Urbanisme in Brussel, 1830-1860. (Edwin Smellinckx)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Deze verhandeling heeft als doel de stedenbouwkundige werken in Brussel te bestuderen in de periode 1830-1860. Voor het urbanisme in Brussel kan men in de negentiende eeuw twee duidelijk afgelijnde fasen onderscheiden. Als beginfase kan men de eerste dertig jaar na de onafhankelijkheid nemen, toen aangevangen werd met enkele grote projecten die moesten zorgen dat Brussel haar plaats kon opeisen tussen de andere hoofdsteden van Europa. Het jaar 1860 kan als breuklijn worden beschouwd, hoofdzakelijk omwille van het feit dat in dat jaar de tolrechten, die het handelsverkeer van en naar de stad belemmerden, werden opgeheven[1]. Opheffing van die tolbarrière zou een beslissende impuls geven voor de expansie van Brussel, gekenmerkt door een uit haar voegen barstende stad, die stilaan ook de omliggende gemeenten opslorpte, en door grootschalige doorbraken (aanleg van de centrale lanen, overwelving van de Zenne, herschikking van de noordoostwijk, bouw van het Justitiepaleis enzovoort). Door enkel dertig jaar te bestuderen krijgt men slechts een tijdsfragment onder ogen. De meeste bouwprojecten lieten zich echter niet ‘vangen’ in dit stramien. Sommige bouwsels zouden pas na 1860 volledig uitgewerkt worden (bijvoorbeeld het Justitiepaleis), en vele van de hier behandelde projecten hadden reeds hun wortels in de periode voor 1830.

In de literatuur wordt doorgaans vooral de periode na 1860 belicht omdat de jaren van Leopold II op stedenbouwkundig vlak veel meer tot de verbeelding spreken dan de eerste dertig jaar van de Belgische onafhankelijkheid. Als men over urbanisme wil schrijven, doet men dat liefst over Haussmaniaanse tijden. Overzichtsstudies van de bouwpolitiek tussen 1830 en 1860 zijn daarentegen redelijk schaars[2]. Over sommige van de projecten die aan bod komen zijn wel deelstudies te vinden. Meestal is de aanpak bij deze laatste in hoofdzaak  kunsthistorisch[3]. Het doel van dit werk is om het bouwbeleid in een historisch perspectief te bekijken. Het centrale opzet bestaat erin om de discussies en polemieken rond de bouwplannen op de voet te volgen, na te gaan waarom voor welke optie werd gekozen, wie voorstander was van welk plan, en hoe een ontwerp daadwerkelijk tot stand kwam. Aan de hand van kaarten, plannen en architectuurtekeningen zal een beeld worden geschetst van dertig jaar breken en bouwen, bekeken vanuit het standpunt van de betrokken partijen in hun tijd. Hierbij dient men natuurlijk op te merken dat heel het beslissingsproces een elitair-burgerlijke aangelegenheid was. Al de beslissingen, ook degene die op de sociale sanering van wijken waren gericht, werden genomen zonder dat het gewone volk erbij werd betrokken.

Voor de studie van dertig jaar bouwbeleid is een zekere afbakening nodig. Het is moeilijk om alles te bespreken in een voortdurend transformerende stad, waar jaar in jaar uit straten werden verlengd, verbreed, doorbroken of uitgeveegd. Dat er in deze ‘aanvangsfase’ een enorme bedrijvigheid qua bebouwing en stratenaanleg heerste in Brussel, is opvallend. Om enigszins wegwijs te raken heb ik mij in eerste plaats laten leiden door de projecten die besproken werden in de gemeenteraad van Brussel. Hieruit zijn twee soorten bouwpolitiek te onderscheiden. Enerzijds kan men de prestigieuze ontwerpen ontwaren, met een duidelijke visie tot verfraaiing van de stad, al dan niet vanuit een totaalconcept of plan. Anderzijds herkent men de meer praktisch gerichte doorbraken voor het algemeen nut (niet dat het ene het andere uitsluit). De tweede categorie - voornamelijk de saneringsprojecten - werd door de beleidsmakers meer bekeken als noodzakelijke ingrepen, waarvan het esthetische aspect minder belangrijk was. De uitvoering van deze projecten werd doorgaans toevertrouwd aan ingenieurs en niet aan architecten. Rond deze stedebouwkundig ‘minder interessante’ werken, werd ook minder diepgaand gediscussieerd. Voor deze projecten heb ik wegens tijdgebrek geen dossiers van Openbare Werken geraadpleegd.

