Tienermagazines en genderidentiteit: een internationale vergelijking. (Krystle Van Overloop)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Elke woensdag haasten er zich in Vlaanderen 85.000 tienermeisjes naar de krantenwinkel om hun favoriete magazine, Joepie, te kopen. Ook in Wallonië, Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk kennen tienermagazines een groot succes bij meisjes in de adolescentie. Uit onderzoek komt naar voor dat deze tienermagazines een invloed hebben op de identiteitsvorming bij pubermeisjes, meer bepaald op de genderidentiteit. Deze eindverhandeling gaat na hoe de genderidentiteit in tienermagazines geconstrueerd wordt en vergelijkt hierbij de best verkopende tienermagazines van Vlaanderen (Joepie), Wallonië (7Extra), Nederland (Fancy), Frankrijk (Starclub) en Groot-Brittannië (Top of the Pops). Zowel artikels over popmuziek als over mode, schoonheid en het persoonlijke leven zullen onderzocht worden, alsook de reclameboodschappen die de verschillende magazines verspreiden.

            Deze eindverhandeling bestaat in totaal uit zes delen, waarvan de eerste drie delen bestaan uit een grondig literatuuronderzoek en de laatste drie over het onderzoek zelf gaan. De eerste drie delen behandelen achtereenvolgens het concept van de adolescentie, de subculturen en vriendschappen bij jongeren en het belang van tienermagazines voor vrouwelijke adolescenten. Het vierde deel betreft dan de methodologie van het onderzoek; hierin worden de steekproef en het analyse-instrument nauwkeurig beschreven. Vervolgens worden in het vijfde deel de resultaten van het onderzoek besproken en komen de verschillen tussen de magazines naar voor. Het laatste deel is tevens het algemeen besluit en zet de belangrijkste conclusies nog eens op een rijtje.

 

 

1. Jongens en meisjes in de adolescentie

 

1.1 Wat betekent de adolescentie

 

Aangezien tienermagazines een populair medium zijn tijdens de adolescentie van meisjes, sta ik in dit deel even stil bij de betekenis van deze levensfase. Het woord adolescentie wordt gebruikt om de periode tussen de kinderjaren en de volwassenheid aan te duiden. In deze periode voltrekt zich niet alleen een biologisch rijpingsproces, maar vinden ook een heleboel psychologische ontwikkelingen plaats (De Wit, Slot & van Aken, 2004, p. 11). De belangrijkste taak voor adolescenten is dat ze zich moeten losmaken van hun ouders en een eigen identiteit moeten ontwikkelen. Dit werken aan het ‘zelf’ zorgt meestal voor een verminderd zelfvertrouwen en intensere emoties (Larson, 1995, pp. 536-537). Ook moeten tieners leren omgaan met seksuele impulsen die tot dan toe niet gekend waren (Gerritzen, 2001, p. 1).

            In onderstaande paragrafen leg ik eerst het onderscheid tussen adolescentie en puberteit, en tussen vroege, midden en late adolescentie uit. Daarna bespreek ik kort de kenmerken van de adolescentiefase en de gevoelens die hierbij komen kijken.

 

1.1.1 Onderscheid in adolescentie

 

De begrippen ‘puberteit’ en ‘adolescentie’ worden vaak door elkaar gebruikt, zonder dat men weet waarvoor ze precies staan. Volgens De Wit, Slot & van Aken (2004, pp. 12-14) staat puberteit voor de periode van ongeveer het twaalfde tot het zestiende levensjaar en wordt met deze term vooral verwezen naar de lichamelijke veranderingen die in deze periode gebeuren. We denken hierbij aan het proces van geslachtsrijp worden, waarvan lichaamsbeharing, maandstonden, puistjes en gewichtstoename de belangrijkste manifestaties vormen (Strasburger & Wilson, 2002, p. 16).

            De term adolescentie daarentegen slaat op de ontwikkelingen met betrekking tot het functioneren van de persoon, op de fase waarin de opbouw van de persoonlijkheid plaatsvindt. Kort gezegd kan men stellen dat de term ‘puberteit’ slaat op de biologische veranderingen en de term ‘adolescentie’ op de psychologische veranderingen (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 13-14). Natuurlijk hangen deze beide soorten veranderingen nauw samen; zo houdt veel van de eigenheid van de adolescentie verband met de psychische aanpassing aan de fysieke en seksuele rijping. De driftontwikkeling die de puberteit met zich meebrengt heeft verschillende consequenties voor de psychologische staat van de adolescent (Bosma & Graafsma, 1982, p. 1).

 

            Een ander onderscheid is de onderverdeling in vroege, midden en late adolescentie. In de vroege adolescentie zou de lichamelijke rijping, de psychoseksuele ontwikkeling en het proces van losmaking van de ouders op gang komen. Het experimenteren met diverse keuzemogelijkheden staat dan weer centraal in de middenadolescentie. Tenslotte beginnen jongeren in de late adolescentie verplichtingen aan te gaan met betrekking tot maatschappelijke positie en persoonlijke relaties (De Wit, Slot & van Aken, 2004, p. 12).

            Het onderscheid tussen deze fasen is niet absoluut. Er zijn jongeren die al in de vroege adolescentie beginnen te experimenteren, terwijl anderen daar juist lang mee wachten. Het is bijgevolg moeilijk om elke periode van een leeftijdsaanduiding te voorzien omdat er grote individuele variatie bestaat onder de adolescenten. Onderstaande leeftijdsaanduidingen zijn dus slechts benaderingen. Praktisch gezien kan men stellen dat de adolescentieleeftijd zich uitstrekt van 10 tot 22 jaar, waarbij de vroege adolescentie tussen 10 en 13 jaar wordt geplaatst, de middenadolescentie tussen 14 en 18 jaar, en de late adolescentie tussen 19 en 22 jaar (De Wit, Slot & van Aken, 2004, p. 12).

 

1.1.2 Kenmerken en gevoelens in de adolescentie

 

Het meest cruciale kenmerk van de adolescentie is dat de jongere in deze levensfase op zoek moet gaan naar zijn eigen identiteit. Bij de overgang van kindertijd naar adolescentie verdwijnt al het vertrouwde en kan de adolescent zich niet meer spiegelen aan zijn ouders (Rogier, 1968, pp. 62-63). Tijdens de tienerjaren vragen zowel jongens als meisjes zich af wie ze zijn en waarin ze verschillen van hun ouders (Strasburger & Wilson, 2002, p. 14). Dat deze identiteitsvorming gepaard gaat met veel onzekerheid blijkt uit het onderzoek van Currie (1999, pp. 239-244). De geïnterviewde tienermeisjes herhaalden in dit onderzoek keer op keer hoe moeilijk het is om uit te zoeken ‘wie jij echt bent’ en om jezelf te zijn in het gezelschap van anderen.

            Deze ‘anderen’ krijgen trouwens vanaf de adolescentie een grotere rol toebedeeld dan in de kindertijd. Vrienden (‘peers’) oefenen immers tijdens de adolescentie een grote invloed uit op het gedrag van elkaar. Tieners spenderen in vergelijking met kinderen veel meer tijd met vrienden en hechten veel waarde aan deze relaties. Nochtans zorgen vriendengroepen vaak voor slechte gedragingen zoals bijvoorbeeld roken, drugsgebruik en onbeschermde geslachtsgemeenschap (Strasburger & Wilson, 2002, pp. 15-16). Sociaal aanvaard worden door leeftijdsgenoten is van groot belang in het leven van een adolescent; dit leidt ertoe dat de meeste jongeren zich conformeren naar de algemene gedragingen van de groep. Om erbij te horen moet je je op een zekere manier gedragen, kleden of praten (Currie, 1999, pp. 242-243).

            Een derde kenmerk van de adolescentie is het belang van het toekomstperspectief voor de zelfwaardering van adolescenten. De adolescentie is als fase zeer bepalend voor de volwassene die de jongere later zal worden. Een adolescent kijkt in principe twee kanten op: naar het kinderlijk verleden en naar de maatschappelijke toekomst. De gebeurtenissen tijdens deze levensfase en de wijze waarop de volwassen samenleving met haar tieners omgaat zijn van grote betekenis voor de persoonlijke toekomst van de tiener, en evenzeer voor de wijze waarop de samenleving gestalte zal krijgen. De maatschappelijke ontwikkeling van de adolescent heeft bijgevolg vele consequenties voor de toekomst, niet alleen van hemzelf maar tevens van de gehele samenleving (Bosma & Graafsma, 1982, pp. 4-5).

 

            Deze kenmerken van de adolescentie gaan hand in hand met verscheidene nieuwe gevoelens voor de puber. Zo zijn adolescenten bijvoorbeeld meer gesteld op hun privacy en brengen ze meer tijd alleen door in hun slaapkamer. Deze tijd alleen wordt gebruikt voor zelfreflectie, emotionele ontlading en persoonlijke vernieuwing. Alleen zijn en nadenken blijkt een noodzakelijke activiteit in het licht van de identiteitsvorming tijdens de adolescentie (Larson, 1995, pp. 540-541). Adolescenten krijgen bovendien een grotere onafhankelijkheid van hun ouders en mogen meer activiteiten buitenshuis ontplooien. Hierdoor leren adolescenten om eigen beslissingen te maken en gaan ze experimenteren met verschillende gedragingen, hoewel ze hierbij vaak ongezonde risico’s nemen (Strasburger & Wilson, 2002, pp. 14-15).

            Een ander gevoel dat vaak terugkomt is dat van de verveling. Adolescenten hebben dikwijls geen gestructureerde activiteiten na schooltijd en hangen dan gewoon maar wat rond, thuis of op straat. Het gebrek aan structuur kenmerkt hun dagelijks leven buiten de school. Dit leidt ertoe dat de meeste jongeren het sociale aspect van de tijd die ze op school spenderen ten zeerste appreciëren (Currie, 1999, pp. 238-239).

            De belangrijkste verandering in verband met gevoelens blijft echter nog steeds de stijging van negatieve emoties gedurende de adolescentie. Uit onderzoek blijkt dat tieners zich vaker dan kinderen of volwassenen depressief of humeurig voelen. Volgens Larson (1995, pp. 538-539) is dit te wijten aan het feit dat een adolescent geen stabiel beeld van zichzelf heeft, en niet goed weet wie hij is. Ook wijst hij op de veranderde relatie met hun ouders; terwijl kinderen bij problemen hun ouders aanspreken, is dit bij adolescenten veel minder het geval. Hierdoor stijgt de spanning bij de adolescent en dit leidt tot verhoogde negatieve emoties. Andere onderzoekers stellen dat de stijging van negatieve gevoelens in de eerste plaats iets te maken heeft met het grotere aantal negatieve gebeurtenissen tijdens de adolescentie, zoals bijvoorbeeld problemen op school of met vrienden, of het uitdoven van een relatie. Negatieve gebeurtenissen komen meer voor in de puberteit dan in de kindertijd en tieners reageren hier bovendien nog heviger op dan kinderen (Berk, 2004, p. 350). Gerritzen (2001, p. 18) heeft dan weer vooral aandacht voor de schaamte die een adolescent kan voelen. Niet alleen moet de jongere zich losmaken van zijn ouders, hij(zij) moet ook leren omgaan met zijn(haar) veranderende en nog onbekende lichaam en met beginnende seksuele fantasieën. De puber begrijpt vaak zijn eigen seksuele fantasie en gevoel nog niet goed en voelt zich bijgevolg vreemd in zijn nieuwe lichaam, waarover heel wat controle verloren is gegaan. De fysieke veranderingen dragen dus eveneens bij aan een verhoging van de negatieve gevoelens tijdens de tienerjaren.

            Het is niet verwonderlijk dat deze fysieke veranderingen tevens zorgen voor een verhoogde interesse in seksualiteit tijdens de adolescentie. De meeste tieners zijn vrij nieuwsgierig over het andere geslacht en zoeken bewust naar informatie over de seksuele normen en attitudes in hun cultuur (Rogier, 1968, p. 63). Dit verklaart bijvoorbeeld waarom tienermagazines zoveel ruimte spenderen aan seksualiteit en relaties (cfr. Deel 3). Daarenboven moet de adolescent zorgen dat zijn seksualiteit een geïntegreerd deel gaat uitmaken van zijn identiteit. Seks en voorplanting zijn in onze hedendaagse samenleving definitief ontkoppeld geraakt en het ontwikkelen van een volwassen, bevredigende seksualiteit is een opgave op zich geworden voor de adolescent. Nochtans vormt deze seksualiteit vaak een bron van angst en wanhoop, die het zelfvertrouwen van de jongere eerder schaadt dan baat (Gerritzen, 2001, pp. 3-4).

 

 

1.2 De ontwikkeling van een identiteit in de adolescentie

 

Uit het vorige onderdeel blijkt dat de ontwikkeling van een identiteit een cruciaal kenmerk is van de adolescentie. In dit onderdeel ga ik hier dieper op in en belicht hierbij verschillende aspecten van de identiteitsvorming. Ten eerste zal ik de identiteits-ontwikkeling in het algemeen bespreken, waarbij vooral aandacht zal worden gegeven aan de begripsbepaling en het eigenlijke proces van het vormen van identiteit. Ten tweede zal ik het specifiek hebben over genderidentiteit en genderrollen, en welk effect deze twee hebben op de identiteitsvorming bij tienermeisjes.

 

1.2.1 Identiteitsontwikkeling in het algemeen

 

In het proces van volwassen worden is het belangrijk dat de adolescent zijn eigen identiteit vindt. De jongere moet ontdekken wie hij is en hoe hij zich moet gedragen om te kunnen meespelen in de wereld van de volwassenen (Rogier, 1968, pp. 62-63). Tieners moeten een zeker gevoel van wie ze zijn ontdekken tijdens de adolescentie, zowel op seksueel, moreel als politiek vlak (Berk, 2004, p. 344).

            Er is echter geen eenduidig antwoord op de vraag wat die ‘identiteit’ nu juist inhoudt. Het begrip ‘identiteit’ is door vele auteurs gedefinieerd, maar deze definities leggen telkens de klemtoon op verschillende aspecten van het begrip. Gemeenschappelijk is dat ze bijna allemaal verwijzen naar de identiteitstheorie van Erikson (1950, 1968); hij ziet identiteit als het ervaren van “selfsameness and continuity of one’s existence in time and space and the perception of the fact that others recognize one’s sameness and continuity”. De term identiteit betreft dus zowel het als persoon aan zichzelf gelijk blijven (“selfsameness and continuity”) en de waarneming als zodanig ook door anderen gezien te worden (Bosma & Graafsma, 1982, pp. 5-9). Eenvoudiger gesteld verwijst identiteit naar de kenmerken die een persoon een gevoel van eigenheid en continuïteit geven en die zorgen dat deze persoon één en dezelfde mens is in de ogen van anderen. ‘Identiteit’ heeft dus eveneens een sociale kant, die inhoudt dat bepaalde identiteitskenmerken door andere mensen worden toegekend aan iemand ongeacht of deze persoon dat nu wil of niet (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 126-127).

            De adolescentie is een cruciale fase in het vormen van deze identiteit. De jongere moet dan immers een identiteit opbouwen die de link legt tussen wat hij was als kind en wat hij zal worden als volwassene. Tijdens de adolescentie dringen fysiologische, cognitieve en sociale ontwikkelingen aan op een vrij definitieve bepaling van identiteit. De tiener begint zich langzaamaan thuis te voelen in zijn lichaam en in zijn sociale omgeving en zo ontstaat naderhand een gevoel van identiteit (Bosma & Graafsma, 1982, pp. 5-6). De constructie van een identiteit houdt in dat de jongere aanvoelt wie hij is, wat hij waard is, en welke richting hij zal inslaan in het leven. Aan het verwerven van dit gevoel gaat een periode van exploreren en experimenteren vooraf waarbij de jongere verscheidene alternatieve identiteiten uitprobeert. Dit wordt door Erikson (1950, 1968) een ‘identiteitscrisis’ genoemd (Berk, 2004, pp. 382-383). Hierbij moet nog vermeld worden dat het gevoel van identiteit vaak onbewust is. Bovendien is het verworven gevoel van identiteit geen onveranderlijk gegeven; ook na de adolescentie kan de mens geconfronteerd worden met zaken die het tot dan toe opgebouwde identiteitsgevoel op de proef stellen en een aanpassing van de identiteit vereisen (Bosma & Graafsma, 1982, pp. 7-10).

            Uit het onderzoek van De Wit, Slot en van Aken (2004, pp. 140-141) komt naar voor dat er verschillende manieren zijn waarop jongeren kunnen omgaan met identiteitsrelevante informatie. De eerste manier of stijl die ze beschrijven is informatie-georiënteerd, dit wil zeggen dat de jongeren op een actieve manier informatie exploreren en evalueren op grond waarvan ze identiteitskeuzes moeten maken. Een tweede stijl is de normatieve oriëntatie; hier laten adolescenten zich leiden door de verwachtingen en opvattingen van belangrijke mensen uit hun omgeving, zoals ouders of vrienden. Een laatste manier van omgaan met identiteitsrelevante informatie is diffuus en vermijdend, waarbij jongeren hun keuzes uitstellen, conflicten zoveel mogelijk proberen te vermijden en niet denken aan consequenties op lange termijn. Het is vooral bij deze laatste jongeren dat er vaak gedragsstoornissen worden waargenomen.

            Bosma en Graafsma (1982, pp. 51-56) onderscheiden de groep adolescenten op een andere manier: zij ontwikkelden namelijk vier identiteitsstatussen van adolescenten naargelang crisis en binding, waarbij crisis verwijst naar een periode van keuzes maken en binding naar het blijven vasthouden aan een ingeslagen richting. Ze ontdekten op die manier de statussen ‘Identity Achievement’, ‘Moratorium’, ‘Foreclosure’ en ‘Identity Diffusion’. Personen in een ‘Identity Achievement’ hebben een periode van kiezen en beslissen doorgemaakt en kennen vele bindingen. Ze weten welke waarden en doelen ze in hun leven gaan nastreven. Adolescenten in een ‘Moratorium’ daarentegen bevinden zich op dit moment in een identiteitscrisis, in een proces van kiezen en beslissen. Hun bindingen zijn nog vrij vaag en niet specifiek. Een ‘Foreclosure’ staat voor jongeren die niet door een periode van kiezen en beslissen zijn gegaan (geen crisis), maar toch bindingen kennen. Ze hebben niet gekeken naar alternatieven, maar laten zich meestal leiden door autoriteitsfiguren uit de omgeving zoals hun ouders of leraars. Tenslotte is het bij adolescenten in een ‘Identity Diffusion’ cruciaal dat ze geen bindingen hebben en zich daar ook niet druk om lijken te maken. De statussen ‘Identity Achievement’ en ‘Moratorium’ worden door psychologen gezien als gezonde wegen richting een volwassen zelfdefiniëring, terwijl ‘Foreclosure’ en ‘Identity Diffusion’ gezien worden als onaangepast aan de volwassen maatschappij (Berk, 2004, pp. 384-385). De vier identiteitsstatussen kunnen gelinkt worden aan de drie stijlen van omgaan met identiteitsrelevante informatie. Zo worden tieners in de ‘Achievement’- en ‘Moratorium’-status gekenmerkt door een informatiegerichte oriëntatie en gebruiken personen in de ‘Foreclosure’-status vaker de normatieve stijl. De ‘Identity Diffusion’ gaat dan weer samen met een diffuse/vermijdende oriëntatie. Naarmate adolescenten ouder worden en naar een andere identiteitsstatus overgaan, bijvoorbeeld van ‘Diffusion’ naar ‘Achievement’, zullen ze van cognitieve stijl veranderen (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 140-141).

 

            In het hele proces van identiteitsvorming treden er bij sommige adolescenten wel eens identiteitsproblemen op. Naast een gevoel van identiteit kan een adolescent ook last hebben van een gevoel van identiteitsverwarring. Dit gebeurt voornamelijk wanneer er een verschil bestaat tussen de adolescent en zijn omgeving met betrekking tot de beleving van continuïteit van de adolescent of wanneer er een verschil is tussen het identiteitsbesef en de eigen gewenste identiteit. Grote maatschappelijke veranderingen kunnen eveneens de opbouw van een eigen identiteit bemoeilijken. Erikson (1950, 1968) voerde in het licht van deze ontwikkelingen de term ‘negatieve identiteit’ in. Dit is de uitkomst van een proces van identiteitsontwikkeling, dat verstoord werd door persoonlijke omstandigheden, gezinscrises of maatschappelijke crises. Deze negatieve identiteit kan echter tijdelijk de bevrediging bieden die zozeer wordt gemist als gevolg van het beleven van een soort crisis. Een voorbeeld hiervan op grote schaal is de opkomst van het fascisme in Duitsland na de eerste wereldoorlog (Bosma & Graafsma, 1982, pp. 9-11).

 

1.2.2 Genderidentiteit en genderrollen

 

Meerdere bronnen verdedigen de stelling dat de mannelijke en vrouwelijke identiteitsontwikkeling van elkaar verschillen.  Zo zouden opvattingen over gender, seks en seksuele oriëntatie een grotere rol spelen bij de identiteitsvorming van meisjes dan bij die van jongens. Daarnaast zijn de relaties met vrienden, intieme partners en ouders belangrijker voor vrouwelijke adolescenten dan voor mannelijke (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 139-140). Het ontwikkelen en handhaven van interpersoonlijke relaties is een thema dat al zeer jong in de hoofden van vrouwen rondspookt, maar dit komt het sterkst naar boven tijdens de adolescentie (Bosma & Graafsma, 1982, pp. 56-58). De verschillen tussen jongens en meisjes geven aanleiding tot het nader bekijken van de begrippen ‘genderrollen’ en ‘genderidentiteit’ en hoe deze al dan niet beïnvloed worden door interpersoonlijke relaties en/of de media.

 

            Genderrollen schrijven voor hoe mannen of vrouwen zich in de hedendaagse samenleving en volgens de heersende cultuur zouden moeten gedragen. Een genderrol is dus dat wat binnen een bepaalde cultuur als ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ wordt aanzien (De Wit, Slot & van Aken, 2004, p. 112). Meestal worden deze waarden van generatie op generatie doorgegeven en neemt elke persoon deze op in zijn zelfconcept. De impact van genderrollen en daarmee ook bepaalde stereotypen over vrouwelijkheid of mannelijkheid blijkt meer dan in andere levensfasen te stijgen tijdens de adolescentie (Alvarez-Marante, 2002, pp. 7-9).

Genderidentiteit is dan de mate waarin iemand zich man of vrouw, jongen of meisje voelt. Deze genderidentiteit reguleert het individuele gedrag en zorgt ervoor dat personen in een zelfde cultuur op een bepaalde manier handelen. Het is een component van de zelfidentiteit van een persoon en kan vrouwelijk, mannelijk of tweeslachtig zijn. De ontwikkeling van een genderidentiteit begint al in de kindertijd, waarbij kinderen van twee à drie jaar al zeer goed het geslacht kunnen aangeven van zichzelf en van anderen (Alvarez-Marante, 2002, pp. 9-10). Iets later weten kinderen reeds welk gedrag ‘mannelijk’ en welk gedrag ‘vrouwelijk’ is. Tijdens de kindertijd zien we eveneens sterke verschillen tussen jongens- en meisjesgroepen; zo zijn de onderlinge relaties van jongens hiërarchisch georganiseerd, competitief en gericht op dingen samen doen. Meisjes daarentegen willen vooral aardig gevonden worden, vertellen elkaar persoonlijke dingen en vormen in het algemeen meer intieme verbintenissen (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 112-113). In de vroege adolescentie zorgt de druk tot conformeren aan de groep voor een nog grotere internalisering van de stereotypische genderrollen. Tieners betrekken meer en meer traditionele stereotypes in hun genderidentiteit en gedragen zich daardoor consistent met de verwachtingen van de vriendengroep en van de maatschappij in het algemeen (Alvarez-Marante, 2002, pp. 10-11). Dit proces waarbij vroege adolescenten een meer traditionele genderidentiteit aannemen, wordt ook wel eens ‘gender intensification’ genoemd en dit zou sterker doorwerken bij meisjes dan bij jongens. Gelukkig zou het overnemen van de traditionele stereotypes van mannelijkheid en vrouwelijkheid beginnen dalen vanaf de middenadolescentie, al gebeurt dit niet bij iedereen in dezelfde mate (Berk, 2004, p. 394).

 

            Bij het leren van de genderrol tijdens de puberteit oefenen relaties met het andere geslacht een belangrijke invloed uit. Jongeren praten onder elkaar regelmatig over verliefdheid en relaties en over welke jongens of meisjes leuk of mooi zijn. Deze gesprekken zijn vrijwel altijd heteroseksueel van aard. Met het ouder worden gaan relaties van adolescenten steeds langer duren en worden ze ook vaker ‘vast’ genoemd (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 116-117). Toch blijken deze relaties een andere betekenis te hebben voor meisjes dan voor jongens; meisjes zijn in het algemeen meer geïnteresseerd in de emotionele aspecten, terwijl jongens vooral kijken naar de lichamelijke/seksuele aspecten van een relatie. Een intieme romantische relatie vraagt dan ook meer toewijding van de jongen dan van het meisje. De meeste onderzoekers zijn het er unaniem over eens dat relaties en uitgaan met mensen van het andere geslacht een fundamenteel deel van het socialisatieproces zijn. Dit wil concreet zeggen dat een relatie en hoe men zich daar als jongen of meisje in moet gedragen bijdraagt aan de identiteitsvorming van adolescenten (Alvarez-Marante, 2002, pp. 17-19).

Ook de media kunnen bijdragen tot de constructie van een genderidentiteit. Eén van de belangrijkste redenen waarom adolescenten in de westerse wereld media gebruiken, is immers die van identiteitsvorming (Arnett, 1995, p. 519). Vele jongeren hebben moeite met het ‘tiener’ zijn en ze weten niet altijd hoe ze zich moeten gedragen. Daardoor halen ze bewust of onbewust hun identiteit uit de media, dus ook uit tienermagazines (Currie, 1999, pp. 237-245). De basisonderzoeksvraag van deze eindverhandeling slaat bijgevolg op de constructie van een genderidentiteit in tienermagazines. Ik ga hier dieper op in in het volgende onderdeel en in deel 3.

 

 

1.3 Het belang van de media voor adolescenten

 

Elke adolescent wordt in onze westerse wereld dagelijks geconfronteerd met verschillende media. Zo luisteren Amerikaanse jongeren in de late adolescentie per dag gemiddeld vier uur naar muziek en kijken ze gemiddeld twee uur naar de televisie. Drie vierde van de Amerikaanse tienermeisjes koopt regelmatig een tienermagazine zoals Seventeen of Sassy. Het is dus duidelijk dat de media een significant deel zijn van het dagelijkse leven van de huidige adolescenten (Arnett, 1995, pp. 519-520). Vele jongeren bezitten ook media op hun eigen kamer, zoals bijvoorbeeld een eigen televisie of een eigen computer. In de Verenigde Staten bezit twee derde van de kinderen tussen acht en achttien jaar oud een eigen televisie, die dan nog vaak verbonden is met een videorecorder (Brown, 2002, p. 42).

            In dit onderdeel leg ik eerst uit op welke manier de media als bron van socialisatie kan gezien worden. Daarna sta ik even stil bij de belangrijkste redenen waarom adolescenten de media gebruiken. Hierbij zal vooral aandacht gegeven worden aan de rol van de media bij de identiteitsontwikkeling en als bron van informatie over seksualiteit.

 

1.3.1 De media als bron van socialisatie

 

Tijdens de adolescentie vermindert de invloed van de familie en de gemeenschap in het leven van de jongere. Ouders spenderen in de huidige maatschappij minder ‘quality time’ met hun kinderen naarmate deze de puberteit naderen en op die manier vermindert hun belang als socialisatiebron (Arnett, 1995, p. 520). Deze ontwikkelingen hebben natuurlijk te maken met het grote aantal scheidingen en de hoge economische druk in onze moderne samenleving, waardoor ouders minder met hun kinderen kunnen bezig zijn. Waar vroeger familie een zeer belangrijke bron van informatie was voor de jongere, wordt deze rol nu meer en meer overgenomen door de media (Van Broeck, 2000, pp. 11-12).

            Arnett (1995, pp. 525-526) stelt dat er buiten de familie nog vijf andere bronnen van socialisatie zijn, namelijk de peergroep, de schoolcultuur, de media, het wettelijk systeem en het cultuur-/geloofssysteem. Verder maakt hij een onderscheid tussen ‘narrow socialization’ en ‘broad socialization’: ‘Narrow socialization’ moedigt alle leden aan om trouw te blijven aan de voorgeschreven overtuigingen, gedragingen en waarden van de familie en de gemeenschap. Dit is het tegengestelde van ‘broad socialization’, waarbij onafhankelijkheid en autonomie worden aangemoedigd (Strasburger & Wilson, 2002, p. 15). De media, die in onze westerse samenleving een centraal deel van onze cultuur uitmaken, neigen het meest naar de kant van ‘broad socialization’, zeker als er een algemene persvrijheid geldt. Door de verschillende kanalen en niches promoten de media in hun geheel een breed gamma aan waarden, overtuigingen en interesses. Hierin zit het verschil met andere socialisatiebronnen, die de adolescent vooral aansporen om hun houdingen, overtuigingen en waarden over te nemen. Bijgevolg heeft de adolescent meer controle over zijn socialisatie via de media dan deze via de andere bronnen. Een andere socialisatiebron waarbij de jongere zelf veel controle kan uitoefenen, is die van de vrienden (‘peers’). Zowel bij media als bij peers kunnen adolescenten vrij onafhankelijk beslissen, zonder rekening te moeten houden met hun ouders of andere volwassenen. Dit wil echter niet zeggen dat alle media tegengesteld zijn aan de principes van de volwassenengemeenschap of dat adolescenten niet al een zekere socialisatie via hun ouders hebben ondergaan; adolescenten zijn namelijk reeds gedeeltelijk gesocialiseerd door hun ouders en de cultuur wanneer ze naar de media komen (Arnett, 1995, pp. 525-527).

            Het is belangrijk om hierbij nog te vermelden dat jongeren, net zoals volwassenen, actieve mediagebruikers zijn. Ze ondergaan dus niet passief de media, maar handelen doelbewust bij het selecteren en interpreteren van mediaproducten. Deze benadering noemt men de ‘Uses and Gratifications’ -benadering: Het gaat er hier niet om wat de media met de mensen doen, maar wat de mensen met de media doen (Arnett, 1995, pp. 520-521). Mensen verschillen in het gebruik dat ze maken van de media en zelfs als ze hetzelfde mediaproduct consumeren, kunnen ze daar verschillend op reageren. Jongeren kiezen zelf naar welke media ze kijken naargelang hun persoonlijkheid en behoeften. Ze zouden zelfs bewust die media uitzoeken die bijdragen tot hun identiteitsontwikkeling. We kunnen bijgevolg stellen dat media een vorm van zelf-socialisatie zijn tijdens de adolescentie (Arnett, Larson & Offer, 1995, pp. 513-514).

 

            De keuze en de reacties op mediaproducten verschillen naargelang de leeftijd van de consument; zo kijken kinderen en volwassenen meer televisie dan adolescenten, maar luisteren adolescenten meer naar muziek dan welke leeftijdsgroep ook. Het onderzoek van Arnett, Larson en Offer (1995, pp. 515-516) toont aan dat tieners hun mediagebruik aanpassen aan hun veranderende behoeften die voortvloeien uit hun groei naar volwassenheid. Er komt bijvoorbeeld meer interesse in seksueel georiënteerde media naarmate ze ouder en seksueel rijper worden. Algemeen kan men zeggen dat adolescenten een meer dan gemiddelde voorkeur hebben voor media waarin genderrollen, seksualiteit en relaties aan bod komen (cfr. 1.3.2).

            Op dit vlak bestaan er trouwens ook verschillen naargelang het geslacht van de adolescent, niet alleen met betrekking tot de mediakanalen, maar ook met betrekking tot de media-inhoud. Wat betreft mediakanalen zien we bijvoorbeeld dat meisjes meer informatie over seksualiteit halen uit tienermagazines, terwijl jongens meer leren van de televisie (Brown, Steele & Walsh-Childers, 2002, pp. 44-45). Jongens en meisjes verschillen eveneens in hun voorkeuren voor bepaalde media-inhoud. Zo houden vrouwelijke adolescenten gemiddeld meer van zachtere muziek en meer relatie-georiënteerde televisieprogramma’s, films en magazines. Jongens daarentegen hebben een voorkeur voor sportprogramma’s, zware rock- en rapmuziek, actiefilms en sportmagazines (Brown, 2002, p. 43).

 

1.3.2 Waarom adolescenten de media gebruiken

 

Arnett (1995, pp. 521-525) onderscheidt in zijn onderzoek vijf redenen waarom adolescenten de media gebruiken, namelijk entertainment, identiteitsvorming, hoge sensatie, omgaan met negatieve gevoelens en de identificatie met een jeugdcultuur. Natuurlijk zijn er nog andere redenen om de media te gebruiken, maar deze vijf zouden het meest voorkomen bij adolescenten, zowel bij jongens als bij meisjes.

            Een eerste reden waarom adolescenten media gebruiken is die van de entertainment. Net zoals volwassenen zien jongeren de media als een aangenaam deel van hun vrije tijd. Zo wordt muziek als één van de eerste zaken genoemd als aan adolescenten wordt gevraagd wat hen blij maakt. Voor de meeste jongeren is het kijken naar videoclips op muziekkanalen een vorm van entertainment en ook televisie in het algemeen wordt gezien als verstrooiend en ontspannend (Arnett, 1995, pp. 521-522).

            Ten tweede gebruiken tieners de media om hun eigen identiteit te construeren. Door in contact te komen met verschillende kanalen, kunnen ze meerdere mogelijke identiteiten van zichzelf verkennen en uiteindelijk een beslissing maken over wie ze nu echt zijn (Larson, 1995, pp. 547-548). Alhoewel dit proces zich eerder onbewust afspeelt in het hoofd van de jongere, herkennen we toch een mediagebruik waarbij ze specifiek op zoek gaan naar identiteitsrelevante informatie. Een belangrijk aspect van deze identiteitsontwikkeling is de genderidentiteit; adolescenten leren namelijk gedeeltelijk van de media wat het betekent om een man of een vrouw te zijn. Via muziek, films, televisie en magazines worden fysieke en psychologische kenmerken van mannen en vrouwen doorgegeven. Zowel jongens als meisjes zijn tijdens hun puberteit geïnteresseerd in die media die iets meer vertellen over gender, seksualiteit en relaties (Arnett, 1995, pp. 522-523). Vooral in tienermagazines voor meisjes zou de constructie van een genderidentiteit een impliciet thema zijn dat steeds terugkeert (cfr. Deel 3). In het licht van deze identiteitsvorming door de media ontwikkelden Brown en Steele (1995, pp. 554-571) trouwens het ‘Adolescents’ Media Practice model’ waarbij adolescenten actief media selecteren, er mee interageren en ze concreet gebruiken bij de vorming van hun eigen identiteit. De belangrijkste conclusie was dat het zelfconcept van adolescenten en hun idee van wie ze ooit zullen zijn een centrale rol speelt in het mediagebruik.

