De kracht van aanwezige vaders… niet langer lost voices. Beleving en perspectief van vaders van een kind met een beperking. (Merel Van Den Broucke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

1. Motivatie

 

Hoewel mijn fascinatie voor betrokken vaders niet nieuw is, begon het voor mij eigenlijk allemaal met de tekenfilm ‘Finding Nemo’. Deze film portretteert de papa-vis als een alleenstaande vader die zijn uiterste best doet om zijn zoon met een beperking ‘een verkleind vinnetje’ op te voeden, vanuit zijn oprechte liefde en bezorgdheid. Aangezien in tekenfilms vaderfiguren eerder afwezig, onbekwaam of onverschillig worden afgebeeld, is deze tekenfilm zo goed als uniek in zijn soort en biedt daarom een waardevol rolmodel. Het thema dat nog lang nazindert, is er één dat de laatste jaren steeds meer aanhang krijgt: het feit dat vaders ook competente en liefhebbende ouders kunnen zijn. De film riep bij mij heel wat vragen en verontwaardiging op. Al jaren kan de eenzijdige beeldvorming rond vaders, dat ons zo vaak opgedrongen wordt, mij kwaad maken. Ik ken ook ándere vaders. Waarom komen zij zo weinig in beeld? Op die manier is zowel mijn interesse voor vaders als mijn wil om hun stem te laten horen stilaan gegroeid. Toen ik kort daarna de kans kreeg om mijn scriptie over vaderschap -van kinderen met een beperking- te maken, heb ik deze met beide handen aangegrepen.

 

 

2. Probleemstelling

 

Als het gaat over opvoeding, wordt de moeder nog vaak gezien als de centrale figuur en de beste vertegenwoordiger van het kind en de situatie. Ook in de hulpverlening is heel lang sprake geweest van een eenzijdige belichting van moeders. Zelfs al beslissen vaders om heel actief met de opvoeding van hun kind met een beperking bezig te zijn, dan nog richten professionals zich vooral tot moeders. Vaders werden doorgaans weinig betrokken en dikwijls zelfs genegeerd. Op die manier bleven zij lange tijd onzichtbaar. Ook al blijkt de samenleving nog altijd niet zo ver om bij ‘opvoeden’ aan vaders te denken, toch zien we de laatste jaren een geleidelijke verschuiving en krijgt men stilaan aandacht voor het perspectief van de vader, ook in een gezin met verzwaarde opvoedingsomstandigheden.

 

Mijn algemene onderzoeksvraag luidde: ‘Hoe ervaren vaders met een kind met een beperking hun rol binnen het gezin?’ De achterliggende hypothese ‘vaders van kinderen met een beperking zijn vaker aanwezig en betrokken dan gedacht’ was doorheen mijn scriptie de leidraad. Ik ontmoette immers verschillende vaders die níet leken te voldoen aan het stereotype beeld van ‘de afzijdige, afwezige’ vader. De vooronderstelling in onze maatschappij dat vaders van nature minder geschikt voor de opvoeding, weinig betrokken zijn in opvoeding en hierdoor logischerwijze ook vaker afwezig, zit diep geworteld in ons denken en handelen. Voor vaders van een kind met een beperking zou deze veronderstelling nog meer opgaan. Ik kan en wil deze vooronderstelling niet volledig tegenspreken. Maar door verhalen van vaders te beluisteren -hoe verhoudt hun ervaring zich ten opzichte van deze veronderstellingen?- probeer ik wel argumenten aan te reiken om rolpatronen en beeldvorming in vraag te stellen. Ik wil een tegenkracht bieden en zowel door literatuur als door mijn onderzoek aantonen dat er wél betrokken vaders bestaan zijn en dit meer dan gedacht. Aan hen het woord…

 

In het kader van deze recente ontwikkelingen hoop ik met deze scriptie de kracht en de diverse rollen van aanwezige vaders (in een gezin met een kind met een beperking) aan te tonen. Daarnaast wil ik een bijdrage leveren aan deze positieve evolutie: het aanspreken van vaders, als verschillend van moeders, maar daarom niet minder belangrijk. Voor vaders zelf hoop ik een herkenbaar verhaal aan te reiken. In het kader van mijn opleiding wil ik tevens de sociale sector oproepen om de verschillende manieren van ‘vaderen’ te erkennen en deze de plaats te geven die ze verdient. Mijn bedoeling is niet om die betrokken vaders op een voetstuk te zetten, noch om alle inspanningen en realisaties van moeders te minimaliseren. Hun bijdrage is van groot belang, maar die van vaders wordt vaak nog -onterecht- vergeten.

 

 

3. Opbouw

 

Het eerste deel ‘Today’s fathers in the picture’ beslaat het theoretisch kader. Dat bestaat uit een algemene voorstelling van vaderschap. Dat lijkt mij noodzakelijk als basis, niet alleen om mijn onderwerp te kaderen, maar ook omdat over deze vaders vrij weinig literatuur bestaat. In dit onderdeel ga ik na in welke mate het beeld van de altijd aanwezige, zorgende moeder en een afwezige, werkende vader opgaat. Waarom was en is het perspectief van vaders soms zo ver te zoeken? Welke visies en stromingen kunnen dit beïnvloeden? Wat zijn rollen van vaders in onze huidige maatschappij? Was dit vroeger anders? Is de huidige omwenteling in vaderschap een gevolg van de recente opkomst van ‘de nieuwe man’? Maar bestaat ‘de nieuwe man’ wel of is dit een mythe? Hoe verhoudt deze vader zich vandaag ten opzichte van zorg en wat zijn kritische factoren die het volwaardig vaderschap in de weg kunnen staan? Op deze vragen probeert het eerste deel enkele antwoorden te formuleren.

 

In navolging van een eerste algemeen deel biedt ‘De kracht van vaders van een kind met een beperking’ een specifieke verdieping. Na een korte duiding van de begrippen in de titel ga ik na óf en hóe deze vaders in literatuur verschenen. Tegenwoordig wordt hun rol stilaan meer erkend en gewaardeerd en komen zij ook zelf meer naar buiten met hun belevingen en perspectief. Ter illustratie vernoem ik enkele van deze vaders.

 

Het derde deel ‘Methodologie en aanpak’ beschrijft de achterliggende visie en de kenmerken van mijn onderzoek. Vervolgens worden de aanpak en de gevolgde procedure geschetst.

Vaders van kinderen met een beperking zijn ‘aan het woord’ in het vierde deel…Wie zijn deze vaders? Wat kan hen zorgen baren of vreugde bieden? Hoe ervaarden zij het moment van de diagnose en hoe kijken zij naar de toekomst? Waarom zijn zij zo betrokken in het gezin? Welke betekenis heeft vaderschap voor hen? Wat is voor hen een goede vader? Welke elementen herkennen zij van hun eigen vader in hun manier van opvoeden? Wat kan hun leven zin geven? En ten slotte: Hoe ervaren zij de hulpverlening? Wat zijn knelpunten en welke specifieke behoeften en wensen hebben deze vaders? Moet de zorgsector genderspecifiek gaan werken of juist niet? Of is het eerder de vraag: beide aanpakken zijn goed, maar wat werkt in welke situaties het best? Ik eindig met enkele thema’s die vaders aanhalen zonder dat ze specifiek bevraagd werden.

 

In het vijfde deel ‘Synthese’ geef ik een samenvatting van mijn resultaten die ik terugkoppel naar literatuur uit de eerste delen. Sluit het beeld dat gecreëerd wordt van deze vaders in literatuur, onderzoek en maatschappij aan bij dat van mijn vaders?

 

In een ‘Algemeen besluit’ verwoord ik enkele grote lijnen die ik uit mijn onderzoek haal en licht ik kort toe wat ik anders had kunnen aanpakken.

 

De neerslag van dit onderzoek is gebaseerd op drie erg inspirerende boeken: ‘Men as caregivers’, ‘Vaders in soorten’ en ‘Uncommon Fathers’. De auteurs Duindam en LaRossa vind ik toonaangevend in hun authentieke kijk op ‘vaderen’. Zonder twijfel hebben allen bijgedragen tot een verruiming van míjn perspectief op ouderschap.

 

 

Fathers in the picture

 

1. Historische inleiding

 

De achttiende en negentiende eeuw is gekenmerkt door het op grote schaal promoten van het normatieve opvoedingsideaal van een ‘kostwinnende’ vader en een ‘zorgende’ moeder. Deze denkbeelden bouwen o.a. voort op een begripsconstructie van ‘mannelijkheid en vrouwelijkheid’(2) waarbij de zogeheten typisch mannelijk en vrouwelijke eigenschappen gekoppeld worden aan het man-of vrouw-zijn. Deze koppeling van seksespecifieke eigenschappen aan het man- of vrouw-zijn is mee verantwoordelijk voor het tot stand komen van de mythe van de afwezige vader’(3) in de moderne tijd. De daaruit voortvloeiende denkbeelden beïnvloeden tot op de dag van vandaag sterk ons denken over en ons handelen naar het moederschap en het vaderschap. Enkele theorieën zoals de attachmenttheorie van Bowlby(4) waren van grote invloed op de idee dat vooral moeders belangrijk zijn in de opvoeding. Intussen wordt steeds duidelijker: de vaderrol is noodzakelijk(5)!

Vanuit een sterk protest tegen stereotypering is o.a. de feminisme-beweging gegroeid en later ook de emancipatiegedachte(6). Sindsdien is deze niet meer weg te denken uit onze samenleving. Dit gedachtegoed speelt eveneens mee bij de recente verschuivingen in de beeldvorming rond vaderschap. Ook rolpatronen en verwachtingen verschuiven mee. “Van vaders wordt niet langer verwacht dat ze de sociale orde in huis garanderen door vrouw en kinderen tegen de buitenwereld te beschermen en de kost voor hen te verdienen. Van hen wordt verwacht dat ze betrokkenheid tonen bij de opvoeding en zorgzame, affectieve relaties ontwikkelen met hun kinderen.”(Doornenbal, 1998; p 56). Veel vaders zijn op hun eigen manier op zoek naar een andere invulling en komen nu ook steeds meer -vanuit een hernieuwd mannelijk bewustzijn- op voor zichzelf en waar ze voor staan. Sommigen spreken in dat opzicht van ‘de nieuwe man’(7). Maar is er wel sprake van een ‘nieuwe man’? Hoe verhoudt zich deze nieuwe man ten opzichte van ‘zorg’(8)? Tegenwoordig klinken overal stemmen om vaders weer meer op de voorgrond te halen, ook al is toch nog niet altijd heel duidelijk hoe dat dan het best kan. Vaak wortelt deze opvatting in de visie dat vaders minder participeren aan de opvoeding en dat zij hierbij meer moeten worden betrokken. Maar welke invulling wordt aan ‘participatie’(9) gegeven bij dergelijke visie? Willen vaders ook niet zélf meer op de voorgrond treden? Toch zijn enkele factoren(10) aan te geven die doorslaggevend zijn in het (meer) betrekken van vaders. Ten slotte besluit ik dat er meerdere soorten vaderschap(11) bestaan en altijd bestaan hebben om in de volgende hoofdstukken een specifieke soort vaderschap onder de loep te nemen.

 

De hoofdstukken van deze analyse zijn niet strak afgebakend en nauw met elkaar verweven. Ze belichten vaderschap telkens vanuit een andere invalshoek. Omdat literatuur vaak historische evoluties in gezinnen en vaders(schap) grondig uitwerken, kies ik ervoor dit niet te herhalen. Ik verwijs hiervoor naar de scriptie van Nadia Holderbeke en het uitgebreide boek ‘Vaders in soorten’ die gebruikt werden om de grote lijnen te schetsen.

 

2. Concepten van mannelijkheid en vrouwelijkheid

Zonder twijfel is het merendeel van de familiezorg doorheen de twintigste eeuw geleverd door vrouwen, grotendeels door de cult of true womanhood’ die in de negentiende eeuw ontstond (Thompson, 2001). Ook de idee van het ‘kostwinnerschap’ heeft hierin meegespeeld. De man had de plicht om zijn familie te onderhouden en te beschermen, waar de taak van de vrouw erin bestond een goede vrouw en moeder te zijn. De gedachte ontstond dat vrouwen en mannen volgens de natuur geschikt en voorbestemd waren tot een heel specifieke invulling van hun man- of vrouw-zijn. Vrouwen hadden immers meer ‘aanleg’ voor zorg en moederschap was hun ware kern en roeping (Badinter, 1989; Thompson, 2001; Stoller, 2001).

 

Deze geïdealiseerde constructie van twee aparte sferen voor moeders en vaders beïnvloedt tegenwoordig nog altijd de vormgeving en de betekenisverlening van het man- of vrouw-zijn in onze maatschappij (Stoller, 2001). Ook onderzoek getuigt nog vaak van deze dualistische kijk. Sociologen o.a. hebben zorg en hulpverlening gelinkt aan de ‘expressieve natuur’ van vrouwen en hun specialisatie binnen de privé- of huiselijke sfeer. Een vrouw wordt van nature uit verwacht kinderen op te voeden en te zorgen voor de familie (en dit graag en goed te doen). Indien dit niet zo is, wordt zij gezien als een a-typische moeder (Badinter, 1989). Daarom worden ook mannen, die betrokken zijn in een zorgend beroep, eerder beschouwd als onnatuurlijk, afwijkend of abnormaal (Longman; 2003; Tavecchio, 2003). Er wordt over hen gesproken als ‘vrouwelijke’ personen of ze worden onthaald als helden… en dit enkel omdat over stereotiepe man-vrouwgrenzen heen gestapt wordt (Thompson, 2001). Mannen worden nog steeds gezien als minder competente en minder deskundige verzorgers, omdat zij gericht zijn ‘op de markt’ en minder ervaring hebben met huishoudelijk werk. Soms lijkt het alsof het gaat over een soort ‘zorggenen’ die niet of minder ontwikkeld zouden zijn bij mannen. Zo twijfelt een omgeving dikwijls aan de kwaliteit van vaderlijke zorg die mannen, bvb alleenstaande vaders, bieden.

 

De dualistische visie heeft in de loop der tijd sterke kritieken uitgelokt. Ze verklaart waarom mannen ondervertegenwoordigd zijn als zorgverleners, maar niet waarom sommige mannen dan wel zorg verschaffen en andere vrouwen niet. Ook wordt opgemerkt dat het gebruik van dichotomieën als de ‘mannelijke instrumentaliteit’ tegenover de ‘vrouwelijke expressiviteit’ weinig ruimte laten voor de variatie en diversiteit binnen de sekses (LaRossa, 1997). De veronderstelling van twee (aparte) ‘domeinen’ gaat bovendien voorbij aan het feit dat generaties lang vrouwen geëngageerd waren in buitenshuis werk, alsook dat mannen participeerden in gezinszorg (Stoller, 2001).

Onlosmakelijk verbonden met concepten van mannelijkheid en vrouwelijkheid, is de strakke scheiding die dikwijls tussen vaderschap en moederschap getrokken wordt. LaRossa (1997;p15) twijfelt over het nut hiervan: “Thus the roles of economic provider and pal become associated with fatherhood, while diaper changer and child nurse become associated with motherhood -even though many women are economically supportive and of pals to their children and many fathers are active diaper changers and medical and emotional nurturers. Volgens hem zijn de grenzen troebel, want gedraagt de man die warm en teder is voor zijn huilend kind zich ‘moederlijk? En als een vrouw haar tienerzoon steunt, is zij dan ‘paternalistisch’? Van Dam (1993; p69), die een boek schreef over zijn beleving als huisvader, voelt zich soms meer moeder dan vader. Maar hij vraagt zich af of dergelijke kwaliteiten eigenlijk wel aan sekse gebonden zijn. “Of moeten termen als ‘vaderen’ en ‘moederen’ gewoon worden afgeschaft?

 

Waar de dag van vandaag nauwelijks nog twijfel over lijkt te bestaan, is de opvatting dat deze beelden over mannelijkheid en vrouwelijkheid sociaal geconstrueerd en geïnstitutionaliseerd zijn (Thompson, 2001; Longman, 2003; Lamb, 1998; Stoller, 2001). Stoller (2001; p65) zegt hierover: “Strategies for ‘doing gender’ change when institutional or situational changes require them to change. Toch wordt gemakkelijk over het hoofd gezien hoe institutionele krachten de keuzes van mannen en vrouwen in bepaalde banen leiden of hoe sociale structuren mogelijke acties sturen. Een focus op de socialisatie van de genderrollen houdt echter een nieuwe valkuil in. In een poging om de ongelijke bijdrage tussen mannen en vrouwen in het opnemen van zorg uit te leggen, worden hierdoor vooral verschillen in tendensen tussen mannen en vrouwen opgemerkt. Op deze manier wordt de overlapping in hun bijdrage en de grote variatie die bestaat tussen vrouwen en tussen mannen vaak over het hoofd gezien (Stoller, 2001; LaRossa, 1997).

 

Mannen lijden echter evengoed onder deze klassieke rolpatronen en normen (Duindam, 1997; LaRossa, 1997; Longman, 2001). Hun rol in ouderschap wordt hierdoor niet of weinig erkend. Bovendien zitten mannen, die zich in de zorgsector willen engageren, soms in de knoop met hun mannelijke identiteit omwille van het vrouwelijk karakter dat aan zorg toegeschreven wordt. Er zijn voorbeelden genoeg om aan te tonen hoe gender een cultureel variabele constructie is en het dualistische gender-onderscheid universeel, noch onvermijdelijk is (Longman, 2003).

 

Wat nauw hierbij aansluit is de opvatting dat er geen universeel patroon is van vaderen. Onderzoek laat immers zien dat culturele factoren belangrijke determinanten zijn voor de rol van vaders en de definitie van ‘goed’ vaderschap. Zo is de opvatting dat de vader in de omgang met kinderen een accent op spel en fysieke aspecten legt, cultureel en niet universeel bepaald (Lamb, 1998; Rispens, 1998) en krijgt vaderschap in andere culturen andere accenten.

 

 

3. Afwezige vaders…waarheid of mythe?

 

Met ‘afwezige vader’ wordt in deze scriptie zowel de psychologische (mentale en/of emotionele) als de fysieke afwezigheid bedoeld (Corneau; 1997 Adriaenssens, 2002).

 

De moderne periode betekende een vervlakking en een vervaging van de rol en het belang van de vader. Zijn functie werd beperkt tot buitenshuis werkende kostwinner en in het beste geval tot gelegenheidsgezagdrager, terwijl de eigenlijke opvoeding en disciplinering werd opgenomen door de moeder, tijdens de afwezigheid van vader (Verstraeten, 2003).

 

Maar wat gemakkelijk vergeten wordt, is de eeuwenlange duidelijke vaderlijke aanwezigheid en bijdrage vóór de moderne tijd. In de (Amerikaanse) literatuur wordt doorgaans enkel naar het nabije verleden gekeken, waardoor het lijkt alsof de vader altijd al uitgesloten geweest is uit het opvoedingsdomein. Zijn afwezigheid werd (en wordt) vanaf het einde van de achttiende en in de negentiende eeuw genormaliseerd, samen met de idealisering van de moeder als dé voornaamste en meest geschikte opvoeder. Vóór die tijd werd de vader als opvoeder minstens even belangrijk geacht als de moeder (Verschueren, 1998). Van Crombrugge (2003; p 16) is het hiermee eens: “De vaders zijn bij het begin van het moderne denken steevast in een negatief daglicht geplaatst. De vader werd in zekere zin uitgesloten van het pedagogisch project. Voor de vader als opvoeder was geen plaats (meer) in de moderne pedagogische traditie. Vaders zijn niet belangrijk. De ideale opvoeder is de moeder.”

 

Het is een bekend refrein: moeders worden klemgezet, ze moéten het doen ‘omdat ze het beter kunnen’, en vaders worden buiten spel gezet. Met zinnetjes als ‘moeder weet het ’t beste’ wordt vrouwen (en mannen) alle ruimte ontnomen.” (Duindam, 1997; p17). Vrouwen zijn daarom nog altijd dominant aanwezig in de dienstverlening aan gezinnen en mannen worden nog vaak uit het leven van hun kinderen buitengesloten. “Op verschillende manieren worden Westerse mannen wanneer ze vader worden, in een positie gemanoeuvreerd waarin ze slechts zijdelings betrokken zijn bij het leven van hun kinderen, terwijl vrouwen juist een centrale plaats wordt toegewezen.” (Duindam, 1997; p18) De film ‘Kramer versus Kramer’ was één van de eerste in zijn soort waarin kritiek geuit werd tegen de idee dat moeders vanuit hun vrouw-zijn beter in staat zouden zijn om kinderen op te voeden en vaders hierdoor minder. De kritiek houdt ook de vraag in naar het recht om te vaderen.

 

Deze evolutie werkt als een ‘self-fulfilling prophecy’. Indien opvoeding en zorg door mannen als onnatuurlijk en vaders als onbetrokken en onnodig beschouwd wordt, krijgen mannen ook minder kansen om hun vaardigheden te ontwikkelen op dat gebied. Bovendien zullen vaders, vanuit het gevoel onnodig te zijn, minder gedreven zijn om inspanningen te leveren en verantwoordelijkheid op te nemen. Hierdoor wordt de opvatting dat mannen niet of minder in staat zijn om op te voeden als vanzelf bevestigd. En toch lijkt iedereen er steevast van overtuigd dat de afwezigheid va n vader een ‘natuur-lijk’ proces is.

 

De ‘afwezigheid’ van vaders in de opvoeding, sijpelt door naar onderzoek: vaders schitteren ook hier vaak door hun afwezigheid. Eerder worden moeders bestudeerd vanuit de idee dat zij de belangen van het kind het best kan behartigen omwille van hun dagelijkse zorg voor het kind. (Traustadottir, 1995; Essex et al., 2001; Ballard et al., 1997; Park et al., 2003). En ook hier sluimert de opvatting dat het zorgend werk van vrouwen in het gezin een ‘natuurlijk’ deel van hun leven is, onder de oppervlakte (Traustadottir, 1995). In het volgende hoofdstuk wordt dit dieper uitgewerkt, toegepast op vaders van kinderen met een beperking.

 

Gelukkig is er de laatste twintig jaar grote vooruitgang geboekt en niet in het minst in het wetenschappelijk domein. De empirische literatuur is met talrijke studies verrijkt, terwijl theoretici het begrippenkader dat wordt ingezet om de rol van de vader te begrijpen, hebben uitgewerkt en verfijnd. Tegenwoordig wordt in brede kringen geaccepteerd dat vaders vaak opvallend affectief en vormend aanwezig zijn (Lamb, 1998).

 

Als vaders aan het woord zijn, vertellen ze enthousiast over de relatie met hun kinderen (Duindam, 1997; Vandewaerde, 2003). Uit verschillende studies komen vaders naar voren als zeer betrokken en participerend.Het feit echter dat velen van hen vinden dat dit alles bij elkaar toch niet zoveel energie opslorpt, doet vermoeden dat het effectief bezig zijn met kinderen, en zeker met huishouding, nog beperkt is, zoals ook door Duindam werd vastgesteld.” (Verstraeten, 1998; p168).

 

Drie kanttekeningen moeten hierbij gemaakt worden. Ten eerste wordt en werd in onderzoek vaak informatie door moeders verzameld. Veel van de huidige informatie over de rol van vaders is afkomstig van moeders (Van Dijken&Tavecchio, 1998). Dit heeft deels te maken met hun vlottere bereikbaarheid, maar soms ook met het gebrek aan moeite dat gedaan wordt om vaders zelf te aan het woord te laten. Het gebruik van de moeders als ‘informants’ geeft echter een onvolledig beeld aangezien vaders andere relaties vormen en andere mogelijkheden hebben tot het observeren en tot contact met het kind (Baker et al., 1997). Daarom is onderzoek en dialoog in samenwerking met de vaders zelf onmisbaar.

Ten tweede wordt onze samenleving in steeds grotere mate met een afwezigheid van vaders geconfronteerd (zie ook Lamb, 1998), enerzijds door het toenemend aantal echtscheidingen en de vaderonvriendelijke gewoontes daarrond, anderzijds door de professionele wereld die voor een deel mannen een lang verblijf in het buitenland met zich meebrengt. Onderzoek moet ook hiermee rekening houden. Daarnaast moeten manieren gezocht worden om toch een betekenisvolle band tussen vader en kind te ontwikkelen (Verstraeten, 2003).

Tot slot wil ik vermelden dat mijn betoog verkeerdelijk de indruk kan geven dat ik alle blaam bij de maatschappij (en bij moeders) leg voor de afwezigheid van vaders. Uiteraard zijn zij zelf ook verantwoordelijk voor hun keuze om niet aanwezig te (willen) zijn, te vluchten in hun werk of hun gezin in de steek te laten. Waar ik echter wil op wijzen, is dat een samenleving en opvoedingsidealen een ongelooflijk belangrijke rol in die ‘keuze’ kunnen spelen. Keuzes zijn niet zonder meer neutraal. Zij worden gestuurd vanuit wat mensen geacht worden belangrijk te vinden. Subtiele uitsluitingsmechanismen kunnen een rol spelen in het niet of minder opnemen van de vaderrol in onze samenleving. Dit doet zeker niet af -integendeel zelfs- aan de moeders die ondanks uiterst moeilijke omstandigheden vaak hun verantwoordelijk blijven opnemen. Maar in deze scriptie zet ik vaders die hun verantwoordelijkheid opnemen, eens in de schijnwerpers.

 

 

4. BOWLBY en zijn rol in de uitsluiting van vaders

 

Uiteraard speelden en spelen talloze factoren een rol in de uitsluiting van vaders in het opvoedingsproces. Het onderzoeken van deze factoren levert echter een aparte scriptie op. Toch is een bespreking van deze auteur op zijn plaats omdat zijn attachmenttheorie van enorme invloed is geweest op opvoedingsidealen en beeldvorming en tot op heden zijn sporen nalaat.

 

“‘Attachment’ is de term voor een relatief duurzame affectieve relatie tussen een kind en één of meer specifieke personen met wie het regelmatig interacteert.” (van IJzendoorn et al., 1985; p1). Op basis van meerdere onderzoeken luidde Bowlby’s conclusie dat “‘moederliefde’ voor de psychische ontwikkeling even belangrijk was als eiwitten en vitaminen voor de fysieke ontwikkeling.” (van IJzendoorn et al., 1985; p5) En hiermee was de kern van de attachmenttheorie gelegd: het ontbreken van een duurzame gehechtheidsrelatie in de eerste levensjaren leidt tot problemen in de emotionele ontwikkeling.

 

De theorie heeft zeker elementen van grote waarde. Toch zijn intussen al heel wat relevante kritieken geformuleerd. Een eerste slaat op de monotropiehypothese van Bowlby. Deze hypothese stelt dat sterk attachmentgedrag tot één specifieke persoon gericht is. Het kind zou personen met wie het een gehechtheidsrelatie opbouwt in een hiërarchie plaatsen waarvan zich aan de top slechts één gehecht-heidspersoon bevindt. De monotropie-these is echter theoretisch en empirisch onhoudbaar en wordt beter vervangen door ‘verbredingshypothese’. Een verbreding van het opvoedingsmilieu betekent dat er een spreiding is van zorg en verantwoordelijkheid voor de opvoeding door het inschakelen van andere familieleden en andere personen als crèches en kinderdagverblijven (van IJzendoorn et al.,1985). Ook in andere culturen staan grootouders, tantes en nonkels en soms een heel dorp in voor de opvoeding van kinderen. Volgens de recentere attachmenttheorie zouden zij immers in staat zijn gelijkwaardige gehechtheidsrelaties met meerdere opvoeders te vormen. Onderzoek toont bvb dat een groot aantal kinderen meerdere attachments gelijktijdig kan hebben. Deze hypothese is gebaseerd op de veronderstelling dat verschillende gehechtheidsrelaties dezelfde functie van bron van veiligheid in potentieel bedreigende situaties kunnen vervullen. Op die manier is een verbreding van het opvoedingsmilieu niet alleen mogelijk, maar zelfs wenselijk (van IJzendoorn et al., 1985).

 

Een andere kritiek betreft de centrale en dominante plaats van de moeder. De opvoeding en verzorging van baby’s en jonge kinderen is doorgaans het domein van de moeder. Zij is vaak de eerste gehechtheidsfiguur in het leven van het jonge kind. Dat zij niet de enige hoeft of zelfs zou moeten zijn, is intussen aangetoond. Toch geven Bowlby’s teksten de indruk dat de (biologische) moeder een speciale -zoniet de speciaalste- plaats in de attachmenttheorie opneemt. Vooral vanuit de feministische hoek kwam reactie op deze ‘moederschapsideologie’. De theorie zou gebruikt zou worden om vrouwen in de rol van huisvrouw en moeder terug te dringen. Met een knipoog naar Bowlby wordt immers beargumenteerd dat vrouwen biologisch quasi voorbestemd zijn tot het moederschap en dat iedere separatie er één teveel is (van IJzendoorn et al., 1985). Volgens Badinter (1989) is ‘moederliefde’ al zo lang in termen van instinct beschreven dat wij geneigd zijn te geloven dat moederlijk gedrag verankerd is in de vrouwelijke natuur zonder dat tijd, omgeving (of cultuur) hier een rol in speelt. “We blijven moederliefde in termen van een absoluut noodzakelijk gevoel opvatten. Het wordt nog steeds als een afwijking of schande ervaren wanneer een moeder niet van haar kind houdt.”(Badinter, 1985; p10). Ook Duindam (1997a; p14) is van mening dat de ‘onvoorwaardelijke moederliefde’ die door dergelijke theorieën opgedrongen en genormaliseerd wordt, grotendeels fictie is. Volgens hem is het “een irreële eis die leidt tot veel schuldgevoelens bij moeders en een splitsing in ‘perfecte’ moeders en ‘ontaarde’ moeders -door tal van instellingen en deskundigen op de vingers gekeken.”

 

Het is de verdienste van Lamb geweest de aanvankelijk eenzijdige aandacht voor moeder-kindrelaties met een reeks van empirische onderzoekingen te hebben doorbroken. Hij heeft laten zien dat in het moderne gezinsleven de vader een rol als gehechtheidspersoon voor het kind kan spelen en heeft daardoor de reikwijdte van de attachmenttheorie aanzienlijk vergroot.” (van IJzendoorn et al., 1985; p121)

 

Ook al is de situatie reeds veel verbeterd en was deze theorie eigen aan zijn tijd, de gevolgen van dergelijke theorieën zijn soms vergaand. Waar de invloed nog steeds te merken is, is o.a. in ons taalgebruik. In Angelsaksische literatuur wordt bvb nog altijd het woord ‘mother’ gebruikt als aanduiding voor de belangrijkste gehechtheidspersoon van het kind (van IJzendoorn et al., 1985). Een ander voorbeeld ook zijn de echtscheidingsprocedures. Vaak wordt het jonge kind bij echtscheiding aan de moeder toegewezen in de veronderstelling dat dit voor het kind het minst pijnlijk is of omdat de moeder de ‘natuurlijke’ opvoeder is en wordt zo onnodig schade berokkend aan het kind en/of het gezin. Nochtans kan op basis van de nieuwere attachmenttheorie begrepen worden dat het kind ook met de vader een hechte band heeft. Schrijnende verhalen illustreren nog steeds de vaderonvriendelijke gewoontes, tijdens en na de scheiding: “Numerous divorced fathers grieve over the loss of their children in custody disputes.” (LaRossa, 1997; p16). Zoals reeds vermeld, was ‘Kramer vs. Kramer’ één van de eerste om deze problematiek aan te kaarten. Ik vernoem hier ook ‘Fathers 4 Justice’ (http://www.fathers-4-justice.org), een (mannen)beweging die vanuit de burgerrechten campagne voert opdat kinderen van gescheiden ouders het recht zouden krijgen beide ouders en grootouders te zien. Vaders en hun familie de toegang ontzeggen tot kinderen na scheiding betekent volgens hen dat kinderen onthouden worden van belangrijke beschermende en zorgende factoren. Deze vaders strijden actief voor het recht om hun kinderen te zien.

 

 

5. Vaders… een noodzaak!

 

Heel veel onderzoek probeert in kaart te brengen wat de meerwaarde van vaders is aan de opvoeding van de kinderen, wat zij ‘anders’ stimuleren dan moeders. Onder andere Lamb heeft dit uitgebreid onderzocht. Ik beperk dit overzicht tot enkele veel voorkomende opvattingen over de betekenis van een vader. Dat overzicht bevindt zich in de bijlage, omdat het minder aansluit bij mijn onderzoeksvraag. Ik beperk me hier tot de conclusies.

 

Nagenoeg alle auteurs uit geraadpleegde literatuur gaan ervan uit dat de vader een onvervangbare plaats heeft binnen het gezin en beklemtonen het belang van iemand die de vaderrol opneemt. Het is niet “omdat een aantal vaders om allerlei individueel meer of minder begrijpbare redenen tekortschieten in het opnemen van zijn rol wil, dat de vaderfunctie als zodanig heeft afgedaan.” (Verstraeten, 2003; p172) De plaats die de vader dan moet krijgen, is echter niet altijd even duidelijk. Structureel is het alleszins een andere plaats dan die van de moeder: vader komt niet in de plaats van moeder en ook niet omgekeerd (Van Dijken&Tavecchio, 1998; Corneau, 1999; Verstraeten, 2003).

 

Vaders, zelfs al zijn ze materieel nog steeds meer de ‘afwezige’ willen in toenemende mate weer aanwezig zijn voor hun kinderen (Verstraeten, 2003). In de praktijk van de opvoeding zitten veel vaders vandaag onbewust op dat spoor: zij zijn meer in het gezin aanwezig, helpen in het huishouden, spelen en praten met hun kinderen. “Het is niet omdat de situatie nog beter kan, dat we moeten ontkennen dat deze generatie er op veel gebieden werk van maakt.” (Adriaenssens, 2002; p166) Hij is van mening dat vaders moeten weten dat ze in de opvoeding van hun kinderen een belangrijke plaats innemen: “Door de grote aandacht die er altijd voor de relatie tussen moeders en kinderen heeft bestaan, is het belang van die ‘andere liefde’ van vaders onderschat.” (p168).