Wat de structuur van deze verhandeling betreft werd geopteerd voor een thematisch-geografische indeling van de werken. Na een algemeen, inleidend hoofdstuk volgen drie hoofdstukken die elk een bepaald facet van de stedenbouwpolitiek belichten. Zo worden achtereenvolgens de volkswijken, de handelswijken en de residentiewijken behandeld. De volkswijken waren gesitueerd in het zuiden en het zuidwesten van de stad. De handelswijken waren in het noordwesten en in het centrum te vinden. De residentiewijken ten slotte lagen in het oosten van de stad (de zogenaamde bovenstad), en zouden worden uitgebreid buiten de stadsgrenzen. De opsplitsing van de Brusselse binnenstad gebeurde in de negentiende eeuw aan de hand van een juridische indeling in secties[4]. Brussel was toen opgedeeld in acht administratieve secties. In deze studie vallen de volkswijken samen met de secties 1, 2 en 3, de handelswijken met de secties 4, 5 en 8, en de residentiewijken met de secties 6 en 7. Het uitgangspunt van dit werk is dat in de hier afgebakende gebieden een aangepast stedenbouwkundig beleid was uitgestippeld door de gemeenteraad van Brussel. In de volkswijken zouden volgens deze logica andere ingrepen worden uitgevoerd dan bijvoorbeeld in de handelswijken of de residentiewijken. Andere projecten zouden deze indeling overstijgen.

 

De voornaamste bronnen die bij dit onderzoek werden gebruikt zijn de processen-verbaal van de zittingen van de gemeenteraad van Brussel[5]. Deze processen-verbaal golden ook als selectiecriterium: de projecten die hierin worden vermeld vormen de onderzoeksmaterie van de verhandeling. Het gaat hierbij over alle openbare gebouwen en monumenten, alsook de aanleg van bepaalde grote of belangrijke (verbindings)wegen. De informatie die te puren is uit de processen-verbaal van de gemeenteraad is veelzijdig. Brieven van initiatiefnemers, grondeigenaars, architecten en ingenieurs worden er vaak volledig in opgenomen en besproken. Daarnaast zijn er nog de rapporten van de gemeenteraadsleden zelf en de correspondentie met de hogere instanties[6].

Een andere onmisbare bron is het fonds van Openbare Werken (O.W.), waarin de dossiers van de bouwprojecten worden bewaard. Per project zijn vaak meerdere dossiers te vinden[7]. In deze chaotische dossiers is naast talloze rapporten van de stedelijke sectie Openbare Werken veelal nog kaartmateriaal te vinden, alsook correspondentie tussen de verschillende bevoegde instanties met architecten en betrokkenen. Niet alle dossiers zijn echter even gestoffeerd. Over sommige ondernemingen als bijvoorbeeld de bouw van het eerste Noordstation, of de demping en herinrichting van het Sint-Kateleinedok, heb ik geen dossiers teruggevonden. Een aantal dossiers bleken ook zoekgeraakt in het Stadsarchief van Brussel. De graad van belangrijkheid, toegekend aan een onderneming, kan door de omvang van de dossiers en het aantal eventueel worden gemeten. Sommige projecten werden zichtbaar grootschaliger opgevat dan andere; de bouw van het eerste Noordstation kan men bijvoorbeeld moeilijk in omvang en prestige vergelijken met de aanleg van het Congresplein.

Verder zijn er nog de geschriften van architecten, ingenieurs of andere personen die, naar aanleiding van één of ander project, hun bespiegelingen wilden meedelen aan de beleidsdragers, meestal ter ondersteuning van een eigen ontwerp dat uitvoerig werd becommentarieerd. Deze drukwerkjes, die in beperkte oplage verschenen bij kleine Brusselse drukkerijen, gaven meestal een stand van zaken betreffende het behandelde project.

Een aantal projecten werden besproken in het Journal de l’Architecture et des Arts relatifs à la Construction. Revue des Travaux exécutés en Belgique. Dit tijdschrift werd opgericht in 1848 in Brussel, onder redactie van onder meer de architecten Versluys en Dekeyser. Het verscheen tweemaal per maand. Het tijdschrift publiceerde theoretische geschriften over architectuur in het algemeen, maar ook beschouwingen rond actuele projecten die in België werden gerealiseerd. Uit het feit dat veel toonaangevende architecten artikelen of lezersbrieven publiceerden in het tijdschrift, blijkt dat het in het milieu veel werd gelezen. Het tijdschrift bevatte ook opiniërende stukken, bijvoorbeeld over de evolutie van de architectuurstijlen.

In dit werk is het gebruik van kaartmateriaal onontbeerlijk. Het spreekt voor zich dat - ook hier - voor bepaalde projecten veel meer kaartmateriaal voorhanden is dan voor andere. Voor sommige openbare werken werden immers wedstrijden uitgeschreven, met een beloning voor het beste ontwerp. Voor andere projecten bestaat slechts één enkel plan, dat meteen werd goed- of afgekeurd. Nu stelt het inlassen van kaarten, plannen en afbeeldingen wel problemen. De meeste architectuurtekeningen werden op groot formaat getekend en een kopie verkrijgen was niet mogelijk. Een aantal afbeeldingen komt ten gevolge hiervan uit boeken. Door een gewijzigd reglement in het Stadsarchief van Brussel is het sinds kort ook verboden om kopieën van afbeeldingen te maken. De in deze studie gebruikte kopies werden vóór de reglementswijziging gemaakt.

 

Zoals hoger vermeld zijn er over de stedebouwkundige activiteiten in de periode 1830-1860 nog niet veel synthesewerken verschenen. Opvallend is ook dat de werken die wel werden gepubliceerd, bijna allemaal uit de eerste helft van de voorbije eeuw dateren. Na de jaren 1930 leek elke belangstelling voor het thema van deze studie, verdwenen. Het is bekend dat in de loop van de twintigste eeuw de negentiende-eeuwse architecturale verwezenlijkingen in Brussel op steeds minder bijval konden rekenen, zelfs in die mate dat de karakteristieke stijlen van die eeuw - eclecticisme en neostijlen - werden verguisd. Sinds de jaren 1980 kan men evenwel spreken van een kentering in de houding tegenover de bouwstijlen uit de negentiende eeuw. De bouwwerken die nog resten uit de periode, staan opnieuw in de belangstelling en het vakmanschap van de architecten wordt opnieuw erkend. Vaak is de verbazing groot als men de bouwplannen van naderbij bekijkt. Echte synthesewerken over Brussel zijn er echter nog niet uit voortgevloeid. Wat is er dan wel verschenen?

Een eerste werk, Histoire de la ville de Bruxelles, is van de hand van de auteurs Alexandre Henne en Alphonse Wauters[8]. Dit standaardwerk kan evenzeer als bron worden beschouwd. Het is een heruitgave van de in 1845 verschenen studie over de geschiedenis van de stad, van het ontstaan tot de eigen tijd. De laatste twee delen belichten de verschillende wijken. Voor mijn werk is deze studie een getuigenis  uit eerste hand van de transformaties in de binnenstad. Voornamelijk de beschrijving van transformaties die voorafgingen aan de Belgische onafhankelijkheid zijn erg nuttig, aangezien ik zelf geen bronnen heb geraadpleegd over die periode. De bouwpolitiek wordt af en toe besproken, maar kadert in de algemene geschiedenis van de stad. Voor de auteurs was het beschrijven van de stedenbouwkundige geschiedenis geen doel op zich.

Veelschrijver Louis Verniers ging in zijn boek Les transformations de Bruxelles et l'urbanisation de sa banlieue wel dieper in op de stedenbouwkundige verwezenlijkingen van Brussel in de negentiende eeuw[9]. In dit werk probeerde hij de evolutie van Brussel te schetsen vanaf 1795, parallel met de ontwikkeling van de Brusselse agglomeratie. De studie was bedoeld als een contemporain overzicht van de veranderingen tot ongeveer de datum van publicatie. Een belangrijk gegeven is dat Verniers een scheidingslijn legde in 1860, het jaar waarin de octrooien werden afgeschaft, en wanneer volgens hem ook de invloed van de Parijse stedenbouwkundige Haussman een rol begon te spelen in het gedachtengoed van de Brusselse urbanisten. Verniers wilde in dit werk vooral de grote fasen schetsen van de stedebouwkundige evolutie, met aandacht voor de grootste verwezenlijkingen.

In de studie van Gillaume Jacquemyns, Histoire contemporaine du Grand-Bruxelles, wordt daarentegen de nadruk gelegd op de groei van de Brusselse agglomeratie[10]. Jacquemyns wilde de diepere oorzaken blootleggen voor de snelle expansie van het Brusselse grondgebied, de factoren van groei. De uitbreidingsprojecten werden hierbij geanalyseerd om het ontstaan van Groot-Brussel te verklaren. Voor de periode 1830-1860 legde hij de nadruk op de uitbouw van de Leopoldswijk en de Louizawijk en op de ontwikkeling van de voorsteden. Er werd dan ook niet ingegaan op de doorbraken in de vijfhoek, of op de verfraaiingspolitiek van de stad. Jacquemyns' bronnenmateriaal bestond voornamelijk uit de dossiers van de provinciale administratie van Brabant en de archieven van de randgemeenten.

In het omvattende werk Brussel van landelijke nederzetting tot wereldstad besteedde Marcel Vanhamme een hoofdstuk aan het 'Brussel onder Leopold I'[11]. De scheidingslijn werd bij hem dus gelegd in 1865, het jaar van de troonswissel. Zoals de titel van het hoofdstuk laat uitschijnen, zag de auteur de persoonlijkheid van de koningen als voorname impuls van de grote werken in Brussel (een volgend hoofdstuk handelt over Leopold II als bouwheer). Of Leopold I echt een invloed heeft gehad op de werken in Brussel, is echter moeilijk te achterhalen. Vanhammes anekdotische uiteenzetting is eigenlijk niet meer dan een beknopt overzicht, een tijdsbeeld van de periode.

Tenslotte is er nog Poelaert en zijn tijd, een boek dat voornamelijk toegespitst is op de architect Joseph Poelaert en diens nalatenschap, maar dat ook stilstaat bij het werk van diens collega-architecten in Brussel[12]. Het biedt hierbij een overzicht per architect. Ook wordt er een hoofdstuk (geschreven door Yvon Leblicq) gewijd aan de hele wordingsgeschiedenis van het Justitiepaleis in Brussel, waaruit blijkt dat de eerste discussies rond de installatie van een groter Justitiepaleis al van vóór de onafhankelijkheid dateren. Poelaert werd pas na 1860 opgedragen om aan te vangen met de bouw ervan. De grondige analyse van het aanslepende vraagstuk 'het Justitiepaleis te Brussel', van de bouwvoorstellen, discussies en speculaties, ligt in de lijn van wat in dit werk wordt beoogd.

 

Het doel van deze studie is om aan de hand van gemeenteraadsverslagen, rapporten van de stedelijke sectie Openbare Werken en geschriften van initiatiefnemers, architecten en ingenieurs, een beeld te kunnen schetsen van de bouwprojecten die in de periode 1830-1860 werden gerealiseerd. Niet- uitgevoerde projecten komen ook aan bod. De ideeën en visies achter de bouwplannen staan hierbij centraal. De rol van de Brusselse gemeenteraad, de nationale overheid en particuliere vennootschappen zullen worden belicht. Per hoofdstuk worden de verschillende projecten per 'wijk' besproken vanaf de eerste bouwaanvraag tot de uiteindelijke realisatie ervan.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Louis Verniers, schrijver van talloze werken over de geschiedenis van Brussel, hanteert dezelfde breuklijn wanneer hij de bouwkundige evolutie van Brussel onder de loep neemt. Zie: L. VERNIERS. Les transformations de Bruxelles et l'urbanisation de sa banlieue depuis 1795. Brussel, 1934.

[2] De beste zijn die van Louis Verniers, daterend uit de jaren dertig.

[3] Bijvoorbeeld het recent verschenen werk over de Sint-Hubertusgalerijen (G. CONDÉ REIS. Sint-Hubertusgalerijen: geschiedenis en restauratie. Brussel, 1998). Dit boek schenkt voornamelijk aandacht aan de recente restauratiewerken, maar schetst ook beknopt het historisch kader waarin de Sint-Hubertusgalerijen tot stand kwamen.

[4] Brussel werd onder het bewind van Napoleon ingedeeld in acht secties.

[5] Voor de jaren 1830 tot 1844 zijn dit handgeschreven documenten, vanaf 1844 verschenen ze in uitgegeven vorm als Bulletin Communal de la ville de Bruxelles.

[6] Er is ook correspondentie te vinden in de dossiers van Openbare Werken die tevens opgenomen is in de Bulletin Communal als er in de gemeenteraad over werd gedebatteerd.

[7] In de dossiers werden niet enkel de plannen van architecten en beraadslagingen rond projecten bijgehouden. Ook het onderhoud van gebouwen en eventuele wijzigingen doorheen de jaren werden hierin opgenomen.

[8] A. HENNE en A. WAUTERS. Histoire de la Ville de Bruxelles. 4 dln, Brussel, 1968-1972.

[9] L. VERNIERS. Les transformations de Bruxelles et l’urbanisation de sa banlieue depuis 1795. Brussel, 1934.

[10] G. JACQUEMYNS. Histoire contemporaine du Grand-Bruxelles. Brussel, 1936.

[11] M. VANHAMME. Brussel, van landelijke nederzetting tot wereldstad. Brussel, 1968.

 

[12] V.G. MARTINY e.a. Poelaert en zijn tijd. Tentoonstelling, Justitiepaleis te Brussel, van 29 november tot 27 december 1980. Brussel, 1980.