            Ten derde gebruiken adolescenten de media om tegemoet te komen aan hun behoefte aan hoge sensatie. Jongeren zoeken veel meer naar sensatie dan volwassenen, en bepaalde media beantwoorden meer als andere aan deze nood. Zo bestaat het publiek voor actiefilms bijna uitsluitend uit mannelijke adolescenten, net omdat zij het meest van de gehele bevolking op zoek zijn naar sensatie. Een ander voorbeeld zijn de muzikale vormen rap en heavy metal die zeer populair zijn onder tienerjongens, eveneens omdat ze hier een hoge sensatie in terugvinden (Arnett, 1995, p. 523).

            Een vierde reden waarom jongeren media gebruiken betreft het omgaan met negatieve emoties. Verscheidene studies tonen aan dat jongeren vaak muziek of televisie opzetten als ze boos, angstig of depressief zijn. In de vroege adolescentie, wanneer er een stijging waar te nemen is in het aantal problemen en conflicten thuis of op school, is er tevens een stijging in de tijd die men luistert naar muziek. Ook televisie wordt door adolescenten gebruikt als een manier om negatieve gevoelens te verminderen (Arnett, 1995, pp. 523-524).

            Tenslotte zorgen de media ervoor dat de adolescent zich kan identificeren met een algemene jeugdcultuur. Mediaconsumptie geeft de indruk aan jongeren dat ze verbonden zijn met anderen die zich niet op dezelfde plaats bevinden. Hoewel de media jongeren over de gehele wereld met elkaar verbinden, zijn de volwassenen in de leefomgeving van de jongeren meestal niet vertrouwd met deze mediaproducten van de jeugdcultuur. De media worden ook vaak gebruikt om een subcultuur te ondersteunen die verschilt van andere jeugdsubculturen (Arnett, 1995, pp. 524-525). Meer informatie hierover wordt gegeven in deel 2 van deze eindverhandeling.

 

            Een andere belangrijke reden waarom adolescenten media gebruiken heeft Arnett (1995) blijkbaar over het hoofd gezien, namelijk de media als bron van informatie over seksualiteit. Door hun hormonale en lichamelijke veranderingen krijgen adolescenten een verhoogde interesse in seksualiteit en hieruit volgt dat ze intensief op zoek gaan naar informatie hierover in de media (Strasburger & Wilson, 2002, p. 16). De meeste adolescenten zeggen dat ze eerst informatie over seksualiteit aan hun ouders en vrienden zouden vragen, en zich dan zouden wenden tot de media. Meer dan de helft van leerlingen uit de middelbare school beweren dat ze alles geleerd hebben over anticonceptiemiddelen via de televisie of magazines (Brown, 2002, pp. 42-43). Ook het internet wordt gebruikt om bij te leren over seks, al gebeurt dit meer bij jongens dan bij meisjes (Brown, Steele & Walsh-Childers, 2002, pp. 44-45).

            De media lijken tegemoet te komen aan deze behoefte bij adolescenten door meer en meer inhoud te tonen die te maken heeft met seksualiteit. Recente inhoudsanalyses van de Amerikaanse televisie vonden dat 75 % van de televisieshows in primetime seksuele inhoud bevatten. Films en sitcoms zouden hierbij het meest seksuele inhoud tonen. Een andere inhoudsanalyse beweert dat er op televisie ongeveer drie seksuele verwijzingen per uur voorkomen, meestal tongzoenen of geslachts-gemeenschap. We kunnen bijgevolg stellen dat de mediawereld een evolutie kent naar meer frequente en explicietere seksualiteit (Strasburger & Wilson, 2002, pp. 146-148).

            Het probleem hierbij is echter dat de media zelden de juiste, beschermde vorm van seksualiteit tonen. Meestal wordt er geen gewag gemaakt van anticonceptie-middelen of de gevolgen van geslachtsgemeenschap. Zaken zoals ongewilde zwangerschap, AIDS of abortus worden bijvoorbeeld bijna nooit besproken op de televisie (Brown, 2002, p. 42). Seks in de media wordt gezien als een manier om de tijd te verdrijven, als een kortstondig, plezant ogenblik met weinig of geen consequenties. Partners worden afgebeeld als spontaan en gepassioneerd, meestal zonder met elkaar een vaste relatie te hebben (Berk, 2004, p. 354). In soaps wordt getoond dat volwassenen geen anticonceptiemiddelen gebruiken en dat seks niet gepland is maar een moment waarin ze zich laten meeslepen. Op die manier krijgen tieners, vooral meisjes, slecht advies over seksualiteit wat kan leiden tot tienerzwangerschappen of tot het oplopen van een seksueel overdraagbare aandoening (Strasburger & Wilson, 2002, pp. 164-166).

 

 

2. Subculturen en vriendschappen bij jongeren

 

Het tweede deel van deze eindverhandeling handelt over subculturen en vriendschappen bij jongeren. Eerst schets ik de ontwikkeling van de verschillende jeugdsubculturen sinds het einde van de tweede Wereldoorlog en de sociale identiteit die men kan halen uit een subcultuur. Daarna zal ik het uitgebreid hebben over de invloed van peers en vriendschappen tijdens de adolescentie. Tenslotte volgt er een deel dat meer specifiek gaat over subculturen bij tienermeisjes, waarbij vooral de slaapkamercultuur en de teenybop-cultuur zullen belicht worden.

 

 

2.1 De opkomst en ontwikkeling van jeugdsubculturen

 

2.1.1 Jeugdsubculturen vanaf 1950

 

Jeugdsubculturen hebben doorheen de tijd steeds veel aandacht getrokken, zowel van de academische wereld als van de media. Dit komt onder meer omdat leden van een subcultuur zich meestal vrij opvallend kleden en deelnemen aan ongewone activiteiten. Bovendien worden subculturen in de media vaak geassocieerd met negatieve zaken. In de academische wereld worden ze gezien als een teken van evolutie van de samenleving; jeugdculturen worden dan niet alleen geïnterpreteerd als een product van sociale verandering, maar ook als barometer van toekomstige veranderingen (Widdicombe & Wooffitt, 1995, p. 7).

            Hoewel er al een culturele relatie bestond tussen jeugd, muziek en kledingstijl voor de tweede Wereldoorlog, werden muziek- en stijlgedreven jeugdsubculturen pas echt wijdverspreid toen de jeugd werd gezien als een aparte consumentengroep. Dit gebeurde pas na de tweede Wereldoorlog en was het directe gevolg van de toenmalige sociaal-economische en demografische veranderingen. Het is namelijk pas na 1945 dat de massaproductie ontstond en dat vele luxegoederen betaalbaar werden voor de arbeidersklasse. Consumentisme werd op die manier een levensstijl, niet alleen meer voor de middenklasse zoals voor de oorlog, maar voor alle secties van de maatschappij. Tegelijkertijd zorgde de baby boom ervoor dat er in de jaren ’50 en ’60 veel meer jeugd was dan voorheen. Deze jeugd kreeg door de betere economische toestand meer geld van hun ouders en het duurde niet lang voor bedrijven beseften dat jonge mensen een zeer lucratieve markt waren. Vanaf dan werden er producten ontworpen speciaal voor tieners, zoals bijvoorbeeld cosmetica, platenspelers en transistorradio’s. Door deze producten konden jongeren een eigen lifestyle en vrijetijdsbesteding creëren, onafhankelijk van die van hun ouders. Centraal in deze nieuwe jeugdculturen waren items zoals kledij, magazines en muziek. Muziek kon in massa geproduceerd worden door nieuwe technologische ontwikkelingen zoals de cassette en de speelplaat in plastiek. De nieuwe (rock ‘n’ roll) muziek werd bijna onmiddellijk populair onder adolescenten (Bennett, 2001, pp. 7-11).

 

            De eerste naoorlogse jeugdsubcultuur was die van de ‘teddy boys’ in het begin van de jaren ‘50. Deze mannelijke subcultuur bestond uit jongeren uit de arbeidersklasse. Hun voorkomen was elegant en bestond uit een stijlvol vest, lederen schoenen en een haarlok die met behulp van gel over het voorhoofd werd gekamd. Ze hadden de reputatie agressief te zijn en in het bezit te zijn van scherpe messen en andere wapens (Widdicombe & Wooffitt, 1995, p. 8). Ze luisterden voornamelijk naar rock ‘n’ roll-muziek, met als belangrijkste idool Elvis Presley. In deze muziek werd seksualiteit gezien in een context van liefde en huwelijk, iets wat in latere subculturen drastisch zal veranderen (Frith, 1981, pp. 238-239). Elvis Presley wordt algemeen gezien als het eerste tieneridool ooit. Zijn stoer imago en zijn spectaculaire optredens zorgden ervoor dat vele mannelijke tieners naar hem opkeken. Tegelijkertijd was hij tevens het idool van vele tienermeisjes, niet alleen omwille van zijn uiterlijk en sensuele danspassen maar ook omwille van zijn teksten die vaak handelden over liefde en relaties (Bennett, 2001, pp. 13-14).

            De jaren ’60 van de vorige eeuw kenden meerdere jeugdsubculturen, namelijk de ‘mods’, de ‘rockers’ en de ‘skinheads’. De mods kwamen van de lagere middenklasse en waren subtiel in hun uiterlijk; ze droegen conservatieve kleding met smalle broeken en hun haar was meestal kort. Ze werden geassocieerd met snelheid door hun gebruik van amfetamines en ze luisterden naar Ska of West-Indische popmuziek met enkele commerciële uitlopers zoals The Who en Rod Stewart. De rockers daarentegen luisterden naar rock ‘n’ roll, net zoals de teddy boys vroeger. Rockers waren meestal slecht betaalde, ongeschoolde arbeiders met als handelsmerk een zwart lederen vest, laarzen en een gebleekte jeans. Sommigen van hen waren in het bezit van een motor, waardoor ze soms ook ‘bikers’ genoemd werden. Hun imago was gewelddadig, grof, anti-huiselijk, anti-gezag en seksistisch; de motor werd gezien als een symbool van vrijheid, heerschappij en intimidatie. Tegen het einde van de jaren ’60 kwamen de skinheads op. Ook zij waren slecht betaalde arbeiders en stonden bekend omwille van hun gewelddadig gedrag. Hun voorkomen bestond uit grote, industriële laarzen, opgerolde jeans en kettingen en ze lieten hun haar afscheren. Ze waren tegen homoseksualiteit en tegen vreemdelingen en deden dikwijls aan voetbal-hooliganisme (Widdicombe & Wooffitt, 1995, pp. 9-11). De jeugdcultuur van de jaren ’60 was in het algemeen meer rebels dan die van de jaren ’50, zeker op het vlak van seksualiteit. De drie subculturen zetten zich allen af tegen de traditionele ideologie van liefde en huwelijk van de jaren ’50. In plaats daarvan werd seks op zich benadrukt, als een vorm van spontaneïteit en vrije expressie. Seks werd het beste buiten de sfeer van het huwelijk ervaren en werd langzaamaan gewoon een manier om je vrije tijd te besteden, een ervaring die geconsumeerd kon worden. Op dit vlak waren er echter wel verschillen tussen de geslachten; mannen werden gezien als de seksuele consumenten, maar vrouwen als de seksuele goederen die altijd beschikbaar moesten zijn. Vrouwen waren het object van de behoeften en fantasieën van mannen en zaten dus eigenlijk in een onderworpen positie (Frith, 1981, pp. 239-242).

            De jaren ’70 werden gekenmerkt door meerdere jeugdsubculturen, waarvan de punk en de disco het meest zichtbaar waren in de samenleving. Punks droegen gescheurde kledij met veiligheidsspelden en waren bekend om het zelf ‘samenknutselen’ van hun eigen outfit. Hun haar was meestal geverfd in ongewone, felle kleuren. Punkmuziek was een reactie tegen de overdreven aanbidding van popsterren, complexe elektronische muziek en de scheiding tussen artiest en publiek. Ze beschreven zichzelf als anti-sociaal, rebellerend tegen alle maatschappelijke instituties en anarchistisch (Widdicombe & Wooffitt, 1995, pp. 11-12). Leden van de punksubcultuur weigerden seksualiteit te zien als een consumptieproduct, maar ontkenden tegelijkertijd dat seksualiteit enige significantie had. Vrouwen werden gezien als subjecten in plaats van objecten en kregen de kans deel te nemen aan de subcultuur; zo kwamen er vrouwelijke artiesten die zorgden voor nieuwe ideeën over seksualiteit (Frith, 1981, pp. 243-244). Een andere jeugdcultuur in de jaren ’70 die voor het grootste deel gebaseerd was op muziek was die van de disco. In deze subcultuur vervulde de dansvloer een centrale rol als context voor seksuele expressie. Disco was een vorm van vrijetijdsbesteding die de nadruk legde op plezier en lichamelijke sensatie, waarbij zowel jongens als meisjes konden participeren. De grenzen van de traditionele heteroseksualiteit werden in deze subcultuur voor het eerst overtreden en liefde en seks konden vanaf nu bestaan zonder het conventionele onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk (Frith, 1981, pp. 244-248).

            Vanaf de jaren ’80 waren er nog wel jeugdsubculturen in onze samenleving, maar deze waren minder opvallend dan die in de voorafgaande decennia. Zo kwamen in de vroege jaren ’80 de rustige ‘New Romantics’ op. Zij luisterden naar groepen zoals Spandau Ballet en Simple Minds en probeerden zo uniek mogelijk te zijn in hun uiterlijk. Ze werden vaak bekritiseerd omdat ze enkel aandacht hadden voor zichzelf en niet voor maatschappelijke zaken. De New Romantics stonden in fel contrast met de subculturen van heavy metal en van de gothics. Leden van de heavy metal -subcultuur droegen meestal kledij in denimstof en hun haar was lang en wild. Typische muziekgroepen waren AC/DC, Black Sabbath en Iron Maiden. Gothics daarentegen hadden een voorkeur voor groepen zoals The Mission en Sisters of Mercy en waren meestal in het zwart gekleed. Hun interesse ging uit naar de donkere kant van het leven, met bijzondere aandacht voor de dood, grafstenen en vampieren. Tenslotte verscheen in de jaren ’80 de subcultuur ‘Acid House’, waarbij er vooral ongerustheid was over het gebruik van de harddrugs XTC en LSD. Deze zouden onvermijdelijk leiden tot seksuele orgieën, wat zorgde voor grote maatschappelijke discussie (Widdicombe & Wooffitt,1995, pp. 13-14).

 

            Hoewel de meeste jeugdsubculturen over de hele wereld voorkomen, worden er andere accenten gelegd naargelang het land van productie. Zo werd de rock ‘n’ roll- muziek in Nederland in de jaren ’50 gedomineerd door Indobands, groepen die bestonden uit Indonesische immigranten. Ook de toenmalige USSR had een eigen rock ‘n’ roll- subcultuur, maar dan met Russische idolen in plaats van Amerikaanse (Bennett, 2001, pp. 16-17). O’Connor (2004, pp. 413-414) bespreekt in dit verband de verschillen tussen de punksubculturen in verscheidene landen. Hij heeft hierbij vooral aandacht voor de manier waarop de sociale structuur, de algemene cultuur en de economische situatie van een land doorwerkt op de jeugdsubcultuur. Men moet er tevens rekening mee houden dat om werkelijk globaal te zijn de teksten in het Engels moeten opgesteld zijn, wat niet altijd even evident is.

 

2.1.2 Jeugdsubculturen en sociale identiteit

 

Jeugdsubculturen worden door verscheidene onderzoekers geïnterpreteerd als sociale groepen, dit wil zeggen dat de leden ervan een reeks culturele waarden en eigenschappen met elkaar delen die hen onderscheiden van buitenstaanders. Subculturen zouden in dit geval dan bijdragen tot de constructie van een identiteit, een cruciale taak in de adolescentie. Deze identiteit wordt dan een ‘sociale identiteit’ genoemd en hangt af van het al dan niet beseffen dat men behoort tot een groep en de emotionele waarde die men daar aan hecht. Een sociale groep is dan een verzameling personen die een zelfde sociale identiteit delen en die door anderen gezien worden als een groep (Widdicombe & Wooffitt, 1995, pp. 214-216).

            Het is algemeen geweten dat jongeren tijdens de adolescentie op zoek zijn naar een betekenisvolle identiteit (cfr. Deel 1). Lid zijn van een groep of een subcultuur kan hierbij helpen aangezien een sociale of subculturele identiteit deel kan uitmaken van iemand zijn zelfconcept. Het gevaar bestaat er echter in dat de sociale identiteit een verlies van persoonlijke identiteit kan betekenen; sociale identiteit kan er namelijk voor zorgen dat individuen zich nog enkel als groepsleden zien en daardoor zichzelf waarnemen als vervangbare exemplaren van een sociale categorie. Zulke individuen doen aan zelf-stereotypering en depersonalisering en dit kan een bedreiging vormen voor de eigen integriteit. Het is dus niet onverwijld positief als een adolescent behoort tot een vriendengroep of een subcultuur; niet alleen kunnen peers een negatieve invloed hebben op het gedrag van een jongere, ze kunnen ook zorgen voor nog meer verwarring in het proces van identiteitsontwikkeling. In onderdeel 2.2 ga ik hier dieper op in (Widdicombe & Wooffitt, 1995, pp. 210-213).

 

            Bij de opkomst van jeugdsubculturen vanaf de jaren ’50 van de 20e eeuw werd vaak beargumenteerd dat dit veel te maken had met de sociale klasse van de jongere. Het idee hierachter was dat adolescenten die het niet goed deden op school of op de arbeidsmarkt subculturen zouden creëren waarin ze hun eigen waarden en normen zouden stellen waaraan ze wél zouden kunnen voldoen. Jongeren uit een lagere klasse zouden zo hun eigen kleine maatschappij scheppen waarin ze status konden verwerven door bijvoorbeeld te roken of stoer te doen. De punksubcultuur van de jaren ’70 zou in dat geval een subcultuur van de arbeidersklasse zijn. Na onderzoek bleek echter dat een heel aantal punkgroepen bestonden uit studenten die afkomstig waren van de middenklasse. De relatie tussen sociale klasse en jeugdsubcultuur is bijgevolg complexer dan gedacht (O’Connor, 2004, pp. 409-410).

            O’Connor (2004, pp. 410-412) citeert in het licht van deze complexe relatie Bourdieu (1984) en zijn begrip van de ‘habitus’. Bourdieu (1984) stelt immers dat elk individu komt van een bepaalde familiale achtergrond en bepaalde opleiding en dan de mogelijkheid heeft om keuzes te maken. Hoewel deze keuzes individueel zijn, spelen je achtergrond, je opleiding en de sociale steun die je krijgt hier een belangrijke rol in. Dit geheel aan achtergrond, genoten opleiding en sociale steun noemt Bourdieu (1984) de ‘habitus’ of het ‘cultureel kapitaal’. Deze habitus is verschillend naargelang de sociale klasse en de belangrijkste factoren hierin zijn de opleiding en het beroep van de ouders. Volgens deze theorie kan men de punksubcultuur van de jaren ’70 opdelen in vier domeinen, waarbij men de verschillende punkgroepen in één van deze vier domeinen plaatst naargelang hun habitus. Dit kan gedaan worden voor elke subcultuur en er is bijgevolg geen enkele jeugdsubcultuur die uitsluitend bestaat uit jongeren uit één bepaalde sociale klasse (O’Connor, 2004, pp. 410-412).

 

 

2.2 De invloed van peers tijdens de adolescentie

 

Tijdens de adolescentie spenderen kinderen minder tijd met hun familie en ouders en meer tijd met hun vrienden (‘peers’). Nieuwe ervaringen worden gedeeld met peers en in de peergroep worden nieuwe sociale patronen aangeleerd. De relaties met peers kunnen variëren van losse contacten over intieme vriendschappen tot grote vriendengroepen (Magnusson & Stattin, 1990, p. 130). Vriendschappen nemen een belangrijke plaats in gedurende de adolescentie en hebben grote gevolgen voor de emotionele en sociale ontwikkeling van de jongere. Tieners leren door hun relaties met peers namelijk vaardigheden aan die ze niet zouden kunnen leren via de relatie met hun ouders. Dit komt omdat er bij peerrelaties een gevoel van gelijkwaardigheid bestaat waarbij jongeren nadenken over elkaars ideeën en zo samen een begrijpelijk beeld van de wereld construeren. Op die manier wordt in samenspraak betekenis gegeven en leren jongeren hun eigen normen creëren. Dit in tegenstelling tot ouders, die meestal eisen dat het kind zich zonder vragen te stellen neerlegt bij hun normen en waarden (Nathanson, 2001, pp. 251-254). Dit betekent echter niet dat ouders tijdens de puberteit van hun kind helemaal niets meer te zeggen hebben. Ouders en peers hebben invloed op andere normen en waarden; zo hebben ouders meer impact op de basiswaarden en carrièreplannen van hun kinderen, terwijl vrienden vooral invloed uitoefenen op triviale zaken op korte termijn zoals kledij, muziek en keuze van vrienden (Berk, 2004, pp. 399-400).

            In de volgende paragrafen besteed ik aandacht aan de verschillende soorten invloeden die peers kunnen uitoefenen. Eerst bespreek ik de kenmerken en de invloed van vrienden en vriendengroepen en de verschillen die hierbij bestaan tussen jongens en meisjes. Daarna zal ik het uitgebreid hebben over de druk die peers op elkaar leggen met betrekking tot het uiterlijk en seksualiteit. Tenslotte bespreek ik de invloed van peers op het mediagebruik.

 

2.2.1 Vrienden en vriendengroepen

 

Alvorens ik het specifiek heb over vrienden en vriendengroepen, is het cruciaal om even stil te staan bij de verschillen tussen jongens en meisjes met betrekking tot vriendschap. Uit meerdere bronnen komt naar voren dat jongens zich meestal in groep organiseren, terwijl meisjes vaker één hartsvriendin hebben waar ze alles tegen kunnen zeggen. Meisjes zouden vrij egalitair met elkaar omgaan, in tegenstelling tot jongensgroepen die een duidelijke machtsstructuur kennen en hiërarchisch zijn opgebouwd. Bovendien zouden meisjes meer intimiteit ervaren in hun vriendschapsrelaties dan jongens (de Waal, 1989, pp. 26-28). Meisjes komen samen om gewoon wat te praten, terwijl jongens vaker activiteiten samen doen zoals sportbeoefening of spelen met videospelletjes. In een gesprek zullen jongens meestal hun eigen prestaties of die van hun vrienden benadrukken. Meisjes daarentegen wisselen vooral hun innerlijke gevoelens en gedachten met elkaar uit (Berk, 2004, p. 397).

 

            Een vriendschap is een speciaal soort relatie tussen twee mensen die elkaar graag mogen en die zichzelf als gelijke beschouwen wat betreft gevoelens en oriëntatie. Vriendschappen spelen tijdens de adolescentie een grote rol bij het leren van verscheidene sociale vaardigheden, zoals het hanteren van conflicten, het reguleren van agressie en het onder woorden brengen van meningen en opvattingen (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 94-95). De meeste adolescenten zijn het gelukkigst wanneer ze in het gezelschap van hun vrienden zijn. Nochtans neemt het aantal beste vrienden af van ongeveer vier à vijf in de vroege adolescentie tot maar één of twee bij het begin van de volwassenheid (Berk, 2004, p. 396).

            Het belangrijkste kenmerk van een vriendschap in de adolescentie is de intimiteit. Jongeren zoeken bij elkaar naar vertrouwen en wederzijds begrip zodat ze hun private gedachten en gevoelens met elkaar kunnen delen, ook wel ‘self-disclosure’ genoemd. Zoals reeds gezegd hebben meisjes vaker een intieme vriendschapsrelatie dan jongens. Vrienden moeten tevens loyaal zijn, dit wil zeggen dat ze voor elkaar moeten opkomen (Berk, 2004, pp. 396-397). Bovendien wordt het hebben van beste vrienden door adolescenten als iets sociaal wenselijks gezien en dit kan leiden tot een hogere zelfwaardering en betere sociale vaardigheden. Uit onderzoek blijkt dat jongeren met vrienden sociaal competenter zijn en psychologisch gezien gezonder dan jongeren zonder vrienden (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 96-97).

            Deze vrienden blijken trouwens vaak op elkaar te gelijken op het vlak van identiteitsstatus, schoolgerelateerde attituden, politieke opvattingen en intellect. Ook zijn er grote overeenkomsten wat betreft het drinken van alcohol, het gebruiken van drugs en seksuele gedragingen (De Wit, Slot & van Aken, 2004, p. 97). Desondanks geraken tieners soms bevriend met anderen die er verschillende attitudes en waarden op nahouden. Op die manier kunnen ze nieuwe perspectieven verkennen binnen de veiligheid van een vriendschap. Dit proces gebeurt echter vooral in de late adolescentie, als er een verhoogde gevoeligheid ontstaat voor de noden en verlangens van de andere (Berk, 2004, p. 397).

            Vriendschappen hebben meerdere voordelen voor de ontwikkeling van de adolescent. Zo zorgen intieme vriendschappen in de eerste plaats ervoor dat de jongere leert om anderen te begrijpen; via open en eerlijke communicatie wordt hij bewust van de sterktes en zwaktes van de andere en leert hij hoe hij een affectieve band met iemand anders moet onderhouden (Berk, 2004, pp. 397-398). Ten tweede leren adolescenten door middel van vriendschappen hun emoties te uiten en te reguleren en deze emoties om te zetten in gedragingen. Op die manier vormen vriendschappen een fundament voor latere romantische relaties (De Wit, Slot & van Aken, 2004, p. 98). Tenslotte kunnen vrienden elkaar helpen in het omgaan met de spanningen en onzekerheden die naar boven komen tijdens de adolescentie (Berk, 2004, p. 398).

            Er zijn echter ook negatieve invloeden van vriendschap. Doordat vriendschappen in de adolescentie veelal gebaseerd zijn op self-disclosure kunnen er immers gevoelens van onzekerheid en afhankelijkheid ontstaan. Deze berusten dan op de angst dat de ander niet zorgvuldig zal omgaan met de gegeven persoonlijke informatie. Meisjes zouden meer last hebben van zulke negatieve gevoelens, omdat zij in het algemeen meer self-disclosure vertonen dan jongens. Een andere mogelijke negatieve invloed kan uitgaan van delinquente vrienden; zij zullen de ontwikkeling van afwijkend gedrag bevorderen en het gebruik van alcohol, sigaretten of drugs stimuleren (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 98-99).

            Vriendschappen zijn geen geïsoleerde relaties, maar zijn ingebed in een netwerk van andere sociale relaties met leeftijdsgenoten of peers. Dit geheel aan relaties met peers noemen we een ‘vriendengroep’. Binnen vriendengroepen zijn de relaties gebaseerd op het principe van wederkerigheid en samenwerking tussen gelijkwaardige individuen. Elke vriendengroep kan opgevat worden als een sociaal systeem met duidelijke grenzen. Wat wel of niet geaccepteerd wordt binnen een bepaalde groep wordt dan bijvoorbeeld duidelijk gemaakt via afwijzende opmerkingen of bewonderende woorden. In de meeste groepen bestaat er een zekere hiërarchie, waarbij jongeren met een hogere status centraler staan terwijl anderen zich meer in de periferie van de groep bevinden (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 99-100).

            De invloed van vriendengroepen op het individuele gedrag van een jongere is van twee factoren afhankelijk, namelijk in de eerste plaats van de normen en waarden die binnen de groep worden gehanteerd en in de tweede plaats van de mate waarin de jongere zichzelf identificeert met de groep. Vriendengroepen hebben in het algemeen een positieve invloed, aangezien ze de sociale context bij uitstek vormen waarbinnen adolescenten intieme vriendschappen kunnen opbouwen en een identiteit en zelfbeeld kunnen ontwikkelen. Ook leren adolescenten via hun vriendengroep een standpunt innemen ten opzichte van de maatschappij en haar normen en waarden. Naarmate de jongere zich sterker identificeert met de groep speelt de vriendengroep een belangrijkere rol in de ontwikkeling van een eigen sociale identiteit. Soms hebben vriendengroepen echter ook een negatieve invloed; dit is vooral het geval bij groepen die sociaal afwijkend gedrag aanmoedigen en aanzetten tot risicovolle activiteiten (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 100-101).

            Adolescenten hoeven overigens niet altijd deel uit te maken van een vriendengroep om er door te worden beïnvloed; als jongeren absoluut tot een vriendengroep willen behoren, kunnen ze geneigd zijn bepaald gedrag dat gangbaar is in die groep over te nemen. Lid zijn van een vriendengroep kan zo belangrijk zijn voor de zelfwaardering van een adolescent dat deze alles zou doen om erbij te horen, inclusief roken en gewelddadig gedrag. Deze neiging tot conformisme aan het gedrag van de gewenste vriendengroep heeft vaak een groter effect op het individuele gedrag van een jongere dan het daadwerkelijk behoren tot die vriendengroep (De Wit, Slot & van Aken, 2004, p. 101).

            Binnen een vriendengroep bestaan er verschillende soorten vriendschappen; sommigen zijn elkaars beste vriend, anderen zijn goede vrienden van elkaar en nog anderen kennen elkaar slechts oppervlakkig. Meestal zitten beste vrienden met elkaar in dezelfde vriendengroep. De meeste literatuur toont aan dat de vriendengroep op zich minder invloed heeft dan vaak wordt aangenomen en dat de invloed van de beste vriend groter is dan men zou denken (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 100-102).

 

            Tijdens de adolescentie nemen de toenaderingen tussen meisjes en jongens alleen maar toe en ontstaan de allereerste liefdesrelaties met iemand van het andere geslacht. De leeftijd waarop er voor het eerst een romantische relatie wordt aangegaan hangt af van de lichamelijke en seksuele rijping van beide partners (Magnusson & Stattin, 1990, pp. 134-135). Vóór dat er koppels gevormd worden, leren tieners in de vroege adolescentie omgaan met het andere geslacht via vriendengroepen. Deze vriendengroepen doen vaak activiteiten samen en zo kunnen jongens en meisjes elkaar beter leren kennen. In onze westerse samenleving hebben tieners over het algemeen al vrij jong hun eerste liefdesrelatie, al is dit vooral om status te verkrijgen bij de andere peers. Deze relaties zijn meestal kortstondig en duren vaak niet langer dan enkele weken. Tegen de late adolescentie zoeken jongeren meer naar een vaste partner die bij voorkeur dezelfde interesses en ambities heeft als henzelf (Berk, 2004, pp. 398-399).

            Dat het andere geslacht een invloed heeft op de gedragingen en handelingen van jongeren blijkt duidelijk uit de verhoogde aandacht die meisjes aan hun uiterlijk spenderen vanaf het begin van de puberteit. Tienermeisjes blijken zeer hard bezig te zijn met hun eigen voorkomen en vragen zich regelmatig af wat leeftijdsgenoten, in het bijzonder jongens, van hen denken. In de volgende paragraaf ga ik hier uitgebreider op in.

 

2.2.2 Peers, uiterlijk en seksualiteit

 

Het fysieke uiterlijk speelt meer dan in andere levensfasen een belangrijke rol tijdens de adolescentie. Vooral tienermeisjes brengen veel tijd door met het verbeteren van hun eigen uiterlijk en kledij om zo de perfecte look te bereiken (Magnusson & Stattin, 1990, pp. 100-101). Meisjes leren al vroeg van hun ouders dat een aantrekkelijk uiterlijk onontbeerlijk is als je een meisje bent. Tijdens de puberteit krijgen ze gemakkelijker reacties op hun uiterlijk en geven ouders meer geld uit opdat hun dochter er goed uit zou zien. Ook tienermagazines laten meisjes duidelijk merken dat hun fysieke verschijning belangrijk is; in elk nummer staat er wel iets over make-up technieken, haardrachten of kledingcombinaties (de Waal, 1989, pp. 109-110).

 

            Bij deze verhoogde aandacht voor het eigen uiterlijk en kledij spelen groepsnormen een cruciale rol. Wanneer men bijvoorbeeld kledij gaat dragen die niet in de smaak valt van de peers, wordt men onmiddellijk gelabeld en soms zelfs uitgesloten van de peergroep. De kledij die tienermeisjes dragen is dan ook zelden een vorm van eigen keuze, maar wordt vaak beïnvloed door wat de groep mooi vindt (Van Broeck, 2000, p. 15). Uit onderzoek blijkt trouwens inderdaad dat fysiek aantrekkelijke adolescenten meer positieve relaties met hun peers onderhouden dan jongeren die eerder aan de lelijke kant zijn. Aantrekkelijke tieners zouden bovendien meer zelfvertrouwen hebben en minder gedragsproblemen (Magnusson & Stattin, 1990, pp. 100-101).

            Tenslotte is een mooi uiterlijk tevens van groot belang als een meisje een jongen aan de haak wilt slaan. Meisjes onderzoeken samen met vriendinnen hoe ze er sexy maar toch niet ordinair uit kunnen zien met de bedoeling om goed voor de dag te komen als ze leuke jongens ontmoeten. Ze zijn er daarbij van overtuigd dat jongens hen in eerste instantie op hun uiterlijk beoordelen (de Waal, 1989, pp. 110-111). Het fysieke voorkomen is bijgevolg cruciaal voor toekomstige heteroseksuele relaties, al speelt hierbij ook de seksuele reputatie van een meisje mee (Magnusson & Stattin, 1990, p. 102).

 

            Het is niet gemakkelijk om als meisje in de adolescentie te weten te komen wat jongens nu echt willen. Tienermeisjes krijgen immers tegenstrijdige informatie over wat jongens in seksueel opzicht van hen verlangen; langs de ene kant zouden jongens ‘geboren jagers’ zijn en alleen maar uit zijn op seks, langs de andere kant zouden ze nooit langdurig willen samen zijn met een meisje dat al veel seksuele ervaring heeft. Jongens zouden zich alleen maar willen binden aan een ‘ongerept’ meisje waarvoor zij de eerste en de ware kunnen zijn. Dit vormt een waar dilemma voor meisjes; ze moeten tegelijkertijd jongens aantrekken en afstoten, zonder als ‘slet’ (te veel aantrekking) of ‘ijskast’ (te veel afstoting) te worden bekeken. Het valt te betwijfelen of het inderdaad zo is dat jongens alleen maar op seks uit zijn. Uit onderzoek blijkt dat meisjes deze indruk vooral krijgen door het lezen van tienermagazines en romannetjes (de Waal, 1989, pp. 111-112).

            Dit neemt niet weg dat de seksuele reputatie van een meisje ongeschonden moet zijn als ze serieus genomen wilt worden. In de jongenscultuur worden ‘gemakkelijke’ meisjes wel gebruikt om ervaring mee op te doen, maar tegelijkertijd worden ze een slet genoemd wat betekent dat jongens er nooit een serieuze relatie mee zouden willen beginnen. In de meisjescultuur bekleden de ‘sletten’ eveneens een minderwaardige positie en worden ze vaak verguisd door de peergroep. Men gaat er van uit dat fatsoenlijke meisjes zich enkel laten verleiden tot seks als er sprake is van liefde en duurzaamheid (de Waal, 1989, pp. 28-29).