 

 

6. Feminisme en de emancipatiegedachte

 

Volgens Moens (1997; p194) betekent emancipatie “worden wie je bent, op grond daarvan leven en gaan doen wat je op aarde echt wil doen. Daartoe moet je allerlei beperkende opvattingen, normen, regels en conventies loslaten die voorschrijven hoe een ‘echte’ man (of vrouw) zich moet gedragen; die mannen gevangen houden in hun rol van ‘stoer en zwijgzaam’ en vrouwen in hun rol van ‘zwak en emotioneel”. Kortom… het loslaten en overstijgen van stereotiepe manbeelden biedt mannen de ruimte om aan hun mannelijkheid een eigen vorm en invulling te geven. Veel vaders zijn hiernaar op zoek en komen nu ook steeds meer -vanuit een hernieuwd mannelijk bewustzijn- op voor zichzelf en waar ze voor staan.

 

Deze opvatting over ‘de emancipatie van de man’ is vrij recent en heeft niet in het minst te maken met de actuele ommekeer in de beeldvorming over vaderschap. Dit proces brengt o.a. veranderingen in de intensiteit van de motivatie (Lamb, 1998) en een grote betrokkenheid bij vaders (Rispens, 1998) met zich mee… Deze ommekeer is niet eensklaps gebeurd, maar kent een lange voorgeschiedenis. Het is echter te simplistisch om te denken dat deze ommekeer vooral het gevolg is van het feminisme. “Eerder zou men kunnen zeggen dat de opkomst van het feminisme een deelaspect is van een veel opvattender proces: dat van een kantelende samenleving waarin de traditionele vaderlijke functie, gekoppeld aan wet en gezag, op de helling kwam te staan.” (Verstraeten, 2003; p 160).

 

Uiteraard spelen maatschappelijke veranderingen, bvb het op grote schaal gaan werken van vrouwen, eveneens een rol. Toch is de invloed van de vrouwenbewegingen en de vragen die deze opwerpt over de traditionele rolverdeling niet te onderschatten.

 

De vrouwenbewegingen protesteerden o.a. tegen het gendermodel dat hen ‘duwt’ in de rol van huisvrouw-moeder en tegen de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, waarvoor gender als justificatie werd gebruikt. Deze vrouwenbewegingen zijn van groot belang (geweest) in het effenen van het terrein voor ‘mannenemancipatie’ waarbij ook mannen zich gaan verzetten tegen het machts- en prestatiebeluste ideaal dat hen opgedrongen wordt. Het feminisme kan deze mannen echter geen nieuwe identiteit kan bieden. Mannen die zich willen emanciperen, zullen dus zelf hun eigen alternatieven moeten vinden (Duindam, 1997; Biddulph, 2001).

 

Voorbeelden van deze alternatieven zijn in de huidige samenleving zeker te vinden. Ik verwees reeds naar de mannenbeweging ‘Fathers 4 Justice’. Deze vaders strijden -naast de toegang tot hun kinderen- voor het recht om een gelijkwaardige ouder te zijn.

 

Een voorbeeld dichter bij huis zijn de vadergroepen in Nederland en België (bvb Link=Brussel, www.linkbrussel.be). De maatschappij stelt tegenwoordig nieuwe eisen aan mannen, maar biedt ze lang niet altijd de gelegenheid om met deze eisen te leren omgaan. Daarom ondersteunt het Adamcentrum (www.vadercentrum.nl) vaders bij hun taak als opvoeder. Mannen worden in een prettige omgeving de gelegenheid geboden om te oefenen met verschillende rollen. De achterliggende visie is dat als er problemen zijn met de kinderen, vaders zeker een deel zijn van de oplossing. Daarom wordt uitgegaan van de kracht en de talenten van vaders. Cruciaal is ook dat men vertrekt van wat de mannen zélf vragen, want bij mannenemancipatie gaat het om de hiaten die mannen zélf voelen.

 

 

7. De nieuwe man?

 

Na de feministische en wetenschappelijke kritiek op mannelijkheid en vrouwelijkheid ontstond in de jaren ‘70 het nieuwe ideaal van de moderne koesterende vader’ die een actieve rol in het leven van zijn kinderen speelt (Lamb, 1998), soms ook wel ‘de nieuwe man’ genoemd. Maar wat is nu juist het verschil met ‘de oude man of vader’?

 

Vaders van nu willen op een andere wijze dan hun eigen vader bij de opvoeding en de zorg van hun kinderen betrokken zijn. “De nieuwe vader wordt vooral negatief geformuleerd: hij wil niet zijn zoals de oude vader. De nieuwe vader wil niet afstandelijk zijn, niet de gezagsfiguur, niet de in de dagelijkse zorg afwezige en tegelijk alles gebiedende en verbiedende vader, niet de gevoelloze steeds redelijke beslisser. Gesteund door hun vrouw en aangemoedigd door het nieuwe model, dat onder meer van overheidswege gepromoot wordt, willen de huidige vaders meer zorgend en teder omgaan met hun kinderen.” (Van Crombrugge 2003; p15).

 

Een goede of nieuwe vader definieert Verstraeten (2003; p163) als volgt: “Een man die zich maatschappelijk goed in zijn vel voelt, die mentaal aanwezig is voor zijn kinderen en deze aanwezigheid niet invult als een kopie van de moederlijke aanwezigheid, […] die vanuit deze positie zowel teder met zijn kinderen kan omgaan als hen op zíjn manier stimuleren in hun ontwikkeling.”

 

Is het begrip ‘de nieuwe man’ eigenlijk wel terecht en op zijn plaats?. Ook al laat de benoeming anders uitschijnen, zij zijn niet de éérste vaders die ervoor kiezen om meer betrokken te zijn, teder en zacht met de kinderen om te gaan en meer huishoudelijke taken op zich te nemen. Dergelijke definitie doet geen recht aan de talrijke voorbeelden van ‘nieuwe’ vaders doorheen de geschiedenis (La Rossa, 1997; Van Crombrugge, 2003). De vorm die het huidig vader-zijn zal aannemen, is wellicht anders dan vroeger en in deze zin ‘nieuw’ (Van Crombrugge&Verstraeten, 2003). Deze vaders behoren waarschijnlijk ook tot één van de eerste generaties waarvan een groter aandeel vaders bewust kiest om “op de eerste plaats de kans te willen krijgen om een liefdevolle vader te zijn: niet de boeman uit de moderne geschiedenis, ook niet de man die enkel wat zogenaamd vrouwelijke functies overneemt, maar ook niet de man die krampachtig vasthoudt aan mannelijke functies.” (Van Crombrugge, 2003; p20) Van Crombrugge noemt dit ‘de zachtmoedige vader’: de vader die de moed heeft om zacht te zijn.

 

Dat meer mannen mee helpen zorgen en meer (dan vroeger) betrokken zijn, maakt helaas van de ‘nieuwe’ vader nog geen realiteit. Ook al hebben ze altijd bestaan, onderzoek wijst uit dat het nog altijd uitzonderingen zijn.

In de eerste plaats heeft deze vader het niet gemakkelijk in zijn zoektocht naar zijn andere betekenis als vader. Hij mist aangrijpingspunten: “In de moderne constructie van familiale relaties, waarin de oude vader functie heeft, zijn weinig positieve aangrijpingspunten te vinden voor een bij de opvoeding meer aanwezige vader. Het vaderschap is immers gereduceerd tot de functie van afstandelijke kostwinner, terwijl het opvoederschap tegelijk gefeminiseerd (als iets wat de vrouw toekomt), geprofessionaliseerd (onderwijs door beroepsopvoeders) en geïnstitutionaliseerd (wat door de staat georganiseerd en gecontroleerd wordt) is geworden. In dergelijke constellatie is het niet evident om een positief beeld van vaderschap vorm te geven.” (Van Crombrugge 2003;p16).

In de tweede plaats geeft onderzoek ook aan dat een tijdje na de geboorte van het kind vele nieuwe vaders snel in de oude patronen vervallen. Een eerste oorzaak betreft de verhouding van man/vader en vrouw/moeder in het gezin. De vader die meer aanwezig wil zijn, betreedt het domein van de vrouw/moeder. Dit kan voor spanningen zorgen. Zelfs als deze vrouw uit huis gaat werken en dus objectief minder aanwezig is, stelt men toch vast dat de meeste moederlijke taken niet uit handen genomen worden door de vader. Met het gaan werken heeft de vrouw er eerder een taak bij gekregen (Duindam, 1997; Van Crombrugge, 2003; Vandewaerde, 2003). Een tweede oorzaak is de onzekerheid bij veel mannen bij het overnemen van verzorgende en opvoedende taken. Ondanks hun wens meer aanwezig te zijn, worstelen ze tegelijk met vragen over hun mannelijkheid. Van Crombrugge (2003) wijt dit aan de koppeling van mannelijkheid aan kracht, prestatie, harde redelijkheid, autoriteit. Zich kwetsbaar opstellen, toegewijde zorg, emotionaliteit en persoonlijke warmte vormen in de ogen van velen eerder vrouwelijke kwaliteiten.

 

Ook al wordt stilaan afgestapt van de benaming ‘de nieuwe man’, toch blijft dit denkbeeld, dit ideaal gehoor vinden in verschillende lagen van de samenleving. Deze tendens kan begrepen worden als reactie op de tot nu toe geldende waarden van en visies op vaderschap of de strijd tussen positieve en negatieve vaderbeelden die onze cultuurgeschiedenis kenmerkt (Van Crombrugge, 2003; Van Crombrugge&Verstraeten, 2003).

 

Verschueren waarschuwt terecht voor het gevaar van het ontstaan van een nieuwe mythe. Het stereotype van de afstandelijke, onbetrokken (afwezige) vader maakt dan misschien gewoon plaats voor die van de ‘nieuwe’ betrokken of zorgzame vader. In hoeverre beantwoordt dit stereotype beeld echter aan de realiteit? (Verschueren, 1998; p233)

 

 

8. Gender en zorg

 

Voor een uitgebreide weergave naar een samenhang tussen gender en zorg, verwijs ik graag naar het onderzoek van De Munter en Vandemeulebroecke, beschreven in ‘Genderaspecten in zorg en opvoeding’.

 

De dagelijkse opvoeding en verzorging van kinderen lijkt (nog steeds) méér het domein van de vrouw dan dat van de man (al kan deze laatste zich even verantwoordelijk voelen). De veranderingen die zich de laatste decennia hebben voorgedaan, hebben zich niet alleen voltrokken op het gebied van de taakverdeling, maar ook -en misschien vooral- op het gebied van de opvoedingsstijl van vaders, en van ouders in het algemeen. Wat de mentale bekommernis om het wel en wee van de kinderen betreft, lijkt er het minst te zijn veranderd. Een bekommernis van vaders om hun kinderen is blijkbaar al eeuwenoud.” (Verschueren, 1998; p234; LaRossa, 1997).

 

Zoals reeds vermeld, wordt de huidige vader soms verweten helemaal niet zo ‘nieuw’ te zijn, omdat onderzoeken aantonen dat het aandeel van mannen aan de zorg weliswaar stijgt, maar toch nog altijd beperkt blijft in vergelijking met dat van de vrouw (Vandewaerde, 2003; Duindam, 1997).

 

‘Zorg’ kan echter op vele manieren gedefinieerd worden: “Het is een actueel, maar niet altijd even eenduidig begrip. Zorg kan betrekking hebben op zorg voor de wereld, voor de ander of voor zichzelf. Zorg kan gesitueerd worden op micro-, meso- of macroniveau. Zorg kan wijzen op een cognitie, een attitude, een gedrag of een combinatie van deze. Als potentieel werkbegrip is ‘zorg’ net als zeep in de badkuip: net als je het te pakken denkt te hebben, ontglipt het je weer.” (De Munter&Vandemeulebroecke, 2000; p14). Zij besluiten hun onderzoek met de opmerking dat zorgen ruimer moet begrepen worden dan ‘verzorgen’. Vaders zien o.a. het ‘beschikbaar zijn voor de opvoeding’ en ‘samen zijn en zorgen voor gezelligheid’ als zorgactiviteiten. Ook LaRossa (1997) en Van der Loo et al.(1997) bevestigen dat we voorzichtig moeten zijn onze definitie van zorg niet te beperken tot ‘face-to-face zorg’. Vaders zorgen ook voor het gezin door buitenshuis te werken Het economisch levensonderhoud van het gezin vormt voor hen een indirect, maar belangrijk middel waarmee ze bijdragen aan de opvoeding en emotionele gezondheid van hun kinderen (Lamb, 1998; p5). Bestaande literatuur concentreert ook vooral op variaties in de rechtstréekse betrokkenheid van de vader (Lamb, 1998). Op deze manier wordt te weinig gekeken naar hetgeen vaders voor hun kinderen doen in de zin van economische en emotionele ondersteuning binnen het gezin. Daarom is het van belang om meer te weten over de betekenis en de invulling die vaders geven aan opvoeding en zorg.

In deze scriptie wordt niet expliciet naar zorg gevraagd, maar is er wel oog voor de betekenis die vaders aan opvoeding geven. Het zorgen kan hier een onderdeel van zijn. Hierbij ben ik van een ruime invulling van zorg vertrokken: zowel het verzorgen, het ‘be-zorgd zijn’ als het mee (economisch, emotioneel…) zorgen voor het reilen en het zeilen van het gezin.

 

Ongetwijfeld blijft beeldvorming een cruciale rol spelen in het hele gender-zorgverhaal. Kranten zijn hier een opvallend voorbeeld in. Van moeders is dan vooral sprake in extreme of ongewone situaties. Van vaders is eerder sprake als ze nalaten financieel in te staan voor hun gezin (bvb echtscheiding) of halen -‘weer eens’- het nieuws in gevallen van geweld of verwaarlozing. “Maar de verantwoordelijkheid en de blaam worden meer gelegd bij de ‘feministische’ moeders dan bij de vaders, ook wanneer die zich weinig gelegen laten aan hun kinderen.” (Deven, 1996; p92). In kranten (maar ook in reclamespotjes, tijdschriften, tv-programma’s en films) wordt amper op een positieve manier verwezen naar mannen en zorgtaken. Ondanks de noodzaak om onze geslachtsrollen aan te passen aan de hedendaagse dienstensamenleving, blijft het verleden dus nog vaak doorwegen, met zijn erfenis en symboliek die mannen als categorie uitsluit om de rol van primaire kinderverzorger op te nemen en die vrouwen als categorie uitsluit om de primaire kostwinner op te nemen.” (Deven, 1996; p91)

 

 

9. Mannen participeren minder?

 

Vast staat dat mannen even responsief en koesterend kunnen zijn en even adequaat als vrouwen in het verlenen van zorg (Vandewaerde, 2003; Van IJzendoorn et al., 1985; Van Dijken&Tavecchio, 1998). Maar in het al dan niet opnemen van zorg geven toch nog enkele andere factoren doorslag. Hieronder geef ik een korte schets waarvoor ik me deels baseer op de hiërarchie van Lamb (1998; p8).

 

Van Dijken&Tavecchio (1998; p129) stellen dat “een vaardigheid die in voldoende mate wordt beheerst, niet altijd in praktijk wordt gebracht, omdat bij de omzetting van een vaardigheid in feitelijk gedrag andere factoren meespelen zoals de beschikbare tijd, de invloed van de omgeving en de motivatie.”

 

Volgens Duindam (1997; p189) kunnen de pijn en frustratie om een afwezige vader een belangrijke prikkel zijn om het leven in eigen handen te nemen of om zelf een aanwezige vader te zijn. Ook positieve voorbeelden doen veel vaders -eerder onbewust- in de voetsporen treden. Het belang hiervan is meermaals bewezen (Duindam, 1997; De Munter& Vandemeulebroecke, 2000; Biddulph, 2001; Vandewaerde, 2003)

 

Menig onderzoek toont aan dat zorgen nog vaak wordt opgevat als een typisch vrouwelijke taak die een lage waardering ontvangt (Duindam, 1997a; Longman, 2003). Stoller (2001) spreekt over de ‘marginalisatie van onbetaald werk’. Duindam (1997a; p11) haalt aan dat “net zo goed als betaalde arbeid meer status heeft dan zorg, ‘mannelijke’ eigenschappen meer aanzien hebben dan ‘vrouwelijke’. Een ideaal zou dus kunnen zijn: een maatschappij waarin zorg en arbeid minder gendered zijn en waarin vrouwen en mannen geen beperkende keuze hoeven te maken uit het brede arsenaal van menselijke kwaliteiten en eigenschappen

In dat opzicht wordt regelmatig gewezen op de mogelijke band die er bestaat tussen zorg als waarde en zorg als taak: “Wat naast mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren, maar wel in samenhang hiermee, nodig is, is het op waarde schatten van zorg. Mannen zullen ook meer zorgen wanneer zorg op waarde wordt geschat en wordt losgekoppeld van sekse.” (Duindam 1997a; p10) Het onderzoek van De Munter&Vandemeulebroecke (2000) bevestigt dit. Voor vaders geldt tevens dat hoe belangrijker men het zorgen zelf voor de kinderen vindt, hoe meer zorg men opneemt. Ook vaders die zichzelf zorgcompetent voelen, nemen gemiddeld genomen significant meer uren zorg op dan vaders die zichzelf niet zorgcompetent voelen (De Munter& Vandemeulebroecke, 2000). Hier speelt ongetwijfeld ook het belang van positieve voorbeelden en van het krijgen van kansen voor het verder ontwikkelen van zorgvaardigheden. Tot slot zullen ze meer zorg opnemen, naarmate ze meer voordelen voor zichzelf ondervinden.

 

Een cruciaal element in het opnemen van zorg is ook de mate van steun en de instelling door de omgeving en vooral door de partner (De Munter&Vandemeulebroecke, 2000; Lamb, 1998; Vandewaerde, 2003). Zoals reeds vermeld, krijgen mannen soms niet de kans om te zorgen omdat vrouwen ze buitensluiten (Duindam, 1997; Lamb, 1998; Adriaenssens, 2002; Vandewaerde, 2003). Nog heel wat moeders aarzelen om die kans te geven. Lamb (1998) wijt dit aan de idee van de vrouw dat de partner dat niet kan of -wellicht meer waarschijnlijk- hun angst dat een grotere betrokkenheid van de vader het gevestigde machtsevenwicht binnen het gezin misschien aantast. Het moederschap en het bestieren van het huishouden zijn immers twee rollen waarin niet aan het gezag van de vrouw wordt getwijfeld. Samen vormen zij het enige gebied waar vrouwen van oudsher reële macht en controle hebben (Lamb, 1998; p10). Veel vaders voelen zich ook echt buitenspel staan. Zorgende vaders daarentegen hebben meestal een vrouwelijke partner die een hogere opleiding genoten heeft, die minder krampachtig aan deze domeinen vasthoudt, vaders kansen en (oefen)ruimte geeft, en hen stimuleert en coacht naar een gelijke verdeling van de taken (Vandewaerde, 2003; Duindam, 1997a). “Een goede, stabiele relatie en de zorg van vaders voor kinderen blijk vaak samen te gaan.” (Vandewaerde, 2003, p214).

 

Bij wijze van illustratie citeer ik kort Adriaenssens (1997, p161): “Mede door het bevallingsverlof zijn moeders meteen intenser bezig met de baby bezig en zeker met het eerste kind bouwen ze ervaring op. Vaders verbergen hun onzekerheid achter de deskundigheid van hun partner. Waarom zouden zij de zorg op zich nemen, als hun echtgenote het zoveel beter kan. Dat is natuurlijk relatief. Met eenzelfde intense training zouden vaders minstens zo deskundig zijn op het praktische vlak. Kennis en ervaring volgen snel uit de praktijk en mannen kunnen, als het moet, uit hun ‘vrouwelijke’ vaardigheden putten om hun praktische opvoedingskwaliteiten met affectieve kwaliteiten aan te vullen.” Om dat op ruimere schaal in de samenleving te realiseren, zijn beleidsbeslissingen nodig. Maar niet alleen het beleid moet ondersteunend zijn, volgens hem. “Vrouwen zullen meer afstand moeten nemen van Rambo-idealen. Zij moeten mannen laten voelen dat het geen teken van zwakte is om de vrouwelijkheid in hun man-zijn te tonen. De voorbeelden maken duidelijk dat het vaderschap vooral in de praktijk, in contact met het kind, wordt geleerd. Opvoeding is nu eenmaal geen loodgieterij. Je kunt het niet leren als een vak, waarbij het volstaat de technieken onder de knie te hebben om succesvol te zijn.”

 

De institutionele praktijk -en dan vooral het werk- kan een faciliterende dan wel een belemmerende factor zijn (Lamb, 1998; Duindam, 1997). Duindam (1997; p36) wijt een aantal problemen aan de hoge eisen van de arbeidsmarkt, de alles-of-nietssituatie. “Met hard werken en totale inzet kun je een eind komen, maar een bescheiden tempo is problematisch. En een ‘daddy track’ bestaat meestal niet. […] De totale inzet die van vaders verwacht/gevraagd wordt op het moment dat het gezin in opbouw is, is fnuikend voor de herverdeling van (on)betaalde arbeid. En dat geldt voor twee generaties. De vaders zelf zijn weinig beschikbaar voor zorgtaken, aan hun zoons geven ze een ‘fout’ voorbeeld en ze zijn weinig aanwezig als concreet identificatiemodel.” Ook Stoller (2001; p54) ziet de arbeidsmarkt als bron van een aantal hindernissen: “Market work is organized around the ideal of a worker who works fulltime and overtime and takes little or no time off for childbearing or childrearing.”

 

Wat de macrofactoren betreft, wijzen Konner en West (Van IJzendoorn et al., p126) op de socio-culturele voorwaarden die in moderne culturen vooral economisch van aard zijn. Het beleid heeft hier een belangrijke functie in te vervullen: de plaats die toekomstige vaders krijgen en nemen, bij het overwegen van ouderschap, is cruciaal voor de vorm die hun betrokkenheid zal aannemen. Een beleidsbeslissing die de keuze om zorg op te nemen, vergemakkelijkt is bvb het ouderschapsverlof. Dit is één van de meest besproken mogelijkheden om de vader meer bij het gezin te betrekken, hoewel flexibele arbeidstijden voor werkende vaders en moeders beslist nog veel waardevoller zijn, maar die optie staat nog maar open voor betrekkelijk weinig werknemers (Lamb, 1998). Noorwegen is hier wel een krachtig voorbeeld in. Ouders hebben daar in het eerste levensjaar van hun kind samen tweeënvijftig weken ouderschapsverlof. Zes weken hiervan gaan integraal naar de vader. De andere weken zijn door de ouders volledig zelf in te vullen en te verdelen. Zo kan de moeder bvb vrij vlug weer gaan werken of werkt vader slechts twee dagen per week. Iedere ouder krijgt bovendien tien dagen verlof voor een ziek kind per kind in het gezin. Op deze manier zijn ook subtiele verschillen tussen landen waarneembaar in het meer of minder benadrukken van het belang van de vader(rol).

Stoller (2001; p60) vat het kort en bondig samen: “Men’s decisions to care -or not to care- is overdetermined: it emerges from the structural constrains men experience in the public sector, the limited availability of public services, a constricted sense of responsibility among men in the family, internalization of an ideology that includes an injunction for women to care and a complex interplay of power between the generations and the sexes.”

 

Het Expertisecentrum in Opvoeding en Kinderopvang VBJK (www.vbjk.be) te Gent organiseerde in 2003 een Europese conferentie over Mannen in de Kinderopvang. De boeiende weerslag van verscheidene workshops en gastsprekers was tot voor kort te vinden op de website. Meerdere kinderopvangcentra hebben tegenwoordig aandacht voor het openstaan voor en actief betrekken van vaders. Om dit te realiseren, gaat men uitzoeken op welke manier zíj het liefst betrokken willen worden. Sommigen willen graag mee zorgen voor de kinderen: meedraaien in de werking, cursus volgen, deelnemen aan gesprekken, ... Anderen vinden dat opvoeden en zorg voor de kinderen een vrouwenzaak is. Zij worden dan actief betrokken bij activiteiten als gezinsvakanties organiseren, uitstappen plannen of klusjes opknappen. De vorm van betrokkenheid moet er niet voor alle vaders hetzelfde uitzien, want er is niet één rolmodel voor dé betrokken vader. Wil men vaders betrekken, dan is het essentieel om hen te erkennen en te respecteren in hún manier van vaderen (Duindam, 1997; Van der loo et al., 1997).

 

Tot slot nog twee opmerkingen over onderzoek naar ‘zorg’. Ten eerste focussen theoretische inspanningen om familiezorg te begrijpen bijna altijd exclusief op de vraag: “Waarom zorgen vrouwen…” Maar al te vaak wordt deze vraag stilzwijgend aangevuld met “…en mannen niet?” Het groeiend bewijs dat mannen in bepaalde omstandigheden wél verschillende niveau’s van zorg verschaffen, verplicht ons ertoe onze blik te verbreden en de veronderstellingen over de gendergelinkte verdeling van zorg te heronderzoeken. De vraag die we ons daarom beter stellen, is: Waarom zorgen mannen en vrouwen op de manier dat ze zorgen? (Stoller, 2001; p64)

Ten tweede kent geen enkel onderzoek een centrale plaats toe aan de waardering en de koppeling van zorg aan man/vrouw zijn. Dit is te wijten aan de gemeenschappelijke bril waarmee onderzoekers tot nog toe de zorgrealiteit in het gezin benaderden. Door vrijwel steeds uit te gaan van gendertheoretische invalshoeken, werden en worden alle verschillen ook aan gender toegeschreven. Bovendien verdwijnen vaak door de exclusieve aandacht voor de ongelijke zorgverdeling tussen de seksen, de verschillen tussen vaders onderling en moeders onderling uit het beeld: “As such, they preclude the ability to view the phenomenon of care in anything but a gendered manner.” (De Munter&Vandemeulebroecke, 2000 ; p15).

 

 

10. Mannen in de hulpverlening: een zeldzaam ras?

 

Ik maak hier kort een zijsprong naar mannelijke hulpverleners. Hier uitgebreid op ingaan, zou me te ver brengen. Zowel het boek ‘Men as caregivers’ als een aantal artikels in ‘Vaders in soorten’ bieden een interessante verdieping op dit thema.

 

Volkswijsheid en stereotiep denken hebben geleid tot de veronderstelling dat mannen de aanleg en het talent ontbreken om fysische en emotionele noden van andere personen te vervullen. Het geloof dat mannen geen zorgende rollen kunnen vervullen en dat hun bijdrages onbeduidend of triviaal zijn, is diep geworteld (Thompson, 2001). Terecht stelt hij zich de vraag: “As members of a culture , are we so conditioned by our beliefs and assumptions about gender that it becomes difficult to envision men as caregivers? As scholars and practitioners concerned with caregiving, are we guilty of ignoring men’s styles of caregiving and thus minimizing the caregiving work men do? (Thompson, 2001; p20)

 

Zowel in onderwijs als in de hulpverleningssector weerklinkt stilaan de vraag: ‘Waar blijven mannelijke professionelen?’ Steeds minder mannen kiezen voor beroepen als kleuterleider, onderwijzer of opvoeders. Sociale instellingen zijn overweldigd door vrouwelijke beroepskrachten (Tavecchio, 2003; Biddulph, 2001). Ook in onderzoek is weinig plaats voor ‘zorgende’ mannen. Hun perspectieven zijn vaak verwaarloosd en hun contributies gemarginaliseerd. Het merendeel van onderzoeken focust immers op de beleving van vrouwelijke hulpverleners (Bookwala et al., 2001; Kramer, 2001; Thompson, 2001).

 

Nochtans zijn voor het grootbrengen van kinderen vrouwen én mannen nodig (Biddulp,2001; Thomspon, 2001, Adriaenssens, 2002) en hebben mannen de sociale sector heel wat te bieden. Zo kunnen jongens uit gescheiden gezinnen bvb toch nog een identiteitsfiguur vinden in hun meester, kunnen mannelijke opvoeders drempelvrees van vaders verlagen of een mentor betekenen voor tienerjongens in een instelling. Als rolmodel voor ouders tonen zij bovendien dat (kinder)zorg geen exclusief vrouwelijke aangelegenheid is. Mannelijke hulpverleners/ zorgverstrekkers zijn soms beter geschikt dan vrouwelijke om signalen, wensen en perspectieven van mannen te begrijpen en er adequaat mee om te gaan. Het is dus hoog tijd dat onderzoek mannelijke hulpverleners/zorgverstrekkers betrekt en beluistert, in samenwerking met een praktijk die hen ondersteunt en erkent in hun beleving.

 

 

11. Soorten vaderschap

 

“Vandaag de dag is er niet één bepaald vadertype meer,” wordt wel eens gezegd. Doorheen deze scriptie wil ik echter aantonen dat er nooit één bepaald vadertype is geweest in de dagelijkse samenleving. Vaderschap is immers van alle tijden (LaRossa, 1997). LaRossa’s boek is doorspekt met ettelijke voorbeelden. Egodocumenten en dagboeken getuigen van (sterke) betrokkenheid in opvoeding en zorg in de vorige eeuw(en). Zo gingen vaders troost en hulp brengen naar hun gewonde of stervende zonen aan het front en reisden tot heel ver daarvoor (LaRossa, 1997; p30). Vele documenten van het ‘kinderbureau’ geven trouwens aan dat er vaders waren gedurende de moderne tijd die een grotere en warmere rol speelden in de zorg voor kleine kinderen dan algemeen aangenomen wordt. Hun verhaal verdient óok om verteld te worden. “It seems wrong to imply that fathers during the machine age were little more than playmates to their children or to claim that few men, if any, participated in the heavier demands of child care work. I am not saying that there were no men who fit this mold. Many, perhaps most, propably did. The simple point is that these men do not represent all men… The absence of a clear cut profile cannot, and should not, be used as a license to grossly misrepresent those who came before… The solution as I see it, is to acknowledge the variety of fathering styles [in the past].”(LaRossa, 1997; p195).

 

Zijn boek is één pleidooi om ons niet neer te leggen bij de vaak simplistische veralgemeningen of vergelijkingen tussen gender, klassen of historische periodes. Zo wordt vaak beweerd dat vrouwen meer zorgen dan mannen voor de kinderen of dat de (blanke) middenklasse gemakkelijker toegankelijk en bereikbaar is voor de verspreiding van de (normatieve) opvoedingsidealen. Ondanks een kern van waarheid, versluieren dergelijke vergelijkingen de enorme variatie die bestond en nog altijd bestaat binnen twee geslachten, binnen verschillende klassen. It is also true that some fathers care for children better than some mothers do, some working-class fathers put some middle-class fathers to shame with regard to parenthood and some … (LaRossa, 1997; p115).

Zorgen is dus op zich niet afhankelijk van klasse: in alle klassen ‘zorgen’ vaders. Het verschil zit eerder in de motieven voor het opnemen van de zorg. Volgens onderzoek van Hochschild dalen de opvoedingsidealen als beweegreden van de hogere klasse naar de lagere klasse, terwijl de economische noodzaak opstijgt van de lagere klasse naar de hogere (Duindam, 1997a). Verschueren (1998; p235) wijst in deze context op de vaak vergeten impact van de economische realiteit of noodzakelijkheid op de opvoedingsnormen die in verschillende historische perioden naar voor geschoven worden: “De romantisering van de moeder als de voornaamste opvoeder en de daarmee samenhangende uitsluiting van de vader als opvoeder, ging hand in hand met de functionele arbeidsverdeling in de industriële samenleving. Het nieuwe ideaal van de gelijkwaardige(r) verdeling van opvoedingsverantwoordelijkheden is dan weer geassocieerd met de wijzigingen in de arbeidspositie van de vrouw.”

 

 

12. Besluit

 

Opvattingen, verwachtingen en beeldvorming over vaders en vaderschap -wat betekent een goede vader zijn?- zijn tijdsgebonden. Naargelang de historische periode worden andere aspecten van de vaderrol geaccentueerd. Volgens Van Crombrugg en Verstraeten (2003; p31) “reikt de geschiedenis vaders geen pasklare modellen aan. Ze laat slechts beelden zien die getuigen van het feit dat gedurende de tijd mannen, zonen en vaders gezocht hebben naar wat een goede vader is. Ook laat de geschiedenis zien dat elke generatie steeds weer dit vader-zijn moet waarmaken.”

 

Onder andere media bieden een bron van informatie over maatschappelijke opvattingen over vaders en het vaderschap terwijl ze tegelijk bijdragen tot de totstandkoming van die opvattingen. Als het zorgen van vaders niet beperkt worden tot ver-zorgen, maar een ruimere invulling krijgt, lijkt de vader het op vele vlakken goed te doen. Daarom is het van groot belang om respect te hebben voor verschillende manieren van vaderen. Vaders en moeders dragen immers ieder op hun eigen unieke manier bij aan de ontwikkeling van hun kinderen.

 

Wat het onderzoek naar de beleving van mannen (vaders) en vrouwen (moeders) betreft, moet afgestapt worden van de ‘hegemony of the feminine yardstick’ want “only when we cease measering men against the experience of women can we begin to query men about why they care in the variety of ways they do and about the impact of providing that care on their daily lives.” (Stoller, 2001; p63). Ook anderen beklemtonen dat wat mannen doen niet moet worden beoordeeld met vrouwelijke maatstaven, omdat ze dan per definitie tekort schieten.

 

Dé vader, hét vaderschap of één na te streven vaderrol bestaat niet. Vooreerst spelen vaders verschillende rollen tegelijk: kostwinner voor het gezin, hechtingsfiguur, speelkameraad, leraar en ‘ordehandhaver’ of gezagsfiguur voor het kind, ondersteuner van de partner,... Er is dus veeleer sprake van een variëteit aan vaderfuncties. Bovendien verschilt het relatieve belang of de hiërarchie van die rollen en de concrete wijze waarop die rollen worden ingevuld naargelang de historische periode, de brede culturele context, de engere sociale en (sub) culturele context, de persoonlijke kenmerken van de ouders. Hetzelfde is van toepassing voor moederschap.

 

Mijn scriptie heeft geenszins de bedoeling om een pleidooi te houden vóór of tégen het traditionele gezinspatroon met één vader en één moeder. In dit hoofdstuk gaat het eerder over de waarde van een moeder- en vaderrol. Eigenlijk kan ik zelfs spreken van een ouderrol, want kinderen hebben geen behoefte aan een váder of een móeder, maar in de eerste plaats aan een ouder die zijn verantwoordelijkheid opneemt. Ook al wil ik de verschillen die er zijn tussen vaders en moeders niet minimaliseren, toch wordt naar mijn mening nog te vaak gefocust op de aanwezige verschillen tussen man en vrouw die een ‘onoverbrugbare kloof’ zouden vormen. Het mag duidelijk zijn dat er een enorme variatie bestaat binnen mannen onderling en vrouwen onderling, binnen sociale lagen en binnen culturen.

 

 

De kracht van vaders van een kind met een beperking

 

1. Duiding van de begrippen

 

In het algemeen kader wordt gewezen op het belang van ‘actieve, aanwezige’ vaders voor de optimale ontwikkeling van kinderen. LaRossa (1997) gebruikt hiervoor het woord ‘fathercraft’. Met de ‘kracht’ en ‘aanwezigheid van vaders’ wordt in deze scriptie verwezen naar vaders die een actieve vormgevende en betrokken rol hebben in de opvoeding.

De term ‘betrokkenheid’ of ‘zorgzaamheid’ dekt bij diverse auteurs verschillende ladingen. Verschueren (1998) geeft drie betekenissen die in literatuur vaak voorkomen. In de eerste plaats kan betrokkenheid opgevat worden als warmte, affectie of emotionele steun. Ten tweede kan men betrokkenheid zien als een mentale preoccupatie, een bekommernis om het welzijn van de kinderen, zonder dat er noodzakelijk sprake is van warme, intieme interacties. Tenslotte kan betrokkenheid ook gebruikt worden in de context van deelname aan de dagelijkse huishoudelijke taken en zorgtaken. Hoewel deze betekenissen in realiteit niet strak op te splitsen zijn, is het toch belangrijk dat men zich bewust is van de verschillende aspecten. In mijn scriptie waren deze categorieën niet op voorhand afgebakend en werden dus niet specifiek bevraagd. Toch kwam de betrokkenheid als emotionele steun en deelname in de opvoeding en het huishouden regelmatig naar voor als betekenisverlening door deze vaders aan vaderschap.

 

Het gebruik van het woord ‘beperking’ heeft veel te maken met (emancipatorische) stromingen en visies die de laatste jaren sterk reageren op het woordgebruik ‘gehandicapten’ alsof deze personen ‘slechts’ hun handicap zijn. Ook Van Hove reageert tegen dergelijke naamgeving: “ze zijn geen minderen (minder-validen)… ze zijn geen soort (anders-validen)… ze zijn ménsen, met een handicap.” (Van Hove, 2000; p37) Vanuit Engelstalige hoek maakt het woord ‘disability’ vanuit een specifieke visie (o.a. Disability Studies, het burgerschapsparadigma) op dit moment grote opmars. Deze proberen andere accenten te leggen dan voorgaande modellen. Ook al bestaat er (nog) geen correcte vertaling voor dit woord, toch wordt in mijn scriptie het begrip ‘beperking’ gehanteerd. Deze leunt naar mijn mening het best aan bij wat vanuit deze visies inhoudelijk met ‘disability’ wordt bedoeld.

 

 

2. Literatuur en Research

 

Uit literatuur en talrijke verhalen uit de praktijk blijkt dat, wanneer het gaat over dergelijke gezinnen, vaders nogal vaak een afwezig figuur zijn. In deze gezinnen worden bovendien vaak traditionele familiepatronen met een fulltime huisvrouw/moeder en een vader als kostwinner aangetroffen. Traustadottir (1995) is één van de weinigen die hier in haar onderzoek melding van maakt. Omwille van de negatieve stereotypen van een kind met een beperking waarmee deze gezinnen vaak te kampen hebben, zouden deze ouders meer geneigd zijn de typische ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ taken op zich nemen om zich zo meer te manifesteren als ‘normale’ mannen en vrouwen. De aanwezigheid of betrokkenheid van deze vaders in opvoeding is dus meestal niet zo evident.

 

Ook in onderzoek blijven deze vaders vaak letterlijk afwezig. Deels kan dit te maken hebben met ‘de mythe van de afwezige vader’, zoals geschetst in het vorig hoofdstuk. Daarnaast valt op dat men veelvuldig de vader en moeder als koppel, als een geheel neemt. Met de term ‘ouders’ bedoelt men dan eigenlijk de moeders. Traustadottir (1995; p93) stelt dat “het lijkt alsof het perspectief van vrouwen (moeders) en het perspectief van mannen (vaders) in een soort gelijkschakelingsbeweging verdwijnen en herleid worden tot hét familieperspectief.”

 

Uit mijn literatuuranalyse haal ik enkele steeds terugkerende onderwerpen waarvoor ouders als bron aangesproken worden. Hiertoe behoren onder andere het testen en bevragen van hun tevredenheid over diensten en hulpverlening, onderzoek naar de kwaliteit van het leven van de gezinsleden en het onderzoeken van de invloed van een kind met een beperking op leden van het gezin en van factoren die opvoedingsomstandigheden belasten. De laatste tijd heeft men vooral ook oog voor beschermingsfactoren in deze gezinnen. Een voorbeeld hiervan is de gedeelde zorg, de ‘motherfatheragreement’ of ‘shared childcare’ die significant meer zou voorkomen in gezinnen waar de vader betrokken is bij de kinderen. Deze vormt een belangrijke buffer tegen problemen en stress bij de gezinsleden (Baker et al., 2003). De bevindingen sluiten aan bij de algemene literatuur over vaders waaruit blijkt dat een goede relatie met de moeder een positief effect heeft op het welzijn van de kinderen (Essex et al., 2001; Lamb; 1998; Vandewaerde, 2003).

 

Onderzoek focust vaak op het kind met de beperking en/of op de moeder als de persoon met de primaire verantwoordelijkheid. Zij wordt vaak geïdentificeerd als de persoon die de belangen van het kind het best kan ‘symboliseren’ en vertegenwoordigen (Traustadottir, 1995; Ballard et al., 1997; Park et al., 2003; Baker et al.). Moeders zijn in het algemeen ook gemakkelijker bereikbaar en worden in staat geacht vlotter verslag te doen van anderen, dus ook van de vaders. Onderzoekers vallen voor het verzamelen van gegevens bvb ook bijna exclusief terug op organisaties wiens leden overweldigend vrouwelijk zijn (Greenberg, 2001). Bovendien werden vaders tot voor kort als wezenlijk minder belangrijk gevonden voor het opvoedingsproces. Vaders worden wel anders bekeken (“Er zijn verschillen waar men oog voor moet hebben”), maar worden hierin toch maar weinig betrokken. Ze lijken soms onzichtbaar wat betreft attitudes en gevoelens (Essex et al., 2001; Ballard et al., 1997). De ervaring van vaders is hierdoor maar weinig gedocumenteerd en begrepen.

 

De laatste twintig jaar wordt de vaderrol ernstiger genomen in (vooral ontwikkelingspsychologisch) onderzoek. Enkele belangrijke aanzetten hiertoe werden o.a. gegeven door Lamb in de vorm van publicaties waarin de vader een expliciete hoofdrol speelt. Zo was hij de eerste die aandacht vroeg voor wat hij noemde ‘de vergeten bijdrage van de vader aan de ontwikkeling van het kind’. Naast Lamb kan ook Nagy niet onvernoemd blijven. Boszormenyi-Nagy is de grondlegger van de contextuele gezinstheorie, een stroming die o.a. het belang en de waarde benadrukt van élk element en hun interacties binnen het gezin. Hoewel hij zich niet focust op de vader apart, heeft hij onrechtstreeks zeker bijgedragen aan de erkenning en het in waarde herstellen van de vader(rol) -als een onmisbare schakel in de ketting (Van Crombrugge&Heylen, 2001). Deze stroming kent tegenwoordig een groot succes in de hulpverlening, wat ongetwijfeld samenhangt met de belangstelling voor vaders en de nadruk op hun rechten.

 

Door deze groeiende belangstelling voor de aanwezigheid en het perspectief van vaders, komen ook vaders in een gezin met verzwaarde opvoedingsomstandigheden meer in de schijnwerpers te staan (Essex et al., 2001).

 

In de eerste plaats is er de aandacht vanuit literatuur en onderzoeken. Deze bespreken voornamelijk verschillen tussen vaders en moeders. Veel onderzoeken sluiten bij elkaar aan wanneer ze vermelden dat belangrijke verschillen zich vooral voordoen in percepties over het gezinsfunctioneren, stressfactoren en bronnen van steun/ondersteuning (Essex et al., 2001). Volgens Essex et al.(2001; p253) zouden vaders van kinderen met een beperking verschillen van de moeder in wat betreft ‘ouderlijke vaardigheden’: “Because of their lower involvement, fathers have fewer opportunities than mothers to feel close with the child and to develop feelings of parental competence. […] In another study fathers of children with mental retardation perceived more difficulties with parental competence than fathers of typically developing children. […] Fathers reported more problems than their wives in attachment with their child.Zij melden bovendien dat zorgen over de toekomst een significante bron van stress is voor deze vaders, wat bij moeders minder doorslaggevend is. Ook de mate van steun buitenshuis zou verschillend zijn: “Because child rearing is seen as more essential to the role of mothers, fathers of children with disabilities may not receive as much support from friends, family, self-help groups and professionals as mothers receive. (Essex et al., 2001; p253) Sociale en persoonlijke bronnen zouden belangrijk zijn bij het determineren van de mate waarin een ervaring stress oproept. Getrouwde mannen verlaten zich eerder op hun vrouwen voor steun in moeilijke momenten, terwijl vrouwen op een wijder sociaal netwerk terugvallen. Juist de hulp of begeleiding van dit sociaal netwerk is voor moeders -en niet voor vaders- een belangrijke stressreducerende factor, terwijl o.a. de ‘adaptability (het vermogen om zich aan te passen de eisen van een omgeving) een vermindering van stress betekent voor vaders (Essex et al., 2001). Over de verschillen en gelijkenissen tussen moeders en vaders bestaat in onderzoeksgegevens echter weinig eenduidigheid. Voor meer informatie over de verschillen of de gelijkenissen in de beleving tussen vaders en moeders bieden de artikels van Essex et al.(2001) en van Greenberg (2001) een waardevol overzicht.

 

Op de tweede plaats komen steeds meer vaders van kinderen met speciale behoeften zelf op één of andere manier naar buiten met hun verhaal: in de media, tijdschriften, kunst, in een autobiografie…

Een van de toonaangevende schrijvers in dit kader is ongetwijfeld de nobelprijswinnaar Kenzaburo Oë. Deze Japanse auteur heeft sinds de geboorte van zijn autistische zoon Hikari een deel van zijn werk gewijd aan het beschrijven van zijn persoonlijke zoektocht in het leren leven met een gebroken droom. Het eigen lot beschrijft zijn queeste van verdriet en de pijn en vervolgens de beslissing om met Hikari zelf op pad te gaan (Van Hove, 2003). Ook twee keer geboren, twee keer gestorven van Giuseppe Pontiggia biedt een waardevolle bijdrage over alles wat een vader kan ondergaan en leren vooraleer hij kan leven met de handicap van zijn zoon (Van Hove, 2003; p96).

 

Een andere intrigerende vader is Paul Cobben. Deze Nederlander is hoogleraar Geschiedenis van de Moderne Filosofie. In een aflevering van ‘De Wandeling’ (http://www.kro.nl/wandelen/home.asp) vertelt hij het ingrijpende verhaal van zijn leven waarin hij enkele harde klappen te verduren kriijgt. Na de eerste schok -een doodgeboren dochter- blijkt een tweede kind het syndroom van Down te hebben. Deze vader voelt zich in het begin helemaal niet zo trots en heeft heel wat moeilijkheden om zijn zoon te aanvaarden. Dit slaat echter om na een operatie van de jongen. Kort na de geboorte van een tweede zoon wordt zijn vrouw ongeneeslijk ziek. Na haar dood voedt hij zijn beide zonen verder alleen op. Hij geeft aan dat zijn zoon met een mentale beperking hem leert wat het betekent mens te zijn en om mensen als persoon tegemoet te treden, ieder in zijn uniciteit.

 

In ons eigen land kan zeker Pierre Mertens niet vergeten worden. Zijn ontroerend relaas van de tien jaar met zijn dochter Liesje -een meisje met ernstige mentale en fysieke beperkingen- onthult een verbeten kracht en strijdlustigheid om zijn dochter te geven waar ze recht op heeft: zorg, affectie, een liefhebbende omgeving en bovenal… het recht op leven. Hij ervaarde in deze strijd vaak het gevecht voor ‘het gewone’. Op dit moment is hij voorzitter van de Internationale Federatie voor Spina Bifida en Hydrocephalus (www.ifglobal.org).

 

Een persoonlijke ontdekking in de boekenwereld is ‘Uncommon fathers’ (Meyer, 1995). Negentien oprechte reflecties, geschreven ‘by fathers for fathers’, bieden een zeldzame kijk in het leven van vaders van een kind met speciale noden. De verhalen zijn aangrijpend en rijk aan wijsheid. Omdat dit boek een onontbeerlijke bijdrage in dit forum levert, citeer ik kort enkele passages.

 

It would be easy to step aside and let my wife take charge of these activities. After all, stepping aside was the message sent loudly and clearly to me from many places. But my wife could not deal with this trauma alone. It took two of us to handle all that was happening. Service providers would learn to accept, if not like, the fact that I was involved in my daughter’s life. (p4)

 

How much intelligence goes into appreciating in a sunrise, the autumn leaves, a kitten at play or fine music? IQ has measured all of us -yet we know how remarkably little IQ has to do with beingness.(p25)

 

I do not wish Walter were different- I wish society were different. I wish it did not matter that some children have disabilities. I wish a person did not need so much mental power and acuity to live a happy, fulfilling life. I wish society understood special children. (p75)

 

When it comes to meeting those special needs of our children, fathers cannot do it alone, and neither can mothers. To face the challenges which lie before us, we need the strength of our wives, and they need ours, and our children need us working on their behalf. (p112)

 

Ook deze vaders verenigen zich. Een vereniging die hier een plaats verdient, is ‘the fathers network’ Volgens hen komt goed vaderschap voort uit “the realization that being a father is important, vital, demanding, rewarding, and risky. (www.fathersnetwork.org). Zij zien het als hun missie om vaders en gezinnen met kinderen met special noden te huldigen en te ondersteunen.

 

Kinderen met een beperking confronteren vaders met andere eisen en noden, doen beroep op andere vaardigheden en vormen hierdoor een ware uitdaging. Omwille van talrijke redenen is het in onze samenleving niet vanzelfsprekend dat deze vaders zowel aanwezig als betrokken zijn. Dat enkel moeders (kunnen) ‘zorgen’ voor kinderen met een beperking is een mythe, evenals de idee dat álle vaders betrokken zijn. Toch zijn er verschillende vaders die wél hun verantwoordelijkheid opnemen. Dat er (veel) minder onderzoek is naar vaderrollen dan naar moederrollen in gezinnen met kinderen met beperkingen, mag de realiteit niet verdoezelen dat deze vaders integraal deel uitmaken van het dagelijkse functioneren van deze gezinnen (Essex et al., 2001).

 

Research has rarely acknowledged, and only recently studied, this role of fathers as caregivers. The community support system has done little to acknowledge the involvement of fathers as caregivers because of the prevailing myth that it is only “mothers” who care for persons [with mental illness]. It is only when we recognize the unique ways that fathers care for their sons and daughters and validate their experience that fathers will be able to move out from the shadow of their wives and speak openly of their frustrations and gratifications of coping with their child’s illness. (Greenberg, 2001; p289).

 

 

METHODOLOGIE en aanpak

 

1. Methodologie

 

Mijn onderzoek is te omschrijven als een exploratief, interpretatief onderzoek op basis van kwalitatieve data. Deze data zijn verzameld op coöperatieve wijze door middel van een narratieve methodiek en dit in functie van emancipatorische doelstellingen.

 

Mijn onderzoek is in de eerste plaats exploratief. Dat wil zeggen dat het niet de bedoeling heeft een hypothese te bevestigen of te weerleggen, maar eerder een verkenning in een vrij onbekend gebied wil betekenen. Tegelijk is ook de term interpretatief van toepassing. Dit soort onderzoek heeft zijn oorsprong in een geesteswetenschappelijke traditie binnen de sociale wetenschappen en wil de sociale werkelijkheid begrijpen en interpreteren vanuit de menselijke zingeving van de betrokkenen. Het gaat erom dat mensen beschouwd worden als zingevers, als ‘constructors’ die hun wereld vormgeven in interactie met anderen. Centraal staan de betekenissen die mensen geven aan hun ervaringen binnen deze hun leefwereld. Andere belangrijke elementen zijn dan ook de contextgebonden en contextrijke gedrag en data. Hierbij is een holistische aanpak en benadering onmisbaar. “The process of contextualizing, in contrast, does not depend on breaking data apart, but in finding the overarching story in a more holistic approach.”(Ferguson&Ferguson, 2000; p182) Naast de context houdt goed interpretatief onderzoek ook rekening met de relaties die de onderzoeker heeft met de mensen in die context. Deze relatie is te vergelijken met een samenwerking die tot stand wordt gebracht tussen beiden, een samen op weg gaan.

 

Dit vormt tegelijk één van de grote uitdagingen en een omstreden topic in kwalitatief onderzoek: de afstand tussen onderzoeker en participant. Clandinin en Connelly (2000) stellen dat ‘narrative inquiry’ relationeel is. Vooral hóe omgegaan wordt met deze spanning is volgens hen van belang. Ferguson en Ferguson (2000) merken op dat vriendschap niet vereist of verwacht wordt, maar wel de ‘real human connection’. De kwaliteit van de data is immers afhankelijk van de kwaliteit van de relatie die de onderzoeker heeft opgebouwd met de onderzochten. Volgens de principes van o.a. narratief onderzoek is deze relatie een minimum vereiste om de kwaliteit van het onderzoek ten goede te komen. Pas in samenwerking mét de onderzochten kan je ‘juistere’ gegevens bekomen. Zelf ondervond ik een grote meerwaarde ondervonden in de kwaliteit van mijn gegevens wanneer ik een hartelijk en toch professioneel contact met de persoon kon ontwikkelen.

 

De probleemstelling van mijn onderzoek maakt het vrijwel onmogelijk om op een kwantitatieve manier te werk te gaan. Onderzoek naar menselijk gedrag in termen van afhankelijke en onafhankelijke variabelen levert immers geen begrip van wat er gebeurt in termen van belevingen. Belevingen, perspectieven, de complexiteit van leefwerelden… zijn niet in cijfers of statistieken te vatten. De poging om door middel van wetten het gedrag te begrijpen, is tot mislukking gedoemd als geen verband met zingeving kan gelegd worden (Smeyers, 1999). Kwalitatieve data daarentegen lenen zich hier beter toe. Josselson et al.(2003, p3) vatten dit samen: “In considering people as constructors of their experience, such research takes a giant step away from parsing human experience into predefined variables and requires of the researcher an equally major shift in perspective and approach. Rather than forming hypotheses, the researcher frames questions for exploration; in place of measurements are the challenges of deeply listening to others; and instead of statistics are the ambiguities of thoughtful analysis of texts.”

 

In mijn onderzoek wordt vanuit de verzamelde gegevens vertrokken (inductie): de gegevens worden verzameld en verkend, samengevat en getoetst om daarna verder te verzamelen (Schuyten, 2000). De wijze waarop dit gebeurt, is coöperatief: telkens in samenwerking met de vaders. Ik ga er vanuit dat zij het best weten waar het over gaat als over hen gesproken wordt.

 

De methodiek die hierbij gehanteerd wordt, benoem ik als narratief onderzoek. De nadruk ligt op het (levens)verhaal van de vader, zijn beleving en zijn perspectief . Hoe kan dit beter dan in een verhaal waarvan hij zelf de actieve belever en verteller is? Sommige auteurs zien door deze bijzondere aandacht voor het verhaal een onderscheid tussen het narratief onderzoek en het kwalitatief onderzoek. Volgens anderen is het gebruik van een narratieve structuur echter geen alleenrecht voor narratief onderzoek, maar wordt het ook gehanteerd in de rapportering van de diverse vormen van kwalitatief onderzoek (Verhesschen, 1999).

 

Zowel Isarin als Casey bieden twee beschrijvingen die van betekenis zijn voor mijn onderzoek. Isarin (2001; p84) ziet narratieve individualiteit als “ het vermogen van mensen om door de verhalen die ze vertellen, betekenis te geven aan eigen gevoelens, inzichten en handelingen en een plaats te verwerven in een gemeenschappelijke sociale ruimte. Die plaats verwerven mensen op het moment dat hun verhaal gehoord wordt door anderen en zij zelf als individu worden erkend.” Hierbij is het van belang dat het verhaal ‘eigendom’ blijft van de persoon en niet de deskundige. Een ander accent wordt gelegd door Casey. Zij vertrekt niet van een definitie van ‘narrative’, maar stelt dat de opkomst van narratief onderzoek niet los gezien kan worden van recente sociale en culturele ontwikkelingen. “De verschillende stromingen binnen narratief onderzoek bieden dan, ieder op hun manier, een antwoord op de postmoderne conditie en op processen van vervreemding, onrechtvaardigheid en onderdrukking. Alhoewel narratief onderzoek daar zeker niet toe beperkt blijft, kadert zij de opkomst ervan in een sociale beweging waarin gediscrimineerde groepen als vrouwen, zwarten, homo’s en lesbiennes revolteerden tegen de zogezegde waardevrijheid van het traditionele paradigma.”(Verhesschen, 1999; p279). Veel narratief onderzoek gebeurt vanuit een progressieve politieke overtuiging met als doel bij te dragen tot sociale verandering en getuigt dan ook vaak van een feministische oriëntatie (Verhesschen, 1999). “Door het ernstig nemen van de verhalen van de betrokkenen en de betekenissen daarbinnen, kan narratief onderzoek bijdragen tot een beter begrijpen. Als men niet het (zelf-) begrijpen van de actor als vertrekpunt neemt, dan dreigt men voorbij te gaan aan datgene wat betrokkenen bezig houdt. Pedagogisch onderzoek kan alleen maar een bijdrage leveren tot een optimalisering van de praktijk als de betrokkene zich herkent in of aangesproken voelt door de behandelde problematiek.” (Verhesschen, 1999; p288).

 

In aansluiting met Casey kent mijn onderzoek eveneens een feministische oriëntatie en zou bovendien -volgens de onderverdeling van Ferguson&Ferguson (2000)- bij het onderzoek met ‘emancipatorisch nut’ gerekend kunnen worden. Qualitative research can empower participants often simply by letting them tell their stories. However beyond the immediate participants, such research can be useful in challenging structures, policies, and practices that disempower and marginalize entire segments of the population.

 

 

2. Procedure

 

De fasen van theorieopbouw en dataverzameling in deze scriptie zijn niet strak afgebakend en beïnvloeden elkaar wederzijds. Toch zijn enkele duidelijke stappen te benoemen.

 

Een eerste fase in mijn onderzoek is het verkennen van literatuur rond vaderschap in het algemeen en later specifiek over vaders met een gehandicapt kind. Sommige onderzoekers menen dat het a-priori gebruik van literatuur de ‘zuivere’ denk- en handelswijze vóór het onderzoek beïnvloedt en reeds in een bepaalde richting stuurt. Hoewel ik mij kan vinden in deze opvatting, kies ik er toch voor om op voorhand literatuur door te nemen. Het helpt mij om een fenomeen beter te kunnen situeren, zicht te krijgen op een aantal trends en van daaruit een beginnend theoretisch kader te ontwikkelen (Schuyten, 2002). De doelgroep ‘Vaders van kinderen met een beperking’ wordt op deze manier ook ruimer opengetrokken. Een ruim kader vind ik noodzakelijk om inzicht te ontwikkelen in beeldvorming, sociale processen, culturele omgangsvormen en gedachtegoed … Deze literatuur is gekozen op basis van terugkerende bronnen of op aanraden van mijn promotor. Ik kies ervoor om mij niet enkel te richten op Engelstalige literatuur, maar om bovenal aandacht te schenken aan wat hier in België reeds aanwezig is. Nederlandse literatuur is in deze zoektocht onvermijdelijk, aangezien zij een significant deel uitmaakt van de Nederlandstalige literatuur rond vaderschap.

 

De tweede stap is het verzamelen van de vaders. Aangezien het niet mijn bedoeling is om te generaliseren in positivistische betekenis, kies ik ervoor me te beperken tot vier particuliere verhalen. Later komen daar nog twee verhalen bij om meer informatie te verkrijgen. Ik maak gebruik van ‘snowball sampling’ om mijn respondenten te verzamelen (Schuyten 2002). Dat wil zeggen dat andere mensen mij in contact brengen met iemand die zij benoemen als een ‘aanwezige vader’. Daarnaast val ik terug op enkele persoonlijke contacten. Van één vader verkrijg ik gegevens via mail. Met de vijf andere vaders ga ik in gesprek. Zij hebben telkens twee of drie kinderen. Hun kinderen -leeftijd zes tot vijfentwintig jaar- hebben een fysieke beperking, een matig tot zwaar mentale beperking, een ernstige hartafwijking en het syndroom van Down. Er zijn vijf zonen en één dochter. De beroepen variëren van muziekproducer, grafisch vormgever, technisch ingenieur… tot leerkracht.

 

Een derde stap is het opbouwen van mijn ‘diepte-interviews’ of ‘kwalitatieve interviews’ (Schuyten, 2002). Ik gebruik deze vorm om het verhaal, het narratief van de vaders beter naar voor te laten komen. Ik baseer me vooral op de werkwijze van Chase, beschreven in ‘Up close and personal’, bvb wat betreft de opbouw en de ordening van de vragen. Ik stel een checklist op met thema’s en subthema’s. De hoofdvragen staan niet in een vaste volgorde en worden aangepast aan de dynamiek en het tempo van het gesprek. Bijvragen kunnen verschillen van gesprek tot gesprek en vormen zo de authentieke bijdrage van iedere vader.

 

Een thema is de betekenis die wij verlenen aan een verschijnsel, het is onze eigen interpretatie (Schuyten, 2002). Maar wat betekenen ‘handicap’, ‘opvoeding’, ‘toekomst’, ‘vaderschap… nu voor vaders met een gehandicapt kind? Zijn daar verschillen in met ‘gewone’ vaders of zijn deze vaders juist géén bijzondere, speciale vaders? De bevraagde thema’s selecteer ik op basis van literatuur en vul ik aan met thema’s die vaders zelf aanbrengen. Zowel de beleving van het vaderschap algemeen (van alle kinderen) en specifiek (van het kind met een beperking) komen aan bod.

 

De afname van de interviews is een vierde stap. Ik let vooral op taalgebruik, bevestigend gedrag en het parafraseren bij het doorvragen (Schuyten, 2002). Ik start met twee grote open vragen en stel ruime vragen, zodat vaders hun eigen accenten naar voor kunnen brengen en zo weinig mogelijk door mij gestuurd worden.

 

Alle interviews samen vormen slechts een deeltje van hun verhaal. Met aandacht voor het zoveel mogelijk behouden van deze verhaallijnen, analyseer ik vervolgens deze interviews. Hiervoor val ik o.a. terug op Chase (Josselson et al., 2003). Op basis van de gestelde vragen in de interviews, stel ik een boomstructuur op en doorzoek ik alle interviews op antwoorden. Deze klasseer ik onder thema’s. Per thema zoek ik naar gelijkenissen en verschillen tussen vaders, in de hoop een aantal overkoepelende patronen te kunnen ontdekken. De vaders kenmerken zich door hun verbondenheid als vaders in de eerste plaats. Dit betekent dat ik veel aandacht schenk aan het vaderschap in het algemeen. Hoewel het niet de bedoeling is in de weergave van de thema’s uitspraken te doen over ‘alle’ vaders van kinderen met beperkingen, kan ik toch enkele opvallende gelijkenissen (en verschillen) belichten. Zonder op onderzoek te gaan naar factoren voor deze verschillen, formuleer ik toch bij enkele resultaten mijn bedenkingen. Bij interpretatie van de gegevens speculeer ik voorzichtig eerder dan overhaast tot conclusies te komen (Josselson et al., 2003).

 

Doorheen mijn onderzoek maak ik gebruik van wat Ghesquière en Staessens (1999; p195) ‘member checks’ of ‘communicatieve validatie’ noemen. In de dataverzamelingsfase ga ik continu na of het standpunt van de vaders goed begrepen is door hen een uitdraai van de interviews te bezorgen. Aan het begin van het volgend interview wordt ruimte gemaakt voor vragen of bedenkingen. Dit zorgt af en toe voor problemen. Sommige mensen hebben geen internet thuis, checken hun mail niet zo vaak of hebben een druk leven, waardoor de communicatie trager of moeizamer verloopt. Toch besteed ik hier veel aandacht aan vanuit de idee dat het terugkoppelen naar de vaders de waarde en de kwaliteit van het onderzoek verhoogt. Op het einde wordt eenmalig een focusgroep met de vaders georganiseerd waarin ik al de resultaten en mijn interpretaties weergeef om na te gaan of de vaders zich hierin kunnen herkennen. Voorts kunnen zij door interactieve discussie rond enkele thema’s een ‘finishing touch’ bieden aan mijn onderzoek.

 

Een laatste stap is dan het terugkoppelen van mijn bevindingen aan de literatuur en een maatschappelijke positionering.

 

 

Vaders aan het woord…

 

De vragen worden niet in vaste volgorde afgenomen, maar kennen wel een opbouw van oppervlakkig (bvb stress en ontspanning) naar diepgaand (bvb essentie van vaderschap). Hieronder plaats ik ter verduidelijking de structuur van de behandelde thema’s:

 

  1. Schets van het kind door de vader

  2. Stress-elementen

  3. Well-being

  4. De diagnose

  5. Toekomstperspectief

  6. Relaties

  7. Gevoelens

  8. Motivatie voor betrokkenheid

  9. Essentie van vaderschap: Betekenis/ Kenmerken van een goede vader/ Speciale vaders?/ Het eigen vadervoorbeeld

  10. Zingeving

  11. Hulpverlening: ervaring en behoeftes

  12. Zelf aangebracht: Medische verhalen (zie bijlage)/ School/ Partners/Leerprocessen/ Gezin en brussen/ Dialoog en verantwoordelijkheid

 

Voor het thema ‘Diagnose’ baseer ik me op de vragenlijst ‘Reaction to diagnosis Interview’ van Stolk&De Belie. De onderverdeling en aandacht voor enkele domeinen, zoals ‘Relaties’ en ‘Zingeving’ komen voornamelijk uit het artikel over ‘Quality of Life’ (Schalock et al., 2002).

 

De vragen naar de eigen jeugd en de visie op (goed) vaderschap worden in verschillende bronnen aangeraden. De overweging om de motivatie van de betrokkenheid te bevragen, komt voort uit de vaststelling dat sommige vaders ervoor kiézen betrokken te zijn en het anders te doen als reactie op hun eigen moeilijke jeugd. Vandaar mijn beslissing deze vragen in de interviews te verwerken.

 

Hoewel mijn aandachtspunt altijd de vader is geweest, vond ik het belangrijk de partner niet volledig uit te sluiten. Zij waren soms in de buurt tijdens het interview en gaven hier en daar een aanvulling. Hierdoor kreeg ik vaak een vollediger beeld van de vader. Hun uitspraken werden niet opgenomen in mijn analyse, omdat ik me wil beperken tot het woord van de vaders. De citaten van de vaders worden cursief weergegeven. Wanneer ik in die citaten reageer, staat dit ‘standaard’ weergegeven.

Om de gezinssituaties vlotter te kunnen volgen, geef ik een kort overzicht van de kinderen die in de citaten vernoemd worden. De namen zijn aangepast uit respect voor de privacy. Het kind met de beperking staat telkens eerst. Ik vermeld slechts de gegevens waar ik over beschik. Andere namen zoals dagcentra, scholen of verenigingen worden slechts met de beginletter vernoemd.

 

Tom (7)- Arjen- Alyssa (mama An)

Thomas (9)- Pieter & Mathieu (mama Florence)

Karel (17)- Lynne & Maartje

Amber (21)- twee zussen

Bram (23)- Steven (19)- Lara (15) (mama Moniek)

Dieter (25)- Bob

 

 

1. Schets van het kind door de vader

 

Als inleiding wordt de vaders gevraagd een schets van hun kind met een beperking te geven, alsook een schets van zichzelf als vader van dit kind. De meeste vaders hebben het eerst over de diagnose en over wat minder goed gaat. Daarna geven de meeste heel overtuigd en vol warmte toch enkele sterke punten. Verschillende vaders kaderen het kind binnen het gezin en in relatie tot hun broers en/of zussen. Wat uit alle interviews naar voor springt, is de trots die vaders voelen voor hun kind. In de beschrijving valt op hoe fier vaders zijn op wie hun kind is, mét beperking, maar in de eerste plaats op hun zoon of dochter.

Da’s eerst en vooral mijne beste kameraad, hé Dieter?

 

Een dik bolleke (lacht), die enorm graag eet en waar dat je dus serieus moet aan snoeien in zijn eten, wat enorm moeilijk is, omdat hij eet met enorm veel smaak. Het is een echte Bourgondiër. Ja, het is een vree toffen typ. Ik denk dat het moeilijk is om hem niet graag te zien.

 

Het is een kindje met Downsyndroom. Hij is geboren in een gezin met drie kindjes, hij heeft twee grotere broers. In die zin is dat belangrijk dat de broers een groot deel van zijn leven uitmaken. Laat zijn broers weg en hij loopt voor een stuk verloren.

 

Onzen Bram is onzen Bram. Hij is ons kind, das nie ons kind met een handicap, maar dat is ons kind. Ge ziet hem en ge ziet nie zijn handicap.

 

Als ik aan Karel denk, zie ik geen mindervalide medemens voor mij, maar een jongen die gepassioneerd is door dieren ,een jongen die nieuwsgierig is ,een jongen met een zeer scherp observatievermogen en een heel sterk aanvoelen van situaties. Een ongelooflijke interesse en liefde voor dieren. Een grapjurk en vooral een heel, heel moedig mens die elke dag weer opnieuw en opnieuw probeert om met dat nukkig lichaam om te gaan en die wereld rondom hem vol onverstaanbare codes probeert te decoderen.

 

 

2. Stress-elementen

 

De elementen die vaders van kinderen met een beperking stress kunnen geven, liggen op dezelfde lijn als voor andere vaders. Drie vaders vermelden dat ze niet veel last hebben van stress, “toch geen zware”. Een vader laat weten dat hij vroeger last had van maagzweren door alles op te kroppen. Sindsdien heeft hij leren omgaan met stress en relativeert hij veel meer. Spanningen met de partner, deadlines op het werk, gejaagdheid om op tijd thuis te zijn voor de kinderen, schoolresultaten, vermoeidheid en “door alles opgeëist worden” kunnen aanleiding geven tot stress. Twee vaders melden stress als ze het gevoel hebben het gezin tekort te doen:

Het besef dat alles eindig is. In die zin dat ik ook keuzes moet gaan maken, da ge dus niet zomaar onbeperkt dingen kunt doen die stress geven. Als ik weet… mijn leven is dus eindig […] en dan moet ge met wat ge hebt kwaliteit geven en die kwaliteit mag in mijn leven niet in de eerste plaats gaan naar werk voor anderen, maar moet kwaliteit zijn voor een stuk voor mijn eigen leven en daardoor ook voor mijn gezin. Want dat vind ik dus heel belangrijk. Als ik dat niet gerealiseerd kan krijgen, zou ik dus wel stress kunnen krijgen of hebben.

 

Wat specifiek déze vaders meer dan andere vaders spanning kan bezorgen, zijn de zorgen om hun kind met beperking, wat betreft het heden-de toekomst.

Ja, als er iets niet gaat met Amber, dan heb je ook stress hé. De ene keer een beetje meer en de andere keer een beetje minder.

 

Ik zit er wel een beetje op te denken wat er met hem gaat gebeuren. Da speelt ook een beetje een rol hé.

 

Hoe Tom in zijn vel zit. Dat kan me zorgen geven. Tijdens den dag ook, dat ik soms op een ogenblik tijdens den dag kan bedenken: ja, ’t is nu tien uur kwart. Ze hebben speeltijd. Hoe zou het met Tom zijn? Omdat ik ook weet dat Tom zich heel vaak afzondert op de speelplaats, dat ik dan soms een keer denk van: ’t is ’t hopen dat er een keer iemand zou gaan praten… en ook tijdens den dag dat ik mij bekommer over dingen dat ik besproken heb met Tom den avond ervoor, die ik dan allé… tijdens den dag zoek ik naar oplossingen.

 

Waar ge van kunt wakker liggen, is wat er met Bram zal gebeuren als wij er nie meer zullen zijn. Het kan iedereen overkomen. Onze tijd komt ook. Wat moet er dan gebeuren, da weten we niet echt.

 

Zijn beentjes… ja, daar kan ik me kopzorgen over maken. Nu, hij verslechtert niet, maar hij gaat er ook niet echt op vooruit. Ja, okee, hij begint nu te lopen, op zijn manier hé. Maar het is niet goed voor hem, lopen. Het doet hem meer kwaad dan goed. Dat weten we van de kinesist. Dus moeten we hem daarin afremmen. Maar ja, hij wil dan meedoen met de rest, dus… Het is een middenweg zoeken.

 

Ook de reactie van de omgeving op één van de kinderen waar het moeilijk mee gaat, kan een bron van stress zijn voor een vader.

Wat er mij vroeger meer stress bezorgde, waren de reacties van anderen naar Pieter toe. Als kind was hij heel druk. De reacties van anderen naar Pieter toe bezorgden mij veel meer stress, dan de reacties naar Thomas toe. […] Ge voelt u aangevallen van ‘ge doet het niet goed’. Terwijl bij Thomas heb je nooit het gevoel da mensen zeggen van ‘ge doet het niet goed’. Wij hebben altijd het gevoel van ‘ge doet het fantastisch goed’, terwijl wij gewoon proberen hem op te voeden. En… dat doen we ook met onze andere twee gasten. Maar bij de andere kinderen gaan mensen strenger gaan beoordelen. Terwijl da bij kinderen met een handicap… de merendeel heeft da nie, kinderen met een handicap en kunnen zich soms moeilijk inleven. En overschatten het ook in vele gevallen. Ze problematiseren het. De vraag is ‘Hoe brengen wij dat over aan de mensen?’ Spreken we meer over ‘de zorg’ of over ‘het plezier’?

 

 

3. ‘Well-being’

 

‘Well-being’ wordt begrepen als het wel-zijn van vaders: wat draagt bij tot hun gevoel van welzijn, welke activiteiten verkiezen ze als ontlading op hun stress. Bijna alle vaders zeggen dat ze geen ‘echte’ hobby’s hebben. Hiermee bedoelen ze geen ‘vaste’ hobby’s in clubverband of iets waar ze zich aan ‘wijden’. Ze noemen wel enkele ontladende activiteiten zoals fotoshoppen met de pc, computerspelletjes, oude lego ineenprutsen, gezelschapsspelen (met vrienden), surrealistische videoclipjes maken, sport, het “verkopen van kleine en middelgrote onnozelheden” (humor en dwaasheid), oldtimers, occasioneel televisie kijken, meditatie, “het bedenken van nieuwe godsbeelden”… Een vader meldt dat hij nu viervijfde gaat werken, om het rustiger aan te doen.

Wat hierin opvalt, is de diversiteit. Toch is er een grote gemeenschappelijke deler: de natuur. Alle vaders zien wandelen, fietsen, kamperen, op reis gaan naar de zee of naar het groen als belangrijke stressontlader. Drie vaders ‘werken met de handen in het groen’, ‘vissen’ of ‘knutselen’ ter afwisseling van het “hoofdenwerk”. Voor twee vaders is ‘zalig niks (moeten) doen’ en ‘rust’ de belangrijkste ontlader, die ze kunnen ervaren in de natuur. Een vader meldt geen hobby’s wegens weinig tijd. Zijn vrije tijd gaat vooral naar het beheren en managen van een vzw, waaronder een kortverblijf die hij samen met zijn vrouw opgericht heeft voor mensen met mentale beperkingen.

 

 

4. Het moment van de diagnose

 

Vaders vertellen over de bange en onzekere periode tussen het vaststellen dat er ‘iets niet klopt’ en de diagnose, als er al een duidelijke diagnose was: niets kunnen voorspellen… afwachten.

Eerst wil ik vertellen dat ik ongeveer en week voor zijn geboorte een heel vreemde droom had, waarin allerlei dokters in een cirkel om hem heen stonden. Ze waren blijkbaar verbaasd dat hij zo goed kon stappen. De ganse sfeer baadde in een soort medisch mirakel. Dat was dan weer eens een bizarre droom dacht ik. In die periode had ik regelmatig bange voorgevoelens, zoals wellicht menig aankomende ouder die zal hebben. Ik was dus apetrots en fier als een gieter toen alles normaal bleek te zijn, bij de geboorte. Ik heb later nog vaak aan die droom zitten denken, vooral als het moeilijk ging. Die ganse periode heb ik ervaren als een soort trance-ervaring. Je zit gedurende twee maanden op de toppen van je zenuwen. Alle zekerheden worden weggeslagen, de enige zekerheid is de onzekerheid. Ik heb me in die periode voorgenomen om nooit meer in ziekenhuizen terecht te komen.

 

Veertien dagen voordat we echt duidelijkheid hadden van Thomas, want ze hebben zich maar uitgesproken na de bloedtest… die veertien dagen, die onzekerheid waren het zwaarste.

 

Voor een aantal vaders was het moment van de diagnose daarom een opluchting: weten wát het is, een einde aan de onzekerheid of de vreugde dat het niet ‘erger’ is.

En ge komt daar dan toe, ja, hij [de dokter] heeft ons toch een halfuur laten zitten. Zeventien keer gepasseerd. En ge voelt da, de spanning bouwt hem op. En het moment da je het weet, viel alles van… van mij toch. Van gij ook? (partner knikt) Van… ‘t is goed, we weten het nu, we kunnen er nu tegenaan. […] Wij hebben ‘de dink’ gehad van ‘hap, nu ertegenaan’. Het kon ook iets anders geweest zijn, hé. Hij had eu… geluk bij een ongeluk geen hartafwijking. Dat was dan bijna feest van ‘we zijn heel content dat er geen bijkomstige…’ […] Dus wij hebben onszelf opgetrokken aan die dingen.

 

De vaders rapporteren machteloosheid en woede, verdriet en ontgoocheling, een schok.

Het was… geweldig (in de zin van overdonderend): ze kreeg één op twee overlevingskansen. Ze was nog geen 24 uur oud en moest (op leven en dood) geopereerd worden. Dat was wel confronterend. Wat ging er op dat moment door je heen? Wat voelde je? Kwaad en onmacht. Sindsdien geloof ik enkel nog in de exacte wetenschappen en dat is al…

 

Het was een enorme klap voor mij… Ik heb geweend als een klein kind…. Dan voel je je ineens heel klein. En je kan er niet van wegvluchten. Je denkt direct het ergste: Bijzonder onderwijs, rolstoel… Het idee dat je er heel je leven mee geconfronteerd zal zijn… Eeuwige zorgen… […] En ja, goh, aan wat te beginnen, hoe moet het verder, waar moet ik terecht…Ge denkt aan alles en nog wat… vandaar dat ik zo een harde klap gekregen heb.

 

Het is maar als hij in het tweede kleuterklasje zat da ze ineens van het medisch onderzoek afkwamen ‘mentale retardatie’… ‘wablief, wat is da?’ Wij begrepen da nie direct. Uiteindelijk zei de juffrouw van het tweede kleuterklasje ’hij kan niet zo goed mee gelijk met de andere kindjes’. Dat moet wel als een verrassing gekomen zijn. Ja. Ge hebt de indruk da je goed op wandel zijt en dan… […] Ge zijt wel een stuk ontgoocheld, hé. En eigenlijk maar heel stillekesaan begin je te beseffen dat er daar inderdaad op langen duur nie veel aan… je er niks kunt aan doen. Al da je kunt doen, is der goe voor zorgen.

 

Terwijl dat ik wel een klopke gehad heb als hij een maand of tien was. De weerbots van alle emoties… da heeft wel een maand of tien geduurd. Ge houdt u vree sterk voor uw vrouw en uw gezin en voor het kind zelf. En op een bepaald moment, als ge in een fysisch minder periode waarschijnlijk… komen die emoties dan omhoog.

 

Voor enkele vaders betekent dit een harde kennismaking met de medische wereld.

Op dat moment was ik half murw geslagen door zoveel narigheid. Je gaat naar het ziekenhuis voor medicatie en een week later mag je binnen voor een hersenoperatie. Dat kom je niet elke dag tegen.[…] Dit was een zeer akelige ervaring. Je komt daar toe in een soort ondergekoelde ruimte. Links en rechts allemaal mensen die er echt niet appetijtelijk uitzien. Het leek daar een beetje "good morning vietnam". Maar hé, daar was hij, “alive and kicking”. Zodra hij ons zag, stond hij recht in zijn bedje, met de hele bedrading slingerend langs zijn lijfje. Wat ik mij meen te herinneren is dat hij wakker was, maar nog met de beademingsbuis van de operatie op zijn mond. De tranen rolden langs zijn gezichtje, daar sta je dan als hulpeloze ouders. We konden hem niet eens troosten en vastpakken.

 

Het was een periode van onmacht en woede, vooral naar de klinieken toe, dat je zegt: ‘hoe is dat nu mogelijk?!’. Ge blijft er dan bijzitten tot ‘s avonds of zolang da ge kunt en dan zegde toch wel weer… ge laat die daar ook ‘s nachts alleen. […] Maar die eerste periode dan zijde zo de kluts kwijt, da ge zo elk realiteitsgevoel nie meer hebt en gewoon drijft zonder da ge der impact op hebt.

 

Allé, ge komt daar buiten uit da kabinet, ge voelt u echt zo klein. Want ge weet nie, ja okee, ‘t is nu zo, wat nu? Ge weet niks. Hoe oud waren An en ik? Tom was dertien maand, dus ik was zesentwintig en An vierentwintig. Dat is nu niet om te zeggen… en ge krijgt daar zoiets te horen, da je voor de rest van uw leven gaat meedragen. En ge voelt u al zo verantwoordelijk, als ouder.

Vaders vertellen over de ontgoocheling bij het gebrek aan steun en informatie. Ze bleven in de kou staan, wisten niet waar ze terecht konden, moesten alles zelf ontdekken. Ze benoemen de medische sfeer als akelig en onpersoonlijk, de deskundigen als koel en afstandelijk. Voor enkele vaders is de medische wereld echter onvermijdelijk en een blijvende bron van afhankelijkheid.

 

Ook na de diagnose volgt voor enkele vaders een blijvende onzekerheid.

Daarna volgden nog talrijke opvolgingen, diagnoses en prognoses. Niemand durfde iets te voorspellen, niemand kon ons vertellen of hij ooit zou kunnen fietsen, zwemmen, naar een normale school gaan, of die epilepsie zou verdwijnen. Droevige vooruitzichten dus.

 

Maar ‘t is vooral door praten en veel, veel wenen, ik geef da wel toe. Omda ge dus echt nie weet waar da ge u aan moet verwachten hé. Ge zijt zelf zo jong, ge hebt een eigen toekomst. Ge gaat heel veel vragen stellen, ge zijt heel onzeker over wat het gaat zijn, want da was ook… niemand kon voorspellen wat er ging gebeuren. Ge had er een dokter in Leuven die zei: ge zult blij mogen zijn dat hij u herkent. Uiteindelijk werd da veel meer, want ze konden da nie echt met zekerheid zeggen. Dus in die periode was er heel veel onzekerheid en hebben wij ook moeten leren aanvaarden de dag zoals hij kwam en zeggen van “we zullen wel zien.”

 

Na de klap hernemen de meeste vaders zich. Ze krijgen hernieuwde energie en kracht. Je kan er toch niets aan veranderen, dus vooruit ermee!

Ge schrikt daarvan, maar dan herpak je u.

 

De handicap van Karel was voor mij een ‘trigger’ die geactiveerd werd om de queeste op zoek naar genezing aan te vatten.

 

Daarna heb ik mezelf heel vlug herpakt. Ik heb er me vlot kunnen overzetten. Na bepaalde informatie begon ik alles veel positiever te zien. Ik kon me optrekken aan positieve dingen, aan dingen die Tom wel kon of ging kunnen. Ik wou niet zo lang stilstaan bij wat er kon mislopen.

 

Ik had iets van adrenaline, van ‘we gaan der tegenaan.’ […] We hadden niet echt verdriet. Eerder ‘we gaan der met volle moed tegenaan’. […] Een keer da je ’t weet, dat is nu de diagnose, is dat een… uitdaging… nie meer, nie minder.

 

 

5. Toekomstperspectief

 

Wat als wij er niet meer zijn? Het is een vraag die soms de kop opsteekt. Deze vaders willen hier niet te lang bij stilstaan. Piekeren over de toekomst helpt niemand vooruit, volgens hen.

Zorgen naar de toekomst… het is één dag met de keer. We moeten de problemen maar oplossen als ze zich stellen. Vooruitlopen op de zaak, ik denk niet dat da veel zin heeft.

Wij hebben geprobeerd om niet te veel te denken aan de toekomst. Omdat eu… we kunnen de toekomst nie voorspellen, we kunnen niet zeggen welke mogelijkheden er dan zullen zijn voor kinderen met een beperking, serieuze beperking. We hopen op Begeleid Zelfstandig Wonen. Maar wie weet komen er andere dingen of dat door besparingen…. […] Ge zijt er wel mee bezig. Maar we proberen niet te ver vooruit te kijken. En we corrigeren elkaar daar wel voor een stuk in. Maar wel, toekomstgericht, maar niet te ver. In het begin was het van ‘wat als wij er niet meer zijn’. Daar denk je soms wel eens aan, maar ik probeer niet te veel eraan te denken. Ge kunt dat toch niet invullen.

 

Bij één gezin brengt de medische factor dagelijkse onzekerheid: “Ge kunt niet vooruitkijken en niet voorspellen. Ge begint te berusten en te relativeren: één dag met een keer. Ge kunt niet anders.”

 

Twee vaders melden expliciet nog zo lang mogelijk zelf de zorg te willen opnemen voor hun kind. Ook bij enkele andere vaders is deze wens -zij het implicieter- aanwezig.

Voor ons is er absoluut geen sprake van dat hij geplaatst moet worden. Wij kunnen dat niet. Wij kunnen onzen Bram niet in een home doen, zolang als wij het zullen kunnen, zal onze Bram bij ons blijven. We zouden niet kunnen zonder hem. Hij maakt deel uit van onze dromen over de toekomst. De andere kinderen, die moet je leren loslaten. Dat is moeilijk, maar dat biedt zich vanzelf aan. Ik kan Bram nog niet lossen, dus ik hou hem nog bij mij. […] Eigenlijk vinden wij dat er niemand zo goed voor hem kan zorgen als wij. […] Ook naar aanleiding da eventueel die twee uit de K zouden gaan. Da we zeggen ‘wa zouden we doen als die twee weg zouden gaan en der komt dus een open plaats?’ Het is dus heel dichtbij. Het is er ideaal, onze Bram voelt zich er heel goe. Het kan dus niet beter zijn. Stel dat er binnen nu en een jaar een plaats vrij komt. Dan heb ik ook nog gezegd van ‘ik zou het nog niet kunnen’ en zij ook niet.

 

Continuïteit in deze zorg vindt een vader heel belangrijk. Hij hoopt dat zijn zoon de overgang zal kunnen maken van het dagcentrum naar de leefgroep in het tehuis van dezelfde instelling.

Maar nu momenteel hij zit dus in het dagcentrum, hij komt iedere dag over en weer, naar huis. Maar moest da beginnen slechter gaan, kan hij gewoon in het tehuis blijven, dat hij maar een keer in de week nie meer afkomt. Maar natuurlijk uiteraard zolang mogelijk uitstellen zolang dat hij over en weer kan komen en dat hij dan, zonder een grote stap te moeten zetten, daar kan blijven, hoop ik. Dus dat is belangrijk voor hem in zijn geval dat hij goeie opvang heeft, hé, dat dat niet drastisch hoeft te veranderen en zeker niet in slechte zin veranderen.

 

De andere kinderen in het gezin geven vaak signalen dat ook zij met deze vraag bezig zijn. Vaders zijn dankbaar, maar hebben hier een dubbel gevoel bij. Geen van hen wil de andere kinderen met de volle verantwoordelijkheid en de zorgen belasten. Toch hopen de vaders dat de andere kinderen later zullen bieden wat nodig is en zien hen als een schakeltje binnen het netwerk dat ze nu proberen te creëren rond het kind.

Wat wij voor zijn toekomst niet willen is dat één van onze kinderen hem gaat opvangen. Zij weten dat. Onze Lara die vraagt en als ik da dan zelf zou willen? […] ‘Alleja,… dan moet gij da weten, maar wij willen het liever niet.’[…] Ik wil vooral dat mijn kinderen hun eigen weg vinden, zeker door onzen Bram niet geremd worden in hetgeen ze willen. Wij zeggen hen dat ook van: ‘Bouwt een eigen toekomst uit, maar pakt onzen Bram niet mee.’ Hopelijk zijn wij er nog lang voor onzen Bram en zijn we der niet meer, dan zien we wel. Der zullen wel voorzieningen zijn, hopelijk het kortverblijf, die hem kunnen opvangen. Op financieel vlak zal hij ook nooit tekort hebben, dus pak onze Bram niet mee in uw eigen toekomst. Zorg dat hij niks tekort komt, maar pakt hem niet mee.

 

We proberen wel een vangnet rond Thomas te creëren, voor het geval dat… dat hij ergens in een liefdevolle omgeving wordt opgevangen. Maar zelfs… ik herinner mij dat Pieter een aantal jaar geleden zei van ‘en als ik dan trouw, dan mag Thomas bij mij komen wonen, als jullie er niet meer zijn.’ En da Florence daar terecht op zei van ‘ge moogt da zeker … allé…niet denken. Gij gaat da misschien willen da Thomas bij u woont, maar uw partner gaat da misschien niet willen.’ Da kan vree lastig zijn voor de… een relatie. Da verwachten we dus totaal niet van onze gasten. Maar we verwachten ergens dat de omgeving ergens eu… kijkt van… maar we gaan proberen zelf … we zijn nog niet aan het einde van ons Latijn (lacht)… Het is nog niet voor direct.

 

Dat is eigenlijk al heel lang da we da belangrijk vinden -ge kunt natuurlijk niet in de toekomst niet kijken- da je een soort geborgenheid voor hem wilt hebben en weten dat hij later toch verder op z’n pootjes zal terecht komen. Da vind ik belangrijk en daarom vind ik het wel spijtig da onze jongsten zich daar niet van aantrekt. Momenteel, hé, da kan nog veranderen. Als wij der nie moesten zijn… gaan ze hopelijk blijven contact houden. Maar da vind ik belangrijk, in de toekomst verder die geborgenheid voor hem en zonder veel over en weer van één of andere instelling.

 

Deze vaders relativeren: “je kan niet vooruitkijken, dus we maken ons niet al teveel zorgen.” Niettemin hebben allen al nagedacht (vaak samen met de partner) over hun wensen en de opties. Daaruit zou ik willen concluderen dat de zorg om de toekomst toch altijd ergens aanwezig is, als een ‘schaduwzorg' of zoals een vader zei: “De toekomst is een vorm van levenslang: we zullen nooit vrij zijn van zorg.”

 

 

6. Relaties

 

De belangrijkste steun en toeverlaat is voor alle vaders, behalve één, de eigen partner. Vaders vinden steun bij elkaar als koppel. Hieronder begrijp ik steun als een vorm van onder-steuning, een luisterend oor, een schouderklopje, in sommige gevallen een schouder om even tegen te huilen, dialoog en communicatie. Verschillende vaders spreken in de ‘wij-vorm’, zien zichzelf en hun vrouw als ‘een team’, beklemtonen het gezamenlijk doorlopen van moeilijke momenten en het samen (ver)zorgen voor de opvoeding.

 

Door vijf vaders wordt vaak de steun van familie of schoonfamilie vernoemd. Twee vaders komen uit een vrij ‘koud’ nest en hebben geen al te positieve relaties met ouders, soms ook niet met broers of zussen. Die vaders melden opvallend meer steun van de schoonfamilie. Twee vaders halen eigen familieleden aan. Eén vader komt uit een ‘warm’ nest met twee betrokken ouders en een zorgende vader, net als zijn vrouw. Zij ervaren van beide kanten veel steun. Steun door familie kan vooral begrepen worden als emotionele ondersteuning en een (praktische) hulp in de opvang. Het even uit handen nemen van de verzwaarde opvoedingstaak door familieleden of vrienden wordt door de meeste vaders gretig en dankbaar aanvaard. Eén vader heeft het hier moeilijker mee. Hij neemt, als hij kan, zelf de zorg op voor zijn zoon en laat dit zo weinig mogelijk over aan anderen.

 

Steun van vrienden wordt door drie à vier vaders vermeld. Een vader vertelt dat hij veel kennissen heeft, maar geen echte vriend(en). Enkele vrienden zijn in het verleden weggebleven, vermoedelijk omwille van Bram. Hij en zijn vrouw kwamen vroeger samen met een groepje ouders van kinderen met een beperking. Daar ervaarden zij steun, maar ook dit was op eigen initiatief. Een andere vader is aangesloten bij een vereniging voor mensen met een beperking (en hun familie) en meldt ook vanuit die hoek steun.

Ik heb vrienden in de Oldtimersclub en vrienden in D, tamelijk veel. In die leefgroep leef ik mij eigenlijk wel uit. Anders de familie ook een beetje, mijn familie ook, mijn broer die een jaar of negen jonger is dan ik. Ook tamelijk goe contact met mijn schoonbroer. Hij heeft al meegedaan in de rally’s. Hij ziet Dieter ook heel graag. Maar vrienden… niet zo heel veel, maar genoeg.(lacht)

 

Drie vaders beamen dat zij “aan het samenzitten met ouders-lotgenoten heel veel hebben.”

Eén vader vertelt dat zij het positiever inzagen dan hun omgeving en deze zélf moesten steunen en gerust stellen.

 

Enkele vaders zijn afhankelijk van professionelen. Alle vaders vertellen -gefrustreerd en kwaad- over het gebrek aan steun van (medische) professionelen op het moment van de diagnose(“nul komma nul noppes”) en in sommige gevallen niet of weinig in de verdere begeleiding. Twee vaders hebben wel enkele positieve ervaringen met de thuisbegeleidingsdienst of andere externe professionelen. Zij kregen steun in praktische zaken als informatie over de aandoening, een wegwijzer in de administratieve rompslomp, de schoolkeuze en het hulpverleningsaanbod. Deze steun is in de eerste plaats ten voordele van het kind en minder voor de ouders. Zo hoort het ook, volgens de vaders.

Steun wordt door de vaders zeker niet begrepen als troost. Troost hebben ze niet nodig. Voor hen zijn dit twee verschillende begrippen. Toch merken vaders op dat ze in het begin steun gemist hebben en -emotioneel of sociaal- nergens terecht konden….

 

 

7. Gevoelens

 

Ik vind het belangrijk eveneens oog te hebben voor gevoelens bij vaders, ook al wordt dit meer beschouwd als ‘het domein van de vrouw’. In mijn opinie is het domein van ‘de gevoelens’ niet inherent aan het vrouw-zijn en niet strikt voorbehouden voor vrouwen, als er al sprake is van een ‘domein van de gevoelens’. Gevoelens maken een essentieel deel uit van de verhalen die mensen over zichzelf vertellen. Bij vaders evengoed en daarom krijgen deze hier een plaats… maar geen centrale plaats, zoals ze zelf aangeven. De volgende gevoelens worden hieronder besproken: Verdriet, kwaadheid, schuld, schaamte, vreugde en angst.

 

Verdriet

 

Wat vaders verdrietig maakt, is het (onverwacht) overlijden van een kennis, familie of vriend. Een vader verbindt verdriet met ontroering. Onverwachte verrassingen van de kinderen ontroeren hem. Hij moest ook een traantje wegpinken toen zijn zoon -met zijn band- op de Beverse feesten een liedje opdroeg aan de pas gestorven grootvader.

 

Verdriet werd vanuit de thuisbegeleiding soms nogal gepusht:het belangrijkste waar je mee moest leren leven, je moest verdriet hebben”. Deze vader had daar echter minder boodschap aan (net als een aantal andere vaders). Het verdriet werd toegelaten, maar niet als het belangrijkste gevoel.

En da madamke kwam binnen en ze was constant bezig over verdriet. Allé, verdriet? Verdriet? Trouwens ik had da op da moment niet nodig, Thomas was een maand of, ja een maand. En ik had op dat moment geen goesting om mij daar zo… het was lijk verplicht om verdriet te hebben. Maar ik had geen verdriet. Ik had iets van ‘adrenaline, van we gaan der tegenaan.’ En eu, constant azo: ge moet uw verdriet laten gaan… terwijl, we hadden niet echt verdriet. Eerder ‘we gaan der met volle moed tegenaan’. […] Het verdriet mag komen wanneer dat ‘t wilt, hé, het is niet dat dat verboden is om daar verdriet over te hebben. Maar ’t is niet dat we constant zeggen van: ’t is toch wel jammer, zeker’… soms zeggen we dat tegen elkaar, maar niet altijd… weinig.

 

De meeste vaders vertellen dat ze maar weinig verdriet gehad hebben over de beperking van hun kind. Toch kunnen mijlpalen in het leven, verjaardagen en confrontaties met de beperkingen voor vier vaders nu en dan de aanleiding tot verdriet zijn, “maar dat heeft niks te maken met verdriet, eerder met een vorm van… kwaadheid.”

Op dit moment naar ons Bram toe heb ik niet echt verdriet meer, omdat ge weet van wat er is… Der zijn momenten geweest da da wel was, op sterke momenten in het leven: achttien, eenentwintig worden, naar de middelbare school gaan, communies… da ge beseft van ‘dit zal bij ons nooit zijn’. Maar nu nie meer. Hij is nu drieëntwintig,… nie meer.

 

Bijvoorbeeld, nu is hij negen jaar geworden in februari en toen had ik da een week toch moeilijk om te zeggen ‘hij is al negen jaar’ en in feite kan hij nog niet overdreven veel. Als ge da vergelijkt met leeftijdsgenoten… maar dat duurt dan maar een paar dagen en dan zij je weer weg, hé. […] Jaja, dat is een week da je daar eigenlijk niet goed van zijt. Da’s niet echt een mijlpaal, negen jaar, maar bij ons nu, wij zien Thomas als een kind van zeven jaar, terwijl hij eigenlijk in het derde leerjaar zou kunnen zitten, qua leeftijd toch. En dan… slik je ‘zijn we al negen jaar ver?’ Terwijl we heel trots zijn op hem, hé. Maar toch zeg je van… da zijn van die momenten da je toch jammer… eu…

 

Da geeft wel een raar gevoel als je hoort da Dieter bvb zegt ‘als ik een groter IQ zou hebben, dan ging ik da computerspelleke heel anders maken.’ Dan… dat je beseft en dat hij zelf zegt van … ‘ik kan nie mee met de hoop’. En da geeft je wel verdriet. Maar ja, ‘t is niks aan te doen hé. Maar als hij daar dan zelf over begint en voor uitkomt, dat hij dat toch wel ten volle beseft…

 

Ik vind het soms heel moeilijk dat hij zich afzondert. Ik probeer daar gesprekken over aan te gaan, maar het is een heel gevoelig onderwerp dat Tom probeert te mijden. […]En ook bij Tom… kuiten heeft hij niet hé, da loopt zo… da zijn stokjes. Ge voelt er u niet goed bij, maar ge kunt er ook niets aan doen. En… ja. Daar ga ik hem niet zo vaak over aanspreken. […] Allé… Arjen doet nu judo… hij begint al spieren te kweken. Ze doen daar ook vaak conditie. Hij doet nu weer een sportkamp met de kerstvakantie. Ge begint echt wel spierkes te zien. En… als je ze zo alle twee naast elkaar ziet… doet efkes pijn. Maar ge kunt er niets aan doen. Het is zo.

 

Een vader verbindt verdriet met blijheid en trekt zijn verdriet open naar verdriet in het algemeen en niet als iets eigen aan een kind met een beperking. Hij laat weten dat andere bezigheden en zijn verantwoordelijkheid voor de andere kinderen een buffer kunnen betekenen tegen dit verdriet.

Verdriet, okee, maar ge hebt er ook veel… blijheid. Als je hem ziet stralen met zijn verjaardag… hoeveel keer heeft hij ‘dank u’ gezegd? Vijfhonderd keer misschien op dezelfde dag: dank u mama, dank u papa, dank u iedereen… dus… dan zeg je ook van: ‘hoeveel kinderen doen der da? Hoeveel mensen doen er da, tout court?’ In feite… brengen ons andere kinderen ook verdriet, en andere mensen ook. In feite is Thomas niet de enigste die verdriet en blijheid brengt. Het is een mens zoals eu… Maar met specifieke behoeftes…

Verdriet is een begrip of gevoel dat niet alle vaders evenveel zegt. Vaders melden niet veel of geen verdriet te hebben. Een vader antwoordt op deze vraag dat hij niet vlug weent, waarmee hij duidelijk verdriet aan wenen koppelt. Hij vertelt dat hij dit vaak zal verbergen en zelden verdriet heeft omdat hij vlug relativeert.

Ik heb verdriet gehad bij het horen van Tom zijn handicap en ik heb da zo vlug mogelijk trachten op te vangen en er het beste van te maken. Ik ga verdriet ook vaak trachten zelf oplossen, door de oorzaken aan te pakken. Ruzies met An kunnen me ook verdriet aandoen, maar ook daar ga ik direct oorzaken aanpakken. Als ik iets misdaan heb, ga ik eraan werken, aan tekortkomingen. Heeft An iets misdaan, dan ga ik het haar overmaken.

 

Kwaadheid

 

Verschillende vaders benoemen eigenschappen als schijnheiligheid, liegen en bedriegen, het achterbakse, roddelen, onwetendheid en bekrompenheid in hun dagelijkse contacten als factoren die hen echt kwaad kunnen maken.

Een drietal vaders wordt kwaad als ze geconfronteerd worden met onrecht(vaardigheid) of een onrespectvolle houding ten opzichte van een kwetsbare groep in de maatschappij: de houding ten opzichte van een jongen met motorische handicap op school, het uitschelden en intimideren van een oude man in het containerpark, racistische of seksistische opmerkingen in de leraarskamer, het vlammen van een auto door een groep mensen met beperkingen die de straat oversteekt…

Een vader koppelt kwaadheid aan een gevoel van machteloosheid als hij geconfronteerd wordt met de agressie tussen de kinderen en de nonchalante houding van de school hiertegenover.

Da vind ik dus ook erg, hé, die agressie bij mijn kinderen en op de school. Dat is dus nog zoiets, dat ik de agressie op school wil afremmen en da ge daar ook weer staat te huilen in de woestijn. Kinderen lagere school, hé? Die schoppen naar elkaars gezicht. En dan probeer je te zeggen: mensen, ik vind de agressie op onze school een probleem. En ge staat alleen. Da vind ik ook erg. En vandejaar heb ik geen invloed op mijn kinderen want die Ghandi hangt daar al een heel jaar en ze blijven op elkaar schoppen. […] Ge hebt da dus niet in de hand.

 

Reacties van de omgeving doen de meeste vaders niet veel. Ze zijn wel gevoeliger voor rechtstreekse verwijten of aanvallen, naar het ‘weerloze’ kind toe. Ook het gebrek aan respect, specifiek voor het kind, of voor een groep mensen met een beperking kan enkele vaders laten steigeren.

Goh, ik heb soms, het heeft mij nooit overdreven veel gedaan. Maar ik heb wel soms zoiets van… het zijn domme mensen die zo reageren. Da kunnen vree verstandige mensen zijn, maar die dat EQ niet hebben om ermee om te gaan. Nee, weinig mensen die mij daar kwaad gaan in krijgen. […]

 

Op een bepaald moment passeren we en Thomas kreeg zo echt een verwijt gestuurd van een kind. En toen heb ik gereageerd, ze. Ik heb gezegd ‘Wablief??’ en een stuurse blik gesmeten. Dan kom ik wel kwaad voor. Het echt rechtstreekse… naar een kind een verwijt sturen. […] In feite moet hij ook leren omgaan met zo’n dingen. In zijn leven gaat hij dat toch tegenkomen, hé, die dwaze reacties. […] En ergens… dat is nu eenmaal zo, mensen reageren, ook uit onwetendheid. Het is niet zozeer de inhoud die u doet steigeren, maar de manier… de manier waarop, hé. Het respectloze…

 

Ik word wel kwaad als ik zie dat Dieter bvb in een rij staat aan te schuiven en dat hij geen vorderingen maakt, dat hij altijd aan het einde van het staartje blijft bengelen en dat de andere mensen al of niet weten dat hij een beetje minder begaafd is en da ze hem iedere keer voorbijschuiven en ze laten die mensen altijd maar achteraan bengelen. Dat maakt mij kwaad.

 

We reserveren een hotel, we maken een afspraak voor 55 personen. Is da vrij? Jaja, dat is vrij.[…] En het moment dat we in Frankrijk toekomen: ‘ja, sorry, ‘k had gekeken in mijn kalender van 2004 in plaats van 2005’. Van als ze horen dat het voor gehandicapte personen is, baf… deuren toe. Da vond ik ook straf en louter een foefke hé. […] En ze stonden al met een briefke gereed van ‘ga maar naar da vakantiecentrum, daar hebben ze betere opvang’… Dus da is al met voorbedachte rade da ze zeiden van ‘we gaan ze hier afwimpelen’.

 

Twee vaders worden kwaad door de houding van de eigen familie naar het kind.

Waar da ik mij ook… frustreert, is bvb da mijn broer, docent aan de unief in Leuven. Heel slimmen mens, schrijft en regisseert tonelen, wint toneelprijzen. Schrijft bvb ook een toneel rond […], het is een dubbelmonoloog. Het eerste stuk is een mongoolke dat zijn verhaal vertelt, tweede deel is een mama die haar verhaal vertelt over hetzelfde kind. Heel schoon geschreven. Maar als onze Maurice hier binnenkomt, dat hij nauwelijks goeiedag zegt tegen onzen Bram, dan zeg ik toch van ‘hoe is da mogelijk?’ En da ergert mij dan ook wel.

 

Ik ben ook wel kwaad als onze jongste zoon, als ter wat te doen is voor Dieter op z’n werk of zo, krijgt ie correspondentiepapieren over, dat ie daar nie naar kijkt. Daar ben ik dan kwaad over, dat precies is of dat hij geen broer heeft. Maar ja, hij leeft helemaal in zijn wereld. Beetje moeite dat hij zo weinig betrokken is? Ja. […] Want da maakt mij ook een beetje kwaad, da ze (de moeder) nogal gauw zegt van: Bob, da is zijn wereld en hij moet zich daar niet van aantrekken. Ze mag da in mijn ogen nie zeggen. Ik wil der hem nie honderd procent mee belasten, maar uiteindelijk ga da later toch de realiteit zijn, waar dat hij voor gaat staan.

 

Wat nauw aansluit bij kwaadheid is de ontgoocheling en de frustratie (vroeger) van het wegblijven van vrienden waar voor de geboorte van het kind vaak mee opgetrokken werd.

 

Andere factoren zijn mensen die “een hele trammelant maken rond futiliteiten” of honderd keer hetzelfde moeten herhalen tegen de kinderen. Weinig vaders zijn echt kwaad naar de eigen kinderen toe of benoemen deze situaties eerder als “futiliteiten” (bvb het eens onder de voeten krijgen van de eigen kinderen wegens later thuisgekomen dan gezegd).

 

Wat veel vaders tenslotte kan ergeren of zelfs ronduit kwaad maken, zijn medische procedurefouten, en/of de houding van professionelen naar het kind of de ouders.

 

Schuldgevoel

 

Voor bijna alle vaders is het schuldgevoel een onbekend gevoel. Drie vaders rapporteren wel de schuldgevoelens van hun partners, voor wat betreft de geboorte van een kind met een beperking. Maar dat is geleidelijk overgegaan, een vader vertelt dat hij haar dat gelukkig uit haar hoofd heeft kunnen praten. Neemt niet weg dat dit gevoel bij sommigen bij de geboorte wel eens door het hoofd geschoten is, maar “achteraf gezien was dit belachelijk.” Naast de partner speelt ook de omgeving een belangrijke rol speelt in het ‘wegpraten’ van een schuldgevoel.

 

Eén vader voelt zich schuldig als hij eens weg wil gaan en er iemand anders de zorg voor hun zoon zou moeten overnemen, “ermee belast wordt”. Hij kan zich dan moeilijker ontspannen. Ook het moeten kiezen tussen een zorgbehoevende ouder en zorgbehoevende kinderen weegt soms zwaar. Een andere vader voelt zich schuldig over de keuze in het verleden om een café op te richten, wat geëindigd is in een financiële schuldenberg. Ten slotte wordt een schuldgevoel vermeld bij een ‘verkeerde’ aanpak van één van de kinderen.

Wat ook een moeilijke periode was, was dat… ik heb lange tijd alleen gewoond met ons moeder en da ge Bram kreeg, dat ge zowa moest kiezen tussen ‘blijf je de zorg voor uw moeder een stuk doen of kies je voor uw gezin?‘ […] Kies je voluit voor uw gezin, laat je uw moeder in de steek, blijf je voor uw moeder zorgen, laat je uw vrouw en gehandicapt kind in de steek. En dan voel je je schuldig als je voor den één en niet voor den anderen kiest.

 

Moest ik een keer een kindje van mij verkeerd durven aanpakken. Maja, dat is dan een keer te hard roepen, de verkeerde straffen… Maar ik ben ook maar een mens, hé. Ik kan ook… daar kan ik ook een schuldgevoel over hebben. Maar da ga ik ook overbrengen aan de kindjes. Ze gaan dan weten dat papa een fout gemaakt heeft en dat hij het wil goed maken.

 

Schaamte

 

Ook schaamte komt, volgens de vaders, meer voor bij de (vrouwelijke) partners dan bij de vaders zelf.

Maar Florence had het daar in het begin moeilijker mee, in het… aanstaren van mensen naar Thomas toe en de blik naar Thomas en de mama en weer naar Thomas en die vergelijking. Florence had wel de neiging van te reageren, terwijl dat ik meestal nie door had da mensen zo keken. Ik had zelfs zoiets van trots… van da kind. Maar schaamte… nooit.

 

Ik ga me wel nooit schamen over zijn handicap! Ja, daar durf ik mee te stoefen. Als ik of Tom kritiek krijg, dan ga ik hem verdedigen. (An (partner) reageert daarop dat ze hem daarin bewondert, want dat zij dat niet altijd kan zeggen.)

 

Eén vader vertelt dat hij vroeger beschaamd kon zijn over het gedrag van zijn zoon, bvb in de winkel. Nu schaamt hij zich niet meer, hij weet hoe ermee om te gaan. Deze vader durft zich wel nog eens te schamen voor zijn eigen onhandigheid.

Vroeger in grootwarenhuizen. Ja, da mensen u dus gewoon staan te bekijken. Hij kan dus absoluut hysterisch worden als er op tv een storing komt. En dan heb je van die grootwarenhuizen met teeveekes om producten aan te kondigen, hé? En als da dan uitvalt, dan wordt hij hysterisch, allé, geambeteerd en dan wil hij nie liever dan die tv uit te zetten. En dan word je bekeken en dan vroeger ging ik hem wegtrekken en ergens anders naartoe gaan. Nu gaan we gewoon die tv gaan afzetten. Ge leert ermee leven. Vroeger aan kassa’s en hij werd ambetant en de mensen bekeken hem… mja, ge leert ermee leven… Ja, dus ook op het toilet. Als hij da zelf zegt, is het heel dringend. Als ge da meemaakt in Venetië, ja trapkes naar boven en te laat hé, ja in z’n broek. En ‘t minste dat er een druppelke op z’n broek is, doet hij die uit. Dat is ook schaamtelijk (lacht). Maar dan had hij een langen t-shirt van Moniek en heeft hij die aangedaan.

 

Volgens deze vader is er een verschil met ‘echte’ schaamte, een diepe schaamte zoals je kan hebben als er dingen zijn die je persoonlijk zou kunnen doen en die niet lukken, bvb de kinderen hun vrijheid niet kunnen geven, hen niet kunnen loslaten.

 

Vreugde en geluk

 

De elementen die vaders blij kunnen maken, zijn erg verschillend. Het kan te maken hebben met het gezin en de kinderen: de dankbaarheid en het geluk van een kind, samen ‘bezig zijn’ met de zoon, momenten met het gezin, familiefeesten. Het kan te maken hebben met het werk of dagelijkse bezigheden: doelstellingen behalen of een oplossing vinden voor een hoofdbrekend probleem, aanvoelen dat sommige kinderen écht graag bij de vader in de klas zitten. Een onverwacht moment waarin de zoon met een mentale beperking de nagel op de kop slaat of anticipeert op een situatie, kan vreugde opwekken. Andere gelukbrengers zijn humor die geapprecieerd wordt, het mooi concert, het slagen van examens van de kinderen, hun sociaal engagement, het uitblijven van problemen bij de andere kinderen, evenals een proper huis of een stralende zon. Of kort en bondig: “Als alles goed verloopt, ben ik een gelukkig mens.

Geluk denk ik te hebben omdat ik nog (relatief ) gezond ben en de rest van mijn gezin ook. Geluk ook omdat we ‘genoeg’ hebben en er ‘goed komen’… Geluk omdat onze Steven vorige zaterdag nog zei: Papa, ik ben fier op jou! Ik beleef ook plezier als onzen Bram echt kan lachen door zottigheden, tot hij er bijna van weent…

 

Oh, heel zijn gezicht, zijn manier van zijn. We zijn gisteren naar de kermis geweest. De dankbaarheid van da ventje… hoeveel keer heeft hij weer ‘dank u’ gezegd, een knuffel gegeven… Maar ook terzelfde tijd kon hij niet tegen het lawaai, maar hij wou toch blijven. Da was dan moeilijk. Maar toch de dankbaarheid die van da ventje afdruipt… dat heb je toch minder bij kinderen da… die handicap niet hebben, vind ik. Dus hij brengt ons enorm veel blijheid. Dagelijks zu, dagelijks.

 

Kerstavond, echt schitterend. We hebben een fondue gedaan met de kindjes… supertof! Met hun stokskes, elk om beurt. Voor zo’n dingen smelt ik, hoe bruut dat ik ook mag zijn.

 

Ik moet eerlijk zijn, ze hebben mij al verschillende keren aangenaam verrast. Dank zij de tips van mijn dochters kijken we samen met veel plezier naar "friends" of "the late seventies show". Ik vind het ook altijd leuk om met mijn dochters te gaan winkelen, niet dat dat vaak voorvalt maar het is toch elke keer weer een belevenis.

 

Als ge ziet dat hij toch nog ergens een vordering in maakt.[…] Aja en dan de momenten dat hij echt nagels met koppen slaat. Dat je zo zegt ‘vanwaar haalt hij het uit’ en toch weet hij het. Maar hij kan het niet gebruiken.

 

Het was al een poos geleden dat we heel hard gelachen hebben aan tafel. Ik had een grapke verteld en de brokstukken vlogen in het rond,maar kindjes het is de bedoeling dat je het voedsel inslikt, niet uitspuugt. Dat had ik beter niet gezegd, er kwam nog eens snot bij ook. Daarna zijn we gaan wandelen. Lynne haar snater stond geen moment stil, tot grote ergernis van Karel en ook een beetje van mijzelf maar het was heel aangenaam.[…] Op zo'n momenten als alles zijn natuurlijke weg gaat, heb ik het gevoel dat alles in orde is.

 

Angst

 

Angst kwam niet veel ter sprake. Waar het wel opdook, was bij de twee vaders van een kind met een mentale beperking, wat betreft hun zelfredzaamheid en hun kwetsbaarheid.

Angst zou ik wel hebben als we bvb samen weg zijn en hij moet ergens naartoe en hij vindt nie zo makkelijk zijne weg…Angst dat hij nie zou terugkeren of da je der moogt achter gaan zoeken kweet nie waar… En hij moe bij u blijven, ge zoudt hem een keer in die grote groep moeten kwijtraken. Da geeft wel angst. Dan zeg ik tegen Dieter: ‘blijf maar dicht bij mij en let maar goed op, hé, want…’ (lacht) […] Moest ik zo een keer ergens in en ineens ge zijt hem kwijt, da zou serieus aan mijn hart slaan, ze. Maar zolang of dat hij in z’n vertrouwde omgeving is, dan trekt hij wel z’n plan.

 

Ik betrap er mijzelf soms op overbeschermend te willen zijn. Ik ben vaak bezorgd als hij naar de bib gaat met zijn fiets. Het gaat nu heel wat beter. Ik druk hem er wel telkens op voorzichtig te zijn als hij weggaat.

 

Een andere vader kan soms angstig zijn voor een mislukking van de operatie van zijn zoon volgend jaar, aan de zenuwbanen. Deze operatie zou het mogelijk maken dat de zoon daarna voor negentig procent als een ‘normaal’ kind functioneert. Ook al is tot nog toe geen enkele operatie mislukt, het blijft een risicovolle en onomkeerbare ingreep. “Maar hij moet toch de kans krijgen?

 

In de bespreking van de gevoelens wordt noodgedwongen een scheiding gemaakt tussen verschillende emoties. In realiteit zijn deze gevoelens echter vaak met elkaar verweven, zoals enkele vaders zelf aangeven, zoals verdriet bvb samengaat met plezier en kwaadheid met een gevoel van onmacht.

Wat hier duidelijk blijkt, is dat er vaak weinig verschillen zijn met partners in de beleving ervan. Vaders voelen zich ook kwaad, verdrietig, gelukkig, en soms angstig. Enkele vaders halen aan dat zij soms wel op een andere manier uiten. Ze ondervinden dat “mannen en vrouwen toch anders zijn.” Eén vader wijt dit aan de praktische, oplossingsgerichte aard van mannen, waar vrouwen waarschijnlijk iets meer op emoties gericht zijn. Zo meent hij dat hun rouwproces mogelijks iets langer kan duren en dat “vaders trekken aan de moeder.”

 

 

8. Motivatie voor betrokkenheid

 

Drie vaders antwoorden dat ze dit een vreemde vraag vinden. Ze “hebben daar niet voor gekozen, ze doen dat gewoon”. Ze “vinden het de normaalste zaak van de wereld.”

 

Wat voor bijna alle vaders -bewust of onbewust- meespeelt is het zorgvoorbeeld thuis. Dit kan zowel een positief voorbeeld zijn: één of beide ouders zijn betrokken of zelfs specifiek een zorgende huisvader. Wat betreft het opnemen van de zorg specifiek voor het kind met een beperking, kan (de ervaring van) de omringende familie een factor zijn.

Maar binnen ons gezin, onze familie is Thomas een kind als een ander kind. En zeker langs onze kant, we zitten met een neefke die Mucoviscidose heeft, die nu al 21 jaar is, dan een kind die een vorm heeft van Gilles de la Tourette met schizofrenie en toestanden, ADHD, zware gevallen en hoogbegaafdheid…

Maar ook een negatief voorbeeld kan een ‘trigger’ zijn: één of beide ouders zijn weinig betrokken.

 

Daarnaast telt vaak de praktische situatie mee. Beide leerkrachten wijzen op hun job als faciliterende factor in het opnemen van de zorg en de opvoeding.

Maar Florence was, voor da ze les gaf, opvoedster en ik heb voor een stuk ook de opvoeding op mij genomen omdat Florence zoveel weg was. […] Ik probeer zoveel mogelijk mee te helpen opvoeden, wat door mijn job als onderwijzer nogal goed lukt omdat de tijd daarvoor vrijkomt. Ik ben bijna altijd bij (de) kinderen, bijna nooit zonder kinderen, laat ik het zo zeggen.

 

Ook de eigen achtergrond en/of die van de partner kan de opname van zorg vergemakkelijken. Dit is vooral belangrijk om op terug te vallen voor kennis en vaardigheden, maar kan ook meespelen in de zoektocht naar adequate hulp en begeleiding. Zo hebben vijf vaders een partner in de sociale sector, bvb opvoedster of kleuterleidster.

 

Vaders zelf zien ook de tijdsgeest als beïnvloedende factor en zijn van mening dat deze generatie vaders (al) veel meer voor openstaat voor een sterk betrokken en zorgende invulling van vaderschap dan de generatie van hun eigen ouders.

 

Persoonsfactoren zijn ongetwijfeld een cruciaal element. Deze vaders zijn bvb geen ‘weglopers van moeilijke situaties’. Het zijn vaders met een grote (wils)kracht en een sterk probleemoplossende kijk op het leven. Ongetwijfeld spelen deze elementen mee in het opnemen van hun verantwoordelijkheid. Twee vaders denken eveneens dat dit “de aard van het beestje is”, maar toch ergens beïnvloed door het voorbeeld thuis.

Ik denk dat het een stuk in u zit. Dus in de één wel en in de ander niet. Ik kan goed koken, maar ik kan er goed inkomen dat vaders zeggen ‘dat interesseert me niet’. Volgens mij komt dat door de opvoeding. Voetbal interesseert me bvb niet, mijn vader interesseerde zich daar ook niet voor. Ge hebt altijd iets mee van uw milieu.

 

 

9. Essentie van vaderschap

 

Een andere vraag peilt naar de betekenis van het vaderschap, specifiek bij het kind met een beperking of algemeen. Een andere vraag sluit hier nauw bij aan: wat voor soort vader wil(de) je zijn?

Awel ja, we zijn dan begonnen met de pamperkes, flesjes gegeven en pamperkes. We hebben daar ook voor gezorgd hé… Het is al heel vroeg begonnen. Het is al lang geleden. Al 25 jaar geleden. Eigenlijk zodanig veel herinner je je daar niet van, hij is ook van in het begin mee geweest op reis en zo. Hij is er altijd bij geweest… Ik herinner me zeker nog dat hij zo’n loperke had en dat hij rond de tafel crosste met zijn loperke en dat hij aan elf twaalf maanden gewoon liep. Da was allemaal normaal hé.[…] Als er vergaderingen zijn in het dagcentrum, dan is het meestal de papa die ernaar toegaat. En eu… vooral zorgen voor het onderhoud hé. We moeten centjes gaan verdienen. Een beetje zorgen dat Dieter later op zijn pootjes ga kunnen terecht komen, dat hij zelf ook zijn centjes kan sparen.

 

Ook het begeleiden van huiswerk, het sturen in de studiekeuze of beroepskeuze, zien vaders als een taak. Het valt op dat alle vaders het belangrijk vinden om ‘dingen samen te doen’ met hun kinderen: samen voor tv, naar musea, gaan winkelen, wandelen, koken, naar de oldtimersclub, naar automarkten en legerstocks, op zolder werken, “spellekes spelen”, een pint pakken… Maar natuurlijk is een hedendaagse vader veel meer dan iemand die instaat voor het onderhoud en samen dingen doet met zijn kinderen.

 

Eén vader hoopt in de eerste plaats als vader “iets te betekenen” voor de kinderen. Hij heeft zelf zijn vader moeten missen vanaf zijn veertiende, een moment dat cruciaal is geweest voor de rest van zijn leven.

 

Zoals bij alle vaders zijn er onbewuste verwachtingen naar het kind toe. Deze werden door de beperking van het kind al vlug bijgesteld.

In ‘t begin denk je dan: ik ga met mijne zoon naar de voetbal kunnen… Mooi niet.

 

Ja, uiteraard heb je wel de wens da ze een zeker niveau halen, hé, da is dan wel tamelijk rap in het water gevallen.

 

De meeste vaders vertellen dat ze in het vaderschap ondergedompeld werden, dat ze er niet bewust bij stil stonden wat voor soort vader ze wilden zijn.

Dus… we zijn er dus alle twee ingesmeten geweest. ‘t Was geen ongelukje, het was onze keuze, maar we hadden nooit verwacht dat het zo vlug ging gaan. En ik had zoiets van: ge wordt erin gesmeten en ofwel neem je je verantwoordelijkheid ofwel trek je het u geen zak aan en wat voor ouder ben je dan?

 

Een vader merkt terecht op:Welke vader ik wil zijn? Ja, het is de vraag voor wie. We hebben drie kinderen.” Een andere vader sluit zich hierbij aan.

Voor onzen Bram denk ik dat ik altijd de vader zal zijn die voor hem zal moeten zorgen, met liefde en met tederheid. Omdat hij altijd een soort van baby zal blijven. Voor ons Lara denk ik da ge toch nog een beetje de vader moet zijn die grenzen en lijnen uitzet, hé? Kind van vijftien… dat moet toch nog een beetje gestuurd worden.. Voor Steven denk ik dat ik daarvoor een vader zou willen zijn die der gewoon is.

 

Geen enkel kind is gelijk en ieder kind moet je anders gaan behandelen. Ik denk da da wel stresserend moet zijn da ge dan uw ideaalbeeld niet kunt nakomen. En ik ben blij dat ik er nooit bij stilgestaan heb.

 

Drie vaders wisten wel dat ze níet de vader wilden zijn die zij hadden gehad. Maar hoe ze dat moesten aanpakken? Ze konden niet terugvallen op hun eigen voorbeeld en daarbij is het, zoals een vader aanhaalt, “niet de gewoonte dat mannen ondereen uitgebreid over hun vaderschap liggen te kletsen.”

 

Idealen die vernoemd worden, zijn onder andere een soort geborgenheid creëren, zeker door de vaders die dit thuis niet hebben meegemaakt. In dialoog gaan met de kinderen en het gezin meer toegankelijk maken naar andere kinderen toe, zijn enkele aspecten die anders mochten zijn dan thuis.

 

Een vader antwoordt gevat op de vraag welk soort vader hij wil zijn: “God de almachtige”. Hij vult aan met de droom om samen met zijn zoon een lange reis te maken, een soort initiatietocht. Wat hij eveneens graag had gedaan, was gaan zwemmen tussen de dolfijnen. Wegens financiële of praktische redenen is dit er nog niet van gekomen. Ook een andere vader heeft altijd een droom gekoesterd voor zijn eerste kind.

Wat dat er mij wel altijd blij gemaakt heeft, dat is die gedachte van Arjen achttien jaar en ik eenenveertig… en een klein stom beeld dat ik al heel lang heb, da is da wij samen onze eerste pint gaan pakken op café… Ja. (lacht). Hoewel dat ik langs geen kanten een caféganger meer ben, hé. Echt uitgaan, da besta nie meer voor mij. Alleen hé. Maar da wij toch onze eerste pint gaan pakken. Hij mag het al gedaan hebben, hé, met de scouts of gelijk wa. Maar da’s niet hetzelfde als lijk met de papa, eh. Da we toch een keer zo samen uit gaan zetten. En dan mag hij zelfs rijden. Nee, ik wil ze dat gevoel geven van ‘kijk, ik vertrouw u in uw uitgaan. Ik weet da je nie overdreven gaat drinken.’

 

Eén van de vaders voelt zich vaak een onwennige vader, niet door het kind met een beperking, maar door het vaderschap zelf.

Ik zit vaak versteld naar mijn kinderen te kijken. Die zijn zo slim, zo ad rem dat ik vaak mijn eigen ogen niet kan geloven. Ook dat die zo snel groot worden en om de waarheid te zeggen, die voeden zichzelf op, op sommige gebieden ook af. Ik hou ze wel heel goed in 't oog. Dit geldt ook voor Karel.

 

Twee à drie vaders wijzen erop dat je vaderschap leert met vallen en opstaan. Over de waarde van vaderschap zijn bijna alle vaders het eens: “Opvoeden is leren van je kinderen

Vorige week ging het er weer onstuimig aan toe tussen mij en mijn vrouw. Wel op een bepaald ogenblik kwam mijn jongste dochter met een boterbriefje aanwapperen: ‘Vake, wil je in 't vervolg wat minder ruzie maken met moeke, ik vind dat zo vervelend’. Er waren ook nog enkele tips bij zoals ‘koop eens wat bloemen’. Ze had dezelfde boodschap aan mijn vrouw gegeven, weet niet welke tips erbij stonden. Eigenlijk maakt het niks uit. Ik ben naar haar toe gestapt en ik heb haar gefeliciteerd met haar mooi briefje, heb haar ook verteld dat ik hun zoveel mogelijk wou ontzien wat dat gekibbel betreft omdat ik dat zelf ook niet leuk vind, waarop zij dan weer wist te vertellen dat ze ons 's avonds hoorde argumenteren in de keuken als ze in haar bed lag. Daar had ik dan weer iets nieuws geleerd inzake geluidsoverlast. Ik heb haar plechtig beloofd er rekening mee te houden.

 

Deze vader wijst erop dat je het als vader niet altijd in de hand hebt en “als het al eens ontspoort, durf het dan toe te geven. Kinderen zijn immers slimme wezens en vergevingsgezinder dan je zou vermoeden. Ze zijn ook zeer mondig, met een vaak verrassende kijk op dingen waar je nog heel wat kan van opsteken.” Durven toegeven, leren van de wijsheid van je kinderen… houdt een open houding in naar de kinderen toe. Een vader vertelt dat hij zich geweldig kan ergeren aan de ‘zapkunst’ van zijn kinderen, maar dat hij zo op de hoogte blijft van boeiende clips of leuke programma’s. Op deze manier laat hij zich regelmatig aangenaam verrassen door zijn eigen kinderen. Hij vat het samen met de uitspraak: “Als je dat belerende vingertje durft weg te laten, wordt het leven een stuk eenvoudiger.”

 

Een andere vader wijst op de uitdaging die vaderschap, of ruimer, opvoeding met zich meebrengt.

Met Thomas is het wel een serieuze uitdaging, moet ik wel zeggen. […] Maar opvoeding vind ik zowiezo een uitdaging. En als je denkt van ‘ik heb een gemakkelijk kind’, ga je toch zo nu en dan een keer voor moeilijkheden geplaatst worden.

 

Hij ziet niet echt een verschil tussen hem en de andere kinderen, maar blijft wel oog houden voor de specifieke behoeften van zijn kind. Twee vaders kan ik hiernaast plaatsen.

Kinderen met een mentale handicap moet je veel meer stimuleren. Dus moet je een kader creëren da ze veel kunnen bijdoen. Dus dat hebben we gedaan. Maar dat is dan uw kader… of… een achtergrond da je hebt, maar alles doe je toch vanuit den buik, ze, en vanuit uw eigen visie van opvoeden en wat nu een kind is met een handicap of… zonder handicap. In wezen speelt dat niet zoveel rol. Het enige is dat hij veel meer zorg nodig heeft, het echte zorg… verzorgen eigenlijk. Maar anders, is er weinig verschil. Hij eist wel de aandacht meer. Maar dat kan even goed ook een ander kind.

 

Tot slot benoemt een vader wat hij het moeilijkste vindt in opvoeden: ieder kind even veel proberen te geven.

Het is nie zo dat Thomas nu ons leven bepaalt. Dat is nog zo geweest, als hij kleiner was, da kon ook nie anders, maar nu nie meer. Nu bepaalt… proberen we ieder kind zijn… mag zijn eigen gewicht geven in… en bij hem is’t nog redelijk veel (lacht)… Zelfs, da vind ik het moeilijkste aan het opvoeden: dat is da je de andere kinderen niet in de kou mag laten staan. Da vind ik de grootste uitdaging. Eu… we hebben daar altijd heel veel rekening mee gehouden. En dat is vooral vind ik ook de taak van de papa -als we dan moeten gaan analyseren- eu… dat hij kijkt van… dat iedereen aan z’n trekken komt.

 

Voel je je een speciale papa?

Deze vraag is een ruime vraag waarop ik diverse reacties krijg, zoals: “Wat is een speciale papa? Had je dan gedacht dat ik Karel per kameel naar school zou brengen?” en de terechte opmerking “Welke norm hanteer je hiervoor?” Ik laat de keuze aan de vaders zelf.

 

De meeste vaders voelen zich geen speciale papa, zij voelen zich dezelfde papa als voor de andere kinderen, bvb wat betreft de spanning voor schoolresultaten.

Ik denk da ik even opvliegend kan zijn dan andere papa’s, even zot kan zijn, even ambetant, even lief, even vervelend hatelijk -om de woorden van mijn kinderen te gebruiken- en hoe ouder dan de kinderen worden van tijd tot tijd zelfs gênant. (lacht)

 

Eén vader voelt zich wel speciaal, hoopt dit althans te zijn voor zijn kinderen. Hij vindt dat iedereen de ambitie zou moeten hebben om iets extra te betekenen…

Ik probeer mijn eigen manier van vader-zijn in te vullen. Ik voel me daarvoor niet beter dan iemand anders en ook niet slechter dan iemand anders. En soms voel ik me wel beter dan bepaalde vaders die weinig aandacht schenken aan het vaderschap en van bijna van bovenaf commanderen van ‘zo moet het verlopen’. Daar heb ik wat moeite mee. Ja, ik vind me speciaal, maar voor mijn kinderen. […] Hoe dat zij (vrouw) daarmee omgaat, ik vind dat fantastisch, maar zij vult in op haar manier, het moederschap en ik vul het vaderschap in op mijn manier.

 

En toch… is er iets anders. Twee vaders vertellen dat ze zich bevoordeeld voelen door hun kind met een beperking.

Behalve dat ik het geluk heb dat ik Bram heb, want dat is dus wel een geluk. Ik denk dat hij u als papa veel meer leert dan de andere kinderen… of u andere dingen leert.

 

Drie vaders vertellen dat ze toch een speciale band hebben, anders dan met de andere kinderen.

Het is toch wel een specialen band… in die zin da we goe voor mekaar zorgen hé, Dieter? Da we een team vormen, hé.

 

Ik heb wel een speciale band met Karel, we delen dezelfde vorm van humor, we zijn allebei allergisch aan feestgedruis en we zijn graag op ons eigen.

 

Tom is het meest naar mij gericht, de anderen neigen meer naar An. Ik behandel iedereen gelijk, maar schenk extra aandacht aan Tom in situaties waarvan ik weet dat Tom zich zal afzonderen (bvb familiefeesten). Ik voel dat aan. Ik stel mij dan altijd de vraag: ‘wat met Tom’. Hij voelt dat waarschijnlijk aan, want hij komt meestal naar mij met zijn zorgen. Ik heb soms gesprekken met hem aan bed ’s nachts… soms maar van vijf minuten, over vanalles. […] An en Alyssa hebben een typische moeder-dochterrelatie. Ik ben dus blij dat Tom naar mij neigt, op een andere manier dan naar An.

 

Een andere vader trekt dit open naar zijn andere kinderen: “Ge kijkt met een ander oog, bvb als hij aan het spelen is. Maar ik kijk ook met een ander oog naar Mathieu en naar Pieter.

 

Eén vader voelt zich ook speciaal… anders… op specifieke momenten.

Bvb als ik op een schoolfeest met de buggy rondloop en Tom draagt zijn apparaten… Anderen kijken dan en maken plaats. Je wordt bevoordeeld als vader. De mensen gaan niet alleen aan de kant, maar trekken ook anderen aan de kant. Ik voel me wel soms tekortgedaan door de extra zorgen, bvb extra congédagen moeten opnemen om naar Pellenberg te gaan. Je voelt je vlugger geviseerd… als we samen naar de markt gaan of zo, dan ben ik rap geneigd om hem op mijn schouders te nemen. Ik ben een vlugge stapper en ik haat slenteren. Het gaat me dan al vlug tegensteken en dan neem ik hem op mijn schouders. En die apparaten, die zijn dan natuurlijk voor iedereen zichtbaar. Maar ik sta daar eigenlijk niet zoveel bij stil. Ik laat [geviseerd worden] niet echt aan mijn hart komen.

 

Deze vaders voelen zich niet echt bijzonder, maar toch is er in de relatie tot het kind ‘iets anders’. En tegelijk relativeren ze dit. Ze zijn in de eerste plaats gewoon ‘vader’.

 

Welke aspecten moet een vader bezitten om een goede vader te zijn?

De vaders geven -na eerst op te sommen wat ze niet goed doen- gevarieerde en rijke antwoorden op deze vraag. Ook al zeggen ze er nog nooit echt bij stilgestaan te hebben, onbewust heeft ieder van hen enkele accenten die hij wenst te leggen. Wat vaders belangrijk vinden, proberen ze te betekenen voor hun kinderen. Allen proberen op hun eigen manier een goede vader te zijn.

 

Twee vaders vinden dat een goede vader de relatie tussen alle leden van het gezin moet proberen te optimaliseren. Hij is de lijm. Een vader vertelt dat dit thuis niet zo evident is. Hij probeert toch op allerlei manieren om de zonen meer op elkaar te betrekken.

Wat dat ik nu ook geprobeerd heb, het is nu nieuwjaar geweest en ze hebben allebei hun nieuwjaar gehad van mij. En ze vroegen: “Wat moet je hebben voor uw nieuwjaar?”

“Aja, da is nie moeilijk, hé. Ge gaat samen naar de HUBO en ge koopt zo’n klein draagbaar boormachientje, maar ik zeg wel ge moet er samen achter gaan en ge moet elk den helft betalen.” Maar natuurlijk, da zou de schoonste nieuwjaar zijn dat ik kan hebben, da eindelijk Bob een keer -alleen- zijn broer meepakt, da ze een keer samen een boodschap doen, want dat is in jaren niet gebeurd, hé.

 

Een vader zegt onmiddellijk dat een goede vader voor hem betekent dat hij zijn kinderen niet opvoedt zoals zijn eigen ouders deden. Verder legt hij de nadruk op praten en dialoog. Een goede vader herkent hij aan diens manier van omgang met zijn kinderen en met andere personen en aan het kind zelf:

Als het kind volwassen is en content is van zijn pa, dan vind ik dat dat een goede pa geweest is. En of dat dat nu een totaal andere manier geweest is als mijn opvoeden, okee voor hem als diene kleinen aan zijn eenentwintig jaar nog altijd gelukkig is met zijn pa, dan weet ik dat die pa een goede vader geweest is. En of dat da dan een Johny is of een Marina of de koning of gelijk wie… kan me niet schelen. Als die persoon aan zijn eenentwintig kan zeggen: ‘pa, gij zijt het!’… Ja, dan heeft hij het goed gedaan.

 

Vaders proberen ook begripvol te zijn, ook al lukt dit -volgens hen- niet altijd even goed. Ze proberen vertrouwen te geven en hopen iemand te zijn aan wie de kinderen dingen (kunnen) komen vertellen.

 

Naast het belang van praten met de kinderen, is ook “luisteren naar de kinderen” een element dat door drie vaders vernoemd wordt: “een goed koppel oren” en “quality-time” voor de kinderen. Hierbij is het belangrijkste dat het kind het gevoel krijgt dat het waardevol is.

 

Vier vaders vinden een goede vader iemand die er is voor zijn zoon/dochter, in alle omstandigheden.

Twee vaders zien dit als ‘een oogje in het zeil houden zodat het niet scheef loopt’. Zij vinden het een belangrijke taak dat de vader bijstuurt indien er iets is dat niet door de beugel kan: “…da je der een keer kunt over praten en zeggen van ‘kijk, da kan niet’, omdát…”

 

Een andere vader legt eerder de klemtoon op het aanwezig zijn op de ‘juiste’ (cruciale) momenten: “zowel in crisisperiodes als op momenten van kijk-eens-wat-ik-kan.”

Het zit hem vaak in hele kleine dingen zoals vragen over geloof, of Maartje die gisteren plotseling de radio uitdraaide nadat er weer eens somber over de toekomst van de wereld werd gerapporteerd. Het was zo erg dat ze ervan begon te wenen. Op zo’n momenten maak je je er best niet al grappend vanaf en probeer je wat meer duiding te geven over de Kyotonormen en dat we misschien allemaal voor ons eigen proberen de aarde er netjes bij te houden volgens eigen kunnen.

 

Twee vaders zien een goede vader als iemand die kansen biedt om de eigen weg te vinden of de mogelijkheden geeft aan een kind “om te ontwikkelen op zijn niveau”. En nagenoeg alle vaders geven aan het belangrijk te vinden de kinderen te steunen in hun keuzes en in hetgeen ze doen.

 

Twee vaders leggen ook de nadruk op een warme vader, een warm nest. Een vader had zelf zo’n voorbeeld, de andere vader niet. Maar een warme vader is niet alleen voorbehouden voor de vaderrol.

Warm… een warme vader, niet iemand die alleen zorgt voor geld en de praktische dingen maar ook voor een knuffel en een schouderklopke. Een luisterend oor. Maar daarvoor hebben ze ook hun mama. Ik vind dat eigenlijk zo moeilijk om dat gescheiden te houden, mama en papa, da loopt in elkaar over.

 

Ik vind dat zo belangrijk voor kinderen, dat er een warm nest is. En dat zal waarschijnlijk wel door mijn eigen ervaring zijn. Da ge daarop kunt terugvallen. Da ge daar altijd weet van ik kan hier komen, eender met wat. Da kunnen emotionele dinges zijn, praktische of financiële dingen, da maakt nie uit als ge weet da ge een nest hebt.

 

En wat nauw daarbij aansluit, is de opmerking dat “een goede vader iemand is die naast een goede moeder staat.” Hiermee geeft de vader het belang aan van een sterke partner.

Een kind uit mijn klas wiens vader al aan zijn derde vrouw bezig is, met een kind van negen jaar… Waar gaat da kind later zich nog thuis voelen? Da bedoel ik met een goeie papa nefest een goeie mama.

 

Tot slot vermeldt een vader dat hij een beschermer wil zijn voor zijn gezin en een andere vader dat een goede vader zijn kinderen kan loslaten als de tijd er is, iets waar hij het op dit moment moeilijk mee heeft.

 

Wat herken je van je eigen vader (ouders) in je manier van opvoeden?

Deze vraag is voor de meeste vaders niet gemakkelijk te beantwoorden. Eén vader zegt niets te herkennen van beide ouders. Alle andere vaders herkennen iets van hun ouders in zichzelf, maar opvallend is dat vooral en meestal in de eerste plaats negatieve dingen vermeld worden.

Drie vaders willen hun kinderen een andere jeugd geven dan zij zelf kregen. Een vader herkent wel sommige opvoedingsstrategieën, voor de rest liefst zo weinig mogelijk.

Da gaat dan over dingen die ik op dezelfde manier aanpak als mijn ouders? Het leren eten, da ga ik op dezelfde manier doen. Ze gaan gewoon blijven zitten totdat het op is. Dat is een heel harde aanpak, ik weet da. Het is niet altijd even… maar het is wel efficiënt. Het is bij mij gelukt. Voor de rest probeer ik toch zo weinig mogelijk na te bootsen.

 

Deze vader komt uit een ‘nieuw samengesteld gezin’ waar beide ‘nieuwe’ ouders gescheiden waren en elk kinderen hadden. Hij heeft tijdens zijn jeugd weinig gemeenschappelijkheid ervaren met zijn ouders op vlak van interesses, hobby’s... Ze waren ook weinig begaan met zijn studies en met zijn persoonlijk leven. Toch “neemt hij hen da niet echt kwalijk. Ze hebben het ook nooit niet breed gehad.” Maar er zijn wel duizend en één dingen die hij bewust anders doet.

Da praten met de kindjes, da geeft mij al zo’n trots gevoel omdat ik weet, mijn ouders hebben da nooit gedaan met ons en dat ik het wel doe, daar kan ik echt trots op zijn.

 

Een andere vader sluit daarbij aan. Hij wou niet bepaald zijn eigen voorbeeld doorgeven. Deze vader is geadopteerd. De relatie met zijn adoptieouders verliep eerder stroef, wegens overbezorgdheid en overbescherming. Zijn vader was vaak afwezig en niet echt significant in zijn rol als opvoeder. Het beperkte zich eerder tot (materiële) zorgen voor de toekomst. Hij linkt dit aan de tijdsgeest. Hij herkent bij zichzelf vooral de afwezigheid (in het hoofd) van zijn vader en de neiging tot overbescherming van zijn moeder.

Ik veronderstel dat dat de gewoonte was in die periode. Vaders waren vaak uithuizig, moesten geld gaan verdienen en kwamen 's avonds afgepeigerd thuis. Als het te bont werd, kreeg je gewoon op je donder en daarmee was de kous af. Er waren immers allerlei -althans in mijn ogen- onlogische reglementen die variabel waren naargelang de stand van het rapport.

 

Een derde vader was de jongste zoon van gescheiden ouders. Zijn vader koos voor een andere vrouw en liet iedereen achter. De familie was hier niet gelukkig mee en schilderde hem af als ‘een slechterik’. De vader was toen veertien en werd gedwongen om te kiezen. Later kreeg zijn vader drankproblemen. Hij verbrak voor de tweede maal noodgedwongen het contact met zijn vader. Zijn moeder is zich sterk gaan hechten aan haar jongste zoon. Zij werd hulpbehoevend, wat het voor hem moeilijk maakte om zich van haar los te maken. Hij heeft op volwassen leeftijd nog eens contact gezocht met zijn vader, maar dat liep uit op een ontgoocheling. De eerste jaren na de geboorte van de zoon, kwam het gemis aan een vader echter opnieuw boven.

Geen vader hebben in de eerste jaren van onzen Bram, da’s dus een groot gemis. Op da moment had ik misschien ook wel nood om bij hem terecht te kunnen. Eigenlijk had ik da gehoopt op het moment dat ik er terug naartoe ging, na die tien jaar, van ‘nu gaat da goe komen’ totdat ge ontdekt da… dit is hier een vreemden geworden, die heeft mij niet weten groot worden. […] En dat was het beeld dat ik had van mijn vader. Maar zo’n vader wilde ik absoluut niet worden.

 

Toch kan ook deze vader zijn vader het na lange tijd ‘minder kwalijk nemen’ (wat Nagy ‘ontschuldigen’ noemt).

Da was iemand die in Antwerpen op de petrochemie werkte en in ploegen stond en die ik alleen maar zag als hij nie moest werken. Iemand die ondanks het feit dat hij maar tot z’n veertien naar school gegaan was het heel ver wilde brengen en er ook heel hard voor gewerkt heeft, die heel duidelijk wilde dat zijn kinderen het beter gingen hebben dan hem . […] Als veertienjarige zag je dat helemaal anders dan als vierendertigjarige. Als veertienjarig kind had ge dat niet door, dus die is schuldig. Als vierendertigjarige zeg je van: ‘ ik zie dit nu anders’. Ik denk dat hij het altijd goed gemeend heeft naar z’n kinderen toe. Het feit dat hij mij als veertienjarigen moest achterlaten, da zal voor hem niet gemakkelijk geweest zijn.

 

Een aantal dingen denkt hij te herkennen van zijn eigen vader, hoewel de meeste voorbeelden anti-reacties lijken te zijn op zijn eigen jeugd.

Misschien een fout van mij maar da wordt dan wel gecorrigeerd, dat ik vroeger de indruk had da bij ons thuis mijn vader de belangrijkste figuur was in het gezin. En dat ik -tot mijn grote spijt- in het begin da van mijn eigen ook vond, dat ik de belangrijkste was, totdat ge dan bijgestuurd wordt. En ge zegt van ‘nee dit is niet zo’. Hetgeen da bij ons, ons vader zei, da gebeurde en ons moeder die volgde gewoon. Terwijl da da dus nu toch nie echt meer zo is. Ik kan me nie voorstellen dat ik hier in huis… Ik heb ons moeder ook nooit weten zeggen van ‘ik ga nu da doen’ of ‘ ik zou graag dat doen’ en da dat dan ook gebeurde, wel hetgeen dat ons vader wilde. […] Soms sluimert da nog in mij. Maar dan word ik ook wel bijgestuurd, dan zeggen ze van ‘ela, da kan niet’. Kinderen zeggen mij, da zeggen ons eigen kinderen hier en da willen wij eigenlijk ook wel in de opvoeding steken, ‘ge moet gelijkwaardig zijn. Ook binnen het gezin moet je gelijkwaardig zijn.’

 

Terwijl dat ik denk da in mijn eigen opvoeding andere mensen… da ze weinig kansen kregen om te bewijzen wat ze wel konden of wie ze wel waren. Mensen werden rap afgeschreven, zo van ‘da’s gene goeie mens, daar moet ge geen contact mee hebben’. Terwijl ik da eigenlijk niet doe, en hoop da mijn kinderen da ook niet te rap doen.

 

Tenslotte haalt de vader nog een voorbeeld aan, waarbij zijn vrouw en haar eigen jeugd een belangrijke uitdaging was om het zelf anders te doen. Bij hem thuis mocht niemand op bezoek komen en als iemand kwam, moesten ze de schoenen uitdoen en was de toegang beperkt tot de keuken, wegens de mooie meubelen in de zitkamer. Bij zijn partner was het eerder omgekeerd.

Tot op het moment dat je zelf kinderen krijgt die vriendjes meebrengen en dan had je dat verschil. En dan was da van mij van ‘gooh, weer kleine mannen in huis,hé, mijn rust weer verstoord’ en azo... Terwijl Moniek zei van: ‘wilde da ze dezelfde opvoeding krijgen als gij thuis met als gevolg da dus nu geen vrienden hebt... ge zit zelf te zeggen ‘ik heb geen vrienden en hier komt niemand voor mij in huis’. Ge kunt da zelf kiezen. Kijk wat gij als kind hebt meegemaakt, probeert gij da als vader anders te doen.’

 

Een positieve herinnering is dan “de liefde naar de kinderen toe, de eigen kinderen toe en het veel willen doen voor de kinderen” en het feit dat hij door zijn opvoeding uit fouten heeft moeten leren.

 

Een vader was al vroeg moederloos. Zijn vader was zelfstandige en de kinderen pendelden bijgevolg een tijdje heen een weer tussen familie. De vader is opnieuw getrouwd en kreeg daarna nog twee kinderen. Hij herinnert zich van zijn vader overal te mogen meehelpen en wil dit ook doorgeven aan zijn kinderen.

En toen die tijd ervaarde ik mijn vader dat ik veel met hem mocht meehelpen, maar hij werkte toen al nie meer zelfstandig hé, hij was toen al overgeschakeld dat hij in een meubelfabriek werkte. Maar de koer effenen, garages bijbouwen achteraan, in ‘t kot werken, kasten maken, knutselen… Ik heb daar tamelijk veel… samen gedaan en meegeholpen. En op die manier ervaarde ik mijn vader en wilde ik natuurlijk ook graag een beetje aan de jongens… dingen samen doen. Met Dieter lukt dat een beetje, met Bob… da’s anders.

 

Iemand herkent het impulsieve en het omgaan met humor. Daarnaast was het “iemand die bezig was met de kinderen en waar da je ergens ook wel terecht kon. M’n pa is ook iemand die naar de kleinkinderen toe, knuffelen hé … het is een knuffelbeer, pépé. (lacht)” Hij herkent bij zichzelf steeds meer naarmate hij ouder wordt…

Ja, hoe ouder da je wordt, hoe meer… Ge herkent de manier van omgaan en zelfs de dingen da je liever niet zou overgenomen hebben, da je zelf… ik ga nie zeggen haatte, maar eu… merk je nu in uw eigen reacties ‘ik reageer eigenlijk just hetzelfde lijk mijn pa zoveel jaar geleden.’

 

Deze vader en zijn vrouw komen beiden uit een ‘warm nest’.

Ik moet wel zeggen dat zowel Florence als ik ouders hadden die veel bezig waren met hun kinderen. Ja, we komen uit twee grote gezinnen, waarvan dat het leven bestond uit het gezinsleven, niet uit het grote geld verdienen, maar het bezig zijn met… We hebben alle twee het gevoel gehad dat onze ouders ons voldoende kenden en betrokken waren bij ons leven.

 

Van zijn moeder herkent hij het warme. Hoewel hij er onmiddellijk bij vertelt dat dit moeilijker te zeggen is, omdat zij een vrouw is en hij een man. Daarbij was zijn vader veel thuis, wegens invaliditeit.

Hij is vanaf het jaar zeventig huisvader, door omstandigheden. Hij is thuisgebleven, ons opgevoed en mijn ma is gaan werken. Dus heb je ook niet de specifieke vaderrol… want hij kookte… Hij was thuis, als ik thuiskwam. Ik heb nog meegemaakt dat hij weg was en daarna dat hij thuis was, ik heb het verschil gezien. Daarom dat ik ook vind dat typische vader-moeder… Ik zie daar lijk weinig verschil in.

Twee vaders vermelden een sterkere band met hun moeder dan met hun vader.

 

 

10. Zin-geving

 

Ik vind het noodzakelijk aandacht te besteden aan ‘zingeving’, ten eerste omdat het veel zegt over de betekenis die vaders geven aan hun leven en dat van hun omgeving, hoe ze in het leven staan. Ten tweede omdat dit een manier kan zijn om anders met problemen om te gaan en ze te verwerken. Bij het stellen van deze vraag leg ik niet uit wat ík onder zingeving versta, maar laat ik de vraag open zodat vaders niet beïnvloed worden. De antwoorden zijn bijgevolg alle zes authentiek en verschillend.

 

Een vader verstaat onder zingeving het letterlijke zin geven: het geven van uitleg bij het aanleren van iets, bvb respect.

Wij doen da doelbewust, niet alleen te zeggen ‘dat is zo’, maar ook waarom. Da vind ik ook wel belangrijk. Ik heb het zelf nooit gehad thuis.’Dat ís zo, ge doet dat niet’. Okee. Wij moesten het raden waarom. Da wil ik de kinderen nie aandoen. Ik wil ze daarbij helpen. Okee, ge moet ze dingen zelf laten ontdekken. Maar niet bij zo’n dingen vind ik. An helpt mij daar ook bij, als leerkracht. Psychische, psychologische achtergrond van denken en zo. Het is trouwens ook van An dat ik het geleerd heb. Waar zou ik het zelf geleerd hebben?

 

De vader van een zoon met een zware mentale beperking stelt zich onmiddellijk de vraag: “Heeft onzen Bram zijn leven zin?” Zelf twijfelt hij daar niet aan, de omgeving denkt daar soms anders over.

Voor ons wel. Voor ons is de grote zin van zijn leven… één, dat hij zeer gelukkig is, dat hij ons toont hoe, allé, niet alleen ons, maar onze Bram is behalve het feit dat hij soms een beetje geambeteerd kan zijn, een zeer gelukkig kind. Hij trekt zich eigenlijk niets aan. Hij toont eigenlijk ook hoe eenvoudig da ge gelukkig kunt zijn. Die heeft niet veel nodig om gelukkig te zijn. En als ge dat kunt zien in zijn leven, dan heeft zijn leven veel zin. Een andere zin… is dat hij ons daardoor ook ongelooflijk heeft leren relativeren. En dat wij dat relativeren wel proberen door te geven naar de andere twee. En dan heeft zijn leven ook wel veel zin voor die andere twee. Ook da wij beseffen dat Bram niet het enige kind met problemen is, is het ontstaan van de VZW en het kortverblijf ook misschien zinnig geweest. […] Der zijn langs den andere kant, en da heeft ons vroeger wel pijn gedaan, mensen die zegden van ‘heeft het leven van jullie Bram wel zin?’ Mensen van wie ge da niet zou verwachten. En dan eu… dan zegde van ‘waar haalt die de pretentie om te oordelen wat zinnig is, alleja, wanneer een leven zin heeft?’

 

Een andere vader koppelt deze vraag aan ‘de zin van het bestaan’ en vervolgens aan geluk. Hij schetst met een voorbeeld wat hij daaronder verstaat.

Juffrouw Gerda heeft ook een dochter met een heel serieuze beperking, het is bijna een plantje. En… zij had een zus die op de palliatieve dienst werkte. Hoeveel mensen, arm of rijk, de enige vraag da ze stellen op het einde van hun leven is ‘heb ik eigenlijk iets betekend voor iemand anders?’ Ze verwoorden het wel anders, maar daar kwam het wel op neer. Niet ‘heb ik veel geld’ en ‘ga ik veel geld achterlaten?’ Ik denk dat dat de zin is van het leven: iets betekenen voor iemand anders. Daarom hebben we ook de job gekozen die…(lacht) Ja, de zin van het leven is gewoon er zijn voor iemand anders. Moest ik da nie meer kunnen doen, zou er nog weinig zin in mijn bestaan...

 

Ook opvoeding -vaderschap- valt daar voor hem onder.

Voor honderd procent zelf. Dat is nu eenmaal het ouderschap, hé. In feite, mijn pa zei als Pieter geboren was, veertien jaar geleden… ‘ge zijt nu vader voor de rest van uw leven.’ Ge geraakt er nooit meer van af. Niet dat je der af wilt geraken, maar dat is zo. Ge blijft het vaderschap… dus die verantwoordelijkheid dragen. En ge zijt ook ergens een figuur waar da ze naar… een referentiepunt waar da ze naar opkijken of waar dat ze zich aan spiegelen, hé of zich van afzetten (lacht).

 

Eén vader koppelt zingeving aan spiritualiteit en de zoektocht naar hogere kennis. De geboorte van Karel is voor hem de motivatie geweest om op zoek te gaan naar alternatieve oplossingen omdat “hij er heilig van overtuigd was dat er nog andere, minder agressieve manieren zijn om het probleem aan te pakken.” Zo hielp voetreflexologie tijdelijk tegen de epilepsie-aanvallen. Helaas denkt zijn vrouw hier anders over. Daardoor kan hij enkele therapieën niet uittesten. Ze worden niet toegediend of verdwijnen in de vuilbak. Daarom besluit de vader “maar aan zichzelf te werken” en verdiept zich in het bestuderen van “ziekteverschijnselen, hun psychologische connecties en allerlei vormen van heling.” Maar de grote sleutelwoorden blijven voor hem ‘liefde’ en ‘aanvaarding’. Door zijn meditaties zijn al veel dingen ten goede veranderd.”

 

Twee vaders brengen godsdienst of geloof naar boven. Zij kregen een katholieke opvoeding, maar “dat is nu helemaal… genezen.” Op dit moment zijn geen van beiden echt praktiserend gelovig. Eén van hen gelooft niet in een god omdat hij zich afvraagt waarom hij zoveel ellende creëert.

De andere vader vertelt dat “dat allemaal een beetje verwaterd is bij de generatie van nu.” Hij gaat zelf niet meer naar de mis, maar “dat wil niet zeggen dat je totaal op het verkeerde pad bent.” Een laatste vader gelooft sinds de geboorte van zijn dochter met ernstige problemen enkel nog in de exacte wetenschappen “en dat is al…

 

 

11. Hulpverlening: ervaring en behoeftes

 

Deze ruime vraag is eerder kaderend bedoeld: ik verklaar vanuit welke invalshoek mijn aandacht voor vaders voortkomt. Vervolgens pols ik of ook zij de ervaring hebben, betrokken te worden of eerder in de kou te staan. Ik vraag of zij behoefte hebben aan ‘bijzondere’ aandacht voor vaders en een hulpverlening die oog heeft voor de verschillen tussen beide ouders. Wat vinden zij bovendien belangrijk en waar hebben zij nood aan in het krijgen van hulp? Hebben zij wel nood aan hulp? Welke knelpunten ondervinden zij hierin? Vinden zij dat vaders meer betrokken moeten worden? En indien ja, wat moet er volgens hen gebeuren om vaders (meer) te betrekken?

Deze vragen zijn uiteraard niet onmiddellijk op te lossen en kennen ook geen eenduidig antwoord. Toch vind ik een drietal grote lijnen terug in hun overvloedige antwoorden: de al dan niet tevredenheid over de begeleiding, knelpunten, de aandacht voor vaders en hun behoeftes. Niet alle vaders hebben even uitgebreid op iedere vraag geantwoord.

 

Tevredenheid over de begeleiding

 

Zoals reeds vermeld, zijn de meningen verdeeld over de begeleiding die het gezin of het kind kreeg of krijgt. De meeste vaders maken een onderscheid tussen steun/begeleiding tijdens en kort na het moment van de diagnose enerzijds en verdere begeleiding anderzijds. Opvang en begeleiding tijdens het moment van de diagnose waren nauwelijks aanwezig. Vaders moesten zelf uitzoeken hoe ze aan (goede) hulp konden geraken, waar ze recht op hadden, wie ze konden raadplegen… Ofwel verkreeg men de informatie doordat men zelf in de sector werkte, via de partner of via vrienden die er werkten.

 

Drie vaders geven aan dat het moeilijk is om ‘binnen’ te geraken, maar eens men de juiste persoon aanspreekt, zit de begeleiding en de steun (financieel bvb) meestal wel goed.

 

De thuisbegeleiding die het kind in het begin kreeg, bleek voor twee tot drie vaders goed te zijn. Vier vaders melden op dit moment de zinvolle steun van professionelen, zoals de kinesiste, de school, het dagcentrum… Twee vaders vinden het positief en noodzakelijk dat ze kunnen kiezen uit een aanbod, dat ze de ruimte hebben om zelf keuzes te maken. Een vader meldt geen nood meer aan begeleiding omwille van het verblijf van zijn zoon in de eigen opgerichte organisatie.

De eerste hulp van de kinderarts was nogal ongelukkig, maar daarbij… Het eerste dat hij zei, was van ‘voed het kind op als een gewoon kind’, daarin had hij wel gelijk, maar de rest was een beetje… we stonden eigenlijk redelijk alleen.

 

Gelukkig komt Florence uit de sociale sector en haar schoonzus is pedagoge. En via haar zijn we dan aan de thuisbegeleiding geraakt. En we hebben daar eigenlijk veel steun aan gehad. Hetgeen wij positief vonden, was dat je ergens kon kiezen. En da vind ik wel belangrijk. Da je het niet opgedrongen krijgt van ‘ge moet een totaalpakket nemen’.

 

Sommige ouders hadden het misschien wel nodig van in praatgroepen te zitten… Ik zeker niet. Ik had da nie nodig om daar dan eigenlijk uren te zitten over… en van mij daar eigenlijk ziek in te maken….

 

Maar wij hebben meer gebruik gemaakt van de begeleiding van Thomas. Er kwam toen iedere maand iemand op bezoek. Da ging van papieren aanvragen, of speciale… bvb de schoolkeuze heeft ze helpen ondersteunen… […] De thuisbegeleiding had ‘ouderbegeleiding’ en voor de kinderen… enkel ondersteuning. En zelfs… ondersteuning van broers en zussen…

 

Knelpunten

 

Om niet in herhaling te vervallen, vernoem ik hier slechts enkele aanvullende punten. Vaders hebben verschillende opmerkingen over de hulpverlening. Een vader vertelt over de strijd voor het bekomen van hulp voor een aantal basisbehoeftes van zijn dochter. Mondigheid is volgens hem de grote voorwaarde om die hulp te krijgen.

Als ge niet mondig zijt, is die tocht waar da je mee bezig zijt, waarschijnlijk een drama. Ik kan me voorstellen, iemand die dus niet weet hoe dat zit, en ‘ja mijnheer de dokter, nee mijnheer de dokter’, dat die mens nie meer weet hoe dat in elkaar zit. Ge moet enorm veel vragen en enorm veel zeggen… en op uw strepen staan. Ge moet da niet dramatiseren ook. Maar in zo’n geval denk ik da je moet mondig zijn en da je moet ervoor uitkomen, voor wat je wilt. Kan op allerlei vlakken zijn, hé, zowel bij den dokter als eu… bvb een kaart van een mindervalide voor in den auto, hoelang da we daar niet achter gevraagd hebben… totdat je op de juiste persoon botst en in een dag was da geregeld. Als ge niet altijd voort en voort vraagt, dan ga je nooit iets krijgen.

 

Een andere vader heeft het over de gefragmentariseerde houding van specialisten ten opzichte van zijn zoon. Hij mist een holistische kijk en aanpak.

Wat mij meer en meer opviel was dat al die mensen dokters, kinesisten, specialisten ... allemaal op een eilandje zaten. De mens als auto, met allemaal dingen die je kunt vervangen of onderdelen die je assembleert, maar niemand die zich echt bezighield met het totaalbeeld in dit geval de mens achter... Iedereen had modellen en rasters waar hij Karel trachtte in te plaatsen, maar zo werkt dat niet.

 

Een vader vindt het spijtig dat een specifieke thuisbegeleidingsdienst, opgericht uit idealisme van bepaalde mensen met een handicap, steeds meer evolueert naar een organisatie waar “alles op papier moet staan”. Hij noemt dit “de ziekte van de sociale sector”.

 

Oog voor vaders?

 

Enkele vaders kunnen zich heel goed vinden in mijn probleemschets, anderen iets minder. Vier vaders bevestigen dat papa’s naar hun gevoel soms of vaak in de kou staan: Het is jammer dat de vader altijd genegeerd geweest is.” Drie van hen halen hier zelf voorbeelden naar boven en zijn het erover eens: “Overal, echt overal worden nog altijd vooral de mama’s aangesproken. Ge moogt wel erbij zijn als papa, maar in feite ben je een nevenfiguur. Ge wordt beschouwd als de kostwinner en als iemand die zich daar nie mee moet bezighouden… met opvoeden.”

 

Tegelijk geven twee vaders toe dat zij zelf niet echt het gevoel hebben in de kou te staan. Dit wijten zij aan de opvang van professionelen, aan de partner en/of aan de eigen persoonlijkheid: zelf op zoek gaan en betrokken wíllen zijn. Dit sluit aan bij de mondigheid die bovenstaande vader vermeldt.

Als je zelf zegt, ik wil niet aan de kant geschoven worden… Ge hebt mannen die ook niet mee gaan naar de gynaecoloog als het kindje geboren wordt. Of als ze in verwachting is. Dat is uw eigen keuze hé. Als ge van den eerste keer zegt, ik ben betrokken persoon, dan zijt ge betrokken.

 

Eén vader heeft minder de behoefte afzonderlijk beluisterd te worden en legt de nadruk op de verantwoordelijkheid als koppel. Volgens hem wordt hier in de hulpverlening veel te weinig van vertrokken en wordt het te weinig gestimuleerd. Ook de andere vader vindt het zinloos om op te splitsen in een vader-/moederrol, je treedt immers als koppel op.” Nog een andere vader sluit daarbij aan.

Ik denk wel da het zinvol is om het koppel samen te nemen, een stuk te begeleiden, maar ook apart te luisteren naar ‘wat zijn de behoeften’, in plaats van ervan uit te gaan dat die voor beiden hetzelfde zijn. Ik denk zeker niet dat dat tijdverlies is.

 

Hij wijst erop dat zij zelf altijd het geluk hadden samen te kunnen gaan naar dokters omdat zij beiden in het onderwijs stonden. Maar voor de gezinnen waar dit niet of minder mogelijk is, blijven vaders volgens hem vaker in de kou staan.

Ik denk nu dat er veel gezinnen zijn bij wie dat nie kan, omdat de man misschien meer vastzit door zijn werk. In dat kader denk ik dat vrouwen dikwijls ook het meest de slechte boodschap krijgen of langs de andere kant ook rapper de kans krijgen om hun zorgen en bedenkingen kwijt te kunnen. Da begint al heel vroeg. Van als babykes geboren worden, der komt zo een verpleegster aan huis of da ge met uw babyke naar het kinderheil moet. Vroeger was da zo. En dan kwam regelmatig de verpleegster aan huis. Maar bij wie komen die dan? De mama’s. En dan krijgen ook de mama’s daar de kans om… en dan spreken we over een gezond kind. Ook de papa’s zijn betrokken bij da kind en die kunnen dan ook niet tegen iemand zeggen van ‘god, ik vind dat ambetant dat dat kind zoveel huilt ’s nachts’. Terwijl die mama kan da wel. Maar ikzelf, ik heb die kansen altijd gehad ook, omda we altijd samen… Ik weet niet of da andere papa’s die behoefte hebben, maar ik denk moesten der papa’s behoefte toe hebben, dat die dikwijls in de kou blijven staan.

 

Hij vertelt over een aantal ‘zachte’ papa’s in zijn buurt die ook sterk betrokken zijn met hun kind met beperking. Hij voelt dat deze vaders met één en ander blijven zitten en daar niet echt ergens mee terecht kunnen. Daarom denkt hij dat er zulke noden zijn. Hij stelt zich wel de vraag of mannen op een dergelijk aanbod zouden ingaan. Een andere papa valt bij: mannen vragen niet vlug om hulp. Zij hebben hier minder nood aan. Zij zoeken vooral steun bij hun partner.

 

Eén vader haalt aan dat het vaderschapsverlof recent verlengd is met zés dagen. Het addertje onder het gras: op sommige plaatsen is dat vier dagen betaald verlof en zes dagen onbetaald of die eerste dagen worden betaald en de andere dagen komen dan op ziekteverlof of is het de ziekenbond die betaalt. Op deze manier krijgen vaders opnieuw het signaal: ‘jij bent een man, je moet gaan werken.’

 

Twee vaders wijzen op de rol van de beeldvorming hierin.

Het heeft zowiezo met beeldvorming te maken. De man, de ideale man en de ideale vrouw… door de eeuwen, jaren heen… Twintig jaar geleden moest je aan die specifieke norm voldoen wilde je de ideale man zijn. En nu is dat totaal anders. Het is zelfs vree moeilijk om daar als man, en ook als vrouw, aan te voldoen, hé. Ge wordt het door de media serieus wat ingepompt. En ook als ouder… ik zie zo in het onderwijs ook, de nieuwste handboeken zijn nog altijd zo die moeder die zo het baby’tje vasthoudt… da blijft… vijf jaar geleden zag je dan een meisje spelen met autootjes en treintjes. […] Blijkbaar worden we toch serieus gepusht in… vanuit de media, hé. Maar ouders worden ook opgevoed door de media, hé… moeten daaraan voldoen.

 

Behoeftes

 

Uit de voorgaande opmerkingen komen reeds heel wat behoeftes naar boven. Toch kan ik hier nog enkele specifieke noden formuleren.

 

Hulpverlening moet zich -volgens deze vaders- in de eerste plaats kenbaar maken en bereikbaar zijn. Deze vaders moesten vaak alles zelf uitzoeken en hadden het gevoel hierin alleen te staan.

 

Soms wordt nauwelijks of niet naar de vader gevraagd, gaat men ervan uit dat ze uit werken zijn en hierdoor weinig betrokken in het opvoedingsdomein. Maar vaders willen óók uitgenodigd worden. “Nodig ouders samen uit”, zodat beide ouders aangesproken worden en zelf kunnen kiezen. Vaders vinden het eveneens belangrijk om te kunnen kiezen uit een aanbod en zelf te zoeken wat hen het meeste ligt. Zij waarderen het als zij een keuze kunnen maken in de soort begeleiding die ze krijgen.

 

Eén vader vindt de menselijkheid van hulpverlening en begeleiding erg belangrijk. Het achterwege laten van vakjargon kan hier een signaal in zijn.

Gewone mensentaal. Veel van de hulpverleners zien dat vaak over het hoofd. Wat ook soms ‘fake’ overkomt is het vaak geforceerd empathisch meevoelen. De accommodatie is vaak ook ranzig. Ik heb het over de ruimtes, de lokalen waar zulke gesprekken plaatsvinden. Over het algemeen zijn deze ver van gezellig of knus. Ik heb vaak het gevoel dat ik er niet snel genoeg kan weg zijn.

 

Vaders moeten vooral tijd krijgen erover te kunnen denken en te kunnen spreken” en “eerst het kind en dan pas de ouders” zijn nog andere opmerkingen. Tegelijk vermoedt een vader dat het toch meer eigen is aan mannen om weg te vluchten van de thuissituatie uit schaamte. Ouders moeten elkaar daarom betrekken in hetgeen ze doen. Dit legt een verantwoordelijkheid bij beide ouders. Ook de hulpverlening zou hier meer voor moeten openstaan.

Ik denk dat in de meeste gevallen dat het belangrijk is dat het koppel, de ouders, beiden mekaar daarin betrekken. Dat in hoofdzaak. Dat een vrouw niet door de man overgelaten wordt voor alle taken uit te voeren. Bij ons is het nu zo, het is elk om beurt naar Leuven te gaan. We weten dat en daarom moeten we der alle twee evenveel mee bezig zijn, want der moeten belangrijke vragen gesteld worden aan de professoren.

 

Deze vader ziet een groot tekort in de hulpverlening aan ouders van een kind met een beperking: een centrale instantie die er ís voor de ouders op het moment van de diagnose en die ouders begeleidt zowel in het emotioneel proces, als in de zoektocht naar gepaste hulp, scholen, subsidies…

Wij kwamen buiten bij onze neuroloog, de eerste keer van Tom da we te horen kregen. Wij waren zo klein, wij waren aan het wenen van verdriet, wij wisten niet wat dat er was. Wie kan er ons helpen? Ge weet van niks. Die neuroloog moest u naar een dienst sturen, een soort slachtofferhulp, een soort dienst die mensen op de juiste weg kan helpen om te zoeken naar oplossingen. Dat ontbreekt er.

 

Dat is gewoon een instantie die mensen helpt en niet de moeder alleen, die de ouders samen bij zich neemt en zegt van: ‘kijk mensen, ge hebt met tweeën uw kindje gemaakt. Spijtig genoeg, het is gehandicapt, maar ge moet er ook met tweeën voor zorgen dat…Uw zoon heeft een handicap, dit en dit zijn de gevolgen… dit zijn toekomstplannen… dit en dit kan gebeuren, daar moet je op letten…’ Die dienst moet ook psychologische hulp geven van ‘kijk mensen, het is nu zo, we kunnen u helpen bij… Een dienst die mensen ook later kan helpen, later op weg, op zoek naar kinesisten, hulpmiddelen, op zoek naar goede scholen, onderwijsvormen… noem maar op. Maar nu moeten wij dat ruiken, echt waar.

 

 

12. Thema’s door vaders zelf aangebracht

 

Medische verhalen

 

De ervaring met de medische wereld (diagnose en/of behandeling) laat soms diepe sporen na. Zonder er expliciet naar te vragen, kwamen bij alle vaders krasse verhalen naar boven. De emoties die naar boven kwamen wanneer vaders deze verhalen vertellen, spreken voor zich. Daarom vind ik het belangrijk om deze hier een plaats te geven. De onderdeeltjes beschrijven o.a. medische fouten, de behandeling van ouders/vaders en de medische sfeer. Ik verwijs hiervoor naar de bijlage, vermits de verhalen vrij uitgebreid zijn.

 

Schoolverhalen

 

Vier vaders beginnen spontaan over schoolervaringen. Twee vaders beleven deze op dit moment als positief. Twee andere vaders vertellen eerder over de enorme zoektocht die het was om een school te vinden die het kind goed opvangt, adequaat begeleidt EN waar het kind welkom is. Ook afstand speelt vaak mee. B.O.-scholen liggen soms heel ver van huis. Ofwel moet het kind iedere dag heen en weer (met het openbaar vervoer bvb) ofwel moet het op internaat verblijven. Keuzes hangen eveneens sterk af van de draagkracht van het kind. Hierin beslissen, blijft een moeilijke opgave voor veel ouders. Het is een afwegen tussen factoren die voor hen stuk voor stuk belangrijk zijn.

Tot we uiteindelijk moesten uitkijken voor een speciale school voor Karel. Toen die uiteindelijk gevonden werd, zat ik met het grote dilemma, kan die jongen dat wel aan. Zo'n hele week alleen van huis (hij was toen amper 6). Dit was het eerste grote loslaten wat mij betreft. Nou dat bleek niet zo moeilijk te zijn. Mijn vrouw had er meer last van, alhoewel grotendeels haar beslissing. Hij zit in de week op internaat, dat schept al een zekere afstand. Sinds ik weer in een band zit, ben ik ook vaak uithuizig in het weekend. Mijn innerlijke band met hem is hierdoor wat verslapt, wat ook te maken kan hebben met het loslaten en het aanvaarden van zijn handicap.

 

Tussen de BO-scholen zijn grote verschillen. Uitblinkers in de ene school kunnen de zwakste zijn in een andere school. Twaalf, achttien en eenentwintig jaar blijken de moeilijkste leeftijden om verdere zorg te vinden. Een vader vergelijkt het met het kerstverhaal: “nergens plaats in de herberg.” Deze vader heeft samen met zijn vrouw en enkele andere ouders zelf een VZW en een kortverblijf opgericht, vanuit de schrijnende behoefte aan zorg op maat voor mensen, ouder dan eenentwintig jaar. Hieronder geef ik een korte schets uit dit kerstverhaal. Ze geven de dilemma’s en moeilijkheden weer bij het zoeken naar gepaste hulp.

Dus dan wisten wij het ook niet meer, waar hij dan naartoe kon. Wij hebben dan gaan zoeken en daar mocht hij naar de S, juist over de grens met Nederland. Da was niet evident omdat dat Nederland was, maar Vlaams fonds ging da subsidiëren. Den toer met de taxi was geregeld. Totdat ze hem kwamen bekijken. En dan zeiden ze: “oei, hij is nog maar twaalf en kinderen van twaalf blijven hier niet, maar die gaan naar Hulst.” Dus da ging nie door, want ja da vonden dan weer wel te ver, da was dus voor hem ook nie optimaal. Dus zijn we gaan zoeken waar hij wel terecht kon. We zijn naar het Z geweest. Daar zagen ze… Op het zicht hebben ze gezegd van “oei, ge moet die een hand geven als hij op de speelplaats loopt, wij kunnen da nie garanderen, dus hier kan hij niet komen.” In nog een andere school zeiden ze op ‘t zicht van: “aaah, maar die kan alleen stappen, dan is hij eigenlijk motorisch te goed voor hier hé, want hier liggen ze allemaal in een bed of in een rolstoel of zo. Dus hier kan hij ook niet terecht.” Enerzijds had hij het feit dat zijn leeftijdsgrens was bereikt in de ene school, dat hij niet naar de andere school kon en dat hij dus eigenlijk buiten moest. En dan zijn we bij een dienst in Lokeren terecht gekomen en daar mocht hij dus binnen voordat ze hem gezien hadden

 

Een andere vader vertelt dat zijn zoon in een inclusieproject zit, hij volgt dus les in een gewone school. Hierdoor zijn zij sterk afhankelijk van de goodwill van directeurs en leerkrachten. De kinderen zitten sinds kort op een nieuwe school, na de negatieve ervaringen en opvang van hun zoon in de vorige school. De ouders kregen weinig hulp en werden een schuldgevoel aangepraat omdat zij ‘meer’ of ‘andere’ dingen vroegen voor hun zoon dan de andere kinderen.

Maar nu zitten ze echt op een superschool. Wij zijn daar vree geholpen met die directeur ook. Ja kijk, volgend jaar zou Tom naar het tweede leerjaar gaan. Maar die klas is op het tweede verdiep. Geen probleem zegt de directeur, er wordt gewisseld. Aangepaste stoel voor in de klas? Wel, da was besteld. En den eerste september dat Tom der was, stond die er al. Ja. En terwijl op de vorige school, da was wel anders. Ge mocht daarnaar vragen… ‘Ja, ik ga een keer kijken, maar dat zal moeilijk gaan.’

 

De partners

 

In talrijke gesprekken verwoorden vier van de zes vaders de meerwaarde, de steun en de kracht van hun partner. Voor de meeste vaders heeft zij duidelijk een belangrijke plaats binnen de invulling van hun leven als vader. Zelf belichten zij eerder de gelijkenissen dan de verschillen tussen hen.

 

Vier vaders benadrukken dat er geen verschillen waren met de partners in de beleving in de periode van de diagnose: “Ge zijt er toch alle twee van aangeslagen”. Buiten één partner die iets bewuster is op het gebied van de voeding, zijn er volgens de meeste vaders is in het verdere proces ook weinig verschil wat betreft het maken van keuzes (bvb schoolkeuze): “we zitten op dezelfde golflengte”. Dat is natuurlijk… áls je een keuze hebt.

 

Drie vaders voeren de gesprekken in de wij-vorm en beklemtonen dat ze het proces rond de diagnose samen doormaakten en beleefden. Samen wenen was hier een onderdeel van. Vier vaders vermelden ook het ‘goed kunnen praten samen’.

En ge probeert da samen te verwerken. Der is heel wa afgehuild in die periode. Samen ja. En van zodra men oordeelde ge kunt uw kind meenemen, wij kunnen niks meer doen, heb je da dus omringd met zoveel mogelijk zorgen en liefde en tederheid.

 

Op da vlak hebben we heel goed kunnen praten. Allé, het was zo gezamenlijk… Ik dacht eerder aan de praktische dingen, van de dingen die zich teweeg brachten. En An, ze gaat dan meer denken aan het sociale en dergelijke.

 

Ik heb da maar gehad na die tien maanden. Ik ben dan een keer uitgebarsten, ma da was alleen met Florence… Ik ben ook geen wener zu… maar op die moment wel en dan hebben ze goed rijkelijk gevloeid. Het is wel een feit dat je als koppel op die moment nog veel meer naar elkaar toegroeit. […] Ofwel groei je uit elkaar ofwel groei je naar mekaar. Wij zijn ook twee open mensen, dus we weten wat we hebben aan elkaar.

 

Twee andere vaders sluiten hierbij aan en vertellen letterlijk hoe ze “samen groeiden”.

Ik was een jonge papa en dat was dus wel een zoektocht. Maar ge groeit daarin. En ge groeit samen. Wij hebben altijd de zorg gedeeld, dat kon door de gezinssituatie.

 

Zware problemen hebben ons echt wel gevormd en dichter bij elkaar gebracht. Eu ja, het is jammer dat er zoiets moet gebeuren voor… An en ik hebben echt leren praten met elkaar. En ik ben echt wel verschoten van mezelf, allé, hoe da je op sommige vlakken mekaar nog te weinig kent en zelfs na zoveel jaren da da nog kan. Ge leert elkaar echt wel optrekken.

 

Zonder de steun en hulp van hun sterke vrouw zou het vaderschap voor drie vaders er heel anders uitgezien hebben.

Chance dat ik getrouwd ben… Naar onze Bram toe was da rond die sterke momenten, communies en zo, da kik der meer problemen mee had dan Moniek en dat zij dan zegt van: “Heeft onze Bram er problemen mee? Nee hé. De enigen die er problemen mee heeft, zijt gij, want voor onzen Bram is da niks.” En da was ook zo op andere momenten, da zij der nuchterder in is. En in die zin ben ik blij dat ik met haar getrouwd ben.

 

Maar gelukkig heb ik een heel sterke vrouw, die de touwtjes redelijk goed in handen heeft en als zij ze verliest, ben ik er om ze… We zien da ook nie als apart, ik ga zeggen, een twee-eenheid. Ik zou nie weten wat eigenlijk mijn echte bijdrage is en Florence ook niet.

 

De partner kan een steun betekenen bij de aanpak. Soms helpt de opleiding of thuissituatie hierbij.

Natuurlijk ook, Florence is opvoedster, ze is dus ook… Ze heeft wel wat bagage mee. Ze heeft in een instelling gewerkt en zowiezo vanuit haar opleiding heeft ze wel een achtergrond, hé, waar da ze op terugvalt. Ik heb ook mijn opleiding als onderwijzer waar da je ook soms een keer op terugvalt, wat da je onbewust doet. Ge hebt uw eigen opvoeding van thuis uit.

 

Toch wijzen twee vaders op enkele verschillen met de partner. De ene vader merkt (kleine) verschillen in de beleving van steun. Hij zou de zoon de meer huishoudelijke taken laten doen. Deze vader zou ook zijn andere zoon meer willen betrekken of betrokken zien, waar zijn vrouw van mening is dat deze hier beter niet te veel mee wordt belast.

Eigenlijk heeft mijn vrouw altijd gezegd da ze niet de juiste opvang daarover vond, of met mensen daarover kon klappen, maar ik vond dat we links en rechts wel bij één en ander te rade konden, maar echt helpen konden ze lijk ook nie, hé. Ge kunt da niet in één twee drie oplossen. Dat is geen ziekte da je kunt genezen, hé. Maar eu, ik kon daar eventueel in praatgroepen en werkgroepen en gelijk wa, kon ik daar wel tamelijk over klappen. Maar ik denk da zij wel een beetje meer gesloten is en nie zo graag iets hoort erover. Achteraf is ’t de reactie van ‘die heeft da gezegd en die heeft da gezegd en ik ga daar nooit meer.’ Ja, wat zegt iedereen erover, iedereen heeft er een gedacht over. Maar ja, ge moet toch aanvaarden lijk of dat is. Ge moet daarvoor nie akkoord zijn met dit of da.

 

De tweede vader voelt toch grote verschillen aan met zijn partner en dit vooral wat betreft de levensvisie en de keuze voor behandeling. Door haar opleiding is zij ook thuis in het vakjargon van de medici, wat vanaf de geboorte al voor een kloof zorgde. De vader meldt ook regelmatig conflicten. Deze vader meldt zelf als grootste verschil het feit dat hij geen opvoedingsmodel heeft om op terug te vallen, omwille van zijn adoptie en het anders te willen doen dan thuis.

In die periode ben ik gaan uitkijken naar alternatieve oplossingen. Ik was er heilig van overtuigd dat er nog ander, minder agressieve manieren waren om dit probleem aan te pakken. Toen ik mijn vrouw daarover polste, was het antwoord eerst ontwijkend en daarna afwijzend. “Gij gelooft toch zeker niet in al dienen brol, die hebben daar niet voor gestudeerd en dat zijn allemaal oplichters,” was haar antwoord hierop. Daarmee was de wig geslagen. Hoe meer ik mij in die wereld verdiepte, hoe groter de conflicten werden tussen mijn vrouw en mij.

 

Drie vaders kunnen niet spreken over ‘dé vaderrol’ of ‘dé moederrol’. Ze hebben het daarentegen over ‘elkaar aanvullen’ en ‘compenseren’.

Wel, het uitgangspunt is verkeerd dat je niet de vader- en de moederrol apart gaan nemen maar da je als koppel moet optreden. En niet de vader gaan beschrijven als wat is nu vader- en wat is nu moederrol. Ik zou het niet weten. Als Florence tekort schiet, schiet ik bij en als ik tekort schiet, schiet Florence bij.

 

Florence nam dan het meeste van de verzorging van Thomas op zich en Pieter, da was dan ik vooral. En ik zorgde dan meer voor de omkadering als het ware. Met Mathieu naar de voetbal gaan kijken, Pieter naar… zijn gevoelsleven… gewoon omdat Florence een beetje opgeslorpt was door… de verzorging. Zoals je zegt da je aanvult waar zij… Compenseren, ja. Maar zij compenseert mij. Ge kunt da lijk moeilijk analyseren. Ik had daar nog nooit echt bij stilgestaan. (lacht)

 

Mijn vrouw en ik hebben onszelf altijd gezien als een team. Dat het voor de ene beter was om mee te gaan naar de kliniek en voor de ander om te gaan werken. Voor zover we konden, gingen we samen naar de kliniek. Met twee ben je altijd sterker. Als Amber ouder was, ging mijn vrouw mee naar de kliniek en als het beter uitkwam, ging ik mee. De taken bij ons waren en zijn niet strikt gescheiden.

 

Ik denk da mannen en vrouwen altijd anders zijn, maar ik weet het eigenlijk niet. Geen conflicten alleszins, eerder aanvulling.

 

Drie vaders bevestigen elkaar in de opvatting dat het soms moeilijk is als koppel, maar één vader wijt dit niet aan het kind met een beperking, maar aan het drukke gezinsleven.

Het is niet gemakkelijk geweest. Als koppel is het wel soms belastend, hé. En ge hebt weinig tijd voor uzelf. Het vraagt veel meer dan een gewoon kind, laat ons zeggen dat hij toch telt voor twee, qua aandacht…

 

We zijn dan een keer weggeweest, Florence en ik. En dat is dan…terug op zijn pootjes gevallen. De dokter zei van: ik ga u geen pillen geven, ga gewoon een keer weg met Florence, een keer goe uitwaaien. Ja, we zijn naar Normandië geweest voor een paar dagen. Alles een keer in zijn proporties. […] Ge wordt opgeslorpt door… maar zowiezo met kinderen, dat is ook weer niet typisch aan kinderen met… soms moet je als koppel zeggen van ‘we gaan nu wat tijd maken voor onszelf’. Want ge wordt opgeslorpt door… door het gezin, hé. Dat is niet alleen de kinderen, das het huishouden, uw werk, uw… alles wat ermee te maken heeft.

 

Het gezin en brussen

 

Zoals reeds vermeld in het begin, geven bijna alle vaders hun kind een plaats binnen het gezin, met de nadruk op broers en zussen (brussen). De vaders praten met hun kinderen over situaties en proberen iedereen hierbij te betrekken.

Dat is van in het begin dat hij kon begrijpen en praten, dat we erover praatten, over zijn beperking, over zijn ziekte, over de zieke beentjes. Wij hebben da nooit onder stoelen of banken gestoken voor hem. We hebben hem ook… naar school gaan… er ook op gewezen: ‘Kijk Tommeke, gij gaat niet altijd mee kunnen in het lopen, het sporten, het zwemmen, zoals de andere kindjes. Da zal nooit gaan.’ Allé, dachten we toen. We wisten toen nog niet van een mogelijke operatie. Van zodra da we da wisten… […] We gaan ook Arjen en Alyssa erbij betrekken, het wordt aan tafel besproken, zoals de goedkeuring voor zijn operatie in januari. Da was een feestmaal, hé, bij ons thuis.

 

Vaak wordt gesteld dat een kind met een beperking de vrijheid van het gezin of van de aparte leden. inperkt. Voorbeelden door de vaders zijn o.a. het moeten missen van informatie-avonden over studiekeuze, niet kunnen blijven plakken na een concert, minder uitstapjes met het gezin, het aanpassen van de vakantiemogelijkheden …

 

Drie vaders hebben hier een dubbel gevoel bij. Ze voelen dit soms wel zo aan, maar benoemen het liever niet als een beperking. Ze willen zich daar niet op focussen.

Het is wel een beperking. Zowiezo… een gezond, klein kind is ook een beperking, omdat je nie alles kunt doen. Het huwelijk is ook een beperking. Alles is een beperking. Gaan werken is ook een beperking. Maar ge moet nie gaan zeggen van ‘dat is nu mijn beperking van mijn leven’. We hebben zulke reacties gehad, zu, van ‘ah, uw leven is nu eigenlijk gedaan’. Vré harde… aja… ‘ge hebt nu een kindje met een handicap, uw leven is gedaan.’

 

Vaders halen aan dat het geen gemakkelijke taak is om altijd opvang te voorzien, om blijvend een beroep te moeten doen op een babysit, om thuis te zijn tegen dat hun kind er is... Er gaat veel energie naar het plannen en het organiseren van het gezinsleven, om met iedereen rekening te houden en het leefbaar te maken.

 

Het gezin blijkt vaak over een sterk aanpassingsvermogen te beschikken. Toch zijn hier ook grenzen aan. Zo kreeg één vader de opmerking van zijn andere zoon: “Ik ben er ook nog, hoor.” En als mensen informeren naar het welzijn van de kinderen, wordt steevast gevraagd naar het kind met de beperking. Drie vaders voelen zich soms gewrongen in de verdeling van aandacht voor hun kinderen. Zij beseffen dat hun kinderen hier mogelijks onder lijden en dat het hard kan zijn voor hen. Toch menen zij dat hun kinderen de kracht hebben om hiermee te leren leven. Deze vaders vinden het daarom erg belangrijk dat er extra aandacht gaat naar de andere kinderen, die af en toe op de achtergrond verdwijnen door de constante zorg en aandacht voor het ene kind. Twee vaders noemen dit de grootste uitdaging. Dit proberen ze o.a. op te lossen door regelmatig iets alleen met de andere kinderen te doen en door het kind niet al te centraal te plaatsen binnen het gezin.

 

Heel wat vaders engageren zich. Ze zitten in oudercomités, gaan naar oudervergaderingen, richten een VZW op, een kortverblijf of zijn actief in bewegingen voor mensen met een beperking. Ook rond hun kinderen proberen de meeste vaders een netwerk en variëteit aan activiteiten te creëren. Verschillende kinderen gaan naar de scouts, zitten in een muziekband, doen aan sport of vrijwilligerswerk of vergezellen hun ouders naar deze specifieke bewegingen. Een vader verkiest aangepaste vrije-tijdsbeleving voor zijn zoon, maar voelt minder voor de vereniging die zich toespitst op mensen met een handicap.

Hij zit hij nu in de scouts, bij de P, een afdeling voor mensen met een mentale handicap. En hij is nu mee geweest op kamp. Dus daar functioneert hij ook in. Hij krijgt ook muziekschool, ook met kinderen met een handicap. Hij gaat naar K ook, in de vakanties. Zij organiseren activiteiten voor mensen met een mentale handicap, maar dan vooral naar volwassenen toe. De bedoeling is ook een vorm van inclusie. Het is voor kinderen met een handicap, samen met… gewone kinderen. Dus de vriendjes mogen mee, broertjes. Het is eigenlijk een soort jeugdwerking, vakantiewerking. We proberen dus ook …hem te laten functioneren binnen een gewoon, een ruimer eu… kader, dat hij nie enkel daarmee wordt geconfronteerd.

 

We zijn eigenlijk een beetje tegen die vereniging die zich toespitst op Downsyndroom. We kennen de mensen die dat organiseren, we appreciëren wat ze doen, maar we willen niet hebben dat ons kind bestempeld wordt als kind met Downsyndroom. Het is een gewoon kind, mét een beperking.

 

Leerproces

 

Het leerproces dat een kind met een beperking met zich meebrengt, is iets dat vier vaders expliciet vermelden. Een andere vader trekt dit door naar opvoeden in het algemeen.

Twee vaders vertellen dat ze hebben leren relativeren door het samenleven met dit kind: “Ge begint te berusten, één dag per keer te nemen.”

Door Bram leer je relativeren en da proberen we ook door te geven aan onze andere kinderen. Dus in die periode was er heel veel onzekerheid en hebben wij ook moeten leren aanvaarden de dag zoals hij kwam en zeggen van “we zullen wel zien.” En ook daar was onzen Bram dan de gids die zei… hij heeft getoond van wat er moest gebeuren, wat kon en niet kon, ge moet u overgeven aan wat er gebeurt. Want op medisch vlak heb je geen impact en op het leven eigenlijk ook niet. Dat weten we nu.

 

Een vader heeft zijn “mond leren opendoen”: Als hij weet dat hij recht in zijn schoenen staat, zou hij durven advocaat spelen van zijn zoon. Hij vult aan dat hij “geleerd heeft om met zware problemen om te gaan, zware zorgen” en dat hij hierdoor samen met zijn partner echt gevormd is.

 

Voor een andere vader was de beperking van zijn zoon “een trigger om de queeste naar zijn genezing aan te vatten

Eén van de eerste lessen die ik begreep, was helemaal in het begin. Het heeft geduurd tot zijn twee jaar voor hij kon stappen. Ik moest gewoon ophouden met te rushen en overal naartoe te vliegen. Het was duidelijk, ik moest mijn leven op een ander tempo gaan leven en op een ander level.

 

Hij vat het kort en bondig samen: “Het is dus een wisselwerking: wat leert hij van ons en wat leren wij van hem. Dat laatste wordt door weinig mensen begrepen.”

 

Dialoog en verantwoordelijkheidsgevoel

 

Wat er duidelijk uit springt tíjdens de afname van de interviews, is de dialoog of de interactie tussen de vaders en hun kind(eren). Allen betrekken het kind in de gesprekken. Ze stellen vragen aan het kind en laten horen dat ze binnen handbereik te zijn indien nodig.

 

Twee vaders vertellen ook over de ‘unieke gesprekjes’ met hun zoon.

Tot voor enkele jaren maakten we elk weekend lange wandelingen met de honden. Tijdens die wandelingen hadden we het vaak over filosofische onderwerpen. We hadden het soms over zijn handicap en hoe je daarmee het best kon omgaan. Ook praatten we veel over de honden zelf over hun baasjes over de dieren die we tegenkwamen. Soms zwegen we gans de tijd. Maar het was geen akelige stilte, het was genieten van de natuur zelf. In zijn eerste levensjaren was ik veel thuis en dan gingen we inkopen doen en ik kookte voor hem. Dikwijls zaten we gewoon samen, ik deed niet zoveel spelletjes, maar het was een vorm van communicatie in stilte, het was vaak heel vredig.

 

Ik heb soms gesprekken met hem aan bed ’s nachts… soms maar van vijf minuten, over vanalles. Ik let er altijd op dat het overgaat naar leuke dingen en laat hem na een tijdje aan het woord om de dingen te weten die hem dwars liggen. Het heeft niet altijd met zijn handicap te maken, maar soms ook met materiële dingen of met twisten thuis.

 

Wat ook opvalt, is dat drie vaders expliciet hun verantwoordelijkheid vernoemen. Van twee andere vaders komt dit gevoel impliciet boven in hun verhaal.

Alhoewel dat ik door de scheiding van mijn eigen ouders wel nog het gevoel heb van: hebben mijn ouders in die tijd wel alles, genoeg gedaan naar mij toe? Had mijn vader toch niet meer voor mij moeten kiezen in plaats van weg te vluchten van mijn moeder en naar zijn andere relatie te gaan? Omdat ik dat dus meegemaakt heb, weet ik dus hoe belangrijk en hoe pijnlijk dergelijke dingen zijn. En daar moet je dus wel aan werken. Want, in elke relatie zal het soms wel moeilijker zijn, maar ge hebt uw kinderen en ge moet uw verantwoordelijkheid daarin nemen.

 

 

13. In een notedop…

 

‘Coping’ is het omgaan met, het hoofd bieden aan een bepaalde (verzwaarde) situatie. Doorheen de verhalen vallen mij enkele duidelijke ‘copingsfactoren’ bij deze vaders op. Hebben zij deze vaardigheden geleerd door het samenleven met hun kind met beperking of maakten deze al deel uit van hun persoonlijkheid? Faciliteren deze vaardigheden het actief opnemen van zorg en betrokkenheid of vice versa? Deze kip-of-ei-vraagstelling is moeilijk te beantwoorden. Waarschijnlijk is het eerder een wisselwerking tussen elkaar versterkende elementen.

 

Eén effectieve manier om stress en moeilijke momenten te hanteren, blijkt voor vier à vijf vaders humor te zijn. Zij worden hierin echter niet altijd begrepen door de omgeving.

Humor gebruik je eigenlijk als verwerking, soms een beetje sarcastisch, soms een beetje hard… Dat is ook een manier om om te gaan met… een zeer goeie manier zelfs. Maar sommige mensen hadden daar moeite mee, ze. Ze vonden… in feite hadden ze veel liever gehad dat wij hier alle twee stonden te… bleiten en da we zeiden ‘wuhwuhwuh en het is toch jammer eh…’ Nee. Dat is er nooit van gekomen. Dat zou een meer voorspelbare situatie zijn, hé. Ja. En daar kunnen mensen dan niet mee omgaan… Het is niet dat we stonden te zingen, maar we hebben gewoon ons dagelijks, ons dagelijks bestaan hebben we gewoon terug opgepakt.

 

Een ander opmerkelijk element is het relativeringsvermogen. Alle vaders vermelden dit als een eigenschap die hen helpt om beter met situaties te kunnen omgaan. In dat opzicht willen enkele vaders niet alle kenmerken of moeilijk gedrag wijten aan de beperking. Het kind heeft immers in de eerste plaats een eigen karakter en persoonlijkheid.

Maar dat is niet typisch voor een kind met een handicap, he, dat opstaan. Ge moogt er ook nie alles op steken, want … ge moogt nie alles in het kadertje ‘dat is Downsyndroom’ steken, hij heeft ook een karakterke. Mensen zien da als ‘het is een kind met Downsyndroom’. Ja, dat zou zeggen dat ál de schoolmeesters zo zijn of ál de pedagogen. Nee, iedereen heeft zijn karakter.

 

Ook een sterk oplossingsgerichte houding, het zoeken naar oplossingen in plaats van stil te blijven staan bij de oorsprong van het probleem, is aan bijna alle vaders eigen.

Het lijkt mij dat alle vaders in de allereerste plaats niet al te lang in ‘negatieve gevoelens’ als verdriet of kwaadheid willen blijven hangen. Dat heeft geen zin. Zij willen er tegenaan gaan, zij willen vooruit, proberen er het beste van te maken. Een vader verwoordt dit heel gevat:

Wat ik uit die turbulente periode heb geleerd, is dat je verwachtingen er eigenlijk niks toedoen. Ze maken alleen maar de zaken ingewikkelder. Het is heel eenvoudig. Je zoon heeft een handicap, daar hoeft niet over gejengeld te worden. Hoe sneller je dat begrijpt, hoe beter. In plaats van je te focussen op alle narigheid die dat met zich brengt, kijk je beter naar elke progressie die er gemaakt wordt. Dat zijn enorme bonussen en ongelooflijke cadeaus.

 

 

SYNTHESE

 

1. Inleiding

 

Veel onderzoek focust op de (mentale en fysieke) gevolgen hiervan voor de primaire zorgverstrekker of hanteert een vrouwelijke maatstaf. Vaders maken doorgaans minder melding van stress en depressie en hebben een betere mentale gezondheid. Niet zelden volgt daaruit stilzwijgend de conclusie: “Vader wordt blijkbaar minder geraakt wordt door de problemen van de kinderen. Hij zal wel minder betrokken zijn in de opvoeding.”(Hastings, 2003). Te vaak worden dergelijke conclusies gemaakt zonder na te gaan of deze kloppen en zonder in te gaan op welke manier deze vaders hun vaderschap dan wél proberen in te vullen.

 

In deze scriptie stel ik me daarom een aantal vragen bij dergelijke uitspraken. De literatuur die ik gebruik om deze vragen te funderen gaan níet uit van de afwezigheid van vaders, maar probeert juist het tegendeel aan te geven: vaders (van kinderen met een beperking) zijn méér betrokken en zorgen meer dan aangenomen wordt. Van groot belang bij het gebruik van literatuur is na te gaan hoe zorg en opvoeding gedefinieerd worden of hoe vrouwelijk de invulling ervan is.

 

De verhalen van de vaders in deze scriptie wijken duidelijk af van het beeld dat ons nog zo vaak voorgehouden wordt. Vormen zij uitzonderingen? Misschien. Maar velen die hoorden over mijn scriptie, kwamen met een voorbeeld van dergelijke vaders. Ze bestaan dus zeker en hebben ze daarom niet evenveel recht om gehoord te worden? Ook zij maken immers deel uit van de wereld van vaders van kinderen met een beperking. Gelukkig keert stilaan het tij. Steeds meer vaders van kinderen met een beperking -voordien ‘lost voices’- komen op een unieke manier in beeld en aan het woord. Ook wetenschappelijk onderzoek krijgt stilaan meer oog voor het perspectief van de vader, al voltrekt deze evolutie zich wel langzaam.

 

 

2. Beeld van vaders van kinderen met een beperking

 

Op basis van mijn resultaten beschrijf ik in dit hoofdstuk het beeld dat ik kreeg van deze vaders. Vooral hun sterkte en kracht komen hierin naar voor. Uit deze analyse haal ik een drietal topics die uit de verhalen springen en die elkaar ook overlappen: hun basishouding, hun relaties en hun invulling van vaderschap. Tot slot beschrijf ik wat zij ervaren als tekorten in de hulpverlening en waar zij nood aan hebben.

 

Levenshouding

 

Een aantal eigenschappen waarover verschillende vaders blijken te beschikken, zijn hierboven reeds vermeld: humor, relativeringsvermogen, een oplossingsgerichte aanpak... Dit wordt door onderzoeken van Isarin bevestigd en aangevuld: “Het onderzoek van Scorgie naar de ervaringen van ouders van gehandicapte kinderen laat zien dat het hebben van een gehandicapt kind niet of niet alleen in termen van ‘coping’ of ‘leren omgaan met’ te beschrijven valt, maar een beschrijving in termen van transformatie nodig heeft. Als voorwaarden voor een dergelijke transformatie noemden ouders: het vermogen om het kind te aanvaarden zoals het is, het voornemen er het beste van te maken, de overtuiging dat dit ouderschap zinvol is, het ontwikkelen van zelfvertrouwen en het vermogen met onzekerheid te leven.” (Isarin, 2001; p 199) Volgens haar is ook het kunnen leven met het heden, één van deze sterktes. In dit heden “worden geen heldendaden verricht, maar wordt van dag tot dag geleefd met de feiten” (Isarin, 2001; p256).

 

Isarin beschrijft dat “wanneer ouders er in slagen de andersheid van het kind niet (uitsluitend) in termen van handicap te ervaren en beschrijven, de ruimte ontstaat voor het wie van een kind dat, behalve zijn handicap, ook zijn eigenheid heeft.”(Isarin, 2001; p104) De kinderen in dit onderzoek verschijnen als bijzondere kinderen met wie de vaders zich verbonden voelen om wie ze zijn mét hun handicap.

 

Uit een heleboel verhalen spreekt telkens de strijdlust die vaders ontwikkelen in het zoeken naar oplossingen voor het kind en het gezin. Volgens Van Hove (2003) blijken veel vaders na een zekere tijd moed te putten uit de hardnekkigheid waarmee hun kind zich inzet om de wereld tegemoet te treden. (“Ik zie een heel moedig mens die elke dag weer opnieuw en opnieuw probeert om met dat nukkig lichaam om te gaan en die wereld rondom hem vol onverstaanbare codes probeert te decoderen”). Ze zijn trots op de vooruitgang die hun kind kan maken. Ze focussen op de totale persoon van hun zoon of dochter en leggen meer nadruk op positieve aspecten -wat kunnen ze wel-dan op beperkingen. Deze vaders zijn dus in staat om problemen of moeilijkheden constructief aan te pakken. Kortom: “Naast de teleurstellingen over de beperkingen van het kind staat er trots over kleine overwinningen; machteloosheid ten opzichte van kracht; naast tekort, verrijking.” (Isarin, 2001; p265)

 

Enkele vaders vertellen over de veranderde blik op het leven, op zichzelf, op anderen en het kind. Volgens Isarin vindt “een persoonlijke transformatie plaats doordat ouders actief worden als belangenbehartiger en doordat ze eigenschappen als compassie en geduld ontwikkelen.” Een transformatie van ‘levensperspectief’ houdt dan in “dat andere prioriteiten worden gesteld, andere dingen gewaardeerd en gevierd worden” (Isarin, 2001; p199).

Dit sluit heel nauw aan bij het leerproces waar enkele vaders het over hebben. In die zin “kan een kind met een beperking de ouder wel meer geven dan een gezond kind en kan het krijgen van een gehandicapt kind een betekenisvolle en rijke ervaring zijn.” (Isarin, 2001; p195). Deze kinderen kunnen ouders onvoorwaardelijke liefde, geduld en vreugde bijbrengen. Ook ouders in haar onderzoeken vermelden het ‘leren relativeren’: “Wat je denkt dat het belangrijkste is in het leven, is niet het belangrijkste.”(Isarin, 2001; p195) In het opvoeden van en het samenleven met een kind met een beperking, krijgen andere dingen betekenis. Enkele vaders vermelden het “zorgeloze, ongecompliceerde geluk van een gehandicapt kind dat geniet van iets kleins of iets gewoons” (Isarin, 2001; p254). Er worden andere maten gebruikt om de waarde van het kind, van andere mensen, van relaties te meten.

 

Bij het lezen van de verhalen van ‘Uncommon fathers’(Meyer, 1995) groeide mijn verbazing. Negentien andere mensen, een ander continent, andere beperkingen… en toch enkele treffende gelijkenissen, onderling én met de vaders in deze scriptie. Of het nu gaat over een sterke partner, de moeilijke verdeling van aandacht tussen de kinderen, de sterkte van brussen, de persoonlijke transformatie, de strijd om gehoord en betrokken te worden als vader, het relativeringsvermogen of de levenshouding… in ieder verhaal kan wel íets teruggevonden worden in de beleving van de vaders in deze scriptie.

 

Relaties en netwerk

 

Het viel al op in de neerslag van de verhalen: nagenoeg alle vaders wijzen op de belangrijke bijdrage van hun partner in de zoektocht en het gezamenlijke proces naar een adequate opvoeding en begeleiding van hun kind met een beperking. Bijna alle vaders vallen voor steun terug op hun vrouw. Dat dit niet voor alle vaders zo hóeft te zijn, mag duidelijk wezen. Maar als vaders en moeders de handen in elkaar slaan, lijken beide partners (en de kinderen) gelukkiger en krachtiger (Lamb, 1998; Van Dijken&Tavecchio, 1998). Ook Van Hove (2003) merkt op dat vaders trots vertellen over de manier waarop ze er zich sámen doorheen slaan.

 

De vaders verklaren meermaals dat er weinig verschillen zijn met de partner in beleving en groeiproces. Vaders herkennen nauwelijks de splitsing in een vader- of moederrol of in een ‘primaire’ of ‘secundaire’ zorgverstrekker. De vaders spreken eerder van een ‘twee-eenheid’, ‘samenwerking, ‘elkaar aanvullen’. Toch wordt in literatuur en onderzoek vaak een ‘strijdmodel tussen seksen’ gehanteerd en de verschillen (in stress, steun, gezondheid, last) tussen beiden benadrukt.. In mijn literatuurstudie haal ik echter enkele auteurs aan die hier anders over denken. Volgens Lamb zijn de verschillen tussen vaders en moeders aanzienlijk minder groot zijn dan de overeenkomsten: ze verschillen in een aantal opzichten in omgangs- en opvoedingsstijl, maar vaak veel minder spectaculair dan wel wordt beweerd (Van Dijken&Tavecchio, 1998). Dit geldt eveneens voor vaders van kinderen met een beperking: onderzoeken wijzen uit dat de patronen van vaders en moeders vaak gelijkaardig zijn, bvb wat betreft de hoeveelheid zorg en ondersteuning aan hun zoon of dochter of in hun ervaring van belastingen die gerelateerd zijn aan het zorgen voor een kind met een mentale beperking (Greenberg, 2001; Baker, 2003).

 

Deze vaders geven hun gezin ‘als eenheid’ een centrale plaats. Traustadottir (1995; p50) sluit hierbij aan: “Parents tend to evaluate the disability in terms of the limitations it imposes on the family as a unit and they describe the restrictions of the child’s disability in terms of how much they see the child as restricting or limiting their family life. When the parents describe this, it becomes clear that there are certain critical components of a family life that they judge to be most important. These are activities that families do together ‘as a family’ both within the home and outside the home.

 

Ze wijzen op het belang van de brussen voor het kind met een beperking. Niet alleen worden de relaties van het kind vaak gedefinieerd in relatie tot broers of zussen, zij maken ook een belangrijk deel uit van het netwerk. De brussen zijn dikwijls actief betrokken in het gezinsgebeuren. Ze kunnen een sterk verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelen en de gezinslast helpen dragen. Hun bijdrage wordt door vaders (h)erkend en gewaardeerd, maar soms hebben ze het gevoel deze kinderen tekort te doen door de (prangende) aandacht en zorg voor het kind met een beperking.

 

In tegenstelling tot de meeste literatuurgegevens, die stellen dat veel mannen een heel klein tot geen sociaal netwerk hebben, beschikken de meeste vaders uit dit onderzoek wel over een vrij uitgebreid netwerk van vrienden en familie. Zij ontvangen steun van (schoon)familie, af en toe ook van vrienden en soms van professionelen. Volgens onderzoek van o.a. Essex et al.(2001) en Ballard et al.(1997) is het wel mogelijk dat deze vaders minder steun krijgen van vrienden, familie en professionelen dan de moeders. Enkele vaders bevestigen dat zij inderdaad -als vader- minder aangesproken worden, minder steun krijgen. Zij voelen zich soms in de kou staan, de één al meer dan de ander. Maar tegelijk geven ze ook aan hier minder behoefte aan te hebben. Bovendien speelt bij andere vaders -volgens deze vaders- schaamtegevoel soms een rol in het naar buiten treden. Ook hulp vragen, zou voor mannen moeilijker zijn.

 

Deze vaders zijn niet alleen actief en betrokken in de opvoeding, maar velen ook in oudercomités, zelfhulpgroepen en verenigingen. Ook Isarin wijst daarop: “Naast de persoonlijke betrokkenheid bij het eigen kind, ontstaat bij een aantal ouders ook een sociale of politieke betrokkenheid bij gehandicapte kinderen en hun ouders. Zij worden actief in ouderverenigingen, leveren strijd voor voorzieningen, verzamelen informatie…” (Isarin, 2001; p257) De beperking van het kind kan ouders immers sterker maken, assertiever, zelfzekerder en minder autoriteitsgevoelig. Het kind met een beperking kan voor een vader een ‘trigger’ zijn om actief naar buiten te treden en zich te engageren. Veel vaders zijn actieve vormgevers en organisatoren van hun gezin en van de omgeving: ‘community builders’.

Waar wanneer ouders constructief en humoristisch met de beperking van hun kind omgaan, weet de ruimere omgeving niet altijd hoe ze hiermee moet omgaan. Nog heel vaak worden ouders verwacht verdrietig en/of depressief te zijn en zich te beklagen over de vele problemen die ze zouden ervaren met hun kind. Ook de (nog steeds vrouwgerichte) hulpverlening vertrekt vaak vanuit dit idee, waardoor begeleiding vooral gericht kan zijn op ‘het verwerken van en leren omgaan met verdriet ’. Een beperking wordt maar al te vaak gezien als: ‘uw leven is voorbij’. Deze vaders ervaren dit níet zo. Het maakt in hen krachten wakker om juist het tegendeel te bewijzen.

 

Invulling van het vaderschap

 

Twee à drie vaders vertellen dat ze gewoon betrokken zijn, “dat is toch de normaalste zaak van de wereld.” Zij doen dit “vanuit de buik,” ook al hebben weinig zelf een positief voorbeeld gehad. Enkele vaders willen als vader expliciet méér betekenen dan ‘iemand die gewoon de kost verdient’, ook al is dit één van de rollen die ze wel belangrijk vinden. Andere rollen die deze vaders nog opnemen zijn belangenbehartiger, verzorger, chauffeur, partner, ondersteuner, speelmaatje, beschermer, vertrouwenspersoon, leraar en leerling… Dit sluit aan bij veel bevindingen in mijn literatuurstudie over de hedendaagse invulling en verwachtingen van vaderschap. Het is dus noodzakelijk dat zorgen en opvoeding ruimer ingevuld worden dan het ver-zorgen en vaderschap ruimer gezien wordt dan kostwinnerschap.

 

Wat ook in de literatuur te vinden is, zijn de faciliterende of belemmerende factoren in het opnemen van zorg. Naast de persoonsfactoren (“het is toch een beetje de aard van het beestje”) is ook de steun van de omgeving cruciaal. Vaders kunnen beroep doen op één of beide kanten van de familie, enkelen op collega’s, vrienden en/of professionelen. Onmisbaar blijkt ook de steun van de partner. Ook haar achtergrond en/of die van de vader kunnen ouders helpen om meer zelfvertrouwen te ontwikkelen en efficiënter de weg naar adequate hulpverlening te vinden. Zowel een positief als een negatief voorbeeld blijken inderdaad voor enkele vaders een motor te zijn voor een grotere betrokkenheid binnen hun gezin. Het belang van de eigen jeugd in de vormgeving van het vaderschap is niet te onderschatten, ook al speelt zich dit eerder op een onbewust niveau af. In de werkomgeving lenen enkele beroepen er zich beter toe om zorg op te nemen. Dit kan echter geen excuus zijn om nauwelijks faciliteiten te creëren binnen werksituaties.

 

Behoeftes

 

De medische verhalen illustreerden het al: de meeste vaders zijn ontevreden, ongelukkig of kwaad over de houding van professionelen naar het kind en/of de ouders, de onzorgvuldigheid of de fouten in de behandeling, de wachttijden, de bureaucratie en het papierwerk, het gebrek aan centralisering van informatie… Ook voor de ouders in de onderzoeken van Isarin (2001) en Ballard (2003) was dit een terugkerend thema. Professionals zouden -volgens hen- van in het begin moeten vertrekken van de verantwoordelijkheid van zowel moeder als vader. Ze moeten ook verstaan dat vaders, net als moeders, nood hebben aan informatie en ondersteuning (Ballard, 2003). Voor sommige vaders houdt dit in dat zij als koppel betrokken worden, terwijl enkele vaders signaleren dat er best wat meer specifieke aandacht naar de vaders mag gaan. Professionals gaan er nog maar al te vaak van uit dat vooral de moeder voor het kind zorgt, de vader nauwelijks betrokken is en enkel instaat voor de kost.

 

Vooral de momenten van de diagnose en de jaren daarna hebben vaders behoefte aan een bemoedigend woord, een luisterend oor, een menselijke opvang en praktische richtlijnen. De woorden van Ballard et al.(1997) geven een goede weerspiegeling van die behoeften: “Regelmatig en voorspelbaar contact met professionals resulteert in gedeelde informatie en het gevoel dat de ouders en professionals samen aan problem-solving doen.” De meeste vaders waarderen vooral praktische hulp: ondersteuning in de zoektocht naar goede begeleiding en in het papierwerk. Zelf hebben ze minder behoefte aan troost en medelijden. Deze oplossingsgerichte houding van vaders is één van hun sterktes en een waardevol instrument.

 

Dat het niet evident is om als vader betrokken te blijven, is intussen reeds duidelijk. Van Hove (2003; p99) bevestigt dit: “Enkele vaders vertellen over de strijd die ze soms samen met de moeder moeten aangaan om betrokken te blijven bij de beslissingen die over dit kind genomen worden.” De vaders vertellen dat mondigheid, het uitoefenen van druk en het op de strepen staan slechts enkele van de voorwaarden zijn om effectief hulp(middelen) te krijgen. De drempels blijken dus nog altijd redelijk hoog te liggen: goede hulp blijft vaak voorbehouden voor de sterken en de vechters. Een drietal vaders komen op hun weg wél enkele professionals tegen die hen erkennen in wat ze doen en hun heel wat steun geven zodat ze zich niet alleen voelen (Van Hove, 2003).

 

Verschillende vaders informeren zich ruim over de beperking van hun kind om het gesprek of zelfs het debat met de professionals aan te gaan (Van Hove, 2003) Dit kan gezien worden als een vorm van ‘advocacy’: vaders treden op als advocaat, als de stem van hun kind. Ook Park (2003) vermeldt dat veel vaders voordelen ondervinden in het leren hoe ze een advocaat kunnen zijn. Een vader beaamt dit (“Ik durf wel een keer zijn advocaat zijn”).

 

 

3. Ter afronding

 

Duizend vaders zijn gevangen in grafisch weergegeven tabellen. De cijfers verhullen hun drijfveren. Hun idealen en kopzorgen zijn niet in minuten uit te drukken.”(Van Dam, 1993; p21). De manier die ik gekozen heb om vaders in beeld te brengen, is via gesprekken. Deze verhalen brengen (onzichtbare) vaders uit de schaduw en belichten hun activiteiten, hun ervaringen, hun zorgen. Ze onderstrepen de actief vormgevende bijdrage van de vader als onmisbaar in het geheel.

 

Ik ben vertrokken van literatuur die wijst op deze vaak nog onzichtbare aanwezigheid en onmisbare bijdrage van vaders in het gezin. Ik hoop in deze synthese duidelijk te maken dat de verhalen van deze vaders mijn literatuurstudie op bijna alle vlakken bevestigen.

 

 

ALGEMEEN BESLUIT

 

Uit doorgenomen literatuur en ook uit eigen onderzoek blijkt overduidelijk dat dé vader noch hét vaderschap bestaat. Vaders ‘vaderen’ op een andere manier dan moeders ‘moederen’ en ook vaders verschillen onderling. Op hun eigen manier bieden ze een unieke invulling aan het vaderschap. Nog al te vaak worden hun bijdrage en ervaringen geminimaliseerd of met de ‘feminine yardstick’ afgewogen, alsof ook hét moederschap bestaat.

 

Veralgemeningen en stereotyperingen blijven dus een valkuil. Ook mijn eigen bevindingen gaan niet op voor dé groep vaders van kinderen met een beperking. Vanuit de idee van een afgebakende categorie ‘de gezinnen van kinderen met een beperking’ wordt nog dikwijls de variatie tussen dergelijke gezinnen met kinderen over het hoofd gezien. Ook al brengt een kind met beperkingen soms zware zorgen in een gezin, toch is de draagkracht van gezinsleden vaak sterker dan wordt aangenomen. Vanuit deze veerkracht zoeken ze naar oplossingen en staan ze open voor de rijkdom van het samenleven met dit kind. Dit staat in schril contrast met het zwart-wit beeld van het lijdende, ‘gehandicapte’ gezin.

 

Al bestaat er geen beeld waar alle vaders van kinderen met een beperking inpassen, toch blijken de vaders uit mijn onderzoek -naast authentieke verschillen- ook veel raakpunten te hebben. Deze vaders zijn meer betrokken in het gezinsgebeuren en in de opvoeding dan algemeen aangenomen. Op een actieve en constructieve manier proberen zij hun eigen situatie aan te pakken, vanuit de visie dat het samenleven met een kind met een beperking geen ‘drama’ is noch ‘het einde van hun leven’. Zij definiëren hun kind noch hun situatie in termen van ‘beperking’, maar plaatsen dit in een groter geheel. Het creatief omvormen van omstandigheden is een sterke kracht bij deze vaders, die terecht ‘wereldmakers’ kunnen genoemd worden. Het ligt echter niet in mijn bedoeling een nieuwe mythe of karikatuur van een nieuwe soort vaders te creëren. Ik hoop tegelijk met mijn scriptie duidelijk te maken dat er niet één soort ‘goede’ vaders bestaat, alsof de ene manier van vaderen te prefereren zou zijn boven de andere.

 

Gedragen door het gezin en een ondersteunde partner, willen vaders stilaan meer hun verhaal delen. Het scheppen van netwerken en het verenigen met andere ouders getuigt van hun wil om gehoord en betrokken te worden.

 

Vanuit mijn ruime onderzoeksvraag werden heel wat gegevens bekomen, maar werden tegelijk andere thema’s niet of onvoldoende uitgediept. Enkele onderwerpen die stof bieden tot verder onderzoek, zijn bvb de verschillen in de relaties tussen vaders en zonen/dochters, de meerwaarde van brussen- en partnerrelatie, de betrokkenheid volgens de ernst van de beperking... Al kan mijn scriptie een andere indruk geven, het is tevens mijn overtuiging dat niet álles aangeleerd is door socialisatie. Op de evolutionaire en biologische factoren die meebepalend zijn voor gedragspatronen van mannen en vrouwen, wordt hier echter niet ingegaan. Ook het onderzoeken en betrekken van bredere socio-economische lagen, van andere origines en verschillende gezinscontexten, heeft hier geen plaats gekregen, maar kan zeker bijdragen aan een ruimer perspectief op vaderschap van een kind met speciale behoeftes.

 

Dit onderzoek is geen nieuw recept in het kookboek ‘vaderschap’. Het sluit aan bij recente trends en bouwt voort op fundamenten die anderen voor mij reeds gelegd hebben. Toch is het vrij uniek in zijn soort omdat (nog) maar weinig onderzoek deze vaders aan het woord laat. Mijn aandacht en inspanningen hieromtrent werden door enkele van ‘mijn’ vaders positief bevestigd.

 

 

REFERENTIES

 

1. Literatuur

 

 

2. Websites

 

Fathers 4 Justice:

 http://www.fathers-4-justice.org

 

Fathers network:

 www.fathersnetwork.org

 

International Federation for Spina Bifida and Hydrocephalus:

 www.ifglobal.org

 

KRO-Wandelingen met Paul Cobben:

 www.kro.nl/dewandeling/HellasLogboek/LogboekPaulCobben.asp

 

KRO-wandelingen met Pierre en Mol Mertens:

 www.kro.nl/wandelen/hellaslogboek/1920
logboek_mertens.asp?ComponentID=186041&SourcePageID=163211#8

Link=Brussel:

 www.linkbrussel.be

 

Vadercentrum:

 www.vadercentrum.nl

 

VBJK: Expertisecentrum voor opvoeding en kinderopvang:

 www.vbjk.be

 

 

BIJLAGEN

 

1. Vaders…een noodzaak!

 

Heel veel onderzoek probeert in kaart te brengen wat de meerwaarde van vaders is aan de opvoeding van de kinderen, wat zij ‘anders’ aanbrengen of stimuleren dan moeders. Onder andere Lamb heeft dit uitgebreid onderzocht. Ik beperk dit overzicht tot enkele veel voorkomende opvattingen over de betekenis van een vader voor het kind. Dat overzicht bevindt zich in de bijlage, omdat het minder aansluit bij mijn onderzoeksvraag en ook minder gebruikt wordt om op terug te vallen.

 

Volgens de psycho-analyse is de vader is de eerste belangrijke ander die het kind ontmoet buiten de baarmoeder van zijn moeder. Voor de pasgeborene vertegenwoordigt de vader allereerst de niet-moeder, hij belichaamt alles wat zij niet is. De vader helpt het kind een innerlijke structuur op te bouwen. Zijn aanwezigheid maakt het kind, en vooral de jongen, mogelijk zijn eigen seksualiteit, zijn onderzoeksdrang en zijn gevoel voor logica en abstracties en zijn voorstellingsvermogen te ontdekken en ontwikkelen. De vader helpt zijn kinderen ook de overstap te maken van de wereld van het gezin naar het grotere verband van de maatschappij. De vader individueert, geeft het kind als individu een plaats in de wereld (Corneau; 1999; Van Crombrugge,2003).

 

Vaders leveren dus een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de gender-identiteit van hun kind door hun persoonlijkheid, door te functioneren als rolmodel en door hun dagelijkse interacties met hun kind. Ook uit ander onderzoek blijkt dat de verzorging door vader en de mate van zijn betrokkenheid bij de opvoeding van belang is voor een gezonde ontwikkeling van ‘mannelijk’ gedrag bij zonen. Door aanwezig te zijn, draagt vader immers bij tot de beeldvorming van wat mannen zijn (Van Dijken&Tavecchio, 1998; Adriaenssens; 2002).

 

Als vaders de gender-identiteit van hun zoons mee helpen ontwikkelen, welke meerwaarde hebben zij dan te bieden ten opzichte van hun dochters? Het antwoord op deze vraag is niet eenduidig en nog altijd een onderwerp van fascinatie in onderzoeken. Wat vaststaat is dat vaders -óók voor dochters- belangrijk zijn. Is er dan sprake van verschillen tussen een vader-zoonrelatie en een vader-dochterrelatie? Opnieuw wijzen onderzoeksgegevens beide richtingen uit. Van Dijken en Tavecchio (1998; p74) zeggen hierover: “In de interacties tussen vaders en kinderen lijkt de aanvankelijke voorkeur van vaders voor het geslacht van het kind een belangrijkere rol te spelen dan bij moeders het geval is. […] Ook andere auteurs geven aan dat vaders anders reageren op dochters dan op zonen. […] Ook later in de opvoeding lijken vaders verschillende aspecten in zonen en dochters te stimuleren.” Maar niet alle onderzoekers zijn het hiermee eens. Dit thema uitwerken, zou echter te ver leiden en behoort niet tot het onderwerp van deze scriptie.

 

Vanuit gehechtheidsonderzoek stelt men vast dat kinderen zich ook hechten aan de vader en niet alleen en primair aan de moeder (zie ook verder). Vaders kunnen erg competente opvoeders zijn. De zogeheten vrouwelijke kwaliteiten als sensitiviteit en responsiviteit, noodzakelijk bij het ontwikkelen van veilige gehechtheidsrelaties, blijken eveneens bij vaders voor te komen (Vandewaerde, 2003; van Ijzendoorn et al., 1985). Hierbij speelt de eigen gehechtheidsbiografie een grote waarde: Het goede voorbeeld van de eigen vaders helpt vaders (Duindam, 1997; Vandewaerde; 2003).

 

Volgens Lamb zijn de kenmerken van individuele vaders, bvb hun ‘mannelijkheid’, in hun vormende waarde uiteindelijk minder doorslaggevend dan de kenmerken van de relatie die zij met hun kinderen hebben opgebouwd (Van Dijken&Tavecchio, 1998; Lamb, 1998). Van Dam (1993; p74) sluit daarbij aan. Hij ziet weinig grote verschillen tussen moeder- en vadertaken: “In de relatie met het kind gaat het om aanwezigheid. Onvoorwaardelijke aanwezigheid.” (zie ook Corneau, 1999)

 

Vaders hebben ook vaak de indirecte rol van (emotionele en concrete) ondersteuner voor anderen, voornamelijk voor de moeder, die bij de directe zorg voor de kinderen betrokken is (Kramer 2001; Essex et al., 2001). Kramer noemt hen daarom de ‘secondary caregivers’. De ‘primary caregivers’ vervullen daarentegen vooral de primaire zorgbehoeftes van de zorgvrager. Onderzoek heeft daarom vooral gefocust op de noden en ervaringen van deze groep, omdat hun kansen op stress en draaglast groter (zouden) zijn. Naast het bieden van emotionele -en vaak ook financiële- ondersteuning wijst menig onderzoek intussen op de onmisbare rol van die ‘secondary caregiver’ in het bieden van begeleiding aan het kind en het participeren aan gedeelde sociale activiteiten (Kramer, 2001; Essex et al., 2001; Park et al., 2003). Het opnemen van deze rol komt meestal ook de kwaliteit van de moeder-kindrelatie ten goede en bevordert zo ook een positieve aanpassing door het kind (Lamb, 1998).

 

Een gunstige invloed blijken vaders vooral uit te oefenen als ze ondersteunende en (ver)zorgende relaties met de kinderen hebben, als ze competent zijn en zich geslaagd voelen in hun verschillende rollen en als partner.” (Van Dijken&Tavecchio, 1998; p73). Ook Lamb linkt de voordelen voor kinderen met sterk betrokken vaders aan een grote mate van ouderlijke betrokkenheid die een gezinscontext doet ontstaan waarin de ouders tevreden zijn over hun huwelijk. (Lamb, 1998; p16)

 

In het algemeen demonstreren kinderen met een goed functionerende vader grotere cognitieve competentie, meer empathie, minder seksestereotiepe opvattingen, een sterkere interne ‘locus of control’ en meer zelfvertrouwen in hun studie, carrièrekeuze en persoonlijke initiatieven (Lamb, 1998; Corneau, 1999; Biddulph, 2001; Adriaenssens, 2002). Talloze onderzoeken in de Verenigde staten en Noorwegen kwamen tot de conclusie dat jongens absoluut hun vaders nodig hebben in de eerste twee jaar van hun leven. Bij alle zoons die vaders ontberen, heeft onderzoek systematische tekortkomingen op sociaal, seksueel of intellectueel vlak uitgewezen.

 

Verstraeten (2003; p173) vat de kern kort samen: “De vader speelt dus een belangrijke rol bij de identiteitsontwikkeling, hij is een belangrijke en adequate hechtingsfiguur, kinderen zijn met hem door loyaliteitsbanden diep verbonden en hij heeft een niet te onderschatten bijdrage in het gezinsmanagement. Zijn afwezigheid, fysiek of psychologisch, kan dan misschien wel opgevangen worden door moeder en andere ondersteunende figuren, maar induceert hoe dan ook een gemis.”

 

Nagenoeg alle auteurs uit geraadpleegde literatuur gaan ervan uit dat de vader een onvervangbare plaats heeft binnen het gezin en beklemtonen het belang van de vaderrol. Het is niet “omdat een aantal vaders om allerlei individueel meer of minder begrijpbare redenen tekortschieten in het opnemen van zijn rol wil, dat de vaderfunctie als zodanig heeft afgedaan.” (Verstraeten, 2003; p172) De plaats die de vader dan moet krijgen, is echter niet altijd even duidelijk. Structureel is het alleszins een andere plaats dan die van de moeder: vader komt niet in de plaats van moeder en ook niet omgekeerd (Van Dijken&Tavecchio; 1998Corneau, 1999; Verstraeten, 2003).

 

Vaders, zelfs al zijn ze materieel nog steeds meer de ‘afwezige’, willen in toenemende mate weer aanwezig zijn voor hun kinderen (Verstraeten, 2003). In de praktijk van de opvoeding zitten veel vaders vandaag onbewust op dat spoor: zij zijn meer in het gezin aanwezig, helpen in het huishouden, spelen en praten met hun kinderen. “Het is niet omdat de situatie nog beter kan, dat we moeten ontkennen dat deze generatie er op veel gebieden werk van maakt.” (Adriaenssens, 2002; p166) Hij is van mening dat vaders moeten weten dat ze in de opvoeding van hun kinderen een belangrijke plaats innemen: “Door de grote aandacht die er altijd voor de relatie tussen moeders en kinderen heeft bestaan, is het belang van die ‘andere liefde’ van vaders onderschat.” (p168).

 

 

2. Medische verhalen

 

De ervaring met de medische wereld (diagnose en/of behandeling) laat soms diepe sporen na. Zonder er expliciet naar te vragen, haalden alle vaders krasse verhalen boven. De emoties die naar boven kwamen als vaders deze verhalen vertellen, spreken voor zich. Daarom vind ik het belangrijk om deze hier een plaats te geven. Vanuit deze verhalen leg ik de link naar enkele behoeftes van vaders. De onderdeeltje beschrijven medische fouten, de behandeling van ouders/vaders, de medische sfeer.

 

Fouten

Op een gegeven moment komen ze hem na een operatie antobiotica toedienen, zeggen ze dan: hier se Bram Geeraerts, uw spuitje. Bram Geeraerts? Het is hier Bram Geeraert. Bleek dan ze hem antibiotica kwamen geven van een kindje da den dag dervoor geopereerd was. Dus Bram had da nie meer nodig maar da ander kindje wel. Eigenlijk zou je moeten reageren. Maar ge ondergaat da.

 

Je gaat naar het ziekenhuis voor medicatie en een week later mag je binnen voor een

hersenoperatie. […] ‘De dag daarna’ konden we hem weer opzoeken op zijn gewone kamer. ‘Die dag daarna’ werd 3 weken later. Tijdens het verwijderen van die beademhalingsbuis bleek de luchtpijp geïrriteerd geraakt en van zodra die verwijderd was sloeg zijn luchtpijp toe. Dus moest die beademhalingsbuis er weer in. Gedurende 14 dagen hebben ze getracht om die beademhalingsbuis te verwijderen,echter zonder succes. De laatste week werd besloten om hem volledig te verdoven met currare (een goedje waar indianen in het amazonewoud zeer handig mee kunnen omspringen om hun prooi te verdoven of uit te schakelen, zo'n paardemiddel dus) en raad wat, het werkte. Gedurende die week onder totale verdoving kreeg zijn luchtpijp de kans om zich weer te herstellen,met goede afloop tot gevolg. Nou goede afloop,vergeet het maar. Het was mij al opgevallen dat er precies een bult op zijn hoofdje stond tijdens de dagelijkse kortstondige bezoekjes. Mijn vermoeden bleek waar te zijn. Wat was er gebeurd. Het hersenvlies was niet goed toe genaaid na de operatie, zodat er weer vochthoping ontstond. Een week later werd dan een 2de operatie uitgevoerd. Deze keer met goede afloop.

 

Medische entourage en houding

Omdat ze bepaalde dingen niet uitgevoerd hadden. Ze ging binnen voor pijn in de schouder. Ze lag daar een week. Der is niemand die gekeken heeft naar die schouder totdak ik gezegd heb ‘hoe zit dat hier nu eigenlijk met die schouder?’ Ah, ah… en nog geen kwartier later is er naar die schouder gekeken.

 

Ik heb me in die periode voorgenomen om nooit meer in ziekenhuizen terecht te komen. Dat was zo goed als zeker. Alhoewel er totaal geen rede is om iemand met de vinger te wijzen vond ik het een akelige en kille plaats. Zeer onpersoonlijk, met een zeer sterke hiërarchie, waar de dokters en specialisten boven aan staan. Die lijken dan goden die dagelijks de Olympus afdalen, altijd uiterst beleefd en correct, maar wat voor een sfeer van geheimzinnigheid en wat voor een terminologie. Mijn vrouw die ergotherapie gestudeerd heeft had daar niet zoveel moeite mee. Als ik dan toevallig alleen met hem op de kamer was en zij met hun gevolg de kamer binnenkwamen, was hun vraag dan ook steevast: "is mevrouw er soms niet?" Dat vond ik niet bepaald netjes van hun."Neen, maar misschien kunt u het mij in verstaanbaar Nederlands uitleggen", waarop dan vaak een (ironisch?cynisch?) lachje volgde.

 

Ook in Leuven, he, de prof die de diagnose stelt, dan vraagde: “a prof, wat gaat er gebeuren?” “Ah, da weet ik niet. Zal het gaan?” zegt hij en die is weg. Wanneer wij ons dan de vragen gingen stellen naar nog een tweede kind, de erfelijkheid laten onderzoeken… die prof zegt dan van “als ge dan vaststelt dat uw tweede kind ook die hersenafwijking heeft, dan halen we da weg want twee zo’n kinderen opvoeden kan niemand nie”. Ook dat laat je weer over u komen. […] Die tweede gynaecoloog deed wel echografieën, niks speciaal op gezien, zei van ga toch maar eens naar Leuven. In Leuven: ‘Ah ‘t is nog iets te vroeg, maar kom terug rond …de vierde maand of zoiets, en als we dan iets zien, dan halen we da weg.” .Ge komt dan in Leuven, he, op die afspraak, het eerste wat die dokter zegt, is van “hopelijk hebben jullie meer chance dan het koppel van hiervoor.” Maar bij die zijn consultatie stonden der wel al twee verplegers met een groene schort klaar.

 

Van zodra da we ‘t wisten dat het Downsyndroom was, was de eerste reactie van de kinderarts: “ja, ge moet nu naar beneden gaan om bloed te laten afnemen, om te weten of het erfelijk is of niet erfelijk.” Op da moment… en trouwens… ik heb nog altijd geen bloed laten trekken… vond ik da niet belangrijk, toen op die moment. Eenmaal da ons kinderen, ons andere twee een relatie gaan hebben en kans op kinderen, dan wel ja, maar op die moment?! Waarom dan? In feite speelt dat niet zoveel rol, het kind is er en dus…Ik vond dat eigenlijk… Het was erg, erg. De vraag van: ga je het zelf opvoeden? Dat is negen jaar geleden, gisteren of eergisteren, laat ons zeggen.[…] Maar ja, hij had ons daar ook laten zitten dan. Ik was weggeroepen geweest uit school, in spoed eigenlijk. Ze wisten de uitslag. Wij stonden daar aan de kliniek. En ge komt daar dan toe, ja, hij heeft ons toch een halfuur laten zitten. Zeventien keer gepasseerd…

 

De eerste keer da we gingen voor die zesenzestig procent gehandicapt zijn, die erkenning dus, den eerste keer dat we naar die geneeskundig adviseur gingen, zijn wij gewoon weg geweigerd geweest. En wij hebben toen gevraagd aan Delphine, onze kinesiste, die zei ook: ‘da kan gewoonweg niet.’ En één van de eerste dingen da ze vroeg aan An was: ‘An, hoe was jij gekleed?’ Zegt ze: ‘Aja, ik heb mij een beetje deftig opgekleed, ja, schoon oorringen en azo.’ ‘Awel,’ zei ze, ‘doe een keer een sloddertrui en vraag een keer een herziening. Een sloddertrui, Tom met een kapot hemd of zo.’ En effectief, ze was te mooi opgekleed. Echt, dat is ongelooflijk. De eerste keer kwam hij dus niet in aanmerking voor die zesenzestig procent. En de tweede keer, met dat ze zelf nie deftig gekleed was, allé ja, oude kledij en Tom met een broek met een scheur in die al een keer dichtgenaaid was, een speelbroek… eu, was ie zelfs voor 66% en ge hebt dan nog categorieën hé, dan was ie zelfs nog in de zwaarste categorieën van die 66 procent. Echt… en da was dezelfde persoon hé!

 

Nu… der zijn dus echt geen instanties… An heeft ook veel geluk gehad in den burgerlijke dienst, dat er een goe loketbediende zat, die zei: “en madamke, heb je daar al een keer voor gekeken? Ge hebt daar recht op, zu. En dadde en dadde…” Maar da was ook haar taak nie, om ons daarvoor in te lichten. Da was ook iemand die familie had, met een gehandicapt kind en die wist van: ah, daar kunnen ze ook nog naartoe.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende