWYNGEDOUW (M.), De keuze tussen Groen en Extreem Rechts in Vlaanderen. Sporen van een nieuwe breuklijn, in: Res Publica, XXXVII, 2, 1995, pp. 247- 268.

[203] BILLIET (J.) en SWYNGEDOUW (M.), art. cit., p. 248.

[204] BILLIET (J.) en SWYNGEDOUW (M.), art. cit., p. 251.

[205] Een voorbeeld hiervan vormt het boek: SWYNGEDOUW (M.), BEERTEN (R.), BILLIET (J.) en CARTON (A.), Kiezen is verliezen, Acco, Lueven, 1993, 255p.

[206] BILLIET (J.) en SWYNGEDOUW (M.), De keuze tussen Groen en Extreem Rechts in Vlaanderen. Sporen van een nieuwe breuklijn, in: Res Publica, XXXVII, 2, 1995, p. 251.

[207] HALLEUX (J.M.), DERWAEL (F.) en MÉRENNE-SCHOUMAKER (B.), Typologie van de Belgische gemeenten naar verstedelijkingsgraad, in: Algemene Volks – en Woningtelling op 1 maart 1991, Monografie nr. 11A 1998, NIS, pp. 131 – 157

[208] Het betreft hier volgende gemeenten: Tielt, Roeselare, Izegem, Ingelmunster, Oostende, Gistel, Koekelare, Oostkamp en Brugge. In Kortrijk werd er in geslaagd nog een alliantie met de VLD aan te gaan.