 

2.2.3 Peers en de media

 

Naarmate kinderen ouder worden spenderen ze minder tijd met hun ouders en meer tijd met hun vrienden. Uit onderzoek blijkt dat adolescenten in hun mediagebruik vaak beïnvloed worden door deze peers. Zo wordt er samen naar muziek geluisterd of spelen ze samen videospelletjes. Onder adolescenten wordt er tevens dikwijls gepraat over de media, bijvoorbeeld over televisieprogramma’s of over nieuwe muziek (Suess, 1998, pp. 534-535).

            Mediagebruik onder peers kan leiden tot een versterking van de onderlinge relaties en een gevoel van groepsidentiteit. Verschillende subculturele groepen drukken hun identiteit uit door dezelfde media te gebruiken; zo wordt de identiteit van vele fanculturen gevoed door films, series, muziek en magazines (Suess, 1998, p. 535). Vooral muziek speelt hierbij een belangrijke rol en zorgt ervoor dat jongeren zich kunnen identificeren met een peergroep. Vroege adolescenten willen absoluut ‘erbij horen’ en gaan om dit te bereiken dezelfde mediaproducten consumeren als de anderen. Popsterren fungeren hier dan dikwijls als de rolmodellen waar de tieners naar op kijken (Strasburger & Wilson, 2002, p. 281). Natuurlijk zijn er bij dit mediagebruik wel verschillen tussen jongens en meisjes; jongens spelen in het algemeen meer computerspelletjes, terwijl meisjes meer magazines lezen. Ook hebben jongens en meisjes andere voorkeuren met betrekking tot mediagenre en hebben ze een ander soort conversaties als het over media gaat (Suess, 1998, p. 536).

           

Uit het onderzoek van Nathanson (2001, pp. 266-270) komt naar voor dat de tussenkomst van ouders bij het mediagebruik van een jongere minder effect heeft dan de tussenkomst van peers bij dit mediagebruik. Deze invloed van peers met betrekking tot het mediagebruik is echter niet altijd even positief. Als vrienden onder elkaar antisociale televisie-inhoud bespreken, zou dit leiden tot vrij positieve oriëntaties ten opzichte van deze media-inhoud. Deze positieve oriëntatie zou dan zorgen voor meer agressie bij jongeren, wat zonder twijfel een negatief effect is. Tussenkomst van peers bij mediagebruik zorgt er dus voor dat de negatieve effecten van het antisociale mediamateriaal versterkt worden. We moeten hier wel bij vermelden dat de mogelijkheid bestaat dat dit een omgekeerde relatie is, namelijk dat adolescenten die al antisociale attitudes hadden gewoon vaker antisociale media-inhoud bespreken dan andere, normale adolescenten. De richting van de relatie is bijgevolg niet helemaal duidelijk (Nathanson, 2001, pp. 266-270).

 

 

2.3 Subculturen bij tienermeisjes

 

In het algemeen is er redelijk weinig literatuur over meisjes en subculturen te vinden, al wil dit zeker niet zeggen dat er geen subculturen bij tienermeisjes bestaan. Bovendien blijken meisjes in beschrijvingen van algemene jeugdculturen vrijwel altijd ‘onzichtbaar’. Als meisjes toch ten tonele worden gevoerd, maken ze deel uit van een mannelijke subcultuur waarin ze dan meestal een perifere positie bekleden (de Waal, 1989, pp. 23-24). Als verklaring hiervoor wordt aangenomen dat het vooral de afwijkende, extreme subculturen zijn die in de media komen, en hierin zijn meisjes nauwelijks aanwezig. Ten tweede is er een dominantie van mannen bij sociologisch werk, zodat er weinig oog is voor de positie van meisjes (Van Broeck, 2000, p. 17).

            Gelukkig hebben enkele onderzoekers wel aparte subculturen bij tienermeisjes kunnen ontdekken, zoals bijvoorbeeld de slaapkamercultuur en de teeny-bopcultuur. Net zoals andere subculturen zijn deze natuurlijk niet los te zien van de algemenere waarden- en normensystemen in onze samenleving (de Waal, 1989, p. 15). In dit onderdeel zal ik eerst de slaapkamercultuur en daarna de teeny-bopcultuur bespreken. Ten derde zal ik het kort hebben over de schoolcultuur met bijzondere aandacht voor sociale status en sociale verwerping. Tenslotte schenk ik aandacht aan het belang van jongens in meisjessubculturen.

 

2.3.1 De slaapkamercultuur

 

Eerst en vooral is het noodzakelijk er op te wijzen dat de levens van meisjes en jongens tijdens de adolescentie verschillend zijn; meisjes brengen namelijk veel meer tijd thuis door dan jongens. Volgens Frith (1981, pp. 225-226) zijn hier grosso modo drie redenen voor. Ten eerste worden meisjes sterker gecontroleerd door hun ouders dan jongens; hun uitgaansleven wordt op bepaalde manieren beperkt en deze beperkingen gelden dikwijls niet voor de zonen in een gezin. Ten tweede worden meisjes vaker dan jongens ingeschakeld in het huishouden; ze moeten meehelpen met wassen, kuisen of koken en dikwijls babysitten op de jongere kinderen. Meisjes zijn dus sterker betrokken bij het gezinsleven dan hun mannelijke tegenhangers. Tenslotte spenderen meisjes meer tijd aan hun kledij en hun uiterlijk voor ze het huis verlaten. Algemeen kunnen we zeggen dat jongens tijdens de adolescentie een aanzienlijk grotere bewegingsvrijheid genieten dan meisjes; jongens mogen zich sneller in het openbaar vertonen, terwijl het leven van meisjes zich vooral binnenshuis en in besloten gelegenheden afspeelt (de Waal, 1989, pp. 25-26).

            Meisjes zijn niet uitgesloten van jeugdsubculturen in het algemeen, maar kennen geen straatcultuur zoals de meeste jongens. Terwijl jongens elkaar ontmoeten op straat en buiten wat rondhangen, ontmoeten meisjes elkaar thuis waar ze samen naar muziek luisteren, elkaar leren schminken en roddelen (Frith, 1981, p. 226). Deze activiteiten gebeuren meestal op de slaapkamer van het tienermeisje; we kunnen bijgevolg zeggen dat de subcultuur van tienermeisjes een slaapkamercultuur is.

 

            Meisjes in de puberteit moeten van hun ouders noodgedwongen veel tijd thuis doorbrengen. Toch proberen de meeste meisjes een soort eigen domein te maken binnen het huis, namelijk hun eigen slaapkamer. Deze slaapkamer hebben ze meestal zelf ingericht en verfraaid met foto’s van popsterren, planten en allerlei snuisterijen. Tienermagazines spelen hier trouwens ook op in door regelmatig artikels te publiceren die gaan over interieurvormgeving, het maken van leuke gadgets en tips om je eigen privacy te bewaren. Jammer genoeg hebben hun ouders zelfs op dit ‘territorium’ het laatste woord; zo mogen er soms geen spijkers of punaises in de muur geklopt worden en moet er een compromis gevonden worden over de kleur van de kamer (de Waal, 1989, pp. 62-63)

            Tienermeisjes worden in hun bewegingsvrijheid beperkt door hun ouders en samen met vriendinnen proberen ze oplossingen te vinden om aan deze beperkingen te ontkomen. Dit kunnen ze allereerst doen door gebruik te maken van elkaars slaapkamers: meisjes gaan vaak op bezoek bij vriendinnen en blijven er zelfs af en toe slapen. Op die manier kunnen ze de ruimtelijke beperkingen teniet doen, bijvoorbeeld omdat hun vriendin wel mag uitgaan of wel jongens op haar kamer mag ontvangen. Samen met vriendinnen bedenken meisjes ook allerlei oplossingen om bij directe confrontaties met de ouders deze te vriend te houden zonder teveel bewegingsvrijheid te verliezen. Zo vertellen meisjes geregeld maar de halve waarheid aan hun ouders en stellen ze slechts een selectie van hun vriendinnen aan hun ouders voor. Tevens proberen ze hun ouders te manipuleren om hen geld te geven voor allerlei zaken; zo wordt een duur kledingstuk bijvoorbeeld ‘verkocht’ aan de ouders door te zeggen dat ze nu tenminste netjes gekleed naar een familiefeest kunnen gaan. Geld voor een popconcert wordt dan weer losgepeuterd onder het mom dat dit toch een culturele activiteit is. Zo komt het dat pubermeisjes toch een soort eigen leven kunnen leiden, hoewel ze een slaapkamercultuur kennen (de Waal, 1989, pp. 63-65).

 

2.3.2 De teeny-bopcultuur

 

Bij jonge tieners leeft er vaak zoiets als een ‘fancultuur’, dit wil zeggen dat ze fan zijn van een muziekgroep, een filmster of een sportman en dit ‘fan zijn’ wordt dan meestal gedeeld met anderen. Op dit vlak bestaan er belangrijke verschillen tussen jongens en meisjes; meisjes zouden vooral knappe pop- en filmsterren bewonderen, terwijl jongens fan zouden zijn van sporthelden. Dit verklaart waarom meisjes vooral tienermagazines lezen en jongens vooral sportmagazines; beiden draaien respectievelijk om popsterren en sporthelden (Suess, 1998, pp. 532-533).

 

            Bij meisjes is deze fancultuur gelinkt aan de teeny-bopcultuur die meestal voorkomt tijdens de vroege adolescentie. In deze subcultuur ligt de nadruk op bepaalde popsterren, niet zozeer op hun muziek maar wel op hun uiterlijk en hun persoonlijkheid. Tienermagazines tonen bijgevolg veel interesse in popsterren, maar benadrukken hierbij meer hun uiterlijk en hun karakter dan hun muziek. De beschikbaarheid van foto’s van bekende tieneridolen is bijgevolg van cruciaal belang voor de overleving van tienermagazines (Frith, 1981, pp. 225-226). De teeny-bopcultuur heeft een commerciële origine, waarbij mannelijke sterren worden voorgedragen uit de muziekindustrie en daarna hun enorme bekendheid en idolenstatus verwerven door de media-aandacht (Van Broeck, 2000, p. 18). Door de vele foto’s en posters van hun idolen in tienermagazines trekken adolescente meisjes naar de platenzaak waar ze dan de muziek kopen van hun idool. Tegelijkertijd missen ze geen enkel televisieprogramma waar hun idool in voorkomt en geraken ze er van overtuigd dat een echte fan in het bezit moet zijn van allerlei gadgets met de afbeelding van hun idool op. Het is dus niet verwonderlijk dat vele foto’s en posters die we zien in tienermagazines door de platenmaatschappijen zelf worden verdeeld; zij hebben er immers alle belang bij hun sterren in het bewustzijn van vrouwelijke tieners te krijgen om zo grote winsten te kunnen maken (McRobbie, 1991, pp. 171-172).

            In tegenstelling tot meisjes hebben jongens in de puberteit eerder een voorkeur voor ‘cock-rock’- sterren. Cock-rock- sterren zijn meestal agressief, uiterst mannelijk en gedragen zich als een beest op het podium. Volgens Frith (1981, pp. 227-228) wordt op optredens van zulke sterren de mannelijke seksualiteit naar voor gebracht en kan men dit zien als het vieren van de peniskracht. Meisjes worden structureel uitgesloten van deze ervaring en trekken zich dan terug in de eigen slaapkamer waar vele posters hangen van teeny-bopidolen. Deze idolen zijn in tegenstelling tot cock-rock- sterren zacht, kwetsbaar en romantisch. Hun liedjes gaat niet over fysiek verlangen en seks, maar over eenzaamheid, emotionele toewijding en liefde. Op die manier houden ze rekening met de noties van vrouwelijke seksualiteit (Frith, 1981, pp. 227-228).

 

            Meisjes groeien gedeeltelijk uit de teeny-bopcultuur wanneer ze afspraakjes beginnen te maken en serieuzere relaties aangaan met jongens. Toch blijft de meisjescultuur vooralsnog een slaapkamercultuur; op de slaapkamer maakt een meisje zich immers klaar voor een afspraakje. Vrouwelijke adolescenten spenderen veel tijd en geld aan make-up en kledij om er goed uit te zien en veel van het experimenteren met deze schoonheidsproducten gebeurt in de eigen slaapkamer. Ook hier halen ze vaak hun inspiratie uit tienermagazines. Wat wel overblijft van de teeny-bopcultuur is de voorkeur voor sterren in plaats van voor de muziek. Terwijl de interesse van jongens uitgaat naar muziek en techniek, blijven meisjes zich focussen op de teksten en de personen (Frith, 1981, pp. 226-229).

 

2.3.3 De schoolcultuur

 

Het grootste deel van de tienertijd of adolescentie wordt doorgebracht op school. De cultuur die in de school leeft is bijgevolg ook belangrijk voor de ontwikkeling van de adolescent. Op school worden niet alleen kennis en vaardigheden overgebracht, maar leert men ook de waarden en idealen aan die deel uitmaken van de dominante ideologie van de samenleving (Van Broeck, 2000, p. 14). Bovendien leren adolescenten door het opbouwen van ondersteunende netwerken van vrienden op school allerlei nieuwe sociale vaardigheden. De vrienden op school helpen tevens een identiteit te construeren die niets te maken heeft met de ouders of de familie (Berk, 2004, p. 399).

            In de schoolcultuur spelen kledij en uiterlijk een belangrijke rol, net zoals bij relaties met peers in het algemeen (cfr. 2.2.2). Op school zijn de groepsnormen nog explicieter dan in de vrije tijd en wie kledij draagt die niet in de smaak valt van de klasgenoten, wordt onmiddellijk gelabeld. De kledij die tienermeisjes dragen is dan ook zelden een vorm van eigen keuze, maar wordt vaak beïnvloed door wat de groep mooi vindt (Van Broeck, 2000, p. 15). Belangrijk in dit verband is ook de sociale status die adolescenten bekleden op school; hoe hoger deze sociale status, hoe meer men zich kan permitteren van de groepsnormen af te wijken.

 

            Sociale status is iets dat voor adolescenten vooral van belang is in de grotere sociale context die gevormd wordt door de groep op school. Het wordt gemeten door aan jongeren te vragen om groepsgenoten te nomineren die ze aardig vinden (sociale acceptatie) of die ze niet aardig vinden (sociale verwerping). Acceptatie en verwerping zijn niet noodzakelijk elkaars tegenpolen; het is niet omdat men niet geaccepteerd wordt door de peers op school dat men automatisch wordt verworpen. De sociale positie die tieners innemen op school hangt niet alleen af van individuele kenmerken, maar ook van de algemene schoolcultuur. Als er bijvoorbeeld een sfeer heerst waarin iedereen hard werkt en gemotiveerd is om naar school te gaan, zal een jongere die zijn best doet om goed te presteren een hoge sociale status hebben. Zet deze zelfde jongere echter in een schoolcultuur waar het niet belangrijk is om goed te presteren maar meer om brutaal te zijn tegen de leerkrachten en hij zal verworpen worden (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 102-103).

            Meerdere onderzoekers hebben reeds een onderscheid gemaakt tussen verschillende sociale statusgroepen op school. Zo maakten Newcomb en Bukowski (1983) een onderscheid tussen populaire, verworpen, genegeerde, controversiële en gemiddelde adolescenten (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 103-104). Berk (2004, p. 398) onderscheidde op een gemiddelde Amerikaanse middelbare school de volgende types: de ‘brains’ of zij die graag studeren en zeer slim zijn, de ‘jocks’ die vooral goed zijn in sport, de ‘preppies’ die meestal aantrekkelijk zijn en merkkledij dragen, de ‘partyers’ die veel vrienden hebben maar weinig geven om hun schoolwerk, de ‘burnouts’ die drugs gebruiken en veel spijbelen en tenslotte de ‘normals’, de gemiddelde studenten die met bijna iedereen goed overweg kunnen. Bij al deze groepen hangt een positieve sociale status samen met positieve aspecten, zoals zelfwaardering en pro-sociaal gedrag, terwijl een negatieve status samenhangt met gevoelens van eenzaamheid, sociale isolatie, agressie en delinquentie (De Wit, Slot & van Aken, 2004, p. 103).

 

            Adolescenten die door de groep verworpen worden, vormen de meest problematische groep binnen de schoolcultuur. Langs de ene kant zijn ze intern onzeker en hebben ze sociale angst, langs de andere kant vormen ze een bedreiging voor de maatschappij omdat ze probleemgedrag vertonen zoals delinquentie en agressie. We moeten hierbij wel een onderscheid maken tussen de agressief-verworpen adolescenten en de onderworpen-verworpen adolescenten; het maakt immers een verschil uit of een tiener door peers wordt verworpen omdat hij agressief en onhandelbaar is, of juist omdat hij erg teruggetrokken en sociaal onzeker is. Het zijn vooral de agressief-verworpen adolescenten die probleemgedrag vertonen, terwijl onderworpen-verworpen adolescenten gekenmerkt worden door een extreem laag niveau van assertiviteit en sociale interactie. Van cruciaal belang bij sociale verwerping is de aanwezigheid van pro-sociaal gedrag; zo zullen jongeren die negatief sociaal gedrag vertonen, maar tegelijkertijd ook veel pro-sociale gedragingen uiten niet verworpen worden (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 104-105).

            Sociale verwerping is echter niet hetzelfde als pesten. Pesten kan worden omschreven als een voortdurende reeks negatieve fysieke of verbale interacties van één of meer personen ten opzichte van een ander persoon. Sociale verwerping daarentegen is enkel gebaseerd op een sociale voorkeur of afkeur zonder dat dit noodzakelijk met negatief gedrag hoeft samen te hangen. Het is best mogelijk dat een adolescent wordt verworpen zonder dat hij door andere leerlingen wordt geduwd of uitgescholden. Bij pesten bestaan er trouwens duidelijke geslachtsverschillen; jongens pesten vaker op fysieke wijze zoals duwen en slaan, terwijl meisjes meer indirect pesten door te roddelen en anderen buiten te sluiten (De Wit, Slot & van Aken, 2004, pp. 105-106).

 

2.3.4 Het belang van jongens in meisjessubculturen

 

Jongens en kennis over jongens zijn van cruciaal belang tijdens de adolescentie van meisjes. Gedurende de hele puberteit zijn meisjes op zoek naar een lief, en kosten noch moeite worden gespaard om er aantrekkelijk uit te zien voor die éne speciale jongen. Hoewel vriendinnen zich vaak samen klaarmaken en elkaar leren hoe ze zich moeten kleden en opmaken, blijft het doel van deze activiteiten nog steeds om er goed uit te zien voor het andere geslacht. Meisjes proberen samen met hun vriendinnen een manier te vinden om de aandacht te trekken van een jongen met de bedoeling om uiteindelijk met deze jongen te gaan verkeren (Frith, 1981, pp. 229-230).

            Als meisjes in groep zijn wordt er bijgevolg veel gepraat over het andere geslacht, al verschilt de aard van deze conversaties naargelang de leeftijd van de meisjes. In de eerste twee jaar van de middelbare school wordt er meestal gepraat over de algemene verschillen tussen jongens en meisjes, waarbij vooral de verschillen in vriendschap en manier van doen worden besproken. Daarna beginnen de tienermeisjes langzaamaan een onderscheid te maken in ‘leuke jongens’ en ‘stomme jongens’, waarbij de leuke jongens steevast de grotere, mannelijkere en seksueel meer ontwikkelde jongens zijn. Tenslotte wordt er een onderscheid gemaakt tussen jongens waar men enkel mee bevriend wil zijn en jongens waar men verkering mee wilt hebben. Als een meisje echt iets voor een bepaalde jongen voelt, bespreekt ze met haar vriendinnen of deze jongen wel betrouwbaar is en of hij niet enkel uit is op seks. Het is soms moeilijk uit te maken of een jongen echt uit liefde handelt of gewoon gebruik maakt van romantische taal om een meisje in bed te krijgen (de Waal, 1989, pp. 113-117).

            Deze activiteiten en conversaties beklemtonen dat in onze samenleving nog steeds de norm van heteroseksualiteit geldt. Vele jongeren zien lesbische en homoseksuele leeftijdsgenoten nog steeds als afwijkend en willen er liefst zo weinig mogelijk mee te maken hebben. Dit leidt ertoe dat homoseksuele adolescenten hun geaardheid liefst verborgen houden en op het publieke forum doen alsof ze heteroseksueel zijn. Deze jongeren hebben het daardoor nog moeilijker om hun eigen identiteit te construeren en voelen zich vaak onbegrepen (Irvine, 1994, pp. 14-15).

 

            De meeste literatuur over subculturen bij tienermeisjes gaat er van uit dat meisjes in hun adolescentie geen seksueel verlangen kennen. Meisjes zouden alleen maar seks willen hebben in dienst van een relatie en zouden nooit uit zichzelf zin hebben in seks. De meerderheid van de onderzoekers veronderstellen dat meisjes geen lichamelijke en seksuele gevoelens hebben ook al hebben ze deze veronderstelling nog nooit getest. Volgens hen hebben meisjes alleen oog voor een vaste relatie en ervaren ze nooit seksueel verlangen. Deze onderzoeken leiden er toe dat meisjes de indruk krijgen dat ze geen seksueel verlangen behoren te hebben en hier dus maar beter over zwijgen (Irvine, 1994, pp. 250-253).

            Uit het onderzoek van Irvine (1994, pp. 253-258) blijkt echter dat vrouwelijke adolescenten wel degelijk te maken krijgen met seksuele gevoelens. Van de 30 meisjes die zij heeft geïnterviewd hadden er 18 al eens seksueel verlangen gevoeld, zonder dat dit iets te maken had met een relatie. De meisjes beschreven het seksueel verlangen als een specifiek “gevoel”, een krachtig gevoel van onmiddellijk seks willen. Bovendien wezen ze allen op de intensiteit en de urgentie van hun gevoel, wat ingaat tegen de karakterisering van vrouwelijke seksualiteit als zacht, diffuus en kortstondig. Vaak voelden ze ook allerlei zaken in hun lichaam, zoals tintelingen in de buik en kriebels in de vagina. Het meest opvallende hierbij is dat elk meisje tegen de onderzoekster zei dat ze hier normaal niet openlijk over praatte met anderen. Ze voelden een algemene druk vanuit de maatschappij om niet te praten over hun seksuele gevoelens, iets wat voor jongens niet opgaat. We kunnen dus stellen dat er een soort cultureel taboe rust op seksueel verlangen bij meisjes (Irvine, 1994, pp. 253-258).

 

            Door het omgaan met jongens en door het ervaren van seksuele gevoelens tijdens de adolescentie kunnen meisjes hun eigen genderidentiteit bijschaven. Hierbij benadrukken ze altijd de verschillen tussen de geslachten en dit leidt wel eens tot stereotiepe beelden over mannelijkheid en vrouwelijkheid (de Waal, 1989, p. 118). Het mag duidelijk zijn dat gender niet biologisch is, maar het resultaat is van allerlei culturele processen. De mate waarin de cultuur doorwerkt op relaties tussen jongens en meisjes in de adolescentie is niet geheel duidelijk. Veralgemeningen over cultuur, gender en seksualiteit zijn trouwens meestal onmogelijk omdat er nog andere factoren meespelen, zoals bijvoorbeeld sociale klasse (Irvine, 1994, pp. 12-13). In deze eindverhandeling wordt er vanuit gegaan dat de media ook een cruciale factor zijn bij het construeren van een identiteit; tienermagazines zouden dan bijdragen aan de constructie van een genderidentiteit bij tienermeisjes en aan de betekenis van seksualiteit in het algemeen (cfr. Deel 3).

 

 

3. Het belang van tienermagazines

 

In dit deel van de eindverhandeling wordt er dieper ingegaan op de inhoud van tienermagazines en worden er onderzoeksvragen geconstrueerd aan de hand van relevante literatuur. Eerst zal ik definiëren wat een tienermagazine juist is en het onderscheid tussen popbladen en meisjesbladen verder toelichten. Daarna herhaal ik kort het belang van tienermagazines voor het vormen van een genderidentiteit. Het laatste onderdeel gaat meer specifiek over de inhoud van tienermagazines, waarbij ik mij laat leiden door het onderzoek van McRobbie (1991). Hierin worden bovendien de onderzoeksvragen geformuleerd die gebruikt werden in deze eindverhandeling.

 

 

3.1 Definitie van een tienermagazine

 

Voordat er een uitgebreid literatuuroverzicht over de inhoud van tienermagazines kan gegeven worden, is het noodzakelijk dat het volledig duidelijk is wat tienermagazines nu juist zijn. Tienermagazines zijn een segment binnen de jongerenbladen die specifiek afgestemd zijn op vrouwelijke adolescenten en die gezien kunnen worden als een tussenstap naar de vrouwenbladen. Vaste waarden in deze magazines zijn de vragenrubriek/probleempagina, de roddels en foto’s van bekende sterren en de vele illustraties (Van Broeck, 2000, p. 6). In de literatuur staan magazines voor tienermeisjes bekend omwille van hun gender-stereotypische inhoud. Meisjes zouden erin beschreven worden als afhankelijk, enkel bezig met hun uiterlijk en met een grote interesse in jongens (Willemsen, 1998, pp. 851-853).

            In het algemeen kan men twee categorieën onderscheiden binnen tienermagazines, namelijk die van de popbladen en die van de meisjesbladen. Popbladen leggen vooral de nadruk op tieneridolen en entertainment en besteden vrij weinig aandacht aan mode en schoonheid. Ze spreken de meisjes aan als teeny-boppers en worden vooral gelezen door vroege adolescenten. Meisjesbladen daarentegen zijn meer voor de midden en late adolescenten en hun focus ligt op persoonlijke groei en zelfverbetering. Ze bevatten meer artikels over mode, lifestyle en schoonheid en zijn minder gericht op popsterren (Evans, Rutberg, Sather & Turner, 1991, pp. 100-101). Het magazine Top of the Pops is een duidelijk voorbeeld van een popblad, terwijl het Nederlandse Fancy meer een meisjesblad is.

 

 

3.2 Het vormen van een genderidentiteit

 

Zoals uitgebreid uitgelegd in het eerste deel moet een jongere tijdens de adolescentie op zoek gaan naar zijn eigen identiteit. Volgens Larson (1995, pp. 536-539) ervaren tieners een moeilijke emotionele periode bij de overgang van kindertijd naar volwassenheid; als kind heeft iedereen een vrij zeker beeld van zichzelf, dat voornamelijk bepaald wordt door de ouders en de sociale omgeving. Naarmate het kind echter ouder wordt, brokkelt deze band met de ouders meer en meer af en gaat het kind op zoek naar een eigen, nieuwe identiteit. Dit proces van identiteitsvorming gaat gepaard met veel onzekerheid en een stijging van negatieve emoties. De jongere moet immers bepalen wie hij is, wat hij waard is en welke richting hij zal inslaan in het leven (Berk, 2004, pp. 382-383). Zo komt het dat de vroege adolescentie geassocieerd wordt met een verhoogde zelfreflectie waarbij pubers veel tijd alleen in hun slaapkamer doorbrengen om over hun eigen identiteit na te denken (Larson, 1995, pp. 540-541).

            Het is net bij deze vorming van de eigen identiteit dat de media een belangrijke rol spelen. Tijdens de adolescentie vermindert immers de invloed van de familie en de gemeenschap en neemt het belang van de media als bron van socialisatie alleen maar toe. Volgens Arnett (1995, pp. 521-525) zijn er vijf redenen waarom adolescenten media gebruiken in hun privé-leven, namelijk entertainment, identiteitsvorming, hoge sensatie, om om te gaan met negatieve emoties en om het gevoel te krijgen verbonden te zijn met een grotere jeugdcultuur (cfr. Deel 1). Het is vooral de tweede reden, die van identiteitsvorming die belangrijk is voor dit onderzoek. Vele jongeren zoeken specifiek naar identiteitsrelevante informatie in de media en tienermagazines zijn hierbij geen uitzondering.

 

            De media dragen niet alleen bij tot de identiteitsontwikkeling in het algemeen, maar kunnen ook een invloed uitoefenen op de constructie van een genderidentiteit bij adolescenten. Vooral in tienermagazines voor meisjes zou de constructie van een genderidentiteit een impliciet thema zijn dat steeds terugkeert. Dit wil zeggen dat meisjes een idee krijgen van wat het betekent om een vrouw te zijn via het lezen van verscheidene tienermagazines (Arnett, 1995, pp. 522-523). Uit de interviews die Currie (1999, pp. 237-245) afnam van tienermeisjes blijkt duidelijk dat tienermeisjes moeite hebben met het ‘tiener’ zijn. Ze voelen zich noch kind noch volwassene en hebben geen duidelijke richtlijnen hoe ze zich als vrouw moeten gedragen. De druk van de vriendengroep maakt de zoektocht naar de eigen identiteit er bovendien niet makkelijker op. Vele tienermeisjes halen daardoor bewust of onbewust hun identiteit uit de media, in het bijzonder uit tienermagazines. Ook Duke & Kreshel (1998, p. 48) menen dat de tienertijdschriften aangeven wat de gedeelde definities van vrouwelijkheid zijn onder de bevolking. Tienermagazines zijn bijgevolg geen banale ‘blaadjes’, maar sociale teksten die een zekere invloed uitoefenen op meisjes in hun puberteit (Currie, 1999, p. 246).

Uit meerdere onderzoeken komt een negatief beeld tevoorschijn van de genderidentiteit die in de meeste tienermagazines geschetst wordt; tienermagazines zouden vooral de traditionele, stereotiepe vrouwelijkheid benadrukken en meisjes de indruk geven dat ze pas meetellen in de maatschappij indien ze aantrekkelijk zijn en zich kunnen linken aan een man (Duke & Kreshel, 1998, p. 51). De seksualiteit van meisjes zou problematisch en negatief geconstrueerd zijn en dit zou leiden tot een laag zelfbeeld (Durham, 1999, p. 195). Uit het onderzoek van Willemsen (1998, pp. 859-860) blijkt bovendien dat er alleen al op het vlak van de inhoud typische gender-stereotypische verschillen te vinden zijn; zo bevatten magazines voor meisjes significant meer artikels over mode, schoonheid en liefde. Alderson (1968, pp. 108-110) merkte reeds in 1968 op dat deze voorstelling van een genderidentiteit negatieve gevolgen kan hebben voor de emancipatie en het gelukkig zijn van meisjes tijdens hun adolescentie. Als jonge meisjes steeds weer een bepaalde invalshoek lezen bestaat de kans dat hun kritische geest ten opzichte van de media en de genderrollen in de maatschappij verdwijnt.

            Men moet de geslotenheid van de teksten van tienermagazines natuurlijk niet overdrijven; tienermeisjes kunnen zelf actief omgaan met de media en slikken niet zomaar alles wat de tienermagazines zeggen. Mensen interageren met de media en kunnen een boodschap anders interpreteren dan ze oorspronkelijk bedoeld was (Duke & Kreshel, 1998, pp. 66-67). Desondanks blijft het een interessant gegeven dat tienermagazines een zekere genderidentiteit naar voor schuiven die hoe dan ook een invloed zal uitoefenen op het eigengevoel van een meisje tijdens haar adolescentie. De basisonderzoeksvraag van deze eindverhandeling luidt dan ook:

 

Hoe wordt de genderidentiteit van meisjes geconstrueerd in de verschillende tienermagazines?

            Deze basisonderzoeksvraag zal helemaal op het einde onderzocht worden en zal waarschijnlijk een combinatie zijn van meerdere variabelen. Gezien het zeer algemene karakter van deze onderzoeksvraag, is het moeilijk om op voorhand te voorspellen wat de verschillen tussen de tienermagazines zullen zijn. Zeker is dat er een combinatievariabele zal geconstrueerd moeten worden met de naam ‘genderidentiteit’.

 

 

3.3 De inhoud van tienermagazines

 

3.3.1 Het onderzoek van McRobbie

 

Angela McRobbie (1991) voerde in haar werk ‘Feminism and Youth Culture: From Jackie to Just Seventeen’ een semiologische analyse uit op het Britse tienermagazine Jackie. Volgens haar bestaan tienermagazines uit vier subcodes, die samen verschillende boodschappen overbrengen op de lezer. Deze vier codes vormen het kader waarbinnen betekenissen geproduceerd worden. Hoewel McRobbie elke code apart behandelde in haar werk, geeft ze zelf toe dat in de praktijk deze codes zelden in ‘pure’ vorm voorkomen. Het is de specifieke organisatie van de verschillende codes die ervoor zorgt dat er nieuwe betekenissen gecreëerd worden. Elke code heeft bovendien verscheidene connotaties, afhankelijk van de voorafgaande sociale kennis aan de kant van de lezer. De vier subcodes zijn ‘de code van de romantiek’, ‘de code van het persoonlijke leven’, ‘de code van mode en schoonheid’ en ‘de code van de popmuziek’ (McRobbie, 1991, pp. 91-93).

            In navolging van McRobbie heb ik mijn tekst met betrekking tot de inhoud van tienermagazines eveneens opgedeeld in deze vier subcodes. Deze onderverdeling in codes is vooral theoretisch, daar in de tienermagazines zelf de codes door elkaar heen lopen en bijna nooit op zichzelf staan. Ten tweede heb ik de code van het persoonlijke leven verder uitgebreid dan enkel de probleempagina, zoals in het oorspronkelijke onderzoek van McRobbie. Na het onderzoek van McRobbie kwamen er namelijk meer en meer studies die niet alleen oog hadden voor de romantische kant van tienermagazines, maar tevens voor de ‘seksuele’ kant. Ik behandel het onderwerp ‘seksualiteit’ bij de code van het persoonlijke leven, omdat de meeste artikels over de seksualiteit van tieners terug te vinden zijn in de probleempagina. Tenslotte heb ik een vijfde code toegevoegd aan de inhoud van tienermagazines, met name ‘de code van de reclame’. McRobbie hield in haar werk geen rekening met deze code, maar verscheidene communicatiewetenschappers na haar beweren dat reclame in tienermagazines een invloed heeft op de waargenomen genderidentiteit door de lezers. Vooral reclame over mode en over schoonheidsproducten zou een bepaalde boodschap in verband met vrouwelijkheid overbrengen op tieners. Het is daarom dat de code van de reclame besproken wordt vlak na de code van mode en schoonheid.

 

3.3.2 De code van de romantiek

 

De code van de romantiek omvat alle verhalen en artikels die over liefde, uitgaan met jongens en heteroseksuele relaties gaan. Uit het onderzoek van Evans, Rutberg, Sather & Turner (1991, pp. 105-106) blijkt dat na artikels over schoonheid en entertainment artikels in verband met interpersoonlijke relaties regelmatig terugkomen in verscheidene tienermagazines. Het grootste gedeelte van de artikels over interpersoonlijke relaties heeft bovendien te maken met heteroseksuele relaties en jongens. Ook Duke & Kreshel (1998, p. 53) halen in hun studie andere onderzoeken aan waaruit blijkt dat ongeveer     35 % van de artikels in tienermagazines handelen over relaties. De code van de romantiek neemt bijgevolg een belangrijke plaats in in onze inhoudsanalyse.

Het belang van de code van de romantiek komt eveneens naar voren bij verschillende publieksonderzoeken over de lezers van tienermagazines. Zo blijkt dat adolescente meisjes zeer vaak tienermagazines lezen omwille van de informatie die ze hierin vinden over jongens en relaties (Currie, 1999, pp. 162-163). Bij de kwalitatieve diepte-interviews die Cole & Kaplan (2003, pp. 147-148) afnamen van tienermeisjes werd als antwoord op de vraag waarom ze tienermagazines lezen regelmatig de zin ‘because I want to read stuff on guys’  gegeven. In het leven van vrouwelijke pubers staan jongens en romantiek centraal, en tienermagazines spelen hier handig op in door voldoende artikels met betrekking tot dit onderwerp te publiceren (Brown, Buerkel-Rothfuss & Greenberg, 1992, p. 186).

            In de tienermagazines zelf wordt romantiek als iets ‘serieus’ bekeken. Volgens McRobbie (1991, p. 95) geven artikels en verhalen in verband met relaties de indruk aan meisjes dat liefde en romantiek iets belangrijk en relevant is. De gehele lay-out van liefdesverhalen en -artikels is er op gericht de aandacht te trekken en meisjes te doen inzien dat dit een zaak van levensbelang is (Brown, Steele & Walsh-Childers, 2002, p. 199). Uit de literatuur komen in het algemeen drie grote onderwerpen aangaande de code van de romantiek naar voren, namelijk het belang van het hebben van een vaste vriend, het gebrek aan artikels over alternatieve vormen van seksualiteit en jongens die bepalen hoe een meisje zou moeten zijn.

 

            De romantische verhalen in het tienermagazine Jackie tonen volgens McRobbie (1991, p. 101) steeds een heteroseksuele relatie. Tussen een jongen en een meisje kan volgens een tienermagazine geen vriendschapsrelatie bestaan maar enkel een heteroseksuele, romantische relatie. Tienermagazines geven daarenboven de indruk dat de enige weg naar geluk er in bestaat zichzelf aantrekkelijk te maken om zo jongens aan te trekken. Een heteroseksuele relatie wordt gezien als de weg naar succes en geluk van het tienermeisje; zonder man leven wordt beschouwd als onnatuurlijk. Het hebben van een vaste vriend wordt gepromoot als dé primaire doelstelling van een meisje; een meisje zonder vaste vriend heeft volgens tienermagazines een ‘probleem’ dat zo snel mogelijk moet opgelost worden (Currie, 1999, pp. 196-198). De enige goede reden om een liefdesrelatie te verbreken is om een nieuwe vaste vriend aan de haak te slaan. Een meisje is enkel beter af zonder vaste vriend als deze vriend haar slecht behandelt, anders is het noodzakelijk om aan een man gebonden te zijn (Brown, Steele & Walsh-Childers, 2002, pp. 200-201). Het idee dat een vrouw onafhankelijk kan zijn van een man wordt in tienermagazines dus niet benadrukt; integendeel, de magazines lijken er van uit te gaan dat “een lief hebben” een gedeeld doel is onder hun lezers (Currie, 1999, p. 196-197). Op die manier krijgen adolescente meisjes de boodschap dat ze enkel een normaal meisje zijn indien ze een vaste vriend hebben. De nadruk die gelegd wordt op het hebben van een vaste vriend heeft bijgevolg een invloed op de waargenomen genderidentiteit. Een eerste deelonderzoeksvraag is dan ook:

 

Geven de tienermagazines aan een meisje de indruk dat een echte vrouw altijd een man heeft en zijn hier culturele verschillen?

            Met deze vraag wil ik in feite nagaan in hoeverre tienermagazines de traditionele vrouwelijkheid promoten. Mijn gok is dat van alle geanalyseerde magazines het Nederlandse tienermagazine Fancy de meest vrije boodschap gaat geven omdat Nederland in het algemeen het meest progressief is van alle onderzochte landen.

 

            Iets wat samenhangt met de vorige paragraaf is het gebrek aan artikels over andere vormen van seksualiteit naast heteroseksualiteit in tienermagazines. Uit deel 2 bleek reeds dat in onze westerse samenleving heteroseksualiteit nog steeds als norm geldt. Tienermagazines zijn hier geen uitzondering op en ze geven maar weinig informatie over homo- of biseksualiteit, hoewel dit thema een grote maatschappelijke relevantie bezit (Evans, Rutberg, Sather & Turner, 1991, pp. 111-112). In het Amerikaanse tienermagazine Seventeen wordt volgens Brown, Steele & Walsh-Childers (2002, pp. 202-203) wel eens melding gemaakt van ‘anders-seksualiteit’, maar dit wordt dan steeds onder de noemer ‘experimenteren’ geplaatst. Er wordt nooit gesuggereerd dat homo- of biseksualiteit een volwaardige, alternatieve levensstijl kan bieden; homo- of biseksuele jongeren worden met andere woorden in de steek gelaten door tienermagazines. Hoewel het publieksonderzoek van Durham (1999, pp.  207-208) aantoont dat vele meisjes zich bewust zijn van dit tekort aan artikels over ‘anders-seksualiteit’, vertonen de meisjes onbewust een afkeer van iedereen die niet heteroseksueel is. Hiermee is aangetoond dat tienermagazines een invloed kunnen hebben op de denkwijzen van hun lezers. Een belangrijke deelonderzoeksvraag gaat daarom over de hoeveelheid artikels over ‘anders-seksualiteit’ in tienermagazines.

 

Hoeveel artikels over ‘anders-seksualiteit’ vinden we in de tienermagazines en zijn er culturele verschillen?

            In tegenstelling tot de vorige onderzoeksvragen kan deze onderzoeksvraag gemeten worden aan de hand van een kwantitatieve inhoudsanalyse. Aan de hand van enkele oppervlakkige vaststellingen zou ik zeggen dat Fancy en Joepie het meeste artikels over ‘anders-seksualiteit’  zullen publiceren omdat Nederland en Vlaanderen het minst conservatief zijn van alle betrokken regio’s of landen.

 

            Tenslotte blijkt uit het onderzoek van Duke & Kreshel (1998, pp. 57-59) dat meisjes meestal vertrouwen op de stem van een jongen om te bepalen wat ze kunnen doen en wat ze niet kunnen doen. Vele tienermagazines hebben een rubriek waarin jongens uitleggen wat ze wel leuk vinden aan een meisje en wat niet; op die manier worden jongens een ‘voice of authority’ over hoe meisjes zouden moeten zijn. De geïnterviewde meisjes verwezen regelmatig naar de mening van jongens als hen werd gevraagd waarom ze op een bepaalde manier handelden of waarom ze bepaalde kledij droegen. Van meisjes wordt verwacht dat ze zich gedragen naargelang de voorkeur van jongens en dit is wederom een aanval op hun onafhankelijkheid. Artikels die een jongen laten bepalen hoe een meisje zich moet gedragen hebben het effect dat meisjes niet meer zichzelf zijn maar wanhopig proberen te voldoen aan het ideaal dat jongens scheppen. Zo worden erg veel meisjeszaken geplaatst binnen het kader van het plezier voor jongens (Duke & Kreshel, 1998, p. 67). In deze inhoudsanalyse zal bijgevolg ook nagegaan worden in welke mate jongens in tienermagazines optreden als ‘voices of authority’:

 

 

In welke mate bepalen jongens in tienermagazines hoe een meisje zou moeten zijn en zijn er culturele verschillen?

            Deze onderzoeksvraag zal kwalitatief onderzocht moeten worden en is zoals alle onderzoeksvragen een deelaspect van de genderidentiteit die door tienermagazines naar voren wordt geschoven. Net zoals bij de traditionele vrouwelijkheid van de eerste deelonderzoeksvraag denk ik dat het Nederlandse magazine de onafhankelijkheid van het meisje het meest zal benadrukken.

 

3.3.3 De code van het persoonlijke leven

 

Volgens McRobbie (1991, pp. 108-110) bestaat de code van het persoonlijke leven in hoofdzaak uit de probleempagina van het geanalyseerde magazine Jackie. Wij zullen het thema “seksualiteit” zien als een tweede onderdeel van de code van het persoonlijke leven, naast het onderdeel van de probleempagina. Kehily (1999, pp. 74-75) poneert in haar onderzoek immers dat seksuele thema’s een grote plaats innemen binnen tienermagazines. Bovendien zeggen de jongeren vaak zelf dat ze veel informatie over seksualiteit verkregen hebben via het lezen van tienermagazines (cfr. Deel 1). Aangezien vele seksuele onderwerpen te vinden zijn in de probleempagina of adviescolumn, is het niet meer dan logisch dat we het thema ‘seksualiteit’ samen behandelen met de literatuur over probleempagina’s. Eerst zal er iets gezegd worden over de opbouw, functie en boodschap van probleempagina’s en vervolgens zullen we ons specifieker richten naar de seksualiteit in tienermagazines.

 

            Probleempagina’s kennen een lange geschiedenis en vormen reeds een aparte rubriek binnen tienermagazines sinds de jaren ’40 van de vorige eeuw. Net als vandaag hadden de meeste problemen toen te maken met jongens en seksualiteit (Sharpe, 1985, pp. 105-106). Ook de studies van Stewart (1964, p. 581) en Alderson (1968, p. 56) tonen aan dat de probleempagina al lang een belangrijk onderzoeksthema is binnen de literatuur over tienermagazines. Uit het onderzoek van Currie (1999, pp. 162-163) blijkt daarenboven dat de probleempagina door tienermeisjes het meest gelezen wordt van het gehele tienermagazine.

De impact van de probleempagina hangt af van de dialoog tussen de lezers en de redactie. Probleempagina’s kunnen gezien worden als een interactieve ruimte waarin lezers met de redacteurs kunnen communiceren over allerlei problemen (Kehily, 1999, p. 72). Ze zijn gebaseerd op de veronderstelling dat vele mensen dezelfde soort problemen ervaren en er daardoor voordeel uit halen als de problemen en de bijhorende adviezen gepubliceerd worden (McRobbie, 1991, p. 155). Nochtans wordt in de meeste tienermagazines het advies op een persoonlijke wijze geformuleerd, alsof maar één enkele lezer last zou hebben van een bepaald probleem. De tekst wordt op een intieme, vertrouwelijke toon geschreven waardoor een gevoel van vrouwelijke solidariteit, van wederzijds begrijpen en sympathie ontstaat (McRobbie, 1991, pp. 109-110). De belangrijkste bijdrage van adviescolumns of probleempagina’s is dat ze een forum bieden voor die tienermeisjes die geen toegang hebben tot psychologen of therapeuten. Op die manier spelen ze een grote sociale rol doordat ze zaken behandelen die nergens anders behandeld kunnen worden (Currie, 1999, p. 163). Vele jongeren hebben immers vragen die ze aan niemand anders kunnen of willen stellen, zelfs niet aan hun ouders (Brown, Steele & Walsh-Childers, 2002, pp. 178-179). Desondanks worden probleempagina’s niet door iedereen even serieus genomen. Uit het publieksonderzoek van Kehily (1999, pp. 72-73) blijkt dat vele jongeren denken dat de redactie de lezersbrieven met bijhorende problemen gewoon verzint en zij zien de probleempagina eerder als een bron van humor en plezier dan echt nuttig. De populariteit van de probleempagina heeft bijgevolg niet alleen te maken met het therapeutische nut ervan, maar tevens met het plezier dat er mee geassocieerd wordt. Vele brieven worden naar alle waarschijnlijkheid gemeenschappelijk geschreven en opgestuurd om eens goed te kunnen lachen (McRobbie, 1991, pp. 161-162).

De belangrijkste onderzoeksvraag in verband met probleempagina’s is welke boodschap ze geven aan tienermeisjes met betrekking tot hun genderidentiteit. Uit de analyse van Currie (1999, p. 177) blijkt dat er twee belangrijke thema’s steeds terugkomen, namelijk het begrijpen van jongens en doen wat goed voor jou is. Het thema van het ‘beter begrijpen van jongens’ is gelinkt aan het belang voor een tienermeisje van een vaste vriend te hebben (cfr. 3.3.2). De redacteurs van tienermagazines gaan er van uit dat een lief hebben een gedeeld doel is onder hun vrouwelijke lezers en dat een normaal tienermeisje altijd een vaste vriend heeft (Currie, 1999, pp. 180-181). Een ander belangrijk thema in adviescolumns is ‘doen wat goed is voor jou’, waarbij de lezer een unieke, onafhankelijke persoon is die zelf moet kunnen beslissen wat ze doet en die zichzelf moet kunnen accepteren zoals ze is. Op het eerste zicht lijkt men hier dus de stereotiepe, traditionele vrouwenrol te verlaten. Men kan hier echter opmerken dat als men steeds de nadruk legt op een ‘lief hebben’ sommige lezeressen het misschien wel eens moeilijk zouden kunnen hebben om zichzelf te accepteren als ze geen vaste vriend hebben. De auteurs van adviespagina’s moedigen het meisje wel aan om zich goed in haar vel te voelen en zichzelf te accepteren, maar zich goed voelen wordt impliciet gelinkt met er goed uitzien en een vaste vriend hebben (Currie, 1999, p. 181-189). Zo wordt aan jonge meisjes zowel de boodschap van traditioneel vrouwelijk gedrag als de boodschap van een eigen, onafhankelijke wil gegeven. De onderzoeksvraag die hieruit volgt is de volgende:

 

Welke boodschap wordt via de probleempagina’s van de verschillende tienermagazines verspreid en zijn er culturele verschillen?

            Deze onderzoeksvraag is sterk gelijkend op de eerste deelonderzoeksvraag, namelijk “Geven de tienermagazines aan een meisje de indruk dat een echte vrouw altijd een man heeft en zijn hier culturele verschillen?”. Ook hier gaat het erom of de verschillende probleempagina’s de traditionele vrouwelijkheid aanmoedigen of niet. Het is mogelijk dat deze twee onderzoeksvragen met één en dezelfde variabele worden gemeten.

 

Zoals uitgebreid besproken in deel 2, gebruiken jonge mensen de media frequent als een bron van informatie over allerlei zaken die te maken hebben met hun seksualiteit (Kehily, 1999, p. 67). Verschillende studies tonen aan dat de media, naast vrienden en ouders, een belangrijke invloed uitoefenen op de attitudes en gedragingen van tieners in verband met seksualiteit (Adams, Garner & Sterk, 1998, p. 60). Volgens Brown, Buerkel-Rothfuss & Greenberg (1992, pp. 184-188) tonen tienermeisjes meer en meer interesse in seksuele media-inhoud naarmate ze lichamelijk volwassener worden. Vooral meisjes die zij bestempelen als ‘The Intrigued Girls’ zouden specifiek zoeken naar artikels over seksualiteit binnen tienermagazines. Adolescente meisjes vinden trouwens in de tienermagazines van vandaag niet alleen informatie terug over seks op zich, maar eveneens over anticonceptiemiddelen en seksueel overdraagbare aandoeningen (Brown, Steele & Walsh-Childers, 2002, pp. 174-175). Uit het onderzoek van Adams, Garner & Sterk (1998, p. 64) blijkt dat niet alle tienermagazines dezelfde ruimte besteden aan artikels over de vrouwelijke seksualiteit en seksuele relaties. Een onderzoeksvraag die men dan bij het thema ‘seksualiteit’ kan stellen is de volgende:

 

Hoeveel ruimte spenderen de verschillende tienermagazines aan het thema ‘seksualiteit’?

            Deze onderzoeksvraag is uitgesproken kwantitatief en kan gemeten worden aan de hand van één enkele variabele. Aangezien Frankrijk en Groot-Brittannië over het algemeen conservatiever zijn dan België en Nederland, verwacht ik op dit vlak significante verschillen waarbij Fancy, Joepie en 7Extra de meeste artikels over seksualiteit zullen publiceren.

 

Kwalitatief gezien kunnen we stellen dat tienermagazines op het vlak van seksualiteit tegenstrijdige berichten geven aan tienermeisjes. Zo wordt hen langs de ene kant de boodschap gegeven dat ze zichzelf seksueel aantrekkelijk moeten maken om zo een jongen aan de haak te slaan (Brown, Steele & Walsh-Childers, 2002, p. 167). Meisjes worden aangemoedigd om zichzelf te veranderen om op die manier een seksuele relatie te kunnen beginnen met een jongen. Dit hangt wederom samen met het belang van het hebben van een vaste vriend (cfr. 3.3.2). In tienermagazines worden verscheidene tips in verband met kleding, haarstijl of schoonheidsproducten gegeven opdat het meisje er onweerstaanbaar zou uitzien als ze een knappe jongen ontmoet. Langs de andere kant wordt aan adolescente meisjes de raad gegeven om zeker niet aan seks te beginnen als ze er niet klaar voor zijn. Jongens worden afgeschilderd alsof ze alleen maar uit zijn op seks en meisjes moeten weerstaan aan deze druk om te vrijen. Een fatsoenlijk meisje geeft pas toe aan haar seksuele gevoelens nadat ze er grondig over nagedacht heeft of ze er wel klaar voor is. Tienermagazines geven dus de dubbelzinnige boodschap weer dat meisjes er wel seksueel aantrekkelijk moeten uitzien, maar seksuele activiteit zo lang mogelijk moeten vermijden (Durham, 1998, pp. 380-382). Adams, Garner & Sterk (1998, pp. 70-75) beweren bovendien dat de magazines de indruk geven dat meisjes alles moeten doen in het belang van de jongen; ze moeten zich aanpassen aan zijn mannelijke behoeften en luisteren naar zijn problemen. Een meisje moet eerst en vooral er voor zorgen dat haar vriend gelukkig is en dat haar relatie goed loopt en dan pas kijken naar haar eigen problemen en verlangens. Op die manier krijgen vrouwelijke jongeren de indruk dat hun leven in het teken moet staan van hun vaste vriend. De algemene onderzoeksvraag die hieruit volgt is welke boodschap de artikels over seksualiteit in de verschillende tienermagazines geven aan tienermeisjes:

 

Welke boodschap geven de artikels over seksualiteit aan jonge meisjes in verband met wat het betekent om een meisje/vrouw te zijn?

            Bij deze onderzoeksvraag meten we voornamelijk in welke mate tienermagazines een tegenstrijdige boodschap geven aan hun lezers, namelijk dat ze er seksueel aantrekkelijk moeten uit zien maar zo lang mogelijk moeten wachten met seks. Het is moeilijk in te schatten welke magazines hier zich het meest schuldig aan zullen maken, al nemen we aan dat Nederland op het gebied van seks het meest open is.

 

3.3.4 De code van mode en schoonheid

 

Een derde code die volgens McRobbie (1991, pp. 117-118) een deel uitmaakt van tienermagazines is de code van mode en schoonheid. Deze code heeft vooral te maken met de zorg en de verbetering van het lichaam via het dragen van kledij en het gebruik van schoonheidsproducten. Zowel Stewart (1964, p. 581) als Evans, Rutberg, Sather & Turner (1991, pp. 104-105) tonen in hun onderzoek aan dat artikels over mode en schoonheid een dominante plaats innemen binnen tienermagazines. Fysieke aantrekkelijkheid wordt gezien als een waarde die tienermeisjes nauw aan het hart ligt en die bijgevolg niet kan ontbreken in tienermagazines (cfr. Deel 2). Uit de publieksonderzoeken van Currie (1999, pp. 178-179) en Durham (1999, pp. 200-201) blijkt trouwens dat vele lezers hun make-up leren doen via artikels in tienermagazines. Aan de hand van een tienermagazine bepalen meisjes welke schoonheidsproducten ze nodig hebben en of ze voldoende opgemaakt zijn of niet.

            Eerst en vooral worden schoonheid en mode in tienermagazines gezien als het leuke gedeelte van de overgang van kind naar volwassen vrouw. De inspanning van het zichzelf mooi maken wordt beschouwd als een toffe activiteit die elk tienermeisje gelukkig moet maken (McRobbie, 1991, pp. 119-121). In tienermagazines wordt het plezier van meisjes benadrukt wanneer ze hun uiterlijk verbeteren aan de hand van kledij en schoonheidsproducten (Durham, 1998, p. 379). Anderzijds gaan tiener-magazines er van uit dat mode en schoonheidsproducten een “noodzakelijk kwaad” zijn; tienermeisjes moeten zich via kunstmatige middelen mooi maken om zo jongens te kunnen verleiden en uiteindelijk zich te kunnen binden aan een man (McRobbie, 1991, pp. 119-121). De artikels geven de indruk dat meisjes enkel gelukkig kunnen zijn als ze een vaste vriend hebben en deze vaste vriend moeten ze bekomen door zichzelf aantrekkelijk te maken (Evans, Rutberg, Sather & Turner, 1991, p. 110). Adolescente meisjes worden er van overtuigd dat er goed uitzien en het aan de haak slaan van een man de primaire doelen zijn in hun leven. De modellen die in de magazines getoond worden hebben bovendien steeds het perfecte lichaam, zodat de vrouwelijke lezers zich al vlug minderwaardig en nog meer verplicht voelen om allerlei middeltjes te gebruiken (Chow, 2004, pp. 135-137). De tienermagazines proberen nooit om meisjes te overtuigen dat ze goed zijn zoals ze zijn, maar bieden daarentegen vooral praktische oplossingen om hun lichaam te verbeteren met de bedoeling aandacht te krijgen van jongens (McRobbie, 1991, p. 121). De hieruit voortvloeiende, kwalitatieve onderzoeksvraag is de volgende:

 

Welke reden geven de tienermagazines om bepaalde kledij en schoonheidsproducten te gebruiken en zijn er culturele verschillen?

            Deze onderzoeksvraag is vooral van belang voor die tienermagazines die in de categorie van de meisjesbladen vallen (cfr. 3.1). Daar Fancy het best past binnen deze categorie, nemen we aan dat dit magazine vooral het plezier zal benadrukken van mode en schoonheidsproducten. In 7Extra en Top of the Pops vinden we daarentegen relatief weinig artikels over mode en schoonheid terug en als er al artikels zijn zullen deze waarschijnlijk vooral praktisch gericht zijn.

 

            Het tienermeisje zelf heeft trouwens vaak tegenstrijdige gevoelens: ze weet dat ze niet kan voldoen aan het verwachte schoonheidsideaal en dat ze door het gebruik van schoonheidsproducten de natuur een handje kan helpen. Het gebruik van die producten mag echter niet opvallen, want jongens moeten nog steeds denken dat ze een natuurlijke schoonheid is (McRobbie, 1991, pp. 121-122). Deze stelling wordt bevestigd door de interviews die Duke & Kreshel (1998, p. 64) afnamen van tienermeisjes; de meisjes probeerden allemaal om er natuurlijk uit te zien, alsof ze geen make-up droegen. Ze gingen er van uit dat jongens een voorkeur hebben voor natuurlijke schoonheden en trachtten bijgevolg om hun gebruik van schoonheidsproducten niet te doen opvallen.

            Het proces van verbetering van het uiterlijk is ook nooit gedaan. De markt voor schoonheidsproducten vindt altijd wel iets aan het lichaam van de vrouw dat niet perfect is en dat kan verbeterd worden (McRobbie, 1991, pp. 176). Het vrouwelijke lichaam wordt gezien als bestaande uit vele componenten die elk een aparte behandeling en aparte producten vereisen; als het gezicht en het haar perfect zijn, moet er bijvoorbeeld altijd nog iets gedaan worden aan de ogen en de handen van het meisje. Geen enkel vrouwelijk lichaamsdeel ontsnapt dus aan de drang naar perfectie en aan de noodzaak om kunstmatige schoonheidsmiddeltjes te gebruiken. Op die manier wordt het vrouwelijk lichaam iets dat continue verbeterd en aangepast moet worden en zo kunnen meisjes zich nooit helemaal ‘mooi’ voelen (Duke & Kreshel, 1998, pp. 60-64).

 

            Men mag hier niet uit het oog verliezen dat door alle mode- en schoonheidsartikels in tienermagazines adolescente meisjes aangezet worden tot het kopen van bepaalde producten. Meisjes moeten zorgen dat ze mee zijn met de laatste mode en dat ze de gepaste schoonheidsproducten kopen om er aantrekkelijk uit te zien (McRobbie, 1991, p. 125). Adverteerders bieden in tienermagazines allerlei producten aan die meisjes zullen helpen om het schoonheidsideaal te bereiken; meisjes worden met andere woorden door het lezen van ‘onschuldige’ tienerblaadjes ingeleid in de wereld van het consumeren en van het kapitalisme (Duke & Kreshel, 1998, p. 49). Vandaar dat we eveneens aandacht schenken aan de code van de reclame, die onbewust een rol speelt in de constructie van een genderidentiteit bij tienermeisjes.

 

3.3.5 De code van de reclame

 

Voor we de code van de reclame in tienermagazines bespreken, is het nuttig om te weten wat ‘reclame’ juist betekent. Reclame of publiciteit stelt aan ieder van ons voor om zaken aan te kopen zodat we onszelf en onze levens kunnen veranderen op positieve wijze. In advertenties legt men de nadruk op specifieke problemen en oplossingen hiervoor worden dan tegen een prijsje aangeboden. Adverteerders willen een bepaald product zo effectief mogelijk verkopen en daartoe trachten ze een overtuiging over hoe mensen zouden moeten zijn over te brengen op de consument. De consument zal dan dit product kopen om te voldoen aan dit ideaalbeeld van hoe een mens zich moet gedragen (Sharpe, 1985, p. 109). Het is volstrekt normaal dat er veel reclame terug te vinden is in tienermagazines aangezien ze voor hun voortbestaan in de eerste plaats afhangen van de adverteerders. De meeste inkomsten van tienermagazines komen namelijk niet uit de verkoop van de magazines zelf, maar uit hun bekwaamheid om een publiek te verkopen aan reclamemakers (Currie, 1994, p. 94).

            Zowel uit het onderzoek van Currie (1999, pp. 120-121) als uit het onderzoek van Evans, Rutberg, Sather & Turner (1991, p. 107-108) blijkt dat een groot deel van de oppervlakte van tienermagazines voorbehouden is voor reclame. De meerderheid van de advertenties heeft betrekking op mode en schoonheidsproducten. Het is noodzakelijk dat we hierbij rekening houden met de opkomst van ‘advertising editorials’ of ‘advertorials’. Dit zijn artikels waarbij de grenzen tussen de inhoud van het artikel en de reclameboodschap vervagen. Lezers worden in zo’n artikel bijvoorbeeld niet alleen aangeraden lipstick te gebruiken, maar er wordt meteen ook gezegd welk merk lipstick zogezegd het beste is (Currie, 1999, p. 187). Op die manier vervaagt het onderscheid tussen artikel en advertentie en kunnen lezers de reclame nog maar moeilijk negeren. In de Nederlandse taal noemt men dit principe ‘inhoudelijk parallellisme’ of ‘verdoken reclame’. Dit komt vooral de adverteerders ten goede, aangezien hun product daardoor meer verkocht zal worden. Een eerste onderzoeksvraag die we bij de code van de reclame kunnen stellen heeft te maken met de hoeveelheid en de soort reclame in de verschillende tienermagazines:

 

Zijn er culturele verschillen met betrekking tot de hoeveelheid reclame (zowel openlijk als verdoken) en de soort  reclame  in de verschillende tienermagazines?

            Bij deze onderzoeksvraag is het quasi onmogelijk om op voorhand te voorspellen hoe de reclame zal verdeeld zijn binnen de tienermagazines. Logisch geredeneerd zouden we kunnen denken dat Fancy als meisjesblad meer reclame zal geven over mode en schoonheidsproducten, terwijl Top of the Pops eerder reclame zal publiceren over optredens van bekende popsterren. De mate van inhoudelijk parallellisme of verdoken reclame in elk tienermagazine valt af te wachten.

 

            De bedoeling van adverteerders die advertenties plaatsen in tienermagazines is om jonge tienermeisjes te doen blijven kopen. Daarom geven advertenties aan tienermeisjes de indruk dat ze nooit goed zijn zoals ze zijn en dat er altijd nieuwe producten nodig zijn om er aantrekkelijk uit te blijven zien (Heilman, 1998, pp. 196-197). Een meisje in haar puberteit kan volgens de reclame in tienermagazines nooit volledig tevreden zijn met haar lichaam; de advertenties in de magazines benadrukken dat het vrouwelijke lichaam continue verbeterd en mooier gemaakt moet worden via het gebruik van kunstmatige middelen (Currie, 1999, pp. 121-123). Zo worden jonge vrouwen onzeker gemaakt over hun eigen lichaam en blijven ze verscheidene schoonheidsproducten gebruiken om te voldoen aan het ‘ideaal’ dat opgelegd wordt door de media. Deze zelfonzekerheid van tienermeisjes speelt natuurlijk in het voordeel van de adverteerders die op die manier een afzetmarkt blijven behouden voor hun producten (Sharpe, 1985, pp. 110-111). Volgens Evans, Rutberg, Sather & Turner (1991, p. 110) versterkt de reclame in tienermagazines de waarde die artikels over mode en schoonheid reeds verspreiden, namelijk dat meisjes enkel gelukkig kunnen zijn als ze een vaste vriend hebben en dat ze deze vaste vriend moeten bekomen door zichzelf aantrekkelijk te maken (cfr. 3.3.4). De kwalitatieve onderzoeksvraag die hieruit volgt is dan:

 

Welke boodschap geeft de reclame in tienermagazines aan tienermeisjes met betrekking tot  hun genderidentiteit en zijn er culturele verschillen?

            Aangezien deze onderzoeksvraag nagaat of de reclame binnen de tienermagazines de boodschap geeft dat een meisje allerlei schoonheidsmiddeltjes moet gebruiken om aan een vaste vriend te geraken, draagt deze ook bij aan het algemenere concept van de genderidentiteit. Het is niet op voorhand zeker of er op dit vlak wel verschillen zullen bestaan tussen de tienermagazines, omdat veel reclame hetzelfde is over verschillende landen heen.

 

3.3.6 De code van de popmuziek

 

Niemand zal ontkennen dat in de huidige tienermagazines een groot deel van de oppervlakte voorbehouden is voor artikels, foto’s en posters van popsterren. Uit het onderzoek van Alderson (1968, p. 42) blijkt dat reeds in de jaren ’60 van de vorige eeuw 50 % van de tienermagazines bestond uit afbeeldingen en artikels van mannelijke zangers en popgroepen. Volgens McRobbie (1991, pp. 126-127) neemt trouwens geen enkele andere code zoveel plaats in binnen tienermagazines als de code van de popmuziek.

            Dat tienermagazines zoveel plaats besteden aan popsterren komt omdat de meeste meisjes in hun vroege adolescentieperiode ‘teeny-boppers’ zijn (cfr. Deel 2). Kort samengevat wil dit zeggen dat tienermeisjes opkijken naar bepaalde popsterren, waarbij dan niet zozeer de muziek maar wel het uiterlijk, de uitstraling en het karakter van de popster belangrijk zijn. Tienermagazines spelen in op deze teeny-bopcultuur door zoveel mogelijk informatie en foto’s van deze popsterren te publiceren (Frith, 1981, pp. 225-226). Lezeressen van tienermagazines zijn meer geïnteresseerd in de persoonlijkheid en het uiterlijk van popsterren dan in de muziek die ze spelen. In de tienermagazines zelf vinden we bijgevolg weinig informatie terug over de muzikale kant, maar er is des te meer interesse in het privé-leven van de popsterren (McRobbie, 1991, p. 169). Als er vragen zijn aan de redactie in verband met popsterren, handelen deze vragen meestal over het gewicht, de ogen, het haar, de hobby’s, en het karakter van de popster in kwestie (Alderson, 1968, p. 43).

            De posters van tieneridolen die regelmatig verschijnen in tienermagazines houden rekening met het feit dat tienermeisjes een slaapkamercultuur kennen (cfr. Deel 2). De meeste meisjes proberen van hun slaapkamer een eigen domein te maken en op dit domein mogen levensgrote foto’s van hun idolen natuurlijk niet ontbreken. Uit het onderzoek van Brown, Buerkel-Rothfuss & Greenberg (1992, pp. 185-187) komt naar voor dat de meeste slaapkamers van de ondervraagde tienermeisjes inderdaad versierd zijn met posters van allerlei knappe pop- en filmsterren. Bovendien spreken meisjes vaak af bij elkaars thuis om dan samen het uiterlijk en de persoonlijkheid van de mannelijke popsterren te bespreken. Tienermagazines houden dus niet alleen rekening met de teeny-bopcultuur, maar ook met de slaapkamercultuur die zo typisch is voor meisjes tijdens de vroege adolescentie (Frith, 1981, pp. 225-226).

Tegenwoordig wordt er in tienermagazines niet alleen meer aandacht gegeven aan mannelijke popsterren, maar ook aan de vrouwelijke sterren. Vrouwelijke popsterren worden net zoals hun mannelijke tegenhangers geïnterviewd over hun privé-leven en een grote hoeveelheid foto’s en posters wordt beschikbaar gesteld aan de lezer. Toch blijft de nadruk in de eerste plaats op de ‘knappe’ jongens liggen (McRobbie, 1991, p. 169). Het publiek zelf zou trouwens vooral geïnteresseerd zijn in de mannelijke sterren, en niet in de vrouwelijke. Bij mannelijke sterren speelt er natuurlijk een seksuele aantrekkingskracht mee die vrouwelijke sterren op de grote meerderheid van de tienermeisjes nooit zullen uitoefenen (Sharpe, 1985, p. 115). Ik zou in mijn onderzoek willen nagaan of er verschillen zijn tussen de magazines in de hoeveelheid ruimte die ze besteden aan popsterren en of mannelijke popsterren nog steeds op de eerste plaats komen ten opzichte van hun vrouwelijke collega’s:

 

Hoeveel plaats voorzien de verschillende tienermagazines voor de code van de popmuziek en wat is de proportie mannelijke en vrouwelijke popsterren hierin?

            Deze laatste onderzoeksvraag moet enkel kwantitatief onderzocht worden. Het is waarschijnlijk dat de meer popbladen uit onze steekproef (7Extra, Starclub en Top of the Pops) meer oppervlakte zullen besteden aan de code van de popmuziek dan de meisjesbladen (Fancy). Joepie valt een beetje tussen de popbladen en de meisjesbladen in en heeft ongeveer een gelijke verdeling tussen artikels over popsterren en artikels over mode, schoonheid en relaties. De proportie mannelijke en vrouwelijke popsterren binnen de tienermagazines is moeilijk op voorhand te voorspellen.

 

            De teeny-bopcultuur kan men in principe zien als een eindeloze stroom van reclame voor popsterren. Mannelijke sterren worden voorgedragen uit de muziekindustrie en door zorgvuldig geplande media-aandacht verwerven ze hun enorme bekendheid en idolenstatus (Van Broeck, 2000, p. 18). Dit fenomeen werd reeds uitgebreid uitgelegd in deel 2 onder de titel ‘2.3.2 De teeny-bopcultuur’. Het komt er op neer dat vele foto’s, posters en interviews over popsterren in tienermagazines door de platenmaatschappijen zelf worden verdeeld. Zij hopen op die manier hun sterren in het bewustzijn van de vrouwelijke tieners te krijgen, want eens ze fan zijn kopen ze bijna alles wat iets te maken heeft met deze sterren. Dit gaat niet enkel om hun platen, maar ook over allerlei gadgets en afgeleide producten zoals bijvoorbeeld een pennenzak of een ringmap met de afbeelding van hun idool op. Teeny-boppers en tienermagazines zijn bijgevolg van groot belang voor het voortbestaan van de popmuziek, hoewel ze in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in het persoonlijke leven van de zanger of groep en niet in hun muziek (McRobbie, 1991, pp. 171-172). Meisjes blijven trouwens niet eeuwig teeny-boppers; ze groeien uit deze fase wanneer ze beginnen uit te gaan en afspraakjes beginnen te maken met jongens (Van Broeck, 2000, p. 19).

 

De vijf codes zoals ik ze hierboven heb beschreven komen zelden in zuivere vorm voor binnen tienermagazines en meestal lopen de codes door elkaar. Zo wordt er op de kledij van mannelijke en vrouwelijke sterren dikwijls positieve of negatieve commentaar gegeven in tienermagazines, wat duidt op een link met de code van mode en schoonheid. Aan sterren wordt bovendien vaak persoonlijke informatie over hun lichaam gevraagd, wat dan weer te maken heeft met de code van het persoonlijke leven. De verschillende posters van mannelijke beroemdheden hebben daarenboven een uitermate seksuele functie; de mannen worden gepresenteerd aan tienermeisjes als seksueel aantrekkelijk en menig tienermeisje droomt over een romantische relatie met haar idool (McRobbie, 1991, pp. 168-171). Wat betreft de code van de romantiek, benadrukken de artikels over popsterren nog maar eens dat een meisje altijd afhankelijk is van een man om iets te bereiken in het leven. Van vrouwelijke adolescenten wordt verwacht dat ze iemand nodig hebben om van te houden en als ze geen vaste vriend hebben vormen mannelijke popsterren een gemakkelijk alternatief (Sharpe, 1985, pp. 113-114). Tenslotte is er ook een connectie met de code van de reclame: reclamemakers huren regelmatig beroemde popsterren in om één of ander schoonheidsproduct aan te raden, opdat tienermeisjes dit product dan zouden kopen. Hier wordt nogmaals duidelijk gemaakt dat geen enkel van de vijf codes op zichzelf staat maar binnen tienermagazines door elkaar lopen.

In deze eindverhandeling zal er een inhoudsanalyse uitgevoerd worden op vijf tienermagazines uit verschillende landen. Deze inhoudsanalyse zal zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. Na drie delen literatuurstudie gaat het vierde deel over het onderzoek zelf. Het betreft hier vooral de voorbereiding en de methodologie van het onderzoek en beschrijft uitvoerig de steekproef en het codeerinstrument. Ook zal er stilgestaan worden bij de methode van de inhoudsanalyse en zijn voor- en nadelen. De begrippen ‘betrouwbaarheid’ en ‘geldigheid’ zullen worden toegepast op deze eindverhandeling en ik zal nauwkeurig beschrijven hoe de onderzoeksvragen omgezet zijn geweest in variabelen.

 

 

4. De methodologie van het onderzoek

 

Deel 4 handelt over de methodologie van het onderzoek. Eerst zal ik kort de methode van de inhoudsanalyse beschrijven, waarbij ik een onderscheid maak tussen kwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse. Daarna heb ik het specifiek over de steekproefbepaling. Ten derde bespreek ik de opbouw van het codeerinstrument en hoe de verschillende onderzoeksvragen omgezet zijn geweest in variabelen. Tenslotte zeg ik nog iets over het coderen zelf en de begrippen geldigheid en betrouwbaarheid.

 

 

4.1 Een inhoudsanalyse van tienermagazines

 

Van Broeck (2000, p. 55) haalt in zijn eindverhandeling als definitie van een inhoudsanalyse de definitie van Berelson (1952) aan, zijnde “Content analysis is a research technique for the objective, systematic, and quantitative description of the manifest content of communication.” Deze definitie heeft vooral betrekking op een kwantitatieve inhoudsanalyse en de belangrijkste kenmerken van een dergelijke analyse zijn dan ‘objectief’, ‘systematisch’, ‘kwantitatief’ en ‘manifeste inhoud’. Met ‘objectief’ wordt bedoeld dat bij een kwantitatieve inhoudsanalyse de onderzoeker onmogelijk de bevindingen kan beïnvloeden aangezien er enkel geteld moet worden. Ten tweede zorgt de systematische natuur van een kwantitatieve inhoudsanalyse er voor dat we vergelijkbare data hebben. Vervolgens betekent ‘kwantitatief’ dat de metingen gestandaardiseerd zijn zodat de eventueel uitgevoerde vergelijkingen zeker geldig zijn. Bij het bespreken van de resultaten kan men dan verwijzen naar een samenvatting van cijfers. Tenslotte heeft een kwantitatieve inhoudsanalyse enkel betrekking op manifeste inhoud, dit wil zeggen dat er geen interpretatie vereist is (Currie, 1999, pp. 99-100). Een kwantitatieve inhoudsanalyse behandelt elke analyse-eenheid als gelijkwaardig en gaat er van uit dat elke eenheid relevant is. Bovendien impliceert zo’n inhoudsanalyse automatisch dat er een relatie is tussen de frequentie van analyse-eenheden en de reacties van het publiek, hoewel herhaling op zich natuurlijk geen garantie is voor significantie (Currie, 1994, p. 96).

            Aan kwantitatieve inhoudsanalyse zijn echter ook nadelen verbonden; door zijn nadruk op manifeste inhoud wordt namelijk de betekenis en de interpretatie van teksten volledig over het hoofd gezien. Er kunnen immers vragen met betrekking tot de inhoud van een tekst gesteld worden waarbij enkel een analyse van categorische inhoud niet voldoende is om een antwoord te formuleren. Vandaar dat er in deze eindverhandeling zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve inhoudsanalyse zal uitgevoerd worden. Kwalitatieve inhoudsanalyse kan de nuances meten die door kwantitatieve inhoudsanalyse genegeerd worden en houdt rekening met de boodschappen en betekenissen die verschillende teksten overbrengen op de lezers. Waar kwantitatieve inhoudsanalyse enkel oog heeft voor het denotatieve niveau van teksten meet kwalitatieve inhoudsanalyse ook de connotaties die vasthangen aan een bepaalde tekst (Currie, 1999, pp. 100-101). Tienermagazines reflecteren niet alleen de bestaande connotaties en betekenissen van teksten, maar construeren eveneens nieuwe betekenissen die zo een deel worden van de algemene cultuur (Currie, 1994, p. 97).

            De methode van de inhoudsanalyse, zowel kwantitatief als kwalitatief, heeft echter enkele beperkingen. Zo is een inhoudsanalyse vrij nutteloos als het de bedoeling is om het proces te identificeren dat er voor zorgt dat bepaalde betekenissen overgebracht worden naar het publiek. Gelukkig zijn wij vooral geïnteresseerd in de betekenissen die tienermagazines geven en niet in hoe deze betekenisconstructie juist gebeurt (Currie, 1999, p. 101). Een tweede, iets relevantere kritiek op inhoudsanalyse is dat ze niet kijken naar de tekst als systeem, maar naar afzonderlijke elementen. Om te weten welke betekenissen tienermagazines ten toon spreiden, is het noodzakelijk om te kijken naar de gehele context van het tienermagazine en niet naar één enkele analyse-eenheid. Het omzetten van betekenis in cijfers zorgt ervoor dat de link met de grotere context verdwijnt en dit is problematisch (Currie, 1994, p. 97). Desondanks zorgt een inhoudsanalyse voor een systematische benadering waarbij betekenissen kunnen geïdentificeerd worden die toch een vrij redelijke voorstelling geven van de gegeven culturele boodschappen. Daarenboven laat een inhoudsanalyse ons toe om gelijkaardige teksten met elkaar te vergelijken, zoals bijvoorbeeld tienermagazines uit verschillende landen (Currie, 1999, p. 102).

 

            Natuurlijk zijn tienermagazines geen volledig gesloten teksten en nemen tienermeisjes de boodschap die tienermagazines verspreiden niet klakkeloos over (cfr. Deel 1). Jongeren zijn net zoals volwassenen actieve mediagebruikers die niet alleen zelf kiezen welke media ze gebruiken, maar die tevens de media-inhoud op een eigen, persoonlijke wijze kunnen interpreteren. Mensen verschillen in het gebruik dat ze maken van de media en zelfs als ze hetzelfde mediaproduct consumeren, kunnen ze daar verschillend op reageren. Adolescenten zijn op deze regel geen uitzondering en kunnen bijgevolg een boodschap anders interpreteren dat ze oorspronkelijk bedoeld was. Uit onderzoek blijkt bovendien dat adolescenten hun mediagebruik aanpassen naargelang hun eigen ontwikkeling; jongeren in de vroege adolescentie zouden de media helemaal anders gebruiken dan die in hun late adolescentie, waarbij de interesse in seksuele media-inhoud groeit naarmate de jongeren ouder worden (Arnett, Larson & Offer, 1995, pp. 512-515).

            Hoewel de tienermagazines als tekst open zijn voor verschillende interpretaties, merkt Currie (1999, pp. 102-103) hierbij op dat er steeds bepaalde dominante, gedeelde betekenissen bestaan met betrekking tot de inhoud van magazines. Grote hoeveelheden tekst zullen door de meeste lezers op een uniforme manier geïnterpreteerd worden, zodat een inhoudsanalyse van tienermagazines zeker zijn nut heeft. Een onderzoeker kan altijd een dominante betekenis ontdekken in teksten zonder daarbij te impliceren dat alle lezers deze betekenis passief zullen slikken. We kunnen er echter wel van uitgaan dat de meerderheid van de lezers de tekst op die manier zal lezen.

 

 

4.2 De steekproefbepaling

 

Deze eindverhandeling draagt de titel ‘Tienermagazines en genderidentiteit: een internationale vergelijking’, en een internationale vergelijking staat hier dan voor een vergelijking tussen Vlaanderen, Wallonië, Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Het zou interessant geweest zijn moest ik ook de Verenigde Staten in mijn onderzoek hebben kunnen betrekken, maar dit was wegens budgettaire en praktische redenen onmogelijk. In december 2004 werd besloten dat de steekproef over het gehele jaar 2005 zou lopen. Als steekproef pakte ik een aantal exemplaren van het best verkochte tienermagazine uit elke regio, namelijk Joepie voor Vlaanderen, 7Extra voor Wallonië, Fancy voor Nederland, Starclub voor Frankrijk en Top of the Pops voor het Verenigd Koninkrijk. Het is niet zeker of op dit ogenblik deze magazines nog steeds de best verkopende zijn, maar ze waren het in ieder geval in december 2004. Vanzelfsprekend voldoen ze allen aan de definitie van een tienermagazine zoals gegeven in deel 3; de klemtoon ligt enerzijds op de beroemdheden en anderzijds op schoonheid, mode en advies met betrekking tot relaties en seksualiteit.

            Ik zal nu per tienermagazine een korte beschrijving geven van de inhoud, het publiek, de organisatie en het aantal lezers van het magazine. Bovendien vermeld ik steeds hoeveel exemplaren van elk tienermagazine in mijn steekproef zijn opgenomen. Tot slot heb ik het nog kort over de steekproef in zijn geheel en het onderscheid tussen popbladen en meisjesbladen binnen mijn steekproef.

 

4.2.1 Joepie

 

In Vlaanderen is Joepie het enige tienermagazine dat voldoet aan onze definitie. De nadruk ligt in de eerste plaats op popmuziek en televisie, maar er wordt eveneens aandacht gegeven aan mode, schoonheid en relaties. Het magazine draait al enkele decennia mee en geniet een ruime bekendheid in Vlaanderen. Hoewel Joepie niet exclusief op meisjes mikt, wordt het vooral gelezen door meisjes tussen 12 en 17 jaar met een kerngroep tussen 13 en 15 jaar. De lezers zijn stuk voor stuk muziek- en fun-liefhebbers en komen uit alle sociale groepen (Magnet Regie, 2006).

            Joepie verschijnt wekelijks op woensdag en heeft een gemiddelde oplage van 85.000 exemplaren. Het tienermagazine wordt uitgegeven door Magnet Magazines dat deel uitmaakt van het mediaconcern De Persgroep. De hoofdredactie is in handen van Tinne Marant en de hoofdzetel van het magazine bevindt zich te Schelle (Magnet Regie, 2006). Voor de steekproef nam ik steeds het eerste exemplaar van elke maand van het jaar 2005; dit resulteerde in 12 geanalyseerde Joepie’s.

 

4.2.2 7Extra

 

7Extra is min of meer de Waalse tegenhanger van Joepie. Het magazine is de leider van de Franstalige jongerenpers in België en richt zich tot jongeren tussen de 12 en 20 jaar. De hoofdbrok van de artikels bestaat uit nieuwtjes over pop-, film- en televisiesterren, maar er wordt eveneens aandacht geschonken aan de problemen en het uiterlijk van jongeren (IP Belgium, 2006).

            De gemiddelde oplage van 7Extra bedraagt 14.377 exemplaren en het magazine wordt uitgeven door TVI Editions. Net zoals Joepie verschijnt het tienermagazine elke week op woensdag. De hoofdredacteur is C. Mercenier en de reclameregie wordt verzorgd door IP Belgium (IP Belgium, 2006). Ook hier analyseerde ik steeds het eerste exemplaar van elke maand van het jaar 2005, in totaal dus 12 exemplaren van 7Extra.

 

4.2.3 Fancy

 

Fancy is het meest verkochte tienermagazine in Nederland en profileert zich als een typisch meisjesmagazine. Hun slogan luidt “Fancy: Voor meiden die alles willen weten” en het magazine is dan ook iets meer toegespitst op schoonheid, relaties en seksualiteit en iets minder op popnieuws dan Joepie en 7Extra. De doelgroep van het magazine zijn meisjes tussen 14 en 17 jaar die meestal nog thuis wonen en een grote onzekerheid hebben over hun eigen lichaam en seksualiteit (Sanoma Uitgevers, 2006).

            Fancy verschijnt elke twee weken en wordt uitgegeven door Sanoma Uitgevers. Het blad kent een gemiddelde oplage van ongeveer 92.000 exemplaren en ook hun site, www.fancy.nl, wordt druk bezocht door de lezers. De redactie van Fancy wordt geleid door Annet Niterink en bestaat verder vooral uit medewerkers (Sanoma Uitgevers, 2006). In mijn steekproef nam ik zes Fancy-exemplaren op, steeds het eerste exemplaar van elke oneven maand van het jaar 2005.

 

4.2.4 Starclub

 

In Frankrijk is Starclub het populairste magazine bij jongeren. Net zoals 7Extra focust het zich vooral op nieuwtjes over sterren uit de muziek of de film, en in mindere mate op het uiterlijk en de seksualiteit van meisjes. Hoewel de redactie van Starclub zich richt op alle jongeren tussen 10 en 17 jaar, zijn het meestal meisjes die het magazine daadwerkelijk lezen (Syndicat de la Presse des Jeunes, 2006).

            Starclub verschijnt maandelijks en wordt uitgegeven door Edi-Presse S.A., een Franse mediagroep. Aangezien er geen cijfers beschikbaar zijn voor het jaar 2005, beroep ik mij op het jaar 2004 toen het magazine een gemiddelde oplage kende van 417.838 exemplaren en een totale verspreiding van 236.985 exemplaren (OJD, 2006). In mijn steekproef nam ik steeds elk exemplaar van de oneven maanden van het jaar 2005 op, in totaal dus 6 exemplaren van Starclub.

 

4.2.5 Top of the Pops

 

Top of the Pops is het best verkopende tienermagazine in het Verenigd Koninkrijk en is van alle tienermagazines in mijn steekproef het extreemst wat betreft roddels over popsterren. Ook heeft dit magazine steeds het grootste aantal posters. Exclusiviteit wordt hoog in het vaandel gedragen en dikwijls publiceert het magazine informatie over popsterren die nergens anders te vinden is. Deze klemtoon op nieuws over beroemdheden gaat vaak wel ten koste van andere onderwerpen, zoals schoonheid en relaties. Het magazine richt zich tot alle jongeren tussen 10 en 14 jaar oud, maar 86 % van de lezers van Top of the Pops zijn meisjes. Meestal krijgen de lezers een gratis cadeautje bij aankoop van het magazine (BBC Magazines, 2006).

            Top of the Pops verschijnt maandelijks, kent een gemiddelde verspreiding van 95.576 exemplaren en wordt uitgegeven door BBC Worldwide Ltd. (BBC Magazines, 2006). Mijn steekproef telt in totaal zes exemplaren van Top of the Pops, net zoals bij Fancy en Starclub het eerste exemplaar van elke oneven maand van het jaar 2005.

 

4.2.6 Totale steekproef

 

Uit de vorige paragrafen volgt dat de volledige steekproef bestaat uit 42 tienermagazines, waarvan 12 Joepie-exemplaren, 12 7Extra-exemplaren, zes Fancy’s, zes Starclub-exemplaren en zes exemplaren van Top of the Pops. Deze zullen met elkaar vergeleken worden op het vlak van de code van romantiek, de code van het persoonlijke leven, de code van mode en schoonheid, de code van reclame en de code van de popmuziek. Alle onderzoeksvragen werden omgezet in meetbare variabelen die via een inhoudsanalyse onderzocht konden worden (cfr. 4.3).

            Binnen mijn steekproef kunnen we trouwens een onderscheid maken tussen verschillende categorieën van tienermagazines (cfr. Deel 3). Zo hoort Fancy duidelijk thuis in de categorie van de meisjesbladen; het magazine bevat een redelijk aandeel artikels over schoonheid, lichaam en seks en een verwaarloosbaar aantal artikels over popsterren en muziek. Top of the Pops is daarentegen een duidelijk voorbeeld van een popblad, dat weinig lezersinbreng kent en een sterke nadruk legt op showbizz en entertainment. De andere drie magazines zijn tussenvormen tussen de popbladen en de meisjesbladen, waarbij Starclub en 7Extra meer naar de kant van de popbladen neigen en Joepie meer naar de kant van de meisjesbladen. Door te controleren hoe vaak elke code voorkomt in elk magazine, kunnen de resultaten van mijn inhoudsanalyse dit onderscheid tussen magazines bevestigen of weerleggen.

 

 

4.3 Opbouw van het codeerinstrument

 

Voor ik de opbouw van het codeerinstrument bespreek, ben ik verplicht aan te geven wat de analyse-eenheid is. De analyse-eenheid is dat deeltje van het te onderzoeken materiaal waarop het codeerinstrument telkens wordt toegepast. In deze eindverhandeling bestaat de analyse-eenheid uit alle inhoudelijke artikels of reportages, alle reclameboodschappen en alle posters binnen een tienermagazine. Wat we niet gemeten hebben aan de hand van het analyse-instrument zijn de voorpagina, de inhoudstafel, wedstrijden, testen, kalenders, horoscopen, strips, hitlijsten en songteksten. Het is ons immers te doen om de inhoudelijke boodschap van tienermagazines en daarin spelen bovenstaande zaken geen rol. Ook de rubriek van lezersbrieven die niet over het persoonlijke leven of lichaam gaan maar waarin lezers vertellen hoe hard ze hun idool aanbidden, werd niet als analyse-eenheid opgenomen in het onderzoek.

            Na het bepalen van de analyse-eenheid werd aan de hand van de onderzoeksvragen uit het vorige deel het analyse-instrument opgesteld. Dit wil concreet zeggen dat de onderzoeksvragen omgezet werden in meetbare variabelen met verschillende mogelijke antwoordcategorieën. Deze categorieën moesten exhaustief zijn en mochten elkaar niet overlappen (Eggermont, Minnebo & Van den Bulck, 2001, pp. 136-138). Meestal nam ik als categorieën bestaande categorieën uit andere literatuur en paste ik deze aan naargelang de resultaten van de test van het codeerinstrument. Het uiteindelijke analyse-instrument is bijgevolg een combinatie van andere bronnen en eigen bevindingen. De meeste variabelen hebben veel categorieën omdat het achteraf altijd mogelijk is om via een statistisch verwerkingsprogramma categorieën samen te voegen moesten er te weinig eenheden in een bepaalde categorie vallen. Ik zorgde er trouwens voor dat gelijkende analyse-eenheden steeds in dezelfde categorie werden geplaatst door tijdens het coderen een logboek bij te houden.

 

            In onderstaande paragrafen bespreek ik per onderdeel van het codeerinstrument welke variabelen aangemaakt zijn en welke antwoordcategorieën elke variabele telt. Het gebruikte instrument bestaat uit zes grote delen, te weten ‘Algemene variabelen’, ‘Illustraties’, ‘De code van de popmuziek’, ‘De code van mode en schoonheid’, ‘De code van de reclame’ en ‘De code van het persoonlijke leven en relaties’. Het laatste deel is een samentrekking van de code van de romantiek en de code van het persoonlijke leven zoals beschreven in deel 3. Oorspronkelijk waren deze twee codes aparte delen binnen het codeerinstrument, maar uit de test van het codeerinstrument bleek dat ze zo vaak samen voorkwamen dat ze geïntegreerd konden worden in één onderdeel. Het volledige analyse-instrument kan gevonden worden in de eerste bijlage.

 

4.3.1 Algemene variabelen

 

Het eerste onderdeel van het codeerinstrument bestaat uit 12 variabelen die genummerd werden van v1_1 tot v1_12. Hoewel dit onderdeel niets te maken heeft met de gevonden onderzoeksvragen, is het onontbeerlijk in het licht van een inhoudsanalyse. De eerste variabele (v1_1) betreft het nummer van de analyse-eenheid; ik gaf elke analyse-eenheid een nummer zodat ik er achteraf gemakkelijk naar kon terug grijpen moesten er onduidelijkheden zijn. De tweede variabele (v1_2) is nominaal en meet uit welk magazine de analyse-eenheid komt (Joepie, Fancy, 7Extra, Starclub of Top of the Pops); deze variabele is cruciaal als men de magazines met elkaar wil vergelijken. De vijf volgende variabelen meten respectievelijk de datum van het magazine (v1_3), het aantal pagina’s dat het magazine telt (v1_4), de pagina waarop de analyse-eenheid staat (v1_5), de oppervlakte van de analyse-eenheid (v1_6) en de oppervlakte van één bladzijde van het magazine (v1_7). De variabelen v1_4 en v1_5 kunnen aantonen hoe het magazine is opgebouwd, namelijk welke thema’s meer in de eerste bladzijden van het magazine worden behandeld en welke thema’s meer achteraan voorkomen. De variabelen v1_6 en v1_7 willen daarentegen vooral de oppervlakte van de analyse-eenheid meten ten opzichte van de oppervlakte van één bladzijde van het betreffende magazine.

            De achtste, nominale variabele van het onderdeel ‘Algemene variabelen’ peilt naar de bron van de analyse-eenheid. Bij het bepalen van de categorieën liet ik mij hierbij leiden door de eindverhandeling van Van Broeck (2000, p. 1 bijlage). Columnisten en ‘agony aunts’ werden bij de redactie gerekend. De volgende variabele, v1_9, is eveneens een nominale variabele en deze behandelt de soort analyse-eenheid: een artikel, een interview, een fiche, nieuwtjes, een reportage, een lezersbrief, een verhaal, een column, een poster of een advertentie. Deze categorieën werden bepaald aan de hand van de omschrijving van de analyse-eenheid en de eindverhandelingen van Van Broeck (2000, pp. 1-2 bijlage) en Huveneers (2003, p. 109).

            Een eerste echt inhoudelijke variabele betreft het thema van de analyse-eenheid (v1_10) en kent meer dan 30 categorieën. Deze categorieën werden oorspronkelijk opgesteld met behulp van de artikels van Willemsen (1998, p. 856) en Evans, Rutberg, Sather & Turner (1991, pp. 105-106) en de eindverhandeling van Van Broeck (2000, p. 1 bijlage). Na het testen van een eerste versie van het instrument in november 2005 moesten echter verschillende categorieën weggelaten of aangepast worden. De uiteindelijke variabele v1_10 is dus een combinatie van literatuur en eigen aanpassingen.

            De volgende twee variabelen, v1_11 en v1_12 zijn eveneens inhoudelijk en peilen respectievelijk naar de hoofdcode en de subcode van de analyse-eenheid. Zoals reeds gezegd werden de code van de romantiek en de code van het persoonlijke leven samengevoegd tot één code, de code van het persoonlijke leven en relaties. Ik voegde een variabele toe over de subcode van de analyse-eenheid omdat sommige analyse-eenheden in twee codes te plaatsen zijn; dit is voornamelijk het geval bij artikels over mode en schoonheid die vaak een vorm van verdoken reclame bevatten.

 

            Via het eerste onderdeel kan ik het onderscheid tussen meisjesbladen en popbladen (cfr. 4.2) controleren door kruistabellen te laten berekenen tussen de variabelen v1_2 en v1_10 of v1_11. Ook kan ik nagaan welk magazine de grootste analyse-eenheden heeft qua oppervlakte en in welk magazine de lezers het meeste te zeggen hebben. Tenslotte kan er eveneens berekend worden welke codes significant samen voorkomen en welke niet.

 

4.3.2 Illustraties

 

Het onderdeel ‘Illustraties’ van het codeerinstrument bestaat uit drie nominale variabelen en één metrische variabele. De eerste variabele, v2_1, vraagt hoeveel illustraties de analyse-eenheid bevat; de categorieën zijn dan ‘1’, ‘2’, ‘3’, ‘4 of meer’ en ‘geen enkele illustratie’. Voor deze variabele deed ik geen beroep op andere bronnen. De volgende variabele, v2_2, meet wat voor soort illustratie het is en maakt hierbij een onderscheid tussen tekeningen en foto’s en tussen personen en niet-personen. Voor de constructie van de categorieën maakte ik hier opnieuw gebruik van de eindverhandeling van Van Broeck (2000, bijlage p. 2). De variabele v2_3 meet wie of wat er wordt afgebeeld en bestaat uit 30 categorieën. Voor deze variabele liet ik mij eerst leiden door de eindverhandeling van Huveneers (2003, p. 110), maar daarna moest ik noodgedwongen het aantal categorieën uitbreiden omdat bij het testen er te veel analyse-eenheden in de categorie ‘andere’ terecht kwamen. Achteraf heb ik bij de statistische verwerking wel meerdere categorieën opnieuw moeten samenvoegen. Tenslotte meet de vierde variabele van het onderdeel ‘Illustraties’ (v2_4) de totale oppervlakte van alle illustraties samen; het is dus een metrische variabele.

 

            Met het tweede onderdeel van het codeerinstrument kunnen net zoals met het eerste onderdeel geen onderzoeksvragen uit deel 3 gemeten worden. Wat wel gemeten kan worden is bijvoorbeeld de verschillen tussen de tienermagazines met betrekking tot het aantal illustraties per analyse-eenheid. We kunnen ook onderzoeken of de soort illustratie verschilt per magazine door een kruistabel en een chi-kwadraatstest te laten lopen met de variabelen v1_2 en v2_2. Tevens kan onderzocht worden of er verschillen zijn tussen de magazines op het vlak van wie of wat er wordt afgebeeld in de illustraties. Tot slot kunnen we berekenen wat de gemiddelde verhouding illustratie/tekst is per tienermagazine en of de verschillen tussen de magazines op dit vlak significant zijn.

 

4.3.3 De code van de popmuziek

 

Het derde onderdeel van het analyse-instrument betreft de code van de popmuziek en bestaat uit drie nominale variabelen. Indien een analyse-eenheid niet behoorde tot de code van de popmuziek moest bij deze drie variabelen de antwoordcategorie ’99’ (niet van toepassing) worden ingevuld. De eerste variabele (v3_1) meet het onderwerp waarover het gaat met betrekking tot de beroemdheid; de categorieën werden bepaald aan de hand van een eigen inductief onderzoek en werden later aangepast naargelang de resultaten van de test van het codeerinstrument. Dit was tevens het geval bij de variabele v3_2 die peilt naar de soort beroemdheid in de analyse-eenheid. De bedoeling is hier om het aantal sterren uit de muziek versus het aantal sterren uit de film/televisie na te gaan. De laatste variabele van het derde onderdeel, v3_3, is de operationalisering van de onderzoeksvraag die hoort bij de code van de popmuziek; in deze variabele wordt gekeken naar het geslacht van de beroemdheid.

 

            De onderzoeksvraag die hoort bij de code van de popmuziek luidt als volgt: “Hoeveel plaats voorzien de verschillende tienermagazines voor de code van de popmuziek en wat is de proportie mannelijke en vrouwelijke popsterren hierin?”. Het eerste deel van deze onderzoeksvraag kan gemeten worden door een kruistabel te laten berekenen tussen de variabelen v1_2 en v1_11. Voor de proportie mannelijke en vrouwelijke sterren binnen de code van de popmuziek kunnen we daarentegen een kruistabel laten lopen met de variabelen v1_2 en v3_3. Aan de hand van de variabelen v3_1 en v3_2 kunnen we tevens zien of er verschillen zijn tussen de tienermagazines op het vlak van het onderwerp en de soort beroemdheid waarover het gaat.

 

4.3.4 De code van mode en schoonheid

 

In dit vierde deel van het analyse-instrument worden er in totaal vier variabelen bevraagd. Net zoals bij de code van de popmuziek, werden de analyse-eenheden die niet behoorden tot de code van mode en schoonheid steeds geplaatst in de categorie 99 en later bij de statistische verwerking omgezet in missing values.

De eerste variabele, v4_1, meet de productcategorie waarover de analyse-eenheid voornamelijk gaat en is van het nominale meetniveau. De gebruikte categorieën zijn gebaseerd op de eindverhandeling van Van Boxelaer (2003, Bijlage 25), maar werden later samengevoegd toen uit de test van het codeerinstrument bleek dat er anders te weinig analyse-eenheden per categorie zouden zijn. De volgende variabele (v4_2) is de vertaling van de onderzoeksvraag van de code van mode en schoonheid in een variabele die gemeten kan worden. De categorieën werden door mijzelf opgesteld met behulp van een inductief onderzoek en aangepast na verschillende testen van het instrument. Deze variabele is nominaal en aangezien het hier latente inhoud betreft, kunnen we zeggen dat dit een vorm van kwalitatieve inhoudsanalyse is. De derde variabele binnen dit onderdeel (v4_3) is ordinaal en vraagt naar de gegeven prijs van een productcategorie. Voor deze variabele stelde ik een aparte tabel op, waarbij voor elke productcategorie aangegeven wordt wanneer de prijs aan de lage kant is, wanneer de prijs gemiddeld is en wanneer de prijs aan de hoge kant is. Deze tabel vindt U in bijlage 2, vlak na het analyse-instrument zelf. Tenslotte is er binnen dit onderdeel nog de variabele v4_4 die polst naar de aanwezigheid van reclame binnen artikels over mode en schoonheid. Deze variabele is nominaal en bestaat uit de categorieën ‘ja’ en ‘neen’.

 

            Het vierde onderdeel van het analyse-instrument werd gemaakt om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag “Welke reden geven de tienermagazines om bepaalde kledij en schoonheidsproducten te gebruiken en zijn er culturele verschillen?”; vooral de variabele v4_2 is belangrijk in het licht van deze onderzoeksvraag. Bovendien kunnen kruistabellen van v1_2 en respectievelijk v4_1 en v4_3 aantonen of er significante verschillen bestaan tussen de tienermagazines met betrekking tot de productcategorie en de gegeven prijzen binnen de analyse-eenheid. Tenslotte geeft de variabele v4_4 reeds een eerste indicatie van de hoeveelheid verdoken reclame binnen tienermagazines.

 

4.3.5 De code van de reclame

 

Binnen het codeerinstrument bestaat het onderdeel ‘De code van de reclame’ uit drie variabelen. De eerste variabele (v5_1) peilt naar de soort reclame waarover het gaat en maakt een onderscheid tussen duidelijke, open reclame en verdoken reclame. Deze variabele is net zoals de andere variabelen in dit onderdeel nominaal en geeft gedeeltelijk antwoord op de eerste onderzoeksvraag van deze code, namelijk “Zijn er culturele verschillen met betrekking tot de hoeveelheid reclame (zowel openlijk als verdoken) en de soort  reclame  in de verschillende tienermagazines?”. Ook de tweede variabele binnen dit onderdeel, v5_2 is nominaal en beantwoordt deze onderzoeksvraag; hier gaat het om de productcategorie waarvoor reclame wordt gemaakt. De verschillende categorieën die hier gebruikt worden zijn een combinatie van de categorieën uit de eindverhandelingen van Van Broeck (2000, bijlage p. 2) en Van Boxelaer (2003, Bijlage 25). Natuurlijk werden deze categorieën later aangepast aan de hand van de resultaten van de verscheidene testen van het codeerinstrument.

            De laatste variabele van dit onderdeel, v5_3, meet de boodschap die de reclame in tienermagazines geeft aan tienermeisjes. De categorieën zijn hier bijna klakkeloos overgenomen van het onderzoek van Currie (1999, pp. 122-124) en houden zowel rekening met het uiterlijke aspect als met het innerlijke aspect van tienermeisjes. De variabele geeft met andere woorden antwoord op de volgende onderzoeksvraag: “Welke boodschap geeft de reclame in tienermagazines aan tienermeisjes met betrekking tot hun genderidentiteit en zijn er culturele verschillen?”. Door kruistabellen en chi-kwadraatstesten te laten berekenen tussen enerzijds v1_2 en anderzijds v5_1, v5_2 en v5_3 kunnen de twee onderzoeksvragen die horen bij de code van de reclame onderzocht worden.

 

4.3.6 De code van het persoonlijke leven en relaties

 

Het laatste onderdeel van het analyse-instrument heeft de titel ‘De code van het persoonlijke leven en relaties’ en bevraagt alle onderzoeksvragen die in deel 3 voorkwamen bij de code van de romantiek en de code van het persoonlijke leven. Oorspronkelijk waren er twee aparte onderdelen binnen het codeerinstrument voor elk van deze codes, maar uit de test van het codeerinstrument bleek dat ze zo vaak samen voorkwamen dat de verschillende variabelen geïntegreerd konden worden in één enkel onderdeel. Indien een analyse-eenheid niet behoorde tot de code van het persoonlijke leven en relaties, werd bij elke variabele binnen dit onderdeel de categorie ‘99’ gegeven.

 

            De eerste variabele binnen dit onderdeel, v6_1, vraagt naar het thema van de analyse-eenheid. Deze variabele is nominaal en de categorieën zijn voor het grootste deel afkomstig van de eindverhandeling van Huveneers (2003, p. 104). Aangezien er meer dan 35 categorieën waren bij deze variabele, werden vele categorieën achteraf samengevoegd bij de statistische verwerking. De variabele v6_2 polst naar de soort seksualiteit die voorkomt in de analyse-eenheid en bestaat uit de categorieën ‘heteroseksualiteit’, ‘homoseksualiteit tussen twee vrouwen’, ‘homoseksualiteit tussen twee mannen’, ‘homoseksualiteit in het algemeen’, ‘biseksualiteit’ en ‘transseksualiteit’. De volgende variabele (v6_3) is net zoals v6_2 een nominale variabele en vraagt naar het geslacht van de lezer indien het gaat om een lezersinbreng. Hierbij werd er ook een categorie ‘blijkt niet duidelijk uit de analyse-eenheid’ voorzien. Indien de analyse-eenheid geen lezersinbreng kende, werd code ‘99’ aangeduid.

            De belangrijkste variabele binnen dit onderdeel is ongetwijfeld variabele v6_4, die kijkt naar de boodschap die de analyse-eenheid meegeeft aan zijn lezers en die bijgevolg onder de noemer ‘kwalitatieve inhoudsanalyse’ valt. De categorieën van deze nominale variabele zijn afkomstig uit het onderzoek van Currie (1999, p. 176). Het testen van het codeerinstrument resulteerde in enkele kleine aanpassingen aan deze categorieën. Net zoals bij variabele v6_1 moesten er hier achteraf bij de statistische verwerking categorieën worden samengevoegd. De volgende variabele, v6_5, meet het concept van de ‘voice of authority’ en is eveneens van het nominale meetniveau. Voor de categorieën vertrouwde ik op mijn eigen onderzoek van de tienermagazines. De twee laatste variabelen tenslotte meten respectievelijk wie de lezersinbreng beantwoord heeft (v6_6) en of er nog melding gemaakt wordt van verdere hulpinstanties (v6_7). Beide variabelen zijn nominaal van aard en de gegeven categorieën werden door eigen onderzoek en door het testen van het codeerinstrument gevonden.

 

            Verschillende van deze zeven variabelen geven een antwoord op de onderzoeksvragen zoals die gesteld werden bij de code van de romantiek en de code van het persoonlijke leven. Een kruistabel van v1_2 met v6_4 kan zelfs antwoord geven op twee onderzoeksvragen, namelijk “Geven de tienermagazines aan een meisje de indruk dat een echte vrouw altijd een man heeft en zijn hier culturele verschillen?” en “Welke boodschap wordt via de probleempagina’s van de verschillende tienermagazines verspreid en zijn er culturele verschillen?”. De variabele v6_2 daarentegen kan gebruikt worden om te zien hoeveel artikels over ‘anders-seksualiteit’ terug te vinden zijn in de tienermagazines. Aangezien v6_5 de operationalisering is van het concept ‘voice of authority’ kan via deze variabele de volgende onderzoeksvraag onderzocht worden, met name “In welke mate bepalen jongens in tienermagazines hoe een meisje zou moeten zijn en zijn er culturele verschillen?”. De eerste variabele van dit onderdeel, v6_1 geeft dan weer een antwoord op de vraag hoeveel ruimte de verschillende tienermagazines aan het thema ‘seksualiteit’ besteden. Tenslotte kan de onderzoeksvraag “Welke boodschap geven de artikels over seksualiteit aan jonge meisjes in verband met wat het betekent om een meisje/vrouw te zijn?” onderzocht worden door een kruistabel te laten construeren met de variabelen v6_1 en v6_4. Ook de variabelen v6_3, v6_6 en v6_7 kunnen gecorreleerd worden met de variabele v1_2 om te zien of er op dit vlak significante verschillen bestaan tussen de magazines.

 

 

4.4 Het coderen zelf

 

Het analyse-instrument zoals het in de bovenstaande paragrafen wordt beschreven, is de definitieve versie die gebruikt werd om de 42 tienermagazines te analyseren. Voordat deze definitieve versie tot stand kwam, werden er natuurlijk meerdere versies van het instrument getest op enkele magazines. Het testen van het codeerinstrument gebeurde tijdens de maand november van het jaar 2005 en nam meer tijd in beslag dan voorzien. Door het instrument uit te proberen op verschillende magazines kwam ik tevens te weten hoeveel tijd het in beslag nam om één tienermagazine te coderen, namelijk ongeveer vier uur per magazine.

            Vanaf midden december 2005 kon ik dan beginnen met het analyseren van de tienermagazines, al moest die proces vlug gestaakt worden omwille van de blokperiode en de semesterexamens in januari. Het overgrote deel van de tienermagazines werd dan ook geanalyseerd in de maand februari van het jaar 2006. De codes werden rechtstreeks in een Excel-sheet ingebracht om eventuele fouten bij het overtypen te vermijden. Het volledige Excel-sheet werd later bij de statistische verwerking omgezet in een SPSS-bestand. Tijdens het coderen hield ik een logboek bij om te verzekeren dat gelijkende analyse-eenheden op dezelfde manier zouden worden ingevuld in het coderingsbestand. In totaal werden 3147 analyse-eenheden gelezen en geanalyseerd aan de hand van het codeerinstrument.

 

            Het concept ‘geldigheid’ verwijst bij een inhoudsanalyse in de eerste plaats naar het idee dat het analyse-instrument inderdaad meet wat het volgens het onderzoek zou moeten meten (Berelson, 1971, pp. 169-170). Dit betekent dat de categorieën van een variabele moeten overeenstemmen met het abstracte concept dat die variabele wilt meten. Deze vorm van geldigheid wordt ook wel ‘face validity’ genoemd (Weber, 1985, pp. 18-19). In mijn analyse-instrument slaan vele variabelen op de manifeste inhoud van een analyse-eenheid, waardoor de variabelen praktisch altijd meten wat ze moeten meten. Voor die variabelen die toch meer kijken naar de latente inhoud van een analyse-eenheid, zoals bijvoorbeeld v5_3 of v6_4, deed ik een beroep op externe literatuur. Deze andere bronnen hadden immers voldoende vooronderzoek gedaan alvorens de schaal te construeren, zodat ik er zonder problemen van kon uitgaan dat het construct wel degelijk meet wat het beoogt te meten.

            Wat betreft de betrouwbaarheid van mijn onderzoek, kan ik niet terugvallen op een intercodeurbetrouwbaarheid zoals de meeste studies dat doen. Alle analyse-eenheden werden door mijzelf gecodeerd dus kan ik niet garanderen dat dezelfde resultaten zouden worden bekomen moest een andere codeur de analyse-eenheden analyseren (Berelson, 1971, pp. 171-172). Wat ik wel kan verdedigen, is de stabiliteit van mijn onderzoek; hoewel ik maar één keer alle analyse-eenheden heb gecodeerd, zorgde ik er wel voor dat ik steeds dezelfde codeerprincipes hanteerde door een logboek aan te leggen. We kunnen bijgevolg aannemen dat ik consistent ben geweest doorheen de tijd en op elkaar gelijkende analyse-eenheden op dezelfde manier heb behandeld (Weber, 1985, p. 17).

 

 

5. De resultatensectie

 

In dit deel van de eindverhandeling worden de resultaten van het onderzoek besproken. Eerst geef ik een algemeen beeld van de steekproef en bespreek ik het onderscheid tussen pop- en meisjesbladen. Daarna kijk ik even naar de illustraties, en de verschillen tussen de magazines met betrekking tot de verhouding illustratie/tekst en het aantal illustraties per analyse-eenheid. Ten derde bespreek ik per code de resultaten die te maken hebben met de gevonden onderzoeksvragen uit deel 3. Daarna zal ik kort enkele andere belangrijke bevindingen vermelden om dan tenslotte te eindigen met het concept van de genderidentiteit in tienermagazines. Voor de statistische verwerking gebruikte ik het computerprogramma SPSS, versie 12.0 voor Windows. Een bevinding werd als significant beschouwd indien de p-waarde kleiner was dan 0,05.

 

 

5.1 Algemeen

 

5.1.1 De steekproef in het algemeen

 

In totaal werden er 3147 analyse-eenheden ingevoerd, verspreid over vijf verschillende tienermagazines. Deze eenheden hebben echter een onregelmatige verdeling, waarbij Joepie veel meer analyse-eenheden telt dan alle andere magazines. Top of the Pops daarentegen heeft van alle onderzochte magazines het minste analyse-eenheden. De frequentietabel van de variabele v1_2 (magazine) wordt hieronder weergegeven:

 

Tabel 1: Aantal analyse-eenheden per magazine, frequenties en percentages

 

Frequency

Percent

Valid Percent

Cumulative Percent

Valid

Joepie

1130

35,9

35,9

35,9

Fancy

483

15,3

15,3

51,3

7Extra

468

14,9

14,9

66,1

Starclub

660

21,0

21,0

87,1

Top of the Pops

406

12,9

12,9

100,0

Total

3147

100,0

100,0

 

 

            Een volgende opmerking die we moeten maken over de steekproef in het algemeen betreft welke hoofdcodes en welke subcodes het meeste voorkomen. Als we kijken naar de hoofdcode, zien we dat de code van de popmuziek in onze steekproef domineert met 58,8 % van alle analyse-eenheden die in deze categorie vallen. De code van de reclame en de code van het persoonlijke leven en relaties staan ongeveer gelijk en nemen elk ca. 10 à 15 % voor hun rekening. Dit in tegenstelling tot de code van mode en schoonheid die maar bestaat uit 161 analyse-eenheden, of 5,1 % van de gehele steekproef. Tenslotte hoort 9,2 % van de steekproef tot geen enkele hoofdcode.

            Wat betreft de subcode kunnen we kort zijn; 92,7 % van de analyse-eenheden kent geen subcode, dus het heeft weinig zin om deze frequenties verder te onderzoeken. Als er wel een subcode is, dan behoort deze meestal tot de code van de reclame (4,3 %) of de code van de popmuziek (2,3 %). De frequentietabellen van de hoofd- en de subcode vindt U respectievelijk in bijlage 4 en bijlage 5.

 

            De gemiddelde oppervlakte van een analyse-eenheid in onze steekproef is 362,34 cm² (SD = 457,14). Ik moet hier wel bij vermelden dat de variatie onder de analyse-eenheden groot is; de kleinste analyse-eenheid meet 6,84 cm², terwijl de grootste eenheid 5003,20 cm² meet. Dat sommige eenheden zoveel oppervlakte in beslag nemen, heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat posters opgenomen werden als analyse-eenheid. Vele posters zijn immers twee of vier bladzijden van een magazine groot en zo bereikt men al vlug grote oppervlaktes. Als we de posters niet meerekenen, beslaat een gemiddelde analyse-eenheid iets meer dan de helft van één bladzijde van een tienermagazine.

 

5.1.2 Algemene verschillen tussen de magazines

 

Voor ik mij richtte naar de inhoudelijke verschillen tussen de magazines, wilde ik eerst zien of er verschillen waren tussen de magazines met betrekking tot de oppervlakte van de analyse-eenheden. Daartoe liet ik SPSS de gemiddelde oppervlakte van de analyse-eenheden berekenen per magazine. Uit deze beschrijvende analyse kwam naar voor dat de analyse-eenheden in Starclub gemiddeld het grootst zijn, terwijl die in Joepie gemiddeld het kleinst zijn. Om te zien of de verschillen in oppervlakte tussen de magazines significant waren, liet ik een ANOVA-test uitvoeren tesamen met een Levene’s Test of Equality of Error Variances. Deze laatste onthulde echter dat de varianties van de verschillende magazines niet aan elkaar gelijk zijn. We kunnen bijgevolg de resultaten van de ANOVA-test niet gebruiken om een uitspraak te doen over de verschillen tussen de magazines met betrekking tot de oppervlakte van de analyse-eenheden.

 

            Ten tweede wilde ik nagaan of het onderscheid tussen pop- en meisjesbladen zoals ik het had voorspeld inderdaad klopte. Volgens die voorspelling zou Fancy veel meer analyse-eenheden hebben binnen de code van het persoonlijke leven en relaties en veel minder binnen de code van de popmuziek dan de vier andere magazines. Top of the Pops zou een typisch popblad zijn met een grote proportie artikels binnen de code van de popmuziek. Joepie, 7Extra en Starclub zouden buiten het aandeel popmuziek ook een redelijk aanbod van artikels binnen de code van het persoonlijke leven en relaties moeten hebben, waarbij Joepie qua percentage het dichtst bij Fancy zou moeten liggen. Om deze beweringen te testen, liet ik een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest uitvoeren tussen de variabelen v1_11 en v1_2. De tabellen worden hieronder gegeven:

 

Tabel 2: Kruistabel hoofdcode * magazine, frequenties en kolompercentages

 

 

Tabel 3: Resultaten X²- test, hoofdcode * magazine

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

653,498(a)

16

,000

Likelihood Ratio

645,891

16

,000

Linear-by-Linear Association

16,404

1

,000

N of Valid Cases

3147

 

 

a  0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 20,77.

 

            Uit bovenstaande tabellen blijkt dat Fancy inderdaad een typisch meisjesblad is; zowel voor de code van het persoonlijke leven en relaties als voor de code van mode en schoonheid heeft Fancy de meeste analyse-eenheden in vergelijking met de andere magazines. Eveneens zoals voorspeld hebben de andere vier magazines de meeste analyse-eenheden binnen de code van de popmuziek. Joepie kan gezien worden als een tussenvorm die eerder bij de meisjesbladen behoort, aangezien dit magazine van de vier overblijvende magazines de meeste analyse-eenheden heeft binnen de code van het persoonlijke leven en relaties en binnen de code van mode en schoonheid. 7Extra en Starclub zijn eveneens tussenvormen, maar neigen toch meer naar de kant van de popbladen. Andere opvallende zaken zijn de grote hoeveelheid analyse-eenheden bij Starclub en Top of the Pops die tot de code van de reclame behoren. Bij Fancy valt dan weer het grote aantal artikels (24,4 %) op dat bij geen enkele code behoort. Als we bij tabel 3 naar de Pearson Chi-Square kijken, dan zien we dat de p-waarde daar kleiner is dan 0,05, het vooropgestelde significantieniveau. Dit betekent dat de verschillen tussen de magazines in verband met welke codes het meeste voorkomen significant zijn.

 

 

5.2 Illustraties

 

5.2.1 Algemeen

 

Na de algemene variabelen besloot ik te kijken naar de illustraties. De eerste vraag die ik mij hierbij stelde was het gemiddeld aantal illustraties (v2_1) per analyse-eenheid, los van het feit of er op dit vlak verschillen bestaan tussen de tienermagazines. Om het gemiddelde te kunnen berekenen, moest ik van de variabele v2_1 een ordinale variabele maken; daarom hercodeerde ik de categorie ‘5’ (geen enkele illustratie) naar categorie ‘0’ zodat de stelling ‘hoe hoger de code, hoe meer illustraties’ zou opgaan. In de derde bijlage vindt U alle hercoderingen die ik heb uitgevoerd terug. Uit de frequentietabel van v2_1, die te vinden is in bijlage 6, bleek dat 45,5 % van alle analyse-eenheden slechts één illustratie heeft. Twee andere grote groepen worden gevormd door de analyse-eenheden die vier of meer illustraties hebben (23,3 %) of die geen enkele illustratie hebben (14,8 %). Het gemiddelde van de variabele v2_1 bedraagt 1,76 (SD = 1,41), al wordt dit vooral omhoog getrokken door het grote aantal analyse-eenheden met vier of meer illustraties.

 

            Ten tweede wilde ik de soort illustratie in mijn steekproef onderzoeken. De frequentietabel van variabele v2_2 zegt ons dat 72,6 % van alle analyse-eenheden die ten minste één illustratie hebben, een foto van personen publiceren. Een andere grote groep wordt ingenomen door de foto’s van niet-personen, namelijk 24,4 %. Het aantal tekeningen, zowel van personen als van niet-personen is in onze steekproef bijgevolg verwaarloosbaar. U vindt de tabel in de zevende bijlage.

 

            Tenslotte ging ik na wat of wie er het meeste wordt afgebeeld indien er illustraties aanwezig zijn. Aangezien sommige van de oorspronkelijke categorieën nauwelijks analyse-eenheden telden, voelde ik mij genoodzaakt om bij deze variabele (v2_3) categorieën samen te voegen. De exacte samenvoegingen kan U vinden in de bijlage onder de titel ‘Hercoderingen van variabelen’. De frequentietabel van de nieuwe variabele, illustratiesoort, gaf aan dat 59,4 % van alle analyse-eenheden die illustraties hebben, beroemdheden afbeelden. De andere categorieën zijn ongeveer gelijk verdeeld, met geen enkele categorie die er echt uitspringt. Deze bevinding duidt nogmaals op de grote aanwezigheid van de code van de popmuziek in mijn steekproef. De analyse-eenheden die geen enkele illustratie hadden, kregen tijdens het analyseren van de magazines de code ‘99’, wat wil zeggen ‘niet van toepassing’. Later werden alle codes ‘99’ omgezet in ‘missing values’, zodat de kolom ‘Valid Percent’ kan gebruikt worden om uitspraken te doen over de percentages analyse-eenheden binnen elke categorie. Bijlage 8 geeft U een overzicht van de frequenties en percentages van illustratiesoort.

 

5.2.2 De oppervlakte van de illustraties

 

De gemiddelde oppervlakte van een illustratie (v2_4) bedroeg in onze steekproef 196,36 cm² met een standaardafwijking van 32,68 cm². Bij analyse-eenheden die geen illustratie hadden werd het getal 0 ingevuld bij de variabele v2_4. Het minimum is dan ook 0 cm², terwijl het maximum net zoals bij de oppervlakte van de analyse-eenheden zelf 5003,20 cm² is (cfr. 5.1.1). Hoogstwaarschijnlijk is deze grote oppervlakte te wijten aan een zeer grote poster die bij één van de exemplaren van de magazines werd gegeven. In het volgende onderdeel (5.2.3) zullen we zien of er met betrekking tot de oppervlakte van illustraties verschillen zijn tussen de tienermagazines.

            Logischerwijze zou men denken dat de oppervlakte van de illustraties gecorreleerd is aan de oppervlakte van de analyse-eenheid; hoe groter de analyse-eenheid, hoe groter de illustratie. Ik ging deze redenering na door een grafiek te laten construeren waarbij de oppervlakte van de analyse-eenheid zich bevond op de X-as en de oppervlakte van de illustratie(s) op de Y-as. Hieruit bleek een duidelijke positieve samenhang. Daarenboven liet ik de Pearson-correlatie berekenen door SPSS; de correlatiecoëfficiënt bedroeg 0,902 en p was kleiner dan 0,05. De determinatiecoëfficiënt r² is bijgevolg 0,814 en dit wil zeggen dat 81,4 % van de variantie in de oppervlakte van de illustratie kan verklaard worden vanuit de oppervlakte van de analyse-eenheid. Zowel de grafiek als de Pearson-correlatie zijn terug te vinden in bijlagen 9 en 10.

 

            Het belangrijkste om te onderzoeken in verband met de oppervlakte van de illustraties is echter niet de oppervlakte van de illustraties op zich, maar de verhouding tussen illustratie en tekst. Om uitspraken te kunnen doen over de verhouding illustratie/tekst en de verschillen hieromtrent tussen de magazines, moest ik twee nieuwe variabelen construeren. De eerste nieuwe variabele noemde ik ‘verhoudingopp’ en deze variabele was de uitkomst van de deling v2_4/v1_6, dit wil zeggen de oppervlakte van de illustratie gedeeld door de oppervlakte van de analyse-eenheid. Deze variabele is van het metrische meetniveau en kent waarden tussen 0 en 1. Het gemiddelde is 0,42 met een standaardafwijking van 0,28. Gemiddeld bestaat een analyse-eenheid dus uit 60 % tekst en 40 % illustratie.

            Omdat een metrische variabele niet altijd even gemakkelijk is om significantie en correlatie te berekenen, besloot ik een tweede, ordinale variabele aan te maken, genaamd ‘ordinalopp’. Deze variabele werd geconstrueerd aan de hand van verhoudingopp, waarbij ik verschillende intervallen van de metrische variabele omzette in ordinale categorieën. Het cijfer 0 werd gewoon omgezet in de categorie ‘0’, wat betekent dat er geen illustratie aanwezig was bij de analyse-eenheid. Het interval van 0,01 tot 0,39 werd de categorie 1, ‘beperkte illustratie’. Het volgende interval liep van 0,40 tot 0,59 en werd categorie 2, ‘helft illustratie’. De analyse-eenheden die een verhoudingopp hadden van 0,60 tot 0,79 werden geplaatst in de categorie 3, ‘grote illustratie’. Tenslotte werden alle resterende analyse-eenheden, van 0,80 tot 1, geplaatst binnen categorie 4, ‘bijna geen tekst’. De frequentietabel van de variabele ‘ordinalopp’ vindt U hieronder:

 

Tabel 4: Frequenties en percentages van de variabele ordinalopp

 

Frequency

Percent

Valid Percent

Cumulative Percent

Valid

geen illustratie

552

17,5

17,5

17,5

 

beperkte illustratie

1036

32,9

32,9

50,5

 

helft illustratie

738

23,5

23,5

73,9

 

grote illustratie

513

16,3

16,3

90,2

 

bijna geen tekst

308

9,8

9,8

100,0

 

Total

3147

100,0

100,0

 

 

 

            Bovenstaande tabel toont aan dat de meeste analyse-eenheden zich binnen de categorieën beperkte illustratie (32,9 %) en helft illustratie (23,5 %) bevinden. Daarnaast nemen ook de categorieën geen illustratie (17,5 %) en grote illustratie (16,3 %) een belangrijke plaats in. De situatie waar er bijna geen tekst is blijkt een uitzondering te zijn in onze steekproef. In 5.2.3 zal ik nagaan of er op het vlak van de verhouding illustratie/tekst verschillen zijn tussen de tienermagazines.

 

5.2.3 Verschillen tussen de magazines

 

Een eerste verschil tussen de magazines heeft betrekking op het aantal illustraties per analyse-eenheid. Om te zien of er hier significante verschillen bestaan, liet ik een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest met de variabelen v1_2 en v2_1 uitvoeren door SPSS. Deze tabellen worden gegeven in bijlage 11. Uit de kruistabel kwam naar voor dat Fancy meestal geen (37,3 %) of één (34,4 %) illustratie heeft per analyse-eenheid. Bij de andere magazines heeft 45 à 50 % van hun analyse-eenheden één illustratie. Het aantal analyse-eenheden met twee of drie illustraties blijkt bij alle magazines laag te zijn, terwijl analyse-eenheden met vier of meer illustraties vooral voorkomen bij Joepie, Starclub en Top of the Pops. Deze twee laatste hebben dan weer verwaarloosbare percentages als het analyse-eenheden betreft die geen enkele illustratie hebben. De chi-kwadraatstest toonde aan dat deze verschillen significant zijn, X² (16, N = 3147) = 290,99, p < 0,05. We kunnen dus met een zekerheid van 95 % zeggen dat er sprake is van een statistisch significant verband tussen de variabelen v1_2 en v2_1.

 

            Om de verschillen op het vlak van verhouding illustratie/tekst te meten, maakte ik zowel gebruik van de variabele verhoudingopp als van de variabele ordinalopp. Eerst gebruikte ik de variabele verhoudingopp om een ANOVA-test uit te voeren. Uit de ‘Levene’s Test of Equality of Error Variances’ bleek dat de varianties van de tienermagazines aan elkaar gelijk waren en dat we dus de resultaten van de ANOVA-test konden gebruiken om uitspraken te doen. De ANOVA-test gaf aan dat de variantie van de variabele verhoudingopp verklaard kan worden door de variabele v1_2, dus door in welk magazine de illustratie zich bevindt.

            Ten tweede liet ik een kruistabel lopen tussen de variabelen ordinalopp en v1_2 om te zien wat de verschillen tussen de magazines nu juist zijn en natuurlijk ook of deze verschillen significant zijn. De kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest worden gegeven op de volgende bladzijde:

 

Tabel 5: Kruistabel ordinalopp * magazine, frequenties en kolompercentages

 

Tabel 6: Resultaten X²- test, ordinalopp * magazine

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

432,981(a)

16

,000

Likelihood Ratio

402,743

16

,000

Linear-by-Linear Association

133,455

1

,000

N of Valid Cases

3147

 

 

a  0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 39,74.

 

            Uit tabel 5 blijkt dat bij Fancy de meeste voorkomende verhouding illustratie/ tekst ‘geen illustratie’ (39,1 %) of ‘beperkte illustratie’ (32,3 %) is. Het Nederlandse magazine heeft amper grote illustraties en het grootste gedeelte van de analyse-eenheden wordt nog steeds ingenomen door tekst. Dit in tegenstelling tot Top of the Pops waarbij bijna de helft van de analyse-eenheden te plaatsen zijn in de categorieën ‘grote illustratie’ (25,1 %) en ‘bijna geen tekst’ (23,4 %). De andere drie magazines zijn vrij gemiddeld en de meeste analyse-eenheden bevinden zich in de drie middelste categorieën. Uit de chi-kwadraatstest van tabel 6 komt naar voor dat deze verschillen tussen de magazines significant zijn; X² (16, N = 3147) = 432,98, p < 0,05.

 

In de voorgaande onderdelen heb ik de steekproef in het algemeen besproken, en de verschillen tussen de magazines in verband met de grootte van de artikels, de codes die er in voorkomen, het aantal illustraties per artikel en de verhouding illustratie/tekst. Op die manier heb ik reeds de eerste vormelijke verschillen tussen de magazines blootgelegd. Het belangrijkste in dit onderzoek zijn echter de inhoudelijke verschillen; deze worden in de volgende drie onderdelen behandeld.

 

 

5.3 De onderzoeksvragen

 

5.3.1 De code van het persoonlijke leven en relaties

 

De code van het persoonlijke leven en relaties bestaat in totaal uit zes onderzoeksvragen, maar twee ervan kunnen via dezelfde variabele gemeten worden; ik heb het hier over de onderzoeksvragen “Geven de tienermagazines aan een meisje de indruk dat een echte vrouw altijd een man heeft en zijn hier culturele verschillen?” en “Welke boodschap wordt via de probleempagina’s van de verschillende tienermagazines verspreid en zijn er culturele verschillen?” die beide gemeten kunnen worden via de variabele v6_4. Eerst ging ik na wat de algemene verdeling was van deze variabele over de steekproef en daarna liet ik een chi-kwadraatstest uitvoeren met v1_2 en v6_4 om te zien of er verschillen waren tussen de magazines.

            Al vlug bleek echter dat de variabele v6_4 te veel categorieën had en dat ik verscheidene categorieën moest samenvoegen om uitspraken te kunnen doen over deze variabele. De nieuwe variabele kreeg de naam ‘boodschapdefinitief’ en bestond uit 7 categorieën, in tegenstelling tot de variabele v6_4 die 35 categorieën kende. In tabel 7 hieronder vindt U de frequenties en percentages van deze nieuwe variabele:

 

Tabel 7: Frequenties en percentages van de variabele boodschapdefinitief

 

Frequency

Percent

Valid Percent

Cumulative Percent

Valid

eigen motieven eerst, jezelf aanvaarden

78

2,5

17,1

17,1

 

jezelf in vraag stellen

88

2,8

19,3

36,4

 

zorgen dat je er beter uitziet

33

1,0

7,2

43,6

 

je laten leiden door jongens

94

3,0

20,6

64,3

 

je laten leiden door anderen

55

1,7

12,1

76,3

 

jouw invloed op anderen

26

,8

5,7

82,0

 

andere

82

2,6

18,0

100,0

 

Total

456

14,5

100,0

 

Missing

System

2691

85,5

 

 

Total

3147

100,0

 

 

 

            De frequentietabel van boodschapdefinitief zegt ons ten eerste dat er van de 3147 gecodeerde analyse-eenheden slechts 456 tot de code van het persoonlijke leven en relaties behoren; er zijn immers 2691 eenheden die voor deze variabele eerst de code ‘99’ kregen en daarna werden omgezet in een missing value. Als we kijken naar de kolom ‘Valid Percent’ merken we dat er drie boodschappen zijn die regelmatig terugkomen in de steekproef, namelijk ‘eigen motieven eerst, jezelf aanvaarden’ (17,1 %), ‘jezelf in vraag stellen’ (19,3 %) en ‘je laten leiden door jongens’ (20,6 %). Dit bevestigt de paradoxale boodschap van tienermagazines zoals deze naar voor kwam in deel 3; langs de ene kant krijgen tienermeisjes de boodschap zichzelf te aanvaarden en onafhankelijk te zijn, langs de andere kant moeten ze zich laten leiden door jongens. De boodschap dat een echte vrouw altijd een man heeft wordt niet expliciet gegeven, maar er wordt wel vaak gesuggereerd dat een meisje zich in haar handelingen moet richten naar het andere geslacht.

            Na het construeren van de nieuwe variabele en het laten uitvoeren van een frequentietabel, wilde ik nagaan of er met betrekking tot de boodschap verschillen waren tussen de magazines. Daartoe liet ik SPSS een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest uitvoeren met de variabelen boodschapdefinitief en v1_2 (zie bijlage 12). Deze test (X² = 33,06, 24, N = 456) gaf echter een p-waarde van 0,103 wat groter is dan het significantieniveau van 0,05. Ik kan dus stellen dat er op het vlak van de boodschap van de code van het persoonlijke leven en relaties geen statistisch significante verschillen bestaan tussen de magazines; elk magazine in mijn steekproef geeft dezelfde tegenstrijdige boodschap aan tienermeisjes.

 

            Een tweede, meer kwantitatieve onderzoeksvraag binnen de code van het persoonlijke leven en relaties betreft het aantal analyse-eenheden over ‘anders-seksualiteit’ die terug te vinden zijn in onze steekproef. De frequentietabel van de variabele ‘soortsex’ in bijlage 13 toont aan dit aantal gering is; 97,2 % van alle analyse-eenheden die over relaties gingen, hadden het over een heteroseksuele relatie. Slechts zeven analyse-eenheden op de gehele steekproef beeldden een andere soort seksualiteit uit, voornamelijk een homoseksuele relatie tussen twee vrouwen. Van deze zeven analyse-eenheden behoorden er vier tot Joepie en drie tot Fancy. Dit neemt niet weg dat het totale aantal eenheden over anders-seksualiteit zeer klein is in onze steekproef, zelfs in de meer ‘progressieve’ magazines. Een kruistabel en chi-kwadraatstest met de variabelen soortsex en v1_2 (bijlage 14) maakten duidelijk dat dit aantal te klein is om te spreken van significante verschillen tussen de magazines. De p-waarde bedroeg 0,492, wat ruim boven ons significantieniveau van 0,05 zit. Samenvattend kunnen we stellen dat geen enkele van de tienermagazines veel aandacht besteedt aan andere vormen van seksualiteit buiten heteroseksualiteit.

 

            De derde onderzoeksvraag binnen de code van het persoonlijke leven en relaties handelt over het concept ‘voice of authority’. Volgens dit concept zouden jongens een soort autoriteit zijn die bepalen hoe meisjes zich moeten gedragen. De onderzoeksvraag luidt dan ook: “In welke mate bepalen jongens in tienermagazines hoe een meisje zou moeten zijn en zijn er culturele verschillen?”. De ‘voice of authority’ werd in mijn onderzoek gemeten aan de hand van de variabele v6_5 en had 9 categorieën. Er waren echter te weinig analyse-eenheden per categorie, zodat ook hier de variabele gehercodeerd moest worden in een nieuwe variabele; dit resulteerde in de variabele ‘voicedefinitief’ met drie categorieën (zie ook bijlage 3). De frequentietabel van voicedefinitief wordt gegeven in bijlage 15 en onthult dat jongens in tienermagazines slechts in beperkte mate de rol van ‘voice of authority’ spelen, namelijk maar 26,8 % van alle analyse-eenheden die meetellen voor deze variabele. De meeste analyse-eenheden vertellen aan hun lezers nog steeds dat ze vooral naar zichzelf moeten luisteren (57,1 %).

            Natuurlijk ging ik ook voor deze variabele na of er verschillen bestaan tussen de verschillende tienermagazines. Jammer genoeg bleek uit de chi-kwadraatstest van voicedefinitief met v1_2 wederom dat er op dit vlak geen significante verschillen zijn tussen de magazines; de p-waarde was 0,400. Daarenboven zorgde het kleine aantal analyse-eenheden van Top of the Pops in deze code ervoor dat de resultaten van de chi-kwadraatstest sowieso niet gebruikt kunnen worden om uitspraken te doen over culturele verschillen. U vindt de kruistabel en chi-kwadraatstest van v1_2 en voicedefinitief in bijlage 16.

 

            De volgende onderzoeksvraag, “Hoeveel ruimte spenderen de verschillende tienermagazines aan het thema ‘seksualiteit’?”, is vooral kwantitatief van aard en kan onderzocht worden via de variabele v6_1. Net zoals bij bijna elke variabele binnen deze code moesten er categorieën samengevoegd worden wegens te weinig analyse-eenheden per categorie. Deze hercodering is eveneens terug te vinden in de derde bijlage. Uiteindelijk werd de variabele v6_1 omgetoverd in de variabele ‘themadefinitief’ die de categorieën ‘liefde, verliefdheid zonder sex’, ‘sexualiteit, vrijen’, ‘lichaam en uiterlijk’ en ‘andere’ kent. De categorie ‘andere’ is zeer heterogeen en bevat zowel analyse-eenheden die over pesten gaan als analyse-eenheden die handelen over problemen met ouders of familieleden. De frequentietabel uit bijlage 17 toont ons dat er in totaal 456 analyse-eenheden tot de code van het persoonlijke leven en relaties behoren, waarvan 24,3 % over liefde en verliefdheid zonder seks gaan, 18 % over seksualiteit en vrijen, 27,9 % over lichaam en uiterlijk en 29,8 % zich bevindt binnen de categorie ‘andere’.

            Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, liet ik SPSS een kruistabel met bijhorende chi-kwadraatstest construeren met de variabelen themadefinitief en v1_2. Hieruit blijkt dat Joepie en Fancy veel analyse-eenheden over seksualiteit en vrijen hebben, terwijl de andere drie magazines zich voornamelijk concentreren op het thema liefde en verliefdheid zonder seks. Opvallend is het aandeel ‘lichaam en uiterlijk’ (50 %) binnen het Franse magazine Starclub. De categorie ‘andere’ kwam dan weer vooral voor bij Fancy (41,5 %), wat nogmaals wijst op het feit dat dit magazine een meer ontwikkelde code van het persoonlijke leven en relaties heeft dan de andere magazines. De kruistabel en de resultaten van de chi-kwadraatstest vindt U hieronder:

 

Tabel 8: Kruistabel themadefinitief * magazine, frequenties en kolompercentages

 

Tabel 9: Resultaten X²- test, themadefinitief * magazine

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

76,787(a)

12

,000

Likelihood Ratio

80,578

12

,000

Linear-by-Linear Association

,628

1

,428

N of Valid Cases

456

 

 

a  4 cells (20,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 2,34.

 

            De verschillen tussen de magazines die hierboven beschreven werden, blijken significant te zijn als we kijken naar tabel 9. De p-waarde is hier kleiner dan 0,05 wat wil zeggen dat we 95 % zeker kunnen zijn dat er sprake is van een statistisch significant verband tussen v1_2 en themadefinitief. Het Nederlandse magazine blijkt het meest progressief te zijn op het vlak van het thema van analyse-eenheden, gevolgd door onze Vlaamse Joepie. 7Extra, Starclub en Top of the Pops hebben daarentegen nauwelijks eenheden die over seksualiteit en vrijen gaan en leggen de nadruk voornamelijk op liefde en verliefdheid zonder seks.

 

            De laatste onderzoeksvraag binnen de code van het persoonlijke leven en relaties is de volgende: “Welke boodschap geven de artikels over seksualiteit aan jonge meisjes in verband met wat het betekent om een meisje/vrouw te zijn?”. Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, liet ik een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest construeren met de variabelen boodschapdefinitief (hercodering v6_4) en themadefinitief (hercodering v6_1). De resultaten van deze bewerking ziet U hieronder:

 

Tabel 10: Kruistabel boodschapdefinitief * themadefinitief, frequenties en kolompercentages

 

Tabel 11: Resultaten X²- test, boodschapdefinitief * themadefinitief

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

214,918(a)

18

,000

Likelihood Ratio

238,119

18

,000

Linear-by-Linear Association

,367

1

,545

N of Valid Cases

456

 

 

a  1 cells (3,6%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 4,68.

 

            Tabel 10 vertelt ons dat er inderdaad een verschil is van boodschap naargelang het thema van de analyse-eenheid; als het thema liefde en verliefdheid zonder seks is dan wordt in 47,7 % van de gevallen de boodschap ‘je laten leiden door jongens’ gegeven. Het thema seksualiteit en vrijen daarentegen wordt in de eerste plaats gelinkt met de boodschap ‘jezelf in vraag stellen’ (34,1 %) en pas in de tweede plaats met ‘je laten leiden door jongens’ (22 %). De boodschappen ‘zorgen dat je er beter uitziet’ en ‘jezelf aanvaarden’ hangen dan weer vooral samen met het thema lichaam en uiterlijk. Het is opvallend dat de tienermagazines de indruk geven dat als een meisje zich enkel bezig houdt met liefde en verliefdheid ze zich het beste kan laten leiden door jongens, maar één keer dat er seks bij komt kijken moet ze zichzelf in vraag stellen. Dit ‘zichzelf in vraag stellen’ zou wel eens kunnen slaan op het grondig nadenken of men klaar is voor seks zoals uit meerdere bronnen naar voren komt (cfr. Deel 3). De tienermagazines geven dus de boodschap weer dat voor een meisje een vaste vriend het allerbelangrijkste is in haar leven, maar waarschuwen tegelijkertijd niet aan seks te beginnen als men er niet helemaal klaar voor is. Deze verschillen in boodschap naargelang het thema van de analyse-eenheid zijn significant, aangezien de p-waarde in tabel 11 kleiner is dan 0,05.

            Ik wilde op dit vlak eveneens nagaan of er verschillen waren tussen de magazines; daartoe liet ik nogmaals een kruistabel en chi-kwadraatstest uitvoeren door SPSS, maar dan nu met drie variabelen in plaats van twee, namelijk boodschapdefinitief, themadefinitief en v1_2 (zie bijlage 18). Uit deze kruistabel bleek echter dat er te veel cellen zijn die een frequentie hebben van minder dan vijf analyse-eenheden. Bijgevolg kan er geen uitspraak gedaan worden over de verschillen tussen de magazines, maar dat was ook niet de oorspronkelijke bedoeling van deze onderzoeksvraag.

 

5.3.2 De code van mode en schoonheid

 

De code van mode en schoonheid leverde ons maar één onderzoeksvraag op, namelijk “Welke reden geven de tienermagazines om bepaalde kledij en schoonheidsproducten te gebruiken en zijn er culturele verschillen?”. Voor deze onderzoeksvraag moest variabele v4_2 gebruikt worden, al moesten hierbij verschillende categorieën worden samengevoegd na de analyse. De nieuwe variabele kreeg de naam ‘modedefinitief’ en bestaat uit drie categorieën, in tegenstelling tot de 11 categorieën die v4_2 kent. Hieronder geef ik de frequentietabel van modedefinitief weer:

 

Tabel 12: Frequenties en percentages van de variabele modedefinitief

 

Frequency

Percent

Valid Percent

Cumulative Percent

Valid

sexy, goed uitzien, uiterlijk

63

2,0

36,8

36,8

 

leuk voor jezelf, fun

38

1,2

22,2

59,1

 

trends, goede indruk

70

2,2

40,9

100,0

 

Total

171

5,4

100,0

 

Missing

System

2976

94,6

 

 

Total

3147

100,0

 

 

 

            Uit bovenstaande tabel komt naar voor dat van de 171 analyse-eenheden binnen de code van mode en schoonheid er 40,9 % de reden ‘om mee te zijn met de trends, om een goede indruk te maken in het algemeen’ geven om bepaalde kledij en schoonheidsproducten te gebruiken. Een tweede, vaak gehoorde reden is die om er sexy, aantrekkelijk en mooi uit te zien (36,8 %). Tenslotte zegt ongeveer één vijfde van de analyse-eenheden binnen deze code dat men iets moet dragen of gebruiken om er zelf plezier aan te hebben, om zich te amuseren. Eerst was er ook nog een categorie ‘andere’ maar aangezien deze zo weinig analyse-eenheden telde, werden alle analyse-eenheden in deze categorie omgezet tot missing values. In totaal zijn er bijgevolg maar 171 analyse-eenheden die een duidelijke reden naar voren schuiven om bepaalde kledij en schoonheidsproducten te gebruiken.

            Om te zien of er met betrekking tot de variabele modedefinitief verschillen waren tussen de magazines, liet ik een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest uitvoeren door SPSS met de variabelen modedefinitief en v1_2. Deze tabellen zijn te vinden in bijlage 19. De chi-kwadraatstest, X² (8, N = 171) = 14,56, gaf een p-waarde van 0,068 wat boven ons significantieniveau van 0,05 ligt. Er zijn op dit vlak dus geen significante verschillen tussen de magazines. Waarschijnlijk is dit deels te wijten aan het lage aantal analyse-eenheden binnen de code van mode en schoonheid.

 

5.3.3 De code van de reclame

 

De eerste onderzoeksvraag die in deel 3 bij de code van de reclame werd opgesteld, luidt als volgt: “Zijn er culturele verschillen met betrekking tot de hoeveelheid reclame (zowel openlijk als verdoken) en de soort reclame in de verschillende tienermagazines?”. Deze onderzoeksvraag bestaat in feite uit twee delen; een eerste deel over de hoeveelheid open en verdoken reclame, een tweede deel over het type reclame, dit wil zeggen de productcategorie waarvoor reclame wordt gemaakt. Deze twee delen binnen de onderzoeksvraag komen respectievelijk overeen met de variabelen v5_1 en v5_2.

            Als we kijken naar de frequentietabel van de variabele v5_1 in bijlage 20 zien we dat van de 516 analyse-eenheden die tot de code van de reclame behoren, er 69,2 % open reclame is en 30,8 % verdoken reclame. Het belangrijkste hierbij is echter de vraag of er verschillen zijn tussen de tienermagazines onderling; daarom liet ik SPSS een kruistabel en chi-kwadraatstest uitvoeren met de variabelen v5_1 en v1_2. Het resultaat daarvan wordt hieronder gegeven:

 

Tabel 13: Kruistabel soort reclame * magazine, frequenties en kolompercentages

 

 

Tabel 14: Resultaten X²- test, soort reclame * magazine

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

59,770(a)

4

,000

Likelihood Ratio

65,225

4

,000

Linear-by-Linear Association

51,642

1

,000

N of Valid Cases

516

 

 

a  0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 20,65.

 

            De kruistabel van de variabelen v5_1 en v1_2 toont aan dat er inderdaad verschillen zijn tussen de magazines met betrekking tot het soort reclame; Fancy en Joepie hebben ongeveer de helft verdoken reclame en de helft open reclame, terwijl bij Starclub en Top of the Pops de open reclame duidelijk overheerst. Het Waalse magazine 7Extra bevindt zich in het midden en heeft percentages die redelijk goed overeenkomen met het algemene gemiddelde van de steekproef. Uit tabel 14 blijkt dat deze verschillen tussen de magazines significant zijn, want p is kleiner dan 0,05. We kunnen bijgevolg de conclusie trekken dat Joepie en Fancy veel meer verdoken reclame bevatten dan de andere magazines. Als we Top of the Pops buiten beschouwing laten, zien we dat er minder verdoken reclame voorkomt naarmate we ons op het continent zuidelijker begeven.

 

            Het tweede deel van de eerste onderzoeksvraag binnen de code van de reclame slaat op de productcategorie waarvoor reclame wordt gemaakt en kan gemeten worden aan de hand van de variabele v5_2. Deze variabele kende oorspronkelijk 25 categorieën, maar werd gehercodeerd tot een nieuwe variabele, ‘reclamedefinitief’, met slechts vijf categorieën, namelijk ‘kledij en schoonheidsproducten’, ‘muziek, film, televisie’, ‘magazines’, ‘zaken voor de GSM’ en ‘andere’. Over de gehele steekproef waren de meest voorkomende categorieën ‘kledij en schoonheidsproducten’ (30,4 %) en ‘zaken voor de GSM’ (20,7 %). U vindt de frequentietabel van reclamedefinitief in bijlage 21.

            Natuurlijk ging ik ook hier na of er verschillen waren tussen de magazines; ik liet een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest construeren met de variabelen reclamedefinitief en v1_2 (bijlage 22). De kruistabel reclamedefinitief * magazine toonde duidelijk aan dat er verschillen zijn tussen de magazines; Joepie, Fancy en 7Extra hebben allen ongeveer 40 % reclame over kledij en schoonheidsproducten, terwijl dit bij de andere twee magazines niet het geval is. Top of the Pops heeft dan weer bijna 30 % reclame over muziek, film en televisie, wat er op duidt dat dit magazine een echt popblad is. Fancy onderscheidt zich van de andere magazines door het lage aantal analyse-eenheden die reclame maken voor zaken voor de GSM; bij de andere magazines bedraagt dit steeds 20 % of meer. Daarentegen richt bij Fancy 36,3 % van de analyse-eenheden binnen de code van de reclame zich naar het eigen magazine of naar andere magazines. Bij Starclub valt vooral het grote aantal eenheden op die zich bij de categorie ‘andere’ (20,9 %) bevinden. Uit onderzoek van de oorspronkelijke variabele v5_2 blijkt dat bij Starclub de categorie ‘andere’ voornamelijk bestaat uit reclame voor maandverbanden of tampons. De chi-kwadraatstest onthulde dat de verschillen tussen de magazines significant zijn, X² (16, N = 516) = 97,53, p < 0,05. De grote hoeveelheid reclame voor kledij en schoonheidsproducten bij Joepie en Fancy toont ons nogmaals dat deze magazines geen popbladen zijn maar eerder meisjesbladen.

 

            Een tweede onderzoeksvraag binnen de code van de reclame heeft betrekking op de boodschap die de reclame in tienermagazines aan tienermeisjes geeft en of er op dit vlak culturele verschillen zijn. Voor deze onderzoeksvraag maakte ik eerst gebruik van de variabele v5_3, die ik daarna moest omvormen tot een nieuwe variabele met minder categorieën omdat v5_3 bij sommige categorieën te weinig analyse-eenheden telde. Hoe deze hercodering juist gebeurde, kan U terugvinden in de bijlage. De nieuwe variabele kreeg de naam ‘aansprekingreclame’ en bestaat uit acht categorieën. De frequentietabel van deze variabele wordt gegeven in bijlage 23. Over het geheel van de steekproef worden vooral de aansprekingen ‘schoonheid, mooi, aantrekking’ (18,6 %), ‘fun, plezant, grappig’ (19,6 %) en ‘geen aanspreking’ (16,5 %) gebruikt.

            Om te zien of er verschillen waren tussen de magazines liet ik wederom een kruistabel en chi-kwadraatstest uitvoeren door SPSS met de variabelen aansprekingreclame en v1_2. De uitgekomen tabellen worden gegeven op de volgende bladzijde:

 

Tabel 15: Kruistabel aansprekingreclame * magazine, frequenties en kolompercentages

 

Tabel 16: Resultaten X²- test, aansprekingreclame * magazine

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

70,017(a)

28

,000

Likelihood Ratio

78,988

28

,000

Linear-by-Linear Association

8,614

1

,003

N of Valid Cases

516

 

 

a  4 cells (10,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 3,38.

 

 

Tabel 15 onthult dat er ook op dit vlak verschillen tussen de magazines zijn. Zo wordt de aanspreking ‘schoonheid, mooi, aantrekking’ vooral gebruikt in de magazines Joepie en 7Extra, terwijl de aanspreking ‘fun, plezant, grappig’ vooral bij Fancy voorkomt. Dit wijst er op dat Fancy meer een meisjesblad is dan Joepie en 7Extra want het plezante element van allerlei zaken, vooral mode en schoonheidsproducten, wordt meer benadrukt dan het feit dat deze middeltjes noodzakelijk zijn om aan een vaste vriend te geraken. ‘Mee zijn met de trends’ wordt dan weer zowel in Joepie als in Fancy vaak als boodschap gegeven. De reclame in Starclub focust zich dikwijls op het financiële aspect en die in Top of the Pops heeft in 26,6 % van de gevallen geen aanspreking, wat ongetwijfeld te maken heeft met het hoge aantal analyse-eenheden in de productcategorie ‘muziek, film en televisie’. We kunnen met een zekerheid van 95 % zeggen dat er sprake is van een statistisch significant verband tussen v1_2 en aansprekingreclame, aangezien de chi-kwadraatstest uit tabel 16 een p-waarde oplevert die kleiner is dan 0,05.

 

5.3.4 De code van de popmuziek

 

De code van de popmuziek kent maar één onderzoeksvraag, namelijk “Hoeveel plaats voorzien de verschillende tienermagazines voor de code van de popmuziek en wat is de proportie mannelijke en vrouwelijke sterren hierin?”. Voor een antwoord op het eerste deel van de onderzoeksvraag verwijs ik naar onderdeel 5.1.2, waarin duidelijk wordt gemaakt dat Fancy in vergelijking met de andere magazines zeer weinig ruimte voorbehoudt voor de code van de popmuziek. De vier andere tienermagazines besteden allen 60 % of meer ruimte aan deze code, wat een aanduiding is van het feit dat ze ofwel een popblad zijn ofwel eerder een tussenvorm tussen pop- en meisjesbladen.

            Voor het tweede deel van de onderzoeksvraag deed ik een beroep op de variabele v3_3. Bij deze variabele voegde ik de categorieën ‘vrouwelijke beroemdheid’ (1) en ‘vrouwelijke groep’ (3) samen tot de categorie ‘vrouwelijk’. Ik deed hetzelfde voor de categorieën ‘mannelijke beroemdheid’ (2) en ‘mannelijke groep’ (4) die samen in de categorie ‘mannelijk’ terechtkwamen. Deze variabele met nieuwe categorieën kreeg van mij de naam ‘popgeslacht’ en bestond buiten de categorieën ‘vrouwelijk’ en ‘mannelijk’ ook nog uit een categorie ‘gemengde groep, koppels’. De gehele code van de popmuziek bestond in mijn steekproef uit 1913 analyse-eenheden, waarvan 38,7 % vrouwelijk, 38,5 % mannelijk en 22,8 % gemengd. De frequentietabel van popgeslacht vindt U in bijlage 24.

            Hoewel ik dacht hier geen significante verschillen tussen de magazines te vinden, liet ik toch een kruistabel en chi-kwadraatstest berekenen met de variabelen popgeslacht en v1_2. Deze twee tabellen vindt U hieronder:

 

Tabel 17: Kruistabel popgeslacht * magazine, frequenties en kolompercentages

 

 

magazine

Total

 

 

Joepie

Fancy

7Extra

Starclub

Top of the Pops

 

popgeslacht

vrouwelijk

Count % within

283

35

118

176

129

741

 

 

magazine

37,1%

36,8%

36,5%

42,6%

40,4%

38,7%

 

mannelijk

Count

269

36

137

155

139

736

 

 

% within magazine

35,3%

37,9%

42,4%

37,5%

43,6%

38,5%

 

gemengde groep,

Count % within

211

24

68

82

51

436

 

koppels

magazine

27,7%

25,3%

21,1%

19,9%

16,0%

22,8%

Total

Count

763

95

323

413

319

1913

 

% within magazine

100,0%

100,0%

100,0%

100,0%

100,0%

100,0%

 

 

Tabel 18: Resultaten X²- test, popgeslacht * magazine

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

25,129(a)

8

,001

Likelihood Ratio

25,347

8

,001

Linear-by-Linear Association

12,547

1

,000

N of Valid Cases

1913

 

 

a  0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 21,65.

 

Uit tabel 17 komt naar voor dat er al bij al slechts kleine verschillen zijn tussen de magazines; Joepie en Starclub kennen bijvoorbeeld iets meer analyse-eenheden binnen de categorie vrouwelijk dan binnen de categorie mannelijk, terwijl dit bij de andere drie net andersom is. Bij 7Extra en Starclub verschilt het percentage vrouwelijke en mannelijke sterren zelfs 5 % of meer. Wat betreft de gemengde groep en de koppels lopen Joepie en Fancy voorop met meer dan 25 % van de analyse-eenheden in deze categorie. Tabel 18 zegt ons dat deze verschillen, hoe klein ook, tussen de magazines significant zijn; de p-waarde is kleiner dan 0,05, het vooropgestelde significantieniveau.

 

 

5.4 Andere resultaten

 

Na het onderzoeken van de onderzoeksvragen ging ik na of er nog andere, significante verschillen waren tussen de magazines; sommige variabelen uit mijn analyse-instrument hadden op zich immers geen nut voor de onderzoeksvragen zoals bijvoorbeeld v3_2, v4_3 of v6_6. In totaal vond ik nog vijf andere relevante verschillen tussen de magazines, namelijk met betrekking tot de soort beroemdheden (v3_2), de prijzen bij mode en schoonheid (v4_3), het geslacht van de lezer bij een lezersinbreng (v6_3), het antwoord op een lezersinbreng (v6_6) en de melding van adressen bij de code van het persoonlijke leven en relaties (v6_7). De bevindingen worden in de volgende paragrafen verder uitgewerkt.

 

            Een eerste significant verschil dat tussen de magazines bestaat, is dat betreffende het soort beroemdheden die in de code van de popmuziek worden getoond. De variabele die hiervoor gebruikt werd, v3_2, bestond oorspronkelijk uit 13 categorieën. Ik maakte een nieuwe variabele ‘beroemdheidssoort’ aan waarbij de categorieën 5 tot 13 van v3_2 samengevoegd werden tot één categorie, namelijk ‘andere’. Deze negen categorieën hadden namelijk te weinig analyse-eenheden bij de originele variabele. Als we kijken naar de frequentietabel van beroemdheidssoort in bijlage 25 valt het op dat over het geheel van de code van de popmuziek in mijn steekproef er 37,1 % analyse-eenheden over internationale muzieksterren gaan, 19,6 % over nationale muzieksterren en 31,6 % over internationale acteurs/actrices.

            Na het construeren van de frequentietabel van beroemdheidssoort, wilde ik nagaan of er op dit vlak significante verschillen waren tussen de magazines. Daarom liet ik een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest tussen de variabelen beroemdheidssoort en v1_2 uitvoeren door SPSS. De resultaten daarvan worden hieronder weergegeven:

 

Tabel 19: Kruistabel beroemdheidssoort * magazine, frequenties en kolompercentages

 

Tabel 20: Resultaten X²- test, beroemdheidssoort * magazine

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

418,981(a)

16

,000

Likelihood Ratio

427,434

16

,000

Linear-by-Linear Association

157,931

1

,000

N of Valid Cases

1914

 

 

a  1 cells (4,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 2,13.

 

            Zoals blijkt uit tabel 19, zijn Starclub en Top of the Pops de enige magazines die veel ruimte besteden aan nationale muzieksterren, respectievelijk 22,2 % en 53,3 %. Wat betreft de internationale muzieksterren staan de magazines ongeveer gelijk, al heeft Starclub hier beduidend minder analyse-eenheden dan de andere magazines. De categorie ‘nationale acteur/actrice’ neemt bij geen enkel magazine een grote plaats is en als we kijken naar de categorie ‘internationale acteur/actrice’ zien we dat vooral Top of the Pops hier uit de toon valt. Het feit dat Top of the Pops zo weinig aandacht besteed aan acteurs en actrices in het algemeen, toont nogmaals aan dat dit magazine zich het meeste toelegt op de popmuziek binnen mijn steekproef. Kijken we naar tabel 20, dan zien we dat deze verschillen tussen de magazines significant zijn; p is immers kleiner dan 0,05.

            Een volgende variabele waarbij ik wilde controleren of er geen verschillen waren tussen de magazines, was variabele v4_3. Deze variabele slaat op de prijzen die gegeven worden binnen de code van mode en schoonheid en bestaat uit de categorieën ‘aan de lage kant’, ‘gemiddeld’, ‘aan de hoge kant’ en ‘geen prijzen vermeld’. Over het geheel van de code van mode en schoonheid bevindt 29,8 % zich in de categorie ‘gemiddeld’, 29,2 % in de categorie ‘aan de hoge kant’ en 13,5 % in de categorie ‘aan de lage kant’ (zie bijlage 26).

            De kruistabel van v4_3 met v1_2 onthulde bepaalde verschillen tussen de magazines. Zo hebben de magazines Joepie en Top of the Pops vooral analyse-eenheden binnen de categorieën gemiddeld en aan de lage kant. Fancy en 7Extra kennen daarentegen een groot aantal analyse-eenheden binnen de categorie aan de hoge kant, respectievelijk 32,7 % en 54,5 %. Starclub kent een vrij evenwichtige verdeling met 16,7 % analyse-eenheden aan de lage kant, 33,3 % gemiddeld en 33,3 % aan de hoge kant. De bijhorende chi-kwadraatstest, X² (12, N = 178) = 27,94, gaf een p-waarde van  0,006 wat kleiner is dan 0,05, het significantieniveau. Jammer genoeg kunnen we niet met zekerheid zeggen dat de verschillen tussen de magazines significant zijn, omdat zeven cellen binnen de kruistabel een frequentie hadden van minder dan vijf analyse-eenheden. Vooral 7Extra, Starclub en Top of the Pops hebben weinig analyse-eenheden binnen de code van mode en schoonheid. U vindt de kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest van v4_3 met v1_2 in bijlage 27.

 

            Een derde variabele die ik verder wou onderzoeken, bevindt zich binnen de code van het persoonlijke leven en relaties. Ik doel hiermee op de variabele v6_3, die vraagt naar het geslacht van de lezer indien de analyse-eenheid bestaat uit een lezersinbreng. De frequentietabel van v6_3 in bijlage 28 toont aan dat 85,6 % van de lezersbrieven in mijn steekproef afkomstig zijn van meisjes en slechts 8,6 % van jongens. Deze percentages waren enigszins te verwachten, aangezien we weten dat tienermagazines vooral door vrouwelijke adolescenten gelezen worden.

            Net zoals bij de variabele v4_3 liet ik een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest met de variabelen v6_3 en v1_2 uitvoeren door SPSS (bijlage 29). Uit de kruistabel kwam naar voor dat vooral Joepie (10,4 %) en Starclub (20,8 %) nog een redelijk aantal lezersbrieven van mannelijke tieners ontvangen. Bij Top of the Pops en 7Extra zijn nagenoeg alle lezersbrieven afkomstig van meisjes, terwijl bij Fancy in 10,4 % van de gevallen niet duidelijk is of de lezer mannelijk of vrouwelijk is. De chi-kwadraatstest (X² = 34,67, 8, N = 396) leverde een p-waarde op die kleiner is dan 0,05. Er zijn echter vijf cellen binnen de kruistabel die een frequentie hebben van minder dan vijf, dus we kunnen deze resultaten niet veralgemenen naar de populatie. Ik moet hier wel bij vermelden dat deze opmerking vooral slaat op de categorie ‘niet duidelijk’ waarbinnen zowel 7Extra als Starclub als Top of the Pops geen enkele analyse-eenheid hebben. Als we dus enkel kijken naar de categorieën ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ zijn de verschillen tussen de magazines wel significant.

 

            Een andere variabele binnen de code van het persoonlijke leven en relaties is de variabele v6_6. Deze variabele bestaat uit 8 categorieën en vraagt naar de persoon die antwoord geeft op een lezersinbreng. Over het totaal van de steekproef is dit in 46 % van de gevallen de redactie in het algemeen en in 25,3 % een ‘agony aunt’, een vrouwelijk lid van de redactie dat zich speciaal bezighoudt met de probleempagina en wordt getoond met naam, foto en enkele persoonlijke gegevens. In 14,9 % van de analyse-eenheden met een lezersinbreng gaat het om een onbeantwoorde lezersinbreng, meestal een getuigenis van een lezer waar verder geen commentaar op wordt gegeven. De frequentietabel van v6_6 is te vinden in bijlage 30.

            Ook hier wilde ik nagaan of er geen significante verschillen tussen de magazines bestonden. Daartoe liet ik een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest berekenen met de variabelen v6_6 en v1_2 (zie bijlage 31). De kruistabel zegt ons dat er inderdaad verschillen zijn tussen de magazines; zo wordt een lezersinbreng in Joepie ofwel beantwoord door de redactie in het algemeen (81,9 %) ofwel niet beantwoord (18,1 %), terwijl in Fancy het percentage onbeantwoorde lezersinbreng 24,4 % bedraagt en het overgrote deel van de lezersbrieven beantwoord wordt door een agony aunt (74,1 %). Bij Starclub antwoordt in 41,7 % van de gevallen de redactie in het algemeen en in 58,3 % van de gevallen een vrouwelijke dokter. We nemen aan dat dit laatste vooral gebeurd bij vragen over het eigen lichaam en de gezondheid. Top of the Pops laat meestal een mannelijke beroemdheid aan het woord en bij 7Extra is het net zoals bij Joepie vooral de redactie in het algemeen die zich bezig houdt met de lezersbrieven. De chi-kwadraatstest (X² = 861,81, 20, N = 396) gaf wederom een p-waarde van kleiner dan 0,05, maar het aantal cellen (14) met minder dan vijf analyse-eenheden is te groot om te spreken van significante verschillen tussen de magazines.

 

            Een laatste relevante bevinding betreft de variabele v6_7, of de melding van adressen bij analyse-eenheden binnen de code van het persoonlijke leven en relaties. Deze variabele kijkt of er adressen, telefoonnummers of websites van hulpinstanties worden gegeven bij die eenheden die over persoonlijke zaken gaan. Uit de frequentietabel van v6_7 in bijlage 32 blijkt dat over het totaal van de code van het persoonlijke leven en relaties er bij 39,3 % van de analyse-eenheden adressen worden vermeld en bij 60,7 % van de analyse-eenheden niet.

            Natuurlijk ging ik ook bij deze variabele na of er verschillen waren tussen de magazines door opnieuw een kruistabel en chi-kwadraatstest te laten construeren met de variabelen v6_7 en v1_2. De twee resulterende tabellen vindt U hieronder:

 

Tabel 21: Kruistabel v6_7 * magazine, frequenties en kolompercentages

 

Tabel 22: Resultaten X²- test, v6_7 * magazine

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

92,985(a)

4

,000

Likelihood Ratio

116,874

4

,000

Linear-by-Linear Association

20,863

1

,000

N of Valid Cases

456

 

 

a  0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 5,10.

 

            Zoals we kunnen zien in tabel 21 geven de magazines 7Extra en Starclub zelden adressen of telefoonnummers van hulpinstanties bij de code van het persoonlijke leven en relaties. Dit in tegenstelling tot Top of the Pops dat bijna altijd verdere informatie over hulpinstanties geeft. Joepie en Fancy hebben dan weer ongeveer een gelijke verdeling; de helft van de tijd vermelden ze wel adressen en telefoonnummers, de andere helft weer niet. Uit de resultaten van de chi-kwadraatstest zoals we die kunnen zien in tabel 22 blijkt dat deze verschillen tussen de magazines significant zijn; de p-waarde is immers kleiner dan 0,05 en dit keer zijn er geen problemen met het aantal cellen met een frequentie van minder dan vijf analyse-eenheden. We kunnen bijgevolg met 95 % zekerheid stellen dat er een statistisch significant verband bestaat tussen v1_2 en v6_7.

 

 

5.5 De genderidentiteit in tienermagazines

 

De basisonderzoeksvraag van deze eindverhandeling luidt “Hoe wordt de gender-identiteit van meisjes geconstrueerd in de verschillende tienermagazines?” (cfr. Deel 3). Deze onderzoeksvraag komt niet rechtstreeks overeen met één van de variabelen in het analyse-instrument, maar moet gemeten worden via het combineren van meerdere variabelen. Na het onderzoeken van de deelonderzoeksvragen besloot ik werk te maken van deze combinatievariabele, die vanzelfsprekend de naam ‘genderidentiteit’ kreeg.

De variabele genderidentiteit is een combinatie van de variabelen modedefinitief, aansprekingreclame en boodschapdefinitief en bestaat uit de categorieën ‘sexy, er goed uitzien, voor de jongens (1)’, ‘eigen motieven eerst, voor jezelf, plezier (2)’, ‘voor anderen, goede indruk maken, mee zijn met de trends (3)’ en ‘jezelf in vraag stellen, twijfelen (4)’. Een analyse-eenheid kreeg de waarde 1 indien het ofwel bij modedefinitief of bij aansprekingreclame de waarde 1 had gekregen ofwel bij boodschapdefinitief de waarden 3 of 4 had gekregen. De waarde 2 werd dan weer gegeven aan die analyse-eenheden die bij modedefinitief in de tweede categorie waren terechtgekomen of bij aansprekingreclame de waarden 2, 4, 5 of 6 hadden gekregen of bij boodschapdefinitief in de categorieën 1 en 6 waren beland. De waarde 3 bij de variabele genderidentiteit was dan weer gereserveerd voor die analyse-eenheden die ofwel alleen bij boodschapdefinitief waarde 5 hadden gekregen ofwel bij modedefinitief én bij aansprekingreclame in de categorie 3 zaten. De vierde categorie van genderidentiteit bestond enkel uit analyse-eenheden die bij boodschapdefinitief in de tweede categorie zaten. Alle analyse-eenheden die bij geen enkele van de vorige categorieën hoorden, kregen de waarde ‘0’ bij de variabele genderidentiteit en werden later omgezet naar missing values.

            Na het construeren van de variabele genderidentiteit wilde ik natuurlijk weten hoe deze variabele verdeeld was over de steekproef; daarom liet ik een frequentietabel van de variabele construeren door SPSS. Deze frequentietabel wordt hieronder weergegeven:

 

Tabel 23: Frequenties en percentages van de variabele genderidentiteit

 

Frequency

Percent

Valid Percent

Cumulative Percent

Valid

sexy, goed uitzien, jongens

240

7,6

32,8

32,8

 

eigen motieven, voor jezelf

322

10,2

44,0

76,9

 

voor anderen, goede indruk, trends

81

2,6

11,1

88,0

 

jezelf in vraag stellen, twijfelen

88

2,8

12,0

100,0

 

Total

731

23,2

100,0

 

Missing

System

2416

76,8

 

 

Total

3147

100,0

 

 

 

 

            Uit bovenstaande tabel komt naar voor dat er in totaal 731 analyse-eenheden zijn die een waarde hebben voor de variabele genderidentiteit. Van die 731 analyse-eenheden geeft de meerderheid (44 %) de boodschap ‘eigen motieven eerst, voor jezelf’; deze analyse-eenheden benadrukken dus dat een vrouw een onafhankelijke wil moet hebben en op haar eigen benen kan staan. 32,8 % van de analyse-eenheden zegt echter dat een vrouw/meisje er voor moet zorgen dat ze er sexy en aantrekkelijk uit ziet en dat ze zich moet laten leiden door jongens. Deze analyse-eenheden benadrukken dus helemaal niet de onafhankelijkheid van een vrouw, maar promoten daarentegen de traditionele, stereotiepe vrouwelijkheid. De paradoxale boodschap zoals deze ook naar voren kwam in het literatuuroverzicht van deel 3 blijkt dus eveneens te bestaan binnen mijn steekproef. De tienermagazines beelden dus een genderidentiteit af die voor heel wat verwarring kan zorgen onder tienermeisjes; moeten ze zich nu onafhankelijk gedragen en hun eigen weg durven gaan los van alle maatschappelijke stereotypes, of kunnen ze zich toch beter laten leiden door jongens en zorgen dat ze er aantrekkelijk uit zien?

 

            Aangezien deze eindverhandeling een internationale vergelijking van tienermagazines betreft, werd de variabele genderidentiteit tevens gebruikt om te zien of er op dit vlak verschillen zijn tussen de magazines. Daartoe werd een kruistabel en bijhorende chi-kwadraatstest uitgevoerd met de variabelen genderidentiteit en v1_2. De resultaten daarvan ziet U hieronder:

 

Tabel 24: Kruistabel genderidentiteit * magazine, frequenties en kolompercentages

 

Tabel 25: Resultaten X²- test, genderidentiteit * magazine

 

Value

df

Asymp. Sig. (2-sided)

Pearson Chi-Square

34,820(a)

12

,001

Likelihood Ratio

38,729

12

,000

Linear-by-Linear Association

9,693

1

,002

N of Valid Cases

731

 

 

a  0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 7,31.

 

            Tabel 24 toont ons aan dat de tegenstrijdige boodschap die zo typisch is voor tienermagazines in elk van de magazines van mijn steekproef wordt teruggevonden; alle magazines hebben zowel een hoog percentage voor de categorie ‘sexy, goed uitzien, jongens’ als voor de categorie ‘eigen motieven, voor jezelf’. Toch zijn er subtiele verschillen te merken tussen de magazines, zoals bijvoorbeeld Starclub en Top of the Pops die meer dan 50 % van de betreffende analyse-eenheden in de categorie ‘eigen motieven, voor jezelf’ hebben zitten. Bij de drie andere magazines is er een iets evenwichtigere verdeling, met steeds percentages tussen de 30 en 40 % bij de eerste twee categorieën. Wat bovendien ook nog opvalt, is het grote aantal analyse-eenheden bij Joepie (16,1 %) en bij Fancy (15,3 %) die de boodschap geven dat tienermeisjes zichzelf in vraag moeten stellen en moeten twijfelen aan zichzelf. Dit gegeven kunnen we linken aan het feit dat Joepie en Fancy veel meer artikels over seksualiteit en vrijen hebben dan de andere magazines, en dit thema wordt vaak gelinkt met de boodschap ‘zichzelf in vraag stellen’ (cfr. 5.3.1). De derde categorie van genderidentiteit, ‘voor anderen, goede indruk, trends’ bevat bij alle magazines buiten Top of the Pops 10 à 15 % van de analyse-eenheden. De tweede tabel, tabel 25, geeft ons te kennen dat deze verschillen in verband met de gegeven genderidentiteit tussen de magazines significant zijn; de p-waarde bedraagt 0,001 en dit is kleiner dan ons vooropgestelde significantieniveau. Hoewel de verschillen tussen de magazines maar klein zijn, kunnen we toch spreken van significantie. Het is vooral merkwaardig om te zien hoe de magazines die het verst gaan in hun thema’s, Joepie en Fancy, het meest de boodschap ‘jezelf in vraag stellen’ en ‘sexy, goed uitzien, jongens’ geven. Deze twee magazines zijn bijgevolg wel progressief in hun thema’s, maar eerder traditioneel in de genderidentiteit die ze naar voren schuiven.

 

 

6. Algemeen besluit

 

In de inleiding werd gezegd dat deze eindverhandeling nagaat hoe de genderidentiteit in verschillende Europese tienermagazines geconstrueerd wordt. Om tot het concept van de genderidentiteit te komen moesten er verschillende stappen doorlopen worden; zo werd in het eerste deel het belang aangetoond van de identiteitsvorming tijdens de adolescentie, en de rol die de media hierin kunnen spelen als bron van socialisatie. In het tweede deel besprak ik de verschillende subculturen bij tienermeisjes die tevens een effect hebben op hun waargenomen genderidentiteit. Het derde deel ging dan meer specifiek over tienermagazines, en hierin werd de basisonderzoeksvraag over genderidentiteit verder uitgebreid met verschillende deelonderzoeksvragen. In het volgende deel werd uitgelegd hoe de onderzoeksvragen omgezet werden in variabelen en uit welke magazines de steekproef bestond. In de resultatensectie werden eerst de resultaten van de deelonderzoeksvragen besproken, alvorens ik mij uiteindelijk richtte naar de combinatievariabele ‘genderidentiteit’.

            In dit laatste deel van de eindverhandeling zet ik eerst de belangrijkste resultaten van het vijfde deel nog eens op een rijtje en interpreteer ik ze in het kader van het bredere onderzoeksdomein. Daarna wordt er een paragraaf gewijd aan de beperkingen en de tekortkomingen van deze eindverhandeling. Tenslotte zullen er nog enkele suggesties voor verder onderzoek worden gegeven.

 

 

6.1 De belangrijkste resultaten

 

6.1.1 Het onderscheid tussen pop- en meisjesbladen

 

Deel 5 wees uit dat er in mijn steekproef niet alleen een onderscheid is tussen verschillende landen of regio’s waaruit de tienermagazines komen, maar ook een onderscheid tussen pop- en meisjesbladen. Het Nederlandse magazine Fancy is namelijk een duidelijk meisjesblad, terwijl het Britse Top of the Pops zonder twijfel een popblad is. De andere drie magazines zijn allen een soort tussenvorm, waarbij 7Extra en Starclub meer naar de kant van de popbladen neigen en Joepie meer naar de kant van de meisjesbladen.

Concreet wil dit zeggen dat de vijf best verkochte tienermagazines uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Wallonië, Vlaanderen en Nederland niet allemaal dezelfde soort inhoud bevatten. Dit is een merkwaardige bevinding, aangezien de meeste auteurs er van uit gaan dat tienermagazines een homogene categorie zijn die over de landen heen op elkaar gelijken qua inhoud en vorm. Mijn onderzoek toont aan dat er twee categorieën van tienermagazines zijn, namelijk meisjesbladen en popbladen. De meeste tienermagazines horen echter niet exclusief tot één van deze categorieën, maar zijn een soort van tussenvorm die ofwel meer horen bij de meisjesbladen ofwel meer horen bij de popbladen. We kunnen het onderscheid tussen meisjesbladen en popbladen in mijn steekproef bijgevolg voorstellen op volgend continuüm:

 

 

            Het onderscheid tussen de magazines zoals het hierboven wordt beschreven blijkt niet alleen uit de aanwezigheid van bepaalde codes, maar ook uit andere zaken. Zo kunnen we binnen de code van de popmuziek naar de soort beroemdheid kijken om een idee krijgen van de categorie waartoe het betreffende tienermagazine behoort. Top of the Pops besteedt bijvoorbeeld zeer weinig plaats aan acteurs/actrices wat aantoont dat dit magazine van de gehele steekproef het meest past binnen de categorie van de popbladen. Ten tweede kunnen we kijken naar het aantal illustraties per analyse-eenheid; hieruit blijkt dat Fancy meestal geen of één illustratie heeft per analyse-eenheid, terwijl de andere magazines regelmatig meerdere illustraties hebben per analyse-eenheid. Dit onderzoeksresultaat wijst erop dat Fancy een typisch meisjesblad is, waarin minder aandacht wordt gegeven aan afbeeldingen van knappe pop- en filmsterren. Tenslotte komt het onderscheid tussen pop- en meisjesbladen het duidelijkst naar voor als we kijken naar de verhouding illustratie/tekst; Fancy heeft als meisjesblad immers nauwelijks grote illustraties en de analyse-eenheden van dit magazine bestaan voornamelijk uit tekst. Top of the Pops daarentegen doet zijn naam als popblad alle eer aan en heeft redelijk veel analyse-eenheden binnen de categorieën ‘grote illustratie’ en ‘bijna geen tekst’. De andere drie magazines bevinden zich tussen de popbladen en de meisjesbladen en hebben een evenwichtige verhouding illustratie/tekst (cfr. Deel 5).

 

            Het bovenstaande maakt duidelijk dat dit onderzoek niet alleen een vergelijking is tussen verschillende landen maar tevens tussen verschillende categorieën van tienermagazines. De meeste resultaten van het onderzoek tonen een scheiding aan tussen enerzijds Joepie en Fancy en anderzijds Starclub en Top of the Pops. Het Waalse magazine 7Extra staat op het continuüm iets meer in de richting van de popbladen, maar leunt soms toch dichter aan bij Joepie en Fancy dan bij de andere twee magazines.

De verschillen tussen de magazines komen het meest tot uiting binnen de code van de reclame en binnen de code van het persoonlijke leven. Daarom bespreek ik in de volgende twee paragrafen de belangrijkste conclusies binnen deze twee codes en hun betekenis voor het bredere onderzoeksdomein. Daarna zal ik iets zeggen over de tegenstrijdige boodschappen binnen tienermagazines en het concept van de genderidentiteit. Tenslotte bespreek ik in de laatste paragraaf van dit onderdeel de conclusie van deze eindverhandeling en de relevantie van mijn onderzoek voor de communicatiewetenschap.

 

6.1.2 De code van de reclame

 

Een opvallend onderzoeksresultaat waarbij de Nederlandstalige magazines tegenover Starclub en Top of the Pops komen te staan betreft de mate van inhoudelijk parallellisme in de tienermagazines; waar Fancy en Joepie ongeveer een 50/50-verdeling hebben, overheerst bij de twee andere magazines de open reclame. 7Extra bevindt zich tussen deze twee polen met een meerderheid analyse-eenheden binnen de open reclame, maar toch ook een substantieel deel binnen de verdoken reclame.

Deze bevinding duidt nogmaals op het feit dat Fancy en Joepie meer meisjesblad zijn dan popblad; een grote hoeveelheid advertorials is immers typisch voor vrouwenbladen. De twee magazines bereiden de tienermeisjes reeds voor op de latere vrouwenbladen door grote hoeveelheden verdoken reclame in hun analyse-eenheden op te nemen. Op die manier worden vrouwelijke adolescenten in Nederland en Vlaanderen meer ingeleid in het consumentisme dan in de andere regio’s het geval is.

 

            Dat Joepie en Fancy meer meisjesbladen zijn, blijkt tevens uit de product-categorie waarvoor voornamelijk reclame wordt gemaakt, met name kledij en schoonheidsproducten. Dit wijst erop dat de meisjes die deze magazines lezen meer begaan zijn met hun uiterlijk dan bijvoorbeeld de lezers van Top of the Pops waar vooral reclame wordt gemaakt voor muziek, film of televisie. Starclub bevat een heleboel reclame over maandverbanden en tampons waarmee de adverteerders vooral de meisjes in de vroege adolescentie willen aanspreken. We kunnen samenvattend stellen dat Joepie en Fancy in hun reclame meer aandacht geven aan het uiterlijk van tienermeisjes en zo dus het traditionele stereotype dat meisjes er goed uit moeten zien, promoten. Dit kan het effect hebben dat meisjes in de verschillende regio’s opgroeien met een verschillend wereldbeeld en zich later anders zullen gedragen ten opzichte van de traditionele vrouwenrollen in de maatschappij.

 

            Tenslotte is er binnen de code van de reclame nog één cruciaal onderscheid tussen de magazines, namelijk dat van de boodschap die de reclame geeft aan tienermeisjes. Vooral de boodschap bij reclame over kledij en schoonheidsproducten is hier van belang; deze blijkt bij Joepie vooral ‘schoonheid, mooi, aantrekking’ te zijn, terwijl bij Fancy deze meestal bestaat uit ‘fun, plezant om te doen, grappig’. Deze bevindingen wijzen erop dat Fancy meer een meisjesblad is dan Joepie; bij Joepie wordt nog stilgestaan bij de noodzaak om allerlei producten te gebruiken om er goed uit te zien en aan een vaste vriend te geraken. Bij Fancy daarentegen wordt verondersteld dat deze noodzaak algemeen gekend is bij de lezers en proberen ze alleen maar naar het ‘leuke’ gedeelte van kledij en schoonheidsproducten te kijken. Starclub en Top of the Pops hebben redelijk weinig reclame over kledij en schoonheidsproducten en zijn hier bijgevolg niet zo relevant. Het traditionele stereotype dat vrouwen er aantrekkelijk uit moeten zien en aan een vaste vriend moeten geraken komt dus zowel in Joepie als in Fancy overvloedig terug. Het verschil is echter dat het Nederlandse magazine er van uit gaat dat meisjes dit traditionele stereotype al hebben opgenomen in hun zelfbeeld, terwijl zijn Vlaamse tegenhanger dit nog aan zijn lezers moet duidelijk maken.

 

6.1.3 De code van het persoonlijke leven

 

Een eerste in het oog springende conclusie binnen de code van het persoonlijke leven gaat over het aantal analyse-eenheden die gaan over ‘anders-seksualiteit’; deze zijn er nagenoeg niet en dit is in overeenstemming met de literatuur uit het derde deel. Geen enkel van de vijf magazines besteedt veel aandacht aan andere vormen van seksualiteit buiten heteroseksualiteit. Er wordt nooit de boodschap gegeven dat homo- of biseksualiteit normaal is, integendeel de lezers krijgen eerder de indruk dat homo- of biseksuele jongeren afwijken van de norm. Vrouwelijke lezers die twijfelen aan hun geaardheid kunnen door deze boodschap in tienermagazines onzeker en ongelukkig worden. Dit onderzoeksresultaat is dus wel relevant, hoewel er op dit vlak geen verschillen bestaan tussen de magazines.

 

            Met betrekking tot de ruimte die de verschillende magazines besteden aan het thema ‘seksualiteit’ bestaan er echter wel verschillen. Zoals blijkt uit de literatuur gebruiken adolescenten de media frequent als een bron van informatie over seksualiteit, en ook tienermagazines oefenen hier een invloed uit. Uit de resultatensectie kwam naar voor dat Joepie en Fancy van alle magazines de meeste analyse-eenheden hebben die gaan over seksualiteit en vrijen, terwijl de andere drie zich voornamelijk concentreren op het thema ‘liefde en verliefdheid zonder seks’.

            Dit betekent concreet dat de Nederlandstalige magazines het meest progressief zijn in hun thema’s, hoewel ze tegelijkertijd via de code van de reclame de traditionele vrouwelijkheid naar voren schuiven (cfr. 6.1.2). Daarenboven kan de aanwezigheid van veel seksualiteit binnen tienermagazines de indruk geven aan tienermeisjes dat ze om erbij te horen seksuele betrekkingen moeten hebben. In Groot-Brittannië was er in 1996 veel controverse over tienermagazines toen een parlementslid beweerde dat deze magazines meisjes aanmoedigden om seks te hebben. Volgens dit parlementslid gingen de magazines te expliciet om met sommige seksuele onderwerpen en dit gaf een verkeerde boodschap aan de lezers (Childs & Storry, 1997, p. 186). Deze bewering vonden wij niet terug bij Top of the Pops, maar dit kan te wijten zijn aan het feit dat Top of the Pops eerder een popblad is dan een meisjesblad.

 

            Uit de literatuurstudie van deel 3 kwam naar voor dat tienermagazines met betrekking tot seksualiteit een tegenstrijdige boodschap geven aan hun lezers; langs de éne kant moeten ze zichzelf seksueel aantrekkelijk maken om aan een vaste vriend te geraken, langs de andere kant moeten ze zo lang mogelijk wachten met seksuele activiteit. Deel 5 bevestigde deze voorspelling en liet merken dat het thema liefde en verliefdheid zonder seks meestal met de boodschap ‘je laten leiden door jongens’ wordt gelinkt, terwijl het thema seksualiteit en vrijen eerder met de boodschap ‘jezelf in vraag stellen’ wordt geassocieerd. ‘Jezelf in vraag stellen’ kan dan geïnterpreteerd worden als het grondig nadenken of men zich reeds wil inlaten met seksuele betrekkingen. Tienermagazines geven bijgevolg een tegenstrijdige boodschap over jongens en seksuele activiteit en dit komt het zelfvertrouwen van de lezers niet ten goede.

            Wegens een tekort aan analyse-eenheden in sommige cellen kon ik niet rechtstreeks bewijzen dat er hier verschillen waren tussen de magazines. Aangezien echter vooral Fancy en Joepie analyse-eenheden over seksualiteit bevatten, lijkt het mij logisch dat de tegenstrijdige boodschap het meest voorkomt in deze twee magazines. Fancy en Joepie promoten dus niet alleen de traditionele vrouwelijkheid, maar zorgen er tevens voor dat meisjes in hun adolescentie onzeker zijn over hoe ze zich nu ten opzichte van jongens en seksualiteit moeten gedragen. 

 

6.1.4 Tegenstrijdige boodschappen en genderidentiteit

 

Eén van de belangrijkste conclusies die we uit het literatuuroverzicht van deel 3 kunnen trekken is dat tienermagazines een paradoxale boodschap geven aan hun lezers; langs de ene kant wordt gezegd dat ze zich moeten laten leiden door jongens en dat een vaste vriend het belangrijkste in hun leven moet zijn, langs de andere kant moeten tienermeisjes onafhankelijk zijn (Currie, 1999, pp. 179-181). Op die manier schuiven tienermagazines een genderidentiteit naar voor die zichzelf tegenspreekt.

            Een eerste aanduiding van deze paradoxale boodschap blijkt uit de frequentietabel van de variabele boodschapdefinitief bij de code van het persoonlijke leven en relaties (cfr. Deel 5). Hier zien we dat er drie boodschappen regelmatig terugkomen, namelijk ‘eigen motieven eerst, jezelf aanvaarden’, ‘jezelf in vraag stellen’ en ‘je laten leiden door jongens’. Dit bevestigt dus de paradoxale boodschap; aan jonge meisjes wordt zowel de boodschap van traditioneel vrouwelijk gedrag als de boodschap van een eigen, onafhankelijke wil gegeven. Opvallend is dat er hier geen significante verschillen zijn tussen de magazines.

 

            De basisonderzoeksvraag van deze eindverhandeling gaat echter niet alleen over de code van het persoonlijke leven en relaties, maar over de tienermagazines in hun geheel. Vandaar dat ik een variabele ‘genderidentiteit’ construeerde die de codes van mode en schoonheid, van de reclame en van het persoonlijke leven en relaties combineert. Ook hier gaven de meerderheid van de analyse-eenheden ofwel de boodschap ‘eigen motieven eerst, voor jezelf’ ofwel de boodschap ‘sexy, er goed uitzien, jongens’. De tegenstrijdige boodschap waarbij meisjes zowel onafhankelijk moeten zijn als zich moeten laten leiden door jongens wordt dus eveneens teruggevonden in de gehele magazines.

            Op het vlak van de genderidentiteit zijn er subtiele verschillen tussen de magazines waarbij Fancy en Joepie nogmaals tegenover Starclub en Top of the Pops komen te staan. Starclub en Top of the Pops hebben namelijk meer dan 50 % van hun analyse-eenheden binnen de categorie ‘eigen motieven eerst, voor jezelf’ zitten, terwijl bij Fancy en Joepie ongeveer 50 % van de analyse-eenheden zich ofwel bevindt in de categorie ‘sexy, er goed uitzien, jongens’ ofwel in de categorie ‘jezelf in vraag stellen, twijfelen’. 7Extra bevindt zich in een tussenpositie en heeft percentages die overeen-komen met het algemene gemiddelde van de steekproef. Uit deze resultaten kunnen we afleiden dat de Nederlandstalige magazines net iets meer de traditionele vrouwelijkheid promoten dan de andere magazines. De lezers van de verschillende magazines krijgen bijgevolg een andere boodschap en dit kan er voor zorgen dat het zelfbeeld van tienermeisjes afhangt van het land of de regio waarin ze wonen.

            In de variabele ‘genderidentiteit’ komt de code van de popmuziek niet voor maar dit wil geenszins zeggen dat deze code geen betekenis heeft. Analyse-eenheden over beroemdheden versterken immers naar de buitenwereld toe het beeld van meisjes als passieve consumenten. Tienermeisjes worden door platenmaatschappijen eerder gezien als een ‘markt’ dan als een subcultuur en de grote hoeveelheid posters, gadgets en artikels over popsterren is bedoeld om hen te doen kopen. Op die manier zorgt de code van de popmuziek ervoor dat de genderidentiteit van meisjes tevens afhangt van hun status als consumenten (Childs & Storry, 1997, pp. 181-182).

 

            Samenvattend kunnen we stellen dat de tienermagazines tegenstrijdige boodschappen geven aan hun lezers en zo het proces van identiteitsvorming tijdens de adolescentie eerder bemoeilijken dan vergemakkelijken. Een eerste tegenstrijdige boodschap heeft te maken met de analyse-eenheden die handelen over seksualiteit; deze geven enerzijds de indruk dat een meisje zich seksueel aantrekkelijk moet maken en anderzijds dat een meisje zo lang mogelijk moet wachten met seks. Deze tegenstrijdige boodschap komt vooral voor bij Joepie en Fancy, daar zij het meeste analyse-eenheden over seksualiteit bevatten. Ten tweede promoten tienermagazines tegelijkertijd de traditionele, stereotiepe vrouwelijkheid en de onafhankelijkheid van vrouwen. Hierbij is het opvallendste resultaat dat die magazines die het meest progressief zijn qua thema, namelijk Joepie en Fancy het meest traditioneel zijn qua boodschap.

 

6.1.5 Conclusie

 

Elke dag vragen duizenden meisjes en jonge vrouwen in onze westerse wereld zich af of ze er wel mooi genoeg uitzien en of jongens hen wel aantrekkelijk zullen vinden. De media, maar ook de maatschappelijke normen in het algemeen geven hen de indruk dat ze de ideale maten en het perfecte gezicht moeten hebben om te kunnen meetellen in de wereld van vandaag. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat een meisje of een vrouw enkel gelukkig kan zijn als ze gebonden is aan een man. Tienermagazines, het medium bij uitstek voor meisjes in de adolescentie, lijken niets of weinig te doen om dit beeld van traditionele vrouwelijkheid te weerleggen. Al geven de magazines in dit onderzoek ook de boodschap dat meisjes onafhankelijk kunnen zijn en zichzelf moeten aanvaarden zoals ze zijn, toch wordt er steeds weer gehamerd op het belang van een mooi uiterlijk en een vaste vriend. Deze tegenstrijdige boodschap komt terug in alle magazines van mijn steekproef en zowel bij de reclameboodschappen als bij analyse-eenheden over mode en schoonheid of over het persoonlijke leven en relaties. Het opvallendste resultaat hierbij is ongetwijfeld dat die magazines die het verst durven gaan in hun thema’s, namelijk Joepie en Fancy, het meest de nadruk leggen op de traditionele, stereotiepe genderidentiteit dat meisjes zich aantrekkelijk moeten maken om zo aan een vaste vriend te geraken en gelukkig te kunnen zijn. Daarenboven verspreiden deze twee magazines, die meer meisjesbladen zijn dan popbladen, de boodschap dat tienermeisjes er wel seksueel aantrekkelijk uit moeten zien maar als het er op aankomt, zo lang mogelijk moeten wachten met seks.

            Uit het bovenstaande blijkt dat tienermagazines de zoektocht naar een eigen identiteit voor meisjes tussen 12 en 16 jaar er niet makkelijker op maken. In plaats van een eenduidige, positieve genderidentiteit naar voor te schuiven dat meisjes autonoom kunnen functioneren en dat de hele cultus in verband met het uiterlijk overdreven is, geven ze een tegenstrijdige boodschap. Dit kan er voor zorgen dat meisjes hun hele leven lang blijven denken dat ze enkel gelukkig kunnen zijn indien ze gebonden zijn aan een man, ook al hebben ze een eigen carrière en een eigen leven. Hoewel we dus blijven evolueren naar een samenleving waarin man en vrouw gelijk worden behandeld, wordt de klassieke droom van de prins op het witte paard nog steeds niet met uitsterven bedreigd.

 

 

6.2 Tekortkomingen van het onderzoek

 

Het onderzoek dat in deze eindverhandeling werd uitgevoerd heeft meerdere tekortkomingen, waarvan de meeste te maken hebben met de relatief kleine steekproef. Zo zou een grotere steekproef ten eerste gezorgd hebben voor meer analyse-eenheden binnen de code van mode en schoonheid en binnen de code van het persoonlijke leven en relaties. Dit zou voor deze codes waarschijnlijk betere resultaten hebben opgeleverd en had tot andere conclusies kunnen leiden. Ten tweede zorgde het kleine aantal analyse-eenheden bij sommige variabelen ervoor dat vele categorieën moesten samengevoegd worden. Daardoor kon ik minder gemakkelijk gedetailleerde conclusies trekken en moest ik mij baseren op meer algemene bevindingen.

            De belangrijkste tekortkoming in verband met de steekproef betreft echter het onderscheid tussen pop- en meisjesbladen (cfr. 6.1.1). Hoewel dit onderscheid in mijn steekproef langs de ene kant zorgt voor betere resultaten, brengt het langs de andere kant ook de vergelijking tussen de landen in het gedrang. Het is immers niet zeker of de gevonden verschillen nu verschillen tussen landen zijn of enkel verschillen tussen categorieën van tienermagazines. Het zou goed kunnen dat die tienermagazines uit Frankrijk, Wallonië en het Verenigd Koninkrijk die meer behoren tot de categorie van de meisjesbladen, gelijken op Joepie en Fancy en dan kunnen we in dit onderzoek niet meer spreken van internationale verschillen, maar enkel van verschillen tussen popbladen en meisjesbladen. Verder onderzoek waarbij de tienermagazines van de steekproef op het continuüm ofwel allen aan de kant van de popbladen staan ofwel allen aan de kant van de meisjesbladen staan, kan hier uitsluitsel over geven.

 

            Een laatste tekortkoming situeert zich in het veld van de betrouwbaarheid van mijn onderzoek. Alle analyse-eenheden werden door mijzelf gecodeerd en hoewel ik zorgde voor stabiliteit door een logboek aan te leggen, is de betrouwbaarheid van mijn onderzoek niet hetzelfde als wanneer er meerdere codeurs waren geweest. Bij twee of meer codeurs had ik de intercodeurbetrouwbaarheid kunnen berekenen en dit cijfer zou dan voldoende zeggen over de betrouwbaarheid van het onderzoek. Deze tekortkoming komt echter dikwijls voor bij eindverhandelingen en is meer een kwestie van budget en organisatie dan van onwetendheid.

 

 

6.3 Suggesties voor verder onderzoek

 

In deze eindverhandeling werden tienermagazines uit verschillende Europese landen met elkaar vergeleken. Mijn onderzoek was echter maar beperkt tot vier landen en een eerste suggestie voor verder onderzoek is dan ook om het aantal Europese landen waar tussen vergeleken wordt, uit te breiden. Zo zouden tienermagazines uit Duitsland of Spanje nog andere verschillen aan het licht kunnen brengen die in mijn onderzoek niet naar boven kwamen. Europese magazines vergelijken met Amerikaanse magazines zou eveneens boeiende resultaten kunnen opleveren.

            Ten tweede zou een meer sociologisch geïnspireerd onderzoek zich kunnen bezig houden met het associëren van de tienermagazines aan de bredere culturen die voorkomen in bepaalde landen. Toegepast op mijn onderzoek kan men bijvoorbeeld nagaan wat de algemeen geldende waarden en normen zijn in Nederland, België, Frankrijk en Groot-Brittannië met betrekking tot de emancipatie van vrouwen, het gedrag van tienermeisjes en seksualiteit bij jongeren. Op die manier kunnen de tienermagazines als sociale tekst in verband worden gebracht met de bredere maatschappij.

            Een volgende suggestie voor verder onderzoek handelt niet over de inhoud van tienermagazines, maar eerder over de marketing van tienermagazines. Het lijkt mij interessant om te zien of er op dit vlak ook verschillen bestaan tussen de landen. Zo merkte ik bij mijn steekproef op dat Joepie en Top of the Pops regelmatig een gratis cadeautje meegeven aan hun lezers, terwijl dit bij de andere magazines veel minder het geval is. Zij hebben wel veel wedstrijden waaraan de lezers kunnen deelnemen en vaak grote prijzen kunnen winnen. Kort gezegd kunnen we stellen dat elk magazine probeert reclame voor zichzelf te maken en daarbij worden verschillende technieken gebruikt. Een onderzoek naar de verschillen in marketing van tienermagazines zou verrassende resultaten kunnen genereren.

            Tenslotte zou verder onderzoek een grondigere kwalitatieve inhoudsanalyse kunnen uitvoeren. In mijn onderzoek gebruikte ik immers voornamelijk een kwantitatieve analyse, met hier en daar variabelen die meer keken naar de latente inhoud en die iets meer interpretatie vereisten zoals bijvoorbeeld modedefinitief, aansprekingreclame en boodschapdefinitief. Door deze werkwijze werden echter vele nuances en connotaties over het hoofd gezien die door communicatiewetenschappers na mij onderzocht kunnen worden. Door gebruik te maken van een discoursanalyse of een interpretatieve analyse kunnen verschillende lezingen van een tekst aan het licht gebracht worden en wordt er bovendien rekening gehouden met de heterogeniteit van het publiek. Een andere manier om te ontdekken hoe het publiek een tienermagazine leest is door diepte-interviews af te nemen van vrouwelijke adolescenten. Men kan ook werken met focusgroepen, waarin meerdere tienermeisjes met elkaar kunnen bespreken welke boodschap er volgens hen bijvoorbeeld uit de probleempagina naar boven komt. De resultaten van dit publieksonderzoek zouden dan gelinkt kunnen worden aan mijn inhoudsanalyse.

 

 

Referenties

 

Adams, S., Garner, A. & Sterk, H. M. (1998). Narrative Analysis of Sexual Etiquette in

Teenage Magazines. Journal of Communication, pp. 59-75.

Alderson, C. (1968). Magazines teenagers read: with special reference to Trend, Jackie

and Valentine. Oxford: Pergamon Press Ltd.

Alvarez-Marante, A. (2002). Courtship and Gender Identity in Early Adolescence.           Nijmegen: QuickPrint B.V..

Arnett, J. J. (1995). Adolescents’ Uses of Media for Self-Socialization. Journal of Youth

and Adolescence, 24(5), pp. 519-525.

Arnett, J. J., Larson, R. & Offer, D. (1995). Beyond Effects: Adolescents as Active

Media Users. Journal of Youth and Adolescence, 24(5), pp. 511-518.

BBC Magazines (2006). Magazines Advertising: Top of the Pops. Londen: BBC Worldwide Ltd. [10.04.2006, BBC Worldwide Ltd.: http://www.bbcmagazines.com/ads/totp/].

Bennett, A. (2001). Cultures of popular music. Buckingham: Open University Press.

Berelson, B. (1971). Content Analysis in Communication Research. New York: Hafner Publishing Company.

Berk, L. E. (2004). Development Through the Lifespan. Boston: Pearson Education, Inc..

Bosma, H. A., Graafsma, T. L. G. (1982). De ontwikkeling van identiteit in de adolescentie.         Nijmegen: Dekker & van de Vegt.

Brown, J. D. (2002). Mass Media Influences on Sexuality. The Journal of Sex Research, 39(1), pp. 42-45.

Brown, J. D., Buerkel-Rothfuss, N. & Greenberg, B. S. (1992). Media, sex and the

adolescent. New Jersey: Hampton Press, Inc.

Brown, D., Steele, J. R. (1995). Adolescent Room Culture: Studying Media in the

Context of Everyday Life. Journal of Youth and Adolescence, 24(5), pp. 551-573.

 

 

Brown, J. D., Steele, J. R. & Walsh-Childers, K. (2002). Sexual teens, sexual media:

investigating media’s influence on adolescent sexuality. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates, Inc.

Childs, P., Storry, M. (1997). British Cultural Identities. Londen: Routledge

Chow, J. (2004). Adolescents’ perceptions of popular teen magazines. Journal of

Advanced Nursing, 48(2), pp. 132-140.

Cole, L., Kaplan, E. B. (2003). "I Want to Read Stuff on Boys": ?????, Latina, and Black Girls Reading Seventeen Magazine and Encountering Adolescence. Adolescence, 38, pp. 141-159.

Currie, D. H. (1994). "Going Green": Mythologies of Consumption in Adolescent

Magazines. Youth & Society, 26(1), pp. 92-117.

Currie, D. H. (1999). Girl talk: Adolescent Magazines and Their Readers. Toronto:

University of Toronto.

de Waal, M. (1989). Meisjes: een wereld apart. Een etnografie van meisjes op de middelbare school. Meppel: Druk Boompers drukkerijen bv..

De Wit, J., Slot, W. & van Aken, M. (2004). Psychologie van de adolescentie: Basisboek. Baarn: HBuitgevers.

Duke, L. L., Kreshel, P. J. (1998). Negotiating Femininity: Girls in Early Adolescence

Read Teen Magazines. Journal Of Communication Inquiry, 22(1), pp. 48-71.

Durham, M. G. (1998). DILEMMAS OF DESIRE: Representations of Adolescent

Sexuality in Two Teen Magazines. Youth & Society, 29(3), pp. 369-389.

Durham, M. G. (1999). Girls, media and the negotiation of sexuality: A study of race,

class, and gender in adolescent peer groups. Journalism and Mass Communication Quarterly, 76(2), pp. 193-216.

Eggermont, S., Minnebo, J. & Van den Bulck, J. (2001). Wegwijs practicom: Handleiding bij het practicum ‘Actualiteit van de media’. Leuven: Uitgeverij Acco.

Evans, D., Rutberg, J., Sather, C. & Turner, C. (1991). Content analysis of contemporary teen magazines for adolescent females. Youth & Society, 23(1), pp. 99-120.

 

Frith, S. (1981). Sound effects: Youth, leisure, and the politics of rock ‘n’ roll.  New

York: Pantheon Books.

Gerritzen, H. M. J. A. (2001). Adolescentie en seksualiteit: Psychoanalytische       beschouwingen over een intrigerende levensfase. Assen: Koninklijke Van        Gorcum & Comp. B.V..

Heilman, E. (1998). The struggle for self, power and identity in adolescent girls. Youth

& Society, 30(2), pp. 182-208.

Huveneers, G. (2003). Relaties en seksualiteit: jouw blad weet raad: een inhoudsanalyse van artikels over relaties en seksualiteit in tijdschriften door jongeren gelezen [Licentiaatsthesis]. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven.

IP Belgium (2006). 7Extra. Brussel: IP Belgium. [10.04.2006, IP Belgium: http://www.ipb.be/Article.asp?ID=604&language_ID=2].

Irvine, J. M. (1994). Sexual cultures and the Construction of Adolescent Identities. Philadelphia: Temple University Press.

Kehily, M. J. (1999). More sugar? Teenage magazines, gender displays and sexual

learning. European Journal of Cultural Studies, 2(1), pp. 65-89.

Larson, R. (1995). Secrets in the Bedroom: Adolescents’ Private Use of Media. Journal

of Youth and Adolescence, 24(5), pp. 535-549.

Magnet Regie (2006). Joepie. Asse: Magnet Regie. [10.04.2006, Magnet Regie: http://www.magnet.be/magnetregie/index.asp?pag=joepie&nav=titel].

Magnusson, D., Stattin, H. (1990). Puberal maturation in female development. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates, Inc..

McRobbie, A. (1991). Feminism and Youth Culture: From Jackie to Just Seventeen.

Basingstoke: Macmillan.

Nathanson, A. I. (2001). Parents Versus Peers:  Exploring the Significance of Peer Mediation of Antisocial Television. Communication Research, 28(3), pp. 251-274.

O’Connor, A. (2004). The Sociology of Youth Subcultures. Peace Review, 16(4), pp. 409-414 [24.03.2006, Academic Search Premier: http://web12.epnet.com].

OJD (2006). Les Chiffres: Star Club. Parijs: OJD. [10.04.2006, OJD: http://www.ojd.com/fr/adhchif/chif_fiche.php?adhid=920].

Rogier, A. M. L. (1968). Meisjes in puberteit en adolescentie. Haarlem: Uitgeverij De         Toorts.

Sanoma Uitgevers (2006). Uitgeefgroep Jeugd & Jongeren: Fancy. Hoofddorp: Sanoma Uitgevers. [10.04.2006, Sanoma Uitgevers: http://www.sanoma-uitgevers.nl/OnzeMerken/JeugdenJongeren/detail/?titelDetails={BCE9A042-55B7-415D-B345-EF2A57BC3B44}].

Sharpe, S. (1985). Just like a girl: how girls learn to be women. Harmondsworth:

Penguin books.

Stewart, J. S. (1964). Content and Readership of Teen Magazines. Journalism Quarterly, 41(4), pp. 580-583.

Strasburger, V. C., Wilson, B.J. (2002). Children, Adolescents and the media. Thousand    Oaks: Sage Publications.

Suess, D. (1998). Media Use and children’s peer relationships. European Journal of

Communication, 13(4), pp. 532-537.

Syndicat de la Presse des Jeunes (2006). STARCLUB. Parijs: Syndicat de la Presse des Jeunes. [10.04.2006, Syndicat de la Presse des Jeunes: http://www.pressedesjeunes.com/editeurs/edi-presse/index.html].

Van Boxelaer, E. (2003). Persuasie in de reclame: kwantitatieve inhoudsanalyse van advertenties voor lichaamsverzorgende producten in vrouwenbladen [Licentiaatsthesis]. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven.

Van Broeck, J. (2000). Tienermagazines en hun lezers [Licentiaatsthesis

]. Leuven:

Katholieke Universiteit Leuven.

Weber, R. P. (1985). Basic Content Analysis. Beverly Hills: SAGE Publications.

Widdicombe, S., Wooffitt, R. (1995). The language of youth subcultures: Social Identity in Action. Hertfordshire: Harvester Wheatsheaf.

Willemsen, T. M. (1998). Widening the gender gap: Teenage magazines for girls and

boys. Sex Roles, 38(9-10), pp. 851-862.

 

 

Bijlagen

 

De bijlagen zijn enkel in pdf te bekijken. (4,5 mb)

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende