Een electorale en socio - professionele analyse van het vlaams–nationalisme in West–Vlaanderen, 1938–1976–2000. (Jeroen Adam)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

A. PROBLEEMSTELLING

 

Wanneer men een politiek-ideologische beweging in de breedte wil begrijpen, moet men naast een onderzoek naar de institutionele partijstructuren en de ideologische grondslagen eveneens onderzoeken in hoeverre deze politiek-ideologische stroming een voedingsbodem vindt in bepaalde lagen van de bevolking. Daarom is al vanaf de opkomst van het fascisme in de jaren dertig de vraag welke bevolkingsgroepen deze politieke beweging aantrok een twistappel onder historici, politologen, journalisten en sociologen. Deze controverse woedde ook na de tweede wereldoorlog verder tot op vandaag. Aan de basis van dit geschil liggen zowel ideologische als puur historisch-technische redenen. Op deze manier werd, met betrekking tot dit fenomeen, in de loop van de tijd een indrukwekkende hoeveelheid literatuur verzameld.[1]

Het valt op dat dit debat zich toespitst op Italië en Duitsland, en dan in hoofdzaak nog op Duitsland waar het fascisme in zijn meest agressieve vorm optrad. Dit zijn dan ook landen waar de extreem-rechtse regimes er in slaagden de volledige staatsmacht te veroveren. Zeer zelden worden landen onderzocht waar extreem-rechtse partijen in de jaren dertig eveneens opgang maakten maar er niet in slaagden de staatsmacht te veroveren. Een typevoorbeeld hiervan vormt Vlaanderen waar het VNV in de jaren dertig niet onaanzienlijke electorale scores behaalde met een nationalistisch en een, op zijn minst, op fascistische ideeën geïnspireerd politiek programma. De interne evolutie en ideologische achtergronden van deze partij werden al vrij uitvoerig onderzocht maar de vraag aan welke lagen of klassen in de bevolking deze partij haar tijdelijke opgang te danken heeft werden bijna nooit diepgaand onderzocht. Dit valt o.a. af te leiden uit het artikel dat J. Tollebeek publiceerde in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging.[2] Hieruit blijkt dat de geschiedschrijving van het Vlaams-nationalisme en de Vlaamse Beweging tijdens het interbellum voor het merendeel bestaat uit beschrijvende werken zoals biografieën van vooraanstaande persoonlijkheden, een geschiedenis van het VNV in een bepaald arrondissement, ideologische studies… Onderzoek dat zich daarentegen expliciet situeert op het raakvlak tussen politieke geschiedenis en sociale geschiedenis is voor deze periode vrijwel onbestaand.

Niettegenstaande dit gebrek aan onderzoek komen er toch in verschillende historische werken aanduidingen voor die een oordeel vellen over de socio-economische robotfoto van de typisch Vlaams-nationalistische kiezer. Dit gebeurt meestal zonder zich te steunen op uitgebreid cijfermateriaal. De Vlaams - nationalistische kiezer wordt hierbij altijd gezien als afkomstig uit de lagere middenklassen en plattelands. Een kenmerkend voorbeeld hiervan vormt het standaardwerk van E. Witte ‘Politieke geschiedenis van België’ waarin gesteld wordt dat ‘De ruk naar rechts (in de jaren ’30) goed aansloeg bij de overwegende katholieke en Vlaamsgezinde, vaak door de crisis getroffen kleine burgers, boeren en intellectuelen.”[3]  Ook in artikels of boeken die zich enkel concentreren op extreem-rechts in de jaren dertig komt het beeld naar voor dat zowel Rex als VNV hun aanhang uitsluitend vonden bij de lage middenklasse die voor het grootste deel uit kleine middenstanders bestond.[4]

 

Dit beeld kan een typische exponent genoemd worden van de, sinds de jaren tachtig, alsmaar meer in twijfel getrokken ‘middenstandsthese’ die lang het debat over de sociologie van extreem-rechts heeft bepaald. In deze these wordt gesteld dat het fascisme zijn opgang te danken heeft aan de radicalisatie van de middenklassen in de maatschappij. De hoofdidee bestaat eruit dat in de economische crisis van de jaren dertig de middenklassen in de maatschappij gekneld raakten tussen een zich organiserend proletariaat en het grootkapitaal. De enige weg hieruit voor de middenklassen was te kiezen voor het fascisme.

Vanaf de jaren tachtig werd dit beeld echter alsmaar meer gecontesteerd en ook in de weinige specifieke studies die gevoerd werden omtrent de socio-professionele achtergrond van het VNV wordt deze middenstandsthese sterk in twijfel getrokken. Zowel De Wever als Strikwerda benadrukken hierbij dat het VNV een niet onaanzienlijke aanhang kende onder de arbeidersklasse en dat de visie alsof het VNV hoofdzakelijk bestond uit de ‘middenklasse’ van de bevolking op zijn minst in vraag kan gesteld worden.[5] Het is echter zo dat beide auteurs hiervoor op cijfermateriaal steunen dat beperkt is in omvang en daardoor kan hun resultaat maar moeilijk geëxtrapoleerd worden naar geheel Vlaanderen. Ook in enkele thesissen konden we wat informatie halen omtrent de sociale achtergronden van de Vlaams – nationalistische partijmilitant. Ook Vankeersbilck ziet in zijn onderzoek over Tielt tijdens het interbellum een opvallend stevige aanhang van het Vlaams – nationalisme onder arbeiders.[6]

Boels en Rossie vinden daarentegen voor respectievelijk het arrondissement Gent – Eeklo en het arrondissement Ieper wel een bevestiging van het kleinburgerlijk middenstandskarakter van het VNV.[7]

 

Startend vanuit deze controverse hoop ik via een eerste facet van mijn thesis een aanvulling te bieden op het weinige onderzoek dat hier rond reeds gevoerd werd en waardoor het begrip van de opgang van de Vlaams-nationalisten tijdens de jaren dertig beter begrepen kan worden. We stellen dus wel degelijk ‘beter begrepen’ want het is duidelijk dat een uiterst complex fenomeen als de verrechtsing van de maatschappij in de jaren dertig nooit volledig kan worden gevat aan de hand van geaggregeerde data die peilen naar de sociologische achtergronden van de Vlaams – nationalistische partijmilitant. Eerst en vooral zijn dergelijke geaggregeerde data onvermijdelijk een vervlakking van de werkelijkheid doordat gefixeerd wordt op het grote geheel in plaats van op de individuele militant. Tevens biedt een onderzoek naar deze sociologische kenmerken geen antwoord op de vraag naar de intenties van personen die zich inzetten voor die bepaalde politiek – ideologische beweging.[8]

Een andere, zeker even belangrijke nuance, moet echter nog aangebracht worden, in die zin dat je als onderzoeker onvermijdelijk moet selecteren in wat je analyseert. Een mens kan enkel begrepen worden in zijn meest brede context door rekening te houden met zijn cultureel, sociaal, economisch, intellectueel…kapitaal. Het spreekt voor zich dat het onmogelijk is al deze facetten in rekening te brengen. Voor deze thesis werden volgende zaken onderzocht: beroep, geslacht en leeftijd. Deze selectie heeft meteen tot gevolg dat andere belangrijke zaken zoals intelligentie, economisch vermogen, socio – culturele positionering in een dorpsgemeenschap… niet in rekening worden gebracht. Het spreekt voor zich dat deze thesis enkel kan gezien worden als een bouwsteen in een breder geheel. Daarom kan men de verklaring van een bepaald fenomeen, in dit geval socio-professionele rekrutering van het Vlaams-nationalisme, nooit volledig toeschrijven aan één primaire oorzaak zoals de socio-economische afkomst. De mens kan in de keuze van een bepaalde politieke beweging nooit gedetermineerd worden door één of enkele causale factoren. Wat echter wel kan geanalyseerd worden, is in hoeverre bepaalde kenmerken van een mens de kans tot toetreding tot die bepaalde politieke beweging verhogen waardoor het begrip van die welbepaalde politieke beweging op zijn beurt verhoogd wordt.

 

Deze noodzakelijke vernauwing van selectiecriteria heeft daarentegen als voordeel dat wel kan gewerkt worden met grote groepen, wat de wetenschappelijke onderbouw ongetwijfeld verstevigt. In tegenstelling tot de onderzoeken die we al hebben aangehaald, brengen we voor deze thesis de gehele provincie West – Vlaanderen in rekening waardoor onze onderzoeksresultaten ongetwijfeld aan wetenschappelijke waarde stijgen. Zo werden voor de gemeenteraadsverkiezing van 1938 voor de katholieken, de socialisten, de liberalen, de Vlaams-nationalisten en Rex samen maar liefst 3176 kandidaten en 8524 intekenaars van zogenaamde ‘peterslijsten’ geteld. Hierbij maken we al meteen de opmerking dat het dus wel degelijk om actieve kandidaten van een partij of intekenaars van een peterslijst gaat en dat dit niet hetzelfde is als de kiezers van een partij.

 

Een andere beperking in mijn onderzoek bestaat in de geografische afbakening. Als casusgebied koos ik de provincie West-Vlaanderen om pragmatische redenen, uit tijdsgebrek kan men nu eenmaal niet geheel Vlaanderen onderzoeken. Deze afbakening brengt echter met zich mee dat de specificiteit van die welbepaalde locatie ervoor zal zorgen dat de bekomen resultaten niet zomaar geëxtrapoleerd kunnen worden naar geheel Vlaanderen. Zo kenmerkt West-Vlaanderen zich onder meer door zijn landelijk – agrarisch karakter en daarmee gepaard gaande trage opgang van het socialisme en daensisme, wat ongetwijfeld zijn invloed heeft op de socio-professionele rekrutering van het Vlaams-nationalisme. Ook kent West-Vlaanderen een eigen historische affiniteit met het Vlaams-nationalisme. Typerend hierin is het ‘West-Vlaams particularisme’ dat zeker op het einde van de 19de eeuw manifest aanwezig was en zich kenmerkte door het West-Vlaamse dialect, het belang van colleges waar Vlaamsgezinde priesters een stuwende kracht in waren, het ultramontisme, het afgezonderde karakter van de provincie…[9] Dit katholiek karakter van het Vlaams - nationalisme in West – Vlaanderen zal overigens ook nog in de jaren dertig een aanzienlijke rol van betekenis vervullen. Dit zorgt ervoor dat de onderzoeksresultaten voor West-Vlaanderen niet zomaar kunnen geëxtrapoleerd worden naar de rest van Vlaanderen. Deze onderzoeksresultaten kunnen namelijk enkel volledig begrepen worden tegen de achtergrond van de socio-economische en culturele kenmerken van de streek waarin ze behaald werden.

 

Ongetwijfeld zal de lezer al vanuit de titel opgemerkt hebben dat onderhavige studie zich echter niet beperkt tot de jaren dertig en dat ook in 1976 en 2000 een staal werd genomen van de socio-professionele achtergrond van de Vlaams-nationalistische partijmilitant. Ongetwijfeld vraagt deze werkwijze een verantwoording.

We willen duidelijk benadrukken dat we er zeker niet van uitgaan dat Vlaams-nationalisme één pot nat is die over dezelfde kam kan geschoren worden. We zijn er ons sterk van bewust dat we in de jaren dertig, de jaren zeventig en 2000 wel degelijk te maken hebben met verschillende vormen van Vlaams-nationalisme die soms weinig met elkaar gemeen hebben en die eveneens in een andere maatschappij gedijen. Toch hebben het VNV, de VU en het Vlaams Blok op zijn minst het volgende gemeenschappelijk, alle drie de partijen namen en nemen een kritische houding aan tegenover de Belgische staat vanuit een Vlaamsgezind en nationalistisch perspectief. Volgens ons is het net interessant hoe onder deze gemeenschappelijke politieke overtuiging verschillende partijen schuil gaan die in een verschillende tijd opereren. Het was voor ons dan ook een intellectuele uitdaging te onderzoeken in hoeverre deze partijen telkens andere of dezelfde lagen in de bevolking weten aan te trekken.

De waarde van het in rekening brengen van de jaren 1976 en 2000 bestaat dus in het lange-termijn perspectief. Het is ongetwijfeld zo dat ons onderzoek, zeker voor 2000, eigenlijk volledig achterhaald is omdat tegenwoordig vanuit sociologische en politologische hoek methodes worden gehanteerd om kiesintenties te peilen die veel fijnmaziger zijn dan de geaggregeerde data die wij zullen gebruiken.[10] In deze hedendaagse werken wordt vooral gebruik gemaakt van interviews die afgenomen zijn bij representatieve stalen van de Vlaamse bevolking en waarvan in de politieke wetenschappen algemeen wordt gesteld dat ze te verkiezen zijn boven geaggregeerde data.[11] In feite gaat het hier om het onderscheid tussen de ecologische benadering die wij hanteren en  die het kiesgedrag bestudeert binnen geografische omschrijvingen en de socio – culturele analyse die individuele houdingen en motivaties ontleedt. Om deze individuele houdingen en motivaties te achterhalen bieden interviews  namelijk een veel beter inzicht in de werkelijke motivatie van het kiesgedrag.[12] Daarenboven worden in het eigentijdse onderzoek vaak complexe statistische bewerkingen gebruikt die ongetwijfeld hun nut en waarde hebben maar die ik in deze thesis eveneens niet heb geïntegreerd wegens gebrek aan inzicht in de statistische bewerkingen. In die zin zal mijn analyse van het jaar 2000 en in mindere mate van het jaar 1976 op zich waarschijnlijk niet zo veel bijdragen tot de algemene kennis van kiesintenties en kiesmotivaties in het huidige politieke landschap.

 

Waar ik wel van overtuigd ben is dat mijn aanpak het mogelijk maakt een lange-termijn perspectief te hanteren en dat, mits de juiste hoeveelheid historische kritiek, er een vergelijking kan gemaakt worden tussen het Vlaams-nationalisme van de jaren dertig, zeventig en 2000. Dit is een dimensie waarbij de studies die gebruik maken van het interview als onderzoeksmethode noodzakelijk aan moeten voorbij gaan omdat voor de jaren dertig geen interviews meer kunnen afgenomen worden. In die zin denk ik dan ook dat mijn onderzoek toch een bijdrage zal kunnen leveren aan het huidig politiek onderzoek  naar kiesintenties doordat een lange-termijn perspectief wordt gehanteerd waar sociologen en politologen aan voorbij gaan. We hopen dat dit perspectief waarbij de tijdsdimensie centraal staat tot waardevolle inzichten kan leiden en eventueel een verhelderend licht kan werpen op zowel het heden als het verleden. In de mogelijkheden van deze aanpak worden we overigens gesteund door M. Swyngedouw, één van de meest vooraanstaande onderzoekers op gebied van kiesintenties in het huidige Vlaanderen. Hij stelt:

 

‘Historici manen aan tot voorzichtigheid wanneer de huidige tijd wordt vergeleken met de jaren dertig. Ze hebben daarin overschot van gelijk. Nochtans kan alleen uit de studie van de verschilpunten en de overeenkomsten (soms) een beter begrip ontstaan van wat er nu gebeurt.’[13]

 

De centrale onderzoeksvraag die bijgevolg aan de basis van deze thesis ligt kan dus als volgt samengevat worden: Hoe ziet de socio-professionele achtergrond van de Vlaams-nationalistische partijmilitant in West – Vlaanderen er uit in 1938, 1976 en 2000 en in hoeverre vallen er hierin al dan niet parallellen waar te nemen?

We hopen met dit werkstuk hierop een overtuigend antwoord te kunnen geven.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Voor een klein stukje van deze uitgebreide verzameling literatuur met betrekking tot dit fenomeen, zie: Bibliografie – Interbellum – Internationaal

[2] TOLLEBEEK (J.), Historiografie, in: DE SCHRIJVER (R.), DE WEVER (B.) e.a. (red.), Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998.

[3] WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.) en MEYNEN (A.), Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard uitgeverij NV, 1997, p. 210.

[4] Zie onder meer CARPINELLI (G.), Belgium, in: WOOLF (S.J.) (ed.), Fascism in Europe, Londen, Methuen, 1981, p. 295.

[5] DE WEVER (B.), Vlag, groet en leider. Geschiedenis van het Vlaams Nationaal Verbond, Gent, R.U.G. (onuitgegeven doctoraatsverhandeling), 1992, p. 620. (vakgroep Nieuwste geschiedenis) STRIKWERDA (C.), Corporatism and the lower middle classes: Interwar Belgium,in: KOSHAR (R.) Splintered classes, politics and the lower middle classes in interwar Europe, New York - London, Holmes & Meier, 1990, p. 222.

[6] VANKEERSBILCK (J.), Tielt in het interbellum, bijdrage tot de studie van de Eerste Wereldoorlog en van de bewogen tussenoorlogse periode 1914 – 1940, Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1981, (vakgroep Nieuwste Geschiedenis), p. 506.

[7] BOELS (E.), Het VNV in het arrondissement Gent – Eeklo 1932 – 1940, Gent, R.U.G. (onuitgeven licentiaatsverhandeling), 1976, (vakgroep Nieuwste Geschiedenis), p. 92. en ROSSIE (J.), Het Vlaams-nationalisme in het arrondissement Ieper vanaf 1918 tot en met WOII, Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1993, (vakgroep Nieuwste Geschiedenis), p. 142.

[8] Zie in dit verband ook de opmerking van D.D. Roberts: “Conversely, if we are to improve our understanding of Italian fascism, it is not enough to continue asking the same questions about social composition – through local studies, for example. It is more important that we establish a more flexible framework for explaining what the petty bourgeois elements in fascism were trying to accomplish” (D.D.) ROBERTS, Petty Bourgeois Fascism in Italy: form and content, in: LARSEN (S.V.), HAGTVET (B) en MYKLEBUST (J.P.) eds., Who were the fascists: social roots of European fascism, Bergen, Universitetsforlaget, 1980, p. 337.

[9] BOUDREZ (F.), West-Vlaanderen, in: DE SCHRIJVER (R.), DE WEVER (B.) e.a. (red.), Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998.

[10] Een typevoorbeeld van dergelijk fijnmazig onderzoek vormt het in 1990 opgerichte Interuniversitair Steunpunt Politiek Opinieonderzoek

[11] DE SMAELE (H.), Nieuwe tendensen in het historisch verkiezingsonderzoek, lezing op Odis-workshop “Verkiezingsresultaten en databanken”, Brussel 23 november 2001 (ter perse)

[12] DESCHOUWER (K.), Onderzoek naar verkiezingsresultaten in België na de Tweede Wereldoorlog, lezing op Odis-workshop “Verkiezingsresultaten en databanken”, Brussel 23 november 2001 (ter perse)

[13] SWYNGEDOUW (M.), De sociale ruimte hertekenen. Een gevalstudie aan de hand van de constructie van de bedreigende immigrant in Vlaanderen 1930/1980, in: Res Publica, XXXVII, 2, 1995, p 243.