Wat doen de Amerikanen eigenlijk in Vietnam? Discoursanalytische benadering van de Actueel-berichtgeving over het Vietnamconflict 1966 – 1975. (Pieter Verstraete)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

1. Relevantie van het onderzoek

 

1.1. Het Vietnamconflict

 

“Vietnam was heel belangrijk als eerste uiting, denk ik, van de jongere generatie die durfde de natuurlijke autoriteit in vraag te stellen, van onder meer Amerikanen, die dan toch de bevrijders waren, de baas waren in West-Europa. In die zin was het wel belangrijk… dat wij hun autoriteit durfden aanvallen, in vraag stellen…”[1].

 

Tot op heden speelt het Vietnamconflict een problematische rol in de Amerikaanse maatschappij. Ook vandaag nog, met de aanslepende conflictsituaties en zelfmoordaanslagen in Irak, doemt voor vele Amerikanen het Vietnamspook weer op. Herhaaldelijk wordt de vrees geuit dat Irak een tweede ‘Vietnam’ zou kunnen worden, en wordt ervoor gewaarschuwd dat ten allen prijze moet vermeden worden dat er nog meer Amerikaanse soldaten in zwarte ‘body bags’ worden gerepatrieerd. De soennitische én sjiitische opstanden, in combinatie met het gebrek aan steun onder de gematigde Iraakse bevolking, creëren voor de Amerikaanse soldaten en hun bondgenoten in elk geval gelijkaardige omstandigheden als ten tijde van Vietnam.

 

De desastreuze ervaringen van het oppermachtige Amerikaanse leger tegenover een vastberaden guerrilla in de dichte bergwouden van Zuidoost-Azië, de soms hardhandig neergeslagen vredesprotesten op campussen en steden doorheen geheel de Verenigde Staten, het onbegrip van de oudere generatie tegenover een zich verzettende jeugd... lieten diepe wonden na in de Amerikaanse maatschappij. Nog nooit hadden de Verenigde Staten als verliezers het strijdtoneel verlaten, en in volle Koude-Oorlogsperiode, kort na het debacle van de Varkensbaai, verloren ze zowat 58.000 jonge mannen en keerden bijna 200.000 soldaten zwaar gewond naar huis terug na een ruim tien jaar durende oorlog die ook op het thuisfront verloren werd. Toen het Amerikaanse leger zich in 1973 massaal terugtrok uit Vietnam, bleken de immer optimistische berichten van de legerleiding veel leugens bevat te hebben. De overheid verloor haar geloofwaardigheid en het vertrouwen van een groot deel van de bevolking[2]. De moegetergde soldaten, velen met traumatische ervaringen, werden bovendien bij hun terugkeer in eigen land door sommigen vijandelijk ontvangen en uitgejouwd.

 

De steeds uitgebreidere inmenging van de Verenigde Staten in Zuidoost-Azië had geleidelijk aan de Amerikaanse maatschappij op zijn kop gezet. “It started imperceptibly, like a mild toothache. Then it ran like a pestilence through American society, impeaching ‘the system’ and its leadership in the eyes of a generation, bloating the economy with war inflation, disrupting universities, blighting political careers, spreading the plague of heroin, generally shattering the conventional faith in the decency of American purposes”[3]. Het oorspronkelijke doel – het indammen van de communistische uitbreiding in het kader van de ‘dominotheorie’ – was niet bereikt. Het voornemen om de onderdrukte volkeren die snakten naar democratische beginselen te bevrijden werd in de jungle van Vietnam gesmoord. Oorlogsmisdaden van het Amerikaanse leger zoals de slachtpartij in het Zuid-Vietnamese dorpje My Lai brachten ernstige schade toe aan de Amerikaanse naoorlogse reputatie van grote voorvechter van de democratie. Terwijl de laatste Amerikanen eind april 1975 hals over kop met helikopters geëvacueerd werden, werd Vietnam onder communistisch regime herenigd. Een zinloze oorlog had miljoenen Vietnamese, Laotiaanse en Cambodjaanse levens gekost…

 

Maar ook elders in de wereld, en voornamelijk in Europa, stond een jonge generatie op de barricades om haar ongenoegen over – onder meer – het Vietnamconflict te uiten. Het protest van de mei ’68-generatie stuitte op onbegrip van de oudere generatie die, in het kader van het Atlantisch Pact, de Amerikanen bleef steunen. De Amerikaanse legers hadden tenslotte Europa bevrijd van het nazisme. De jongere generatie verzette zich echter tegen de volgens haar imperialistische buitenlandse politiek van de Verenigde Staten, die niets te zoeken hadden in Vietnam[4]. De bevrijding van Europa rechtvaardigde in hun ogen niet dat de Verenigde Staten zich overal ter wereld, vanuit een anticommunistische ideologie in het kader van de Koude Oorlog, bemoeiden met binnenlandse aangelegenheden.

De Verenigde Staten zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw, en tot op vandaag, de enige hegemonie in de wereld. De generatie die de oorlog actief heeft meegemaakt, aanvaardt die macht (en bescherming) grotendeels. Men kan echter vaststellen dat elke nieuwe generatie in de loop der jaren steeds minder respect opbrengt voor die hegemonieclaim van de Verenigde Staten. Het wereldwijde protest tegen de oorlogsplannen en de uiteindelijke oorlog in Irak, tegen de opsluiting van Al-Qaeda gevangenen zonder enige inbeschuldigingstelling… anno 2004 zijn het voorlopige eindpunt van die trend. Vietnam kan volgens mij in die evolutie als kantelmoment beschouwd worden, uiteraard te situeren in de context van de sfeer van eind jaren zestig, begin jaren zeventig: “Het was heel die sfeer van de jaren ’60, en daar stond het Amerikaans optreden in Vietnam haaks op, in die zin dat oorlog, moord, doden… die beelden op de televisie van napalmbombardementen, jonge Amerikaanse soldaten die daar als vliegen werden neergeknald. Dat stond haaks op die Golden Sixties…”[5].

 

Het imago van de Verenigde Staten als behoeders van de democratische beginselen en de vrijheid van alle bevolkingsgroepen liep vanaf die periode dan ook ernstige schade op. Op binnenlands vlak werden deze principes in de Verenigde Staten zelf, met het neerslaan van het protest van de Civil Rights Movement, blijkbaar niet gehonoreerd. Dit besef werd versterkt door de Vietnamoorlog, waarbij het duidelijk werd dat het verdedigen van de democratie over de gehele wereld in de praktijk niet zo primeerde als zo vaak beweerd.

 

1.2. De media

 

“… the media represent the most efficient means for creating public discourse and one of the most important factors in forming public opinion. This naturally does not mean that the media shape all our opinions or attitudes, but they do establish the frameworks wherein our opinion is formed…”[6]

 

Met de opkomst van de massamedia in de loop van de twintigste eeuw werd een publiek gecreëerd dat haar mening vormt op basis van de berichtgeving in die massamedia. Kranten, radio, en na de Tweede Wereldoorlog ook de televisie bieden de lezer/kijker een brede blik op de wereld om zich heen, ze creëren het ‘framework’ waaraan de man op de straat zijn mening ophangt. De media worden dan ook vaak verondersteld te fungeren als een ‘vierde macht’, de macht die het dichtst bij de burger ligt, en in dat beeld treedt de journalist objectief en neutraal op[7].

Sociologisch en taalkundig onderzoek heeft reeds lang aangetoond dat de media wel degelijk een belangrijke factor zijn in het vormen van de publieke opinie. De journalisten, de nieuwsagentschappen, de redacteurs… bepalen wat er dagelijks belicht wordt en, misschien wel belangrijker, wat er dagelijks níet behandeld wordt. De impact van dit dagelijkse selectieproces, en dit op vele verschillende niveaus van het nieuwsgaringsproces, wordt nu niet langer meer onderkend: “Vermits ons geloof in de alziende media zo groot is merken we niet langer dat de media ons allerhande zaken doen zien, en dat de mogelijkheden om via de media systematisch aan beïnvloeding te doen nu nagenoeg onbeperkt zijn”[8].

 

Vandaag steunt een groot deel van de Vlamingen zich op het televisienieuws als voornaamste, of soms zelfs enige, bron van informatie. Zo’n dertig, veertig jaar geleden had de radio een belangrijker aandeel in het verschaffen van die informatie. Dankzij de nieuwsuitzendingen kreeg men de indruk dat men alles wist wat men hoefde te weten.

Toen Actueel op 6 september 1965 van start ging, had men vanuit de BRT-nieuwsredactie de bedoeling om zo objectief en neutraal mogelijk meer duiding te verschaffen bij het nieuwsbulletin. Een intern pluralistische berichtgeving vormde één van de pijlers van die duiding. Hierbij werd er zorgvuldig over gewaakt om geen eigen mening naar voren te schuiven, en alle partijen aan bod te laten komen. “Met die duiding werd niets anders bedoeld dan feiten, conflicten en meningen situeren in hun context, geïllustreerde achtergrond bij de actualiteit brengen, uitleggen waarom de dingen gebeurden zoals ze gebeurden, wat de reden was waarom bepaalde beslissingen werden genomen, wat de mogelijke gevolgen konden zijn, en wat betrokken partijen erover dachten of hoe ze erop reageerden”[9].

 

Media en oorlogsverslaggeving… quasi onvermijdelijk wordt op dat ogenblik het Vietnamconflict vernoemd, of zoals Rudi Vranckx het verwoordde: “Eén van de hardnekkigste mythen in de geschiedenis van de oorlogsverslaggeving is ongetwijfeld die van het Vietnamsyndroom, het idee dat de meeste Amerikaanse media tegen de oorlog waren”[10]. De Vietnamoorlog wordt dan vaak naar voren geschoven als een schoolvoorbeeld van hoe de media een impact kunnen hebben op de politieke besluitvorming via hun invloed op de publieke opinie. De mythe dat de media het verlies van de Verenigde Staten in de Vietnamoorlog veroorzaakten houdt, ondanks grondige analyses van onder meer Hallin[11], hardnekkig stand. Alleszins staat onbetwistbaar vast dat op journalistiek vlak het conflict een breekpunt was: er werd een nieuwe vorm van betrokken en kritische journalistiek bedreven. Maar dit waren ten tijde van Vietnam eerder de uitzonderingen, die pas daarna de regel werden[12].

 

Actueel was een kritisch programma, en dat werd niet altijd zo begrepen door de toenmalige bazen van de BRT. Ook hier ziet men dus een conflictsituatie ontstaan tussen enerzijds de eerder conservatieve leiding van de BRT die het Atlantisch Pact vurig verdedigt, en anderzijds een jongere generatie journalisten die zich niet neerlegt bij die consensus. De berichtgeving over de Vietnamoorlog en over de vredesprotesten die hiermee gepaard gingen, weerspiegelt in feite de interne situatie van de toenmalige nieuwsredactie, waarin zowel conservatieve als meer progressieve journalisten vertegenwoordigd waren. Of die berichtgeving effectief zo kritisch was als vaak voorgesteld, probeer ik in deze scriptie te achterhalen.

 

In tegenstelling tot uitvoerig krantenonderzoek[13], is er nog geen onderzoek gevoerd naar de berichtgeving van de Actueel-redactie over de Vietnamoorlog, en zelfs grondige analyse van de berichtgeving van Actueel is nog niet gebeurd. Mijns inziens ligt hier dan ook nog veel materiaal op onderzoek te wachten. In vergelijking met kranten bezit het medium radio immers eigen kenmerken die een andere aanpak vergen, en waarbij zeker de kwantitatieve methodes van het krantenonderzoek niet eenvoudigweg toegepast kunnen worden. Kranten uit de onderzochte periode waren nog sterk verzuild en verankerd in de politieke sfeer, en hoewel ook in de Raad van Bestuur van de BRT elke politieke partij zijn vertegenwoordigers had, meldden zich in de jaren zestig en zeventig de eerste ‘partijpolitiek dakloze journalisten’[14] aan. En ondanks de invloed van de politieke partijen in de Raad van Bestuur, tekende die onafhankelijkheid zich onvermijdelijk af in de verslaggeving, en dus ook in de berichtgeving over het Vietnamconflict en de hiermee gepaard gaande protestmarsen.

 

 

2. Probleemstelling

 

In deze scriptie onderzoek ik het discours dat gehanteerd werd in de berichtgeving van het duidingsmagazine Actueel over de Vietnamoorlog in de periode 1966 tot en met 1975. Ik vertrek hierbij vanuit enkele specifieke onderzoeksvragen. Ten eerste wil ik nagaan welk beeld van het Vietnamconflict opgehangen werd in de Actueel-verslaggeving. De steeds uitgebreidere insijpeling van onpartijdige – in de letterlijke betekenis van het woord – journalisten moet ook zijn invloed uitgeoefend hebben op de berichtgeving. Uiteraard is het hierbij ook de bedoeling om even stil te staan bij de totstandkoming van het opgehangen beeld. Hieraan gekoppeld stel ik de vraag welke evolutie de berichtgeving van Actueel over de Vietnamoorlog doormaakte. Tenslotte sleepte dit conflict zo’n tien jaar aan, en tegelijkertijd vormde dit de beginperiode van de Actueel-uitzendingen, wat op zich al een interessant gegeven is. Het nieuwe concept stond nog in zijn kinderschoenen, de grenzen van het mogelijke en haalbare werden voortdurend afgetast. En tenslotte wil ik de resultaten van dit onderzoek kort positioneren tegenover de studies over de media en de Vietnamoorlog.

 

In die studies wordt vaak de impact van de rechtstreekse televisiebeelden op de Amerikaanse kijker aangehaald. Ik had aanvankelijk de bedoeling om mij te richten op het televisiejournaal van de BRT uit die periode. Helaas is men pas vanaf 1986 overgegaan tot het bewaren van deze journaals op VHS-banden, en blijken de originele opnamebanden van de journaals uit de jaren zestig en zeventig in een dergelijke zorgwekkende staat dat zij niet toegankelijk zijn voor thesisstudenten. Het is bijgevolg dan ook onmogelijk om dit beeldmateriaal te analyseren. In feite is er dringend nood aan een grondige (maar kostelijke) restauratie van dit toch wel uniek materiaal, om te vermijden dat deze bronnen helemaal desintegreren[15]. Om die reden ben ik dan ook overgestapt op het actualiteitenmagazine Actueel, aangezien dit programma als opdracht had meer duiding te verschaffen bij de nieuwsfeiten, en er dus ook meer plaats was om bepaalde onderwerpen grondiger uit te diepen dan in de gewone nieuwsbulletins.

 

Zoals reeds aangehaald is er reeds veel onderzoek gebeurd naar de verhouding tussen de media en de Vietnamoorlog, maar voor het Belgische medialandschap is dit nog niet extensief gedaan, en zeker niet voor de audiovisuele media. In deze scriptie wil ik deze leemte opvullen, en onderzoeken hoe Actueel de Vietnamoorlog in de Vlaamse huiskamer bracht, en dit voor de periode tussen 1966 en 1975.

Hoewel het conflict reeds langer broeide, situeert men het begin van de grootschalige vijandelijkheden vaak in de herfst van 1965[16]. Zoals reeds aangegeven ging Actueel van start op 6 september 1965, maar helaas zijn van die eerste maanden geen transcripties bewaard. Vanaf januari 1966 werden (en worden) de uitzendingen systematisch getranscribeerd en op microfilm gezet. Vanuit deze vaststellingen is het dan ook logisch mijn analyse van de berichtgeving te starten in 1966. Ik heb er verder voor gekozen om de Actueel-uitzendingen uit te pluizen tot 1975. Hoewel het overgrote deel van de Amerikaanse troepen zich in januari 1973 na het einde van de vredesconferentie te Parijs, terugtrokken, eindigde de Vietnamoorlog pas definitief met de val van Saigon op 30 april 1975. Om die reden heb ik ook 1974 en 1975 overlopen om eventuele, uiteraard westerse berichtgeving op deze latere gebeurtenissen te analyseren.

 

 

3. Opbouw van de scriptie

 

De structuur van deze scriptie is als volgt opgebouwd. Na deze inleiding worden in het eerste hoofdstuk de methodologische aspecten verbonden aan een analytisch media-onderzoek belicht. De uiteenzetting van de theoretische ideeën die samen het referentiekader vormen voor een kwalitatief gericht onderzoek, gekoppeld aan een toelichting bij hoe dit onderzoek aangepakt werd, is uiteraard belangrijk voor een beter begrip van het onderzoek.

Teneinde een duidelijke analyse van de berichtgeving te kunnen maken, vind ik het noodzakelijk om in hoofdstuk twee eerst de historische achtergrond te schetsen, waarbij de aandacht voornamelijk uitgaat naar de periode van 1965 tot 1975. De rijke maar complexe voorgeschiedenis van geheel Zuidoost-Azië wordt hierbij, ondanks het gegeven dat deze op sommige momenten meespeelde in de conflictsituatie tussen de verschillende actoren, terzijde gelaten. Ik acht het immers nuttiger mij grotendeels te beperken tot de geschiedenis van Vietnam na het einde van de Tweede Wereldoorlog, en een schets te geven van de voorgeschiedenis en het verloop van het Amerikaans-Vietnamese conflict.

 

In hoofdstuk drie behandel ik de specifieke kenmerken van de internationale berichtgeving, en haal ik de belangrijkste denkpistes hieromtrent aan. Zoals reeds even aangestipt werd, heeft het selectieproces een grote invloed op het beeld dat de media van elke gebeurtenis ophangen. De consequenties en gevolgen van het uitsluitend westerse karakter van de gevestigde nieuwsagentschappen voor de internationale berichtgeving werd reeds in 1965 door Galtung en Ruge onderzocht[17]. Ook Servaes behandelde deze thematiek: “Eén van de voornaamste redenen dat we het ene wel, het andere niet op het scherm of in de krant krijgen, is dat de grote nieuwsagentschappen in westerse handen zijn, en dat deze hun waar voornamelijk op de westerse markten slijten”[18]. Elke analyse van de berichtgeving in de media moet dan ook aandacht besteden aan dit selectieproces en rekening houden met de gevolgen van de voornamelijk westerse beheersing van de informatiestroom.

Naast een algemene karakterschets van de internationale berichtgeving, richt ik in het vierde hoofdstuk mijn aandacht op de specifieke aspecten van de oorlogsverslaggeving. Niet alleen wordt deze – zoals elke berichtgeving – geconfronteerd met de hierboven aangehaalde selectieprocedure, maar bovendien duikt het probleem van censuur en propaganda op. Ook de verslaggevers in Vietnam, en de redacteurs en journalisten op het thuisfront kregen hiermee te maken. In dit hoofdstuk wil ik enkele visies, waaronder die van Hallin en Page[19], over de rol van de media in het verloop van de Vietnamoorlog nader toelichten, en het probleem van oorlogspropaganda en de verschillende vormen van censuur, die eventueel ook in de Actueel-berichtgeving zouden teruggevonden kunnen worden, uiteen zetten.

 

Vooraleer over te gaan tot de analyse van de berichtgeving, is het belangrijk om in hoofdstuk vijf de context waarin deze verslaggeving tot stand kwam te beschouwen. Het is evident dat de toenmalige structuur van de BRT en de persoonlijkheden die deze machtsstructuur bezetten hun invloed, zowel preventief als repressief, kunnen hebben op de uitzendingen. Naar analogie met de internationale berichtgeving moeten ook op de redactie van Actueel keuzes gemaakt worden tussen verschillende opties, en spelen persoonlijke bedenkingen of ideologieën een rol in deze selectie.

Na deze bedenkingen en contextualiseringen behandel ik in hoofdstuk zes de concrete analyse van de Actueel-uitzendingen van 1966 tot 1975. Hierbij wordt het voorkomen van een aantal verwoordingsstrategieën en retorische technieken in de berichtgeving onderzocht, waarbij uiteraard de link wordt gelegd met de bevindingen uit de voorgaande hoofdstukken.

 

 

4. Terminologie

 

Voor alle duidelijkheid wil ik nog even kort enkele specifieke termen en hun spelling toelichten. Bij de start van het nieuwe duidingsmagazine heette het programma nog ‘Aktueel’, maar al vlug veranderde de naam in ‘Actueel’ en dit is zo gebleven tot op vandaag. Ik heb daarom besloten om consequent ‘Actueel’ te gebruiken.

Het is eveneens belangrijk om een onderscheid te maken tussen de termen ‘journalist’ en ‘correspondent’. ‘Journalist’ verwijst immers naar elke nieuwsmedewerker die binnen de omroep werkt. Het begrip ‘correspondent’ slaat dan weer op de beroepsjournalisten die vanuit het buitenland rapporteerden. Deze laatsten moeten bovendien ook voor een lange periode verblijven in dat buitenland. Iemand als Miel Dekeyser die voor drie weken naar de regio wordt gestuurd om verslag uit te brengen, blijft dus nog steeds ‘journalist’. De in de onderzochte periode in Parijs wonende en werkende Jan Drummen is daarentegen een ‘correspondent’[20].

 

Wanneer ik het heb over ‘Zuidoost-Azië’ verwijs ik hierbij voornamelijk naar de landen Vietnam, Laos en Cambodja. Hoewel dit geografisch een te enge bepaling is voor Zuidoost-Azië, waartoe verder ook soms nog landen als Thailand, Birma, delen van China en India… worden gerekend, hanteer ik deze term omdat ze als zodanig vaak werd gebruikt door de verslaggevers. Wanneer men het bijvoorbeeld had over ‘de situatie in Zuidoost-Azië’ doelde men op deze drie landen, die immers het meest direct betrokken waren bij het conflict.

Verder, de landen Noord-Vietnam – met hoofdstad Hanoï – en Zuid-Vietnam – met hoofdstad Saigon – worden geografisch bepaald door de landsgrenzen van het vroegere Vietnam en de onderlinge grens die vastgelegd werd op de 17e breedtegraad in het wapenstilstandsverdrag van 1954[21]. Noord-Vietnam stond onder leiding van een communistische regering met lange tijd Ho Chi Minh als charismatische leider. Zuid-Vietnam was een schijnbaar democratische republiek, maar in realiteit een uitermate corrupte, quasi dictatoriale oligarchie, sterk gesteund en overeind gehouden door de Franse en Amerikaanse overheid.

 

Voor en tijdens de Vietnamoorlog waren er verschillende groeperingen actief in de regio, voornamelijk gericht tegen het Zuid-Vietnamese regime, en gedurende het conflict dus ook tegen de Amerikaanse hulp aan dit regime. De beweging in Zuid-Vietnam die zich verzette tegen de corrupte Zuid-Vietnamese regering verenigde communisten en niet-communisten in het Nationaal Bevrijdingsfront (NLF), maar veelal wordt voor deze strijdende krachten, ook in wetenschappelijke werken, de benaming ‘Viet Cong’ of ‘Vietcong’ gebruikt, een Amerikaans ‘slang’-woord voor ‘Vietnamese communist’. Het NLF heeft altijd benadrukt dat zij onafhankelijk van Noord-Vietnam opereerde – hoewel wapens en manschappen grotendeels via Noord-Vietnam aangevoerd werden langs het Ho Chi Minh-pad – en dat voornamelijk niet-communisten deel uitmaakten van het Nationaal Bevrijdingsfront. De Amerikaanse regering verwierp van haar kant de idee dat het NLF niet communistisch geïnspireerd zou zijn[22].

De benaming ‘Viet Minh’ of ‘Vietminh’ tenslotte slaat op de strijdende nationalistisch-communistische krachten onder leiding van Ho Chi Minh die zowel tegen de Franse koloniale heerser als tegen de Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog streden. Toen de Verenigde Staten na de Japanse overgave weigerden steun te verlenen aan deze voornamelijk nationalistische beweging in hun strijd voor zelfbeschikkingsrecht en integendeel Frankrijk opnieuw een koloniaal regime lieten installeren, keerde Ho Chi Minh zich af van de Amerikanen en zette zijn strijd tegen de Franse koloniale heerser verder[23]. Hun grootste machtsbasis lag in Noord-Vietnam, en na de (althans geplande) tijdelijke splitsing van Noord- en Zuid-Vietnam vormden de troepen van de Vietminh het reguliere Noord-Vietnamese leger, dat ten tijde van het Vietnamconflict vanuit de grensstreek met Zuid-Vietnam de strijd verder zette.

 

 

Hoofdstuk 1. Methodologie

 

1. Theoretische benadering van ‘discours’

 

1.1. Invulling van het begrip

 

Sinds Foucault zijn visie op het begrip ‘discours’ formuleerde, heeft men binnen de verschillende sociale wetenschappen heel wat aandacht besteed aan het belang van taaluitingen in het geheel van de genese en de ontwikkeling van menselijke samenlevingen. De stelling dat taal hierbij een grote rol speelt, wordt ondertussen als gemeengoed beschouwd. Ook het bestaan van een verband tussen taal enerzijds en de productie en reproductie van vormen van subjectiviteit (als gevolg van de subjectieve aspecten eigen aan het sociaal-wetenschappelijk onderzoek) anderzijds wordt gezien als een belangrijk onderdeel van de ‘samenleving’, en benadrukt nogmaals de grote impact van taal[24].

 

Er bestaan dan ook heel wat verschillende invullingen van ‘discours’. In zijn meest algemene vorm kan men stellen dat ‘discours’ het geheel van uitingen over een bepaald onderwerp is, waarbij het verband tussen de onderlinge zinnen niet onbelangrijk is. Een overzicht van de wijde variatie aan meer specifieke invullingen van het begrip zou mij echter te ver leiden. Ik wil mij dan ook als wijze van inleiding beperken tot een korte bespreking van het foucaultiaanse ‘discours’ en enkele uitwerkingen van dit begrip door andere auteurs hierbij vermelden.

Foucault deelt ‘discours’ onder in drie verschillende categorieën. Vooreerst onderscheidt hij het algemene domein van alle ‘statements’, alle uitdrukkingen die betekenis hebben. Daarnaast kan ‘discours’ echter ook slaan op een individualiseerbare groep van ‘statements’, met name uitingen die door hun specifieke eigenschappen onderscheiden kunnen worden van andere en om die reden een aparte groep gaan vormen. Zulke uitingen kunnen telkens opnieuw binnen deze groep gesitueerd worden en bevestigen dan opnieuw dit discours. Tenslotte, stelt Foucault, bestaat er een regulerende praktijk die een bepaald aantal ‘statements’ vormt[25].

 

Verschillende auteurs hebben verder gebouwd op deze invulling van ‘discours’. Fairclough benadrukt dat ‘discours’ slaat op elke taaluiting, met inbegrip van het geschreven en gesproken taalgebruik[26]. Evenals andere wetenschappers als Bourdieu wees hij ook op de machtsdimensie van het taalgebruik. Politieke propaganda vormt hierbij een mooi voorbeeld van hoe politici familiaal getinte taal in hun discours laten binnensijpelen om hun boodschap kracht bij te zetten[27]. Tenslotte moet ook onderstreept worden dat de semiotiek en andere tekstanalytische methodes een sterke invloed hebben gehad op de manier waarop men beeldmateriaal analyseert. Men is nu van mening “dat ook visuele beelden een verhaal vertellen en een narratieve structuur bezitten”[28].

 

1.2. De theorie omgezet in de praktijk

 

Vanuit verschillende theoretische standpunten hebben vele auteurs gepoogd om een methodologie voor de analyse van een tekst op te stellen. Binnen deze methodologie kan men een onderscheid maken tussen de kwantitatieve, descriptieve analyse enerzijds, en de kwalitatieve, interpretatieve analyse anderzijds.

De klassieke inhoudsanalyse werd ontwikkeld door Berelson, die meent dat de inhoud van een tekst kwantitatief kan uitgedrukt worden. De inhoudsanalyse heeft dan ook tot doel om op een systematische wijze boodschappen te decoderen en de subjectiviteit van de onderzoeker te verwijderen. De methode veronderstelt dat men vooraf strikte regels vastlegt. Daarna gaat men over tot een zuiver kwantitatief ‘meten’ van de tekst door onder meer het aantal woorden, de frequentie van die woorden, het aantal artikels en dergelijke meer te analyseren. Ook kwalitatieve aspecten als intensiteit en valentie van woorden wil men kwantitatief uitdrukken[29].

De (kwalitatieve) discoursanalyse van haar kant vertrekt vanuit een kritiek op de strikte inhoudsanalyse en stelt dat de betekenis van een tekst voornamelijk uit de verbanden tussen elementen in een tekst, de uiting van zogezegd vanzelfsprekende zaken of uit het afwezige in de tekst gedestilleerd kan worden. Ook impliciete betekenis of vooronderstelde betekenis zijn cruciaal in de discoursanalyse. Het sterk interdisciplinair karakter van deze methode heeft een groot aantal publicaties uit verschillende disciplines tot gevolg gehad[30]. Wetenschappers als Blommaert en Van Dijk hebben verschillende studies gewijd aan bijvoorbeeld het latente racisme in het discours van de pers en de politici, en ook Fairclough heeft heel wat discoursanalytische publicaties op zijn naam staan.

 

De linguïstische pragmatiek bouwt verder op de verworvenheden van de discoursanalyse, en integreert zowel de methodologische instrumenten van de discoursanalyse, maar is daarenboven vooral probleemstellend en gericht op de contextualisering van de tekst. Voornamelijk Blommaert en Verschueren hebben deze methode geoptimaliseerd. Zij veronderstellen dat cognitieve beelden en conceptuele gewoontes gereflecteerd worden in het gedrag van de taalgebruikers, hun communicatievormen en hun retorische gewoontes. Linguïstische pragmatiek is in die zin “een benadering van taal waarbij de volledige complexiteit van haar cognitieve, sociale en culturele rol in het menselijk leven in rekening wordt gebracht”[31]. Blommaert verduidelijkt dit: “Vanuit de contextgerichtheid van pragmatisch taalkundig onderzoek gaan wij uit van het vertrekpunt dat de wijze waarop gesproken / geschreven wordt, samenhangt met individuele, sociale en culturele factoren, en dat daarin per definitie een veranderingsaspect aanwezig is. D.w.z. dat veranderingen in elk van die factoren zich… zullen weerspiegelen in veranderingen in de wijze waarop gesproken / geschreven wordt”[32].

 

Hoewel de linguïstische pragmatiek qua methodologie dus voor een groot deel teruggrijpt naar de discoursanalyse, leent zij zich toch beter voor de uitoefening van historische kritiek. De pragmatiek benadrukt immers ook expliciet het belang van de link tussen de individuele, sociale en culturele context en de tekst zelf. De drie methodologische niveaus die door Blommaert en Verschueren voorgesteld worden illustreren dit. Enerzijds hecht de pragmatiek (net als de discoursanalyse) belang aan de verwoordingsstrategieën, dit zijn de grammaticale en lexicale keuzes van de auteur[33]. Vanuit die keuzes probeert men de achterliggende ideologie te doorgronden. Op het tweede niveau bevat elke tekst een impliciete betekenislaag, waarbij het voornamelijk gaat om de implicaties en de presupposities die in de tekst verborgen liggen. Op het laatste en meest globale niveau tracht men een samenhangende analyse op te bouwen, en hierbij de koppeling te maken met de context en de historische verankering van de tekst[34].

 

Ondanks deze drie tekstanalytische methodes – de inhoudsanalyse, de discoursanalyse en de linguïstische pragmatiek – is er geen eenduidige ‘handleiding’ om teksten te analyseren. Er bestaat een overvloed aan theoretische bedenkingen en methodologische suggesties voor het tekstonderzoek, maar een praktische werkmethode ontbreekt vooralsnog. Het feit dat er geen werkbaar instrument voor betekenisanalyse voor handen is, creëert alvast volgens Slembrouck de onmogelijkheid om tot een taalkundig antwoord binnen de historische vraagstelling te komen[35]. Het blijft voor de onderzoeker zelf zoeken naar de beste methode voor de analyse die hij of zij op het oog heeft. Zoals reeds aangehaald blijkt de linguïstische pragmatiek voor wat historisch-kritisch onderzoek betreft de beste resultaten op te leveren. Maar ook in de discoursanalyse zitten nuttige elementen die ik in mijn scriptieonderzoek gehanteerd heb. De kwantitatieve inhoudsanalyse heb ik grotendeels links laten liggen, aangezien het door de onderzoeker vooraf opstellen van strikte categorieën mijns inziens juist een sterk subjectieve factor inhoudt. Maar men gaat uiteraard enigszins kwantitatief te werk wanneer men bijvoorbeeld het aantal Actueel-uitzendingen per maand telt. Voor de analyse van de uitgeschreven uitzendingen ben ik daarom op een eclectische manier te werk gegaan om tot een mijns inziens bevredigend resultaat te komen.

 

 

2. Werkmethode

 

Nadat het onderwerp van deze scriptie vastgelegd was, heb ik contact opgenomen met het Documentenarchief van de VRT in het Amerikaans Theater, waar men mij de reeks microfilmen van Actueel ter beschikking stelde. Deze zijn bewaard sinds 1 januari 1966 en lopen nu nog steeds door. Het Documentenarchief is echter geen toonbeeld van gesystematiseerde archiefbewaring, en er bestaat dan ook geen index van deze uitzendingen. Daarom heb ik de 15-tal microfilmen van 1966 tot 1975 systematisch dag na dag doorgenomen en elk stukje dat het conflict behandelde, uitgeprint en opgenomen in een overzicht. Aangezien er dus geen mogelijkheid is om naar een bepaalde uitzending te verwijzen via een referentiecode, werden ze geklasseerd op datum en worden ze in de analyse ook op die manier aangeduid. Op die manier mag ik stellen dat ik alle uitzendingen van Actueel die over de Vietnamoorlog of over een aanverwante materie handelden, geselecteerd heb. Enkel de maanden november en december van het jaar 1971 heb ik niet kunnen doornemen, aangezien deze om een onbekende reden niet op microfilm bewaard zijn. Voor een overzicht van de desbetreffende uitzendingen, met de datum, een korte inhoud en de verantwoordelijke journalist of correspondent, verwijs ik naar bijlage II.

Vaak was de kwaliteit van deze prints aanvaardbaar, maar sommige delen waren na meer dan dertig jaar hier en daar verbleekt, wat de leesbaarheid uiteraard verslechterde. Bij het doornemen van de uitzendingen ben ik zo ruim mogelijk te werk gegaan, zodat ook stukjes die slechts kort Vietnam aanhaalden, geselecteerd werden. Uiteindelijk bekwam ik een 320-tal items, die allemaal geanalyseerd werden.

 

Om enigszins een idee te krijgen van hoeveel tijd werd besteed aan de berichtgeving over het conflict, werden de items per maand geteld en in jaarlijkse grafieken weergegeven[36]. Hieruit kan afgeleid worden wanneer Vietnam een ‘hot’ item was, en wanneer het onderwerp daarentegen uit de – westerse – belangstelling verdween[37]. Het is echter niet mogelijk om de tijdsduur van elk stukje te controleren en te onderzoeken hoeveel tijd men in Actueel aan het onderwerp besteedde. Een indicatie is natuurlijk wel de lengte van de uitgeschreven tekst, maar aangezien de opmaak van deze teksten regelmatig verandert, is het moeilijk hiermee een wetenschappelijke basis te leggen. De normale Actueel-uitzendingen duurden gemiddeld 20 minuten, waarin meestal drie tot vier onderwerpen aan bod kwamen, waardoor elk item zowat vijf tot acht minuten behandeld werd[38]. Soms waren er ook extra uitzendingen (in de ochtend of ‘s middags), en later werd ook overgegaan tot (langere) weekend-edities en middagedities op regelmatigere basis. Wanneer er langere edities waren over het Vietnamconflict, werd hier natuurlijk bij stilgestaan. Het was dus niet mogelijk om te bepalen hoe lang elk stukje duurde, en hier concrete bevindingen aan vast te knopen.

Na het uitpluizen van de microfilmen werden de uitgeschreven teksten geanalyseerd. Hierbij werd rekening gehouden met verwoordingsstrategieën, het gebruik van zogenaamde ‘flashwords’, zinsopbouw, herhalingen, bijbedoelingen, het gebruik van bepaalde concepten en dergelijke meer. Voor een uitgebreide behandeling van de verschillende criteria die gehanteerd werden bij de analyse van de uitzendingen, verwijs ik naar hoofdstuk zes over de decodering van de berichtgeving van Actueel.

 

Daarnaast acht ik het niet onbelangrijk om ook de context waarin de uitzendingen tot stand kwamen te onderzoeken. Hiervoor ben ik gaan praten met enkele voormalige journalisten van het programma: Miel Dekeyser en Urbaan De Becker zijn ondertussen op pensioen, Jos Bouveroux is momenteel hoofdredacteur van de radionieuwsdienst. Alledrie waren zij verbonden aan de nieuwsdienst en werkten zij mee aan de Actueel-uitzendingen in de onderzochte periode. Miel Dekeyser werd in april 1975, dus naar het einde van het conflict toe, naar Saigon gestuurd om van daaruit drie weken lang verslag uit te brengen. Via de gesprekken met deze getuigen heb ik geprobeerd na te gaan op welke manier de berichtgeving over het Vietnamconflict tot stand kwam en wat de eventuele reacties hierop waren.

Jammer genoeg zijn de verslagen van de Raad van Beheer slechts heel fragmentarisch bewaard en konden hieruit geen aanwijzingen over eventuele meningsverschillen binnen de BRT gehaald worden.

 

 

3. Opmerkingen

 

Ik ben mij er terdege van bewust dat het gebrek aan een duidelijke en hanteerbare onderzoeksmethode ook invloed heeft op mijn uiteindelijke onderzoeksresultaten. Het feit dat in vele werken de verschillende tekstanalytische methodes weliswaar uiteengezet worden, zonder hierbij echter een duidelijke onderzoeksstrategie te geven, creëert een methodologisch moeras waarin de onderzoeker dreigt te verzinken.

Na veel overwegingen en bedenkingen ben ik tot het besluit gekomen dat een eclectisch samenstellen van de verschillende onderzoekscriteria uit diverse werken van Barthes, Blommaert en Verschueren, Dimitrijevic-Kozic, Fairclough, Mills, Van Dijk, Van Ginneken… uiteindelijk de beste strategie moet zijn om een historisch-kritische tekstanalyse in de praktijk uit te voeren. Ik voel mij hierbij geruggensteund door onderzoekers als Beyen of Slembrouck die deze moeilijkheid erkennen en pleiten om te vertrouwen op het ‘Fingerspitzengefühl’ van de onderzoeker, hoe onwetenschappelijk dit ook mag overkomen[39]. Nog steeds aldus Beyen is het uiteindelijk de beste strategie om een afwisseling tussen het micro- en het macroniveau van de tekst te realiseren. Op deze manier kan men de dialectiek tussen de talige analyse enerzijds en de socio-culturele werkelijkheid anderzijds onderzoeken.

Voorts moet er ook rekening worden gehouden met het feit dat de analyse van de Actueel-uitzendingen geschiedt aan de hand van een uitgeschreven tekst. Op die manier verlies ik natuurlijk de specifieke eigenschappen van een gesproken taalgebruik. Ik denk hierbij aan pauzes, benadrukte woorden, aarzelingen en dergelijke meer. Jammer genoeg kan hier niet aan verholpen worden, en is een analyse van de neergeschreven tekst de enige manier om het discours van de Actueel-uitzendingen te analyseren.

 

 

Hoofdstuk 2. Historische context van het Vietnamconflict

 

1. Inleiding

 

Vooraleer de analyse van de berichtgeving over het Vietnamconflict aan te vatten, is het uiteraard noodzakelijk om een historische achtergrond te schetsen. Op die manier kan de historische waarheid vergeleken worden met wat er in Actueel over bericht werd, en vooral ook wat niet gezegd of vermeld werd. Meer nog dan wat men zegt, duidt immers hetgeen verzwegen wordt – bewust of onbewust – op een bepaalde ingesteldheid van de auteur. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat gebeurtenissen die we nu dankzij historisch onderzoek wel weten, toen niet altijd gekend waren. Om die reden moet men voorzichtig zijn met het toekennen van ‘bewuste manipulatie’ waar dat niet het geval was. Zo bleek uit het interview met Urbaan De Becker dat men effectief zelden correcte informatie kreeg uit de regio (en zeker niet uit Noord-Vietnam) maar dat men daarentegen moest roeien met de riemen die men had[40].

 

Ik acht het niet noodzakelijk om de complexe en lange geschiedenis van Vietnam en de haar omringende landen exhaustief uit de doeken te doen. Hoewel deze rijke voorgeschiedenis van Zuidoost-Azië op sommige vlakken en dan nog in heel geringe mate een rol heeft gespeeld in de evolutie van de regio in de tweede helft van de 20e eeuw, beschouw ik deze niet als doorslaggevend voor de gebeurtenissen omtrent het conflict tussen de Verenigde Staten en Noord-Vietnam. Deze onderhuidse spanningen – zoals bijvoorbeeld de complexe, historisch gewortelde rivaliteit om de macht over het schiereiland tussen Vietnam en Thailand, met Cambodja als slagveld – speelden wel weer een rol na het einde van de Vietnamoorlog, maar dit valt buiten het bestek van deze scriptie.

Wel heb ik een aanzienlijk stuk gewijd aan de ontstaansgeschiedenis van de nationalistisch geïnspireerde communistische beweging in Vietnam. Het specifieke karakter van deze groepering speelt mijns inziens een aanzienlijke rol in het beter begrijpen van de beweegredenen van alle betrokken partijen. Hierbij moet men ook telkens de toenmalige context van de Koude Oorlog in het achterhoofd houden.

 

Ik laat eveneens terzijde om de schuldvraag uitgebreid te behandelen, of mij te wagen aan contrafactische redeneringen. Bijvoorbeeld de vraag of de Vietnamoorlog anders zou verlopen zijn, of helemaal niet zou ontstaan zijn indien president Kennedy niet vermoord zou zijn, valt helemaal buiten de benadering van deze scriptie. Overigens hoogstwaarschijnlijk niet, aangezien Kennedy de eerste was die de verbintenis aanging om Zuid-Vietnam economisch en militair te ondersteunen, en hij was ook de eerste president die Amerikaanse ‘adviseurs’ naar de regio stuurde. Maar zoals gezegd wordt hier niet nader op ingegaan. Er is immers lectuur genoeg die dit en gelijkaardige problemen behandelt. Reynolds haalt deze kwestie even kort aan in zijn lijvig werk, en voor een bloemlezing van de desbetreffende lectuur verwijs ik dan ook naar zijn benadering[41].

 

Aan studies over de geschiedenis van Vietnam is er dus geen gebrek, en vaak wordt die geschiedenis aangehaald in het kader van een onderzoek naar een of meerdere aspecten van de Vietnamoorlog. De onderstaande schets is dan ook eclectisch samengesteld uit een aantal van die wetenschappelijke en gerenommeerde werken. Het mag uiteraard niet verwonderen dat de meeste van deze studies van Amerikaanse inslag zijn, maar dit neemt niet weg dat sommige onder hen erg kritisch staan tegenover de Amerikaanse aanpak in Zuidoost-Azië. Er is immers reeds tijdens het conflict een grote kritische beweging ontstaan die de oorzaken van de eerste verloren oorlog van de Verenigde Staten nader onderzocht heeft. Andere werken, waarbij zeker Kutler de moeite waard is om vermeld te worden, vormen een waar encyclopedisch naslagwerk over het Vietnamconflict. Uiteraard vormen ook algemenere naslagwerken over de twintigste eeuw een welkome bron van informatie. Tenslotte kan men over Vietnam ook veel informatie terugvinden op het internet, maar als rechtgeaard historicus moet men dit soort informatie altijd heel omzichtig benaderen, en de wetenschappelijke waarde ervan dubbel controleren. Vanuit deze verschillende invalshoeken en bronnen heb ik getracht om bondig een historische schets van de Vietnamoorlog te geven[42].

 

 

2. Dertig jaar strijd in Vietnam

 

2.1. Groeiend verzet tegen het Frans koloniaal bestuur

 

Indochina stond sinds de negentiende eeuw onder streng Frans koloniaal bestuur. De koloniale administratie had het land in drie delen verdeeld, hoewel 90 % van de zowat negentien miljoen inwoners etnische Vietnamezen waren. Deze bevolking was zich echter sterk bewust van haar culturele identiteit na eeuwen van verzet tegen het Chinese imperialisme. Vietnamese tradities werden levendig gehouden en in intellectuele kringen groeide een nationalistisch bewustzijn. Naar de jaren dertig van de twintigste eeuw toe agiteerden dan ook verscheidene politieke en religieuze groeperingen tegen het Franse koloniaal bestuur. De meest succesvolle onder hen zou de Communistische Partij van Indochina worden.

 

Reynolds stelt dat het politieke succes van het communisme in Vietnam grotendeels te danken is aan het handig inspelen op de patriottistische gevoelens die leefden onder de Vietnamese bevolking[43]. In 1930 wordt de Communistische Partij van Indochina opgericht met Ho Chi Minh als de sterke figuur. De partij vertoont sterke gelijkenissen met het Chinese communistische model, maar ontwikkelt zich wel geheel onafhankelijk ervan. In 1941 gaat men over tot de oprichting van de Vietnamese Liga voor Onafhankelijkheid – de Vietminh – waarin alle bevolkingsgroepen vertegenwoordigd zijn, en dit tot op dorpsniveau. Hun strijd tegen de Franse bezetting en de communistische strategie van nationale bevrijding en landelijke revolutie kent echter geen succes door het sterke koloniale bestuur.

Ook nadat het Franse bestuur in Indochina naar het einde van de Tweede Wereldoorlog toe onder de voet gelopen is door het Japanse leger, blijven de successen van de Vietminh aanvankelijk beperkt. In de praktijk verandert de komst van het Japanse leger dan ook niets wezenlijks, aangezien de Japanners besluiten om het Franse administratieve orgaan verder te laten fungeren als een soort marionettenregering. De populariteit van de Vietminh stijgt echter wel aanzienlijk door de Franse en Japanse onverschilligheid tegenover de grote hongersnood na de mislukte oogst in de eerste helft van 1945, waardoor naar schatting zo’n één miljoen Vietnamezen sterven.

 

In maart 1945 besluit Japan om zich te ontdoen van de Franse administratie, en plaatst Keizer Bao Dai op de troon. De Vietminh zet de strijd tegen Japan verder – onder leiding van generaal Vo Nguyen Giap is een sterke guerrillabeweging ten noorden van Hanoi uitgebouwd – en stelt zelfs een samenwerking met de Amerikaanse troepen in de regio op poten. “Receiving no aid from his ideological allies in the Soviet Union, Ho [Chi Minh] hoped that the United States would favor his nation’s long quest for liberation from colonialism”[44].

Aanvankelijk stellen de Verenigde Staten deze samenwerking op prijs om op die manier meer informatie over de Japanse troepen in de streek te bekomen, maar na het overlijden van president Franklin D. Roosevelt en de Japanse overgave midden augustus 1945, besluit de nieuwe Amerikaanse president Truman om Frankrijk het lot van Vietnam te laten bepalen. Dit betekent in de praktijk uiteraard dat opnieuw het koloniale regime geïnstalleerd wordt. Ho Chi Minh betreurt deze beslissing ten zeerste, maar bevestigt zijn voornemens om de onafhankelijkheidsstrijd voort te zetten: “Sure, Ho [Chi Minh] said, U.S. officials in Washington judged him a ‘Moscow puppet’ because he was a communist. But Ho claimed that he drew inspiration from the American struggle for independence and that he was foremost ‘a free agent’, a nationalist”[45].

 

Op 2 september 1945 roept Ho Chi Minh in Hanoi de onafhankelijkheid van de Democratische Republiek Vietnam uit. De reactie van Frankrijk laat niet lang op zich wachten, en hoewel het Franse bestuur akkoord gaat om de Democratische Republiek Vietnam als vrije staat binnen de Franse Unie te erkennen, wordt het al snel duidelijk dat deze ‘vrijheid’ geenszins een volledige onafhankelijkheid inhoudt. Na bloedige incidenten in Hanoi en Haiphong op het einde van 1946, breekt er een openlijke oorlog tussen het Franse leger en de zowat 100.000 man sterke Vietminh uit. Norton et al. bedenkt dan ook hoe schijnbaar eenvoudige beslissingen grote gevolgen voor het verloop van de geschiedenis kunnen hebben: “How different world history would have been had President Harry S. Truman responded favorably to Ho Chi Minh’s last letter to Washington, dated February 16, 1946, which asked the United States ‘as guardians and champions of World Justice to take a decisive step in support of our independence’”[46].

 

2.2. De Verenigde Staten raken betrokken in het conflict

 

Hoewel de Verenigde Staten zich vroeger principieel verzet hadden tegen elke vorm van koloniaal bestuur, stemt president Truman – in tegenstelling met zijn voorganger Roosevelt – in met het voornemen van Frankrijk om in een grote ‘restauratiebeweging’ de draad van het vroegere koloniale bestuur terug op te nemen. De situatie was immers gewijzigd en binnen de groeiende spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie wou men ten allen tijde vermijden dat het communisme zich zou uitbreiden. Hoewel Ho Chi Minh herhaaldelijk benadrukt dat hij eerst en vooral vanuit een nationalistisch idee een onafhankelijk Vietnam wil oprichten, wordt hij door Amerikaanse regering voornamelijk als ‘communist’ beschouwd en als zodanig ook bestempeld. Bovendien, en misschien van groter belang, bevat de regio een economische potentie. Japan, bondgenoot van de Verenigde Staten in Azië, steunt op Indochina voor zijn voedselbevoorrading (de Mekongdelta vormt zowat de rijstschuur van Azië). Daarnaast is Vietnam de grootste producent van rubber. Deze strategisch belangrijke regio mag dus onder geen enkel beding in handen van de communisten vallen[47].

 

Na het officiële einde van de Tweede Wereldoorlog en met de hulp van Britse troepen nemen Franse troepen het zuiden van Indochina opnieuw in, en tegen 1946 heeft Frankrijk ook het noorden van de regio opnieuw onder controle. Zoals reeds aangehaald breken echter in vele steden onlusten uit als reactie op de weigering van Frankrijk om het onafhankelijke Vietnam van Ho Chi Minh te erkennen. Hoewel de Franse troepen al snel de meeste steden onder controle hebben, slagen ze er niet in om alle kleine dorpjes tegelijkertijd in bedwang te houden, laat staan om in de wouden door te dringen.

 

“Ho could avoid defeat, but alone he could not win victory. What decided the outcome of the Franco-Vietnamese struggle was its interaction with the deepening cold war”[48]. Ho Chi Minh slaagt er weliswaar in om de Franse troepen te weerstaan, maar in 1945 is zijn Democratische Republiek Vietnam door geen enkel land erkend: Stalin en Mao hebben het immers te druk in eigen land om zich met Vietnam in te laten[49].

Dit alles verandert tegen het einde van het decennium. De Sovjet-Unie draagt overal ter wereld de revolutionaire gedachte uit, Mao is erin geslaagd om China om te vormen tot de Volksrepubliek China. Begin 1950 gaan de twee communistische grootmachten over tot de officiële erkenning van de Democratische Republiek Vietnam. Met de steun van Chinese adviseurs slaagt de Vietminh erin om in oktober van datzelfde jaar de Franse blokkade van de Chinees-Vietnamese grens te doorbreken, waardoor van dan af de Vietminh een beroep kan doen op Chinese grondstoffen en wapens.

 

Aangespoord door deze zich steeds verder uitbreidende communistische samenwerking in de regio neemt de Truman-administratie twee ‘cruciale beslissingen’. Wanneer Frankrijk in februari 1950 overgaat tot de installatie van een autonome Vietnamese regering binnen de Franse Unie, met de vroegere keizer Bao Dai aan het hoofd, wordt deze onmiddellijk door de Verenigde Staten erkend. Bao Dai had gedurende de Tweede Wereldoorlog echter gecollaboreerd met zowel de Fransen als de Japanners en stond bekend als een playboy. Door aan deze regering steun te verlenen, worden de Verenigde Staten in de ogen van vele Vietnamezen dus net zo goed een koloniale mogendheid, geallieerd met het zo gehate Frankrijk. Bovendien besluit de Truman-administratie in mei 1950 wapens en militaire adviseurs te sturen als ondersteuning voor de Franse troepen. Daarnaast tekenen de Verenigde Staten, Frankrijk en de geallieerde staten van Indochina (Vietnam, Laos en Cambodja) in december van 1950 een wederzijds verdedigingsakkoord voor indirecte militaire steun, expliciet gericht tegen de Vietminh. Tussen 1945 en 1954 bekostigen de Verenigde Staten zo’n $2 miljard van de door Frankrijk gespendeerde $5 miljard[50]. Ondanks deze verregaande samenwerking en wederzijdse steun blijft een Franse overwinning uit, en het protest tegen ‘la guerre en Indochine’ groeit, uiteraard voornamelijk onder de Franse bevolking.

Dat de Vietminh niet verslagen zijn door de Franse inspanningen en de enorme Amerikaanse steun, wordt bewezen in 1953 wanneer een grootschalig offensief het land in tweeën deelt. Het begin van het einde voor Frankrijk kondigt zich tenslotte aan in maart-april 1954, wanneer de Vietminh-troepen onder leiding van generaal Vo Nguyen Giap zo’n 16.000 Franse troepen in een afgelegen bergkamp in het noordwesten van Vietnam weten te omsingelen. De slag om Dienbienphu zal zo’n drie maanden lang aanslepen.

 

Ondertussen gaan diplomaten van de Verenigde Staten, Frankrijk, Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie, de Volksrepubliek China, Laos, Cambodja en de twee Vietnamese regimes in Genève rond de tafel zitten om een oplossing voor het conflict uit te werken. Zoals later zou blijken zorgt de ‘hidden agenda’ van vele landen voor veel problemen. Wanneer in mei van dat jaar de Fransen in Dienbienphu zich overgeven, zakt het moraal van de Franse troepen onder het vriespunt. Parijs ziet al snel in dat de Indochinese kolonies verloren zijn en gaat dan ook over tot de evacuatie van zijn manschappen.

Het vredesakkoord van Genève (juli 1954) tussen Frankrijk en de Democratische Republiek Vietnam reflecteert de condities van de Koude Oorlog. Onder druk van de U.S.S.R. en de Volksrepubliek China – die zo kort na de Koreaanse oorlog niet opnieuw in de clinch willen gaan met de Verenigde Staten en de NAVO-bondgenoten – gaat de Democratische Republiek Vietnam akkoord met een tijdelijke splitsing van Vietnam langs de 17e breedtegraad, waardoor een enigszins aanvaardbare nederlaag voor Frankrijk mogelijk is. Bovendien vermijdt de Sovjet-Unie op die manier dat de Volksrepubliek China te veel invloed zou verwerven op het Aziatische continent en daardoor misschien de leidende communistische staat zou kunnen worden. De reeds eerder uitgeroepen Democratische Republiek van Vietnam onder communistisch regime van Ho Chi Minh beslaat het noordelijke deel en wordt ook wel Noord-Vietnam genoemd, het zuidelijke deel wordt gecontroleerd door de Staat van Vietnam of Zuid-Vietnam. Het akkoord voorziet erin dat alle Vietnamese inwoners zelf bepalen waar ze willen wonen, dat alle buitenlandse krachten, met uitzondering van de Franse troepen in Zuid-Vietnam, teruggetrokken worden, en dat er een amnestie uitgevaardigd wordt voor alle oorlogsactiviteiten van de Vietnamese bevolking. Bovendien wordt beslist dat er in juli 1956 verkiezingen moeten plaatsvinden en dat dan tegelijkertijd Vietnam herenigd wordt.

Op de conferentie wordt gesteld dat deze regeling maar tijdelijk zou zijn. Maar het bleek slechts een pauze te zijn voor een tweede, veel brutalere oorlog…

 

2.3. Aanloop naar een Amerikaans-Vietnamees conflict

 

Het akkoord van Genève wordt immers niet ondertekend door Zuid-Vietnam en de Verenigde Staten. De Amerikaanse veiligheidsdiensten beschouwen Genève als een ‘disaster’ en een opmars van het communisme. De dreiging van het ‘rode gevaar’ wordt de Amerikaanse bevolking voortdurend ingeprent, en de in het kader van dit Koude-Oorlogsdenken ontwikkelde term ‘dominotheorie’ wordt in de Verenigde Staten meer en meer gehoord[51]. De Amerikaanse regering besluit in oktober 1954 om niet langer via de Franse staat te werken, maar Zuid-Vietnam rechtstreekse en uitgebreide economische, politieke en militaire steun te verlenen. Op die manier helpen de Verenigde Staten een blijvende Zuid-Vietnamese staat (in tegenstelling tot de voorlopige regeling zoals voorzien in het akkoord van 1954) op te bouwen, terwijl de activiteiten van het plaatselijke CIA-team – dat reeds tijdens de besprekingen in Genève werd gestationeerd – uitgebreid worden.

In 1955 begint de Amerikaanse Military Assistance Advisory Group (MAAG) het Zuid-Vietnamese leger op te leiden. Zoals het akkoord van Genève bepaalt, vraagt Noord-Vietnam de voorbereidingen voor de verkiezingen in 1956 te starten. Maar Ngo Dinh Diem, die via dubieuze verkiezingen president van de Republiek Zuid-Vietnam is geworden, slaagt erin om – met Amerikaanse instemming – deze verkiezingen nooit te laten plaatsvinden. Terwijl 1956 voorbijgaat zonder verkiezingen, treedt Ngo Dinh Diem – met steun van de CIA – steeds driester op tegen eenieder die verdacht wordt van communistische sympathieën. Bijna onmiddellijk wordt heftig geprotesteerd tegen deze harde repressieve maatregelen. Zowel boeddhistische monniken en nonnen, studenten, zakenlui, intellectuelen en boeren komen in opstand tegen het harde regime. Ngo Dinh Diem beklaagt zich hierover door het voor te stellen alsof Noord-Vietnam probeert Zuid-Vietnam met militair geweld in te nemen.

 

Terwijl de Amerikaanse regering ernstig verdeeld is over het al dan niet democratische karakter van Diem en zijn regime en over de te volgen strategie, maakt ook de communistische partij in Noord-Vietnam een evolutie door. Tussen 1954 en 1960 trachtten Ho Chi Minh en de Noord-Vietnamese communisten Vietnam te herenigen via politieke weg. Door de stijgende druk van onder meer communistische groeperingen in Zuid-Vietnam besluit de partij in januari 1959 steun te verlenen aan een revolutionaire strijd in het zuiden. Dit houdt onder meer het uitoefenen van enorme interne druk op het Zuid-Vietnamese regime in. Door de steeds strengere maatregelen van Diem dringen communisten uit Zuid-Vietnam er bij het partijbestuur op aan om over te gaan tot gewelddadigere tactieken. In 1960 gaat het Derde Partijcongres van Hanoi hierop in en stelt zich tot doel om Vietnam militair te herenigen en Ngo Dinh Diem af te zetten.

Tegelijkertijd voltrekt zich een gelijkaardige evolutie in Zuid-Vietnam alwaar in december 1960 een Nationaal Bevrijdingsfront (NLF) van zowel communisten als niet-communisten en daarnaast een communistische partij in het zuiden opgericht worden. Iedereen mocht toetreden tot dit Nationaal Bevrijdingsfront, zolang hij of zij ernaar streeft Ngo Dinh Diem af te zetten en Vietnam te herenigen. Zuid-Vietnam beschouwt dit meteen als een daad van directe agressie en wijst onder meer op de infiltraties van Noord-Vietnamese troepen via Laos. Ook de Verenigde Staten beschouwen het NLF als afhankelijk van de communisten in Noord-Vietnam en stelt dat de niet-communisten in het front de dupe zijn. Het Nationaal Bevrijdingsfront reageert dan weer door te zeggen dat zij merendeels uit niet-communisten bestaat en dan ook autonoom van Noord-Vietnam opereert. Desondanks blijven de Verenigde Staten het NLF discrediteren door hen gelijk te stellen met ‘Vietcong’, een pejoratieve ‘slang’-term voor Vietnamese communist. Hoogstwaarschijnlijk groeide de beweging binnen Zuid-Vietnam, maar zocht ze door de gemeenschappelijke betrachtingen al snel contact met Noord-Vietnam. Duiker besluit dan ook dat het conflict in Zuid-Vietnam voornamelijk “an insurgent movement inspired by local conditions in the south but guided and directed from Hanoi”[52] was.

 

Door deze ontwikkelingen staan alle pionnen op het schaakbord klaar om ingezet te worden in een complexe en veelzijdige oorlog. Enerzijds staan Noord-Vietnam onder leiding van de nationalistisch geïnspireerde en communistisch gesteunde Ho Chi Minh en het Zuid-Vietnam van de katholieke, door de Verenigde Staten gesteunde Ngo Dinh Diem tegenover elkaar. Anderzijds wordt Zuid-Vietnam ook geconfronteerd met de guerrillatroepen van het Nationaal Bevrijdingsfront (de ‘Vietcong’). De Verenigde Staten raken in dit web verstrikt, overtuigd dat militaire superioriteit het zal halen van het Aziatisch communisme.

Na het ‘December 1961 White Paper’ (een verslag van het Pentagon over de toestand in Zuid-Vietnam met aanbevelingen voor eventuele verdere stappen) neemt de logistieke en financiële steun van de Verenigde Staten aan Zuid-Vietnam exponentieel toe, ondanks de raad van sommige adviseurs om meteen terug te trekken. De president staat echter wel niet toe dat er meteen gewapende manschappen op grote schaal naar Vietnam worden gestuurd, zoals het ‘December 1961 White Paper’ adviseert, maar verhoogt het aantal adviseurs en trainers voor het Zuid-Vietnamese leger, terwijl hij er tegelijkertijd bij Ngo Dinh Diem op aandringt om zijn repressie in te perken. Kennedy voelt het immers aan alsof de Verenigde Staten met een geloofwaardigheidsprobleem te kampen heeft, dat het land haar militaire slagkracht niet genoeg ten toon spreidt: “we have a problem in making our power credible, and Vietnam looks like the place”[53]. Kennedy verdedigt deze stelling door te beweren dat de Verenigde Staten het vrijheidsstreven van vele volkeren moeten ondersteunen: “the great battleground for the defense and expansion of freedom today is the southern half of the globe… the lands of the rising people. Their revolution is the greatest in human history. They seek an end to injustice, tyranny, and exploitation… theirs is a revolution which we would support regardless of the Cold War, and regardless of which political and economic route they should choose to freedom”[54].

 

Ondanks de uitbreiding van de hulp van de Verenigde Staten aan Zuid-Vietnam behaalt het Nationaal Bevrijdingsfront telkens opnieuw de overwinning in kleine schermutselingen, en een grootschalig uitgevoerd plan om de plattelandsbevolking en het NLF in Zuid-Vietnam van elkaar te scheiden door de boeren in aparte, door Zuid-Vietnam ingerichte, dorpen te huizen, heeft tot gevolg dat de Zuid-Vietnamese regering en de plattelandsbevolking nog meer van elkaar vervreemden en het NLF een steeds grotere basis krijgt. In oktober en november van dat jaar adviseert Generaal Maxwell D. Taylor – na een bezoek aan Zuid-Vietnam – dat zo’n 6.000 tot 8.000 manschappen nodig zijn “to clean up the Vietcong threat”. Hierbij benadrukt hij dat Noord-Vietnam “is extremely vulnerable to conventional bombing”. Kennedy stuurt bijkomende militaire adviseurs en materieel, maar stuurt (nog) geen grondtroepen.

 

In de zomer van 1963 wordt de aandacht van de gehele wereld op Zuidoost-Azië gericht wanneer massale betogingen in de steden van Zuid-Vietnam uitbreken. Vooral de zelfverbrandingen van boeddhistische monniken veroorzaken een opschudding in de publieke opinie. Deze protesten tegen het repressieve regime van Ngo Dinh Diem worden bloedig neergeslagen door het Zuid-Vietnamese leger. De Verenigde Staten waarschuwen Ngo Dinh Diem dan ook dat hij zijn politiek zal moeten veranderen indien hij wil blijven rekenen op hun steun. Vooral het optreden van Diems broer, Ngo Dinh Nhu, en Diems schoonzuster zorgt voor grote consternatie, en wanneer op 21 augustus 1963 het leger op bevel van Nhu de boeddhistische pagodes in enkele grote steden binnentrekt en daar verschillende monniken vermoordt en verminkt, is dit de spreekwoordelijke druppel voor de tegenstanders van Diem, zowel in Zuid-Vietnam zelf, als ook in Washington[55]. In november van dat jaar wordt het regime van Diem omvergeworpen door een coup van enkele generaals van het Zuid-Vietnamese leger, hierin gesteund door de Verenigde Staten. Deze junta kan echter geen antwoord bieden op de probleemsituatie en wordt op haar beurt begin 1964 omvergeworpen door Generaal Nguyen Khanh. Tussen november 1963 en juni 1965 zullen zes verschillende regeringen komen en gaan, terwijl de militaire situatie in Zuid-Vietnam verder verslechtert en het Nationaal Bevrijdingsfront haar actieterrein steeds verder kan uitbreiden.

 

Door aanvallen van de Vietcong op het Zuid-Vietnamese leger in de provincie Tay Ninh, waarbij honderden soldaten gedood worden, nemen de plannen voor het bombarderen van Noord-Vietnam binnen Amerikaanse regeringskringen steeds meer concrete vormen aan. In juni 1964 dringen Henry Cabot Lodge, de Amerikaanse ambassadeur in Saigon, McNamara en de CIA aan op selectieve bombardementen op militaire doelen in Noord-Vietnam. President Johnson weigert echter een resolutie door het Congres te jagen en stelt Generaal Westmoreland aan het hoofd van het Military Assistance Command Vietnam.

Ook in Noord-Vietnam wordt er meer en meer voor gepleit om Zuid-Vietnam militair aan te vallen, in combinatie met een synchrone opstand in Zuid-Vietnam onder leiding van het Nationaal Bevrijdingsfront. In de loop van 1964 dringen steeds meer Noord-Vietnamese militairen Zuid-Vietnam binnen.

 

2.4. Verdere escalatie onder Johnson

 

Het conflict krijgt, boven op de toegenomen aandacht voor het conflict in de gehele wereld, in augustus 1964 ook een nieuwe dimensie wanneer – zij het heel dubieuze – berichten binnenlopen dat tot tweemaal toe Amerikaanse destroyers onder vuur genomen werden door Noord-Vietnamese torpedoboten in de Golf van Tonkin. De ware toedracht van dit incident is tot op vandaag twijfelachtig, en vandaag staat vast dat er zeker geen tweede aanval op 4 augustus 1964 plaatsvond[56].

Desondanks grijpt de Johnson-administratie deze laatste aanval aan om het Amerikaanse Congres wel de ‘Tonkin Gulf Resolution’ goed te laten keuren, die de weg vrijmaakt voor een sterke uitbreiding van de inmenging van de Verenigde Staten in de Vietnamoorlog[57]. Na lang overleg over de te volgen strategie keurt president Lyndon B. Johnson het reeds maanden klaar liggende plan voor de grootscheepse luchtaanvallen op Noord-Vietnam goed. Amerikaanse bombardementen waren echter al langer bezig, meer bepaald in Laos, waar het Ho Chi Minh-pad elke dag onder vuur werd genomen. Deze bombardementen waren echter geheim gehouden voor het Congres en de Amerikaanse bevolking. Ondanks deze dagelijkse bombardementen kan Noord-Vietnam via dit pad en gedurende quasi de gehele oorlog materiaal en manschappen naar Zuid-Vietnam sturen.

 

Begin 1965 stijgt de druk om grondtroepen te sturen. Wanneer in februari verschillende kampen van Amerikaanse manschappen door de Vietcong aangevallen worden, waarbij een 30-tal Amerikaanse doden vallen, komen in maart 1965 de eerste Amerikaanse bataljons toe om de verschillende vliegvelden in Zuid-Vietnam te bewaken. Het totaal aantal manschappen bedraagt nu zo’n 27.000. ‘Operation Rolling Thunder’, het continue bombarderen van Noord-Vietnamese doelen, is ondertussen op 2 maart 1965 van start gegaan. Tijdens deze operatie, die regelmatig opgeschort werd maar dan in alle hevigheid weer losbarstte, werd ongeveer een miljoen ton bommen op Noord-Vietnam gedropt (ter vergelijking: gedurende de Tweede Wereldoorlog vielen zowat twee miljoen bommen op Duitsland, Italië en Japan samen). Op het hoogtepunt van deze bombardementen werd jaarlijks gemiddeld zo’n 150 kilogram per inwoner van Noord-Vietnam gedropt. Ondanks deze dagelijkse bombardementen geeft Noord-Vietnam het niet op. Een netwerk van onderaardse gangen en schuilkelders moet de bevolking – vaak ingeschakeld in de luchtverdediging – beschermen voor de B52-raids, en de verwoeste bruggen en wegen worden telkens opnieuw opgebouwd, tot grote ergernis en frustratie van de Amerikaanse beleidsvoerders. Johnson verwacht immers dat die bevolking door deze omstandigheden dicht bij haar breekpunt zit, maar tot zover blijken er geen sporen te zijn van een verzwakking van de tegenstander. Bovendien beslist Mao, als reactie op deze Amerikaanse acties, om de Chinese spoorwegen open te stellen zodat militaire verschepingen tussen China en Noord-Vietnam op grote schaal mogelijk worden.

 

In april van datzelfde jaar 1965 stelt Johnson voor om vredesbesprekingen te beginnen. Hanoi verwerpt echter dit aanbod en stelt haar eigen vredesplan voor. Deze strategie zou doorheen het gehele conflict gebruikt worden: elke partij toont haar bereidheid om tot vrede te komen, maar stelt telkens voorwaarden waarvan men vrijwel zeker weet dat de tegenpartij deze zal verwerpen. Ondertussen blijft het aantal Amerikaanse manschappen gestaag stijgen en de missie van de Marines verandert om niet alleen een defensieve rol te kunnen spelen, maar ook effectieve oorlogspatrouilles toe te kunnen laten. Steeds meer troepen worden naar Vietnam gezonden tot een totaal van 184.300 eind 1965 is bereikt, en de eerste ‘search and destroy’-missies gaan van start. Ondertussen klinken ook de eerste protesten in de Verenigde Staten met onder meer een grote protestmars op Washington. President Johnson verantwoordt de aanwezigheid van Amerikaanse troepen door te stellen dat “if we are driven from the field in Vietnam, then no nation can ever again have the same confidence in American promise, or in American protection”[58]. Of zoals Reynolds besluit: “the tiny country of South Vietnam (far less important intrinsically than Indonesia) had become the test case of America’s cold war credibility as a superpower”[59]. Ook de roep om een burgerlijk bestuur in Zuid-Vietnam klinkt steeds luider, en de ontevredenheid groeit. De arme, onderdrukte boerenbevolking sympathiseert steeds meer met de Vietcong, waardoor de ‘search and destroy’-missies vaak even gevaarlijk als nutteloos blijken.

 

Ondanks het feit dat studies uitwijzen dat meer manschappen geen significant verschil zullen maken, en dat de bombardementen in geen geval hun doel – het kraken van de Noord-Vietnamese moraal en het onderbreken van de toevoer naar Zuid-Vietnam – bereiken, wordt het aantal bombardementen opgevoerd en tegen het einde van 1966 zijn er zo’n 385.000 troepen in de regio. Het aantal oorlogsdoden bedraagt tegen het einde van dat jaar reeds 6.644 man, het aantal gewonden 37.738. Wel blijkt nu dat Johnson, met de Koreaanse oorlog in het achterhoofd, onder geen enkel beding troepen wou inzetten in Noord-Vietnam zelf, uit vrees voor een escalatie van het conflict en het uitlokken van een rechtstreekse betrokkenheid van China.

Deze zichzelf versterkende evolutie zet zich door in 1967: steeds luidere protesten in een groeiend aantal geledingen van de Amerikaanse maatschappij, steeds meer 18- tot 20-jarigen die opgeroepen worden. Naar het einde van 1967 bedraagt het aantal zo’n 485.000 manschappen. De troepenevolutie toont duidelijk de escalatie van het conflict aan: tussen 1964 en 1969 stijgt het aantal manschappen tot een piek van zowat 543.400 troepen vooraleer Nixon zijn ‘Vietnamization’ doorvoert (zie figuur 2.1.).

 

 

Fig. 2.1. De Amerikaanse troepen in Vietnam, 1960-1972 (data voor 31 december van elk jaar)

(Bron: U.S. Department of Defense[60])

 

1960

900

1961

3.200

1962

11.300

1963

16.300

1964

23.300

1965

184.300

1966

385.300

1967

485.600

1968

536.100

1969

475.200

1970

334.600

1971

156.800

1972

24.200

 

Ook de talloze vredesvoorstellen van beide kanten zijn reeds op voorhand gedoemd te mislukken: het Nationaal Bevrijdingsfront wil de Zuid-Vietnamese regering omverwerpen en een democratisch verkozen regering van nationale unie op de been brengen waarin zowel communisten als andere groepen zetelen. Johnson van zijn kant verklaart dat de bombardementen zullen stoppen wanneer deze onmiddellijk gevolgd worden door onderhandelingen. Noord-Vietnam wil echter enkel praten als de Verenigde Staten onvoorwaardelijk een einde maakt aan de bombardementen. Aangezien geen van de partijen bereid is tot toegevingen om een staakt-het-vuren af te spreken, creëert dit een patstelling waar voorlopig geen van de partijen een oplossing voor zoekt.

President Johnson raakt op het thuisfront steeds meer in de problemen. Hij weigert de maatregelen in het kader van zijn ‘Great Society’ op te geven, maar tegelijkertijd kost de Vietnamoorlog de Amerikaanse staat steeds meer geld. Het gevolg is een enorm deficit in de begroting: van $1,6 miljard in 1965 naar $25,2 miljard in 1968[61]! Bovendien breken er in deze jaren rassenrellen uit in de grote Amerikaanse steden, en in 1967 is een vertrouwenscrisis onder de Amerikaanse bevolking voelbaar. Ongeveer de helft van de ondervraagde Amerikaanse bevolking blijkt de handelwijze in Vietnam af te keuren, over de gehele lijn keurt slechts 39 procent het beleid van Johnson goed. De aanvankelijk kleine anti-oorlogsbeweging bestaat voornamelijk uit studenten, vredesactivisten en, ironisch genoeg, liberalen die Johnson in eerste instantie steunden in zijn ‘Great Society’-wetgeving. Deze beweging vindt echter niet meteen weerklank in de pers die niet onpatriottisch wil zijn, maar het protest van de vredesactivisten wordt wel gelegitimeerd door het groeiend debat binnen de politieke elite, waaronder senator Fulbright, waar ook de media aandacht aan besteedt. De Johnson-administratie blijft echter hardnekkig beweren dat men militaire successen boekt in Vietnam. Generaal Westmoreland verklaart zelfs op 21 november 1967 dat het einde in zicht komt[62].

 

Dat de communisten helemaal niet overwonnen zijn, blijkt wanneer de Noord-Vietnamese troepen en het Nationaal Bevrijdingsfront op 30 januari 1968 gezamenlijk het grootscheepse Tet-offensief starten. Beide troepenmachten nemen vijf van de zes belangrijkste Zuid-Vietnamese steden, 36 van de 44 provinciale hoofdsteden en honderden kleinere steden tegelijkertijd onder vuur[63]. De Amerikaanse en Zuid-Vietnamese troepen worden volledig verrast. Op 21 januari 1968 was immers het beleg van de Amerikaanse basis Khe Sanh door een groot aantal Noord-Vietnamese troepen begonnen, en de Amerikanen zijn er dan ook van overtuigd dat een eventueel nieuw Noord-Vietnamees offensief zich op deze basis zou toespitsen. In werkelijkheid is het beleg van Khe Sanh – dat uiteindelijk pas op 15 april ontzet wordt – slechts een afleiding voor het Tet-offensief, georganiseerd door generaal Vo Nguyen Giap. Maar het voordeel van de verrassing, door de afleiding, betekent echter tegelijkertijd een verzwakking voor het Tet-offensief, aangezien een groot deel van de Noord-Vietnamese troepen ingezet wordt rond Khe Sanh. Alhoewel de verrassing dus compleet is, hebben de Amerikaanse en Zuid-Vietnamese troepen de meeste van de verloren steden al na enkele weken opnieuw onder controle. De door Noord-Vietnam gehoopte algemene opstand in Zuid-Vietnam vindt bovendien niet plaats, en de Vietcong lijdt zware verliezen.

 

Hoewel ze dus nergens een noemenswaardige militaire overwinning behalen, betekent dit offensief wel een grote psychologische overwinning. In tegenstelling tot de berichten van de Amerikaanse regering en de legerleiding in Vietnam, blijkt het einde van de oorlog immers niet in zicht, en de Vietcong heeft getoond in staat te zijn om gelijk waar in Zuid-Vietnam te willen en te kunnen toeslaan. De oorlog had zich voor het eerst verplaatst van de jungle naar de steden in Zuid-Vietnam, en de media was veel beter in staat om over deze gevechten van straat tot straat verslag uit te brengen. Beelden van het beleg van Khe Sanh en het langdurig vechten in en rond de historische stad Hue komen voor enkele maanden lang in de huiskamers.

Het electorale succes van McCarthy, de uitdager van Johnson in de voorverkiezingen voor de democratische presidentskandidaat, illustreert de sterker wordende oppositie tegen de oorlog. Ook binnen de Johnson-administratie stijgt het scepticisme onder de adviseurs van de president, niet langer overtuigd dat de militaire plannen en raadgevingen (die telkens opnieuw vragen om meer manschappen en een uitbreiding van de bombardementen) daadwerkelijk zoden aan de dijk zullen brengen. Steeds meer stemmen gaan op om vredesonderhandelingen te starten. Wanneer Walter Cronkite, de overbekende anchorman van het Amerikaanse televisiestation CBS, de studio verlaat en zelf naar Vietnam trekt om de situatie in te schatten en in zijn nieuwsflashes vragen stelt over de rol van de Verenigde Staten in deze oorlog, verklaart de gedemoraliseerde Johnson in maart 1968 zich terug te trekken als kandidaat voor een tweede ambtstermijn: “if I’ve lost Cronkite, I’ve lost middle America”[64].

 

Op het slagveld zelf verslechtert de situatie zienderogen. De jonge soldaten – de gemiddelde leeftijd is amper negentien – trachten te overleven in een omgeving waar, zoals het lijkt, elke Vietnamees een Vietcong kan zijn, en elke stap een mijnexplosie tot gevolg kan hebben. Verhalen van moord, verkrachtingen, folteringen en verbrandingen van onschuldige burgers kunnen niet langer door het leger achtergehouden worden. Hoewel de meeste soldaten geen wreedheden begaan, worden deze extreme verhalen opgepikt door de vredesactivisten om hun aanklacht tegen de Vietnamoorlog te versterken. De gehele wereld wordt met de neus op deze harde en wrede feiten gedrukt, wanneer de freelance-journalist Seymour Hersh het verhaal van de slachtpartij in het Zuid-Vietnamese dorp My Lai in maart 1968 bekend maakt, nadat het door de legerleiding ongeveer 20 maanden verborgen was gehouden. Amerikaanse mariniers hadden voor verschillende uren honderden Vietnamese burgers, de meeste vrouwen en kinderen, verminkt, verkracht en vermoord. Het leger had de unit zelfs een speciale medaille toegekend voor het doden van 128 ‘vijanden’ ook al had er geen gevecht plaatsgevonden. In werkelijkheid waren zowat 500 onschuldige burgers uitgemoord. Op het proces dat in 1971 gevoerd wordt, worden de soldaten veroordeeld, maar drie jaar later vrijgesproken. Legerofficieren die de cover-up georganiseerd hadden, worden vrijgesteld van vervolging. Pas in 1998 kent de regering een medaille toe aan een helikopterpiloot die enkele burgers van My Lai had beschermd tegen de moordende mariniers.

 

2.5. Nixon en de ‘vietnamisering’ van het conflict

 

Na het einde van het Tet-offensief in april 1968 starten de Verenigde Staten en Noord-Vietnam formele vredesbesprekingen in Parijs. Deze besprekingen kennen een moeilijk begin: men discussieert weken over wie er zal deelnemen aan de onderhandelingen en op welke manier dit moet gebeuren. Tenslotte zullen de besprekingen definitief starten in januari 1969.

Ondertussen duren de gevechten echter gewoon voort: in februari voeren Noord-Vietnamese troepen een groot offensief uit dat enkel door het massaal inzetten van Amerikaanse vuurkracht kan gekeerd worden. In maart van dat jaar raakt bekend dat het aantal Amerikaanse troepen in Vietnam 543.400 man bedraagt, het hoogste niveau gedurende het gehele Vietnamconflict. Uit groeiende vrees voor een harde confrontatie met de U.S.S.R. vermindert China de toevoer via de spoorwegen, en Noord-Vietnam ziet zich verplicht meer en meer te steunen op militaire bevoorrading over zee.

 

Na het winnen van de presidentsverkiezingen verklaart Nixon dat hij een einde zal maken aan de Vietnamoorlog: “I’m not going to end up like LBJ… I’m going to stop that war. Fast”[65]. De oorlog zal echter nog zo’n vier lange jaren aanslepen. In juli 1969 legt de president de ‘Nixon Doctrine’ voor: de Verenigde Staten kunnen zich niet langer veroorloven om alle overzeese verplichtingen continue en volledig te ondersteunen en willen daarom meer steunen op regionale bondgenootschappen. De Verenigde Staten verklaren dan ook dat ze die naties zullen helpen die zichzelf behelpen. In Zuidoost-Azië vertaalt zich dit in ‘Vietnamization’: een plan voor de geleidelijke terugtrekking van Amerikaanse troepen en de opbouw van Zuid-Vietnamese troepen om de Amerikaanse te vervangen. In de maanden daarna worden regelmatig duizenden manschappen teruggetrokken. De grondaanvallen worden steeds meer door Zuid-Vietnamese troepen uitgevoerd, maar tegelijkertijd worden de Amerikaanse bombardementen heviger, in de hoop dat Hanoi op die manier tot concessies wordt gedwongen.

 

In zijn ‘State of the Union’ van 1970 verklaart Nixon dat het einde van de Vietnamoorlog een belangrijke doelstelling moet zijn in de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. Zijn ‘vietnamisering’ wordt versneld doorgevoerd, maar ondanks deze poging om het conflict binnen Vietnam te houden en ook de inmenging van Amerikaanse troepen terug te dringen, dreigt er een uitbreiding naar Cambodja: langs het Ho Chi Minh-pad, dat door Cambodja loopt, worden de Vietcong in Zuid-Vietnam al langer bevoorraad. Ondanks het verbod van de nieuwe Cambodjaanse sterke man Lon Nol om nog langer gebruik te maken van de kampen in Cambodja, blijven de voorraden en manschappen voor de Vietcong toestromen. Bombardementen op Cambodja waren reeds een jaar op bevel van Nixon uitgevoerd, maar tot nu toe wist men dit geheim te houden. Wanneer op 1 mei 1970 31.000 Amerikaanse en 43.000 Zuid-Vietnamese troepen het neutrale Cambodja binnendringen op zoek naar wapendepots en vijandelijke soldaten die het land als veilige haven zouden gebruiken, laait in geheel de Verenigde Staten het protest op. Vooral op de Amerikaanse campussen wordt woedend gedemonstreerd tegen deze uitbreiding van het conflict naar een neutraal land waarbij vier doden onder de studenten vallen. Het Witte Huis wordt zowat belegerd door een honderdduizendtal betogers. In juni ziet Nixon zich verplicht om de troepen in Cambodja terug te trekken zonder enig noemenswaardig resultaat te hebben bereikt, Cambodja vervalt echter wel in een spiraal van een jarenlange en bloedige burgeroorlog. Bovendien trekt de Senaat de ‘Tonkin Gulf Resolution’ in en eist opschorting van verdere militaire operaties in Cambodja zonder goedkeuring van het Congres.

 

In juni 1971 worden deze protesten versterkt door de publicatie van de ‘Pentagon Papers’ in de New York Times. Uit deze rapporten, gelekt door een voormalige medewerker van het Departement van Defensie, blijkt dat de Amerikaanse bevolking regelmatig voorgelogen was door haar leiders. Het voortdurende protest wordt weliswaar getemperd door de continue afbouw van de Amerikaanse troepenmacht (eind 1971 waren er nog zo’n 156.000 manschappen over) maar tegelijkertijd rijst de twijfel over het succes van het vietnamiseringsproces. De reacties op de inval in Cambodja indachtig, voeren louter Zuid-Vietnamese troepen in februari 1971 een aanval op kampen in Laos uit maar worden massaal teruggedreven. De beelden van aan Amerikaanse helikopters hangende Zuid-Vietnamese troepen versterken de reeds bestaande twijfels aan het succes van Nixons politiek.

 

Op de vredesonderhandelingen in Parijs wordt geen vooruitgang geboekt. De Zuid-Vietnamese regering blokkeert opzettelijk elk voorstel, in maart 1972 stappen de Amerikaanse onderhandelaars weg uit de besprekingen met de verklaring dat de communisten ernstige onderhandelingen weigeren. Aan het front zetten de Noord-Vietnamese troepen inmiddels een groots offensief op waarbij ze erin slagen de gedemilitariseerde zone rond de 17e breedtegraad met tanks en artillerie te doorbreken. Opnieuw kan enkel zware Amerikaanse artillerie het tij keren. Daarnaast worden Hanoi en Haiphong in april zwaar gebombardeerd, waardoor een einde komt aan de deëscalatie van het conflict. Tien dagen na het bombardement verklaren de Verenigde Staten bereid te zijn opnieuw rond de tafel te willen zitten. In mei valt echter de meest noordelijke provincie van Zuid-Vietnam in handen van Noord-Vietnamese troepen. Nixon laat mijnen leggen in zeven belangrijke Noord-Vietnamese havens, maar verklaart tegelijkertijd wel bereid te zijn alle troepen terug te trekken binnen vier maanden na de vrijlating van alle Amerikaanse krijgsgevangenen en nadat er een internationaal gecontroleerd staakt-het-vuren is bereikt.

 

In juni 1972 wordt de rol van grondtroepen in Vietnam afgebroken, minder dan 60.000 adviseurs, mecaniciens en helikopterbemanningen blijven achter. In de nazomer van dat jaar doen geruchten de ronde dat een bestand nakend is, maar de verschillende onderhandelingsgroepen beschuldigen elkaar van terughoudendheid. In december springen de vergevorderde vredesbesprekingen opnieuw af, de ondertussen herverkozen president Nixon laat rond Kerstmis twaalf dagen lang zware bombardementen uitvoeren in Noord-Vietnam. De gehele wereld reageert geschokt op deze gewelddadige uitbarsting, en op 30 december 1972 worden de bombardementen opgeschort zonder dat er veranderingen in de posities van het Noord-Vietnamese leger afgedwongen zijn.

 

Aangespoord door Nixon heeft Kissinger in januari 1973 in Parijs private ontmoetingen met Le Duc Tho, toponderhandelaar van Noord-Vietnam, zonder hierbij Zuid-Vietnam te betrekken. Nixon dringt aan op toegevingen om op die manier betere relaties op te bouwen met de U.S.S.R. en China, het vertrouwen van Westerse bondgenoten terug te winnen, en het thuisfront te kalmeren. Op 27 januari 1973 tekenen Kissinger en Le Duc Tho een staakt-het-vuren, en de Zuid-Vietnamese president Nguyen Van Thieu wordt door Nixon verplicht zich hierbij aan te sluiten, zoniet zou Nixon “explain publicly that your [Thieu’s] government obstructs peace. The result will be an inevitable and immediate termination of U.S. economic and military assistance”[66]. In het akkoord wordt bepaald dat alle Amerikaanse troepen binnen zestig dagen teruggetrokken zullen worden, dat alle Vietnamese troepen op hun posities zouden blijven en er uiteindelijk een coalitieregering met onder meer de Vietcong zou gevormd worden in Zuid-Vietnam.

 

2.6. Einde van het conflict

 

De Verenigde Staten trekken inderdaad hun troepen terug en laten enkel adviseurs achter, maar al snel wordt het bestand geschonden door zowel Zuid- als Noord-Vietnam, en opnieuw breken gevechten op alle fronten uit. In de eerste helft van 1974 slaagt het Zuid-Vietnamese leger erin om twee zones rond Saigon van Vietcong-bases te vrijwaren. In mei echter kan de Vietcong dit gebied heroveren en versterken. De internationale commissie die toeziet op het bestand van 1973 stapt op omwille van het gebrek aan samenwerking van zowel Noord- als Zuid-Vietnamese kant.

Ondertussen wordt onder druk van het Amerikaanse Congres de steun aan Zuid-Vietnam teruggebracht van $2,3 miljard in 1973 naar een kleine $1 miljard in 1974. De inflatie en werkloosheid in Zuid-Vietnam stijgen zienderogen, en het is duidelijk dat de zwakke Zuid-Vietnamese regering de situatie niet langer de baas is: het gemoderniseerde Zuid-Vietnamese leger is hulpeloos zonder de broodnodige Amerikaanse luchtsteun en met een gebrek aan brandstof en munitie. In de herfst van 1974 besluit het Politbureau van Noord-Vietnam na dagenlange conferenties om een offensief in 1975 toe te laten, aannemend dat de Verenigde Staten na Nixons ontslag en zonder de goedkeuring van het Congres niet zullen tussenkomen. Bedoeling is Thieu te dwingen een coalitie aan te gaan en bovendien essentiële bases in te nemen voor een gepland finaal offensief in 1976.

 

In december 1974 gaat het offensief van start. De ene na de andere provincie valt al snel in handen van de communisten, terwijl het gedemoraliseerde en slecht bewapende Zuid-Vietnamese leger zich in paniek terugtrekt en deserteert. Tegen begin april 1975 wordt Saigon omsingeld, is het Zuid-Vietnamese leger gehalveerd en heeft het twee derde van het terrein verloren. Op 20 april 1975 beginnen Amerikaanse helikopters aan de evacuatie van de weinige overgebleven Amerikaanse adviseurs, medewerkers en een paar Vietnamezen. De sfeer van deze laatste dagen van april 1975 werd mooi beschreven door Hallin: “The reunification of Vietnam under Hanoi’s Communist regime left Nixon’s ‘peace with honour’ looking like nothing but a euphemism for defeat, with little honourable in televised scenes showing the undignified scramble of Vietnamese and Americans frantically trying to board the last US helicopters to leave Saigon”[67]. Op 21 april neemt Thieu ontslag, Duong Van Minh neemt het bestuur over, maar op 30 april 1975 geeft hij zich over aan de Vietcong en het Noord-Vietnamese leger. Op het presidentieel paleis in de Zuid-Vietnamese hoofdstad wappert al snel de vlag van het Nationaal Bevrijdingsfront. De naam Saigon wordt veranderd in Ho Chi Minh Stad, als eerbetoon aan de oude patriot die reeds in 1969 gestorven was.

 

 

3. Conclusie

 

De uiteindelijke kost van de Vietnamoorlog was immens: bijna 2 miljoen Vietnamezen en zowat 58.000 Amerikaanse soldaten, en ook in de buurstaten Laos en Cambodja miljoenen gedode burgers in een conflict waarin zij aanvankelijk neutraal stonden. Nog eens miljoenen burgers werden voor het leven verminkt of ernstig gewond, leden aan ernstige trauma’s of werden ongeneeslijk ziek als gevolg van de massaal gebruikte chemicaliën. De Verenigde Staten hadden in totaal minstens $170 miljard gespendeerd in een oorlog die uiteindelijk niet het doel bereikte: niet alleen Vietnam werd herenigd onder een communistische regering, maar ook in Laos en Cambodja – landen waar de communisten aanvankelijk zelfs niet eens zo sterk stonden – kwamen twee communistische groeperingen aan de macht, respectievelijk de Pathet Lao en de PCK. De voorspelling van de ‘dominotheorie’ werd bovendien niet bewaarheid: hoewel geheel Indochina nu communistisch was, breidde het communisme zich in de regio niet verder uit.

 

Deze vaststellingen, in combinatie met de besluiten uit de ‘Pentagon Papers’, zorgden ervoor dat de Verenigde Staten voor het eerst niet meer vanzelfsprekend als de behoeders en beschermers van de vrije wereld werden beschouwd. Ook het vertrouwen van de Amerikaanse bevolking in haar leiders had een ernstige klap gekregen, en het principe van de ‘imperial presidency’ werd zwaar bekritiseerd. Zoals reeds eerder aangehaald zorgden de ervaringen van de Vietnamoorlog voor barsten in de Amerikaanse maatschappij enerzijds, en in de internationale relaties anderzijds. Het trauma van Vietnam werd versterkt door de interne problemen van de rassenscheiding en de botsing tussen twee generaties. Deze combinatie bracht een schokgolf teweeg in quasi alle geledingen van de maatschappij.

 

 

Hoofdstuk 3. De schepping van het nieuws

 

1. Inleiding

 

Wat is ‘nieuws’? We hanteren het woord dagelijks, elke morgen worden krantenpagina’s gevuld met ‘nieuws’, elk uur wordt op de radio het nieuwsbulletin voorgelezen, programma’s worden onderbroken voor hoogdringende ‘nieuwsflashes’... en ’s avonds staat in ieder huisgezin zo rond een uur of zeven de televisie aan voor ‘het journaal’. We worden overstelpt met informatie uit de gehele wereld – vaak beperkt tot een selectie van westerse landen – maar die informatie verdwijnt alweer even snel uit onze hoofden, want de volgende dag is er alweer nieuw ‘nieuws’. Zelden of nooit wordt de vraag gesteld wat het begrip ‘nieuws’ nu eigenlijk precies inhoudt. Een blik achter de schermen, om uit te vissen hoe ‘nieuws’ nieuws wordt, is ons niet gegund. Maar wie bepaalt wanneer en hoe dat ‘nieuws’ wordt wat het uiteindelijk is? Door welke elementen wordt die keuze beïnvloed? En wie bepaalt wanneer het ‘nieuwe’ uit het nieuws is? Welke factoren bepalen wanneer het Orwelliaanse Nieuw-spraak tot Oud-spraak wordt herleid?

 

De impact van het nieuws kan niet onderschat worden. De verslaggeving vormt immers, samen met andere socio-cultureel vormende factoren als onderwijs en onderzoek, een “viltstift die ons helpt bepaalde patronen te accentueren, hun coherentie en ‘logica’ te onderkennen, en ze vanaf dat moment als vanzelfsprekend waar te nemen. Een heleboel andere, die in principe even coherent en logisch zijn, worden daarbij over het hoofd gezien”[68]. Steeds meer en meer mensen baseren zich op slechts één nieuwsbron – vandaag veelal het televisiejournaal – die op die manier in belangrijke mate verantwoordelijk is voor de vorming van het ideeëngoed van de ‘massa’. De verschillende bronnen die allen samen de items voor de nieuwsdiensten van de krant, de radio en de televisie leveren, de aanpak van de nieuwsagentschappen, de werking van de nieuwsredacties… moeten daarom aan een grondig onderzoek onderworpen worden. Het blijkt immers dat er in grote mate een nivellering in de wereldwijde nieuwsverspreiding optreedt. De oorzaken en gevolgen van deze nivellering vormen het onderwerp van dit hoofdstuk.

 

Het mag verder ook duidelijk zijn dat elk item van de verslaggeving in krant, radio- en televisiejournaal eerst een lange weg heeft afgelegd vooraleer het in de huiskamer wordt gebracht. Op een aantal punten langs die route staan echter ‘gatekeepers’ die het nieuwsfeit – bewust of onbewust – sorteren, filteren, aanpassen en verwerken. In de verschillende fases van dit proces worden selectiecriteria toegepast die verantwoordelijk zijn voor een ernstige vervorming van het oorspronkelijke bericht. Vooral het optreden van de internationale nieuwsagentschappen speelt hierin een belangrijke rol. Dat wij ons zelden bewust zijn van die vervorming in de dagdagelijkse verslaggeving heeft niet onbelangrijke gevolgen. “We zien alles dankzij onze alles-ziende media, en daardoor weten we alles en kunnen we over alles een gewogen opinie formuleren. Maar precies daardoor opent zich een reeks mogelijkheden voor manipulatie en propaganda…”[69]. Dit dwingt ons stil te staan bij de totstandkoming van het nieuws.

 

 

2. De nieuwsagentschappen

 

2.1. De macht van de wereldnieuwsagentschappen

 

“De meeste nieuwsmedia, zowel in het Westen als in de Derde Wereld, zijn voor hun buitenlandse informatievoorziening haast uitsluitend aangewezen op vier westerse wereldnieuwsagentschappen: de Amerikaanse Associated Press (AP) en United Press International (UPI), het Franse Agence France Presse (AFP) en het Britse Reuters”[70].

 

Servaes geeft het al aan: de belangrijkste bronnen voor de informatievergaring van elke dag zijn de nieuwsagentschappen. Naast de wereldnieuwsagentschappen bestaan er een tiental kleinere internationale persagentschappen, een tiental regionale of continentale nieuwsagentschappen en onderaan de piramide staan meer dan honderd nationale nieuwsagentschappen.

Hierbij moet vermeld worden dat de laatste twintig jaar een nieuwe speler is opgestaan: het Amerikaanse netwerk CNN. Dit is om verscheidene redenen niet gelijk te stellen aan een traditioneel wereldnieuwsagentschap, eerst en vooral omdat dit netwerk voornamelijk dankzij de snelle informatietechnologieën van de laatste jaren fungeert. Vanuit het centrale hoofdkantoor in de Verenigde Staten wordt bij belangrijke gebeurtenissen bepaald om een ploeg uit te sturen. CNN heeft dus geenszins permanente correspondenten over de gehele wereld zoals de grote nieuwsagentschappen. Het resultaat van deze strategie is dan ook een groot verlies aan inzicht in de langetermijnprocessen. De gebeurtenissen worden niet langer gesitueerd in hun context, maar als het ware los van de realiteit verslagen. De Arabische tegenhanger van CNN, Al-Jazeera, hanteert een gelijkaardig principe, maar werkt vooralsnog op een veel kleinere schaal. Het fenomeen is echter nog te recent om hierover reeds duidelijke conclusies te kunnen trekken.

 

In de ketting van nieuwsverspreiding bespelen de wereldnieuwsagentschappen wel nog steeds de eerste viool. Zij bestrijken de gehele wereld en overtroeven de overige agentschappen met hun financiële middelen, personeelsbezetting, communicatiekanalen, klantenbestanden en dergelijke meer. Hun ontstaansgeschiedenis toont duidelijk de sterke connecties met de financiële zakenwereld en de grote westerse mediagroepen aan[71].

De voorloper van het Amerikaanse Associated Press (AP) werd in 1848 opgericht door verschillende kranten in New York en het persbureau is nu nog steeds in handen van (Amerikaanse) mediabedrijven.

Het Britse Reuters is gegroeid uit een initiatief van de financiële wereld in Groot-Brittannië die in 1851 het nationale persbureau oprichtte om de verspreiding van het nieuws in het Britse Rijk te verbeteren. Later ging ook Reuters samenwerken met de krantenwereld.

Charles Havas richtte in 1853 het Franse nationale persbureau op, dat in 1944 werd omgevormd tot Agence France Presse (AFP). Dit bureau heeft nog steeds sterke financiële connecties, en ook met de Franse overheid zijn er goede banden, hoewel er pogingen ondernomen worden om dit te wijzigen.

Ook het tweede Amerikaanse nieuwsagentschap, United Press International (UPI), vindt zijn oorsprong in de krantenwereld. In 1907 stichtte krantenmagnaat Edward Ellis Scripps een bureau. In 1958 werd dit omgevormd tot UPI na een fusie met het agentschap van collega-mediamagnaat William Randolph Hearst. Dit persbureau ging meermaals quasi bankroet en de resten zijn nu in handen van een Saoedische mediagroep.

Gedurende de Koude Oorlog behoorde ook het Sovjetrussische TASS (Telegrafnoie Agentvo Sovietskavo Soyusa, 1925) tot de wereldnieuwsagentschappen, maar na de val van het Oostblok is dit agentschap herleid tot een middelgroot nationaal persbureau. Momenteel resten er dus voornamelijk nog drie traditionele wereldnieuwsagentschappen.

 

Zij ondervinden zware concurrentie van CNN dat dankzij haar specifieke werkwijze heel snel beelden en commentaar kan verzorgen over de gebeurtenissen over de gehele wereld. Of de wereldnieuwsagentschappen zich moeten reorganiseren om hier weerwerk tegen te bieden, is echter nog maar de vraag. Indien zij dit doen, bestaat immers het eerder vermelde risico dat duiding bij de feiten helemaal zal ontbreken. Het is immers noodzakelijk dat een correspondent langere tijd in een bepaalde regio verblijft om de structurele wijzigingen te onderkennen. CNN geeft echter ‘right here, right now’-informatie, ‘breaking news’… vaak zonder dat er naar dieperliggende oorzaken wordt gezocht.

 

De oudste mastodonten van de nieuwsgaring steunen op drie soorten klanten[72]. Ten eerste hebben zij gezien hun oorsprong nog steeds sterke banden met de zakenwereld in de ontwikkelde landen. Ten tweede hebben ook de nationale regeringen een groot belang bij een snelle nieuwsverspreiding en zijn zij dus vaste klant bij deze grote agentschappen. En tenslotte vormen de westerse mediagroepen een groot aandeel van hun klantenbestand.

De westerse media zijn voor tachtig tot negentig procent aangewezen op deze wereldnieuwsagentschappen, en deze laatsten bepalen dan ook wat ‘nieuws’ is. Nationale persbureaus als BELGA of ANP zijn voor de internationale berichtgeving zo goed als volledig afhankelijk van deze mastodonten. Tabel 3.1. geeft een goed idee van de omvang van de informatiestroom kort na de Vietnamoorlog, en illustreert de globale impact van de wereldnieuwsagentschappen op de nieuwsdiensten over de gehele wereld.

 

Tabel 3.1. Enige cijfers over de wereldnieuwsagentschappen (1978)

(Bron: SERVAES (J.), De Nieuwsmakers. Informatie in de media, Antwerpen en Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1983, pp. 50-51)

 

Het blijkt dat elk van deze wereldnieuwsagentschappen minstens 5000, soms wel tot 10.000 abonnees over de hele wereld heeft. Doordat zij de internationale berichtgeving beheersen, willen immers alle nieuwsdiensten op elk van hen geabonneerd zijn. Maar dit is een dure uitgave, en daarom enkel voorbehouden aan nationale en/of kapitaalkrachtige agentschappen: in 1980 bijvoorbeeld bedroeg het maandelijkse abonnement voor een krant met 100.000 exemplaren oplage zowat 300.000 Belgische frank (ongeveer 7500 euro)[73].

 

De overige internationale nieuwsagentschappen hebben een kleinere reikwijdte, en dus ook een kleinere impact op de internationale berichtgeving. Gemiddeld tellen zij zo’n duizendtal abonnees. De laatste schakel tussen de nieuwsbron en de nieuwsredactie vormen de nationale persagentschappen, zoals BELGA (sinds 1920) en het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP, sinds 1934). Daarnaast blijven er ook nog enkele regionale nieuwsagentschappen over, die eigenlijk een intermediaire functie tussen de internationale en de nationale persbureaus vervullen. Zij richten zich meestal op een afgebakend geografisch of politiek terrein.

 

2.2. Gevolgen van de oligopolistische marktsituatie

 

“Deze ontwikkelingen hebben tot een oligopolistische marksituatie geleid. Dit is een marktvorm waarin nog slechts enkele aanbieders in een concurrentieverhouding tot elkaar staan en nagenoeg identieke producten afleveren”[74]. De hier aangegeven nivellering heeft zoals gezegd een enorme impact op wat dagelijks als ‘nieuws’ wordt bestempeld. Doordat de wereldnieuwsagentschappen allemaal in westerse handen zijn, en voor het overgrote deel aan westerse klanten leveren – alleen zij zijn immers kapitaalkrachtig genoeg – wordt een vicieuze cirkel gecreëerd. Met het oog op hun overwegend westerse abonnees ligt de focus van deze agentschappen dan ook vooral op de westerse wereld. De ‘objectieve’ media halen dus de meeste van hun internationale informatie uit bronnen die door de reële economische en politiek-militaire machtsverhoudingen gedomineerd worden[75].

Bovendien zijn de internationale persagentschappen ook verankerd in de historische situatie van het moederland. Zo zijn het Britse Reuters en het Franse AFP het sterkst aanwezig in die regio’s die vroeger tot het koloniale rijk van respectievelijk Groot-Brittannië en Frankrijk behoorden. Hoewel de situatie nu sterk verbeterd is, moet informatie over de desbetreffende gebieden nog steeds scherper gecontroleerd worden. Door de intense band met de financiële wereld en de regering moet de berichtgeving over bijvoorbeeld een conflict waar het moederland in betrokken is, extra sterk nagetrokken worden. Zo was de internationale berichtgeving van Reuters over de Vietnamoorlog, door de koloniale achtergrond van Frankrijk en de directe betrokkenheid van de Verenigde Staten, het meest betrouwbaar en te prefereren boven informatie van AFP, AP of UPI. Voor een conflict als de opstand in Zimbabwe gold dit axioma uiteraard in de omgekeerde richting[76].

 

Daarnaast staat het vast dat de media in de Derde Wereld volledig afhankelijk zijn van deze door westerse kanalen overheerste informatiestroom en kunnen zij niet anders dan zich als passieve ontvanger schikken. Er wordt dan ook scherpe kritiek geuit op de bestaande internationale communicatieorde, die door de uitermate westerse bril een vertekend beeld van de werkelijkheid in de ontwikkelingslanden geeft. Servaes geeft in deze context een overzicht van de geografische herkomst van het nieuws dat verspreid wordt door de wereldnieuwsagentschappen (tabel 3.2.)[77].

 

Tabel 3.2. Geografische herkomst van nieuws in % (3 wereldnieuwsagentschappen, in 1975)

(Bron: SERVAES (J.), De Nieuwsmakers. Informatie in de media, Antwerpen en Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1983, p. 79)

 

 

Uit deze tabel blijkt duidelijk hoe westers georiënteerd de wereldnieuwsagentschappen zich opstellen. West-Europa en Noord-Amerika nemen bij de Europese persbureaus de helft van alle berichtgeving voor hun rekening, voor het Amerikaanse UPI is dit tot tachtig procent[78]. Zelfs ten tijde van de Koude Oorlog komt gemiddeld slechts een kleine vijftien procent van de berichtgeving uit het overwegend communistische Oost-Europa en Azië, waar toch meer dan twee miljard van het totaal aantal mensen woont.

 

Deze westers gerichte kijk wordt zoals gezegd door alle nieuwsmedia over de gehele wereld overgenomen, en resulteert in een scherp vertekend beeld van het wereldgebeuren. Van Ginneken haalt in deze context een bekende vuistregel aan: “Tienduizend doden in een ander werelddeel staat gelijk aan duizend doden in een ander land staat gelijk aan honderd doden in een buitenplaats staat gelijk aan tien doden in de hoofdstad staat gelijk aan één beroemdheid”[79]. Hoewel dit vaak aangehaald wordt als een soort cynisch grapje van de nieuwsredacteur, is dit echter alledaagse realiteit. Hierbij spelen huidskleur en nationaliteit, klasse en beroep eveneens een belangrijke rol. In een ander werk vervolgt Van Ginneken “iedere dag krijgen tien, honderd of soms duizend ‘tragische doden’ aandacht in het wereldnieuws. Maar hoeveel tragische doden zijn er eigenlijk elke dag?… Het blijken er 136.907. Zeker 135.000 daarvan halen dus nooit de krant: zij zijn ‘niets nieuws’. Daarbij zitten bijvoorbeeld 35.000 kinderen onder de vijf, die merendeels voortijdig overlijden aan gebrek aan vitamines en hygiëne. Dat is meermaals per week een Hiroshima atoombom op de peuters en kleuters van de Derde Wereld…”[80]. Een onthutsend neveneffect van de door de westerse media gecontroleerde wereldwijde informatiestroom.

 

 

3. De verspreiding van het ‘nieuws’

 

“Editorially, we can pick and choose – just like walking down shelves of breakfast cereal. One day Nagorno Karabach. The next day Tajikistan, or perhaps Georgia or Afghanistan, then a bit of Angola, Liberia or Yemen and perhaps Algeria if we are lucky. All of it streams relentlessly into our news machines. Much of it is never transmitted”[81].

 

Hoewel reeds overduidelijk aangetoond werd dat de wereldnieuwsagentschappen een enorme impact hebben op de dagelijkse informatie die wij in de westerse wereld, maar ook in de Derde Wereld ontvangen, vormen zij eigenlijk maar een onderdeel van het gehele nieuwsproductieproces. Een constante informatiestroom wordt over de gehele wereld verspreid, maar de overgrote meerderheid ervan wordt niet publiek gemaakt. Dit nieuwsproductieproces wordt door verschillende factoren beïnvloed: op de lange weg tussen de gebeurtenis en de berichtgeving in de huiskamer staan verschillende beïnvloedingsfactoren (waarvan de wereldnieuwsagentschappen er slechts één vormen). Servaes maakt hierbij een onderscheid tussen externe factoren enerzijds, en interne factoren anderzijds[82].

 

3.1. Externe beïnvloedingsfactoren

 

Onder externe factoren klasseert Servaes die elementen die het nieuwsproductieproces van buitenaf beïnvloeden. Hij onderscheidt vier ‘filters’ op het traject van elk internationaal bericht. Deze weg kan beschreven worden als een proces dat een tiental algemene fases omvat, en Servaes stelt dat dit in feite voor elk nieuwsitem in de internationale berichtgeving het geval is[83]:

 

1. Het feit of de gebeurtenis: dit slaat op elke politieke, sociale, culturele, geologische… actie die zich waar ook ter wereld voordoet.

2. De eerste bewerking en selectie: dit feit of deze gebeurtenis wordt door de journalist of de correspondent opgemerkt, en hij verwerkt dit in een code of een taal. De eerste selectie vindt hierbij al plaats. Immers, niet alles wordt verslagen: uit de miljoenen feiten van elke dag worden slechts honderden gebeurtenissen door journalisten of correspondenten opgemerkt of nieuwswaardig geacht en geselecteerd. Een aantal elementen spelen een rol bij deze selectie. Vooreerst is het een feit dat correspondenten, journalisten en persbureaus ongelijk gestationeerd zijn over de wereld. Servaes ziet hier voornamelijk een economische oorzaak: de nieuwsgaring wordt geconcentreerd daar waar de voor de westerse landen belangrijke markten liggen. Daarenboven speelt in deze fase de professionele, ideologische, culturele… visie van de journalist een grote rol. Deze laatste is vaak westers geïnspireerd: de meeste journalisten en correspondenten zijn immers westers, of werken voor een westers agentschap en nemen de ideologie over. Ten derde merkt Servaes ook op dat de verslaggever veelal in een goede verstandhouding met de plaatselijke overheid moet leven, en er dus een focus op het internationale (want veiligere) nieuws plaatsvindt. Tenslotte is het een feit dat veel informatie via overheidsbronnen en ‘gezaghebbende’ woordvoerders verzameld wordt en op die manier verspreid wordt.

3. De transmissie van het bericht naar een (wereld)nieuwsagentschap

4. De tweede selectie en bewerking: het (wereld)nieuwsagentschap selecteert uit hetgeen door de verschillende journalisten en correspondenten wordt binnengebracht en laat de geselecteerde items inhoudelijk en vormelijk aanpassen. Hierbij spelen de (opnieuw vaak westerse) ideologische, politieke en economische belangen van het agentschap een grote rol. Zij vervullen zoals reeds gezegd de rol van ‘gatekeeper’ en dankzij hun strategische plaats in het proces kunnen zij een controle en selectie op de communicatieboodschappen doorvoeren. Ook het belang van de communicatieverbindingen, die grotendeels op de Oost-West as tussen Europa en Noord-Amerika liggen, mag niet onderschat worden.

5. De doorseining van de internationale nieuwsberichten: de wereldnieuwsagentschappen sturen hun internationale nieuwsberichten meestal eerst naar de regionale en nationale nieuwsagentschappen door. Zoals gezegd kunnen alleen de nationale en/of de kapitaalkrachtige nieuwsmedia zich een duur abonnement op één of meer wereldnieuwsagentschappen veroorloven.

6. De derde selectie en bewerking: het nationaal agentschap grijpt op zijn beurt in op de geselecteerde berichten. “Daardoor spreken we van een eliminatie van 50% van het binnenkomende internationale nieuws”[84]. Vaak wordt vooral die berichtgeving geselecteerd die relevant zijn voor het land in kwestie.

7. De doorseining van berichten naar de abonnees van het nationaal nieuwsagentschap. De uiteindelijke producenten van het ‘nieuws’, de verschillende nieuwsredacties van de kranten, radio en televisie, vertrekken dus in feite al met een sterk gereduceerd aantal gebeurtenissen die tot hun beschikking wordt gesteld.

8. De vierde selectie en bewerking: bij de verschillende abonnees van het nationaal nieuwsagentschap wordt opnieuw een selectie doorgevoerd. De nieuwsredactie selecteert enkel wat door hen interessant genoeg geacht wordt.

9. De publicatie van het bericht: na deze verschillende selecties en aanpassingen wordt het bericht tenslotte gepubliceerd.

10. De ontvangst van het bericht: de ontvanger kan het bericht lezen, horen of zien. Het is daarom nog niet zeker of deze het bericht effectief ook ‘ontvangt’. Ook hier gebeurt een selectie in wat de ontvanger daadwerkelijk opneemt. Deze laatste stap betreft echter een ander soort selectie dan de vorige vier bewerkingsfases en wordt dan ook niet gecatalogeerd als filter.

 

De beschreven indeling kan in een vereenvoudigd schema weergegeven worden[85]:

 

 

Hieruit blijkt duidelijk dat de berichtgeving, vooraleer zij de huiskamers bereikt, heel wat stadia doorlopen heeft en er ook heel wat ‘gatekeepers’ in dit proces (kunnen) ingrijpen. Soms wordt al eens een bepaalde fase overgeslagen (zo kan een correspondent ook rechtstreeks naar de krant berichten doorsturen) maar in het algemeen worden er dus vier verschillende ‘filters’ onderscheiden. Zoals gezegd vormen zij de externe beïnvloedingsfactoren in het nieuwsproductieproces.

 

3.2. Interne beïnvloedingsfactoren

 

Naast de externe factoren stelt Servaes dat er tevens factoren vervat zijn in het nieuwsproces zelf. Deze interne factoren kunnen enerzijds onderverdeeld worden in vormelijke elementen, anderzijds de inhoudelijke elementen.

Over de vormelijke elementen kan ik relatief kort zijn. Het betreft hier zaken als de rubriek waarin het bericht onderverdeeld wordt, of het op de voorpagina gepubliceerd wordt of niet, is het een losstaand bericht of vormt het een onderdeel van een welbepaalde reeks… Deze context bepaalt mee hoe het bericht ontvangen en geïnterpreteerd wordt. Het is duidelijk dat voorpaginanieuws een veel groter belang heeft dan het bericht in het extra katern van de krant. Ook het feit of er illustraties en onderschriften bij het artikel gepubliceerd worden, de lengte van het artikel, de vorm en inhoud van de titel… bepalen op een zelfde wijze de receptie bij het publiek.

 

Over de inhoudelijke elementen zijn echter heel wat meer zaken te vertellen. Vooral het onderzoek van Johan Galtung en Mari Holmboe Ruge heeft voor een doorbraak in dit onderzoeksveld gezorgd[86]. Hoewel deze Noorse publicatie bijna veertig jaar oud is, wordt er nog steeds naar verwezen. Galtung en Ruge vroegen zich vooral af hoe en waarom grote crises (gesitueerd in de derde-wereldperiferie) werden weergegeven in hun eigen land (in de eerste-wereldperiferie)[87]. In dit ophefmakend werk onderzochten zij de structuur van de internationale berichtgeving. De auteurs formuleerden twaalf factoren waaraan feiten en gebeurtenissen huns inziens moeten voldoen om ‘nieuwswaardig’ geacht te worden.

Een eerste factor is de ‘frequency’ of “the time-span needed for the event to unfold itself and acquire meaning”. Deze tijdsspanne moet redelijk kort zijn: wanneer de frequentie van het nieuwsfeit korter is dan de publicatiefrequentie van het medium, zal de gebeurtenis gemakkelijker opgepikt worden. Een bloedige moord zal veel aandacht krijgen, een dode soldaat die gruwelijk aan zijn einde gekomen is tijdens een aanslepende oorlog zal veel minder (of zelfs helemaal geen) nieuwswaarde hebben. Het gevolg hiervan is dan ook dat langetermijnprocessen veel minder kans op publicatie maken, tenzij zij een dramatische climax bereiken. De tweede factor is bijna een evidentie: de ‘intensity’ of de ‘schaal’ van een gebeurtenis. Een nieuwsitem moet een bepaalde drempel overschrijden vooraleer het als zodanig geregistreerd wordt. Hoe bloediger de moord, hoe groter de krantenkoppen en hoe meer aandacht hij zal krijgen.

De derde factor betreft de ‘unambiguity’: “the less ambiguity the more the event will be noticed”. Wanneer er verschillende, inconsistente verklaringen voor een bepaalde gebeurtenis kunnen gegeven worden, zal deze veel minder snel opgepikt worden dan een eenduidig feit. Dit wil echter niet zeggen dat een eenvoudige gebeurtenis primeert boven een complexe.

Hierbij aansluitend vormt ‘meaningful’ de vierde factor. De gebeurtenis moet relevant zijn, dit wil zeggen inpasbaar in het referentiekader van de ontvanger. Deze relevantie heeft twee aspecten. Enerzijds moet er sprake zijn van ‘cultural proximity’. Diegene die de gebeurtenissen overloopt zal meer aandacht schenken aan het vertrouwde, het cultureel herkenbare, en wat cultureel verderaf staat zal gemakkelijker onopgemerkt voorbijgaan. Anderzijds is er de tweede dimensie in de zin van 'relevance’: een cultureel veraf gelegen land kan toch opgemerkt worden doordat er een conflictsituatie met iemands eigen groep ontstaat. Een vijfde factor is ‘consonance’. Wanneer een gebeurtenis overeenkomt met wat reeds voorspeld werd dat zou gebeuren, of wat een persoon wil dat er gebeurt, zal dit veel sneller opgemerkt worden. De mentale matrix die hierbij gecreëerd wordt, filtert de feiten, en doet gebeurtenissen die al te zeer van de verwachting afwijken naar de achtergrond verdwijnen.

In contrast hiermee fungeert de zesde factor, ‘unexpectedness’, als tegenpool van de vierde en vijfde factor. Niet alleen wat betekenisvol en overeenstemmend is, maar ook de meest onverwachte dingen hebben een hoge kans om als nieuws te worden opgenomen. Desondanks moeten ook deze onverwachte gebeurtenissen binnen het raamwerk van het betekenisvolle en overeenstemmende vallen. Onvoorspelbaarheid en zeldzaamheid spelen uiteraard ook een rol. De zevende factor slaat op de ‘continuity’ van een gebeurtenis. “The idea that once something has hit the headlines and been defined as ‘news’, then it will continue to be defined as news for some time even if the amplitude is drastically reduced.” Wanneer men de dagen ervoor reeds aandacht besteedde aan een bepaalde gebeurtenis, zal men vlugger de situatie opvolgen en hierover verder berichten. De achtste factor, de ‘composition’, betreft de samenstelling van het beschikbare nieuws en het evenwicht tussen de verschillende categorieën. Wanneer er al veel buitenlandse berichten zijn, wordt de drempelwaarde voor een nieuw buitenlands bericht veel hoger. Een pas binnengelopen binnenlands item zal dus in dit geval een veel lagere drempelwaarde worden toegekend.

 

Daarnaast onderscheiden Galtung en Ruge ook meer cultureel-gebonden factoren die de transitie van gebeurtenis naar nieuws beïnvloeden. De negende en tiende factor betreffen in die zin de ‘reference to elite nations’ en de ‘reference to elite people’. Men gaat ervan uit dat hun handelen meer gevolgen heeft dan dat van anderen, en zij worden verondersteld in de naam van de gewone mensen te spreken. Een elfde factor is de ‘personification’: “news has a tendency to present events as sentences where there is a subject, a named person or collectivity consisting of a few persons, and the event is then seen as a consequence of the actions of this person or these persons”. Men gaat er immers van uit dat zij concreter en makkelijker identificeerbaar zijn, zowel in positieve als in negatieve zin.

De twaalfde en laatste factor is ‘the negative’. Hoe negatiever het nieuws, hoe gemakkelijker dit feit in het nieuws zal opgepikt worden. In dit geval is slecht nieuws goed nieuws voor de media. De auteurs stellen dat “the more negative the event [is] in its consequences, the more probable that it will become a news item”[88]. Het is gemakkelijk om te zien hoe dit aspect beantwoordt aan de meeste van de overige factoren die het nieuws in grote mate bepalen. Algemeen kan gesteld worden dat negatieve gebeurtenissen meestal minder tijd nodig hebben om zich te ontvouwen, dat zij ondubbelzinniger te interpreteren zijn, en dat zij vaker ook onverwacht gebeuren in vergelijking met positieve feiten.

Het is zo dat negatief nieuws veel sneller beantwoordt aan het criterium van de ‘frequency’: “there is a basic asymmetry in life between the positive, which is difficult and takes time, and the negative, which is much easier and takes less time – compare the amount of time needed to bring up and socialize an adult person and the amount of time needed to kill him in an accident”[89]. Daarom kan een negatieve gebeurtenis zich veel makkelijker ontplooien tussen twee nieuwsuitzendingen of krantendrukken door, en dus ook veel sneller opgevangen worden door de journalisten en ingepast worden in het nieuws. Dit in tegenstelling tot positieve gebeurtenissen die gewoonlijk veel meer tijd vergen, en vandaar ook minder snel opgepikt worden. Daarnaast voldoet negatief nieuws veel sneller aan de algemene consensus en is ze veel minder snel ambigu: “consensual and unambigous in the sense that there will be agreement about the interpretation of the event as negative”[90]. Grote natuurrampen, vliegtuigongelukken… worden door iedereen als negatief ervaren en worden op die manier veel sneller opgepikt als ‘nieuws’. Tenslotte doen negatieve gebeurtenissen zich veel vaker onverwacht voor. Dit sluit in feite aan bij het frequentiecriterium: aangezien positieve gebeurtenissen gewoonlijk meer tijd in beslag nemen om te evolueren, kunnen zij zich bijgevolg veel minder als verrassing voordoen. Een aardbeving met duizenden doden doet dat wel. Negatieve berichten beantwoorden veel sneller aan de factor ‘unexpectedness’: “the negative curls and eddies rather than the steady positive flow will be reported”[91].

Ik heb wat langer uitgeweid over deze laatste factor omdat deze een belangrijke rol speelt in hoe de westerse media omgaan met conflicten en oorlogssituaties in de ontwikkelingslanden. Van Ginneken stelt immers dat dit beginsel van negativiteit nog meer van toepassing is op de cultureel veraf staande situaties. Hierdoor is er weinig aandacht voor de reële verworvenheden van de maatschappijen in de ontwikkelingslanden, maar daarentegen hebben de media “juist een eenzijdige nadruk op ‘staatsgrepen en aardbevingen’, op alles wat elders misgaat”[92].

 

Galtung en Ruge benadrukken dat deze twaalf factoren (en hun subfactoren) niet onafhankelijk van elkaar ageren: er bestaan interessante interrelaties tussen de verschillende factoren. Vanuit deze interrelaties stellen de onderzoekers drie hypotheses voor[93]:

- “The more events satisfy the criteria mentioned, the more likely that they will be registered as news”. Dit wordt gecatalogeerd onder de noemer ‘selectie’.

- “Once a news item has been selected what makes it newsworthy according to the factors will be accentuated”. De auteurs duiden dit aan als ‘vertekening’.

- “Both the process of selection and the process of distortion will take place at all steps in the chain from event to reader”. Dit slaat op de ‘herhaling’ van de handeling in elke schakel.

De conclusies die Jos Bouveroux trekt in zijn eindverhandeling aan het departement Communicatiewetenschappen van de KULeuven vertonen sterke gelijkenissen met deze hypotheses[94]:

- “Hoe meer een gebeurtenis betrekking heeft op een Europees land, hoe waarschijnlijker dat ze nieuws wordt”.

- “Hoe positiever een gebeurtenis, hoe meer ze betrekking heeft op westerse elitelanden en buurlanden”.

- “Hoe verder een land van ons verwijderd is, hoe negatiever een gebeurtenis moet zijn om nieuws te worden”.

- “Hoe meer een gebeurtenis met politiek te maken heeft, hoe waarschijnlijker dat ze nieuws wordt”.

 

In het mediaonderzoek wordt algemeen aanvaard dat deze verschillende factoren effectief een belangrijke impact hebben op de internationale berichtgeving, en dat zij resulteren in de voorgestelde hypotheses. Ook een onderzoeker als Gans stelt dat het nieuws voor zowat zeventig tot tachtig procent over bekende individuen (‘elite persons’) handelt[95]. De aandacht gaat uit naar de formele politieke leiders, in tegenstelling tot de overtreders van wetten die eerder als een anonieme groep belicht worden. Ook worden tegenstellingen binnen de maatschappij telkens geconstrueerd rond bepaalde demografische categorieën. Het ‘generatieconflict’ is hier een bekend voorbeeld van. Een ander punt van Gans, naar analogie met de ‘relevance’ van Galtung en Ruge, is dat binnenlandse thema’s in het buitenlandse nieuws sluipen: het internationaal nieuws wordt met andere woorden vaak vanuit een puur nationaal gezichtspunt bekeken.

 

3.3. De mythe van de ‘objectieve media’

 

Uit deze blik op de interne keuken van het nieuwsproductieproces kan vastgesteld worden dat dit proces meer omvat dan louter verzamelen van gebeurtenissen en deze kenbaar maken aan het publiek. Dat de media hierbij ‘objectief’ te werk gaan is een mythe. Zij zijn omwille van de inherente eigenschappen van de informatievergaring gewoonweg niet in staat om alles op een onbetrokken manier weer te geven. Van Ginneken stelt dat iets ‘objectief’ genoemd wordt als het geleid wordt door de kenmerken van het object, en naar analogie ‘subjectief’ als het geleid wordt door de kenmerken van het subject. Zoals hij vervolgt moeten we er ons echter terdege van bewust zijn dat ‘volledige objectiviteit’ en ‘volledige subjectiviteit’ de twee uitersten van een glijdende schaal voorstellen, en dat zij nooit bereikt kunnen worden[96]. De structuur en de werking van de wereldagentschappen, het vergaren van de internationale berichtgeving, de tijdsdruk voor de journalist… zijn allemaal facetten die ervoor zorgen dat die objectiviteit in het gedrang wordt gebracht. “Achter iedere claim van objectiviteit… gaat altijd een opvatting schuil, over welke de relevante publieksgroepen zijn waarmee men rekening wenst te houden”[97].

 

Ook de centrale rol van de ‘gatekeepers’ tast deze ‘objectiviteit’ aan. Elkeen die instaat voor het selecteren van de nieuwsitems – de journalisten en correspondenten, de hoofd- en eindredacteurs, de nieuwsagentschappen – wordt door verschillende factoren beïnvloed. Het is wel belangrijk te benadrukken dat deze ‘gatekeepers’ zich veelal niet bewust zijn van deze invloeden, want vaak liggen zij ingebed in de ideologie van de betrokkene.

Zo is het duidelijk dat de persoonlijke en professionele visie van de journalist een belangrijke rol zullen spelen in zijn uiteindelijke nieuwsselectie. Zo zal een sensatiejournalist uiteraard andere facetten belichten dan een oorlogsverslaggever, maar ook deze laatste zal bijvoorbeeld door zijn ideologische achtergrond niet volledig ‘onbevooroordeeld’ te werk gaan. Hiermee samenhangend speelt het referentiekader van de journalist een belangrijke rol: ook de journalist wordt gevormd door zijn omgeving, en heeft bijgevolg een specifiek blikveld. Hierdoor richt hij zijn focus op wat hij – volgens zijn blikveld – belangrijk acht, en worden andere aspecten buiten beschouwing gelaten.

Ook de taal van de correspondent staat volledige objectiviteit in de weg en wel op twee vlakken. Enerzijds ligt ook hier de (vaak westerse) ideologie in de taal ingebed. Maar anderzijds speelt de kennis van de plaatselijke taal een belangrijke rol in het begrijpen van de plaatselijke situatie. Het al dan niet beheersen van de taal heeft een belangrijke impact op de perceptie van de journalist: wanneer deze de taal niet kent, is hij verplicht zich te richten op verschillende kanalen om zijn informatie te bekomen. Zo kan hij via vertalers en tolken werken, of kan hij vertrouwen op verslaggeving in een taal die de journalist machtig is. Telkens treedt er een (mogelijkheid tot) ernstige vertekening van de gebeurtenis op.

Naast persoonlijkheid, referentiekader en taal spelen ook andere invloeden als opleiding, politieke strekking, geslacht, leeftijd en dergelijke meer een belangrijke rol. De vaak westerse inslag van de internationale journalistiek zorgt ervoor dat al deze invloeden door een westerse ideologie geïnspireerd worden.

 

Aangezien de wereldnieuwsagentschappen volledig in westerse handen zijn, en dat het leeuwendeel van hun klanten westers zijn, resulteert dit in een ‘objectieve’ internationale berichtgeving vanuit een volledig westers ingekleurde ideologie. Die ideologie hangt een aantal kernwaarden aan die duidelijk in de media en de nieuwsgaring terugkeren[98]. Waarden als de suprematie van het vrije ondernemerschap, de vrije markt, individualisme, sociale mobiliteit, persoonlijke autonomie… keren telkens terug in deze ideologie. Dit alles resulteert in een houding waarbij men ervan overtuigd is dat men juist geen ideologie heeft: “De meeste burgers van de meeste westerse landen – en dat geldt ook voor veel journalisten – zijn er in het diepst van hun hart van overtuigd dat hun maatschappij niet alleen het hoogtepunt belichaamt van de beschavingsgeschiedenis tot nu toe, maar ook dat die maatschappij volop bereid is anderen te helpen dat stadium zo spoedig mogelijk te bereiken”[99]. Deze ideeën worden veelal onderhuids gevoed door het beeld dat de media in hun internationale berichtgeving ophangen. Elke objectiviteitsclaim vanwege de media moet daarom uiterst omzichtig benaderd worden.

 

 

4. Kritiek op de internationale communicatieorde

 

Niet alleen de hierboven aangehaalde objectiviteitsmythe schept problemen rond de huidige globale informatiestroom. Zoals reeds gezegd zijn de meeste nieuwsdiensten in de wereld voor hun internationale berichtgeving aangewezen op de grote nieuwsagentschappen als AFP, Reuters of AP. “Omdat het hebben van vaste correspondenten in het buitenland een dure aangelegenheid is, kunnen maar weinig landen en media-organisaties zich werkelijk krachtige netwerken van onafhankelijke nieuwsgaring elders permitteren”[100].

De komst van CNN heeft dit proces enkel maar versterkt. CNN besteedt procentueel veel meer aandacht aan Amerikaanse nieuwsfeiten of aan voor de Verenigde Staten belangrijke regio’s, maar toch kan de nieuwszender wereldwijd ontvangen worden. Hierdoor worden de Verenigde Staten in het centrum van de wereld geplaatst. Vanuit dit centrum vertrekken afhankelijkheidsrelaties naar alle uithoeken van de wereld. Deze afhankelijkheid is geen goede zaak voor de nieuwsverspreiding, en wanneer het financieel mogelijk is proberen de nieuwsdiensten via rechtstreekse correspondenten te werken. Desondanks blijven de nationale en lokale nieuwsagentschappen voor hun buitenlandse berichtgeving vaak aangewezen op de westers georiënteerde wereldnieuwsagentschappen.

 

Deze situatie is echter ronduit problematisch voor de mediaorganisaties in de Derde Wereld, die verplicht worden tot het spelen van een passieve rol in de informatieketting. Vanuit de stellingen en hypotheses van Bouveroux, Galtung en Ruge komt Servaes op zijn beurt tot het besluit dat onze buitenlandse berichtgeving “geconcentreerd [is] rondom een relatief gering aantal staten en rondom een even gering aantal personen, afkomstig uit de vaak geciteerde staten. Een paar machtige en/of nabije mogendheden beheersen ons nieuws; nagenoeg alleen hun wel en wee krijgen we te horen”[101]. Ook Galtung en Ruge komen tot de conclusie dat het cumulatieve aspect van de door hen beschreven mechanismen leidt tot grote onevenwichtigheden – vooral in de berichtgeving over de Derde Wereld: “In general this means that the cumulative effects of the factors should be considerable and produce an image of the world different from ‘what really happened’”[102]. Het beeld waar hier naar verwezen wordt, is veelal doordrenkt van de westerse ideologie en herbevestigt keer op keer het status-quo in de wereld. Bovendien resulteert dit in een eenrichtingsstroom van het nieuws van het centrum naar de periferie. De vicieuze cirkel is dan ook compleet: de door westerse agentschappen gecontroleerde internationale nieuwsstroom wordt verzorgd met het oog op bijna uitsluitend westerse klanten. Een ‘dissidente’ mening van buiten deze cirkel wordt heel moeilijk verspreid. Om die reden wordt het vertekende beeld van de werkelijkheid in de ontwikkelingslanden heel moeilijk tot niet gecorrigeerd.

 

Die werkelijkheid zal immers moeilijk opgemerkt worden door de journalisten van de persagentschappen: zoals aangehaald worden de ontwikkelingslanden als een economisch onbelangrijke regio behandeld en worden zij als dusdanig ook niet op de voet gevolgd door de correspondenten in dienst van de persbureaus. In die zin kan de voorstelling van Tuchman aangehaald worden die de spreiding van die journalisten vergelijkt met een deken of een net: “Er is een beduidend verschil tussen de capaciteit van een deken en die van een net… Hoe dichter bij elkaar de knopen tussen de mazen zitten – hoe meer het net dus op een deken lijkt – hoe meer erdoor wordt vastgehouden. Het hanteren van duurdere, kleinere mazen veronderstelt dat je ook meer kleinere vissen wilt vangen, en ze niet wilt laten terugglijden in de vormloze zee van alledaagse gebeurtenissen… In plaats van door hun onafhankelijke inspanningen de wereld als geheel met een deken te bedekken, laten de nieuwsmedia en de nieuwsdiensten dezelfde soorten gaten in hun nieuwsnet vallen, en rechtvaardigen dat met een opvatting over nieuws die door de hele beroepsgroep gedeeld wordt”[103]. Het blijkt dat de spreiding van journalisten in de ontwikkelingslanden een net met heel grote, dus ook veel goedkopere mazen is, in tegenstelling tot het dicht geweven, dure deken in de westerse wereld. Het resultaat is een erg onevenwichtige buitenlandse berichtgeving.

 

5. Conclusie

 

Vooraleer een internationaal nieuwsfeit ons bereikt, heeft het bericht over die specifieke gebeurtenis in de wereld reeds een lange weg afgelegd. Ik heb in dit hoofdstuk getracht de verschillende aspecten van dit nieuwsproductieproces uit de doeken te doen. Voor een historisch-kritische analyse van internationale berichtgeving is het hierbij van belang dat men zich sterk bewust is van de verschillende wijzigingen en manipulaties waaraan een item onderhevig is in de loop van dit proces. Langs de weg staan immers verscheidene ‘gatekeepers’, die elk volgens hun eigen normen en waarden een selectie doorvoeren in de verkregen informatie, en de geselecteerde items vervormen. Op die manier wordt een nieuwsfeit een viertal keer ‘gefilterd’ vooraleer de ontvanger zelf uiteindelijk beslist of hij zich openstelt voor die informatie, dit wil zeggen of hij ook het item effectief in zich opneemt.

Telkens wanneer een bericht op die wijze ‘gefilterd’ wordt, passen de zogenaamde ‘gatekeepers’ steeds opnieuw een combinatie van een twaalftal factoren toe (naast de aanpassing van de vormelijke aspecten van het bericht) die de inhoud van het item grondig wijzigen. Deze factoren creëren een denkkader waaraan het binnengelopen bericht getoetst wordt. Het resultaat is een nivellering in het nieuws, waarbij de aandacht vooral gefocust wordt op de ‘elite people in elite nations’. Dit kan ook benoemd worden als ‘regionalisering’: de westerse media heeft quasi uitsluitend oog voor de westerse wereld, pas daarna komt de rest van de wereld aan bod.

 

Een schrijnend gevolg van deze door westerse organisaties gecontroleerde informatiestroom is een grote onevenwichtigheid in het door de media geschetste wereldbeeld, en dit vooral naar de ontwikkelingslanden toe. Door de voortdurende herbevestiging van dit status-quo, zonder dat een dissidente mening zich kan laten horen, kan dit vertekende beeld moeilijk gecorrigeerd worden.

De mythe van de objectieve media moet dan ook tegengesproken worden. Het nieuwsproductieproces wordt immers in dergelijke mate beïnvloed door de westerse ideologie, dat een onafhankelijke, ‘objectieve’ stem moeilijk uitgedragen kan worden. In ons taalgebruik zijn we immers al beïnvloed door onze cultuur. Desondanks proberen vele journalisten hun werk in alle beroepsernst te doen, maar zoals gezien lijkt beïnvloeding uiterst moeilijk uit te sluiten.

 

 

Hoofdstuk 4. Manipulatie van de oorlogsverslaggeving

 

1. Inleiding

 

In het vorige hoofdstuk heb ik uitgebreid aandacht geschonken aan de verschillende stappen in de creatie van het nieuws. Het werd duidelijk dat er op verschillende momenten in dit proces mogelijkheden tot manipulatie zijn. Ik heb benadrukt dat deze ‘filters’ verantwoordelijk zijn voor een grondige wijziging van de originele internationale berichtgeving en op die manier een belangrijke invloed hebben op de globale perceptie van de wereld. Waarschijnlijk de grootste impact kan vastgesteld worden in het gewijzigde wereldbeeld als gevolg van de westerse gecontroleerde informatiestroom. De ideologische, culturele en socio-politieke achtergronden van de journalisten en correspondenten, versterkt door de hegemonie van de westerse wereldnieuwsagentschappen, creëren een scherp vertekend, westers ingekleurd beeld van de werkelijkheid. De mythe van de objectieve media is om die redenen niet langer houdbaar.

 

In wat volgt wil ik nog wat langer stilstaan bij enkele aspecten van deze dagelijkse mediamanipulatie, en dan voornamelijk toegespitst op de problematiek van de ‘media at war’[104]. Naast het feit dat de berichtgeving voortdurend vervormd wordt door de eigenschappen inherent aan het internationale nieuwsproductieproces, blijkt immers dat oorlogsverslaggeving nog intenser onderhevig is aan interne en externe manipulatie.

Zowel door de journalisten en de nieuwsredacties, maar ook door de overheid worden voortdurend allerlei vormen van censuur toegepast. Vooral wanneer het eigen moederland betrokken is bij het specifieke conflict, worden nationale belangen en militaire of strategische geheimen hoger ingeschat dan de vrijheid van pers en informatiegaring: “States frequently expect high degrees of compliance from their media in wartime, usually rationalised on grounds of ‘operational security’ and the protection of militarily sensitive information demanded by the war effort. By identifying the ends for which war is waged as indivisible from the national interest, states have also made considerable use of patriotism as a mechanism for disciplining mass media. Criticism of the war – its ends or means – consequently becomes an act of treachery”[105]. Dit was zo voor de Amerikaanse pers ten tijde van de Vietnamoorlog, voor de Britse pers ten tijde van de Falklandsoorlog… maar ook vandaag oefent het Amerikaanse Witte Huis druk uit op de media om specifieke informatie over de ‘war on terrorism’ of het conflict in Irak geheim te houden. In dit hoofdstuk komen de verschillende aspecten van censuur, propaganda en oorlogsverslaggeving aan bod.

 

 

2. Censuur

 

2.1. Verschillende vormen van censuur

Censuur is voor de politieke machthebbers het mechanisme bij uitstek om invloed uit te oefenen op de communicatiekanalen. Men kan een onderscheid maken tussen verscheidene soorten censuur. Zo vormt het gebruik van de ‘public relations’ de mildste vorm. Vooral wanneer er geen sprake is van een ernstig politiek conflict, hanteert men veelal PR-tactieken om invloed uit te oefenen op de berichtgeving. De vaakst voorkomende praktijk is het aanwenden van desinformatie: officiële bronnen verspreiden opzettelijk verkeerde informatie om de impact van een bepaalde gebeurtenis te wijzigen. Een bekend voorbeeld hiervan is de veelal lage schatting van het aantal betogers door de politie.

 

Een stap verder is het aanwenden van de wet en het gebruik van overheidsintimidatie om de media te beïnvloeden. Zo kan de regering bij bepaalde gelegenheden de media verplichten om bepaalde feiten uit de berichtgeving te laten. In tijden van oorlog kan het leger bijvoorbeeld besluiten om geen journalisten toe te laten aan het front. Het resultaat is dan dat de media hun informatie enkel via de officiële briefings vernemen.

 

De meeste media gaan als gevolg van officiële censuur over tot een al dan niet strenge vorm van zelfcensuur: in de interne organisatie worden systemen ingebouwd waardoor de mediaboodschap reeds voor de publicatie of de uitzending aangepast is en waardoor men geen kritiek van regeringszijde of invloedrijke organisaties kan verwachten. Een voorbeeld van zelfcensuur is de met vijf seconden vertraagde ‘rechtstreekse’ uitzending van de Oscaruitreiking in 2004. Op die manier wilden de conservatieve kringen in de Amerikaanse media vermijden dat er iemand onverwacht kritiek zou kunnen uiten op het (conservatieve) establishment[106].

Zeker in een sterk verzuilde samenleving speelt zelfcensuur een belangrijke rol in wat de desbetreffende media berichten. Vlak na de bomaanslagen in Madrid op 11 maart 2004 waren Spaanse conservatieve kranten als ABC ervan overtuigd dat de Baskische afscheidingsbeweging ETA de aanslag gepleegd had, zoals ook de Spaanse conservatieve regering van Aznar (Partido Popular) meteen na de aanslag verkondigde. De conservatieve kranten bleven net als de regering opvallend stil over de mogelijkheid dat het eerder om een terroristische aanslag van moslimfundamentalistische inslag zou kunnen gaan dan van een nieuwe aanslag van de ETA. Linkse kranten als El Pais hielden daarentegen alle mogelijkheden open zolang een duidelijk onderzoek niets uitgesloten had. De Partido Popular werd in de verkiezingen dan ook afgestraft voor het achterhouden van die elementen in de beschikbare informatie die wezen op een moslimfundamentalistische aanslag[107].

Van Ginneken haalt in deze context het voorbeeld van de Amerikaanse Washington Post aan. Het blijkt dat ook deze krant regelmatig overleg pleegt met de regering in verband met gevoelige materie en omwille van de nationale veiligheid vaak verhalen zelf achterhoudt of manipuleert. Van Ginneken komt dan ook tot de opzienbarende conclusie: “… dan zou dit betekenen dat de meest kritische grote krant van de Verenigde Staten iedere twee weken (!) een gecensureerd artikel over internationale kwesties publiceert”[108]. Dit besluit hij op basis van een toelichting van de hoofdredacteur van de desbetreffende krant, Benjamin Bradlee, in het midden van de jaren tachtig. Het huidige politieke klimaat in de Verenigde Staten geeft geen reden om te denken dat deze situatie bijna dertig jaar later eventueel is verbeterd.

 

De laatste manier om de media aan controle te onderwerpen is uiteraard de directe censuur. De overheid, het leger of andere machtige groeperingen zijn soms in staat om de kranten, radio- en televisiestations te verbieden bepaalde items of onderwerpen te publiceren of uit te zenden. In de twintigste eeuw is het voor een democratische overheid veelal onmogelijk geworden om een volledige, preventieve censuur uit te oefenen, aangezien het aantal publicaties en verschijningsvormen explosief toegenomen zijn. Ook de komst van het internet heeft hier sterk toe bijgedragen. Wanneer het onderwerp van een bepaalde uitzending of publicatie bekend is, kan de regering natuurlijk wel inzage eisen en op die wijze censuur uitoefenen.

 

2.2. Censuur in de oorlogsverslaggeving

 

Uit de aangehaalde voorbeelden blijkt duidelijk dat censuur van alle tijden is, en niet alleen wordt toegepast in tijden van oorlog. Het gebruik van censuur blijft ook niet beperkt tot dictatoriale staten of militaire junta’s: ook in westerse democratieën worden de beschreven censuurvormen op regelmatige basis gehanteerd. Wel is het zo dat men in oorlogssituaties veel vlugger naar de middelen grijpt om de reeds hierboven aangehaalde reden: een al te vrije media zou in tijden van oorlog de belangen van de natie kunnen schaden.

 

In de negentiende eeuw waren oorlogscorrespondenten nog zeldzaam en de middelen die zij tot hun beschikking hadden, creëerden geen problemen wat het bewaren van militaire geheimen betreft. De tijdsspanne die men nodig had om over een bepaalde actie te berichten, was immers zo lang dat de berichtgeving tegen dan achterhaald was. Er was dan ook geen gevaar dat de vijand strategische informatie kon puren uit de publicaties. Oorlogsjournalisten kregen dan ook alle vrijheid, de hoge oplagen van de kranten en de hang naar sensatie bezorgden de oorlogsjournalistiek een gouden tijd[109].

De komst van de telegraaf zou dit veranderen: de berichtgeving werd dankzij de nieuwe technologie zo snel verspreid dat de vijand nu wel het nieuws in zijn voordeel kon gebruiken. De militaire censuur trad dan ook in werking en bereikte haar hoogtepunt in de grote oorlogen van de twintigste eeuw. In de Eerste Wereldoorlog vormde het front verboden terrein voor de journalisten, en het nieuws werd via officiële militaire briefings verspreid. Wie het toch waagde om zich tussen de twee linies te begeven, werd beschouwd als een spion. Gedurende de Tweede Wereldoorlog trachtte de Duitse overheid nog om alle periodieke publicaties in de bezette gebieden te controleren, maar de gecensureerde passages waren overduidelijk afwezig. De latere censuur a posteriori steunde op de sanctionering van onvolgzame journalisten maar bleek niet effectief te zijn: de informatie was immers al verspreid vooraleer men kon optreden. Daarom werd besloten opnieuw over te gaan tot preventieve censuur[110].

Vranckx ziet vooral in de Eerste Wereldoorlog een belangrijke verschuiving in de oorlogsjournalistiek ontstaan: “Oorlogscorrespondenten koesterden niet langer de illusie van objectiviteit. Als ze in de ogen van de militairen toch maar een propaganda-instrument waren, konden ze net zo goed verslag uitbrengen op basis van hun eigen overtuiging, zo luidde de redenering. De subjectiviteit van de correspondent als antwoord op de manipulaties van de overheid”[111].

 

Het resultaat van deze omschakeling was een sterk ideologisch gekleurd taalgebruik, en in de westerse journalistiek werd antifascisme (in het interbellum) en anticommunisme (gedurende de Koude Oorlog) de norm. Men sloot gezamenlijk de rangen en gaf kritiekloos de redenering van de overheid en het leger weer. Ook ten tijde van het Vietnamconflict leefde dit slaafs volgen van de officiële kanalen nog steeds heel sterk onder de journalisten: “De meeste journalisten, geaccrediteerd in Saigon, gingen zelden het terrein op. Volgens de anti-oorlogsjournalist John Pilger maakten slechts 8 van de 649 correspondenten in 1968 geregeld veldslagen mee. De dagelijkse persbriefings van het Amerikaanse leger… verschaften de reporters het nodige nieuws”[112]. Hiermee sluit hij zich aan bij de reeds eerder vermelde onderzoeker Hallin: “Although notionally an ‘uncensored war’, Vietnam saw the US military impose restrictions on certain types of sensitive information: restrictions by which journalists in the main unblinkingly abided”[113].

 

Desondanks werd ‘nooit meer Vietnam’ na het einde van het conflict niet alleen het devies van de vredesbeweging, ook de militaire kringen zijn sindsdien als de dood voor een herhaling van het Vietnamscenario. Zij beschouwen de pers nog steeds als de hoofdschuldige voor het uiteindelijke verlies aan steun van de publieke opinie. Volgens journalist Vranckx werden de censuur en beperkingen van de Eerste Wereldoorlog sindsdien weer ingevoerd: poolvorming, begeleiding door militairen en het serveren van hapklare brokken non-nieuws tijdens briefings. Uitgetest tijdens de Falklandoorlog en tot perfectie gebracht tijdens de Golfoorlog”[114].

De recentste Golfoorlog in het voorjaar van 2003 zag het fenomeen van de ‘embedded journalist’ nog verder geperfectioneerd worden: zonder ‘begeleiding’ van de militairen was het voor de verslaggevers uitermate moeilijk om informatie op het terrein te sprokkelen. Het is echter een verkeerde veronderstelling te denken dat dit een recente ontwikkeling is. Reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog werden verslaggevers in groepjes, onder begeleiding van de militairen, rondgeleid op de plaatsen waar het leger hen duldde, en ook gedurende de Vietnamoorlog werden de meeste journalisten in het gareel gehouden. De Amerikaanse legerstaf besliste wanneer welke correspondenten naar een bepaalde plaats aan het front mochten[115]. Van een objectief en betrouwbaar verslag van het conflict kan in dergelijke situatie uiteraard geen sprake zijn.

 

Ook vandaag creëert de Bush-administratie in grote mate een oorlogssituatie om de censuur van de berichtgeving te rechtvaardigen. Telkens opnieuw wordt het risico op terroristische aanslagen en het zogenaamd imminente gevaar van de verspreiding van massavernietigingswapens in de media verkondigd, opdat de angstsfeer gehandhaafd zou worden. De huidige situatie in de Verenigde Staten toont het nut van een dergelijke oorlogsretoriek aan: de media worden omwille van de ‘war on terrorism’ in dergelijke mate aan banden gelegd dat de Bush-administratie zo goed als volledig de handen vrij heeft om haar oorlogszuchtige plannen verder te zetten. Kritiek wordt dan ook nauwelijks geduld en bijgevolg ook niet gehoord in de grote Amerikaanse kranten. Ook hier wordt duidelijk aangetoond dat bij gewapende conflicten het eerste slachtoffer steeds opnieuw de waarheid blijkt te zijn, óók in westerse landen[116].

 

 

3. Propaganda

 

“Propaganda […] relies primarily on emotions, and not on reason. It yields to the destructive passions of individuals and the masses, inflames and justifies them. Implanting the feeling of victimisation into people contrives to justify revenge. From ‘the silence of hatred’, it is easy to proceed to ‘the speech of hatred’”[117].

 

De massamedia bezitten een grote macht over de publieke opinie, zoveel is duidelijk. Hoewel het nieuws vaak wordt verondersteld louter ‘feitelijk’ materiaal te presenteren, grijpt er ongemerkt een vervorming van de werkelijkheid plaats. Hierdoor vervaagt de realiteit, en de omgevormde ‘feiten’ nestelen zich als waarheid in de hoofden van de ontvangers. Aangezien zij steeds minder informatie uit andere kanalen halen, vormen de media dan ook een machtige groep.

Naarmate de greep van de media op de publieke opinie zich uitbreidde, zagen ook verschillende machthebbers de mogelijkheden van deze communicatiekanalen in. Het besef dat men via de media de mening van het volk kon vormen en wijzigen, leidde niet alleen tot censuurmaatregelen als onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting, maar zette aan de andere kant de deur voor propaganda open: de communicatiemogelijkheden werden voor het eigen belang aangewend.

 

3.1. De propagandamachine van de overheid

 

Bij het woord ‘propaganda’ wordt meteen gedacht aan oorlogssituaties, waarbij de regering er alle belang bij heeft om de informatiestroom te controleren, en te vermijden dat gevoelige informatie openbaar wordt gemaakt. Het moet benadrukt worden dat propaganda eerder een neutrale term is voor de ‘systematische werkzaamheid om aanhangers te winnen voor zekere principes’[118]. In die zin behoort een politieke toespraak eveneens tot de categorie van propaganda. Zo maken politici in hun speeches vaak gebruik van “vormen van taalgebruik uit de informele, familiale sfeer teneinde de boodschap kracht bij te zetten. Het colloquiale genre wordt hier ‘gekoloniseerd’ en binnen het domein van het politieke discours getrokken”[119].

 

Toch is het een feit dat de term ‘propaganda’ voornamelijk opduikt in conflictsituaties. Hierbij valt op dat het woord vooral wordt gehanteerd om de ‘verderfelijke communicatiepraktijken’ van de tegenpartij aan te duiden: de ‘andere’ zijde beïnvloedt de media om de werkelijkheid verborgen te houden, ‘onze’ kant past deze techniek niet toe, of enkel in het algemeen belang van het volk. “In the first place, both sides assume that the consumers of adversarial media messages are passive receivers, whose will lends itself to unlimited shaping according to specialised patterns… Contrary to that, both sides in the conflict look upon themselves as independent, objective and true promoters of what public opinion really is or should be”[120].

Zo benadrukt men vaak de werking van de Duitse propagandamachine gedurende de Eerste en Tweede Wereldoorlog. De werking van de Propaganda-Abteilung gedurende Wereldoorlog II onder leiding van Goebbels, minister van ‘Volksaufklärung und Propaganda’, is uitgebreid onderzocht en een aantal publicaties zijn ware bestsellers. De Propaganda-Abteilung installeerde immers een “totalitaire verhouding met de publieke opinie” en voerde “een totaal van bovenaf gestuurd mediabeleid”[121]. Dat ook de Britse en Amerikaanse regeringen beschikten over een uitgebreide propagandamachine wordt in het gunstigste geval wel aangehaald, maar nooit wordt hier een even negatieve kleuring aan toegekend. Toch voerde de Britse regering in 1914 even duchtig propaganda om steun te werven voor de oorlog waarin ‘poor little Belgium’ onterecht betrokken werd. Dat hieraan minder negatieve bijklank aan gegeven wordt, heeft alles te maken met het uiteindelijke verloop van de geschiedenis: de verliezers hebben immers altijd ongelijk…

 

In totalitaire regimes kan men snel overgaan tot een volledig aan banden leggen van de pers. De ervaringen met Nazi-Duitsland, het fascistische Italië of de paranoia van Stalin creëren de overtuiging in de westerse wereld dat in een vrije democratie de pers zo ongebonden mogelijk moet kunnen opereren. De pers krijgt de rol van ‘waakhond van de democratie’ toebedeeld. De overheid kan niet openlijk misbruik maken van haar machtspositie om de communicatiemiddelen voor eigen doeleinden te gebruiken. Althans in theorie, want in de praktijk wordt nog steeds even vaak gebruik gemaakt van propagandatechnieken om de politieke wil door te drukken. Alleen zijn de regeringen er zich van bewust geworden dat een openlijke manipulatie niet langer geduld wordt. Men wordt verplicht meer heimelijke technieken in te schakelen.

 

3.2. Verschillende vormen van propaganda

 

Propaganda kan zich op verscheidene manieren voordoen, gaande van lichte wijzigingen in de berichtgeving tot het verspreiden van harde leugens. Skopljanac Brunner onderscheidt een viertal mogelijkheden van mediamanipulatie en propaganda[122]. Men kan het nieuws artificieel creëren en hierbij andere informatie verdoezelen omdat het naar de achtergrond wordt verschoven. Het echte nieuws kan eveneens gewijzigd worden door bepaalde elementen simpelweg te wijzigen, of stukken van het nieuws ‘over het hoofd te zien’. Een andere methode is het objectieve nieuwsmateriaal te wijzigen met emotioneel gekleurde argumenten of kwalificaties om de berichtgeving naar eigen hand te zetten. Tenslotte vormt de meest drastische methode het presenteren van desinformatie of regelrechte leugens…

Vooral het bijkleuren met emotioneel geladen woorden creëert mogelijkheden om op heel subtiele wijze de nieuwsberichtgeving aan te passen. Veelal past men dan consequent dezelfde tactiek toe: de tegenpartij wordt voortdurend negatief voorgesteld, terwijl de eigen politiek of de eigen groep positief belicht wordt. Onderdelen van deze methode zijn voortdurend herhalen, overdrijven, stereotyperen… van deze negatieve, respectievelijk positieve eigenschappen.

 

Dat propaganda op grote schaal en voortdurend toegepast wordt, bleek in 1977 toen journalist Carl Bernstein, gekend van het Watergate-onderzoek, verklaarde dat de jaren ervoor ruim vierhonderd journalisten hadden meegewerkt met of informatie geleverd aan de Central Intelligence Agency. Hij benadrukte hierbij dat er daarnaast ook nog regelmatig wederzijdse diensten werden uitgewisseld. Van Ginneken onderstreept dat álle grote media hieraan hadden meegewerkt: zowel de internationale persbureaus, de grote krantenconcerns, de belangrijkste nieuwsbladen, de Amerikaanse omroepen… “De opdrachten liepen uiteen van spionage tot ‘het planten van geraffineerd uitgekiende stukken misinformatie’ (in hun eigen en andere media)”[123]. Na de grote opschudding als gevolg van deze onthullingen werd plechtig beloofd om in het vervolg het Amerikaanse publiek niet langer bloot te stellen aan dergelijke praktijken. De geschiedenis heeft ondertussen aangetoond dat deze belofte niet lang gehouden werd, en zowel voor als na de Golfoorlog werden uitvoerige campagnes van mediamanipulatie gevoerd.

 

Zoals eerder al aangetoond werd met censuur, wordt ook propaganda volop gebruikt in tijden van oorlog. Op dat ogenblik wordt de berichtgeving nog vaker dan anders geconstrueerd rond dichotomieën, om de simpele reden dat het beeld van de strijdende partijen die tegenover elkaar staan vaak weerspiegeld wordt in het taalgebruik. Dit contrast wordt toegepast in onpartijdige media, maar komt nog sterker naar voor wanneer het moederland van de media (on)rechtstreeks betrokken is bij het conflict. De media worden in dat geval ingeschakeld om een beeld van de vijand op te hangen waardoor de oorlog gerechtvaardigd wordt.

Zoals reeds gezegd verwijst oorlogspropaganda naar de menselijke emoties, naar de destructieve neigingen in elk van ons en de kracht van de massa. Door een ontmenselijkt beeld van de vijand op te hangen worden deze passies gerechtvaardigd. Het voortdurend aanhalen van oorlogsmisdaden vanwege de andere zijde, en het benadrukken van het belang van de strijd tegen deze demonische krachten versterken deze emoties. De recente Golfoorlog illustreerde dit: er werd voortdurend gehamerd op het misdadige karakter van het Iraakse regime, en benadrukt dat het Iraakse volk leed onder deze omstandigheden. De ‘collateral damage’ van de gerechtvaardigde strijd werd zo veel mogelijk geminimaliseerd.

Daarenboven komt het voordeel voor de regering en het leger dat de vaak kille economische en strategische motieven naar de achtergrond worden verschoven. De passie van de massa is op dat ogenblik sterker dan het zuivere redeneren. Wanneer dit gekoppeld wordt aan een ‘victimisation’ van de onschuldige, eigen bevolking worden de wraakgevoelens goedgekeurd. Deze slachtofferrol wordt versterkt door het voortdurend herhalen van het aantal onschuldige burgers die aan de eigen zijde gevallen zijn, terwijl ‘vijandelijke’ burgerslachtoffers verzwegen worden. Popov stelt dan ook dat het heel gemakkelijk is om via deze mechanismen een onderhuids sluimerende neiging aan te wakkeren en om te buigen tot een destructieve kracht: “From ‘the silence of hatred’, it is easy to proceed to ‘the speech of hatred’”[124].

 

Media spelen op deze manier een duidelijke mobilisatierol, en zowel voor als tijdens een conflict lopen de thema’s van de staat en de media gelijk[125]. Het mag duidelijk zijn dat de media daarenboven een belangrijk aandeel hebben in het aanreiken van de antwoorden op de schuldvraag. Niet alleen wordt het conflict uitgevochten voor een gerechtvaardigde zaak, in de media wordt veelal benadrukt dat ‘de ander’ de vijandigheden begonnen is. De eigen natie is dan ook verplicht om zichzelf te verdedigen, of aangevallen bondgenoten bij te springen. Bij een al dan niet vermeende dreiging herhaalt men dat de vijand van plan is om een oorlog te starten, waardoor men de rechtvaardiging voor een ‘pre-emptive strike’ heeft.

Deze positie wordt verder uitgebuit door terug te grijpen naar de geschiedenis. Via herinterpretatie van het nationale verleden, waarbij het eigen volk voortdurend in de slachtofferrol wordt gepresenteerd, wordt de identificatie met de natie versterkt. Het resultaat is dan ook een grotere mobilisering van de bevolking voor het conflict en de goedkeuring van de oorlogsacties.

Staten verwachten dat de media in conflictsituaties meewerken aan deze propagandamachine, maar ook reeds in tijden van spanning hun onvoorwaardelijke steun aan de overheid geven en samen met hen een front vormen.

 

3.3. Ideologische technieken in de mediaoorlog

 

Dimitrijevic-Kozic stelt dat de technieken die door propagandamachines toegepast worden, steeds te kaderen zijn binnen een bepaalde ideologie. Verscheidene van deze methodes zijn te vergelijken met wat bijvoorbeeld Blommaert en Verschueren in hun linguïstische pragmatiek naar voren schuiven als belangrijke vormen van taalgebruik die wijzen op een bepaalde ideologische inslag. Hoewel deze verschillende technieken later nog uitgebreider behandeld zullen worden, wil ik hier even aanhalen wat Dimitrijevic-Kozic ‘ideologische technieken in een mediaoorlog’ noemt[126].

Hij maakt een onderscheid tussen open of directe technieken enerzijds, en verborgen of indirecte technieken anderzijds. De eerste categorie onthult de ideologie zonder dat er een uitgebreid of diep onderzoek noodzakelijk is. Via de selectie van de linguïstische basiselementen wordt de eenvoudige, gemakkelijk te herkennen zwart-wit voorstelling uit de tekst gehaald. Naast de woordenschat wijst Dimitrijevic-Kozic vooral op het belang van de syntaxis: “Enemy action is usually described in the active, while the defenders, even when they attack – usually do so in the passive”[127].

Carruthers heeft het over de impact van de woordkeuze: “The semantic war over words and definitions forms part of a wider ideological battle over the legitimacy of the resort to force: the label ‘terrorist’ connotes illegitimacy, while its alternatives – such as ‘guerrilla’, ‘liberation army’ or ‘freedom fighter’ – confer approbation”[128]. Ook de herhaling van dezelfde of gelijkaardig geformuleerde zinsdelen valt gemakkelijk te herkennen.

De verborgen technieken vereisen een zorgvuldige analyse. Eerst en vooral moet men zich bewust zijn van het selectieproces in de berichtgeving zoals die uiteengezet werd in hoofdstuk drie. Vooral wanneer er bewust bepaalde nieuwsfeiten niet geselecteerd worden, kan dit een aanzienlijk deel van de ideologie achter de berichtgeving verraden. Het mag uiteraard geen verwondering wekken dat de onderzoeker hiervoor heel wat meer werk moet verrichten. Wanneer de gebeurtenis geselecteerd wordt, is het ten tweede ook belangrijk om aandacht te hebben voor de lengte van het nieuws. Daarenboven kan ook de volgorde van het nieuws en de eventuele connectie die met het vorige of volgende item gemaakt wordt op een ideologische inslag van de journalist of de nieuwsredactie duiden. Tenslotte is het duidelijk dat de formulering van het bericht een belangrijke impact aan de betekenis verleent. Dimitrijevic-Kozic benadrukt dat al deze elementen meespelen in de analyse van een oorlogsverslaggeving.

 

 

4. Manipulatie van de Vietnamberichtgeving

 

Zowel censuur als propaganda worden op grote schaal toegepast door alle machtsgroepen en dit overal ter wereld. Zelfs de vaak geroemde persvrijheid in de westerse democratieën blijkt onderhevig te zijn aan deze manipulatie. Ik heb reeds gezegd dat het Amerikaanse leger de berichtgeving in de Amerikaanse media in grote mate verantwoordelijk stelde voor de nederlaag op het thuisfront. De te grote vrijheid zou dan verantwoordelijk geweest zijn voor een onverantwoord en onpatriottisch optreden van de journalisten, die het leger een messteek in de rug bezorgde. Na de ervaringen in Vietnam werd in Amerikaanse legerkringen dan ook besloten om terug te keren naar een strikte begeleiding van de communicatiekanalen zoals dit gedurende de Eerste Wereldoorlog het geval was. Dit denkbeeld werd overgenomen door de politici, en waaide over naar de rest van de wereld. De media konden niet vertrouwd worden gedurende conflictsituaties. Er werd met andere woorden teruggegrepen naar de stelling van Lasswell die reeds in 1927 verklaarde: “There is no question but that government management of opinion is an unescapable corollary of large-scale modern war”[129]. Het resultaat kan nog steeds ‘bewonderd’ worden: de CNN-verslaggever zit bij wijze van spreken op de kanonslopen van de eerste tanks vanwaar hij zijn berichtgeving de wereld instuurt. Van een ongekleurde verslaggeving is in dergelijk geval nog moeilijk sprake.

 

De vraag is natuurlijk of de media wel zo ongebonden waren ten tijde van de Vietnamoorlog? Liepen de journalisten werkelijk zo vrij rond op het slagveld zoals het Amerikaanse leger achteraf beweerde? Zijn zij mede daardoor verantwoordelijk voor het negatieve beeld in de Amerikaanse media? Was dat beeld überhaupt zo negatief als vaak voorgesteld wordt?

Ik heb al eerder aangehaald dat het onderzoek van Hallin over de ‘uncensored war’ en dat van Page over de Amerikaanse regeringspropaganda gedurende het Vietnamconflict dit wijdverspreid denkbeeld radicaal onderuit halen[130]. Hun visies worden door verschillende onderzoekers bijgetreden en bevestigd. Carruthers benadrukt het belang van het onderzoek van Hallin, en ook Vranckx ziet weliswaar een nieuwe vorm van oorlogsjournalistiek ontstaan ten tijde van de Vietnamoorlog, maar benadrukt tegelijkertijd dat die nieuwe journalisten toen nog de uitzonderingen waren[131].

Ik wil de bevindingen van Hallin en Page kort overlopen, en ze waar mogelijk ook vergelijken met wat uit de interviews met de vroegere medewerkers aan Actueel naar voren kwam[132]. Op die manier wens ik een zo correct mogelijk beeld van de oorlogsjournalist ten tijde van de Vietnamoorlog te schetsen.

 

4.1. Vietnam: an ‘uncensored’ war?

 

De publicatie van Hallin is in grote mate verantwoordelijk voor de meer genuanceerde houding die vandaag aangenomen wordt ten opzichte van de mediaberichtgeving over het Vietnamconflict. Reeds in zijn voorwoord verwerpt Hallin de mening dat de media als grote tegenstanders van de Amerikaanse politiek moeten beschouwd worden, laat staan dat zij een doorslaggevende rol speelden in de vorming van een negatieve publieke opinie. Hij verwijst hierbij naar het feit dat de media voor het Tet-offensief (januari-februari 1968) voor het overgrote deel juist sterk afhankelijk waren van de officiële informatiekanalen, en dat zij na het Tet-offensief weliswaar onafhankelijker optraden, maar dat dit slechts in beperkte mate het geval was. De publieke opinie werd dan ook meer bepaald door het stijgend aantal oorlogsslachtoffers, eerder dan door een overdreven negatieve berichtgeving.

De media waren bij aanvang van het conflict voor het overgrote deel geïntegreerd in het regeringsproces, waardoor zij toegelaten werden tot de interne informatiemogelijkheden in ruil voor het opgeven van een eigen, ongezouten mening. Hierdoor dragen de media, samen met de Amerikaanse overheid, een grote verantwoordelijkheid voor het beeld dat werd opgehangen. Hallin stelt dat tegelijkertijd de journalistiek ‘professionaliseerde’, dat zij een ethiek van politieke onafhankelijkheid begon aan te nemen[133]. Carruthers stelt het als volgt: “Vietnam marked the start of an age of investigative journalism – reaching its apogee during the Watergate scandal – in which old habits of journalistic objectivity were abandoned in favour of a deliberately confrontational attitude towards authority”[134]. Vranckx sluit zich hierbij aan, maar benadrukt net als Hallin dat deze vorm van betrokken en kritische journalistiek slechts door een heel kleine minderheid reeds gedurende de Vietnamoorlog werd gebruikt[135].

 

De voornaamste oorzaak voor de minder positieve berichtgeving – hoewel ze nog steeds niet zo negatief was als vaak beweerd wordt – lag volgens Hallin voornamelijk bij de informatiebronnen zelf. Enerzijds vormden officiële ambtenaren en de officiële briefings van het Amerikaanse leger een constante bron van informatie[136]. Anderzijds werd ook de gewone soldaat aangeklampt. Elke journalist wist uiteraard dat deze twee soorten bronnen niet meteen het meest betrouwbare feitenmateriaal opleverden, maar gezien de omstandigheden vormden zij de enigste twee mogelijkheden om informatie te verzamelen. Hallin stelt dat doorheen het gehele conflict deze twee vormen de voornaamste uitgangspunten bleven, maar dat de bronnen zelf een steeds meer gedifferentieerde mening verspreidden. De contradicties die hiervan het gevolg waren, creëerden vragen omtrent de ware situatie aan het front. Maar dit wil niet zeggen dat naarmate deze tegenstellingen groter werden een volledig negatief beeld werd opgehangen in de media. “En dat zet u aan het denken, maar vreemd genoeg – en dat was terecht dat wij zeiden dat dat niet waar was – maar de andere reflex, tegenover de Amerikanen, die hebben wij nooit gemaakt, dat je zegt ‘zou het wel waar zijn wat Westmoreland verteld?’”[137].

Carruthers stelt wel dat het Tet-offensief in deze veranderende houding een katalysatorrol vervuld heeft. Nadat duidelijk werd dat de oorlog niet zo positief evolueerde als in militaire kringen steeds werd beweerd, gingen een aantal journalisten immers op zoek naar andere bronnen die het al te optimistische beeld van het leger tegenspraken, maar wel overeenkwamen met wat de journalisten zelf op het terrein zagen. “Tet was a notable case where journalists’ personal experience directly contradicted the military line, unswervingly repeated, however implausible”[138].

 

Volgens Hallin bestaat er dan ook geen enkel bewijs dat de veronderstelde link tussen de berichtgeving en de verminderde publieke steun effectief bestaat. Aan de hand van zijn onderzoek naar de Amerikaanse televisiebeelden beweert hij zelfs dat tot aan het Tet-offensief de media positief stonden tegenover het beleid, maar na 1968 werd er simpelweg meer aandacht besteed aan demonstraties, vredesbewegingen en het steeds drastischere optreden van de Zuid-Vietnamese regering. “Only when the elite itself is riven with dissent, or an administration loses the will or ability to manage a story after its own fashion – as during Tet – do the mainstream media become discordant”[139]. Carruthers concludeert dan ook dat “the notion of a feckless, irresponsible and oppositional media is therefore misplaced indeed”[140].

Voor Hallin is de les die getrokken moet worden uit het Vietnamconflict dan ook niet dat het voor een vrije gemeenschap moeilijk is om een beperkte oorlog te voeren. Het is wél moeilijk om een beperkte oorlog te voeren tegen een vijand voor wie het geen beperkte oorlog is[141].

 

4.2. Officiële propaganda gedurende het Vietnamconflict

 

De Verenigde Staten wilden voor alles vermijden dat het conflict zich uitbreidde over geheel Indochina en steeds moeilijker te controleren zou zijn. Via de officiële kanalen werd dan ook steeds de nadruk gelegd op het zuiver lokale karakter van het conflict. Aanvankelijk werd zelfs alle moeite ondernomen om de aanwezigheid van Amerikaanse soldaten in het gebied te verbergen. De Amerikaanse propagandamachine draaide op volle toeren.

De centrale stelling van Page is dat de Amerikaanse administratie hevig propaganda voerde om publieke steun voor het conflict te verkrijgen en te behouden, maar dat deze opzet gedeeltelijk faalde door de problemen en contradicties waarmee deze propaganda geconfronteerd werd, eerder dan dat de oorlogscorrespondenten een negatieve houding aannamen. Ook hier kan gesteld worden dat het Tet-offensief een sleutelrol in het veranderende beleid vormde.

 

Voor de Amerikaanse administratie was het voor alles belangrijk om het imago van de Verenigde Staten te behouden. Er werd immers voortdurend gesteld dat de Verenigde Staten in Vietnam waren om hun imago eer aan te doen. Page ziet vier verschillende aspecten in dit zelfbeeld[142]. Eerst en vooral hadden de Verenigde Staten een aureool van onoverwinnelijkheid te verdedigen. De twee wereldoorlogen hadden het land immers als de onbetwiste nummer één in de wereld naar voren geschoven. Nog nooit hadden de Verenigde Staten een nederlaag geleden, en het land wou dit uiteraard zo behouden. Ten tweede werd de rol van beschermer van de democratie en de vrijheid steeds opnieuw benadrukt. Ook dit beeld werd geërfd uit de Tweede Wereldoorlog: de Verenigde Staten hadden immers voor de rechtvaardigheid en tegen Hitler gestreden, én gewonnen.

Deze imagopunten waren voor de propaganda aanvankelijk gemakkelijk te verdedigen. Dit was echter niet zo evident voor de andere twee aspecten: de Verenigde Staten als rijke natie, en de Verenigde Staten als land van de ‘civil rights movement’. Door haar grote rijkdom werd het land soms gezien als de arrogante rijke ‘bully’ die de wereld naar haar hand wou zetten, een beeld dat tot vandaag voortleeft. De civil rights movement creërde een contradictie met de rol van beschermer van democratie en vrijheid. In eigen land bleken deze idealen immers niet gehonoreerd te worden. Page stelt dat deze twee aspecten een groot probleem vormden voor de propaganda.

 

De Amerikaanse propagandamachine concentreerde zich dan ook op het benadrukken van de agressie die uitging van Noord-Vietnam en de noodzakelijkheid om, in naam van de vrijheid en de democratie, tegen deze aanval te reageren. Elke actie van het Amerikaanse leger werd dan ook voorgesteld als een re-actie op een eerdere daad van Noord-Vietnam. Daarnaast werden de vredelievende acties op een subtiele wijze meer in het daglicht geplaatst: doordat ze aangekondigd werden op het hoogste niveau (President, Minister van Buitenlandse Zaken, generaal…) kregen ze in de media veel meer aandacht dan de dagelijkse gevechtsacties die door lagere officiële bronnen naar buiten gebracht werden. Het resultaat was dat sommige grote veranderingen als lichte wijzigingen aan het front voorgesteld werden. Naar het einde van het conflict toe waren de media dan ook niet meer te spreken over deze manier van communiceren.

Doordat de propaganda het optreden van de Verenigde Staten in de regio als vredelievend wou voorstellen, werd de oorzaak van elke nieuwe escalatie bij de communisten gelegd. Toen binnengevallen werd in het tot dan toe neutrale Cambodja kreeg ook deze strategie een lelijke knauw.

Een laatste grote probleem voor de propagandamachine vormde de Zuid-Vietnamese bondgenoot zelf. Reeds van bij het begin werd Zuid-Vietnam als onafhankelijke, democratische natie voorgesteld die onterecht aangevallen werd door de communistische agressor. Volgens de Amerikaanse regering kwamen de Verenigde Staten deze vrije democratie dus ter hulp. Deze stelling werd tegengesproken door de voortdurende couppogingen, de massale betogingen en de duizenden executies. Men stelde zich dan ook steeds meer vragen, ook in Amerikaanse regeringskringen zelf, over het democratische gehalte van Zuid-Vietnam en haar leiders.

 

Page stelt dan ook dat niet zozeer de media verantwoordelijk kan gesteld worden voor een verward en negatief beeld over de Vietnamoorlog. Vooral in de beginperiode bestond er een aanzienlijke goodwill in de pers tegenover het Amerikaanse beleid. De media gaven grotendeels trouw weer wat hen voorgeschoteld werd door de officiële kanalen. Het waren veeleer de contradicties in de Amerikaanse propaganda zelf die twijfel zaaiden in de publieke opinie en de media ertoe aangezet hebben om andere informatiekanalen op te zoeken en de echte feiten te achterhalen. Het Tet-offensief bracht de jungle-oorlog tot in de straten van Saigon, en confronteerde de correspondenten met de harde werkelijkheid van de oorlog. De gevechten vonden niet langer ’s nachts in een schimmige jungle plaats, maar wel op klaarlichte dag in volle stadscentra. Er rezen dan ook twijfels over de optimistische berichtgeving van de Amerikaanse briefings. Net als Hallin ziet ook Page dat de groeiende ‘credibility gap’ bijgedragen heeft tot het ontstaan van het ‘investigative journalism’.

 

 

5. Conclusie

 

Het gemak waarmee propaganda aanslaat is verbazingwekkend, maar niet onbegrijpelijk. Deze manipulatie refereert immers aan algemeen menselijke mechanismen, zoals de noodzaak van een sterk vereenvoudigde kijk op de wereld en het zorgen voor zo min mogelijk spanningen in zichzelf of met de naaste omgeving. Conflictmaterie wordt dan ook snel afgeschoven op ‘vreemden’ ver weg, zeker wanneer zij daarenboven cultureel ver van ons staan. Propaganda hanteert daarom vaste eigenschappen die consequent aan de eigen en de andere groepen of categorieën toegeschreven worden. Hierdoor ontstaan stereotypen, generalisaties en discriminatie[143].

Wanneer dit gecombineerd wordt met een of meerdere vormen van censuur, kan nog moeilijk gesproken worden van een objectieve en waarachtige berichtgeving. Door de macht van de media heeft deze gewijzigde verslaggeving een belangrijke invloed op onze denkbeelden en onze leefwereld: “The result of a consistent and complete substitution of the factual truth with lies is not the fact that the lies will now be accepted as truth and the truth slandered as a lie, but that it will destroy the reasoning we use for orientation in the real world”[144].

 

In conflictsituaties worden censuur en propaganda nog eens versterkt, zeker wanneer de eigen nationale belangen op het spel staan. Als Belg vind je het enigszins logisch dat de Belgische kranten op 11 mei 1940 berichten van ‘Een snoode aanslag op een vredelievend land’ vanwege de Duitsers, of dat zij angstvallig verzwijgen welke nederlagen het Belgische leger reeds in de eerste uren van de achttiendaagse veldtocht te verwerken kreeg[145]. Deze reflex wordt in quasi elke nieuwsredactie gemaakt wanneer de eigen natie betrokken is in een conflict: “It is accepted that ‘our’ media should struggle for national goals, using all means for this purpose and ‘even lie if it is beneficial to the homeland’”[146]. Zoals eerder al aangehaald werd: in oorlogstijd is de waarheid het eerste slachtoffer.

Ondanks de wijdverspreide mening dat de berichtgeving in de Amerikaanse media de oorzaak is van het uiteindelijke verlies aan steun in de publieke opinie, blijkt dat deze reflex ook ten tijde van de Vietnamoorlog aanwezig was. Gedurende de gehele periode van het conflict waren de media over het algemeen niet positiever, maar zeker ook niet negatiever dan tijdens elk ander conflict waarin de Verenigde Staten betrokken waren. In de beginjaren leefden ook onder journalisten nog sterk de anticommunistische gevoelens: de oorlog in Vietnam was dan ook de strijd van goed tegen kwaad, die gewonnen moest worden om het rode gevaar te bezweren.

Het waren uiteindelijk de interne contradicties en voortdurende leugens die achterhaald werden door de gebeurtenissen op het terrein die de Amerikaanse propagandamachine stokten. Het werd, door de journalisten en door het publiek, niet langer geaccepteerd dat regeringskringen en militairen voortdurend leugens verspreidden in de hoop dat het tij zou keren. Zelfs de strengste censuur kon niet vermijden dat parlementaire commissies rapporten naar buiten brachten waaruit bleek hoe vaak het publiek voorgelogen was. De Amerikaanse overheid verloor elke geloofwaardigheid en vertrouwen, en werd verplicht haar leger terug te trekken uit Vietnam.

 

“Een van de hardnekkigste mythen in de geschiedenis van de oorlogsverslaggeving is ongetwijfeld die van het Vietnamsyndroom, het idee dat de meeste Amerikaanse media tegen de oorlog waren”[147]. De Vietnamoorlog zag wel een nieuwe, meer kritische vorm van oorlogsverslaggeving ontstaan, maar zoals aangetoond kan deze moeilijk verantwoordelijk gesteld worden voor Nixons uiteindelijke ‘peace with honour’. Niet de media, maar wel de propaganda ‘lost the war’.

 

 

Hoofdstuk 5. Actueel: het duidingsmagazine van de BRT

 

1. ‘In een geest van strenge objectiviteit’

 

De verslaggeving van buitenlands nieuws komt tot stand na een lang ontwikkelingsproces en is onderhevig aan verschillende factoren. Enerzijds zijn deze het gevolg van eigenschappen inherent aan dat ontwikkelingsproces, zoals uiteengezet in hoofdstuk drie. Anderzijds wordt de informatie bewust en onbewust gemanipuleerd. In hoofdstuk vier werd benadrukt dat dit zowel door journalisten en correspondenten, als door externe instanties kan gebeuren.

Aan het einde van de keten staat uiteraard de nieuwsredactie zelf. Ook hier gelden opnieuw verschillende invloedsfactoren, gecreëerd door de specifieke context van de redactie. Ik acht het daarom noodzakelijk om een hoofdstuk te wijden aan de structuur van de Actueel-redactie, haar plaats binnen het grotere geheel van de Belgische Radio en Televisie en de manier waarop de berichtgeving in het duidingsmagazine Actueel tot stand kwam.

 

1.1. De Belgische publieke omroep boven de doopvont

 

Reeds in 1930, met de oprichting van het Belgisch Nationaal Instituut voor Radio-Omroep / Institut National Belge de Radiodiffusion (NIR/INR), werd in de wet ingeschreven dat de berichtgeving “in een geest van volstrekte onpartijdigheid” moest geschieden[148]. Hierbij valt op dat de wetgever zich ervan bewust was dat ‘volstrekte onpartijdigheid’ niet haalbaar was, en bijgevolg als een na te streven ideaal moest gezien worden. Een van de garanties voor deze onpartijdigheid was het intern omroeppluralisme: het NIR moest voor het uitwerken van het programmaschema een beroep doen op ‘derden’. Saeys stelt dat deze omroepverenigingen een belangrijke plaats binnen de omroep verwierven, met op een gegeven moment zo’n vijftig procent van de zendtijd[149]. Elke politieke zuil had haar eigen programmatie binnen de nationale omroep. Op dat ogenblik vertoonde het Belgische omroeplandschap grote gelijkenis met het Nederlandse systeem.

 

De Raad van Bestuur, verantwoordelijk voor het dagelijkse beheer van het NIR/INR, bestond uit elf leden. Naast de minister van PTT, tegelijkertijd voorzitter, en zijn permanent afgevaardigde, werden telkens drie leden door de koning, de Senaat en de Kamer van Volksvertegenwoordigers benoemd. Deze samenstelling was, zo stelt Goossens, voornamelijk voor de katholieke Vlamingen een kaakslag[150]. Bij die negen leden waren immers steeds drie Vlamingen, drie Walen en drie Brusselaars, en het was zo geregeld dat er tegelijkertijd drie katholieken, drie socialisten en drie liberalen waren. Door deze regeling was er uiteindelijk slechts één katholieke Vlaming onder de elf leden van de Raad van Bestuur, met name Davidsfonds-voorzitter professor Arthur Boon.

 

De eerste tien jaar na de oprichting van het NIR/INR zorgden vooral de politieke omroepverenigingen voor heel wat politieke heisa. Sommige politici eisten expliciet dat hun zendtijd aan banden gelegd zouden worden en verzochten de radio-omroep om, opmerkelijk genoeg, méér censuur te plegen. Het instituut moest zich volgens hen strikt aan haar ‘neutraliteitsplicht’ houden, en dus vaker ingrijpen in de teksten van de omroepverenigingen[151]. Censuur had toen duidelijk niet de pejoratieve bijklank van vandaag.

 

Na de Tweede Wereldoorlog werd het NIR/INR in 1945 in al haar bevoegdheden hersteld, maar het overheidsmonopolie werd wel duidelijk versterkt. Zonder dat de omroepverenigingen officieel opgeheven werden, beperkte hun taak zich vanaf dan tot het verzorgen van gastprogramma’s. De regering oefende een zware voogdij uit over de omroep: zij besliste wie er zetelde in de Raad van Bestuur, inmiddels uitgebreid tot zestien leden, en opnieuw waren de Vlaamse katholieken sterk benadeeld. De CVP-PSC vormde in de naoorlogse jaren de grootste parlementaire fractie, maar bleef lange tijd ondervertegenwoordigd in de sterk gepolitiseerde Raad van Bestuur, en er werd dan ook luidop geklaagd over het ‘ongehoord machtsmisbruik’[152].

De macht van de regering uitte zich ook in het veelvuldige gebruik van censuur en ministeriële veto’s. Vooral preventieve censuur en het verspreiden van desinformatie waren veelgebruikte technieken in de naoorlogse periode. Samen met de opkomst van de televisie, was dit één van de belangrijkste aanleidingen om werk te maken van een nieuwe omroepwet, die na vijftien jaar de voorlopige regeling van 1945 zou vervangen.

 

1.2. De Omroepwet van 1960

 

De belangrijkste pijlers van deze nieuwe omroepwet waren de verdere decentralisering van de omroep en de nadruk op de objectiviteit van de berichtgeving.

Het NIR/INR werd opgesplitst in twee uitzendinstituten, zijnde de Belgische Radio en Televisie, Nederlandse uitzendingen (BRT) voor Vlaanderen, en de Radiodiffusion-Télévision Belge, Emissions françaises (RTB) voor Wallonië. Elk instituut had zijn eigen Raad van Bestuur (10 leden) en Vaste Commissie. Daarnaast fungeerde een gezamenlijk Instituut van de Gemeenschappelijke Diensten, bevoegd voor de technische en administratieve aspecten.

In theorie probeerde men de invloed van de uitvoerende macht in te perken – de minister was zelf geen voorzitter meer, en mocht de leden van de Raad van Bestuur ook niet meer benoemen – maar door de gehanteerde benoemingsprocedure was er nog steeds aanzienlijke politieke invloed. Kamer en Senaat benoemden om beurt acht leden van de raad van elk instituut. De acht gekozenen coöpteerden dan nog eens twee leden. De kandidaten werden voorgedragen door de provincieraden, universiteiten, academies en de Hoge Raad voor Volksopleiding. Enerzijds werden dus de leden van de Raad van Bestuur door het parlement verkozen, anderzijds benoemde de koning – in de praktijk de voogdijminister – de topambtenaren van de omroep. Deze laatsten waren dus verantwoording verschuldigd zowel tegenover de Raad van Bestuur als tegenover de minister[153].

 

De politisering van de omroep was dus lang niet teruggedrongen. De minister had weliswaar minder inspraak, en in die zin werden de raden dus inderdaad onafhankelijker van de regering, maar diverse belangengroepen en politieke partijen behielden een sterke invloed. “Uitgangspunt was namelijk dat de aanwezigheid van de diverse politieke en ideologische strekkingen in de bestuursorganen een garantie zou vormen voor de objectiviteit”[154]. Herroelen stelt dan ook dat de gehanteerde benoemingsmethode een reëel gevaar voor politisering van de bestuursorganen inhield. Ook in de loop der jaren werd door verschillende auteurs hierop gewezen: “de invloed van de regering op de raad van beheer van de BRT [was] in feite vervangen door de invloed van de partijen”[155].

 

De poging om de omroep los te maken van de regering werd versterkt door het verbod op elke preventieve censuur van de regering op elke nieuwsuitzending. Opmerkelijk was dat een voorafgaande tussenkomst wettelijk wel toegelaten was voor de zogenaamde programma-uitzendingen. De regering mocht dus niet langer enig nieuws rechtstreeks of zijdelings verbieden. De bevoegde minister kon wel nog steeds achteraf sanctionerend optreden: ofwel rechtstreeks tegen de directeur-generaal, ofwel onrechtstreeks tegen andere personeelsleden. Terecht concludeert Herroelen dat deze mogelijke sanctionering achteraf één van de belangrijkste oorzaken van de zelfcensuur is. “Het gevolg van deze houding is dat de censuurmaatregelen die voor de regering weliswaar rechtstreeks verboden zijn, op een indirecte wijze via de door haar benoemde topambtenaren toch mogelijk worden”[156]. Bovendien bleef de omroep in grote mate afhankelijk van de regering: haar werking werd immers gegarandeerd door de jaarlijkse dotatie op de rijksbegroting en de eventuele aanvullende financiering bleef marginaal. Reclame was nog steeds niet toegelaten.

 

In de Omroepwet van 1960 werd veel belang gehecht aan de objectiviteit van de verslaggeving. Artikel 28 van de wet zegt in de eerste paragraaf: ‘De nieuwsuitzendingen van elk der instituten worden in een geest van strenge objectiviteit en zonder enige voorafgaande censuur van de regering gehouden’[157]. Ook hier werd opnieuw erkend dat absolute objectiviteit onhaalbaar is, maar slechts een ideaal dat nagestreefd moet worden. Volgens Goossens wordt het streven naar objectiviteit door de communicator gekenmerkt door eerlijkheid, deskundigheid, afstandelijkheid, onpartijdigheid, zoeken naar evenwicht, naar vrijheid en naar onafhankelijkheid. “Wie die kwaliteiten in zich verenigt, maakt veel kans om geloofwaardig en betrouwbaar over te komen, gezag af te dwingen en gerespecteerd te worden”[158].

 

De notie ‘objectiviteit’ zou echter herhaaldelijk het voorwerp van verschillende interpretaties vormen en aanleiding geven tot hoog oplopende discussies. Vooral wanneer, zoals Goossens stelt, “het relaas van de feitelijke gegevens ophoudt en de inbreng van de subjectieve reflectie begint”[159]. Vooral critici van deze duiding spraken soms smalend over die journalisten die verder gingen dan de volgens hen feitelijke opdracht van de informatieve uitzendingen, namelijk feiten verzamelen en weergeven.

Het duidingsmagazine Actueel stond om die reden vaak in de vuurlijn van deze critici.

 

1.3. Versterkte politisering door het Cultuurpact

 

Gedurende de onderzochte periode 1966-1975 bleef de omroepwet van 1960 in haar basisvorm van kracht. Pas vanaf eind de jaren zeventig zouden nieuwe verregaande wijzigingen de in 1960 vastgelegde regels wijzigen.

In het begin van de jaren zeventig werden wel belangrijke wijzigingen aan de grondwet doorgevoerd die een aanzienlijke impact hadden op de organisatie van de omroep. De federaliseringsgolf zorgde ervoor dat vanaf 21 juli 1971 de omroep ondergebracht werd bij de culturele aangelegenheden, en dus een gemeenschapsmaterie werd. De federale overheid bleef wel verantwoordelijk voor de technische organisatie, het kijk- en luistergeld, de regeringsmededelingen en de handelspubliciteit. Nieuwe staatshervormingen zouden steeds meer van deze bevoegdheden aan de nationale overheid onttrekken ten voordele van de gemeenschappen[160].

 

Een laatste grote verandering in de onderzochte periode betreft het Cultuurpact. De wet van 16 juli 1973 had de bedoeling om de ideologische en filosofische strekkingen binnen de maatschappij te beschermen en ook binnen de omroep te garanderen. De cultuurpactwet had dan ook verregaande implicaties voor de openbare omroep. De beheersorganen van de omroep dienden samengesteld te worden met behoud van de evenredige vertegenwoordiging van de politieke fracties binnen elke Gemeenschapsraad. Het mag dan ook duidelijk zijn dat het Cultuurpact de politisering van de openbare omroep bevestigde en zelfs versterkte. Daarnaast werd erover gewaakt dat geen enkele politieke partij een absolute meerderheid in de Raad van Bestuur zou verwerven.

 

De verregaande politisering van de bestuursorganen creëerde verschillende malen hoog oplopende discussies binnen de omroep zelf, en dan vooral tussen de journalisten van de nieuwsdienst enerzijds en de politiek gekleurde beleidsmensen anderzijds. Sinds het einde van de jaren zestig hadden immers steeds meer partijpolitiek dakloze journalisten zich aangemeld aan de BRT. Zij lieten zich niet langer in een welbepaald politiek vak duwen. Door deze situatie hadden politieke partijen vaak kritiek op deze journalisten waarvan zij niet langer hun politieke gezindheid kenden. De vertegenwoordigers in de Raad van Bestuur uitten deze opmerkingen en de directeur-generaal – in de onderzochte periode Paul Vandenbussche – verwoordde deze naar de journalisten. De omroep slaagde er wel in om deze discussies en nota’s veelal intern te houden. Openlijke conflicten, zoals dat een aantal keer met de spraakmakende journalist M. Dewilde is voorgevallen, zijn er over de Vietnamberichtgeving, of over het magazine Actueel als dusdanig niet geweest[161].

 

 

2. De structuur van de BRT (1966-1975)

 

2.1. De Raad van Bestuur

 

De organisatiestructuur van de BRT zag er in de onderzochte periode dus als volgt uit[162]. Aan de top van de BRT-piramide stond de Raad van Bestuur. Hierin zetelden tien politiek gekleurde vertegenwoordigers van partijen, belangengroepen, universiteiten… die benoemd waren voor de duur van zes jaar. Deze tien leden kozen een voorzitter en twee ondervoorzitters die samen de vaste commissie vormden. Zowel de Raad van Bestuur als de vaste commissie maakten dus eigenlijk geen deel van de omroep uit. Elk van de leden was een extern persoon, die zelf geen personeelsfunctie binnen de BRT mocht uitoefenen. Bovendien was er zo goed als geen contact tussen de journalisten en medewerkers van de BRT en de leden van de Raad van Bestuur. Als er bijvoorbeeld vanuit politieke hoek wrevel ontstaan was over een welbepaalde uitzending, dan werd dit in de Raad van Bestuur geuit en besproken.

 

2.2. De directeur-generaal Paul Vandenbussche

 

De directeur-generaal verzorgde dan de link tussen de Raad van Bestuur en de interne organisatie van de omroep. Onder zijn gezag stonden twee programmadirecteurs, respectievelijk voor radio en televisie. Van 1961 tot 1986 was Paul Vandenbussche onafgebroken de autoritaire directeur-generaal. Alom geprezen voor zijn intellect, maar evengoed door velen gevreesd – niet in het minst op de nieuwsredactie – wanneer ze op zijn bureau geroepen werden[163]. Het was dan ook alom gekend dat Vandenbussche geen gemakkelijk man was: wanneer iets hem niet zinde, dan kreeg de ‘boosdoener’ meteen de wind van voren, gaande van een al of niet vriendelijke nota over een aanmaning tot de eis om meteen naar zijn bureau te komen. Vaak was een discussie op dat ogenblik niet mogelijk[164].

Vooral zijn verontwaardiging over het ‘linkse modedenken’ en het kritiekloos meelopen van ‘zogeheten intellectuelen’ leidden vaak tot woede-uitvallen waarvoor meerdere journalisten hun slaap lieten[165]. De Becker karakteriseert hem als volgt: “Hij was westers gezind, tot en met. En ik zeg ook niet conservatief, ik zeg ook niet rechts, nee, hét woord dat opgaat voor Vandenbussche is ‘westers’. Westers: cultureel, economisch, militair, sociaal, hij was zeer westers gezind… een westerse mens die dus neerkeek – neerkeek, ja zo mag je het zeggen – op al wat niet-westers was”[166]. Later zou dit uitgesproken karakter van Vandenbussche nog enigszins milderen, en bijvoorbeeld onder invloed van Goossens zag hij ook het nut van ontwikkelingssamenwerking in, maar ten tijde van de Vietnamoorlog leefde het atlantisme bij Vandenbussche nog heel sterk. De Amerikanen hadden Europa bevrijd van het verwerpelijke fascisme, Europa moest in het kader van het Atlantisch Pact dan ook begrip opbrengen wanneer de Verenigde Staten het noodzakelijk achtten om in Vietnam te gaan vechten.

 

Het is dan ook begrijpelijk dat deze onverzettelijke houding van de directeur-generaal in enige mate invloed heeft gehad op de berichtgeving. Toch bleek uit de interviews dat vooral de jongere generatie journalisten steeds opnieuw poogde om dit spanningsveld uit te testen. De grenzen van het toelaatbare werden voortdurend afgetast, binnen de Actueel-redactie was er dan ook vaak discussie over de formulering en de aandachtspunten van bepaalde items. Vooral de verschillende ingesteldheid van jonge journalisten en iets oudere collega’s kan hier als oorzaak aangeduid worden[167].

 

 

3. De Actueel-redactie

 

3.1. Een nieuwe stijl

 

Actueel was een duidingsmagazine dat voor het eerst van start ging op 6 september 1965. Voordien was er slechts sprake geweest van een heel summiere vorm van ‘duiding’. In de gewone nieuwsbulletins werden de feiten eerder gesitueerd, en de regelmatige buitenlandse correspondentie was gebonden aan een vaste frequentie en was als dusdanig niet noodzakelijk gelinkt aan de actualiteit: “Er was vóór de komst van Actueel dus al wel enige toelichting bij het blote nieuws, maar niet systematisch, erg ongelijkmatig, niet noodzakelijk aan de onmiddellijke actualiteit gebonden en zeker niet ondergebracht in één welomlijnde duidende rubriek[168].

 

De komst van Actueel zou dit veranderen, al beschouwt Goossens het als een mirakel dat het programma niet na een maand afgevoerd werd. In feite was er in de beginperiode slechts één journalist die vast verbonden was aan het programma en geen andere opdracht toevertrouwd kreeg: Walter Geerts. Slechts enkele andere journalisten werkten mee aan het programma, naast hun dagelijkse activiteiten op de nieuwsredactie: “Op de radionieuwsdienst was er gewoon te weinig volk om een aparte redactie voor Actueel te vormen”[169]. Dit tekort aan personeel creëerde dan wel het voordeel dat men heel gemakkelijk items van zeven à acht minuten kon uitzenden, en dus ook meer ruimte had om een bepaald onderwerp dieper uit te werken. Het was dus bijna uit noodzaak dat het magazine Actueel langer bleef stilstaan bij de actualiteit[170].

Een correspondentennetwerk was evenmin aanwezig, en er werd voornamelijk een beroep gedaan op Nederlandse correspondenten[171]. Goossens merkt ook op dat vele van deze Nederlandse journalisten gewoon waren om voor hun zuilgebonden omroep een gekleurde kijk op de gebeurtenissen te geven, en dat dit uiteraard ongewoon was voor een instituut dat gehouden was naar strikte objectiviteit te streven, “maar de meeste Nederlandse correspondenten hebben zich keurig aan de voorschriften van de BRT-berichtgeving aangepast”[172].

 

Geleidelijk aan verwierf Actueel een reputatie van stijl en degelijkheid. Het programma bracht vernieuwing doordat het onmiddellijk inspeelde op de actualiteit. In het begin van de jaren tachtig bleef zowat zestig procent van de 200.000 luisteraars van het avondnieuws ook luisteren naar Actueel[173]. Kritische luisteraars die meer dan louter een weergave van de feiten wensten, vonden al snel het programma en vormden een trouw luisteraarspubliek[174]. De nieuwe vorm van onderzoeksjournalistiek die de nadruk legde op de dubbele controle van de bronnen, maar ook op het zelf op zoek gaan naar de waarheid, viel duidelijk in de smaak bij het grote publiek. De politici van hun kant moesten rekening houden met het gegeven dat alles wat men publiekelijk zei nog diezelfde avond op de radio kon gehoord worden[175].

 

De gebeurtenissen werden niet langer gesitueerd, maar ook geduid door journalisten, correspondenten, specialisten… Feiten, conflicten en meningen werden niet langer zuiver weergegeven, maar nu ook gesitueerd in hun context, men refereerde naar eerdere feiten om de actualiteit te belichten, verklaarde wat de diepere betekenis van de gebeurtenissen was en waarom ze zich op die manier voordeden, welke beweegredenen achter de genomen beslissingen lag, wat de gevolgen konden zijn, men confronteerde betrokken partijen met standpunten van de tegenpartij… “De tijd was voorbij dat een groot vakbondsleider en later minister aan een BRT-journalist, die toch een kritische vraag wou stellen, kon zeggen: ‘Het enige wat jij moet doen, is de microfoon vasthouden. Ik zal wel praten’”[176].

 

3.2. De werking van de redactie

 

Actueel ressorteerde als duidingsmagazine uiteraard onder de nieuwsdienst van de radio. In die zin had de hoofdredacteur van de radionieuwsdienst ook de leiding over Actueel. In de beginperiode steunde Actueel voornamelijk op de medewerkers van het radionieuws die zich naast hun dagelijkse werk bezighielden met het maken van uitgebreidere stukjes 'duiding‘ en hielden slechts een tweetal medewerkers zich intensiever bezig met het opstellen van Actueel, waaronder Geerts of Goossens in de beginperiode.

Gaandeweg groeide het magazine meer en meer uit tot een aparte entiteit binnen de radionieuwsdienst en kreeg het ook een eigen eindredacteur-Actueel. In tegenstelling tot de taak van directeur-generaal wisselde deze functie regelmatig van persoon. In de periode van de Vietnamoorlog namen journalisten als Geerts maar vooral Goossens en Knapen deze functie waar. Later vervulden ook mensen als Dekeyser en De Becker deze taak. De eindredacteur bepaalde wie waar op reportage ging, wie zich met welk soort deskwerk bezig hield, wat uitgezonden werd en hoe het uitgezonden werd.

 

De eindredacteur had toen nog een vrij grote greep op de uitzending. Items waren vaak al een tijd voor de uitzending binnen, en de eindredacteur besliste vaak mee welk deel uitgezonden werd, hoe lang het werd… Vandaag is dit veel moeilijker. Soms komen actualiteiten één minuut voor de uitzending volledig afgewerkt binnen en kan de eindredacteur enkel vertrouwen op het talent van zijn medewerkers. “Dat jachtige, dat vlugge, dat snelle van nu dat was er toen helemaal niet, in die zin had je meer tijd en ruimte om bepaalde bijdragen te maken”[177].

Toch ontstond Actueel voornamelijk in een samenwerkingsverband en was er ruimte voor discussie onderling. De eindredacteur was enkel degene die de knoop moest doorhakken wanneer er geen oplossing in zicht kwam, en daar legde men zich dan noodzakelijkerwijs bij neer[178]. “Ik zeg het dus: spanningen ja, botsingen neen, iemand die er vanonder gaat dat ze zeggen ‘hij heeft ontslag genomen want…’, ‘hij is buitengezet want…’, maar dat is nooit gebeurd. Nooit, dat is toch vrij goed”[179].

 

Een duidelijke terreinafbakening voor elke journalist of medewerker van Actueel bestond er niet. Zeker in de beginjaren waren er te weinig mensen om elke dag twintig minuten duiding bij het nieuws te verschaffen. Vaak werden de hoofdpunten van de actualiteit overlopen en nagegaan wie beschikbaar was om daarover een stuk van vijf tot acht minuten te maken. Bij speciale Actueel-uitzendingen die soms tot een uur in beslag namen, kon uiteraard meer tijd aan een welbepaald onderwerp besteed worden, en werden er ook meer mensen ingezet. Maar vaak waren diegenen die Actueel verzorgden, en bijvoorbeeld een stuk over de verkiezingen, de maanlanding, de mijnstakingen, het Vietnamconflict… voorbereidden ook dezelfden die een (korter) stuk in het radionieuws naar voren brachten. Miel Dekeyser is altijd voorstander geweest van een duidingsmagazine waarin de hoofdpunten van het nieuws terugkwamen. Dit bracht weliswaar extra werk met zich mee, maar gaf volgens hem wel duidelijk de link tussen het nieuws en de duiding aan[180].

 

Uiteraard had elke journalist zijn of haar eigen interessegebied en waren het meestal dezelfde journalisten die berichtten over de Belgische politiek – vaak de ‘Wetstraters’ genoemd – of die meer ervaring hadden met nieuws uit de Verenigde Staten, het Midden-Oosten… Maar in principe moest elke journalist altijd kunnen inspringen en indien nodig over elk onderwerp een Actueel-uitzending kunnen verzorgen. Opnieuw was dit te wijten aan de kleine personeelsbezetting. Later had men meer mogelijkheden om te specialiseren, wat natuurlijk heel wat voordelen met zich meebracht, maar evengoed werd verondersteld dat een journalist van de meeste zaken op de hoogte was.

Naast de reeds vermelde journalisten als Geerts, Goossens en Knapen – die ook in hoofde van eindredacteur nog steeds items voor Actueel verzorgden – waren de belangrijkste medewerkers aan Actueel in het midden van de jaren zestig en zeventig Dekeyser, Van Roe, De Becker, Ceuleers, Tieleman, Adams, Verheyden, Bouveroux, Morrens… Elk van hen had zowat hun specifiek terrein, maar dit was niet exclusief: De Becker was hoofdzakelijk bezig met de binnenlandse politiek, maar maakte evengoed enkele langere reportages over de Vietcong[181].

 

Daarnaast werd in die periode nog voor een groot deel van de berichtgeving gesteund op de correspondenten in het buitenland. Wanneer belangrijk nieuws over de Verenigde Staten, Frankrijk, Groot-Brittannië… op de telexen binnenkwam, werd eventueel contact opgenomen met de correspondent ter plaatse die al dan niet een stukje voorbereidde en dit doorseinde of live in de uitzending bracht. Zeker in de beginjaren was dit niet zo evident en ging live-berichtgeving nog vaak de mist in, waarna de journalist in de studio het overnam.

 

 

4. Het ontstaan van een Actueel-item

 

Actueel was een duidingsmagazine dat aanvankelijk eenmaal per dag, na het avondjournaal van negentien uur, zo’n twintig minuutjes duiding verstrekte en hierin zo’n drie tot vier items behandelde. Zeker in de beginperiode was de gemiddelde lengte van een item zo’n vijf tot acht minuten. Later werd het aantal uitzendingen opgedreven naar twee per dag, ’s middags en ’s avonds, en daarnaast waren er ook vaak zaterdagedities. Veelal werden van die zaterdagedities speciale uitzendingen gemaakt die een uur lang één of twee bepaalde thema’s behandelden.

Het mag duidelijk zijn dat er geen vaste regelmaat in de duur van de uitzendingen zat. Zonodig werden andere uitzendingen uitgesteld en kregen het nieuws en Actueel voorrang. Naarmate de technologie vorderde, kon men ook sneller te werk gaan en voor heel belangrijke gebeurtenissen ook ’s ochtends een Actueel-uitzending maken. Hoewel de teksten van Actueel dus allemaal verzameld zijn op microfilm, wordt er nergens vermeld hoe lang elk stukje of elke uitzending duurde. Het is dan ook niet mogelijk om op een kwantitatieve manier na te gaan hoeveel belang men hechtte aan het Vietnamconflict in vergelijking met andere onderwerpen. Enkel het aantal items per maand kan hiervoor een indicatie zijn[182].

 

Een specifiek item kon dus op verschillende manieren tot stand komen. Eerst en vooral was er het ‘deskwerk’: op de redactie werd het item samengesteld zonder dat er een journalist ter plaatse was. Ten tweede was er het ‘verslagwerk’ waarbij een journalist op pad ging om een reportage van een welbepaalde gebeurtenis te maken. Daarnaast deed men zoals gezegd heel vaak beroep op correspondenten om een rechtstreeks verslag te maken. Tenslotte nodigde men vaak specialisten uit om duiding te geven bij de actualiteit. Wat aan bod kwam in Actueel, werd door de verschillende medewerkers aangedragen en vaak werden verscheidene stukjes voorbereid waaruit de eindredacteur een viertal selecteerde. De verschillende werkmethodes – die uiteraard vaak gecombineerd werden – worden nu even kort toegelicht.

 

4.1. Deskwerk

 

Veertig jaar geleden waren de mogelijkheden om ter plaatse verslag uit te brengen veel beperkter dan vandaag. Niet in het minst de logge opnameapparatuur en de tragere communicatieverbindingen verhinderden een vlotte en snelle verslaggeving ter plaatse. Veel van de berichtgeving werd dan ook op de nieuwsdienst zelf samengesteld. Hiervoor baseerde de journalist zich enerzijds op de binnengekomen telexen van de verschillende nieuwsagentschappen, en anderzijds ook op buitenlandse kwaliteitskranten.

 

De nieuwsdienst had in de jaren zestig en zeventig contracten met vijf nieuwsagentschappen: het Franse AFP, het Britse Reuter, de Amerikaanse AP en UPI en het Belgische agentschap BELGA. Voor de berichtgeving over het Vietnamconflict werd zoals gezegd vooral gesteund op het Britse Reuter. Die informatie werd uiteraard niet zomaar klakkeloos overgenomen. Steeds was er de journalistieke reflex om vooral het belang van de feiten na te gaan. De journalisten wisten uit ervaring welke informatie in de telexen relatief betrouwbaar was, maar men stelde zich altijd de vraag of het wel zo veel belang had als soms voorgesteld werd. Soms nam BELGA een integrale persmededeling van een Belgische minister in haar berichtgeving op terwijl dit eigenlijk minder belangrijk was. Deze reflex tegenover ‘binnenlandse’ berichtgeving van een persbureau bestond altijd[183]. Berichtgeving van TASS of het Chinese persagentschap werd dan vaak weer wantrouwig benaderd aangezien er nauwelijks een controlemogelijkheid bestond. Vooral het Chinese persagentschap had na de regelrechte leugens over het verloop van de Culturele Revolutie veel aan betrouwbaarheid ingeboet.

 

Daarnaast werden steeds de grote buitenlandse kwaliteitskranten geanalyseerd om op die manier informatie te vergaren. Kranten en weekbladen als de Frankfurter Algemeine, Le Monde, de Zürich, de Times… werden gelezen en belangrijke informatie werd samengevat en ingepast in het deskwerk: “Het kwam voor een deel neer op vertalen van buitenlandse kranten voor het Vlaamse publiek”[184]. In dat opzicht vormde Actueel directe concurrentie voor de kranten, maar evengoed werden uitspraken uit Actueel een dag later geciteerd in diezelfde kranten[185].

 

4.2. ‘Van onze man ter plaatse’

 

Een groot deel van de duiding in Actueel baseerde zich dus op externe bronnen die op de redactie zelf verwerkt werden. Wanneer er zich belangrijke, schokkende, complexere gebeurtenissen voordeden – en het geld was beschikbaar (!) – werden regelmatig journalisten ter plaatse gestuurd. Dit gebeurde uiteraard al vaker wanneer dit in België plaatsvond, zoals bijvoorbeeld gedurende de golf van mijnstakingen in Limburg of om een of andere politicus te interviewen. Een buitenlandse reis was begrijpelijkerwijs veel uitzonderlijker.

Wanneer beslist werd dat een binnenlandse reportage noodzakelijk was, werd één journalist met een bandopnemertje uitgestuurd. Wanneer het mogelijk was, trachtte men interviews af te nemen in één van de lokale studio’s van de BRT in Hasselt, Kortrijk, Mons, Luik, Antwerpen… Deze interviews werden dan in Actueel geheel of gedeeltelijk uitgezonden, zonodig vertaald.

De middelen waren dus heel beperkt. Doordat Actueel in de beginperiode door weinig mensen werd gemaakt, creëerden deze reportages het bijkomende probleem dat men vaak een dag op voorhand een stuk moest klaarleggen. Dit item werd dan uitgezonden op de dag dat men op reportage was en een stuk voorbereidde voor de daaropvolgende dag. “Daar was eigenlijk een décalage van 48 uur telkens. Dus kort op de bal spelen zat er van geen kanten in. Maar het was een eerste poging om – bijvoorbeeld bij de affaire-Voeren en zo – daar achtergrond bij te geven. Dat hebben we ook voor Vietnam geprobeerd, maar [dat] was heel moeilijk”[186].

 

Creëerden binnenlandse reportages soms moeilijkheden vanwege de beperkte middelen, dan stelden de problemen zich nog veel groter voor de buitenlandse reisreportages. Niet alleen kon men moeilijk een journalist voor langere tijd missen, vaak was er ook weinig geld voor een dergelijke kostelijke reportage, lieten de communicatiemogelijkheden het vaak afweten… Vandaar dat men op de radionieuwsdienst van de BRT vaak beroep deed op de correspondenten. Gedurende het tien jaar durende Vietnamconflict werd er slechts tweemaal een journalist naar Vietnam gestuurd. Een eerste keer Piet Van Roe, en een tweede keer kon Miel Dekeyser na lang aandringen in 1975 naar Zuid-Vietnam gaan.

Als journalist moest je ook een grondige verantwoording voorleggen vooraleer de BRT je een buitenlandse reportage liet maken, zeker wanneer het oorlogsverslaggeving betrof. Naast de moeilijke verbindingen waren de verzekeringen het grote struikelblok. Indien een journalist omkwam bij de uitoefening van zijn beroep, werden ettelijke miljoenen aan de weduwe en de eventuele kinderen uitgekeerd. Die levensverzekering gold niet voor de gehele duur van de reis, maar enkel voor bepaalde ogenblikken die vooraf vastgelegd waren. Op die momenten moest de journalist trachten aan het front te geraken. “Je kan je niet verzekeren voor heel de tijd. Je moet daar wel de consequentie uit trekken, dat iedereen in zijn handelen van bij zijn vertrek al beperkt is. Je kan niet zeggen ‘ik ga dag en nacht in de war-zone ageren’, vergeet dat, geen baas die dat neemt, terecht”[187]. Uiteraard legde dit een serieuze hypotheek op de bewegingsvrijheid en de volledigheid van de berichtgeving van de journalist. Bovendien waren de journalisten toen al ‘embedded’, al had het die naam nog niet. De enige mogelijkheid om informatie te verzamelen was immers op te stappen met de Amerikaanse militairen. Ook dit zorgde zoals reeds behandeld uiteraard voor allerhande beperkingen van de berichtgeving.

Wanneer de technologie het liet afweten en de geluidsband van wat de journalist ter plaatse had ingesproken niet kon uitgezonden worden, nam de medewerker in de studio het over en las de ingeleverde bijdrage voor. Ook hier werden vaak geluidsfragmenten van interviews, speeches… afgespeeld en daarna vertaald.

 

Tenslotte moet men ernstig rekening houden met de wijze waarop beslist werd welke journalist op reportagereis ging. De directeur-generaal en zijn adjunct, in die tijd respectievelijk Paul Vandenbussche en Karel Hemmerechts, hadden hier een belangrijk aandeel in. Het is een feit dat zij enkel die journalisten stuurden die zij enigszins vertrouwden, waarvan ze wisten dat de berichtgeving niet té progressief zou zijn. “En dat de bazen Piet Van Roe en Miel Dekeyser naar Vietnam lieten gaan, is een teken dat zij in de ogen van de bazen betrouwbaarder waren dan iemand van de jongere generatie, die zouden ze nooit naar Vietnam hebben laten gaan, zo simpel is dat. Wij, ik denk dat onze generatie in de ogen van de hiërarchie onbetrouwbaar was”[188].

 

Zo werd de Vietnamberichtgeving al onrechtstreeks bijgekleurd, maar ook in de selectie van de berichtgeving door buitenlandse journalisten schemerde dit door. De gezindheid van de journalist werd gecontroleerd om na te gaan of hij wel ‘geschikt’ was voor de berichtgeving. Dit werkte overigens langs beide kanten, en De Becker verwoordt het als volgt: “heel goeie journalisten, een paar… die naar Hanoi trokken, maar die waren zo zeldzaam. Welke journalist trok naar Hanoi? En die werden dan meteen ook van een soort sympathie bedacht en daar was ook iets van… Wie echt, laat ons zeggen, Amerikaansgezind was die kreeg geen kans om naar Hanoi te trekken. Het visum werd gewoon geweigerd, dus wie geraakte in Hanoi? Fellow-travelers van de Noord-Vietnamezen, van de communisten, en per definitie ging je die wantrouwen, jazeker”[189].

 

Toen Miel Dekeyser in Zuid-Vietnam was, had hij een aantal bronnen tot zijn beschikking. Zijn voornaamste informatie haalde hij bij het Britse agentschap Reuter. Dit agentschap had in 1975 een twintigtal journalisten ter plaatse, en Dekeyser kon samen met de toenmalige stagiair William Van Laeken en dankzij zijn internationale perskaart de telexen van Reuter lezen vooraleer ze de wereld ingestuurd werden. Op die manier kon Dekeyser de tussenschakel van BELGA vermijden en een eigen keuze maken uit de beschikbare informatie. Ook uit de westerse (!) kranten kon hij veel informatie puren.

Daarnaast probeerde hij ook aan het front te komen, maar zoals gezegd waren de mogelijkheden ook toen al heel beperkt: enkel met toestemming en begeleiding van het Amerikaanse leger, én gedurende de periode dat men verzekerd was, kon Dekeyser enkele keren naar het front rijden. Over de briefings van de Amerikaanse legerstaf heeft Dekeyser zoals gezegd geen goed woord over, en ook niemand vertrouwde deze opvoeringen.

Het blijkt dus dat zelfs als een journalist de situatie in Vietnam ter plaatse ging inschatten, het ook dan nog steeds onmogelijk was om ook de Vietnamese kant van het conflict volledig te onderzoeken. Dekeyser kon geen Vietnamees, en hoewel verschillende Vietnamezen Frans of Engels kunnen, bleef zijn bewegingsvrijheid beperkt. Wat de plattelandsbevolking dacht, was moeilijk na te gaan, laat staan om de Noord-Vietnamese visie te kennen.

Desalniettemin benadrukt Dekeyser het belang van een eigen journalist ter plaatse te hebben: “Volgens mij is dat door niks te betalen… niets vervangt het ter plekke gaan”[190]. Dat die eigen visie door de beschreven omstandigheden westers ingekleurd was, kon op dat ogenblik niet verholpen worden.

 

4.3. Correspondenten

 

Om de hoge kosten en de moeilijkheden van dergelijke reportagereizen te vermijden, werd dus heel vaak beroep gedaan op correspondenten. Het aantal correspondenten was zeker niet zo uitgebreid als vandaag. Op Simoens in Londen na, waren dit merendeels Nederlandse correspondenten. Ook vandaag zijn er nog heel wat Nederlandse correspondenten die bijdrages voor de Vlaamse media leveren.

Nadeel aan dit systeem van correspondenten was dat de redactie quasi volledig moest vertrouwen op hun correspondenten, en meestal werkte dit uitstekend, maar soms kon men ook wel teleurgesteld worden. Dekeyser stelt over de werking met correspondenten het volgende: “Als dat mensen zijn die je goed kent, dan gebeurde dat in vertrouwen. Die zeiden ‘er is hier wat aan de hand’. Je moet ze vertrouwen, anders moet je er niet mee beginnen. Dat iemand weet wat nieuws is ver van waar het gebeurt”[191]. De correspondent was niet gebonden door een of ander contract, en leverde veelal stukjes af wanneer hij de tijd had. Dit ‘per stuk werken’ heeft zeker zijn nadelen maar was desalniettemin de enige manier om op een relatief goedkope manier een eigen visie op de gebeurtenissen te verkrijgen.

 

Vaak gebruikte correspondenten voor de berichtgeving over het Vietnamconflict waren Schroeder, Bolle en Hendrickx in de Verenigde Staten, Drummen in Frankrijk… Het is opmerkelijk dat Actueel zelden of nooit een correspondent voor langere tijd in Vietnam had. Tweemaal werden journalisten uitgestuurd (Van Roe en Dekeyser) en slechts enkele keren werd een beroep gedaan op een correspondente in Vietnam, Schoutte. Ik kon echter niet achterhalen waarom zij slechts enkele keren een item verzorgde, en niemand kon mij vertellen wat er van deze correspondente was geworden.

 

Ook hier is dus vast te stellen dat er toch vooral een westerse kijk aanwezig was in de berichtgeving. Vaak werden de gebeurtenissen in Vietnam vanuit de Verenigde Staten toegelicht door de daar verblijvende correspondenten. Dit creëerde quasi onvermijdelijk een vertekening in de berichtgeving. Over de lang aanslepende vredesbesprekingen te Parijs werd bericht door correspondent Jan Drummen. Hierbij valt te noteren dat deze correspondent vroeger nog oorlogsvlieger van het Franse leger in Indochina (!) was geweest: “Die had dus met Franse vliegtuigen Indochina gebombardeerd. Die was dus nogal, nogal Westers gezind”[192]. De Becker betreurt dan ook dat er nooit een journalist van Actueel naar de vredesbesprekingen te Parijs is gestuurd, en dat men altijd vertrouwde op een correspondent, in casu Drummen. “Parijs, dat is drie uur rijden… Nu zou dat toch een schande zijn als je niet naar zo’n conferentie toegaat. Wij lieten dat door Drummen doen, en soms had die dan geen tijd. Met correspondenten is dat zo, je bent daar heel afhankelijk van, soms hebben die geen tijd… Waarom stuurden wij niet zelf iemand? Die was misschien op die Noord-Vietnamezen afgegaan, wie weet had die niet… gepraat”[193]. Nu werd er wel eens een afgevaardigde van Noord-Vietnam uitgenodigd in de studio van Actueel, maar rechtstreeks contact met de toponderhandelaars Le Duc Tho of Kissinger is er helaas niet geweest.

 

4.4. Specialisten

 

Een laatste mogelijkheid om meer duiding bij de actualiteit te verschaffen, was het raadplegen van specialisten. Het uitgangspunt was immers dat zij het beter wisten dan de journalist zelf en dat het raadplegen van zulke autoriteiten op bepaalde vlakken de zaken kon verhelderen. Van Ginneken haalt echter aan dat het uitnodigen en interviewen van experts een groot risico inhoudt, want deze specialisten vormen “vaak een schokkend kleine kring van deskundigen die keer op keer opnieuw gevraagd worden”[194]. Bouveroux bevestigt dit: “professor Pol Levi… die is wereldberoemd in Vlaanderen geworden omdat radio en televisie die voortdurend interviewden omdat hij één van de weinige mensen was die er iets van kenden. En dat was ook zo op andere thema’s, dat we heel vaak beroep deden op specialisten, op mensen die hun vak kenden”[195].

Het interviewen van specialisten creëerde dus een referentiekader dat echter heel nauw omschreven was doordat vaak dezelfde mensen uitgenodigd werden. Toch pleit het voor de journalisten van Actueel dat zij zich niet beperkten tot een weergave van de feiten, maar ook gingen zoeken naar de achtergrond van de gebeurtenissen.

 

 

5. Conclusie

 

De Belgische publieke omroep was in de onderzochte periode sterk gepolitiseerd. De Omroepwet van 1960 verminderde weliswaar de macht van de regering over de informatieverspreiding, maar de invloed van diverse belangengroepen en politieke partijen duurde voort en nam zelfs toe. De gehanteerde benoemingsmethode politiseerde in sterke mate de bestuursorganen van de BRT. Men was ervan overtuigd dat de aanwezigheid van de diverse politieke strekkingen de objectiviteit van de berichtgeving zou garanderen. Ondanks het verbod op censuur, konden de politici nog steeds druk uitoefenen via hun vertegenwoordigers in de Raad van Bestuur. Het Cultuurpact van 1973 bevestigde enkel deze sterke politisering.

 

Wanneer er over een bepaalde uitzending van de BRT opmerkingen gemaakt werden in de wekelijkse vergadering van de Raad van Bestuur, verwoordde de directeur-generaal Vandenbussche deze naar de journalisten toe. Jammer genoeg kon een onderzoek naar deze vorm van onrechtstreekse politieke inmenging niet uitgevoerd worden, aangezien de notulen van de Raad van Bestuur uiterst fragmentarisch tot niet bewaard zijn[196]. Wat nog overblijft zijn enkele mappen met verslagen die echter uitermate ongestructureerd bewaard zijn. In het documentenarchief van de VRT verzekerde men mij dat dit het enige bewaarde materiaal was. De geïnterviewde journalisten herinnerden zich wel de visie van Vandenbussche op bepaalde onderwerpen, maar konden begrijpelijkerwijs geen concrete voorbeelden aanhalen die eventueel zouden bijdragen aan een onderzoek naar deze politieke invloed op de Actueel-berichtgeving.

 

Hoewel gesteld kan worden dat de figuur van Vandenbussche een invloedrijke rol op het uiteindelijke journalistieke werk heeft gespeeld, blijkt toch dat vooral de toenmalige mogelijkheden en de heersende mentaliteit een diepgaandere onderzoeksjournalistiek naar de precieze omstandigheden in Vietnam heeft verhinderd.

Vandenbussche stond bekend om zijn ‘Atlantische mentaliteit’, en liet niet na om zijn afkeuring te laten blijken wanneer hij dat nodig achtte. Maar tegelijkertijd zorgden de technologische aspecten en de beperkte financiële mogelijkheden dat de buitenlandberichtgeving en –duiding van Actueel voornamelijk steunde op merendeels Nederlandse correspondenten. Aangezien zij vaak zelf beslisten wanneer zij aandacht schonken aan een bepaalde gebeurtenis, was de Actueel-redactie voor haar buitenlandse berichtgeving sterk afhankelijk van deze correspondenten.

Daarnaast steunde Actueel veelal op gerenommeerde westerse kranten, en leefde bij de oudere generatie journalisten nog sterk de erkenning voor wat de Verenigde Staten in de Tweede Wereldoorlog voor Europa hadden gedaan. Deze combinatie temperde in grote mate de kritiek die de oudere generatie eventueel zou kunnen gehad hebben op het optreden van de Verenigde Staten in Vietnam. Vandenbussche paste als directeur-generaal uitstekend bij deze mentaliteit.

De vaak partijpolitiek dakloze, jonge generatie journalisten trachtten van hun kant om dit star wereldbeeld te doorbreken. Binnen de Actueel-redactie creëerde deze ‘tegenstelling’ echter geen botsingen, maar wel een spanningsveld waarbinnen wonderwel een goede verstandhouding bleef bestaan. Elke vroegere medewerker van Actueel getuigt vandaag dat zijn periode als medewerker van Actueel een van de betere tijden in zijn journalistiek bestaan was[197].

 

Als er al conflictjes waren, deed ieder wat water bij de wijn zodat een consensus werd bereikt. “Ik herinner mij bijvoorbeeld dat wij over Vietnam vonden, met een aantal jongere mensen, dat wij toch een beetje te weinig deden aan vredesbewegingen… En ik heb toen een middag-Actueel gemaakt… hebben wij een vol uur over Vietnam uitgezonden, met Nederlandse polemologen die heel kritisch stonden over de oorlog, met ook heel wat protestsongs in dat programma. Maar dan waren wij verplicht van de bazen om ook Piet Van Roe aan het woord te laten die, ja, een beetje het Amerikaanse standpunt kwam verdedigen… dat soort compromissen sloot je dan”[198]. Op die manier werd vermeden dat deze spanningen uitgewerkt werden in de berichtgeving zelf.

 

Actueel was (en is) een programma dat in een samenwerkingsverband tot stand kwam. Bijgevolg is het waarschijnlijk moeilijk om een uitgesproken mening in het programma terug te vinden. Wel moet rekening gehouden worden met de grote impact van de eindredacteur: “De samenstellers waren, als we nu hard willen zijn, allemaal, praktisch allemaal rechtse, daar hadden ze [de top van de BRT, nvdr] goed over gewaakt. Rechtse qua etiquette, maar niet rechtse qua optreden. Ikzelf, Guido Knapen, Urbaan De Becker… het was heel simpel: als je geen linkse partijkaart had, heel velen waren in dat geval, dan was je rechts”[199]. Deze invloed van zowel de top als de eindredacteur zal ongetwijfeld zijn invloed gehad hebben op het uiteindelijke eindresultaat. Het is echter uitermate moeilijk om dit aan te tonen.

 

 

Hoofdstuk 6. Analyse van de berichtgeving

 

1. Inleiding

 

1.1. Problemen van het analyseren

 

In het eerste hoofdstuk werd reeds uitgebreid ingegaan op de problemen die een analyse van de berichtgeving van Actueel met zich meebrengt. Ik heb daarbij gesteld dat een duidelijke praktische ‘handleiding’ voor de linguïstische benadering van teksten in het algemeen, en radio-uitzendingen in het bijzonder, ontbreekt. De uitgebreide theoretische benaderingen van ‘discours’ en de diverse analytische methodes staan een gemakkelijk hanteerbare methodologie in de weg. De onderzoeker moet trachten zijn gulden middenweg in dit labyrint te vinden en een passende onderzoeksmethode voor zijn specifiek onderzoek samen te stellen. De eclectische benaderingswijze die ik om die reden gehanteerd heb, bevat dan ook elementen van zowel de linguïstische pragmatiek, de discoursanalyse als de kwantitatieve inhoudsanalyse.

 

Ik ben mij er ook van bewust dat de gehanteerde methode, steunend op deze drie methodologieën, bij het analyseren van radio-uitzendingen het verlies van de gesproken taal niet kan opvangen. Radio is en blijft een gesproken medium en de gesproken taal verschilt op een aantal vlakken in belangrijke mate van de geschreven taal. Mijn analyse steunt noodgedwongen voornamelijk op de uitgeschreven teksten, en kan daarom moeilijk de nuances in de gesproken taaluitingen weergeven: aarzelingen, stiltes, klemtonen, intonatie en dergelijke meer kunnen dus niet in rekening gebracht worden. Wanneer er geluidsfragmenten in de uitzending werden gebruikt, werd dit wel vermeld in de uitgeschreven tekst. Doordat de uitzendingen nooit op geluidsband bewaard werden, vormt de uitgeschreven tekst echter de enige manier om de Actueel-berichtgeving te analyseren.

 

1.2. Structuur van de analyse

 

De analyse van de Actueel-berichtgeving over de Vietnamoorlog wordt onderverdeeld in een aantal chronologische blokken om een overzichtelijke structuur te bekomen. Deze onderverdeling gebeurt aan de hand van enkele sleutelmomenten in de loop van het conflict zoals het Tet-offensief, het aantreden van president Nixon, het terugtrekken van de Amerikaanse soldaten…

 

Aan de hand van de verschillende criteria bekijk ik in welke zin de berichtgeving over het conflict doorheen die tien jaar evolueerde, en of er eventueel andere accenten werden gelegd. Ik heb dan ook elk van deze blokken geen specifiek thema of titel toegekend. Slechts na de analyse van de berichtgeving kan het mogelijk zijn om na te gaan of er gedurende een bepaalde periode meer aandacht werd besteed aan welbepaalde elementen.

 

De onderverdeling in verschillende blokken gebeurde als volgt:

1. Januari 1966 – januari 1968

De uitzendingen van Actueel zijn bewaard vanaf januari 1966 en bepalen dus uiteraard de vertrekdatum van mijn analyse. Het Tet-offensief in 1968 vormt een eerste belangrijk kantelmoment in het verloop van de oorlog en wordt vaak als een psychologische slag voor het Amerikaanse leger beschouwd. Ik wil nagaan of dit zich ook weerspiegelt in de berichtgeving van Actueel.

In deze periode (25 maanden) werden 57 items aan het Vietnamconflict gewijd.

 

2. Januari 1968 – januari 1969

Het Tet-offensief markeert een ommekeer in de houding van de pers tegenover de oorlog, die nu plots veel dichter bij de correspondenten in Saigon blijkt te zijn. Het betekent eveneens het begin van het einde voor president Johnson, Nixon wint in november 1968 de verkiezingen, maar treedt pas in januari 1969 aan als president. Vanaf dat ogenblik treedt de Nixon-doctrine in werking, en de ‘vietnamisering’ vormt hier een onderdeel van.

Ondertussen zijn de vredesbesprekingen in Parijs moeizaam op gang getrokken. Vanaf nu wordt er regelmatig bericht over deze onderhandelingen, die voor de Verenigde Staten tot in 1973 maar voor de gehele regio tot in 1975 zullen aanslepen.

In deze periode (13 maanden) werden 40 items aan het Vietnamconflict gewijd.

 

3. Februari 1969 – januari 1971

Ondanks de belofte van Nixon om zo snel mogelijk een einde te maken aan het Vietnamconflict, breidt de oorlog zich verder uit naar Cambodja. De protestmarsen en vredesbetogingen nemen toe, en ook in Actueel wordt hier meer aandacht aan besteed. Er wordt steeds vaker opgemerkt dat het moraal van de Amerikaanse troepen achteruitgaat.

In deze periode (24 maanden) werden 58 items aan het Vietnamconflict gewijd.

 

4. Februari 1971 – december 1972

Ondanks de vele protesten wordt nu ook Laos rechtstreeks bij de oorlog betrokken, en het protest blijft toenemen. Naar aanleiding van de publicatie van de ‘Pentagon Papers’ worden steeds meer vragen gesteld bij de Amerikaanse inmenging in het conflict.

Op het einde van 1972 lijkt een bestand de ene dag heel dichtbij, de volgende dag verder weg dan ooit.

In deze periode (23 maanden) werden 91 items aan het Vietnamconflict gewijd.

 

5. Januari 1973 – december 1975

Op 27 januari 1973 wordt dan toch een doorbraak geforceerd in de vredesonderhandelingen te Parijs, en een bestand tussen de Verenigde Staten (en Zuid-Vietnam) en Noord-Vietnam (en de Vietcong) wordt getekend. Na de volledige terugtrekking van de Amerikaanse troepen houdt het staakt-het-vuren niet lang stand. Het finale offensief van Noord-Vietnam in 1975 betekent de doodssteek voor het Zuid-Vietnamese leger en op 30 april 1975 wordt Saigon ingenomen. Na deze gebeurtenis verdwijnt Vietnam zo goed als volledig uit de actualiteit.

In deze periode (36 maanden) werden 67 items aan het Vietnamconflict gewijd.

 

In elk van deze chronologische blokken wordt de berichtgeving aan de hand van verschillende onderzoekscriteria geanalyseerd. Per blok wordt ook kort een besluit gemaakt. Na dit hoofdstuk volgt een algemeen besluit waarin de voornaamste bevindingen van de analyse van de berichtgeving overlopen worden en waarin de link met de literatuurstudie gemaakt wordt. Om die reden heb ik dan ook besloten om in dit hoofdstuk geen aparte conclusie te voorzien.

 

 

2. De onderzoekscriteria

 

De analyse van de berichtgeving werd als volgt aangevat: nadat alle Actueel-uitzendingen uit de periode januari 1966 tot en met december 1975 doorgenomen en de relevante items afgeprint waren, bekwam ik zowat 320 items over het Vietnamconflict in haar meest ruime betekenis. Hun lengte varieerde van nauwelijks een halve bladzijde uitgetypte tekst tot meerdere bladzijden voor bijvoorbeeld de zaterdagedities van een uur lang handelend over Vietnam.

 

Deze items werden geanalyseerd, waarbij ik verschillende bronnen voor de analysecriteria naast elkaar legde. Naast mijn eigen ideeën over welke tekstelementen informatie kunnen verschaffen over de achterliggende ideologieën en concepten, kon ik ook steunen op enkele cursussen uit de opleiding, een aantal aanwijzingen die reeds uit de interviews naar voren was gekomen, en uiteraard de uitgebreide vakliteratuur van onder meer Van Ginneken, Van Dijk, Blommaert en Verschueren, Dimitrijevic-Kozic, Mills…

Daarbij hield ik de beeldspraak van Marnix Beyen voor ogen, die de onderzoeker van een tekst vergelijkt met een arend die met een wijde blik over het landschap scheert en hier en daar een detail in dit landschap scherper observeert[200]. Op die manier stelt Beyen dat men een afwisseling tussen het microniveau, of de talige analyse enerzijds en het macroniveau, zijnde de sociale werkelijkheid anderzijds kan realiseren.

 

Deze verschillende onderzoekscriteria vormen geen exclusieve lijst waarmee iedere tekst kan geverifieerd worden. Elk item moet doorgenomen worden om eventuele lexicale, grammaticale, retorische, ideologische… aanwijzingen op te sporen. De criteria kunnen ook niet hiërarchisch geklasseerd worden, ze vormen eerder een opsomming van de verschillende mogelijke indicaties die in een tekst terug te vinden zijn. Bij de analyse van de Actueel-berichtgeving worden deze criteria dan ook één voor één behandeld en pas na een chronologisch blok wordt het globale geheel aan de hand van de criteria geanalyseerd. De gehanteerde onderzoekscriteria kunnen onderverdeeld worden in een vijftal categorieën: de verwoordingsstrategieën (de lexicale en grammaticale keuzes in de tekst), het belang van het afwezige, een aantal algemenere technieken, het gebruik van weerkerende concepten en retorieken, en het hanteren van dichotomieën.

 

2.1. Verwoordingsstrategieën

 

In de linguïstische pragmatiek worden hieronder de lexicale en grammaticale keuzes van de auteur verstaan. Het is hierbij de bedoeling om nauwkeurig het woordgebruik en de zinsconstructies van de auteur te onderzoeken. Wat de woordkeuze betreft kunnen verscheidene aspecten aanwijzingen verschaffen. Overdrijvingen of minimalisaties, positieve of negatieve verwoordingen, incorrecte benamingen… zijn allemaal vormen van gekleurd woordgebruik. Dit betekent dat de verwoording het achterliggende gedachtegoed expliciet kan weergeven, of dat de auteur geen andere, neutrale of politiek correcte woorden hanteert. Van Ginneken haalt hierbij ook het gebruik van zogenaamde ‘flashwords’ aan. Dit zijn woorden die een bepaalde signaalfunctie krijgen doordat ze voortdurend in een specifieke context worden gebruikt[201].

 

Op grammaticaal niveau wordt vooral gelet op de syntaxis. De zinsbouw kan in belangrijke mate meespelen in hoe de perceptie van een bepaalde gebeurtenis geschiedt. Wat bijvoorbeeld vooraan in de zin geplaatst wordt, zal meer aandacht krijgen dan wat erna komt. Zo kan de nadruk op het gevolg liggen wanneer de oorzaak pas later in de zin volgt. Vooral in een vluchtig medium als radio kan deze nadruk belangrijke gevolgen hebben. Van Ginneken spreekt hierbij van ‘linguistic downgrading’: de auteur slaagt erin om via de zinsbouw de verantwoordelijkheid te camoufleren[202].

 

Dimitrijevic-Kozic duidt op twee andere methodes die leiden tot hetzelfde resultaat: ‘nominalisatie’ en het gebruik van het passief[203]. Nominalisatie duidt op het omzetten van het werkwoord in een zelfstandig naamwoord, wat resulteert in een verzachten van de handeling. Wanneer het passief wordt gebruikt, laat de auteur de ‘agent’ weg waardoor ook de oorzaak van de handeling kan weggelaten worden. In oorlogsverslaggeving ziet Dimitrijevic-Kozic een algemene tendens: “Enemy action is usually described in the active, while the defenders – even when they attack – usually do so in the passive”[204].

 

2.2. Het afwezige

 

Zoals reeds vermeld is het bij een analyse van een tekst niet alleen belangrijk om te letten op wat er gezegd of gesproken wordt en hoe dit verwoord is, maar het is daarenboven eveneens belangrijk om na te gaan wat juist níet gezegd wordt. Dit weglaten kan zowel bewust als onbewust gebeuren, maar vooral in het eerste geval – bijvoorbeeld door het gebruik van de passieve werkwoordsvorm – duidt dit op een achterliggende motivatie. Van Ginneken spreekt hier over ‘ex-nomination’, en haalt aan dat de economische achtergrond van veel sociale, politieke of militaire conflicten vaak onderbelicht wordt[205]. Het is echter niet altijd zo gemakkelijk te achterhalen wanneer iets bewust weggelaten is. Zo valt het bijvoorbeeld vaker voor dat een aanzienlijk stuk van de buitenlandberichtgeving wegvalt omdat er zich belangrijke binnenlandse politieke verschuivingen voordoen.

 

2.3. Verscheidene technieken

 

Naast het gebruik van woorden en zinnen beschikt de journalist over een hele reeks technieken om al dan niet bewust een eigen visie in de berichtgeving weer te geven. Deze methodes kunnen zich zowel in een afzonderlijke tekst manifesteren, of pas duidelijk worden wanneer men enkele items naast elkaar legt. Vooral deze laatste vorm blijkt vaak belangrijke invloed uit te oefenen op de perceptie van een bepaalde gebeurtenis. Dit gebruik van concepten en retorieken wordt dan ook apart behandeld.

 

Eerst wil ik de aandacht vestigen op enkele stijlfiguren die bepaalde effecten bij de luisteraar willen bereiken, of technieken die (bewust of onbewust) voor vertekening in de berichtgeving zorgen.

 

2.4. Hanteren van concepten en retorieken

 

Wanneer bepaalde technieken steeds opnieuw gehanteerd worden om een bepaalde visie weer te geven, kaderen zij veelal binnen een breder concept of retoriek. Door het gebruik van vaste concepten en retorieken wordt een welbepaald referentie- en interpretatiekader gecreëerd. Ze spelen dus een uitermate belangrijke rol in het scheppen van wat Parenti “the frameworks wherein our opinion is formed” noemt[211]. Wanneer een concept in een item refereert aan dit ‘framework’, zal de luisteraar bepaalde delen van het item of het gehele item in diezelfde context begrijpen.

In het Koude-oorlogsdenken werden vaste concepten en retorieken heel vaak gehanteerd. De retoriek van het ‘rode gevaar’ vormt hier een duidelijk voorbeeld van. Wanneer in een tekst aan dit ‘rode gevaar’ werd gerefereerd, plaatste de luisteraar dit meteen in het bredere framework van de Koude Oorlog, de ideologische strijd tussen kapitalisme en communisme. Beelden van gevaar, agressie, overrompeling… werden hier meteen aan gekoppeld.

 

Een concept dat ook vandaag nog vaak gehanteerd wordt, is de tegenstelling tussen ‘haviken en duiven’ binnen een regering. De ‘haviken’ staan dan symbool voor de aanvalslustige, eerder conservatieve, soms oorlogszuchtige politici van een land of regering, de ‘duiven’ staan hier diametraal tegenover als de vredelievende, eerder progressieve, naar diplomatieke oplossingen zoekende politici.

In de Actueel-berichtgeving werd regelmatig gebruik gemaakt van dergelijke concepten en retorieken. Voor wat de verslaggeving in het algemeen betreft kan dit eveneens in het eerder vermelde ‘compression’ gekaderd worden. Door deze concepten te hanteren, moet de journalist niet langer stilstaan bij bepaalde aspecten van de gebeurtenissen. Zij worden verondersteld door het publiek reeds gekend te zijn en binnen ditzelfde ‘framework’ gezien te worden.

De reeds eerder aangegeven verwoordingsstrategieën, de herhalingen, het weglaten van bepaalde informatie, een onevenwichtige berichtgeving… versterken deze concepten.

 

2.5. Dichotomieën

 

Vooral in de oorlogsverslaggeving verworden deze verwoordingsstrategieën, technieken en concepten al snel tot dichotomieën: de situatie op het veld neigt al snel tot een tweedeling in de verslaggeving. Aan de ene kant staat de ene partij, aan de andere kant de tegenstander. Partijdige berichtgeving vervalt dan al snel in voorstellingen van ‘goed’ en ‘slecht’, ‘wij’ en ‘zij’, ‘slachtoffer’ en ‘aanvaller’, ‘legitiem’ en ‘illegitiem’… “Mede door de tijd-en-ruimte druk wordt het ingewikkelde relaas… al spoedig spontaan ingedikt tot een eenvoudige mythische botsing tussen de krachten van goed en kwaad. Maar dit is een bedrieglijke simplificatie van het politieke gebeuren”[212].

 

Dit probleem kan zich echter ook voordoen bij een ‘onpartijdige media’. Immers, elke journalist is opgegroeid in een bepaald milieu, een bepaalde ideologie en kan zich slechts heel moeilijk onttrekken aan deze achtergrond. Wanneer een ideologisch en cultureel verwante natie in strijd is met een cultureel verder afgelegen bevolking, vervalt de journalist vaak even snel in deze voorstelling met behulp van dichotomieën.

Net als het gebruik van concepten en retorieken, manifesteren dichotomieën zich eveneens in de lexicale en grammaticale keuzes, in een onevenwichtige berichtgeving, de keuze van de ‘spokesmen’…

 

 

3. Januari 1966 – januari 1968

 

3.1. Verwoordingsstrategieën

 

Ondanks het uitgangspunt van Actueel om duiding bij het nieuws te geven waarbij naar zoveel mogelijk objectiviteit gestreefd wordt, sluipen er vaak gekleurde woorden in de berichtgeving.

Acties van Noord-Vietnam of de Vietcong worden in deze periode vaak verhaald in negatieve bewoordingen: ‘communistische gevaar… gevaar van communistische agressie’, ‘gebieden bezet door rebellen’, ‘communistische overweldiging’, ‘de Vietcong terroriseert nu de bevolking’, ‘terreurcampagne van de Vietcong’[213].

Wanneer daarentegen bericht wordt over acties van de Verenigde Staten, wordt meer eufemistisch woordgebruik gehanteerd, al vermindert dit naar het einde van deze periode. De Verenigde Staten moeten ‘beletten dat de communistische overheersing zich uitbreidt’, de ‘vergeldingsbombardementen van de Zuid-Vietnamese regering en de Amerikanen’ zijn gerechtvaardigd als reacties op de Vietcongterreur, net als ‘de strijd tegen Hanoi’s agressie’…[214] Ook wanneer het gaat over een onbehagen tegenover het Vietnamconflict dat groeit onder de bevriende naties van de Verenigde Staten, behoren zij nog altijd tot de ‘Vrije Wereld’, wat meteen de associatie dat de communistische landen dit niet kennen, oproept[215].

 

Soms klinkt ook een neerbuigende toon ten opzichte van de Aziatische bevolking door, waaruit blijkt dat ook Actueel een kind van zijn tijd is: ‘omdat ze [de bergstammen in Vietnam] op een zeer laag beschavingspeil staan, lijden de montagnards ook aan verscheidene ziekten’[216]. In dezelfde lange reportage over de Vietcong blijkt ook een eerder negatieve houding tegenover het Zuid-Vietnamese regime: ‘het onverdraagzame regime’, ‘regering van Saigon… zo snel mogelijk wil assimileren’.

 

Ook wordt reeds van bij het begin van dit conflict al gewezen op het uitzichtloze van de oorlog en dat de steeds opnieuw herhaalde vredespogingen geen effect hebben: ‘U Thant stelde weer voor’, ‘opnieuw een heftig debat over de oorlogvoering’, ‘Hanoi heeft weer eens gezegd niet te willen praten’, ‘we gaan niet, nog eens, de problematiek schetsen’…[217]

Reeds in december 1967 besluit Actueel dat er voorlopig geen diplomatieke oplossing in de maak is en verwijst, met een lichte overdrijving, naar het ‘hopeloze diplomatieke slop’[218].

 

Op grammaticaal vlak valt vooral het gebruik van de passieve werkwoordsvorm op waardoor de actor verborgen blijft: ‘het gevaar… moet worden bezworen’, ‘als rebel worden beschouwd en dus veel te lijden hebben onder de bombardementen’, ‘[de conferentie in] Manilla wordt in Londen banaal en nutteloos genoemd’…[219]

Ook het gebruik van nominalisaties bereikt hetzelfde effect: ‘de stopzetting van de bombardementen’[220].

De plaatsing van de zin wordt gehanteerd om nadruk te geven: de zin ‘wat de Zuid-Vietnamezen willen is maar één ding: vrede, om in alle rust hun rijstveld te bewerken’ op het einde van het item benadrukt dat het Vietnamconflict boven de hoofden van de bevolking wordt geregeld[221].

 

3.2. Het afwezige

 

In deze periode zijn er geen enorm grote hiaten in de duiding. Vaak wordt wel duiding gegeven door de mening van woordvoerders, ministers of presidenten te geven (cfr. infra) waarin dan bepaalde zaken verzwegen worden en waar Actueel niet verder op ingaat: ‘maar Hanoi is, om redenen die de president zegt niet te begrijpen, niet bereid om rond de gesprekstafel te gaan zitten’[222]. Deze redenen worden door de journalist niet verder toegelicht.

Het gebruik van de passieve werkwoordsvorm zorgt er zoals gezegd ook voor dat de actoren niet bekendgemaakt worden.

Daarnaast worden vaak bronnen aangehaald die verder niet toegelicht worden, maar waarop wel het daaropvolgende discours wordt gebaseerd. Onbepaalde voornaamwoorden worden dan ook vaak gebruikt: ‘ziet men hier’, ‘sommigen hier zien zelfs…’, ‘zijn sommigen daaraan gaan twijfelen’[223].

 

3.3. Technieken

 

3.3.1. Lengte

Naar de lengte van de uitgeschreven tekst te oordelen, duren de meeste items in deze periode ongeveer even lang, dus waarschijnlijk een gemiddelde lengte van zo’n vijf minuten. Wel vallen hier twee langere reportages van Urbaan De Becker op, beiden handelend over de voorgeschiedenis van het conflict en de constellatie van de Vietcong[224]. De Becker haalde de meeste informatie voor deze reportages uit de Franse krant ‘Le Monde’, waaruit nogmaals blijkt dat Actueel toen vaak bestond uit het reproduceren en vertalen van wat er in buitenlandse kranten verscheen[225]. In deze reportages wordt getracht om de complexe situatie te ontwarren en een onderscheid te maken tussen de verschillende ideologische groeperingen in Vietnam. De toon van deze uitzendingen is grotendeels neutraal, al klinkt hier en daar wel een westerse ideologie door die enigszins neerbuigend tegenover de Aziatische cultuur staat (cfr. supra).

 

3.3.2. Herhalingen

Zoals reeds aangegeven bij het lexicale woordgebruik, valt op dat de associatie van communisme en gevaar vaak herhaald wordt.

Daartegenover wordt vaak aangestipt dat ‘Washington heeft herhaaldelijk gezegd dat het ten allen tijde tot onderhandelen bereid is’[226]. Ondanks deze gedeeltelijke ‘shifting factuality’, benadrukt dit de zogenaamde vredelievende houding van de Verenigde Staten.

 

3.3.3. Stereotypen en generalisaties

Ook hier kan aangestipt worden dat ‘de communisten’ vaak als stereotype naar voren wordt geschoven. De veelal gemaakte associatie met gevaar, agressie, overheersing… versterkt dit vaste beeld. Ook de bewering dat de communisten altijd met dezelfde problemen komen aandraven, bereikt ditzelfde resultaat: ‘naast de gebruikelijke beschuldigingen [van Gromyko] aan het Amerikaanse adres’[227].

 

3.3.4. Verwetenschappelijking en simplificering

In deze periode worden een aantal interviews afgenomen, onder meer met prof. Ellegiers op 18 september 1967, maar deze hebben zeker geen elitair karakter.

Ook van overdreven simplificering is er geen sprake. Al kan wel gesteld worden dat het tegenover elkaar plaatsen van ‘de communisten’ en de ‘Vrije Wereld’ een onderdeel vormt van de ‘compression’, en in die zin dus een versimpeld beeld van de wereld geeft.

 

3.3.5. Harde feiten

In Actueel wordt de moeite genomen om de historiek van de gebeurtenissen, de dieperliggende oorzaken… te onderzoeken, al blijft dit vaak beperkt tot wat men in andere kranten kan terugvinden. Actueel vormt dan ook geen opsomming van de pure cijfers – dit werd reeds in het nieuws verteld – en als er cijfers gehanteerd werden, dienden zij als illustratie en niet als vertrekpunt.

 

3.3.6. Incorrecte feiten

In de uitzending van 15 april 1966 wordt een voorlopige balans gemaakt van de inzet en de slachtoffers van het Amerikaanse leger: ‘meer dan een kwart miljoen man in de strijd… duizenden gesneuveld en verminkt’[228]. In werkelijkheid waren er tegen eind 1966 385.000 manschappen in Vietnam, reeds 6.644 dode en 37.738 gewonde soldaten. Over de doden en gewonden aan Vietnamese zijde wordt niet gerept. Vermoedelijk omdat het ook moeilijk was om betrouwbare informatie hierover te verkrijgen.

 

3.3.7. Shifting factuality

“Wij kozen geen positie, wij lieten de mensen aan het woord, waren heel trots dat wij diverse meningen na elkaar konden laten horen”[229]. Dit citaat van De Becker vormde zowat het uitgangspunt van Actueel. Vooral in de beginjaren bestond de ‘duiding’ voornamelijk uit het vastleggen van verschillende reacties, deze aan het woord laten en zo nodig vertalen. Ook het uitnodigen van specialisten of mensen die uit Vietnam terugkwamen hoorden hier bij. Het resultaat is dan ook een groot aantal beweringen die naast elkaar geplaatst worden, en waarna de luisteraar verondersteld wordt zijn eigen mening te vormen.

In deze periode worden vaak de Amerikaanse president Johnson en Amerikaanse woordvoerders aan het woord gelaten, waarna het afgespeelde fragment vertaald wordt. Veelal is dit een neutrale vertaling, zonder dat hierbij nog meer uitleg wordt verschaft. De vraag is natuurlijk of de journalist dit niet kan, of niet wil doen. Uit de interviews die ik afgenomen heb, bleek mijns inziens dat de journalisten vooral niet meer informatie konden verzamelen, aangezien deze speeches van officiële woordvoerders – naast de kranten – vaak hun enige informatiebronnen waren.

 

In meer dan de helft van de items wordt deze techniek wel eens toegepast in deze periode. Enerzijds is het opvallend dat vooral Amerikaanse woordvoerders geciteerd worden, en met name president Johnson en de Amerikaanse Secretary of State Dean Rusk komen veel aan bod. Anderzijds hoeft het niet te verwonderen dat vooral Amerikaanse bronnen geciteerd worden: “Vanuit Amerika werd je dus voortdurend gebrieft, en geholpen en gesteund met mededelingen… communiqués, kranten, persconferenties…”[230]. In Vietnam of uit communistische hoek was het veel moeilijker om mensen voor de micro te krijgen.

 

3.3.8. Onevenwicht

Dit veel aan bod laten komen van Amerikaanse woordvoerders resulteert ook in een onevenwichtige berichtgeving. Er wordt weliswaar aan beide partijen aandacht geschonken (denk bijvoorbeeld aan de langere reportages over Noord-Vietnam en de Vietcong) maar doordat vooral Amerikaanse woordvoerders aan het woord komen, wordt de indruk gewekt dat zij veel belangrijker zijn. Zoals gezegd heeft dit vooral te maken met de enigszins gesloten houding van de communistische regeringen en hun weigerachtige houding tegenover de westerse pers.

Hiermee samenhangend vertrekt veel van de berichtgeving vanuit een westerse kijk, waarbij eerst en vooral de reacties in de Verenigde Staten op een bepaalde gebeurtenis opgemeten worden. Dit heeft uiteraard te maken met het feit dat er een permanente correspondent in Washington aanwezig was, die bovendien heel wat stukjes doorstuurde, en dat de berichtgeving over Vietnam ook door deze correspondent verzorgd werd. Wanneer beide partijen in hetzelfde item behandeld worden, zijn het ook meestal eerst de Verenigde Staten die aan het woord komen[231].

 

In deze periode is er slechts sporadisch aandacht voor de tegenstanders van de oorlog. Zij worden ook nog niet meteen aan het woord gelaten[232]. Alleen in het item van 4 maart 1967 wordt aandacht besteed aan een betoging in Brussel en tegelijkertijd de woordvoerder van de Belgische Unie voor de verdediging van de vrede aan het woord gelaten[233].

 

3.3.9. Suggestiviteit

Hier en daar sluipen suggestieve elementen in de duiding. Zo worden soms suggestieve vragen gesteld gedurende een interview: ‘Zijn de boeddhisten erg nationalistisch?’[234]. In ‘het directorium van generaals dat op het ogenblik nog aan de macht is’ geeft de woordkeuze aan dat de journalist niet veel vertrouwen heeft in het politieke klimaat dat op dat ogenblik heel onstabiel is[235].

 

In deze periode van het conflict is zoals gezegd een enigszins anti-communistische houding niet ver weg. Over een eventuele coalitie tussen communisten en niet-communisten – opgenomen in het programma van de Vietcong – wordt heel suggestief gesteld: ‘Maar met een duidelijke bijbedoeling, want tot nu toe is iedere coalitie van die aard uitgedraaid op een machtsovername door de communisten. Dat zou hier zeker het geval zijn’[236]. Er wordt gesuggereerd dat het dus absoluut noodzakelijk is om een dergelijke coalitiepoging te vermijden en dus de Vietcong buitenspel te zetten.

 

3.3.10. Vergelijking

Om te bewijzen dat de Amerikanen beter de ‘troefkaart bombardementen’ behouden en op die manier ‘uitzichtloze besprekingen’ vermijden, wordt de vergelijking met de lang aanslepende besprekingen na de oorlog in Korea gemaakt[237]. Hierdoor wordt geïnsinueerd dat, wanneer onderhandelingen zouden opgestart worden met de communisten, de Amerikanen in eenzelfde uitzichtloze toestand zouden verzeilen als in de jaren vijftig.

 

3.4. Concepten en retorieken

 

In het begin van het Vietnamconflict wordt vaak de Amerikaanse retoriek van het gevaar en de imminente dreiging van het communisme overgenomen. Hierbij wordt de noodzakelijkheid van het tegenhouden van de communistische overrompeling benadrukt. Daarnaast wordt ook vaak aangehaald dat de Amerikanen wel willen onderhandelen over de vrede, maar dat er juist grote onwil bij de communisten is[238]. Vooral in 1966 is dit het geval.

 

3.5. Dichotomieën

 

Het mag duidelijk zijn dat er, zeker in 1966, vaak gebruik gemaakt wordt van de dichotomie ‘wij’ « ‘zij’, en dan vooral in de tegenstelling tussen de ‘vrije wereld’ enerzijds en de communistische wereld anderzijds. Dit heeft veel te maken met de vooral Amerikaanse bronnen die op een overweldigende manier informatie blijven bezorgen terwijl het veel moeilijker is om informatie aan communistische zijde te bemachtigen.

 

Doordat vaak Amerikaanse woordvoerders geciteerd worden, wordt het communisme snel geassocieerd met agressie, overheersing, onrechtvaardig, oorlogszuchtig, dictatuur… De Verenigde Staten (en vaak bij uitbreiding de westerse bondgenoten) worden al dan niet expliciet geassocieerd met verdediging, bevrijding, rechtvaardig, vredelievend, democratisch… Hierdoor ontstaan enkele duidelijke dichotomieën in de verslaggeving:

Door de reeds vermelde ‘shifting factuality’ worden de uitspraken van de aangehaalde (westerse) woordvoerders tot nieuws gemaakt, zonder dat hierbij enig commentaar gegeven wordt. De retoriek van de Verenigde Staten wordt op die manier verwoord. De communisten zijn degene die aanvallen en dit gevaar moet dan ook afgewend worden, niet in het minst omdat de Verenigde Staten de voorvechters zijn van de democratie en de vrijheid: ‘het gevaar van communistische agressie en omwenteling vooral door positieve actie moet worden bezworen’, ‘de Verenigde Staten het recht hebben om miljoenen Zuid-Vietnamezen die niet onder communistische heerschappij willen leven, te blijven helpen’, ‘het Chinese communisme agressief en expansiezuchtig’, ‘communistische agressie… die tot staan moet gebracht worden om erger te voorkomen’[239].

In deze periode wordt ook de vredesretoriek van de Verenigde Staten overgenomen en benadrukt dat de communisten niet ijveren voor de vrede: ‘om in de communisten de vredeswil wakker te schudden’, ‘Washington heeft herhaaldelijk gezegd dat het ten allen tijde tot onderhandelen bereid is’[240].

 

3.6. Conclusie januari 1966 – januari 1968

 

In deze periode, vlak na het opstarten van Actueel, klinkt de onwennigheid met het begrip ‘duiding’ nog duidelijk door in het programma. Zoals reeds gezegd vormde Actueel een totaal nieuw concept door het onmiddellijk inspelen op de actualiteit.

Om de objectieve duiding zo dicht mogelijk te benaderen hanteren de journalisten voornamelijk de techniek van ‘shifting factuality’. Op deze manier verzekeren zij zich van een ‘objectieve berichtgeving’ zoals die door de bazen begrepen wordt, en tegelijkertijd kunnen zij niet aangevallen worden op hetgeen in de uitzendingen naar voren komt. Doordat vooral Amerikaanse woordvoerders aan het woord worden gelaten, resulteert dit wel in een partijdige berichtgeving, vooral wanneer er verder geen commentaar bij de uitspraken wordt gemaakt. Hierdoor wordt de retoriek van de Verenigde Staten als het belangrijkste nieuws voorgesteld.

 

Dit onevenwicht is wellicht het resultaat van de moeilijkheden die journalisten ondervonden om met de communistische zijde contact te leggen. Vooral in de periode voor de start van de vredesconferentie te Parijs bleken de communistische leiders van Noord-Vietnam en de woordvoerders van de Vietcong schimmige figuren waar westerse journalisten moeilijk vat op kregen. In de westerse democratieën was dit soms ook moeilijk, maar vaak kon men via persdiensten toch aan informatie komen. Aan communistische zijde lag dat veel moeilijker[241]. Vandaar ook dat veel vaker het Amerikaanse standpunt belicht werd, ook al doordat de correspondent die veel items over Vietnam verzorgde dit deed vanuit de Verenigde Staten.

 

Niet alleen door het overnemen van de retoriek van de Verenigde Staten, maar ook in de eigen duiding klinkt in deze periode een overwegend Amerikaanse voorkeur door. Over de Amerikaanse kant van de Vietnamoorlog wordt heel vaak positief nieuws gebracht, waarbij de focus merendeels ligt op de diplomatieke inspanningen die de Verenigde Staten zich getroost om het conflict op te lossen, of op de lovenswaardige Amerikaanse initiatieven om de bevolking van Zuid-Vietnam te helpen.

Wanneer melding wordt gemaakt van de massale bombardementen worden deze voorgesteld als een gerechtvaardigde vergelding voor de Vietcongterreur[242]. Er wordt benadrukt dat deze bombardementen uitsluitend op militaire doelwitten gericht zijn en dat eventuele burgerslachtoffers absoluut worden vermeden: ‘Niemand gelooft het dat de regering besloten heeft doelbewust de Noord-Vietnamese burgerbevolking te terroriseren. Niet bewezen is, aldus de meeste Amerikaanse commentaren, dat de schade in Hanoi meer of iets anders was dan een onbedoeld gevolg van aanvallen op militaire doelen’[243]. De bombardementen worden dan ook voorgesteld als de belangrijke ‘troefkaart’ (overname van de Amerikaanse retoriek) om uitzichtloze besprekingen te vermijden[244].

 

Toch kunnen ook hier en daar andere klanken opgemerkt worden. Zo duiden de twee, relatief neutrale reportages over het akkoord van Genève en over de Vietcong op een grote interesse in de werkelijke achtergrond van het Vietnamconflict. Hierbij wordt afgestapt van het Amerikaanse standpunt en wordt een eerste poging gedaan om zelfstandig informatie te verzamelen. Dat deze kennis voornamelijk uit de Franse krant ‘Le Monde’ komt, duidt wel op de moeilijkheden die de journalisten ondervonden om zelf informatie te verzamelen.

 

 

4. Januari 1968 – januari 1969

 

4.1. Verwoordingsstrategieën

 

Nog steeds klinkt de associatie van het communisme en gevaar, agressie door in de berichtgeving, maar wel in aanzienlijk mindere mate dan in 1966 en 1967. Vanaf deze periode, niet in het minst doordat het Tet-offensief aan het denken heeft gezet, wordt ook vaker bericht over de problemen van het Amerikaanse leger en welke fouten gemaakt worden. Hoewel hier en daar eerder negatieve opinies over het optreden van de Verenigde Staten doorklinken, wordt de houding van de Amerikanen in deze periode nog vaker verdedigd en het optreden van Noord-Vietnam en de Vietcong veel vaker aan de kaak gesteld. Het is duidelijk dat wat reeds uit de interviews naar voren kwam, namelijk dat er compromissen werden gesloten om ieders mening te kunnen verwoorden, nu ook te merken is in de berichtgeving.

Het Tet-offensief veroorzaakt een schokgolf, niet alleen in Vietnam zelf, maar ook in de gehele westerse wereld. Actueel tracht dan ook om deze gebeurtenis in een duidelijk kader te plaatsen. In de eerste maanden na de aanvallen wordt vooral bericht over ‘bloedige overvallen’, een ‘bloedige guerrilla-activiteit’, de communisten hebben ‘grof misbruik’ gemaakt van de Nieuwjaarsviering, en de Vietconggolf probeert de steden te ‘overspoelen’[245].

 

Het valt echter op dat de directe associatie ‘communisme – gevaar’ veel minder aanwezig is, maar in de eerste maanden van 1968 wordt nog steeds in eufemistische bewoordingen over de Verenigde Staten gesproken: ‘het politieke probleem dat de Amerikanen trachten op te lossen’, ‘het nachtelijke ballet van observatievliegtuigen, helikopters en skyraiders’, ‘dwarrelden de zilveren napalmvlokken’[246]. De Vietcong-activiteit wordt als bloedig bestempeld en de beschieting van Saigon als een ‘terreuractie’, de voortdurende golf van B52-vliegtuigen die tonnen bommen ‘uitstrooien’ worden neutraal als ‘bombardementen’ aangeduid, ook wanneer zij rond Kerstmis 1967 plaatsvonden[247]. De Amerikanen stellen ‘duizenden tegenstanders buiten gevecht’, het land wordt van Vietcong en Noord-Vietnamese troepen ‘gezuiverd’ door de ‘machtigste oorlogsmachine van alle tijden’[248].

 

Tegelijkertijd echter, en dit is de meest opmerkelijke evolutie ten opzichte van de vorige periode, wordt steeds vaker aangehaald dat het Amerikaanse leger – en de Verenigde Staten bij uitbreiding – wel degelijk in de problemen zitten in Vietnam. Er wordt niet langer eenduidig optimistisch bericht. Vlak na het Tet-offensief wordt veel aandacht geschonken aan het psychologische effect op de Amerikaanse troepen[249]. Het ‘falen van de Amerikaanse inlichtingendiensten wordt met de dag duidelijker’, de Amerikaanse politiek is ‘in Vietnam op een catastrofe uitgelopen’ en de resultaten ‘zijn ontgoochelend, de wereld is onstabieler dan ooit’[250].

Opmerkelijk is dat er in maart 1968 voor het eerst met de term ‘vrijheidsbeweging’ naar de Vietcong wordt verwezen, dit in tegenstelling tot de associatie met ‘bloedige terreur’ en ‘communistisch gevaar’ die vroeger gemaakt werd[251]. Deze term valt des te meer op omdat in hetzelfde item de oorlogsdaden van de Verenigde Staten eufemistisch worden uitgedrukt.

Tegelijkertijd wordt het woordgebruik over het Zuid-Vietnamese regime steeds vaker negatief: ‘de dubbele diplomatieke blunder van Saigon’[252].

 

Grammaticaal kan nogmaals vastgesteld worden dat de plaatsing van de zinnen een voorkeur voor deze of gene weergeeft. In de uitzending van 12 februari 1968 wordt eerst aangehaald dat ‘volgens Washington iedere Vietcong een communist is en iedere communist een terrorist’, pas later wordt even gezegd dat ‘de Amerikaanse legerleiding niet altijd het verschil kent tussen Vietcong en burger’[253].

Nog steeds wordt de passieve werkwoordsvorm gebruikt om de actor te verbergen: ‘de mening wordt ook geopperd’[254].

 

4.2. Het afwezige

 

Naast het regelmatig weglaten van de specifieke bronnen door het gebruik van woorden als ‘diplomatieke kringen’, ‘men’, ‘velen’… zijn niet meteen veel leemtes in de berichtgeving te bespeuren. Wel duurt het zo’n tien dagen vooraleer er in Actueel voor het eerst melding wordt gemaakt van het beleg rond de Amerikaanse basis Khe Sanh: ‘Er werden reeds geruime tijd sterke Noord-Vietnamese troepenconcentraties gesignaleerd, in de buurt van de Amerikaanse basis Khe Sanh’[255]. In realiteit werd Khe Sanh reeds tien dagen zwaar onder vuur genomen en kon ze enkel nog via luchttransporten bevoorraad worden. Opmerkelijk is ook dat er relatief weinig aandacht besteed wordt aan het terugtrekken van president Johnson uit de verkiezingsstrijd[256]. Er wordt geen link gelegd tussen het aftreden van president Johnson, de rol van Cronkite hierbij en de situatie op het terrein zelf.

 

4.3. Technieken

 

4.3.1. Lengte

In deze periode wordt slechts éénmaal een extra editie van Actueel aan het Vietnamconflict gewijd, op 1 november 1968 naar aanleiding van de aangekondigde bomstop. Opvallend is dat in deze lange editie voornamelijk gefocust wordt op de mogelijkheden voor de wereldpolitiek, en de rol van de Verenigde Staten hierin. De eventuele gevolgen op het slagveld en voor de Vietnamezen worden veel minder tot helemaal niet belicht.

 

Er wordt weinig aandacht besteed aan de vredesbetogingen in de Verenigde Staten, maar ook in Europa die in deze periode steeds vaker voorkomen. Een uitzending over een protestmars in Nederland op 11 maart 1968 blijkt uiteindelijk meer over het juridische getouwtrek rond eventuele vervolgingen van betogers te gaan. De motieven van de betogers komen niet aan bod[257].

 

4.3.2. Herhalingen

In tegenstelling tot 1966 en 1967 wordt er veel minder nadruk gelegd op het mogelijke gevaar van een communistische overname in Vietnam. Het is duidelijk dat de Amerikaanse retoriek veel minder gevolgd wordt. Herhalingen zijn vooral terug te vinden in begin februari om de enorme psychologische klap van het Tet-offensief te accentueren. Wat reeds in de uitzending van 31 januari 1968 gezegd werd, wordt grotendeels herhaald op 2 februari 1968[258].

In deze periode begint men ook meer aandacht te krijgen voor de meningsverschillen binnen de Amerikaanse regering, waarbij vaak herhaald wordt dat Johnson meer kritiek begint te krijgen voor zijn Vietnampolitiek. Hierbij wordt voor de eerste keer het concept van de haviken en de duiven gehanteerd (cfr. infra).

 

4.3.3. Stereotypen en generalisaties

Ook hier kan opgemerkt worden dat er veel minder stereotypen gebruikt worden. Vooral het gebruik van ‘de communisten’ en de associaties die hierbij werden opgeroepen zijn bijna helemaal verdwenen.

Enkel in de uitzending van 10 mei 1968 wordt de stereotype van het gevaar van een communistische overname nog eens opgenomen, en met gebruik van gedeeltelijke ‘shifting factuality’ wordt gesproken over een communistisch complot: ‘wij hebben dus nog zelden een situatie in de wereld gezien waar een regering, waarin communisten zetelden, niet op de duur door hen helemaal overgenomen wordt… een deel van een, laat ons zeggen, internationaal communistisch complot zoals de Amerikanen soms wel eens beweren’[259]. Het is belangrijk hierbij op te merken dat het hier om een gesprek tussen Piet Van Roe en Jan Drummen gaat. Deze laatste had zoals gezegd als legerpiloot gediend in Indochina en Franse bommen gedropt, Van Roe stond bekend als een eerder conservatieve kracht en werd aldus ook vertrouwd door het bestuur van de BRT: “ook Piet Van Roe aan het woord te laten die, ja een beetje het Amerikaanse standpunt kwam verdedigen. Dat was toen, dat soort compromissen sloot je dan”[260]. Het valt op dat hier een van de eerste keren sprake is van een eerder subjectieve toon in de berichtgeving.

 

4.3.4. Verwetenschappelijking en simplificering

Actueel houdt in deze periode vast aan een zelfde duidingsgraad, zonder te vervallen in overdreven wetenschappelijke bewoordingen of een al te simpele voorstelling van de gebeurtenissen. In de uitzending van 1 november 1968 wordt even gegoocheld met cijfers om aan te tonen welke enorme bedragen met het Vietnamconflict gemoeid zijn[261]. Meteen wordt ook de associatie gemaakt met de slinkende fondsen voor de bestrijding van de armoede in de Verenigde Staten.

Er kan gesteld worden dat de simplificering afneemt, aangezien men veel minder ‘de communisten’ tegenover de ‘Vrije Wereld’ plaatst. ‘Compression’ is bijgevolg veel minder aanwezig.

 

4.3.5. Harde feiten

Net als in de vorige periode wordt regelmatig ingegaan op de achterliggende redenen van de actoren. Wanneer bericht wordt over het Tet-offensief en het beleg van Khe Sanh, wordt ook meteen de link gelegd tussen deze twee[262]. Actueel stelt zich de vraag of het beleg als afleiding fungeert voor het Tet-offensief of omgekeerd, en waar bijgevolg de hevigste aanval kan verwacht worden. De waarom-vraag wordt regelmatig gesteld. Er wordt gepoogd hierop een antwoord te geven, wat met de toenmalige middelen niet altijd even makkelijk blijkt te zijn.

 

4.3.6. Incorrecte feiten

Door de – in onze hedendaagse ogen – trage communicatieverbindingen en andere werkomstandigheden sluipen regelmatig fouten in de berichtgeving. Het is moeilijk te bepalen of deze fouten dan wel het gevolg zijn van deze moeilijke verbindingen, waardoor informatie verkeerd of veel later doorsijpelt, dan wel of moedwillig informatie wordt achtergehouden. Hier en daar kan dit wel uit de algemene toon van het item afgeleid worden.

Dit kan geïllustreerd worden met de eerste berichtgeving over het Tet-offensief. Hierin wordt melding gemaakt van ‘aanvallen uitgevoerd op Saigon, op de belangrijkste provinciehoofdsteden en op een paar grote Amerikaanse bases’[263]. Zoals bleek uit het historisch overzicht (hoofdstuk twee) was het Tet-offensief in werkelijkheid veel uitgebreider. In latere uitzendingen wordt dit weliswaar gecorrigeerd, maar zoals reeds aangehaald blijft de eerste weergave veel langer hangen.

 

4.3.7. Shifting factuality

‘Shifting factuality’ komt nog altijd vaak voor, al blijkt dit toch wat minder te zijn dan in de vorige periode. Er wordt weliswaar nog heel vaak geciteerd uit persmededelingen, toespraken en andere informatiebronnen, maar steeds vaker wordt hierbij meer duiding gegeven waardoor het citaat niet afzonderlijk als nieuwsfeit naar voren wordt gebracht. Voorbeelden van ‘shifting factuality’ in deze periode zijn onder meer: ‘volgens Washington’, ‘maakte het agentschap Reuter melding’, een speech van Johnson wordt uitgezonden en vertaald, de reacties in de buitenlandse kranten worden overlopen…[264]

 

In deze periode worden ook twee opmerkelijke interviews afgenomen. Op 6 april 1968 wordt Pan Huy Ky [sic], de vertegenwoordiger van Zuid-Vietnam te Brussel door Cas Goossens geïnterviewd. Op 25 oktober 1968 volgt een interview met de Noord-Vietnamese delegatie door Piet Van Roe. Het was de bedoeling om deze vlak na elkaar te laten plaatsvinden, maar ‘geen enkel woordvoerder bleek bereid de positie van Hanoi toe te lichten’[265]. In beide gesprekken worden eerst de woordvoerders aan het woord gelaten (beiden in het Frans) en daarna vertaald. Opvallend is wel dat het gesprek met de Zuid-Vietnamese zaakgelastigde veel langer duurt dan het gesprek met de Noord-Vietnamese delegatie, terwijl het juist uitzonderlijk was dat men een Noord-Vietnamees standpunt kon laten horen[266]. De twee interviews worden ook afgenomen door Goossens en Van Roe, die gekend waren en zijn om hun enigszins conservatieve houding.

 

4.3.8. Onevenwicht

Zoals hierboven aangegeven komt er dus ook in deze periode onevenwicht voor. Het uitgezonden deel van het gesprek met de Zuid-Vietnamese woordvoerder is immers veel langer. Verder wordt er nog steeds vooral vanuit Washington bericht over de Vietnamoorlog en komen dus ook heel vaak Amerikaanse opinies aan bod. Het optreden van de Verenigde Staten in Vietnam wordt gekaderd in de wereldpolitiek en het belang van de Verenigde Staten voor de stabiliteit van de wereld wordt benadrukt.

Nog steeds wordt weinig aandacht besteed aan de weerstand die de oorlog oproept, maar er worden wel vaker vraagtekens geplaatst bij de rol van de Verenigde Staten. Maar deze worden dan weer opgeheven door bijvoorbeeld het gesprek tussen Van Roe en Drummen waarin het Amerikaanse standpunt grotendeels verdedigd wordt.

 

4.3.9. Suggestiviteit

In deze periode dringt suggestiviteit vooral door in het woordgebruik waaruit regelmatig blijkt dat er binnen de redactie van Actueel twee strekkingen bestaan. Enerzijds zijn er de journalisten die de Verenigde Staten steunen en de communisten in Vietnam afwijzen: ‘het gevaar dat de communisten vroeg of laat toch de macht in handen zullen nemen’, ‘niet onredelijk dat generaal Westmoreland om meer troepen vroeg’[267].

Anderzijds zijn er verschillende journalisten die steeds vaker de rol van de Verenigde Staten in het conflict al dan niet expliciet in vraag stellen: de zin ‘het Pentagon weer eens opnieuw de kracht, de vastbeslotenheid en het organisatietalent van de tegenstanders heeft onderschat’ duidt aan dat er in het verleden al heel wat vergissingen zijn gebeurd[268]. Zinnen als ‘duidelijk dat deze oorlog meer dan ooit een Amerikaanse is’ en ‘het prestige is tenslotte al fel gedeukt’ suggereren dat de Verenigde Staten zich moeien met een burgeroorlog waar zij zich beter uit terugtrekken[269].

Ook het Zuid-Vietnamese regime krijgt het steeds vaker te verduren: ‘voor vele Zuid-Vietnamese politici een positie met thans heersende voorrechten in gevaar’ geeft indirect aan dat de door Verenigde Staten zo vaak geproclameerde democratie in Zuid-Vietnam in feite een oligarchie is[270].

 

4.3.10. Vergelijking

Het bloedige beleg van Khe Sanh in combinatie met het Tet-offensief wordt vergeleken met het ‘morele Dienbienphu van de Amerikanen’[271]. De slag om Dienbienphu bleek het begin van het einde van de Franse aanwezigheid te zijn. Door deze opmerking wordt dan ook gesuggereerd dat Khe Sanh (en het Tet-offensief) een zelfde rol voor de Amerikanen zou kunnen spelen. In tegenstelling tot de vorige periode wordt hier dus wel gepleit voor vredesonderhandelingen.

 

4.4. Concepten en retorieken

 

Zoals reeds aangehaald verdwijnt de Amerikaanse retoriek van de imminente communistische dreiging en de associatie tussen de communisten en gevaar naar de achtergrond. Alleen in enkele uitzendingen, niet toevallig door Piet Van Roe gemaakt, wordt teruggegrepen naar deze retoriek. In het vraaggesprek tussen Van Roe en Drummen op 10 mei 1968 wordt voortdurend ingegaan op de dreiging van een communistische overname in Vietnam, en besloten met ‘ik ben over het geheel van de situatie bepaald niet erg optimist’[272].

 

Het komt echter meer voor dat de uitspraken van de Amerikaanse woordvoerders op de korrel genomen worden: ‘dat de Amerikaanse legerleiding niet altijd het verschil kent tussen Vietcong en burger moet toch wel duidelijk zijn’, ‘blijkbaar zijn de Verenigde Staten bereid een enorme tol aan mensenlevens te betalen. Waarom?’, ‘terecht of ten onrechte vreesde Washington een wereldcomplot’[273].

In deze periode duikt voor het eerst het concept van haviken en duiven op. Hiermee wordt geduid op de verschillende meningen die in politieke kringen kunnen leven, net als dit vandaag nog steeds gebeurt: ‘in beide kampen, dus zowel in de Verenigde Staten als in Noord-Vietnam, leveren haviken en duiven een verwoede strijd om hun visie door te drukken’[274].

 

4.5. Dichotomieën

Samen met een verminderde overname van de Amerikaanse retoriek, zijn ook de dichotomieën uit de vorige periode minder aanwezig. Er wordt weliswaar nog steeds gesproken over de Verenigde Staten, de communistische Vietcong en Noord-Vietnam, Zuid-Vietnam… maar hieraan worden niet altijd de zo duidelijke nuanceringen uit 1966 en 1967 gekoppeld.

Vlak na het Tet-offensief worden nog enkele associaties uit 1966 bovengehaald: ‘bloedige aanvallen’, ‘de communisten grof misbruik maakten’…[275] In het reeds herhaaldelijk aangehaalde gesprek tussen Van Roe en Drummen komt eenmalig de dichotomie van modern « primitief voor: ‘een leger zoals het Amerikaanse, het machtigste en meest technologische leger ter wereld niet in staat is gebleken een primitief guerrillaleger te overwinnen’[276].

 

Toch kunnen we hier niet spreken van een consequent gebruik van dichotomieën, aangezien tegenover deze bloedige aanvallen niet voortdurend een duidelijke tegenhanger, namelijk de gerechtvaardigde, bevrijdende strijd van de Verenigde Staten, wordt geplaatst. Dit was in 1966 en 1967 wel nog het geval. Zoals reeds opgemerkt worden daarentegen vaker opmerkingen over de positie van de Verenigde Staten gemaakt. Hun rol in het conflict wordt niet langer eenduidig positief overgebracht. In verband met de aanslepende discussie over de vorm van de onderhandelingstafel in Parijs worden zowel de Verenigde Staten als Noord-Vietnam met de vinger gewezen omdat zij zo lang twijfelen terwijl ‘elke dag dat de oorlog voortduurt… tientallen of honderdtallen mensen omkomen, soldaten van beide kanten maar ook onschuldigen, ouden van dagen vrouwen en kinderen’[277].

 

4.6. Conclusie januari 1968 – januari 1969

 

Het discours van de Actueel-duiding van deze periode wordt niet langer opgebouwd rond dichotomieën, zoals dat in 1966 en 1967 voor een groot deel wel het geval was. Er worden wel nog bepaalde associaties gemaakt, maar daartegenover staat niet langer een voornamelijk positief beeld van de Verenigde Staten. De stereotypen uit 1966 zijn dan ook bijna verdwenen.

Steeds vaker worden er vragen gesteld bij de rol van het Amerikaanse leger in de oorlog tussen Noord- en Zuid-Vietnam, regelmatig duidt men op de fouten die gedurende het conflict door de inlichtingendiensten en het leger gemaakt worden. De Amerikaanse retoriek over de levensnoodzakelijke verdediging van de vrije democratie van Zuid-Vietnam wordt niet langer overgenomen, want bij herhaling blijkt dat Zuid-Vietnam eerder een oligarchie is.

 

De Actueel-berichtgeving is in deze periode een voorbeeld van het soort compromissen dat op de redactie gesloten werd tussen de oudere, conservatieve of westers-gezinde journalisten en de jongere, partijpolitiek dakloze journalisten die ijverden voor een nieuwe vorm van onderzoeksjournalistiek. Het resultaat van deze compromissen is dan ook een heel wisselende houding tegenover het conflict: het ene item beschrijft in eufemistisch taalgebruik de Amerikaanse oorlogshandelingen (‘nachtelijke ballet van observatievliegtuigen, helikopters en skyraiders’) en focust op de bloedige aspecten van de oorlog langs communistische zijde; een ander item valt de positie van de Verenigde Staten aan en argumenteert dat het land zich beter zou terugtrekken uit het Vietnamese moeras (‘het prestige is tenslotte al fel gedeukt’)[278].

 

Toch gaat er nog steeds relatief meer aandacht naar de Amerikaanse kant van het conflict. De Noord-Vietnamezen blijken nog steeds moeilijk te bereiken, maar zelfs wanneer men een interview met de Noord-Vietnamese delegatie kan afnemen, wordt dit beperkt tot slechts enkele vragen of wordt slechts een klein deel uitgezonden. Bovendien had men heel andere vragen gesteld aan de Zuid-Vietnamese woordvoerder enkele maanden daarvoor, ondanks het feit dat men zocht naar ‘een Noord-Vietnamese woordvoerder die wil antwoorden op de vragen die wij ook aan de Zuid-Vietnamese zaakgelastigde te Brussel hebben gesteld’[279].

 

Samen met deze evolutie wordt ook al een aanzet gegeven om meer persoonlijke commentaar te verwerken in de duiding. Citaten worden niet langer naast elkaar gezet zonder dat de journalist hier iets aan toevoegt: ‘shifting factuality’ komt dus wel voor maar steeds vaker kleedt de journalist dit citaat in zodat zijn eigen mening indirect naar voren wordt gebracht.

Voor het eerst wordt het concept van de ‘haviken – duiven’ in deze periode gehanteerd. Dit beeld zal steeds vaker gehanteerd worden en geeft aan dat men bij Actueel geen eenduidig zwart-wit beeld van de situatie wenst op te hangen, maar ook aandacht heeft voor de interne verdeeldheid onder politici en raadgevers.

 

 

5. Februari 1969 – januari 1971

 

5.1. Verwoordingsstrategieën

 

De tendensen uit de vorige periode blijken zich door te zetten. Steeds minder wordt er uitsluitend negatief bericht over de Noord-Vietnamese communisten en de Vietcong, en nu de hopeloze situatie in Vietnam steeds duidelijker wordt, wordt het Amerikaanse bestuur steeds vaker kritisch benaderd. Het Zuid-Vietnamese regime blijkt al langer afgedaan te hebben. Deze evolutie kan in globo vastgesteld worden, maar zoals reeds aangehaald bestaan er diverse meningen binnen de Actueel-redactie, die ook doorklinken in de berichtgeving. Maar items die de Amerikaanse handelingen positief benaderen, zijn er nu duidelijk minder.

 

Het Zuid-Vietnamese regime valt in deze periode in grote ongenade: de dictatoriale karaktertrekken van deze zogenaamde democratie, de talrijke straatexecuties, de economische en sociale wantoestanden… raken ook in Europa en de Verenigde Staten bekend. Over het regime van Thieu bericht men dus heel vaak in negatieve bewoordingen. Gezien de werkelijke situatie, kan wel moeilijk gesteld worden dat er een vooringenomen negatieve houding bestaat tegenover Thieu: ‘in het Zuiden [van Vietnam] is het echter de totale verwarring… de huidige ploeg van Thieu… [wil] slechts de oorlog bestendigen om nog meer dollars te kunnen verdienen’, ‘met de huidige Zuid-Vietnamese regering in stand te houden kan er geen oplossing komen’[280].

 

De Verenigde Staten blijven dit dictatoriale regime steunen, claimend dat de democratische vrijheid op het spel staat, en worden hier dus ook op afgerekend. Zowel in de Verenigde Staten als in Europa klinken de protesten steeds luider, deze opinies worden ook in Actueel verwoord. Hierbij wordt vaak de nadruk gelegd op het feit dat de Zuid-Vietnamese bevolking zelf geen beslissingsrecht heeft over het regime dat hen bestuurt: ‘de Amerikanen… maakten van Zuid-Vietnam een vazalstaat… Hoe zeer alle Vietnamezen een hereniging wensen, hier zijn internationale krachten in het spel die met de wens van het volk weinig rekening houden’, ‘dat fameuze Amerikaanse imperialisme, want de vrijheid die de Verenigde Staten willen verdedigen is hun opvatting van vrijheid’[281].

Ook de Amerikaanse oorlogshandelingen worden niet langer met eufemismen omschreven, maar daarentegen worden de Amerikanen vaker als agressor voorgesteld: ‘de kruistocht van de Amerikaanse vrijheidsgedachte. Die behoort inmiddels al tot de geschiedenis, maar dat belet niet dat het officiële motief voor de interventie in Vietnam nog altijd hetzelfde blijft… de wrede middelen waarmee hun idealen worden verdedigd’, ‘nog steeds te lijden heeft onder een inval van Amerikaanse troepen’, ‘de Amerikaanse invasie’[282].

Dat het niet goed gaat met het Amerikaanse leger wordt benadrukt door de herhaling van het beeld van het ‘Vietnamese moeras’: ‘het avontuur in Vietnam begint, en dat uiteindelijk in het moeras zal eindigen’[283].

 

De Vietcong en Noord-Vietnam worden meestal in één adem vernoemd, aangezien zij in het conflict samen tegen het Zuid-Vietnamese regime, en dus tegen de Amerikanen strijden. In tegenstelling tot vroeger worden zij niet langer automatisch geassocieerd met flashwords als ‘terreur’, ‘overrompeling’, ‘gevaar’… Naar aanleiding van het overlijden van Ho Chi Minh wordt een Actueel-reportage over de verdiensten van deze Noord-Vietnamese nationalist uitgezonden. Hierin wordt benadrukt dat hij eerst en vooral nationalist was, en doordat hij geen steun vond in het westen zich tot de U.S.S.R. en China gewend heeft: ‘Maar van bij het begin heeft deze verwoede nationalist in het westen geen steun gevonden om de gehate kolonialistische bezetter uit zijn land te verdrijven. Wel bij de communistische regimes…’[284]. Het wordt herhaald dat Ho Chi Minh – en met hem de ‘overwegend communistische Vietminh’ – streed voor ‘de bevrijding van zijn land’[285].

Dit staat in scherp contrast met het woordgebruik in bijvoorbeeld 1966 waaruit afgeleid kon worden dat de Amerikanen het recht aan hun kant hadden en Zuid-Vietnam in naam van de vrijheid moesten verdedigen tegen de communisten.

 

Samen met de grotere aandacht voor de ‘andere partij in het conflict’, trekken ook de steeds uitgebreidere massademonstraties de aandacht. Uit enkele items over deze protestbewegingen blijkt dat verschillende journalisten van Actueel zich wel konden vinden in de argumenten en motieven van deze betogers. Hierbij ligt de nadruk vooral op het grote aantal demonstranten die zich hiervoor engageren en het vreedzame karakter van deze protestmarsen: ‘de moratoriummars… wordt een manifestatie zoals de States er nooit een gekend hebben… een gedenkwaardige dag… grootste protestmars ooit’, ‘rustige en waardige demonstraties’, ‘mars enthousiast en vreedzaam… onoverzienbare menigte’, ‘honderdduizenden betogers – vreedzame betogers – bijeen… het essentieel vreedzame van die betogers… een broederlijkheid’[286]. Bovendien worden hierbij ook betogers, waaronder een groot aantal jongeren, aan het woord gelaten.

Wanneer er incidenten plaatsvinden gedurende deze manifestaties wordt de politiemacht door de woordkeuze verantwoordelijk gesteld: ‘de politie… in ongekend grote getale… battledress en zwaar gewapend’, ‘vier studenten van de Nationale Garde doodgeschoten’[287].

 

Het blijft wel duidelijk dat Actueel nog steeds moet streven naar een evenwicht, het evenwicht zoals Vandenbussche dat invulde: aandacht voor beide kanten, maar vooral ook begrip opbrengen voor de Verenigde Staten. Het gevolg is dan ook men na de reportages over Ho Chi Minh – ‘de levende mythe’ – en over de vreedzame massademonstraties in de Verenigde Staten en Parijs ook weer wat eufemistisch woordgebruik hanteert. Zo is er slechts ‘wat opschudding’ wanneer de slachtpartij in My Lai naar buiten wordt gebracht; in werkelijkheid zette dit de Amerikaanse maatschappij nog meer op haar kop[288]. De incidenten tijdens de demonstraties op de Amerikaanse universiteiten, waarbij vier studenten werden doodgeschoten, worden voorgedaan als ‘bloedige relletjes’[289].

Na de uitgebreide middageditie van 15 oktober 1969 over de anti-Vietnamdemonstratie wordt benadrukt: ‘wij zijn er ons van bewust dat we een erg eenzijdig beeld hebben gegeven van Amerika. Nieuw Links vertegenwoordigt niet heel de Verenigde Staten…’[290]. Opvallend is dat dit nu wel expliciet vermeld wordt, terwijl men dit nooit doet na items waarin de mening van conservatief Amerika verwoord wordt.

De twee stromingen binnen Actueel worden soms in een zelfde item verwoord. De mentaliteit in het Amerikaanse leger wordt als ‘laks’, ‘op de terugtocht’, ‘antimilitaristisch’ voorgesteld, maar tegelijkertijd stelt men: ‘er zijn een aantal dingen gaande in het Amerikaanse leger, ik dacht dat wij daar wel een waardering voor zouden mogen hebben’[291].

 

Ondertussen wordt er nog steeds geen vooruitgang geboekt op de onderhandelingen te Parijs. Ze worden regelmatig opgeschort of uitgesteld, opnieuw aangevat maar even snel weer afgebroken. Doorheen deze periode blijkt dat ook de journalisten van Actueel niet veel verwachten van deze besprekingen: ‘zich traag voortslepen’, ‘de zoveelste zitting van de Parijse vredesonderhandelingen had niet plaats’, ‘sedert maanden en maanden voortslepen’, ‘de Parijse palabers’[292].

 

Grammaticaal kan eveneens opgemerkt worden dat de aandachtspunten duidelijk anders liggen. Vooral de zinsvolgorde accentueert dit. De uitzending van 8 februari 1969 start zonder inleiding met een Franstalig citaat van de vice-minister van de Vietnamese Volksrepubliek (Noord-Vietnam): ‘Notre peuple du Vietnam depuis 25 ans a été victime de trois guerres impérialistes, c’est vous dire que plus que quiconque le peuple vietnamien veut la paix’[293]. Door deze constructie wordt de nadruk gelegd op dit citaat, en dus onrechtstreeks op de gerechtvaardigde strijd van het Noord-Vietnamese volk tegen Japan, Frankrijk en nu de Verenigde Staten. In deze uitzending over de Vietnamese onderhandelaars in Parijs valt op dat vooral het bevrijdingsfront centraal staat, het Zuid-Vietnamese regime komt, net als in eerdere uitzendingen, niet zo goed uit de verf.

Een gelijkaardige strategie wordt toegepast in een item over de vredesonderhandelingen te Parijs: ‘Het zou natuurlijk naïef zijn te verwachten dat een en ander nu vrij snel zou verlopen. In de Amerikaanse hoofdstad is men echter optimistisch’[294]. De nadruk ligt hier duidelijk op het begrip ‘naïef’, versterkt door ‘natuurlijk’. Het optimisme van de Verenigde Staten wordt door de plaatsing nog sterker omschreven als té optimistisch.

Regelmatig duiken er nog passieve zinsconstructies op, maar deze hebben veel minder dan vroeger tot doel om de actor of de informatiebron te verbergen: ‘werd ons vandaag duidelijk gemaakt’[295].

 

5.2. Het afwezige

 

Ook in deze periode kan men niet meteen grote lacunes in de berichtgeving aanstippen. Er is veeleer sprake van incorrecte feiten (cfr. infra) of gebeurtenissen die pas enkele dagen later vermeld worden. Hoogstwaarschijnlijk is hier vooral de communicatietechnologie voor verantwoordelijk. Zo wordt in september 1969 bericht dat er ‘protestdemonstraties op de universiteiten tegen het Vietnambeleid aan de horizon zichtbaar zijn geworden’[296]. In werkelijkheid waren er al veel langer betogingen bezig, en vormde de grote protestmars in oktober 1969 het culminatiepunt in deze lange reeks van demonstraties.

Wanneer Actueel voor het eerst over de slachting in My Lai bericht, wordt Hersh, de journalist die het verhaal na zoveel maanden stilzwijgen van het leger naar buiten bracht, niet vermeld[297]. Er is wel sprake van een student die het verhaal vernomen had via vrienden en dit meldde aan de Amerikaanse regering.

 

5.3. Technieken

 

5.3.1. Lengte

In de periode februari 1969 tot januari 1971 worden verschillende extra edities en uitzendingen van Actueel volledig aan het Vietnamconflict gewijd. Op 8 februari 1969 overloopt men de achtergrond van de onderhandelaars in Parijs, met vooral veel aandacht voor het Nationaal Bevrijdingsfront[298]. Op 4 september 1969 wordt een extra editie uitgezonden naar aanleiding van het overlijden van Ho Chi Minh, en in de avondeditie overloopt men de eventuele gevolgen voor de situatie in Vietnam[299]. Op 15 oktober 1969 zendt men een extra editie over de grote anti-Vietnamdemonstratie in de Verenigde Staten uit[300]. Op 4 november 1969 wordt uitgebreid aandacht besteed aan de Vietnamtoespraak van Nixon en de internationale reacties hierop[301]. Naar aanleiding van de invasie in Cambodja worden in Actueel van 4 mei 1970 verschillende visies en reacties weergegeven. Het blijkt dus dat er niet meer alleen naar de conservatief Amerikaanse kant van het conflict gekeken wordt, maar ook uitgebreide aandacht besteed wordt aan de politieke actoren binnen Vietnam zelf en de steeds luidere protesten tegen de oorlog.

 

Op 1 september 1970 bericht voor het eerst een nieuwe correspondente vanuit Saigon. Om een onbekende reden worden er slechts drie items van haar doorgestuurd. Niemand van de VRT kon mij informatie bezorgen over deze correspondente. Ik kan dan ook geen conclusies trekken of zij niet goed genoeg werd bevonden of dat zij stopte met de correspondentie. Deze drie korte items zijn ook zo neutraal mogelijk, dus zij kon bezwaarlijk geweigerd worden omwille van bepaalde sympathieën. Het illustreert wel dat men vanuit de Actueel-redactie meer diverse informatie trachtte te vergaren en dus niet alleen wou steunen op correspondentie vanuit de Verenigde Staten. Ook dit versterkt de reeds eerder aangehaalde tendens.

 

5.3.2. Herhalingen

Zoals reeds aangegeven bij het lexicale woordgebruik worden ook in deze periode regelmatig begrippen herhaald om te beklemtonen. Zo wordt het vreedzame karakter van de protestmars verscheidene keren aangehaald in verschillende items, of wordt herhaaldelijk aangegeven dat de vredesonderhandelingen blijven aanslepen zonder resultaat voort te brengen.

Tegelijkertijd geeft men regelmatig aan hoe slecht de situatie op het veld is: ‘Amerika zit ontegensprekelijk diep in het slop… één van de ergste crisis sedert hun bestaan’[302]. Dit wordt op zijn beurt versterkt door het gebruik van symbolisch woordgebruik als ‘moeras’.

 

5.3.3. Stereotypen en generalisaties

De meer gediversifieerde aandacht leidt onvermijdelijk tot minder stereotypen en generalisaties. Slechts één keer wordt het Nationaal Bevrijdingsfront bestempeld als volledig communistisch, maar nog meer via interviews en analyses wordt benadrukt dat dit front uit diverse ideologische groepen is samengesteld.

Ook het feit dat men nu veel vaker ‘Nationaal Bevrijdingsfront’ in plaats van het Amerikaanse ‘Vietcong’ hanteert, duidt op een verminderde generalisering. Er is helemaal geen sprake meer van een communistische complottheorie.

 

5.3.4. Verwetenschappelijking en simplificering

Over het algemeen kan nog steeds vastgesteld worden dat Actueel op een zo helder mogelijke manier de complexe situatie probeert uit te leggen. Slechts eenmaal is er sprake van een overdreven verwetenschappelijking: naar aanleiding van de inval in Cambodja worden in de uitzending van 4 mei 1970 enkele strategische specialisten aan het woord gelaten. Het resultaat is dan ook dat er sprake is van ‘algemeen tactisch plan’, ‘effectieven’, ‘ontplooiingszone’, ‘logistieke elementen’[303]

Verder wordt er regelmatig beroep gedaan op de mening van de heer Troch, politieke commentator van De Standaard. Zoals reeds aangehaald houdt het steeds opnieuw uitnodigen van dezelfde mensen het gevaar van oververtegenwoordiging van een specifieke mening in.

Het regelmatig gebruiken van concepten (cfr. infra) houdt uiteraard een simplificering in. Door de verschillende meningen in de Amerikaanse politiek in te delen in ‘duiven’ en ‘haviken’ wordt een complexe situatie vereenvoudigd.

 

5.3.5. Harde feiten

Zelden worden er in Actueel louter feiten gegeven zonder dat hier verder commentaar op geleverd wordt of dat men de achtergrond uit de doeken doet. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormt de uitzending van 21 november 1969. Naar aanleiding van verschillende incidenten omtrent Vietnam en na een korte inleidende tekst wordt gesteld: ‘Het lijkt ons nuttig even terug te keren naar het uitgangspunt. Wat doen de Amerikanen eigenlijk in Vietnam? Wel…’[304]. Deze laatste zin geeft duidelijk aan wat in de Actueel-redactie begrepen werd onder de term ‘duiding’: dieperliggende oorzaken, historiek, bedenkingen, analyses… formuleren om de luisteraar de kans te geven een eigen denkpiste over de wereldgebeurtenissen te kunnen vormen. Er kan dus bezwaarlijk gesteld worden dat er veel ‘harde feiten’ gehanteerd worden.

 

5.3.6. Incorrecte feiten

Ondanks dit uitgangspunt sluipen er nog steeds kleine fouten in de Actueel-uitzendingen. Ik heb reeds gewezen op de berichtgeving over de moordpartij in het Vietnamese dorpje My Lai, waarbij niets gezegd wordt over de rol van de journalist Hersh in het openbaar maken van deze daden. Bovendien heeft men het aanvankelijk over ‘het dorp Song Mei’[305]. In latere uitzendingen – onder meer over het proces tegen luitenant Calley – heeft men het wel over My Lai. Opnieuw kan vastgesteld worden dat de communicatiekanalen nog vaak wat gebreken vertonen.

Dit blijkt ook uit de berichtgeving over het aantal soldaten dat deelneemt aan de inval in Cambodja in mei 1970: ’10 à 20.000 Zuid-Vietnamezen en Amerikanen’[306]. In werkelijkheid werden zowat 31.000 Amerikaanse en ruim 43.000 Zuid-Vietnamese soldaten (samen goed voor een kleine 75.000 soldaten) ingezet gedurende deze actie.

 

Zoals reeds vermeld wordt aanvankelijk ook niets gezegd over de doden die gevallen zijn tijdens de protesten op de Amerikaanse universiteiten. Men heeft het wel over ‘bloedige relletjes’ maar dit kan evengoed geïnterpreteerd worden alsof er slechts enkele lichtgewonden zijn[307].

 

5.3.7. Shifting factuality

Deze techniek wordt nog steeds toegepast in interviews, in duiding aan de hand van krantencommentaren, politieke speeches… maar nu zijn er ongeveer even veel voor- als tegenstanders van de Vietnamoorlog te horen. Uiteraard worden speeches van president Nixon nog regelmatig geparafraseerd of vertaald, maar ook demonstranten, Noord-Vietnamese woordvoerders, Amerikaanse politici die ijveren voor een terugtrekking van de troepen… komen aan bod.

Bovendien leest men niet alleen deze citaten, maar heel vaak wordt er kritisch omgegaan met deze citaten. Wanneer Nixon de Nixon-doctrine verkondigt, laat men weliswaar Nixon aan het woord, maar vervolgt men met ‘de Nixon-doctrine vooral bedoeld om eervol een einde te maken aan de strijd’[308].

Ook de interviews met de reeds eerder aangehaalde Troch, politiek commentator van De Standaard, kunnen als shifting factuality beschouwd worden. Niet de journalist van Actueel heeft het commentaar op de gebeurtenissen geleverd, en kan bijgevolg ook niet verantwoordelijk gesteld worden voor de kritische uitlatingen op de Amerikaanse politiek. Maar aangezien Troch regelmatig geïnterviewd werd, kan men veronderstellen dat zijn ideeën overeenkwamen met die van een aantal journalisten van Actueel.

 

5.3.8. Onevenwicht

De berichtgeving is meer gespreid over de verschillende actoren en belangengroepen in het conflict. Het Zuid-Vietnamese regime wordt het minst aan het woord gelaten. Dit is niet verwonderlijk, aangezien deze dictatuur als een vazalstaat van de Verenigde Staten werd gezien, en men dus de handelingen van Zuid-Vietnam kon beschouwen als een uitloper van de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten[309]. De Actueel-berichtgeving is dus op dit vlak veel neutraler geworden dan in de aanvangsjaren.

 

5.3.9. Suggestiviteit

Uit heel wat items blijkt dat de Actueel-redactie nog weinig geloof hecht aan de hoopvolle berichten van de officiële Amerikaanse kanalen die een doorbraak in de vredesonderhandelingen te Parijs in het vooruitzicht stellen en een snel einde van het conflict in Vietnam beloven. Dit wordt vooral gesuggereerd door het woordgebruik: ‘naïef… te verwachten dat een en ander vrij snel zou verlopen. In de Amerikaanse hoofdstad is men echter optimistisch’, ‘Nixons verklaring wordt nu min of meer gezien als oude wijn in nieuwe kruiken’[310].

Er wordt ook gesuggereerd dat vooral de Verenigde Staten verantwoordelijk moeten gesteld worden voor het Vietnamconflict: ‘de Amerikanen… tot de ontdekking kwamen dat de economische belangen in Vietnam te groot waren opdat het land volledig onder communistisch bewind zou mogen komen. Met de gevolgen die daaruit zijn voortgevloeid’[311]. Dit staat in scherp contrast met de berichtgeving in 1966 en 1967 waar – naar analogie met de Amerikaanse retoriek – vooral de Vietcong en Noord-Vietnam als agressors, en dus verantwoordelijken voor de oorlog werden gezien. In dit fragment klinkt ook de insinuatie door dat niet de ideologische strijd tegen het ‘rode Kwaad’ de belangrijkste beweegreden voor de oorlog is, maar wel de grote economische belangen die op het spel staan.

Ook de escalatie van het conflict door de gezamenlijke inval van Zuid-Vietnamese en Amerikaanse troepen in Cambodja en de verklaring van de Verenigde Staten dat dit geen uitbreiding van de Amerikaanse activiteit inhoudt, worden negatief beoordeeld: ‘Ligt het dan niet in de verwachtingen dat men uiteindelijk verder zal gaan achtervolgen… in het verleden is het wel gebeurd’[312].

 

5.3.10. Vergelijking

In deze periode worden een aantal vergelijkingen gemaakt om het geschetste beeld te versterken. Het valt hierbij op dat het vooral negatieve vergelijkingen zijn die de Verenigde Staten of hun optreden in een slecht daglicht stellen.

De enige positieve vergelijking wordt dan nog gemaakt naar aanleiding van de dood van Ho Chi Minh. De snel rijzende economie van Noord-Vietnam wordt met de woorden van Marc Riboux vergeleken met de Japanse economische ontwikkeling: ‘een soort Japans mirakel, maar dan op socialistische leest… En ook dat is het werk van Ho Chi Minh’[313].

De uitbreiding van het conflict naar het buurland Cambodja wordt dan weer vergeleken met de problemen die Frankrijk in de regio kenden: ‘er is een nieuw Indochinees conflict begonnen, zoals dat waarin Frankrijk verwikkeld zat van 1945 tot 1954’[314]. Hieruit moet blijken dat deze evolutie geenszins een oplossing zal bieden, en daarentegen misschien wel het begin van het definitieve einde kan zijn voor de Verenigde Staten, zoals met Frankrijk gebeurde.

Het dramatische optreden van de Verenigde Staten wordt extra in de verf gezet door het citeren van een gewezen Amerikaanse rechter. Hij maakt naar aanleiding van het proces tegen de verantwoordelijken voor de slachting van My Lai de vergelijking met de processen van Nürenberg en generaal Westmoreland als potentiële oorlogsmisdadiger voorstelt[315]. Amerikanen en Nazi’s worden op die manier op het zelfde niveau geplaatst.

 

De problemen op het Amerikaanse thuisfront blijven ook niet onopgemerkt en worden vergeleken met de enorme verdeeldheid gedurende de Amerikaanse Burgeroorlog[316]. Naar aanleiding van de dreigementen van vice-president Agnew om de media aan banden te leggen wordt de vergelijking gemaakt met de strenge censuur ten tijde van McCarthy en zijn heksenjacht op vermeende communisten. Door de situatie in de Verenigde Staten op gelijke voet te zetten met twee van de meest traumatische ervaringen voor het land, wordt de dramatische toestand versterkt.

 

5.4. Concepten en retorieken

 

Het concept van ‘duiven versus haviken’ wordt nog steeds veelvuldig gebruikt. Enerzijds resulteert dit dus in een meer gediversifieerde kijk op de politieke situatie in (vooral) de Verenigde Staten, maar anderzijds heeft dit zoals gezegd dus ook een gesimplificeerde blik, heel handig in een vluchtig medium als radio, tot gevolg.

Verder worden niet zoveel concepten gehanteerd. De bovenvermelde verdeeldheid in de Amerikaanse maatschappij wordt wel voorgesteld door het onderscheid tussen enerzijds de ‘silent majority’, die Nixons beleid steunt maar dus niet op straat komt, en anderzijds de als ‘New Left’ bestempelde beweging die wel zijn mond roert en in opstand komt tegen het Amerikaanse optreden in Vietnam.

De enige Amerikaanse retoriek die nog aangehaald wordt is de ‘dominotheorie’ om aan te geven dat de schijnbaar onvermijdelijke terugtrekking van de Amerikaanse troepen het ineenstorten van het Zuid-Vietnamese regime tot gevolg zal hebben, en dus in een overname door het communistische Noord-Vietnam. Maar er wordt niet de conclusie getrokken dat daarom geheel Zuidoost-Azië communistisch zou worden, zoals wel door conservatieve Amerikaanse regeringsleden gedaan wordt.

 

5.5. Dichotomieën

 

Er is quasi geen sprake meer van de dichotomieën uit de eerste periode. De betrokken partijen worden allemaal overlopen zonder dat zij expliciet tegenover elkaar geplaatst worden. Vooral het ontbreken van de dichotomie ‘westerse wereld’ « ‘communisme’ die al snel verviel in ‘wij’ « ‘zij’ valt hierbij op.

De voornaamste dichotomie heeft zich verplaatst naar de tegenstelling tussen de voor- en de tegenstanders van het Vietnamconflict[317]. Door deze transpositie worden de beweegredenen voor de oorlog nog meer in vraag gesteld. Aanvankelijk was het immers de strijd tegen het communisme die primeerde, nu blijkt de vijand niet zo kwaadaardig als voorgesteld werd en wordt er ook in de westerse wereld vragen gesteld bij het conflict. Het resultaat is een splitsing in voor- en tegenstanders die eigenlijk samenvalt met de bovenvermelde ‘haviken’ versus ‘duiven’. Wanneer de Amerikaanse regering de protesten als onpatriottisch bestempeld, wordt dit element eveneens aan de dichotomie toegevoegd[318]. Hierbij moet opgemerkt worden dat elke partij het eigen standpunt als patriottisch ziet. Hier zien we ook dat het leger voor het eerst de media als onpatriottisch bestempeld, aangezien zij de massale protestmarsen in de kijker plaatsen en zorgen voor een antimilitaristische stemming[319].

 

5.6. Conclusie februari 1969 – januari 1971

 

De werkelijkheid van de oorlog dringt zich steeds meer op: het dictatoriale karakter van het Zuid-Vietnamese regime, de duizenden onschuldige burgerslachtoffers die bij elk zinloos offensief vallen, de gruwel van de napalmbombardementen, de oorlogsmisdaden van enkele Amerikaanse bataljons… Het Indochinese conflict sleept zich reeds tientallen jaren aan, en de intensiteit ervan is in de laatste vijf jaren enorm toegenomen. Het resultaat is dan ook dat de uitzichtloosheid van de situatie steeds duidelijker op de voorgrond treedt. De journalisten plaatsen meer en meer vraagtekens bij de nog steeds optimistische berichten van de Amerikaanse legerleiding en de protesten klinken luider en krijgen ook meer aandacht: “Die vredesconferentie in Parijs heeft wel een rol gespeeld, het feit dat de Amerikanen willen onderhandelen, dat heeft ons toen aan het denken gezet. Dat je zegt: ‘het moet daar toch niet zo goed gaan’”[320].

 

In de berichtgeving resulteert dit in een meer gediversifieerde aandacht voor alle partijen in het conflict. Zoals gezegd wordt het minst vaak aandacht besteed aan de Zuid-Vietnamese regering, want zij wordt immers aanzien als volledig afhankelijk van de Verenigde Staten. Wanneer bericht wordt over Zuid-Vietnam in deze periode, gebeurt dit meestal in negatieve bewoordingen. Doordat de Verenigde Staten dit regime blijven steunen, wordt hun rol in het conflict hierdoor eveneens vaak negatief verwoordt. De eufemistische omschrijvingen van de oorlogshandelingen zijn nu helemaal verdwenen. In plaats daarvan worden de kwalijke gevolgen van de Amerikaanse acties veroordeeld (al dan niet aan de hand van voorbeelden uit het verleden) of suggereert men dat er grote tactische of diplomatieke fouten worden gemaakt.

Noord-Vietnam en de Vietcong krijgen nu ook meer aandacht, en men tracht woordvoerders van beide partijen ook steeds vaker voor de microfoon te krijgen.

Veel aandacht wordt geschonken aan de vredesdemonstranten, die pleiten voor een terugtrekking van de Amerikaanse soldaten en het conflict beschouwen als een interne Vietnamese kwestie die dan ook door Vietnamezen moet worden afgehandeld. In de Actueel-berichtgeving wordt heel vaak aangehaald dat deze protesten steeds luider en massaler worden.

Zoals gezegd kunnen verschillende grammaticale en lexicale voorbeelden aangehaald worden waaruit blijkt dat er binnen de Actueel-redactie diverse meningen bestonden, en dat steeds opnieuw naar een evenwicht tussen deze twee opinies werd gestreefd.

 

Een gevolg van de grotere diversificatie in de berichtgeving is het sterk verminderde gebruik van stereotypen en dichotomieën. Deze twee technieken zorgden in de eerste jaren voor een sterk gesimplificeerde kijk op de gebeurtenissen. Nu is dit niet langer houdbaar, en de vaak gebruikte stereotypen en de hiermee verbonden dichotomieën rond ‘de communisten’ zijn verdwenen. Er wordt niet langer gewerkt vanuit de tegenstelling tussen het communistische en het kapitalistische blok, maar men vertrekt steeds vaker vanuit de tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van de oorlog. Beiden worden vaak aan het woord gelaten, maar doordat de tegenstanders vroeger nauwelijks zendtijd kregen, valt dit nu des te meer op.

 

De vroeger heel frequent gebruikte ‘shifting factuality’ wordt nog steeds toegepast en woordvoerders komen uitgebreid aan bod. In tegenstelling tot de vorige periodes echter worden deze niet langer gepresenteerd, maar de journalist springt kritisch om met de uitlatingen die uitgezonden worden. Het gevolg is dan ook dat Actueel steeds vaker afstapt van een zo objectief mogelijk aanbieden van verschillende meningen, en dat in de omkadering van deze citaten regelmatig een persoonlijke mening doorklinkt.

Het gebruik van concepten zorgt veelal voor een vereenvoudiging van de situatie, maar in feite kan het in deze periode enkel als positief ervaren worden. Door de tegenstelling ‘duiven’ versus ‘haviken’ wordt immers duidelijk gemaakt dat ook in de Verenigde Staten verschillende meningen circuleren en dat niet alle politici eenduidig achter het Amerikaanse beleid staan. Hier draagt het dus eveneens bij tot meer diversificatie.

 

In feite kan de berichtgeving in Actueel tussen 1969 en 1971 nog het best getypeerd worden met een reeds eerder aangehaald citaat uit deze periode: “Wat doen de Amerikanen eigenlijk in Vietnam?”[321]. Het geeft aan dat ook de journalisten van Actueel zich vragen stellen bij de militaire en politieke situatie in Vietnam, de achterliggende redenen van de Verenigde Staten om zich in het Vietnamese moeras te begeven onderzoeken en nagaan of dit de werkelijke bedoelingen van de Verenigde Staten zijn. Ze stellen zich niet langer tevreden met het verwoorden van de verschillende opinies, laat staan met het overnemen van de Amerikaanse retoriek zoals dat vooral in 1966 nog vaak het geval was.

In ditzelfde kader moet de mogelijkheid tot bellen van de luisteraars gesitueerd worden. Na elke uitzending konden zij contact opnemen en indien mogelijk werden eventuele vragen beantwoordt. Soms laste men zelfs een speciale uitzending in waarbij men de luisteraar opriep om vragen te stellen aan een studiogast. Specifiek voor Vietnam gebeurde dit op 30 januari 1971, waarbij de adjunct-delegatieleidster van de Vietcong vragen van de luisteraars beantwoordde.

 

 

6. Februari 1971 – december 1972

 

6.1. Verwoordingsstrategieën

 

In deze periode vallen Zuid-Vietnamese en Amerikaanse troepen na Cambodja nu ook Laos binnen om de aanvoerroute via het Ho Chi Minh-pad af te snijden en de Vietcongkampen in Laos te vernietigen. Net zoals de publieke opinie afwijzend reageerde op de escalatie naar Cambodja toe, oogst ook deze actie een storm van kritiek. Deze reacties zijn ook terug te vinden in Actueel en versterken de tendensen die reeds in de vorige periodes aanwezig waren. Men benadrukt dat door deze actie de Amerikaanse troepen na de inval in Cambodja verantwoordelijk zijn voor een ‘nieuwe escalatie van de oorlog in Indochina’ waardoor ‘opnieuw het politieke gezicht van de Verenigde Staten in binnen- en buitenland is geschaad’[322]. Uit de verwoordingen blijkt duidelijk dat de journalisten steeds vaker het lot van de onschuldige slachtoffers van de oorlog onder de aandacht brengen: ‘het grote slachtoffer van de jongste evolutie is het kleine Laos’[323]. Maar het is niet omdat deze vaak het slachtoffer zijn van de Amerikaanse bombardementen, dat de journalisten daarom meteen sympathiseren met de tegenstanders van de Verenigde Staten.

 

Zoals bleek uit de vorige periode was de berichtgeving al veel meer gediversifieerd en niet langer positief over de Amerikaanse handelingen in Zuidoost-Azië. Het blijkt steeds meer dat de vietnamiseringspolitiek van Nixon niet werkt. Zonder de Amerikaanse coördinatie is het Zuid-Vietnamese leger niets waard, en de steun van de Amerikaanse luchtmacht is vaak doorslaggevend gedurende de verschillende gevechten: ‘Saigon weet dat het nergens staat zonder de Amerikaanse luchtmacht’[324]. Bij elk gevecht maken de Vietnamese strijdkrachten ‘nu niet bijster een diepe indruk’[325]. De enige mogelijkheid voor de Amerikanen om zich terug te trekken blijkt schijnbaar te zijn om ‘de Vietnamezen ook in de vliegtuigen te stoppen’[326]. De conclusie is dan ook dat ‘de Amerikanen geen al te best oog hebben in hun eigen vietnamiseringspolitiek’[327].

De opinies die reeds in de vorige periode opdoken, worden nu versterkt door onder meer de publicatie van de ‘Pentagon Papers’ waaruit blijkt dat de Amerikaanse regering het Congres en het publiek heeft voorgelogen, en het feit dat de Verenigde Staten het ‘dictatoriale regime’ van Thieu, die niet aarzelt om een bestand te gebruiken voor een ‘meedogenloze zuiveringscampagne’, blijven steunen[328].

 

De publicatie van de ‘Pentagon Papers’ is aanleiding voor een één uur durende zaterdageditie van Actueel op 22 april 1972 waaraan verschillende professoren, specialisten en journalisten meewerken. Deze uitzending geeft heel wat prijs over de houding die men aannam ten opzichte van het conflict en de rol van de Verenigde Staten hierin. Qua woordgebruik valt vooral op dat de oorlogsvoering van het Amerikaanse leger sterk veroordeeld wordt en dat het eigenlijke uitgangspunt van de Verenigde Staten – de verdediging van de vrijheid van het Zuid-Vietnamese volk – niet langer relevant is.

Men benadrukt dat in de westerse wereld vaak verkeerd gedacht wordt over de functie van de Vietcong: ‘Wij zijn geneigd om over de Vietcong te denken als een stel terroristen, een minderheid van de Zuid-Vietnamese bevolking die vooral op instigatie van Noord-Vietnam daar tracht een communistisch bewind, tegen de wil van de bevolking, te realiseren’[329]. Dit blijkt verkeerd te zijn, want men vervolgt: ‘Want in feite hebben de Amerikanen vanaf het begin niet gevochten tegen een kleine minderheid van guerrilla’s… maar hebben ze in feite gevochten tegen nagenoeg de hele boerenbevolking in Zuid-Vietnam, een tachtig procent van de bevolking kan men zeggen’[330]. Met deze bewoordingen wordt de Amerikaanse retoriek scherp veroordeeld en benadrukt dat het Amerikaanse leger in feite slechts een klein deel van de Zuid-Vietnamese bevolking – met name de rijkere ‘burgerij’ – dient. Het is dan ook ‘een fabel… om vol te houden dat men in Vietnam alleen maar militaire doelen treft… wat men daar moest en alleen kon raken, dat waren mensen’[331].

 

Doordat men tegen een burgerbevolking vecht, worden er in Vietnam andere oorlogstactieken gehanteerd die totaal geen genade vinden bij de uitgenodigde specialisten: ‘anti-mensen oorlogvoering… miljoenen van deze kogeltjes en naaldjes… doorboren wat ze maar doorboren kunnen. En dat zijn geen stalen constructies, dat is geen steen, dat is zelfs nauwelijks hout, dat zijn alleen maar mensen. En het belangrijkste bewijs van naar mijn gevoel van het kwaadaardig karakter van deze wijze van oorlogsvoering… men heeft toen de stalen naaldjes vervangen door plastic naaldjes. Die kan men namelijk niet waarnemen op het röntgenscherm, waardoor operaties nagenoeg onmogelijk zijn geworden’[332]. In dit fragment, waarin ook de subjectieve toon opvalt, wordt sterk de nadruk gelegd op de onmenselijke oorlogsvoering van het Amerikaanse leger, en om het standpunt nog te versterken vervolgt de spreker met: ‘Van de Noord-Vietnamese luchtmacht… is niet geweten dat zij dergelijke wapens gebruikt’[333].

 

Net zoals in de vorige periode wordt ook hier de nadruk gelegd op de slechte moraal die heerst in het Amerikaanse leger: ‘zware drugsgebruik’, ‘gevechtsmoeheid’, ‘dienstweigering’, ‘heel grote rassenspanningen’, ‘frustratie’… Grammaticaal wordt dit in scherp contrast gesteld met de houding in Noord-Vietnam door na deze opsomming van slechte eigenschappen te vervolgen met: ‘Iedereen [in Noord-Vietnam] is vanzelfsprekend bereid… om zijn land te dienen’[334]. Nadat dit benadrukt wordt, stelt men dat de oorlog in Zuid-Vietnam geheel anders aanzien wordt. Het gewone leven gaat zijn gang in de steden, de Zuid-Vietnamese burgers zijn de oorlog gewend geraakt en bij de militairen ontbreekt ‘het heilige vuur van de ideologie… zoals bij de Noord-Vietnamezen’[335].

 

Verder wordt in deze lange uitzending veel gebruik gemaakt van muziek: “hebben wij een vol uur over Vietnam uitgezonden, met Nederlandse polemologen die heel kritisch stonden over de oorlog, met ook heel wat protestsongs in dat programma”[336]. Grammaticaal valt hierbij op dat men heel vaak eindigt met een bepaalde conclusie en dan de muziek start. Hierdoor krijgt deze laatste zin nadruk en blijft hij langer hangen. Zo somt men eerst de vele dodelijke effecten van de gebruikte chemische wapens op, waarna men besluit: ‘Volgens de Amerikanen zou dat protocol alleen verbieden… het gebruik van dodelijke wapens’[337]. De stilte en de protestsong die hierop volgen geven een negatieve waardering aan deze laatste zin. Ook de volgende zin wordt op dezelfde manier benadrukt: ‘Maar ja, een overwinning, het ziet er niet naar uit dat wij zo ver gaan geraken’[338]. Dit laatste is een uitspraak van Piet Van Roe, en het woordje ‘wij’ contrasteert duidelijk met de grotendeels kritische houding tegenover de Verenigde Staten. Piet Van Roe blijkt de enige te zijn die nog steeds aan de zijde van de Verenigde Staten staat. Uit het reeds eerder aangehaalde interview met Jos Bouveroux – die eveneens meewerkte aan deze uitzending – kon dit ook afgeleid worden: ‘Maar dan waren wij verplicht van de bazen om ook Piet Van Roe aan het woord te laten die, ja een beetje het Amerikaanse standpunt kwam verdedigen. Dat was toen, dat soort compromissen sloot je dan’[339].

 

Grammaticaal wordt dus heel vaak een contrasteffect opgeroepen, en meestal wordt hieraan een negatieve connotatie aan de houding van de Amerikaanse regering verbonden: ‘de bommenregen in Noord-Vietnam duurt voort’ contrasteert scherp met het daaropvolgende ‘president Nixon moet zelf in zijn zonnige luxueuze verblijf in het vredige Florida…’[340].

Het proces over de massamoord in My Lai wordt in Actueel negatief beoordeeld omdat men vermoedt dat de luitenant Calley als zondebok naar voren wordt geschoven. De Amerikaanse legerstaf wordt als de echte schuldige aanzien. Dit blijkt ook uit de syntaxis: ‘Calley was niet schuldig. Hij voerde slechts bevelen uit… Hij was de zondebok’ wordt vooraan geplaatst, daarna volgt ‘Zo luidden de argumenten’[341]. Ook deze uitzending bevat nog heel wat discoursanalytische elementen (cfr. infra).

 

6.2. Het afwezige

 

In deze periode kan enkel het gebruik van ‘ex-nomination’ aangegeven worden. Regelmatig gebruiken journalisten onpersoonlijke voornaamwoorden of passieve zinsconstructies om bepaalde uitingen aan te duiden, zonder dat hieruit blijkt wie deze uitspraken gedaan heeft: ‘wat wel eens wordt beweerd’, ‘men heeft het verzwegen’, ‘worden chemische wapens rechtstreeks tegen de bevolking gebruikt’, ‘wordt er dus gesproken over nieuwe vormen van oplossingen’[342].

 

6.3. Technieken

 

6.3.1. Lengte

Actueel heeft in het begin van de jaren zeventig een duidelijke plaats in de nieuwsberichtgeving verworven en verzorgt steeds vaker extra uitzendingen. Voor de berichtgeving over het Vietnamconflict valt vooral de reeds eerder aangehaalde uitzending van 22 april 1972 op. Gedurende één uur tijd worden verschillende gastsprekers en journalisten aan het woord gelaten, waaronder Nederlandse polemologen die heel kritisch staan tegenover de oorlog. Ook meer algemeen worden minder Amerikaanse standpunten ingenomen. De focus ligt vooral op de aanslepende vredesbesprekingen en de steeds duidelijker wordende ‘smerige’ aspecten van de oorlog.

 

6.3.2. Herhalingen

Nog steeds komen herhalingen veelvuldig voor om bepaalde begrippen en woordkeuzes te beklemtonen. Om meer duiding te verschaffen bij de aanvallen in Laos en de beweegredenen voor deze inval toe te lichten wordt herhaaldelijk het belang van de Ho Chi Minh-weg aangehaald[343]. Dat deze inval voor de coalitie van de Zuid-Vietnamese en Amerikaanse troepen niet zo vlot verloopt, onder meer door de slechte communicatie tussen de beide, wordt eveneens in de verf gezet: ‘niet erg gunstig’, ‘zwaar in moeilijkheden’, ‘hevige Noord-Vietnamese weerstand’[344].

Het blijkt dan ook dat de vietnamisering helemaal niet zo vlot verloopt als vooraf voorgesteld werd, en dit creëert een onzekerheid in de Amerikaanse politiek waar de aanhangers van Nixon in het licht van de presidentsverkiezingen niet zo gelukkig mee zijn: ‘daarbij is de onzekerheid over de afloop van het vietnamiseringsavontuur blijven voortbestaan. Geen zekerheid over een datum van het einde van de Amerikaanse inmenging, geen zekerheid of de terugtrekking, nu verhoogd, kan voortgaan, geen zekerheid over succesvolle onderhandelingen in Parijs. Maar wel zekerheid dat de politiek van president Nixon niet het einde van de oorlog…’[345].

 

6.3.3. Stereotypen en generalisaties

Net als in de vorige periode komen ook in 1971 en 1972 nog nauwelijks generalisaties voor. Niet alleen geeft men duidelijk aan dat er verschillende oppositiegroepen in Zuid-Vietnam bestaan, maar ook wanneer de communistische beweging in Laos, de Pathet Lao behandeld wordt, valt op dat men het heeft over de ‘communistisch gedomineerde Pathet Lao’[346]. Deze nuancering was helemaal niet aanwezig in 1966 toen men ‘de communisten’ en de ‘communistische Vietcong’ behandelde.

 

6.3.4. Verwetenschappelijking en simplificering

Ook in deze jaren wordt aan heel wat specialisten om uitleg gevraagd. In de reeds eerder aangehaalde uitzending van 22 april 1972 resulteert dit in een opsomming van technische details over de gebruikte vliegtuigen, hun kostprijs en het type bommen dat zij kunnen transporteren… Ook over de chemische oorlogsvoering wordt al snel in wetenschappelijke termen gesproken: ‘deze stof ‘oranje’ niet alleen ‘carcynogeen’ is, dat wil zeggen kankerbevorderend, maar ook in zeer hoge mate ‘teratogeen’, dat wil zeggen embryoverminkend’[347]. Ondanks deze verwetenschappelijking heeft dit wel een zeker effect: de gruwel en de wreedheid van de oorlog wordt duidelijk geschetst.

 

Een bijkomend gevolg van het uitnodigen van specialisten en andere correspondenten of journalisten is dat men veel vaker in een subjectieve toon vervalt, of mag vervallen. Vroeger werd de berichtgeving zo neutraal mogelijk gehouden, nu zet de reeds vroeger opgemerkte tendens zich steeds meer door: ‘maar als journalist zeg ik, er is geen defensiegevaar…’, ‘ik vind het geweldig dat dit gebeurd is en gebeuren kan…’, ‘het belangrijkste bewijs naar mijn gevoel van het kwaadaardig karakter…’[348].

 

6.3.5. Harde feiten

De duiding blijft het hoofddoel van Actueel vormen. Na de inval in Laos wordt ‘een politieke en strategische balans’ opgemaakt en nagegaan ‘waarom die invasie dan al niet vroeger gebeurd’ is[349]. Er worden kanttekeningen geplaatst bij een toespraak van Nixon, er worden bedenkingen geformuleerd bij de toenadering tussen de Verenigde Staten en China, de gevolgen van het Vietcongoffensief in het voorjaar van 1972 worden overlopen…[350]

 

Toch kan hier en daar de techniek van het ‘numbers game’ opgemerkt worden, al gebeurt dit vaak door de specialisten die uitgenodigd zijn: ‘Het Noord-Vietnamese leger omvat ongeveer 480.000 man… 14 divisies elk bestaande uit 12.000 man waaronder er 90.000 zouden opereren in Zuid-Vietnam, 75.000 in Laos en 40.000 in Cambodja. Daartegenover staan ongeveer 414.000 soldaten van Zuid-Vietnam en nog 90.000 Amerikaanse soldaten die een luchtscherm hebben van ongeveer 700 vliegtuigen…’[351]. Wel wordt dit niet meteen als dé waarheid naar voren geschoven, maar dienen deze cijfers eerder als een verduidelijking van de troepenmacht in Vietnam en als illustratie van de theses die naar voren worden geschoven.

 

6.3.6. Incorrecte feiten

Opnieuw kunnen zo goed als geen fouten in de berichtgeving van Actueel aangetoond worden. Met het streven naar meer aandachtspunten wordt ook getracht om een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van het conflict. Volledig incorrecte feiten komen dan ook niet voor.

 

6.3.7. Shifting factuality

Nog steeds worden gezaghebbende personen, specialisten en andere journalisten aan het woord gelaten om duiding te geven bij de nieuwsfeiten. Net zoals in de vorige periodes wordt dus ook in 1971 en 1972 de verantwoordelijkheid enigszins doorgeschoven.

Naar aanleiding van het proces over de massamoord in My Lai bevraagt Actueel een aantal Belgische militairen. Hierbij worden stellingen geponeerd waarbij toch vraagtekens kunnen geplaatst worden, vooral omdat het twijfelachtig is of deze militairen volledig op de hoogte zijn van de gruwelijke feiten. Deze reacties gaan van ‘Ik denk in het geheel niet [dat Calley schuldig is]. Daar gebeuren toch ginder in Zuid-Vietnam zoveel moorden, ook op burgers’, ‘dat hij eigenlijk het slachtoffer is, één van de eerste slachtoffers van die oorlog, omdat de oorlog als dusdanig dus eigenlijk de grote fout is van dit proces’ tot ‘indien men burgers doodt, dan is men altijd schuldig, zelfs in tijden van oorlog’[352]. Ook op de vraag hoe deze militairen zelf zouden handelen, zijn de reacties uiteenlopend, waarna de journalist besluit met: ‘Zo simpel is het dus blijkbaar niet’[353]. Doordat deze interviews voorgesteld worden als de reële houding van een militair in een dergelijk conflict worden de uitspattingen in My Lai schijnbaar gedeeltelijk goedgepraat.

Het daaropvolgende gesprek met prof. Lehouck, docent militaire sociologie, versterkt deze indrukken: ‘slechts twee alternatieven: doden of gedood worden’ waarna de vraag ‘En hij had uiteraard heel weinig tijd om over zijn beslissing na te denken?’[354]. Wanneer men bedenkt dat de slachting in My Lai zowat vier uur duurde en dat hierbij in totaal minstens 500 burgers, waaronder voornamelijk vrouwen en kinderen, vermoord werden, wordt de indruk dat men het militaire gedrag probeert goed te praten nog meer versterkt.

 

Het valt op dat men in deze periode heel vaak militaire specialisten van de Koninklijke Militaire School uitnodigt. Met hen wordt vooral de Amerikaanse strategie besproken. Heel vaak wordt het nut van de voortdurende bombardementen in vraag gestel en in feite al redeneert men vanuit een aftocht voor het Amerikaanse leger: ‘té groot om met strategische bombardementen nog effect te kunnen boeken’ en ‘indien ze tenminste uit Vietnam willen weggeraken’[355].

Ook in de reeds eerder vermelde zaterdageditie van 22 april 1972 wordt de mening van heel wat specialisten gevraagd. Zoals gezegd resulteert dit in een subjectieve toon in de berichtgeving. Doordat deze stellingen uit de mond van specialisten komen, worden zij als waarheid naar voren geschoven. In deze uitzending van een uur lang is vooral een kritische houding tegenover de Verenigde Staten en de oorlogsvoering in Vietnam te horen.

Verder worden nog steeds andere bronnen geciteerd zodat ook daar sprake is van ‘shifting factuality’.

 

6.3.8. Onevenwicht

Qua onderwerpen van de Actueel-uitzendingen is er een redelijk evenwicht tussen beide partijen in de Vietnamoorlog, Noord-Vietnam en de Verenigde Staten, tussen voor- en tegenstanders van het conflict. Er wordt veel minder uitsluitend bericht vanuit de Verenigde Staten zoals dat in 1966 voornamelijk het geval was, maar men nodigt al vaker specialisten in de studio uit, laat kritische stemmen horen, interviewt Noord-Vietnamese woordvoerders…

 

6.3.9. Suggestiviteit

Net als in de vorige periode heeft deze daling van de berichtgeving uit Washington over het Vietnamconflict vooral te maken met een verminderd vertrouwen in de officiële Amerikaanse kanalen. Begin de jaren zeventig was het reeds duidelijk dat het Amerikaanse leger zich uiteindelijk zou moeten terugtrekken en dat het vietnamiseringsproces niet zo vlot verliep. Het Zuid-Vietnamese leger alleen bleek niet opgewassen tegen de Noord-Vietnamese troepen. De positieve Amerikaanse propaganda verloor dus haar geloofwaardigheid.

Dit blijkt ook uit de berichtgeving zelf. ‘De Amerikaanse positie eventueel ongunstiger maken’ geeft duidelijk aan dat de situatie reeds ongunstig is[356]. Ook het fragment ‘president Nixon is de enige die de militaire resultaten een succes noemt. Dat moet namelijk nog worden bewezen wanneer straks in oktober het droge seizoen aanbreekt’ illustreert het wantrouwen in de Amerikaanse presidentiële speeches[357].

Dat de vietnamisering op vele gebieden mislukt, wordt eveneens regelmatig geïllustreerd: ‘En als de B52 en Phantoms niet dagelijks duizenden bommen komen gooien op de communistische troepenconcentraties zouden steden… al gevallen zijn’[358]. De Amerikaanse luchtmacht is dus levensnoodzakelijk voor het Zuid-Vietnamese leger, en aangezien Nixon onder druk van het thuisfront steeds meer troepen uit Vietnam wegtrekt, lijkt een nederlaag voor Zuid-Vietnam onafwendbaar.

Ook het feit dat de oorlog in Vietnam ten koste gaat van een oplossing van de binnenlandse sociale problemen in de Verenigde Staten wordt regelmatig aangehaald. ‘Een land dat zich nog steeds inspant voor kruistochten in andere delen van de wereld in naam van de democratische vrijheid die in eigen huis dus letterlijk wordt opgeblazen’ geeft aan dat de Amerikaanse retoriek van ‘de Verenigde Staten als voorvechters van de democratie’ hoge binnenlandse kosten tot gevolg heeft.

 

6.3.10. Vergelijking

Ondanks het feit dat er als dusdanig niet zoveel verteld wordt over de effecten van de ‘bommenregen’ op Noord-Vietnam, worden de bombardementen voor de Vlaamse bevolking wel treffend gesitueerd door de vergelijking te maken met de geallieerde bombardementen op Nazi-Duitsland gedurende de Tweede Wereldoorlog. Bij herhaling wordt dan ook gesteld dat er sinds het begin van de bommencampagne (1964) boven de kleine oppervlakte van Noord-Vietnam meer bommen losgelaten zijn dan boven Duitsland in de periode 1941 – 1945[359].

 

Uiteraard wordt het offensief in Laos in 1971 vergeleken met de gelijkaardige actie van de Zuid-Vietnamese en Amerikaanse troepen in Cambodja in 1970[360]. Aangezien die aanval toen ook op een fiasco uitgelopen is en er hevig protest ontstond ten gevolge van het offensief in Cambodja, wordt door deze vergelijking gesteld dat dit nu eveneens zal gebeuren. Het geringe succes van de actie in Laos wordt op die manier benadrukt.

De vergelijkingen met de bloedige oorlog in Korea en de daaropvolgende, aanslepende vredesbesprekingen beogen hetzelfde effect[361].

 

6.4. Concepten en retorieken

 

Er wordt steeds minder in concepten gedacht. Zelfs de tegenstelling tussen ‘duiven’ en ‘haviken’ komt slechts enkele keren voor[362]. Dit hangt waarschijnlijk samen met de daling van de berichtgeving uit de Verenigde Staten.

Van een overname van de Amerikaanse retoriek is nu helemaal geen sprake meer. Wanneer president Nixon geciteerd wordt, geeft de journalist hier meteen scherpe kritische analyses bij: een schril contrast met de eerste jaren van de Actueel-berichtgeving over het Vietnamconflict.

 

6.5. Dichotomieën

 

Ook hier valt op dat er heel weinig expliciete tegenstellingen in het discours sluipen. Van ‘communisme’ « ‘vrije wereld’ is helemaal geen sprake meer. Dit wordt geïllustreerd met de nuancering in ‘het communistisch gedomineerde Pathet Lao’[363].

Uiteraard worden de strijdende partijen nog tegenover elkaar geplaatst, maar in tegenstelling tot vroeger worden hier geen negatieve of positieve nuances aan toegevoegd. Wanneer de onderhandelingen te Parijs besproken worden, behandelt men de lange duur, de volkomen tegengestelde eisen… die resulteren in een aanslepend debat terwijl de oorlog voortduurt. De standpunten van de Verenigde Staten en Noord-Vietnam worden tegen elkaar afgewogen, maar in de beoordeling niet categoriek positief of negatief bevonden. Enkel de Zuid-Vietnamese regering kan niet op sympathie rekenen en wordt consequent als ‘spelbreker’ in de onderhandelingen bestempeld[364].

 

6.6. Conclusie februari 1971 – december 1972

 

De tendens tot meer gediversifieerde aandacht uit de vorige periode zet zich door en zelfs versterkt door de gezamenlijke inval van Zuid-Vietnamese en Amerikaanse troepen in Laos in februari 1971. Het medeleven met de Vietnamese, Cambodjaanse en Laotiaanse plattelandsbevolking neemt toe en zorgt ervoor dat er steeds vaker in de Actueel-uitzendingen voor vrede geijverd wordt. Vooral door het uitnodigen van studiogasten die kritisch staan tegenover het Vietnambeleid van president Nixon komen deze meningen naar voren. Hoewel nog pogingen gedaan worden om hiervoor een tegengewicht te geven door bijvoorbeeld Piet Van Roe het Amerikaanse standpunt te laten verdedigen, wordt hierdoor een algemene kritische houding tegenover het Vietnamconflict gecreëerd die zich niet langer beperkt tot een aanval op het communistische Noord-Vietnam. Er is zelfs veel minder aandacht voor Noord-Vietnam als agressor, pijn en leed als gevolg van de bombardementen en operaties van het Amerikaanse leger worden daarentegen steeds meer in de schijnwerpers geplaatst. De eerder aangehaalde één uur durende zaterdageditie van 22 april 1972 (mét protestsongs) illustreert deze tendens.

 

De humanitaire catastrofes als gevolg van het conflict staan in scherp contrast met de aanslepende vredesonderhandelingen in Parijs waar geen oplossing in het vooruitzicht wordt gesteld. Vooral de halsstarrige houding van de Zuid-Vietnamese delegatie blijkt hierbij het struikelblok. De Zuid-Vietnamese en Amerikaanse regering worden door de combinatie van deze twee elementen – de starre houding op de vredesbesprekingen en het voortdurende oorlogsgeweld – grotendeels verantwoordelijk gesteld voor het menselijke leed in Vietnam.

Dat Zuid-Vietnam nergens staat zonder de Verenigde Staten wordt bij herhaling expliciet of impliciet vermeld. Het vietnamiseringsproces blijkt dan ook niet zo’n succes te zijn als Nixon propageerde bij zijn aanstelling tot president. Doordat Nixon blijft volhouden dat dankzij de vietnamisering het terugtrekken van de Amerikaanse troepen een succes is, verliest de Amerikaanse regering nog meer van haar geloofwaardigheid. Hierbij komt de publicatie van de ‘Pentagon Papers’ waaruit blijkt dat de media, de bondgenoten van de Verenigde Staten en het Amerikaanse publiek gedurende lange tijd voorgelogen zijn geweest.

 

Een tweede tendens die ook reeds in 1970 kon opgemerkt worden, is de grotere subjectiviteit in de berichtgeving. Waardeoordelen worden veel sneller uitgesproken dan vroeger. Dit hangt uiteraard nauw samen met het uitnodigen van specialisten die gevraagd worden naar hun mening omtrent deze of gene gebeurtenis. Maar ook de journalisten zelf gebruiken steeds vaker een persoonlijk gekleurd woordgebruik. Louter harde feiten komen dan ook nog zelden voor.

Nog steeds wordt heel vaak de techniek van ‘shifting factuality’ toegepast, maar het louter presenteren van citaten verdwijnt. In die zin kan niet zozeer gesproken worden over de pure vorm van ‘shifting factuality’ zoals Van Ginneken die veronderstelt. Uitspraken en speeches dienen wel steeds meer en meer als vertrekpunten om een diepgaande analyse over de mogelijke beweegredenen, de eventuele gevolgen en de te verwachten reacties op te stellen.

 

Tenslotte is vast te stellen dat Actueel net als in de vorige periode probeert om een zo accuraat mogelijke ‘duiding’ bij de wereldgebeurtenissen te verschaffen. Deze opzet resulteert in de eerder vermelde diversificatie en het verdwijnen van duidelijke dichotomieën, stereotypen en generalisaties. Behalve het gebruik van de tegenstelling tussen ‘duiven’ en ‘haviken’ worden ook retorieken en concepten niet langer veelvuldig gebruikt. Actueel profileert zich steeds duidelijker als een onafhankelijk, kritisch duidingsmagazine dat zich niet langer tevreden stelt met het overnemen van buitenlandse berichtgeving, maar via interviews en analyses probeert om een eigen beeld van de gebeurtenissen te scheppen.

 

 

7. Januari 1973 – december 1975

 

7.1. Verwoordingsstrategieën

 

De maand januari 1973 contrasteert met het ‘bijzonder sombere einde van 1972’, aangezien de massale Amerikaanse bombardementen stopgezet zijn en de onderhandelingen opnieuw opgestart worden, maar tegelijkertijd blijkt uit de berichtgeving in Actueel dat de journalisten niet verwachten dat deze besprekingen meteen resultaat zullen opleveren[365]. Regelmatig laten de journalisten zich negatief uit over ‘mogelijke doorbraken’, ‘grote stappen naar de vrede’…: ‘ingewikkelde en vage formulering van het soort waar diplomaten verrukt mee zijn’, ‘allemaal weer terug bij het oude: onderhandelingen die geen vorderingen maken… en de oorlog die onveranderd en onverminderd voortduurt’, ‘de zoveelste laatste onderhandelingsronde’, ‘nog heel wat water door de Mekong-rivier kan vloeien voordat de losgelaten vredesduif niet toch weer een canard blijkt te zijn’[366].

Na de ondertekening van het vredesakkoord hoopt men dat de vrede ook effectief zijn intrede zal doen, maar tegelijkertijd weet men dat de strijd tussen Noord-Vietnam en Zuid-Vietnam even snel kan opflakkeren: ‘de dubbelzinnigheid van het huidig akkoord en de grote vijandschap die nog altijd bestaat in Vietnam geeft ook deze keer weinig hoop. En voor de rest van Indochina ziet het er nog somberder uit’, ‘bijna drie maanden is het nu – theoretisch althans – vrede in Vietnam’[367].

 

Na een lange stilte komt Vietnam in de loop van 1975 weer in het nieuws. Dit wordt ook opgemerkt in Actueel: ‘ebde in het Westen ook de belangstelling weg voor de oorlog in Vietnam. Het was daar immers vrede zei men… die vrede betekende dat er elke maand gemiddeld nog meer dan 5000 doden vielen’[368]. En ondanks de verdwenen belangstelling is de oorlog er enkel gruwelijker op geworden: ‘smeriger en viezer en gemener dan het ooit geweest is… rotter en ook ellendiger… volkomen uitzichtloos…’[369].

In april van datzelfde jaar blijkt dat de demoralisering van het Zuid-Vietnamese leger en de corruptie van het regime steeds grotere vormen aanneemt. Dit wordt ook verschillende keren benadrukt in Actueel: ‘voortschrijdende demoralisering van het weinig strijdlustige leger’, ‘bijna totale aftakeling’, ‘panische vlucht van vooral de tienduizenden Zuid-Vietnamese militairen’, ‘bijna geliquideerd regime’, ‘woekerende corruptie’[370].

Wanneer Saigon op 30 april 1975 valt, laat Actueel zich haast opgelucht uit over het einde van de jarenlange oorlogsellende in Vietnam: ‘waar de oorlog nu – eindelijk mogen wij wel zeggen – gedaan is’[371].

 

Ondanks de massale terugtrekking van de Amerikaanse troepen die met de vietnamisering doorgevoerd werd, blijven de kritieken op de Amerikaanse Vietnampolitiek overeind. Opvallend is dat de bommencampagne op Noord-Vietnam nu geassocieerd wordt met terreur: ‘een ware terreurcampagne hield om Noord-Vietnam op de knieën te krijgen’, ‘zo nodig nieuwe terreurbombardementen op Noord-Vietnam’[372]. De Vietcong wordt bijgevolg niet langer geassocieerd met terreur (cfr. de analyse van 1966 – 1968) maar nu worden juist de acties van het Amerikaanse leger aan dit ‘flashword’ gelinkt.

In elk geval staat het voor Actueel vast dat het ‘niet de taak van de Verenigde Staten [is] om eigenhandig die schendingen te straffen’[373]. Tegelijkertijd wordt de houding van de Verenigde Staten ook gehekeld, want nu alle Amerikaanse militairen vertrokken zijn, wordt Vietnam op militair en sociaal vlak volledig aan zijn lot overgelaten: ‘toen de Verenigde Staten hun desengagement verwezenlijkt hadden, brokkelde al het andere dat… betrekking had op het land en het volk… snel af’ en ‘de Vietnamezen zelf moesten dus voortaan maar alle klappen incasseren’[374].

Nu de militairen verdwenen zijn, blijft de Amerikaanse overheid wel nog geld pompen in de corrupte regering van Zuid-Vietnam. Wanneer president Ford extra geld vraagt, wordt dit dan ook cynisch onthaald: ‘denkt president Ford nu echt dat hij Saigon met dit bijkomend miljard dollar kan redden’[375].

 

Eind april 1975 wordt de balans opgemaakt van tien jaar intensieve Amerikaanse inzet, en het finale besluit is dan ook vernietigend: ‘de Amerikaanse bemoeienissen in Indochina… de mislukking van de Amerikaanse politiek in Indochina… zo’n debacle… vastgemodderd in genocide’, ‘de Amerikanen… de grote verliezers in Vietnam’[376].

Dit staat scherp in contrast met de redelijk positieve waardering van de Vietcong, die zich altijd ‘bijzonder zelfstandig opgesteld’ hebben en die in tegenstelling tot het Zuid-Vietnamese leger in staat zijn om 'griezelig nauwkeurig’ te mikken[377]. Wanneer de leider van de Amerikaanse delegatie in Parijs verklaart dat ‘alle, bij het conflict betrokkenen hebben bewezen in staat te zijn vastberadenheid en heldhaftigheid aan de dag te leggen’ voegt de journalist hier meteen aan toe: ‘een impliciete hulde aan de Noord-Vietnamezen’[378].

 

Voor een van de eerste keren kan een Actueel-journalist ook op een ernstige overdrijving in de Vietnamberichtgeving betrapt worden. Het conflict tussen Noord-Vietnam en de Verenigde Staten wordt naar aanleiding van de toekenning van de Nobelprijs aan Kissinger en Le Duc Tho immers bestempeld als ‘de grootste oorlog van deze eeuw’[379]!

 

Ook op grammaticaal vlak blijkt het misprijzen voor het Amerikaanse optreden in Vietnam. Vooral in de uitzending van 1 februari 1973 is er een zinsnede die dit goed weergeeft: ‘nu de vrede op komst is, meer bepaald, nu de Amerikanen uit het land verdwenen zijn’[380]. De link die hier gelegd wordt geeft aan dat de aanwezigheid van de Verenigde Staten altijd een echte vrede in de weg heeft gestaan.

Verder blijkt dat de geloofwaardigheid van de Verenigde Staten ernstig geschaad is. Nadat de Amerikaanse visie aan de onderhandelingstafel is toegelicht, eindigt het item in de uitzending van 3 januari 1973 met de veelbetekenende zinnen: ‘dat het Witte Huis in feite de enige bron van enigszins betrouwbare informatie is. Of deze informatie geloofd moet worden is een individuele beslissing’[381].

 

7.2. Het afwezige

 

In deze periode vallen enkele zaken in de Actueel-berichtgeving op. Zo is het merkwaardig dat er in de uitzending van 4 januari 1973 aandacht is voor de protestactie in Nederland, gepland voor de daaropvolgende zaterdag, hoewel tegelijkertijd een gelijkaardige betoging in België zal doorgaan. Ook al werd de Belgische actie misschien behandeld in het nieuws, men zou toch verwachten dat men meer duiding hier wil bij geven. Blijkbaar is het gemakkelijker om informatie over de Nederlandse betoging te verkrijgen: ‘Zoals in ons eigen land wordt volgende zaterdag in Nederland een grote protestactie gepland tegen het Amerikaanse optreden in Vietnam’[382].

 

Hoewel de aandacht nu duidelijk verspreid is over alle partijen valt op dat men in een uitzending over de terugkeer van de Amerikaanse krijgsgevangen de volgende zin inlast: ‘nergens uitgebreide welkomsten georganiseerd. De oorlog in Vietnam heeft sinds lang de goedkeuring van het publiek verloren en het conflict is nog te jong om de 46.000 gesneuvelden en alle andere gevolgen te vergeten’[383]. Er wordt hierbij geen melding gemaakt van de meer dan twee miljoen Vietnamese slachtoffers en honderdduizenden gewonden aan beide zijden, ondanks het feit dat ook deze elementen bijgedragen hebben tot de afkeer voor de oorlog. Bovendien klinkt hier een milderende toon door: de Vietnamoorlog kostte immers aan 58.000 Amerikaanse soldaten het leven en ‘alle andere gevolgen’ klinkt wel heel zacht voor al het oorlogsleed.

 

Tenslotte wil ik nogmaals herhalen dat er in het jaar 1974 slechts drie items aan de Vietnamoorlog gewijd worden, niettegenstaande de voortdurende ellende. Zoals gezegd heeft dit alles te maken met het feit dat de westerse wereld zich volledig teruggetrokken heeft uit het conflict. Enkel in de aanloop naar de val van Saigon wordt de aandacht even op Vietnam gericht, maar vanaf mei 1975 verdwijnt het land zo goed als volledig uit de actualiteit.

 

7.3. Technieken

 

7.3.1. Lengte

Ook wat de lengte van de items betreft, kan gesteld worden dat vooral de maanden januari 1973 en april 1975 veel items bevatten en dat er dus meer aandacht naar Vietnam gaat. Naar aanleiding van de ondertekening van het vredesakkoord wordt op 24 januari 1973 de geschiedenis van de Vietnamoorlog en mogelijke gevolgen van het bestand in een lang item behandeld[384]. Hetzelfde gebeurt wanneer Saigon valt[385]. Hierbij is er aandacht voor alle partijen: enerzijds wordt de toekomstige rol van de Verenigde Staten in de wereldpolitiek na het debacle van Vietnam onder de loep genomen, anderzijds vraagt Actueel zich af hoe het verder moet in Vietnam zelf.

 

Begin april 1975 maakt Miel Dekeyser in totaal zes reportages vanuit Vietnam waardoor dus de focus meer op het Vietnamese standpunt komt te liggen, in tegenstelling tot de berichtgeving vanuit de Verenigde Staten in de jaren 1966 en 1967. Uit het interview bleek dat Dekeyser lang heeft moeten pleiten bij de toenmalige directie om de toestemming voor deze reis te verkrijgen. De grote kostprijs voor een dergelijke reportagereis zullen hieraan niet vreemd zijn.

 

7.3.2. Herhalingen

Zoals reeds aangegeven bij het woordgebruik wordt herhaalde malen gezegd dat de vredesbesprekingen in januari 1973 voor de zoveelste keer afgebroken zijn, of dat men ‘de zoveelste laatste onderhandelingsronde’ is gestart[386]. Dit benadrukt uiteraard het journalistieke wantrouwen tegenover de diplomaten die sinds 1968 goochelen met ‘ingewikkelde en vage formuleringen’[387].

Nadat het bestand is ondertekend, wordt in de daaropvolgende maanden regelmatig aangehaald dat een formele vrede niet meteen het einde van de gevechten in Vietnam voorstelt: ‘tot zover de letter van het akkoord. Maar nu de werkelijkheid’, ‘hoe duurzaam belooft deze vrede te worden’, ‘de papieren vrede’, ‘die vrede betekende dat er elke maand gemiddeld nog meer dan 5000 doden vielen’[388].

 

Daarnaast wordt regelmatig benadrukt dat het moraal van het Zuid-Vietnamese leger zienderogen achteruitgaat: ‘bijna totale aftakeling… dergelijke ineenstorting, dergelijke demoralisatie… paniek’, ‘het chaotische leger’[389]. Het kleiner wordende Zuid-Vietnam wordt nog meer dan vroeger geassocieerd met mateloos veel corruptie: ‘het stukje Zuid-Vietnam… dat minuscuul staatje’, ‘woekerende corruptie… het wegsnijden van de corruptie… zal wel dé belangrijkste opdracht worden’[390]. Zeker wanneer de Amerikaanse financiële steun vermindert, is het dan ook een kwestie van dagen vooraleer Zuid-Vietnam ingenomen wordt door de Vietcong en het Noord-Vietnamese leger.

 

7.3.3. Stereotypen en generalisaties

Net als in 1971 en 1972 kunnen ook nu geen stereotypen opgemerkt worden. Generalisatie is er wel wanneer de handelswijze van diplomaten bekritiseerd wordt: ‘het soort waar diplomaten verrukt mee zijn’, ‘onwaarschijnlijke diplomatieke huzarenstukken’[391]. Er is ook enigszins sprake van generalisatie wanneer de slachtoffers van de oorlog aan bod komen, zij worden immers als één homogene groep gepresenteerd: ‘de menselijke ellende in dat land’, ‘de noodlijdende bevolking in Cambodja’, ’14 miljoen mensen bij mekaar hokken’[392].

 

Verder valt op dat er enerzijds nogmaals sprake is van een tegenstelling tussen het ‘communistisch blok’ en het ‘Westerse blok’ (cfr. dichotomieën)[393]. Anderzijds wordt dit communisme genuanceerd: ‘een vorm van communisme… of laat ons toch zeggen een links bewind’[394].

 

7.3.4. Verwetenschappelijking en simplificering

De tendens uit de vorige periodes zetten zich ook op wetenschappelijk taalgebruik door. Slechts eenmaal is er echt sprake van een opsomming aan technische details. Opnieuw is dit in een uitzending over de wapens die de (Zuid-Vietnamese) luchtmacht gebruikt in haar strijd tegen de Vietcong in een interview met de stafbrevethouder van de Militaire School: ‘verschillende kleinere bommen… drie omhulsels, kleinere bommen van een vijftigtal kilo elk… petroleumgassen onder ander methaan of propaan die zich uitzetten onder de vorm van aerofoon [sic]… brutale onmiddellijke zeer zware ontploffing’[395].

Nog steeds worden specialisten in de studio uitgenodigd, maar de verwetenschappelijking van het woordgebruik is niet meer zo groot als in de vorige periode.

 

7.3.5. Harde feiten

Slechts eenmaal wordt de techniek van het ‘numbers game’ gehanteerd in deze periode. Na de val van Saigon wordt de enorme menselijke prijs van de Vietnamoorlog voor de Verenigde Staten benadrukt door enkele cijfers te schetsen: ‘meer dan drie miljoen Amerikaanse militairen werden naar Vietnam gezonden; 55.000 kwamen niet levend terug, 150.000 Amerikanen werden zwaar gewond en 20.000 jonge mensen verlieten Vietnam als totale invaliden’[396].

Daarnaast blijft Actueel peilen naar de dieperliggende redenen achter de actualiteit. Wanneer een vredesbestand eindelijk in zicht is, wordt nogmaals de geschiedenis van de Vietnamoorlog overlopen en stelt men de vraag ‘wat mogen de Vietnamezen van dit bestandsakkoord nu verwachten?’[397]. De journalisten stellen zich duidelijk niet tevreden met een opsomming van de harde feiten.

 

7.3.6. Incorrecte feiten

Zoals reeds vermeld worden in de uitzending van 12 februari 1973 enkel de Amerikaanse oorlogsslachtoffers vermeld. Bovendien is dit aantal veel te laag: het totale aantal dode Amerikaanse soldaten in de Vietnamoorlog bedroeg niet ’46.000 gesneuvelden’ maar bijna 58.000[398].

In september 1974 wordt kort bericht over de mogelijkheid dat luitenant Calley, veroordeeld voor de massamoord in My Lai, eventueel vrij zou komen. Ter herinnering van de luisteraar worden deze dramatische feiten aangehaald: ‘Amerikaanse soldaten verantwoordelijk waren voor het uitmoorden van 200 tot 300 weerloze Zuid-Vietnamese burgers’[399]. Hoewel men het exacte cijfer net na de bekendmaking van deze massamoord niet wist, werd al snel duidelijk dat er in My Lai meer dan 500 Zuid-Vietnamese burgers, voornamelijk vrouwen en kinderen, uitgemoord waren. Dat het geven van deze incorrecte informatie niet opzettelijk gebeurd om de feiten te verdoezelen, blijkt uit het waardeoordeel in de laatste zin van dit item: ‘Het plegen van een massamoord op weerloze burgers zal dan ongestraft blijven en men creëert een belangrijk én gevaarlijk precedent’[400].

 

7.3.7. Shifting factuality

Specialisten en woordvoerders van verschillende partijen komen nog steeds veel aan bod. Opvallend hierbij is dat het enerzijds vooral Vietcong-ministers zijn die geïnterviewd worden, anderzijds vooral beleidsmensen van verschillende vredesgroeperingen. Actueel focust na het bestand van januari 1973 duidelijk meer op de wederopbouw van Vietnam en de inzet voor de vrede. De Amerikaanse woordvoerders hebben veel van hun geloofwaardigheid verloren, en de Zuid-Vietnamese regering is al langer elk vertrouwen kwijt.

Ik herhaal ook dat het weergeven van diverse meningen zonder extra commentaar nu definitief verdwenen is. Zoals reeds in 1971 en 1972 het geval was, worden uitspraken gehanteerd als vertrekpunt voor verdere duiding bij de nieuwsfeiten. Ook wanneer de berichtgeving uit andere nieuwsbronnen overgenomen wordt, laat men niet na om hier commentaar bij te geven. Als men specialisten aan het woord laat, is de journalist wel sneller geneigd om deze mening te volgen. Zij werden overigens daarom ook uitgenodigd, aangezien verondersteld werd dat zij meer thuis waren in de materie[401].

 

7.3.8. Onevenwicht

Ook hier kan opgemerkt worden dat de Zuid-Vietnamese regering om de reeds vermelde redenen niet aan het woord gelaten wordt, maar wel bekritiseerd wordt. Er gaat begrijpelijkerwijs wel nog aandacht uit naar de Verenigde Staten, maar officiële kanalen worden net als in de vorige periode niet langer kritiekloos gevolgd. Vredesactivisten en Vietcong-woordvoerders komen zoals gezegd het meest aan bod.

Opmerkelijk is dan wel dat men gedurende de opmars van het Noord-Vietnamese leger en de Vietcong expliciet melding maakt van een verbod voor journalisten: ‘intussen hebben ze [de Vietcong] toch maar geen journalisten toegelaten in die gebieden die zij al bezet hebben om te zien hoe het daar verlopen is’[402]. Ook tijdens de aanwezigheid van de Amerikaanse militairen mochten journalisten niet vrijelijk in Vietnam rondwandelen, maar nooit werd dit expliciet gezegd. Deze opmerking vormt wel een uitzondering op de globale berichtgeving van Actueel die aandacht besteedt aan alle geloofwaardige partijen in het conflict.

 

Uiteraard geschiedt dit enkel wanneer Vietnam in de actualiteit staat. Het feit dat er slechts drie items in het jaar 1974 over Vietnam gaan en dat er na de val van Saigon hoogstens nog over Vietnam bericht wordt wanneer het ter sprake komt in de VN-vergadering, zegt echter reeds veel over de internationale informatieverspreiding. Zodra de westerse wereld geen rechtstreekse belangen meer heeft in een bepaalde regio, verdwijnt deze zo goed als zeker uit het nieuws. Opmerkelijk is wel dat dit ook in Actueel zelf door de journalisten wordt opgemerkt: ‘met die terugtrekking van de Amerikaanse troepen ebde in het westen ook de belangstelling weg voor de oorlog in Vietnam. Het was daar immers vrede zei men…’[403].

 

7.3.9. Suggestiviteit

Ook in deze periode blijkt dat Actueel veel suggestiever geworden is in vergelijking met de eerste jaren. Dat de officiële Amerikaanse kanalen hun geloofwaardigheid verloren hebben, wordt dan ook meermaals gesuggereerd: ‘dat het Witte Huis in feite de enige bron van enigszins betrouwbare informatie is. Of deze informatie geloofd moet worden is een individuele beslissing’[404]. Als illustratie hiervan wordt in de voorwaardelijke wijs verwezen naar het Tonkin-incident: ‘Na een nooit opgeklaard incident in de Tonkinbaai, waarbij Amerikaanse schepen door Noord-Vietnamese zouden beschoten zijn’[405].

Dat het Zuid-Vietnamese regime van president Thieu al langer gewantrouwd wordt, heb ik reeds verschillende keren aangehaald. De zin ‘president Thieu noemt het cijfer vijfduizend voor de communisten en hijzelf zal de vrede wel even dikwijls hebben geschonden’ insinueert dat Thieu niet geloofwaardig is en zeker niet vrijuit gaat wat het bestendigen van de oorlog betreft[406].

 

Reeds bij de ondertekening van het vredesbestand in januari 1973 wordt voorspeld dat dit niet het einde van de oorlog in Vietnam zal zijn. Daarvoor zijn er geen voldoende garanties op vrede. Als in juni 1973 een nieuwe vrede aangekondigd wordt, blijft Actueel sceptisch: ‘dat het vredesakkoord van 27 januari nu maar eens ernstig moet worden nageleefd. Hoe dat praktisch moet gebeuren staat er nergens bij’ insinueert dan ook dat het geweld weer snel zal opflakkeren[407].

De verrassing is dan ook groot wanneer Kissinger en Le Duc Tho in 1973 de Nobelprijs voor de Vrede krijgen. De berichtgeving in Actueel geeft aan dat ook de journalisten van Actueel vragen stellen bij deze toekenning: ‘Geen wonder dan ook dat de waarnemers te Oslo bijzonder verrast waren over de toekenning’[408].

 

7.3.10. Vergelijking

Net als reeds eerder gebeurde, wordt ook in deze periode de vergelijking met de Amerikaanse burgeroorlog, een trauma voor de bevolking, gemaakt. Dit beeld versterkt de berichtgeving over de verdeeldheid in de Amerikaanse maatschappij: ‘land verscheurd door de oorlog in Vietnam, zoals het niet meer verscheurd was sedert de burgeroorlog’[409].

Verder worden er geen vergelijkingen gemaakt. Dit is te wijten aan de meer op Vietnam georiënteerde berichtgeving, en het is moeilijker om hiervoor een passend referentiekader te creëren.

 

7.4. Concepten en retorieken

 

Aangezien de Verenigde Staten niet langer rechtstreeks betrokken zijn bij de Vietnamoorlog, wordt de tegenstelling tussen ‘duiven’ en ‘haviken’ voor wat de Vietnamberichtgeving betreft ook niet meer gemaakt. In Vietnam zijn er slechts drie partijen: de plattelandsbevolking, de rijke Zuid-Vietnamese elite die wanhopig probeert haar privileges te bewaren, en de Vietcong en het Noord-Vietnamese leger. De vergelijking met ‘duiven’ en ‘haviken’ kan hier dus ook niet gebruikt worden.

Naar aanleiding van de dood van Lyndon Johnson wordt het concept van het ‘Vietnamees moeras’ nogmaals gebruikt[410]. Dit beeld geeft immers exact weer hoe de idealistische Johnson, die met zijn ‘Great Society’ een sociaal beter Verenigde Staten wou creëren, meegezogen werd in het Vietnamconflict en dit politiek niet overleefde.

Opvallend is ook de omkering van de dominotheorie in de uitzending van 9 februari 1973: ‘de beruchte dominotheorie… schijnt nu toch enigszins gerealiseerd te worden, maar niet zoals… voorspeld. Het ene Zuidoost-Aziatische land schijnt het andere mee te slepen in vrede en in de neutraliteit, in plaats van in het communisme’[411]. Hierdoor wordt de Amerikaanse retoriek nogmaals op de korrel genomen, en de geloofwaardigheid van verdere Amerikaanse theorieën in vraag gesteld.

 

7.5. Dichotomieën

 

Het is duidelijk dat de Actueel-redactie liefst zo snel mogelijk een einde aan het oorlogsleed in Vietnam wil zien. Bijgevolg worden de strijdende partijen niet langer tegenover elkaar geplaatst, maar aanzien als hinderpalen op weg naar de vrede. Zoals gezegd is vooral het corrupte Zuid-Vietnamese regime hier de zondebok. De malaise in het Zuid-Vietnamese leger wordt wel versterkt door daartegenover het strenge, gedisciplineerde Noord-Vietnamese leger en de Vietcong te plaatsen: ‘geregelde sterk bewapende communistische troepen… het moreel van de Zuid-Vietnamese verdedigers garandeert weinig weerstand’, ‘dit krijgshaftige beeld van een op en top verdedigd vliegveld wordt dan evenwel weer belachelijk gemaakt door de Vietcongraid van vannacht’[412].

Dat de ‘papieren vrede’ niet overeenkomt met de werkelijkheid en dat de gevechten gewoon voortduren, wordt ook herhaaldelijk aangegeven. De tegenstelling tussen de ‘vrede’ en de werkelijke situatie kan dan als een weerkerende dichotomie beschouwd worden: ‘tot zo ver de letter van het akkoord. Maar nu de werkelijkheid’, ‘weer eens vrede in Vietnam… maar hoe duurzaam belooft deze vrede te worden’, ‘de papieren vrede’[413].

 

Opmerkelijk in deze periode is de eenmalige terugkeer van de dichotomie ‘communistisch blok’ « ‘westers blok’. Het is eigenlijk van 1966, 1967 geleden dat deze dichotomie in de Vietnamberichtgeving nog gehanteerd werd. Bovendien wordt hier een negatieve, respectievelijk positieve connotatie aan verbonden: ‘weigert het communistisch blok… de communisten weigeren’ « ‘zou het westerse blok een aantal concrete maatregelen willen nemen… willen instellen’[414].

 

7.6. Conclusie januari 1973 – december 1975

 

In deze periode zijn er twee gebeurtenissen waardoor heel veel aandacht uitgaat naar het Vietnamconflict. Enerzijds wordt op 27 januari 1973 het vredesakkoord tussen Noord-Vietnam en de Verenigde Staten getekend, dat voorziet in een volledige terugtrekking van de Amerikaanse troepen. In januari behandelen verschillende uitzendingen de mogelijkheid op een bestand, na het akkoord wordt in februari enkele keren nagegaan hoe de situatie in Vietnam evolueert. Anderzijds valt Saigon op 30 april 1975 in handen van de Noord-Vietnamese troepen en de Vietcong. Omdat de situatie voor de Zuid-Vietnamese troepen in de loop van april 1975 zienderogen achteruitgaat, worden in deze maand achttien items aan Vietnam gewijd.

Het meest opmerkelijke is dat er in de loop van deze drie jaren, met uitzondering van de maanden januari en februari 1973 en april 1975, heel weinig aandacht wordt besteed aan het Vietnamconflict, ondanks het feit dat de vijandelijkheden tussen Noord-Vietnam en Zuid-Vietnam blijven voortduren en zelfs intensiveren[415]. Dit is illustratief voor wat ik eerder reeds in hoofdstuk drie aangehaald heb. De wereldwijde nieuwsmedia zijn volledig in westerse handen, en nieuwsfeiten waarbij de westerse wereld niet langer rechtstreeks betrokken is, verdwijnen al snel uit het brandpunt van de actualiteit.

 

Wanneer Vietnam in de actualiteit staat, klinkt vooral een pessimistische toon over de vredeskansen in de regio door. Terwijl in Parijs gegoocheld wordt met diplomatentermen en de twee partijen tegen elkaar opbieden, blijven de wreedheden in Vietnam voortduren. De Actueel-redactie is het conflict net als de rest van de wereld grondig beu en verlangt een snel einde van de vijandelijkheden. Maar wanneer het akkoord tussen de Verenigde Staten en Noord-Vietnam getekend wordt, weten ook de journalisten van Actueel dat een werkelijke vrede in Vietnam weinig kans op slagen heeft. Ondanks de verminderde westerse aandacht, vallen maandelijks meer dan 5000 doden.

 

Net als in de vorige periode wordt vooral het corrupte Zuid-Vietnam gehekeld, en de journalisten gaan er vanzelfsprekend vanuit dat een einde aan het conflict in april 1975 nu snel in zicht is. Door haar steun aan de Zuid-Vietnamese regering, heeft de Amerikaanse regering heel wat krediet verspeeld, en dit blijkt ook duidelijk uit de grammaticale en lexicale woordkeuzes, insinuaties en herhalingen in de Actueel-berichtgeving.

Na tien jaar Vietnamoorlog is de houding tegenover de Vietcong en het communistische Noord-Vietnam drastisch gewijzigd. Ze worden niet langer geassocieerd met gevaar en terreur (de Amerikaanse bombardementen zijn nu terreur) maar wel met discipline en gezondheid.

 

Veelgebruikte technieken uit de eerste periodes van de duiding over de Vietnamoorlog als stereotypes, dichotomieën, overname van de Amerikaanse retoriek, onevenwichtige berichtgeving… worden niet meer in dergelijke mate gehanteerd. Het is duidelijk dat tegen het midden van de jaren zeventig de onderzoeksjournalistiek zich heeft doorgezet. Het louter overnemen van de officiële kanalen en veelvuldig gebruik van ‘shifting factuality’ verdwijnt. In de plaats komen diepgaande analyses, interviews en commentaren die de actualiteit in haar context tracht te plaatsen.

 

 

Besluit

 

In deze scriptie onderzocht ik de Actueel-berichtgeving over de Vietnamoorlog in de allereerste jaren van het duidingsmagazine. Sinds het midden van de jaren zestig heeft dit programma een stevige reputatie opgebouwd. Dat een dergelijk programma zo’n veertig jaar geleden werd opgestart, is niet toevallig. De historische context van de jaren zestig en zeventig leidt tot een nieuwe, kritische mentaliteit die ook zijn weerslag op de berichtgeving kent. De lichting ‘partijpolitiek dakloze’ journalisten op het einde van de jaren zestig streeft naar een nieuwe vorm van onderzoeksjournalistiek die indruist tegen de gangbare journalistieke normen en waar het politieke establishment aanvankelijk verbouwereerd en soms zelfs repressief op reageert. De kritische interviews, de analytische verslaggeving en de onderzoekende mentaliteit van de journalist, die vandaag als normaal en positief beschouwd worden, werden toen als brutaal en respectloos aanzien. Wat via de officiële kanalen wordt prijsgegeven, wordt sindsdien niet langer blindelings gevolgd en uitgezonden.

 

In de berichtgeving van Actueel over de Vietnamoorlog is de aanzet van deze evolutie duidelijk terug te vinden. De duiding in de periode 1966 – 1967 kan over het algemeen als pro-Amerikaans beschouwd worden. Dit wil niet zeggen dat alles uit de Verenigde Staten per definitie positief wordt onthaald, maar het blijkt wel dat het belang van het Atlantisch Pact regelmatig boven het belang van de objectieve berichtgeving geplaatst wordt. De socio-culturele verbondenheid tussen Europa en de Verenigde Staten enerzijds en de culturele afstand met Zuidoost-Azië spelen hier ongetwijfeld een rol. Dit uit zich in het gebruik van dichotomieën en stereotypen die de westerse wereld diametraal tegenover de communistische wereld plaatsen. De communisten staan immers synoniem voor gevaar, terreur en onderwerping. Er worden weinig pogingen ondernomen om dit beeld te corrigeren: de meeste informatie over het conflict wordt verzorgd door de correspondenten in de Verenigde Staten of overgenomen uit westerse kranten. Communistische woordvoerders komen ook zelden aan bod.

 

De eerste barsten in dit relatief uniforme beeld komen er naar aanleiding van het Tet-offensief in het voorjaar van 1968. De confrontatie van de optimistische Amerikaanse informatie met de militaire ontplooiing van de Vietcong over geheel Zuid-Vietnam spoort de jongere journalisten aan om kritischer om te springen met de westerse bronnen. Mede hierdoor wordt de Actueel-berichtgeving meer genuanceerder, geïllustreerd door het gebruik van het concept ‘haviken versus duiven’. Die jongere generatie komt in conflict met de oudere, conservatievere generatie journalisten en het bestuur van de BRT. Binnen de Actueel-redactie wordt dit opgelost door compromissen te sluiten waardoor in de berichtgeving vaak wisselende standpunten naar voren gekomen. Tussen de journalisten en de directeur-generaal Vandenbussche vallen regelmatig harde woorden, zonder dat dit naar buiten wordt gebracht.

 

Deze nieuwe houding zet zich in de volgende jaren door. Vooral de steeds duidelijker wordende uitzichtloosheid van de oorlog zorgt voor een meer gediversifieerde aandacht verspreid over alle partijen van het conflict. Niet alleen Amerikaanse kanalen, maar ook communistische woordvoerders en vredesdemonstranten krijgen een forum in Actueel. De dichotomieën en stereotypen uit de beginjaren zijn helemaal verdwenen en vervangen door de tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van de Vietnamoorlog.

Vanaf de jaren zeventig merk ik ook een grotere kritische berichtgeving van Actueel. Meer en meer proberen de journalisten eigen bronnen en specialisten te consulteren: ontwikkelingshelpers, uit Vietnam teruggekeerde ooggetuigen, correspondenten… geven een genuanceerder beeld en vertolken veel beter de gruwel en wreedheden van de Vietnamoorlog dan de internationale persagentschappen dat (kunnen) doen. Hierdoor zijn de journalisten minder afhankelijk van externe informatiekanalen. Er wordt voornamelijk een vredesretoriek gehanteerd die duidelijk focust op de ellendige situatie van de Vietnamese bevolking en elke oorlogshandeling veroordeelt. Over de aanslepende vredesbesprekingen en de hieraan verbonden diplomatieke woordspelletjes wordt steeds vaker negatief bericht.

 

De ondertekening van het akkoord in januari 1973 wordt weliswaar positief onthaald, maar tegelijkertijd zijn de journalisten zoals gezegd pessimistisch. Zij weten immers dat dit bestand geen garantie is voor een definitieve vrede in Vietnam en laten dit ook blijken in hun berichtgeving. De val van Saigon in april 1975 wordt in Actueel vooral gezien als het einde van het corrupte regime van Zuid-Vietnam, en de mogelijkheid om na dertig jaar oorlog eindelijk een nieuwe start te maken. Een overname door het communistische regime wordt dus – in tegenstelling tot tien jaar eerder – helemaal niet uiterst negatief voorgesteld. De Verenigde Staten worden als de grote verliezer van dit jarenlange conflict gezien: hun geloofwaardigheid en positie in de wereldpolitiek heeft een lelijke deuk gekregen.

 

Er is dus in de loop van de tien onderzochte jaren een duidelijke evolutie waar te nemen in de berichtgeving van Actueel over de Vietnamoorlog. Het gebruik van ‘shifting factuality’ illustreert deze trend. In de eerste jaren worden uitspraken en speeches van politieke prominenten voorgelegd zonder dat de journalist hier dieper op ingaat. Maar al gauw gaat men veel kritischer om met de verschillende citaten en de politieke uitspraken worden door de journalisten meer als vertrekpunt voor hun kritische analyses gehanteerd.

 

Mijn onderzoek toont aan dat ook wat de Vlaamse radioberichtgeving betreft de wijdverspreide mythe van het Vietnamsyndroom doorprikt moet worden. De Actueel-redactie stond niet per definitie negatief tegenover de Verenigde Staten: zij nam in de beginjaren zelfs de Amerikaanse retoriek over. Maar zoals ook uit de onderzoeken van zowel Hallin als Page voor de Amerikaanse casus bleek, veranderde de houding van de Actueel-redactie geleidelijk aan, zonder in een pertinent anti-Amerikaanse berichtgeving te vervallen!

Hallin ziet het Tet-offensief als de katalysator van deze evolutie: het vertrouwen in de officiële (optimistische) Amerikaanse kanalen is weg en de journalisten gaan op eigen houtje informatie sprokkelen. Page toont aan dat de intern tegenstrijdige berichten van het Amerikaanse leger en de regering deze journalistieke reflex versterken. Via mijn onderzoek kan ik eveneens stellen dat het Tet-offensief de eerste twijfels onder de journalisten van Actueel doet rijzen. Deze twijfels versterken de reeds bestaande trend tot kritische verslaggeving in de jaren zestig. De berichtgeving is vanaf 1968 duidelijk veel genuanceerder, dichotomieën en stereotypes verdwijnen geleidelijk.

 

In tegenstelling tot Hallin echter zie ik het Tet-offensief, voor wat de Actueel-berichtgeving over de Vietnamoorlog betreft, niet meteen als een breuklijn. Daarvoor is de repressieve invloed van de directeur-generaal Vandenbussche en de conservatieve redactieleden nog te groot, de journalistieke middelen van de redactie – en de BRT in het algemeen – te beperkt en de beschikbare bronnen te eenzijdig westers. Na het Tet-offensief is er weliswaar een meer gediversifieerde aandacht voor alle partijen in het conflict, maar ik zie dit eerder als een stap in de langere evolutie naar een nieuwe vorm van journalistiek. Deze nieuwe onderzoeksjournalistiek steekt in deze periode de neus aan het venster, en dit blijkt ook uit de analyse van de berichtgeving.

 

De claim dat de Verenigde Staten de oorlog door de media verloren, kan dan ook verworpen worden. Het waren eerder het groeiend aantal slachtoffers, de duur van het conflict, de oorlogsescalaties ondanks de verzoenende speeches… die het publiek (en dus ook de journalisten) deden twijfelen aan de oprechtheid van de Amerikaanse woordvoerders.

Uit mijn analyse van de Actueel-berichtgeving blijkt dat de stijgende kritische houding van de journalisten en de afbrokkelende publieke steun zich niet als oorzaak en gevolg verhouden. Het blijft moeilijk om de exacte impact van een medium op het publiek te meten, maar ik stel vast dat de Actueel-berichtgeving geen bewust vertekend beeld over de Vietnamoorlog heeft opgehangen en als zodanig ook niet die invloed op het Vlaamse publiek had.

Journalist Vranckx refereert met de term ‘Vietnamsyndroom’ aan het vaak als waarheid geproclameerde axioma dat de westerse berichtgeving over de Vietnamoorlog in grote mate verantwoordelijk is voor de Amerikaanse nederlaag. Mijn onderzoek toont daarentegen aan dat er eerder in de beginjaren van het conflict een ernstige vertekening optreedt omdat enerzijds de westerse bronnen zich quasi uitsluitend baseren op Amerikaanse informatie, en anderzijds de communistische woordvoerders veel moeilijker te bereiken zijn. Zoals Hallin en Carruthers ook stellen, is het merendeel van de journalisten sterk ‘embedded’ – zoals dit ook in de recente Golfoorlog het geval was – en kan men bezwaarlijk stellen dat zij negatieve informatie over de Amerikaanse acties verspreiden. Volgens hen – en Vranckx gaat hiermee akkoord – begint slechts een kleine minderheid van de berichtgevers zich in de loop van de oorlog vragen te stellen bij deze optimistische berichtgeving. In deze geleidelijke omwenteling spelen vooral de psychologische gevolgen van het Tet-offensief en de Amerikaanse bereidheid tot onderhandelen een grote rol. Een gelijkaardige trend stel ik zelf vast in de Actueel-berichtgeving.

Hoewel de algemene toon van het duidingsmagazine in de loop van de tien onderzochte jaren kritischer wordt, blijft ook Actueel een voorbeeld van de door westerse organisaties gedomineerde internationale berichtgeving. In de aanvangsjaren blijkt dit uit het feit dat de journalisten zich voornamelijk baseren op Amerikaanse bronnen of via correspondenten in de Verenigde Staten werken, en ook nauwelijks de behoefte voelen om andere partijen in het conflict aan het woord te laten. Bovendien is de Amerikaanse propagandamachine goed geolied en worden de journalisten overstelpt met informatie. Informatie vergaren over de communistische zijde blijkt veel moeilijker.

Gedurende de Vietnamoorlog merken de journalisten van Actueel steeds vaker dat die overvloed aan Amerikaanse informatie niet betrouwbaar is. Daarenboven kunnen er geleidelijk aan meer interviews met woordvoerders van de Vietcong of de Noord-Vietnamese regering afgenomen worden. Het gevolg is dat er in de jaren zeventig veel meer diversificatie in de berichtgeving van Actueel optreedt.

Desalniettemin zijn de journalisten van Actueel voor hun internationale berichtgeving nog sterk afhankelijk van de westerse bronnen en informatiekanalen, en dit blijkt overduidelijk uit de berichtgeving in de laatste drie jaren van mijn onderzoek. Na het vertrek van de Amerikaanse soldaten hebben de Verenigde Staten – en bij uitbreiding de westerse wereld – veel minder belangen in de regio. Bijgevolg glijdt Zuidoost-Azië in 1974 door de mazen van de internationale persagentschappen en verdwijnt de regio uit de actualiteit, ondanks de meer dan vijfduizend doden per maand. Alleen in april 1975 richt Actueel zijn aandacht nog op de situatie in Vietnam – aanvankelijk vooral omdat Miel Dekeyser en William Van Laeken na lang aandringen de regio mochten bezoeken. Na de val van Saigon verdwijnt Vietnam weer tussen de plooien van de geschiedenis, ook in de Actueel-berichtgeving.

 

Ondanks de grote afhankelijkheid van de westerse informatiekanalen en de beperkte middelen die de omroep in een klein land als België in de jaren zestig en zeventig had, is het toch opmerkelijk dat Actueel er naar streefde om zoveel mogelijk duiding bij de actualiteit te verschaffen, en hier ook in slaagde! Vooral vanaf de jaren zeventig ontwikkelen de journalisten van Actueel een eigen visie op de gebeurtenissen, gevormd via grondige interviews met verantwoordelijken, gesprekken met specialisten en kritische analyses van de beschikbare informatie. Steeds vaker worden in het commentaar op de actualiteit ook persoonlijke standpunten ingenomen zoals die vandaag als normaal gezien worden. Actueel speelde als duidingsmagazine, samen met Panorama op televisie, een pioniersrol in het toepassen van de nieuwe onderzoeksjournalistiek in België en slaagde erin om in relatief korte tijd veel respect en een uitgebreid luisterpubliek te verkrijgen. Het was daarom boeiend om de eerste stappen van deze nieuwe vorm van journalistiek te onderzoeken.

 

Zoals ik reeds aangehaald heb in de inleiding vormt het BRT/VRT-archief een uitgebreide bron waar nog veel onderzoeksmogelijkheden liggen. Vooral socio-cultureel onderzoek kan mijns inziens nog veel materiaal puren uit de archiefstukken van de omroep.

Ik pleit dan ook voor een grondige inventarisatie van het rijke archiefmateriaal om op die wijze nog betere onderzoeksmogelijkheden te kunnen aanbieden. Tegelijkertijd zou men dringend werk moeten maken van de herstelling en conservering van het audiovisuele materiaal. De talloze microfilms van de radionieuwsdienst zullen het misschien nog een tijdje uithouden, maar vele authentieke opnamebanden vallen – letterlijk – uiteen en kunnen niet gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek. Jammer genoeg blijkt vaak dat historisch onderzoek niet meteen als prioriteit wordt bestempeld. Waardevol archiefmateriaal dreigt op die manier verloren te gaan.

 

Tot slot vervult de Vietnamoorlog mijns inziens een scharnierfunctie in de tweede helft van de twintigste eeuw. Het vormt een moment in de geschiedenis waarop twee visies met elkaar in conflict kwamen. Enerzijds een oudere generatie die de Tweede Wereldoorlog bewust had meegemaakt en zich unaniem achter de Verenigde Staten schaarde, want zij hadden Europa bevrijd van het nazisme. Anderzijds een jongere generatie die zich bewust was van het feit dat elk volk zelfbeschikkingsrecht had en dat dit in de praktijk ook moest doorgevoerd worden. Na de Vietnamoorlog konden de Verenigde Staten niet langer de rol van voorvechters van de democratie op zich nemen.

Dé hegemonie van de twintigste eeuw verloor haar geloofwaardigheid en heeft sindsdien veel moeite om die te herwinnen. De oorlog in Irak toont vandaag aan dat dit doel niet bereikt is. Vietnam leerde de Verenigde Staten dat een kolonialistisch opleggen van de democratie niet werkt wanneer deze niet gesteund wordt vanuit de basis. De houding van de Amerikaanse en Britse regeringen in Irak toont aan dat deze les moeilijk te onthouden is…

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[2] Bovendien werd de bevolking geconfronteerd met negatieve gebeurtenissen als Watergate, rassenrellen, de bekendmaking van de Pentagon Papers…

[3] STERN (L.), geciteerd in: MILLETT (A.R.) (ed.), A short history of the Vietnam war, Bloomington & London, Indiana University Press, 1978, p. 3

[4] Interviews met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003 en met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[5] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[6] PARENTI (M.), Inventing reality. The politics of news media, Belmont, Wordsworth Group, 1993, pp. 23-24, geciteerd in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), ‘An analysis of media presentation of reality by RTV Serbia’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, Zagreb and Belgrade, Centre for transition and civil society research and Agency Argument, 2000, p. 223

[7] BLOMMAERT (J.) en de klas van 2002, ‘De panoptische media en 11 september’, in: Samenleving en politiek, IX, 2002, 4, p. 26

[8] Ibid., p. 37

[9] GOOSSENS (C.), Radio en televisie in Vlaanderen: een geschiedenis, Leuven, Davidsfonds, 1998, p. 101

[10] VRANCKX (R.), ‘De valkuilen van de oorlogsverslaggeving’, in: De Standaard der Letteren, Boekenmagazine nr. 2646, 30 januari 2003, p. 8

[11] HALLIN (D.C.), The uncensored war: the media and Vietnam, Berkeley, Los Angeles, London, University of California Press, 1989, 285 p.

[12] VRANCKX (R.), Art. Cit., p. 8

[13] Louter als voorbeeld kan hierbij DE SMEDT (M.), De berichtgeving over Vietnam in Amerikaanse en West-Europese kwaliteitskranten, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG, 1999, 140 p. aangehaald worden.

[14] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[15] Heel wat fragmenten van deze journaals zijn wel gerestaureerd voor bepaalde reportages, zoals bijvoorbeeld de stukjes in ‘Dit was het nieuws’ naar aanleiding van 50 jaar televisie, of gebruikte fragmenten voor een uitzending van ‘Panorama’, maar uiteraard vormen deze verknipte en ingekorte stukjes geen totaalbeeld van de uitgezonden journaals, en zijn zij dus niet bruikbaar voor een wetenschappelijk onderzoek.

[16] Voor de uitgebreide behandeling van het conflict verwijs ik naar hoofdstuk twee.

[17] GALTUNG (J.) and RUGE (M.H.), ‘The structure of foreign news’, in: Journal of Peace Research, 1965, 1, pp. 64-91

[18] SERVAES (J.), De Nieuwsmakers. Informatie in de media, Antwerpen en Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1983, p. 31

[19] HALLIN (D.C.), The uncensored war: the media and Vietnam, Berkeley, Los Angeles, London, University of California Press, 1989, 285 p., en PAGE (C.), U.S. official propaganda during the Vietnam war 1965-1973. The limits of persuasion, London and New York, Leicester University Press, 1996, 325 p.

[20] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[21] Zie bijlage I voor een kaart van Zuidoost-Azië.

[22] http://www.pbs.org/battlefieldvietnam/history/index.html

[23] NORTON (M.B.), KATZMAN (D.M.), BLIGHT (D.W.), e.a., A people and a nation. A history of the United States, Boston en New York, Houghton Mifflin Company, 2001, pp. 821-823

[24] BLOMMAERT (J.), ‘Methodologische suggesties voor taalonderzoek in de studie van mentaliteiten’, in: Tijdschrift voor sociale wetenschappen, XXXVII, 1992, 3, p. 283

[25] MILLS (S.), Discourse, London and New York, Routledge, 1999, pp. 6-7

[26] FAIRCLOUGH (N.), Media discourse, London, Arnold, 1995, p. 54

[27] BLOMMAERT (J.), ‘Methodologische suggesties…’, p. 288

[28] DENECKERE (G.), Historische kritiek van woord en beeld in de massamedia, Gent, Academia Press, 2003, p. 63

[29] Ibid., pp. 23-27

[30] Ibid., pp. 27-32

[31] BLOMMAERT (J.) en VERSCHUEREN (J.), Debating diversity. Analysing the discourse of tolerance, London and New York, Routledge, 1998, p. 32

[32] BLOMMAERT (J.), ‘Methodologische suggesties…’, p. 285

[33] Deze verwoordingsstrategieën kunnen voor een groot deel vergeleken worden met de overtuigingsstrategieën die Van Dijk beschreven heeft.

[34] DENECKERE (G.), Op. Cit., pp. 32-34

[35] Slembrouck op de studiedag ‘Taal en Geschiedenis’ aan de V.U.B. op 24 januari 2003

[36] Zie bijlage III

[37] Hierbij moet opgemerkt worden dat er in de beginjaren van Actueel (1966 tot 1970) een jaarlijkse ‘zomervakantie’ was in de maanden juli en augustus, die enkel werd onderbroken voor uitzonderlijke gebeurtenissen (zoals bijvoorbeeld de eerste landing op de maan in juli 1969). Hierdoor wordt de leegte in de grafieken verklaard.

[38] s.n., Jaarverslag van de Belgische Radio en Televisie, Brussel, BRT, 1970-1975, en interviews met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003 en met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[39] Beyen en Slembrouck op de studiedag ‘Taal en Geschiedenis’, V.U.B., 24 januari 2003

[40] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[41] REYNOLDS (D.), One world divisible. A global history since 1945, London, Penquin Books, 2001, pp. 277-285

[42] MILLET (A.R.) (ed.), A short history of the Vietnam war, Indiana, University Press, 1978, 169 p. en KUTLER (S.I.) (ed.), The encyclopedia of the Vietnam war, New York, MacMillan, 1996, s.p. en NORTON (M.B.), KATZMAN (D.M.), BLIGHT (D.W.), e.a., A people and a nation. A history of the United States, Boston en New York, Houghton Mifflin Company, 2001, pp. 821-901 en REYNOLDS (D.), One world divisible. A global history since 1945, London, Penquin Books, 2001, pp. 58-64, pp. 271-288 en http://www.pbs.org/battlefieldvietnam/history/index.html

[43] REYNOLDS (D.), Op. Cit., p. 58

[44] NORTON (M.B.), KATZMAN (D.M.), BLIGHT (D.W.), e.a., Op. Cit., p. 821

[45] Ibid., p. 822

[46] Ibid., p. 822

[47] Ibid., p. 833

[48] REYNOLDS (D.), Op. Cit., p. 59

[49] Stalin is na de overwinning op het nazisme volop bezig het communisme in Oost-Europa te installeren en te consolideren, Mao heeft na de overgave van Japan af te rekenen met de Guomindang in China.

[50] NORTON (M.B.), KATZMAN (D.M.), BLIGHT (D.W.), e.a., Op. Cit., p. 834

[51] Onder president Eisenhower wordt deze term begin jaren vijftig naar buiten gebracht, stellend dat kleine, zwakke, aangrenzende naties zouden vallen voor het communisme als rijen dominostenen, indien ze niet geruggensteund zouden worden door de Verenigde Staten.

[52] DUIKER (W.J.), Sacred war. Nationalism and revolution in a divided Vietnam, New York, McGraw-Hill, 1995, p. 137, geciteerd in: REYNOLDS (D.), Op. Cit., p. 274

[53] John F. Kennedy (1961), geciteerd in: REYNOLDS (D.), Op. Cit., p. 274

[54] John F. Kennedy (1961), geciteerd in: MILLET (A.R.) (ed.), Op. Cit., p. 1

[55] De Zuid-Vietnamese regering verantwoordt deze agressie door te stellen dat de boeddhistische religieuze plaatsen schuiloorden vormen voor de guerrillastrijders van het Nationaal Bevrijdingsfront. De boeddhistische monniken uiten inderdaad regelmatig kritiek op het regime (denk ook aan de zelfverbrandingen) maar nooit werd bewezen dat guerrillastrijders effectief schuilden in de religieuze plaatsen.

[56] Op 2 augustus 1964 wordt de U.S.S. Maddox, spionerend voor de Noord-Vietnamese kust, onder vuur genomen door Noord-Vietnamese patrouilleboten. Twee dagen later melden sonartechnici op diezelfde Maddox dat ze torpedo’s horen naderen. Onmiddellijk wordt er uitvoerig teruggeschoten door de Maddox en een tweede destroyer. De Maddox meldt achteraf dat een onderzoek van het incident uitwijst dat er hoogstwaarschijnlijk geen aanval heeft plaatsgevonden: de sonar had simpelweg de geluiden van de begeleidende destroyer opgepikt.

[57] De ‘Tonkin Gulf Resolution’ ondersteunde de president in het nemen van “all necessary measures to repel any armed attack against the forces of the United States and to prevent further aggression”. Hierdoor gaf de Senaat haar bevoegdheid inzake oorlogsvoering volledig in handen van de president en zijn intimi.

[58] Lyndon B. Johnson, geciteerd in: REYNOLDS (D.), Op. Cit., p. 278

[59] REYNOLDS (D.), Op. Cit., p. 278

[60] NORTON (M.B.), KATZMAN (D.M.), BLIGHT (D.W.), e.a., Op. Cit., p. 894

[61] REYNOLDS (D.), Op. Cit., p. 283

[62] Ibid., p. 284

[63] Zie de kaart in bijlage I voor een overzicht van de hevigste gevechten gedurende het Tet-offensief.

[64] NORTON (M.B.), KATZMAN (D.M.), BLIGHT (D.W.), e.a., Op. Cit., p. 898

[65] Richard Nixon (1969), geciteerd in: NORTON (M.B.), KATZMAN (D.M.), BLIGHT (D.W.), e.a., Op. Cit., p. 899

[66] Richard Nixon (1973), geciteerd in: REYNOLDS (D.), Op. Cit., p. 332

[67] CARRUTHERS (S.L.), The media at war. Communication and conflict in the twentieth century, New York, St. Martin’s Press Inc., 2000, p. 111

[68] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld in het nieuws. De 101 vertekeningen die elk 1 procent verschil maken, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 1996, p. 22

[69] BLOMMAERT (J.) en de klas van 2002, ‘De panoptische media en 11 september’, in: Samenleving en politiek, IX, 2002, 4, p. 37

[70] SERVAES (J.), De nieuwsmakers. Informatie in de media, Antwerpen en Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1983, p. 9

[71] HOFMAN (A.), Het Israëlisch-Palestijns conflict in de BRT(N)-journaals, 1987-1996, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG, 2002, p. 68 en VAN GINNEKEN (J.), Op. Cit., pp. 46-48

[72] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld…, pp. 46-47

[73] SERVAES (J.), Op. Cit., p. 38

[74] Ibid., p. 48

[75] Ibid., p. 31

[76] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[77] SERVAES (J.), Op. Cit., p. 79

[78] UPI is van opzet dan ook voornamelijk gericht op het Noord-Amerikaanse werelddeel.

[79] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld…, p. 29

[80] VAN GINNEKEN (J.), Verborgen verleiders. Hoe de media je sturen, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2000, p. 99

[81] GOWING (N.), Real-time TV coverage from war: does it make or break government policy?, in GOW (J.), PATERSON (R.) and PRESTON (A.) (eds.), Bosnia by television, London, BFI Publishing, 1996, p. 81, op citaat in: CARRUTHERS (S.L.), The media at war. Communication and conflict in the twentieth century, New York, St. Martin’s Press Inc., 2000, pp. 229-230

[82] SERVAES (J.), Op. Cit., pp. 107-111

[83] Ibid., pp. 31-43

[84] Ibid., p. 40

[85] Ibid., p. 42

[86] GALTUNG (J.) and RUGE (M.H.), ‘The structure of foreign news’, in: Journal of Peace Research, 1965, 1, pp. 64-91

[87] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld…, p. 33

[88] GALTUNG (J.) and RUGE (M.H.), Art. Cit., p. 68

[89] Ibid., p. 69

[90] Ibid., p. 69

[91] Ibid., p. 70

[92] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld in het nieuws. De 101 vertekeningen die elk 1 procent verschil maken, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 1996, p. 35

[93] GALTUNG (J.) and RUGE (M.H.), Art. Cit., p. 71

[94] BOUVEROUX (J.), De selectiecriteria inzake buitenlands nieuws van de BRT-radio. Een input-output analyse, Eindverhandeling dep. Communicatiewetenschap KUL, Leuven, 1976, s.p., in: SERVAES (J.), De nieuwsmakers…, p. 111

[95] GANS (H.J.), Deciding what’s news. A study of CBS evening news, NBC nightly news, Newsweek and Time, New York, Vintage/Random House, 1980, s.p., in VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld…, pp. 31-32

[96] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld…, p. 45.

[97] Ibid., p. 46

[98] Ibid., pp. 60-62

[99] Ibid., p. 61

[100] Ibid., p. 110

[101] SERVAES (J.), Op. Cit., p. 111

[102] GALTUNG (J.) and RUGE (M.H.), Art. Cit., p. 71

[103] TUCHMAN (G.), Making news. A study in the social construction of reality, New York/London, Free Press/Collier MacMillan, 1978, pp. 21-23, geciteerd in: VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld…, p. 107

[104] CARRUTHERS (S.L.), The media at war. Communication and conflict in the twentieth century, New York, St. Martin’s Press Inc., 2000, 321 p.

[105] Ibid., p. 9

[106] Conservatief Amerika was geschokt door de mogelijkheid op een vrij forum tijdens de Oscaruitreiking van 2003, waarvan de kritische auteur en documentairemaker Michael Moore gebruik maakte om tegen de Bush-administratie te fulmineren. Dit wou men het daaropvolgende jaar ten allen prijze vermijden.

[107] VRT-radionieuws van 13 tot 15 maart 2004

[108] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld in het nieuws. De 101 vertekeningen die elk 1 procent verschil maken, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 1996, p. 87

[109] VRANCKX (R.), ‘De valkuilen van de oorlogsverslaggeving’, in: De Standaard der Letteren, Boekenmagazine nr. 2646, 30 januari 2003, p. 8

[110] DENECKERE (G.), Historische kritiek van woord en beeld in de massamedia, Gent, Academia Press, 2003, p. 48

[111] VRANCKX (R.), Art. Cit., p. 8

[112] Ibid., p. 8

[113] HALLIN (D.C.), The uncensored war: the media and Vietnam, Berkeley, Los Angeles, London, University of California Press, 1989, pp. 128 en 211

[114] VRANCKX (R.), Art. Cit., p. 8

[115] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[116] TUMBER (H.), ‘When the media go to war, who is the first casualty?’, in: Intermedia, 1993 (2), pp. 8-9

[117] POPOV (N.), ‘Media shock and comprehending it’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, Zagreb and Belgrade, Centre for transition and civil society research and Agency Argument, 2000, pp. 10-11

[118] VAN STERKENBURG (P.G.J.) (i.s.m. BOOIJ (G.E.) en VERHOEVEN (P.R.F.)), Groot elektronisch woordenboek van hedendaags Nederlands, Utrecht/Antwerpen, Van Dale Lexicografie, 1991

[119] BLOMMAERT (J.), ‘Methodologische suggesties voor taalonderzoek in de studie van mentaliteiten’, in: Tijdschrift voor sociale wetenschappen, XXXVII, 1992, 3, p. 288

[120] PAVICEVIC (D.), ‘Political discourse: the media and communication’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, pp. 63-64

[121] DENECKERE (G.), Historische kritiek…, p. 48

[122] SKOPLJANAC BRUNNER (N.), ‘An analysis of media presentation of reality by RTV Serbia’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, pp. 224-225

[123] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld…, p. 86

[124] POPOV (N.), ‘Media shock and comprehending it’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, p. 11

[125] CARRUTHERS (S.L.), Op. Cit., p. 14

[126] DIMITRIJEVIC-KOZIC (M.), ‘Discourse analysis of the news’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, pp. 198-200

[127] Ibid., pp. 206-207

[128] CARRUTHERS (S.L.), Op. Cit., p. 165

[129] LASSWELL (H.), Propaganda Technique in the World War, London, Kegan Paul, 1927, p. 15, op citaat in: CARRUTHERS (S.L.), Op. Cit., p. 54

[130] HALLIN (D.C.), The uncensored war: the media and Vietnam, Berkeley, Los Angeles, London, University of California Press, 1989, 285 p., en PAGE (C.), U.S. official propaganda during the Vietnam war 1965-1973. The limits of persuasion, London and New York, Leicester University Press, 1996, 325 p.

[131] CARRUTHERS (S.L.), Op. Cit., 321 p., en VRANCKX (R.), Art. Cit., pp. 8-9

[132] Zie bijlage V voor de volledige transcriptie van deze interviews

[133] HALLIN (D.C.), Op. Cit., pp. 8-11

[134] CARRUTHERS (S.L.), Op. Cit., p. 113

[135] VRANCKX (R.), Art. Cit., p. 8

[136] Dekeyser, zelf in Vietnam op het einde van het conflict, heeft voor deze officiële briefings geen goed woord over: “Dat was ook een heel povere, flauwe, helemaal uitgebluste bedoening, elke namiddag, om vijf uur was er een briefing van het leger. Een wanhopige bedoening…”.

[137] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[138] CARRUTHERS (S.L.), Op. Cit., p. 119

[139] HALLIN (D.C.), Op Cit., p. 128

[140] CARRUTHERS (S.L.), Op. Cit., p. 151

[141] HALLIN (D.C.), Op. Cit., p. 211

[142] PAGE (C.), Op. Cit., pp. 51-52

[143] VAN GINNEKEN (J.), Verborgen verleiders…, p. 116

[144] CURGUS KAZIMIR (V.), ‘The dressing of newspapers’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, p. 87

[145] Het Laatste Nieuws, 11.03.1940

[146] KRISTOFIC (B.), ‘Through battles into the ‘year of recognition’’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, p. 70

[147] VRANCKX (R.), Art. Cit., p. 8

[148] Artikel 3 van de Omroepwet van 1930, op citaat in GOOSSENS (C.), Radio en televisie in Vlaanderen: een geschiedenis, Leuven, Davidsfonds, 1998, p. 47

[149] SAEYS (F.), Audiovisuele media, Gent, s.n., 2003, p. 13

[150] GOOSSENS (C.), Radio en televisie in Vlaanderen: een geschiedenis, Leuven, Davidsfonds, 1998, p. 48

[151] Ibid., p. 53

[152] Ibid., p. 64

[153] Ibid., p. 69

[154] SAEYS (F.), Op. Cit., p. 15

[155] VAN PELT (H.), De omroep in revisie, Leuven, Acco, 1974, s.p., op citaat in HERROELEN (P.), 1,2,…veel? Kroniek van 20 jaar Belgische radio en televisie, Leuven, Acco, 1982, p. 22

[156] HERROELEN (P.), Op. Cit., p. 24

[157] GOOSSENS (C.), Op. Cit., p. 69

[158] Ibid., p. 107

[159] Ibid., p. 100

[160] SAEYS (F.), Op. Cit., p. 16

[161] Interviews met Miel Dekeyser op 19 september 2003, met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003, en met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[162] Voor een overzicht van de BRT-hiërarchie in de periode 1966-1975 verwijs ik naar bijlage IV.

[163] GOOSSENS (C.), Op. Cit., pp. 148-151 en interview met Miel Dekeyser op 19 september 2003

[164] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[165] GOOSSENS (C.), Op. Cit., p. 151

[166] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[167] Interviews met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003 en met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[168] GOOSSENS (C.), Op. Cit., pp. 138-139

[169] Ibid., p. 139

[170] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[171] In het begin had Actueel twee buitenlandse correspondenten, drie jaar later elf. Ter vergelijking: de Nederlandse radio kon in diezelfde periode een beroep doen op zesenveertig correspondenten in vijftien landen.

[172] GOOSSENS (C.), Op. Cit., p. 140

[173] SERVAES (J.), De Nieuwsmakers. Informatie in de media, Antwerpen en Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1983, p. 97

[174] Interview met Miel Dekeyser op 19 september 2003

[175] GOOSSENS (C.), Op. Cit., p. 141

[176] Ibid., p. 141, over Louis Major, destijds minister van Arbeid, tegen Jan Ceuleers ten tijde van de Limburgse mijnstakingen.

[177] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[178] Interviews met Miel Dekeyser op 19 september 2003, met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003, en met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[179] Interview met Miel Dekeyser op 19 september 2003

[180] Interview met Miel Dekeyser op 19 september 2003

[181] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[182] Zie bijlage III

[183] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[184] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[185] Interview met Miel Dekeyser op 19 september 2003

[186] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[187] Interview met Miel Dekeyser op 19 september 2003

[188] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[189] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[190] Interview met Miel Dekeyser op 19 september 2003

[191] Interview met Miel Dekeyser op 19 september 2003

[192] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[193] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[194] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld in het nieuws. De 101 vertekeningen die elk 1 procent verschil maken, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 1996, p. 88

[195] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[196] Zie hiervoor ook: BURGELMAN (J.-C.), ‘Problemen in verband met consultatie en wetenschappelijke relevantie van het door de BRT en RTBF bewaarde omroeparchief in België’, in: Bibliotheek- en archiefgids, LXIV, 1988, pp. 211-220

[197] GOOSSENS (C.), Op. Cit., p. 146, en interviews met Miel Dekeyser op 19 september 2003, met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003, en met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[198] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[199] Interview met Miel Dekeyser op 19 september 2003

[200] Beyen op de studiedag ‘Taal en Geschiedenis’ aan de V.U.B. op 24 januari 2003

[201] VAN GINNEKEN (J.), Verborgen verleiders. Hoe de media je sturen, Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2000, p. 86

[202] Ibid., p. 100

[203] DIMITRIJEVIC-KOZIC (M.), ‘Discourse analysis of the news’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, Zagreb and Belgrade, Centre for transition and civil society research and Agency Argument, 2000, pp. 198-199

[204] Ibid., pp. 206-207

[205] VAN GINNEKEN (J.), Verborgen verleiders…, pp. 99-100

[206] Ibid., p. 100

[207] Ibid., p. 100

[208] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[209] VAN GINNEKEN (J.), Verborgen verleiders…, p. 100

[210] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[211] PARENTI (M.), Inventing reality. The politics of news media, Belmont, Wordsworth Group, 1993, pp. 23-24, geciteerd in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), ‘An analysis of media presentation of reality by RTV Serbia’, in: SKOPLJANAC BRUNNER (N.), GREDELJ (S.), HODZIC (A.) and KRISTOFIC (B.) (ed.), Media & War, Zagreb and Belgrade, Centre for transition and civil society research and Agency Argument, 2000, p. 223

[212] VAN GINNEKEN (J.), De schepping van de wereld in het nieuws. De 101 vertekeningen die elk 1 procent verschil maken, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 1996, pp. 175-176

[213] Actueel 11/02/66, Actueel 04/04/66, Actueel 15/04/66, Actueel 09/09/66 en Actueel 04/09/67

[214] Actueel 18/02/66, Actueel 09/09/66 en Actueel 13/10/67

[215] Actueel 04/01/68

[216] Actueel 04/02/67

[217] Actueel 06/04/66, Actueel 28/04/67, Actueel 06/10/67 en Actueel 22/11/67

[218] Actueel 22/12/67

[219] Actueel 11/02/66, Actueel 04/04/66 en Actueel 03/11/66

[220] Actueel 13/10/67

[221] Actueel 09/09/66

[222] Actueel 04/11/66

[223] Actueel 31/01/66, Actueel 08/11/66 en Actueel 30/12/66

[224] Actueel 04/02/67 en Actueel 26/05/67

[225] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[226] Actueel 08/01/68

[227] Actueel 24/09/66

[228] Actueel 15/04/66

[229] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[230] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[231] Actueel 26/06/67

[232] Actueel 29/06/66 en Actueel 06/10/67

[233] Actueel 04/03/67

[234] Actueel 04/04/66

[235] Actueel 18/04/66

[236] Actueel 08/01/68

[237] Actueel 08/01/68

[238] Actueel 29/06/66, Actueel 03/11/66, Actueel 04/11/66, Actueel 23/12/66, Actueel 06/10/67, Actueel 08/01/68

[239] Actueel 11/02/66, Actueel 29/06/66, Actueel 13/10/67 en Actueel 15/12/67

[240] Actueel 03/11/66 en Actueel 08/01/68

[241] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[242] Actueel 09/09/66

[243] Actueel 30/12/66

[244] Actueel 04/01/68

[245] Actueel 31/01/68, Actueel 08/02/68 en Actueel 20/03/68

[246] Actueel 08/02/68, Actueel 20/03/68 en Actueel 27/06/68

[247] Actueel 31/01/68 en Actueel 12/06/68

[248] Actueel 19/02/68, Actueel 11/04/68 en Actueel 01/11/68

[249] Actueel 31/01/68

[250] Actueel 25/03/68 en Actueel 05/09/68

[251] Actueel 20/03/68

[252] Actueel 13/11/68

[253] Actueel 12/02/68

[254] Actueel 09/05/68

[255] Actueel 31/01/68

[256] Actueel 04/04/68

[257] Actueel 11/03/68

[258] Actueel 31/01/68 en Actueel 02/02/68

[259] Actueel 10/05/68

[260] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[261] Actueel 01/11/68

[262] Actueel 31/01/68

[263] Actueel 31/01/68

[264] Actueel 12/02/68, Actueel 03/04/68, Actueel 03/05/68 en Actueel 01/11/68

[265] Actueel 25/10/68

[266] In de uitgeschreven tekst beslaat het interview met de Zuid-Vietnamese woordvoerder zowat zes pagina’s, in tegenstelling tot het gesprek met de Noord-Vietnamese delegatie dat slechts een pagina inneemt. Het lettertype van beide uitgeschreven uitzendingen is in dit geval hetzelfde.

[267] Actueel 09/05/68 en Actueel 10/05/68

[268] Actueel 31/01/68

[269] Actueel 12/02/68 en Actueel 19/02/68

[270] Actueel 09/12/68

[271] Actueel 27/06/68

[272] Actueel 10/05/68

[273] Actueel 12/02/68, Actueel 19/02/68 en Actueel 01/11/68

[274] Actueel 12/06/68

[275] Actueel 31/01/68

[276] Actueel 10/05/68

[277] Actueel 14/12/68

[278] Actueel 02/02/68, Actueel 20/03/68 en Actueel 19/02/68

[279] Actueel 06/04/68

[280] Actueel 08/02/69 en Actueel 04/11/69

[281] Actueel 08/02/69 en Actueel 27/02/70

[282] Actueel 21/11/69, Actueel 04/05/70, Actueel 05/05/70

[283] Actueel 27/02/70

[284] Actueel 04/09/69

[285] Actueel 04/09/69

[286] Actueel 15/10/69, Actueel 06/11/69, Actueel 15/11/69 en Actueel 15/05/70

[287] Actueel 15/11/69 en Actueel 15/05/70

[288] Actueel 22/11/69

[289] Actueel 06/05/70

[290] Actueel 15/10/69

[291] Actueel 16/01/71

[292] Actueel 14/05/69, Actueel 06/05/70, Actueel 14/05/70 en Actueel 03/10/70

[293] Actueel 08/02/69

[294] Actueel 08/05/69

[295] Actueel 28/04/70

[296] Actueel 26/09/69

[297] Actueel 22/11/69

[298] Actueel 08/02/69

[299] Actueel 04/09/69

[300] Actueel 15/10/69

[301] Actueel 04/11/69

[302] Actueel 27/02/70

[303] Actueel 04/05/70

[304] Actueel 21/11/69

[305] Actueel 22/11/69 – In de transcriptie van de uitzendingen duiken wel vaker fouten op, maar vaak is dit het gevolg van een verkeerdelijk noteren van wat gezegd werd. Zo worden persoonsnamen heel vaak verkeerd opgeschreven. Hier denk ik niet dat dit het geval is, aangezien ‘My Lai’ en ‘Song Mei’ wel heel verschillende klanken bevatten.

[306] Actueel 04/05/70

[307] Actueel 06/05/70

[308] Actueel 27/02/70

[309] Actueel 08/02/69

[310] Actueel 08/05/69 en Actueel 04/11/69

[311] Actueel 04/09/69

[312] Actueel 04/05/70

[313] Actueel 04/09/69

[314] Actueel 04/05/70

[315] Actueel 16/01/71

[316] Actueel 15/10/69

[317] Actueel 04/11/69, Actueel 05/05/70 en Actueel 09/05/70

[318] Actueel 21/11/69 en Actueel 15/05/70

[319] Actueel 16/01/71

[320] Interview met Urbaan De Becker op 6 oktober 2003

[321] Actueel 21/11/69

[322] Actueel 08/02/71 en Actueel 01/03/71

[323] Actueel 08/02/71

[324] Actueel 15/06/72

[325] Actueel 07/04/72

[326] Actueel 27/03/71

[327] Actueel 05/04/72

[328] Actueel 20/08/71 en Actueel 26/10/72

[329] Actueel 22/04/72

[330] Actueel 22/04/72

[331] Actueel 22/04/72

[332] Actueel 22/04/72

[333] Actueel 22/04/72

[334] Actueel 22/04/72

[335] Actueel 22/04/72

[336] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[337] Actueel 22/04/72

[338] Actueel 22/04/72

[339] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[340] Actueel 27/12/72

[341] Actueel 03/04/71

[342] Actueel 04/04/72, Actueel 22/04/72 en Actueel 14/08/72

[343] Actueel 13/02/71

[344] Actueel 03/03/71

[345] Actueel 08/04/71

[346] Actueel 02/02/71

[347] Actueel 22/04/72

[348] Actueel 19/06/71 en Actueel 22/04/72

[349] Actueel 13/02/71

[350] Actueel 08/04/71, Actueel 16/07/71 en Actueel 10/04/72

[351] Actueel 22/04/72

[352] Actueel 03/04/71

[353] Actueel 03/04/71

[354] Actueel 03/04/71

[355] Actueel 06/04/72 en Actueel 10/04/72

[356] Actueel 02/02/71

[357] Actueel 08/04/71

[358] Actueel 10/04/72

[359] Actueel 02/02/71, Actueel 14/03/72, Actueel 22/04/72 en Actueel 27/12/72

[360] Actueel 08/02/71 en Actueel 13/02/71

[361] Actueel 10/03/71

[362] Actueel 01/03/71, Actueel 16/06/71 en Actueel 20/08/71

[363] Actueel 02/02/71

[364] Actueel 24/10/72

[365] Actueel 02/01/73

[366] Actueel 02/01/73, Actueel 05/01/73, Actueel 08/01/73 en Actueel 15/01/73

[367] Actueel 26/02/73, Actueel 19/04/73

[368] Actueel 08/01/75

[369] Actueel 08/01/75

[370] Actueel 19/03/75, Actueel 01/04/75, Actueel 04/04/75, Actueel 11/04/75 en Actueel 22/04/75

[371] Actueel 30/04/75

[372] Actueel 23/01/75 en Actueel 29/03/73

[373] Actueel 19/04/73

[374] Actueel 08/01/75 en Actueel 27/01/75

[375] Actueel 11/04/75

[376] Actueel 29/04/75 en Actueel 30/04/75

[377] Actueel 17/04/75 en Actueel 29/04/75

[378] Actueel 04/01/73

[379] Actueel 16/10/73

[380] Actueel 01/02/73

[381] Actueel 03/01/73

[382] Actueel 04/01/73

[383] Actueel 12/02/73

[384] Actueel 24/01/73

[385] Actueel 29/04/75 en Actueel 30/04/75

[386] Actueel 12/01/73

[387] Actueel 02/01/73

[388] Actueel 25/04/73, Actueel 13/06/73, Actueel 20/12/73 en Actueel 08/01/75

[389] Actueel 01/04/75 en Actueel 03/04/75

[390] Actueel 04/04/75 en Actueel 22/04/75

[391] Actueel 02/01/73 en Actueel 27/02/73

[392] Actueel 25/01/73, Actueel 03/04/75 en Actueel 21/04/75

[393] Actueel 27/02/73

[394] Actueel 30/04/75

[395] Actueel 24/04/75

[396] Actueel 30/04/75

[397] Actueel 24/01/73

[398] Actueel 12/02/73

[399] Actueel 25/09/74

[400] Actueel 25/09/74

[401] Interview met Jos Bouveroux op 13 oktober 2003

[402] Actueel 21/04/75

[403] Actueel 08/01/75

[404] Actueel 03/01/73

[405] Actueel 23/01/73

[406] Actueel 28/02/73

[407] Actueel 13/06/73

[408] Actueel 16/10/73

[409] Actueel 23/01/73

[410] Actueel 23/01/73

[411] Actueel 09/02/73

[412] Actueel 09/04/75 en Actueel 15/04/75

[413] Actueel 25/04/73, Actueel 13/06/73 en Actueel 20/12/73

[414] Actueel 27/02/73

[415] In deze drie maanden zijn er 41 items over Vietnam, in tegenstelling tot de overige 33 maanden waarin slechts 26 items over Vietnam handelen (zie bijlage III).