Van verguisd tot getolereerd medium: een onderzoek naar de aanwezigheid en waardering van stripverhalen in de Oost-Vlaamse openbare bibliotheken. (Ruth Lambert) |
home | lijst scripties | inhoud |
VOORWOORD
In de eerste plaats wil ik mijn promotor, Erik De Gusseme, bedanken, om mij uit de nood te helpen toen mijn oorspronkelijke promotor, Jan Van Hee, om persoonlijke redenen weggevallen was. Na een lange zoektocht heeft hij vol enthousiasme het promotorschap aanvaard, waardoor ikzelf ook weer energie kreeg om er mij met volle moed op te storten. Ik wil ook Jan Van Hee bedanken om mij gedurende de eerste helft van het schooljaar te begeleiden.
Daarnaast wil ik ook het personeel van het Belgisch Centrum voor het Beeldverhaal bedanken om informatie te verstrekken. Ook het personeel van Evergem, meer bepaald Isabelle Peelman, voor de hulp bij mijn zoektocht naar een nieuwe promotor, en de bibliothecaris Adelin Kirchner voor de nodige informatie over de stripcollectie in Evergem. Zeker niet te vergeten het personeel van Lovendegem, met name de bibliothecaris Vincent Deldaele en de vroegere bibliothecaris Marc Goethals voor hun informatie over de stripcollectie in Lovendegem en Vinderhoute. Natuurlijk ook alle Oost-Vlaamse bibliothecarissen die zo goed geweest zijn om de enquête in te vullen.
Ten slotte wil ik Mia Nimmegeers bedanken voor het lezen van mijn eindwerk en ook mijn vriend Bart Furniere voor zijn hulp bij de lay-out van dit werk en zijn engelengeduld.
INLEIDING
Waarom nog maar eens een eindwerk over stripverhalen? Dit is een vraag die zich waarschijnlijk heel wat mensen zullen stellen. Toch vond ik het nodig om dit eindwerk te schrijven. Toen ik op zoek was naar een onderwerp, ben ik al heel vlug op de idee gekomen om “iets” rond strips te doen. Ik heb het eindwerk van Jan Dhooge gelezen om inspiratie op te doen en zo bleek dat hij in 2001 een enquête heeft willen houden om na te gaan hoe het stripverhaal nu geïntegreerd is in onze openbare bibliotheken. Jammer genoeg kreeg hij maar weinig antwoorden, dus kwam bij mij de gedachte op om 2 jaar later een nieuwe enquête te lanceren.
De bedoeling van dit eindwerk is na te gaan hoe de publieke opinie stond en staat tegenover het stripverhaal, hoe bibliotheken ermee omgaan, meerbepaald twee openbare bibliotheken in het bijzonder: de bibliotheek van Evergem en de bibliotheek van Lovendegem, waar ikzelf tewerkgesteld ben.
In het eerste hoofdstuk schets ik een historisch kader. Daarbij is het niet mijn bedoeling om de geschiedenis van het stripverhaal zeer uitvoerig te beschrijven. Wat voor dit eindwerk in de eerste plaats interessant is, is hoe de publieke opinie en de overheid staan tegenover dat nieuwe medium, hoe dat in de tijd geëvolueerd is en welke repercussies dat had en heeft op de bibliotheeksector.
Het historisch gedeelte deel ik op in verschillende periodes, van de voorlopers tot heden, en daarbinnen maak ik nog een onderscheid tussen de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Europa. Voor het Europese continent heb ik mij beperkt tot België en zijn buurlanden, omdat het eindwerk ons anders te ver zou leiden. De Verenigde Staten moest ik opnemen, omdat zij een grote invloed hebben gehad op ons beeld van de strip. Japan daarentegen heb ik achterwege gelaten, omdat zij in elk opzicht losstaan van het Westen. In de laatste periode (1990 tot heden) licht ik de rol van de overheid door in de jaren ’90: steunen zij de stripmakers of is de overheid veeleer een belemmerende factor?
In het gedeelte over de bibliotheeksector schets ik eerst een algemene evolutie van de jaren ’50 tot nu: van een totale veroordeling tot een schoorvoetend aanvaarden. Ik haal ook argumenten tegen en voor het stripverhaal aan, die door bibliothecarissen gehanteerd werden en worden.
In het tweede hoofdstuk maak ik een vergelijking tussen de twee bibliotheken waar ik werk: hoe de strips in de bibliotheek gekomen zijn, hoe ze aangekocht worden, hoe ze verwerkt worden, hoe ze geplaatst worden, hoe groot de collectie is en hoe ze gebruikt wordt. Hier wil ik vooral het aankoopbeleid bekijken en nagaan of de ene werkwijze voorkeur verdient boven de andere, of het aankoopbeleid, de plaatsing en de collectie invloed kunnen hebben op het gebruik van de collectie.
In het derde en laatste hoofdstuk verwerk ik de gegevens van de enquêtes die ik teruggekregen heb. In tegenstelling tot meneer Dhooge, die alle Vlaamse bibliothecarissen heeft aangeschreven, heb ik mij beperkt tot de Oost-Vlaamse bibliothecarissen. Waarom die keuze voor Oost-Vlaanderen? Ik ben zelf Oost-Vlaming en werk in twee Oost-Vlaamse bibliotheken. De keuze was dus vlug gemaakt. Waarom die begrenzing? Het leek mij beter om een kleiner deel van Vlaanderen te bevragen en voldoende antwoorden binnen te krijgen door regelmatig te informeren dan heel Vlaanderen aan te schrijven en de kans te lopen weinig antwoorden te ontvangen.
In de enquête stel ik vragen over de aanwezigheid van stripverhalen, waarom er wel of geen stripverhalen zijn, hoe lang ze al in de collectie zitten, of er nog beperkingen zijn om ze te kunnen uitlenen, hoe de collectievorming gedaan wordt en of strips in het beleidsplan voorkomen. Ten slotte bespreek ik de collectie- en uitleengegevens. Met al deze gegevens tracht ik een inzicht te krijgen in de aanvaarding van stripverhalen in Oost-Vlaamse openbare bibliotheken.
1 DE (onder)WAARDERING VAN STRIPS DOORHEEN HUN BESTAAN
1.1 EEN HISTORISCH OVERZICHT
1.1.1 Inleiding
Voordat we ons in de geschiedenis van het beeldverhaal storten, is het noodzakelijk om een definitie te geven van het beeldverhaal, maar er zullen altijd voorbeelden van stripverhalen zijn, die niet aan een sluitende definitie beantwoorden. Een mogelijke definitie volgens Manu Manderveld is: “Een stripverhaal is in feite een verhaal dat verteld wordt in beelden en woorden: twee evenwaardige componenten. Een beeld roept woorden op en de tekst speelt in op wat komen zal. Een perfecte ‘synergie’ heeft iemand het ooit genoemd: het samen echoën van woord en beeld. Dat verhaal wordt doorgaans verteld in kleine afleveringen, strookjes of strips: vandaar de naam1.”
Volgens Manu Manderveld heeft het stripverhaal nog een aantal typische kenmerken en uitgangspunten, waardoor het zich van andere media onderscheidt:
Een stripverhaal verschijnt periodisch: variërend van dag-, tot week-, tot maandblad. De grootte van de afleveringen kan verschillen. Dit verschijningsritme beïnvloedt sterk de inhoud van de strip.
Als communicatiemiddel horen stripverhalen duidelijk thuis in de massacommunicatie. Ze richten zich tot een zeer breed en gevarieerd publiek. Zowel naar vorm als naar inhoud wordt gezocht naar een communicatie, die iedereen bereikt en aanspreekt. Ze brengen een eenduidige, rechtstreekse boodschap, die moeiteloos door een breed en heel verscheiden publiek opgevangen en begrepen wordt.
Ze zijn hoofdzakelijk bedoeld als entertainment: ze willen de lezer op een prettige, onderhoudende manier bezighouden. Dit houdt niet noodzakelijk in dat stripverhalen zonder meer bol staan van onbenulligheden. In het enorme aanbod zijn grote kwaliteitsverschillen merkbaar, zoals overigens in alle genres merkbaar is.
Door hun wijze van publicatie is het aspect “actualiteit” in stripverhalen terug te vinden. Nationale en internationale figuren en toestanden worden er dikwijls in gehekeld en karikaturaal weergegeven.
Er is ook een sterke commerciële binding van de stripverhalen. Vanaf hun allereerste verschijning in de pers is gebleken hoe de lezersmassa zich onmiddellijk verbonden voelt met de opgenomen reeksen.
Stripverhalen zijn een genre apart: het is geen bellettrie, het zijn geen prentenboeken, het zijn geen cartoons en het heeft ook niets te maken met tekenfilm en televisie. Ze hebben een eigen inhoud met eigen uitdrukkingsvormen, –middelen en symbolen, die moeiteloos overgedragen en correct geïnterpreteerd worden.
Er worden eigen wetten en normen gehanteerd en er moeten dus ook beoordelingscriteria vastgelegd worden2.
Strips worden niet door iedereen erkend. Sommige geluiden zijn ronduit negatief. Hoe komt het toch dat in een wereldberoemd stripland als België met al die uitstekende strips uitgerekend diezelfde strips in de openbare bibliotheken niet altijd enthousiast onthaald worden3?
Aan de hand van dit historisch overzicht, met de klemtoon op de (onder)waardering en censuur van stripverhalen, probeer ik inzicht te krijgen in dit fenomeen. Er zijn al heel wat publicaties verschenen rond de geschiedenis van de strip. Het is dan ook niet mijn bedoeling om hier een uitgebreid historisch overzicht te geven. Enkel de censuurmaatregelen en herwaardering van de strip komen uitgebreid aan bod.
1.1.2 De voorlopers
Een aantal striphistorici beweren dat de stripverhalen hun oorsprong vinden in de 17000 jaar oude grotten van Lascaux en Altamira, dat ze verder werden gezet in de papyrusrollen van het oude Egypte, in de triomfbogen van de Romeinen, de middeleeuwse wandtapijten, de versierde bijbels, de beschilderde tegels en glasramen in kerken. Dit lijkt mij toch wel ver gegrepen, als we rekening houden met de hier bovenstaande definitie en kenmerken4. Maar wanneer ontstaan ze dan wel?
1.1.2.1 Groot-Brittannië
In het midden van de 19de eeuw ontstaan de fictional story papers, die al vlug de benaming “comic” krijgen. Het woord heeft vanaf het begin twee betekenissen. Aan de ene kant is het een vrolijk, luchtig, humoristisch georiënteerd blaadje. Aan de andere kant heeft het een onderliggende, denigrerende betekenis. In het pantheon van de Victoriaanse en Edwardiaanse literatuur staan ze op de onderste sport van de ladder.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat er, terzelfdertijd dat ze ontstaan, ook reactie op komt. De middenklasse valt deze nieuwe vorm van ontspanning aan, omdat ze zeer sterk op het visuele gericht is. Het wordt beschouwd als schadelijk en het vormt een bedreiging voor de literatuur. “Lezen wordt als iets verhevens gezien en daarom is elke publicatie gebaseerd op beelden inferieur aan prozaïsch materiaal. Daarnaast zijn de dicht op elkaar gedrukte plaatjes slecht voor de ogen.”
De literatuur en de opvoeding van de arbeiders staat, volgens de middenklasse, op de helling. De Britse werkende mannen en vrouwen moeten boeken lezen in plaats van plaatjes kijken. De werkelijke reden voor deze tegenreactie is het politiek subversieve van het genre. Het gevolg is een censuurcampagne om de strips te bannen. De officiële reden voor de verbanning is de aanwezigheid van geweld, maar de anti-establishmentverhalen worden als een veel grotere bedreiging ervaren en zijn dan ook de ware reden voor de censuur. Meer nog: de conservatieven klagen over de culturele verschraling. Het feit dat comics zo populair zijn, maakt hen het symbool van het verval van de vaste waarden5.
1.1.2.2 Het Europees vasteland
De eerste mens die zich een striptekenaar kan noemen in de strikte zin van het woord, is de Zwitserse leraar Rodolphe Topffer (1799-1845). Hij tekent voor zijn leerlingen in 1827 L’Histoire de Mr. Vieux-Bois en wordt door de Duitse dichter en schrijver Goethe laaiend enthousiast onthaald. Hij wordt gevolgd door de Duitser Wilhelm Busch met zijn bijdragen aan de Fliegende Blätter en de Münchener Bilderbogen, maar zijn belangrijkste bijdrage aan de geschiedenis is toch de creatie van Max und Moritz. In ons land zijn de Turnhoutse mannekesbladen de voorloper van onze stripverhalen, in Frankrijk zijn het de prentjes van de Epinal met Honoré Daumier6.
Een eerste tegenkanting tegen de Europese strips komt er met het ontstaan van de Duitse strips van Wilhelm Busch, Max und Moritz. De strip gaat over twee kwajongens en dat zint de Duitse opvoeders van die tijd niet7.
1.1.3 De periode 1896 - 1910
De karikaturisten van het Europese vasteland zijn het grote voorbeeld voor de ontwikkeling van een Amerikaans succesvol genre: de comic. De meeste stripcritici duiden 18 oktober 1896 aan als het ontstaan van de strip met Richard F. Outcault’s The Yellow Kid waarin voor het eerst tekstballonnetjes opduiken.
Het vermaarde werk van Wilhelm Busch Max und Moritz is vrij snel bekend en ligt duidelijk aan de basis voor de beroemde comic The Katzenjammer Kids, met als eerste tekenaar Rudolph Dirks. De grote krantenmagnaten merken het grote succes van deze tekeningen in hun kranten op: het gevolg is een ware stripoorlog. Zowel Pulitzer als Hearst halen de gekste toeren uit om het beste materiaal naar zich toe te halen. Een situatie, die op zichzelf weer heel wat kansen biedt aan een aantal tekenaars om hun werk te verkopen.
Meteen kunnen we wijzen op een minder positief element in de stripproductie: niet de artistieke waarde geeft de doorslag, wel de populariteit, want uiteindelijk is het dit laatste wat de verkoop stimuleert.
Hoogtepunten voor deze periode zijn: The Yellow Kid van R.F. Outcault, The Katzenjammer Kids en The captain and the Kids van R. Dirks, Happy hooligan van F. Opper en Mutt and Jeff van H. Conway Fisher. Van zeer hoge artistieke waarde is de reeks Little Nemo van Winsor McCay, met zijn poëtische en surrealistische inslag.
Daarnaast zijn er nog te vermelden:The upside Downs van Gustave Verbeeck, die tekeningen maakt die totaal anders worden wanneer je ze ondersteboven houdt en The Kinder Kids van Lyonel Feininger, nogal expressionistische tekeningen, die Feininger vanuit München regelmatig naar Amerika stuurt8.
1.1.4 De periode 1910-1929
1.1.4.1 De Verenigde Staten
Er verschijnen, naast de gagstrips, nu ook enkele nieuwe genres:
De dierenstrip met Felix the Cat van Pat Sullivan en Krazy Kat van Georg Herriman waarin een schitterend tekenwerk gekoppeld wordt aan een fijnzinnige, intellectualistische humor
De familiestrip, die het Amerikaanse burgerlijke dagelijks bestaan op de korrel neemt, voorbeelden zijn: Gasolin Alley van Bill Perry; Little Orphan Annie van Harold Gray, Blondie van Chic Young en vooral Bringing up Father van George McManus.
Vanaf het begin van de 20ste eeuw tot en met de jaren ’20 zijn er klachten over de humoristische stripverhalen. Ze zouden grof en schadelijk zijn. Ze zijn echter vaak populairder dan de nieuwspagina’s in de kranten waarin ze verschijnen; sommigen ervaren ze als een nationale schande.
Er zijn veel gelijkenissen met de Britse aanval op de comics, uit de jaren 1890-1900. De mix van woord en beeld is intrinsiek alledaags en schadelijk voor het lezen. Wat er echter verschillend is, zijn de vooroordelen op religieuze en raciale grond en het onderliggend klassevooroordeel. Omdat Hearst, Pulitzer en andere krantenuitgevers strips publiceren om een breder publiek te bereiken (vaak een publiek van immigranten) worden ze beschouwd als lectuur voor de “lage klasse” en worden ze ervan beschuldigd “de pers naar beneden te trekken”. Religie speelde hier ook zijn rol: velen nemen er aanstoot aan dat de stripverhalen op zondag verschijnen en de zondag dient niet om zich te vermaken met de Sunday’s Funnies. Met het feit dat veel migranten geen christenen zijn, wordt geen rekening gehouden. De klachten zijn in het begin nauwelijks hoorbaar, maar worden steeds luider tegen Wereldoorlog I. Er vestigt zich een uitgesproken oppositie tegen het stripmedium in de Verenigde Staten9.
1.1.4.2 Het Europese vasteland
De Vlaamse strip ontwikkelt zich vanuit verschillende invloeden: uit de eeuwenoude traditie van volksbladen of Mannekesbladen, en de moderne Amerikaanse strip rond de eeuwwisseling. Tot in de jaren ’20 staat de tekst onder het beeld10.
In de jaren ’20 is er in Nederland voor het eerst kritiek op het medium naar aanleiding van de verschijning van Bulletje en Boonestaak van AM De Jong. Bepaalde pedagogen zijn van oordeel dat de strip grof en zedenkwetsend is. Feit is dat er in deze strip met zijn sociale kritiek en antimilitarisme geen blad voor de mond genomen wordt11.
1.1.5 De periode 1929-1941
1.1.5.1 De Verenigde Staten
Tijdens deze periode ondergaan de stripverhalen een inhoudelijke omwenteling. De komische strip blijft bestaan (Mickey Mouse, Popeye en Li’l Abner van Al Capp), maar er komen nieuwe genres op de proppen. Avontuur, spionage, jungle, sciencefiction: dit zijn de favoriete achtergronden en milieus waarin de nieuwe hoofdfiguren zich als superhelden uitleven. Burroughs’ Tarzan is hier het grote voorbeeld, voor het eerst in beeld gebracht door Hal Foster.
Typisch voor deze periode is het ingaan op een expliciete wens van de lezers: de banale, trieste en dikwijls harde werkelijkheid ontvluchten. Dit kan heel gemakkelijk via de avonturen van de superhelden (Superman), in het exotisme van de jungle (Tarzan), in het mysterieuze verleden van de middeleeuwen (Prince Valiant) en in het intrigerende van een verre toekomst (Buck Rogers). Tot de grote reeksen behoren nog Flash Gordon van Alex Raymond, Dick Tracey van Chester Gould, Phantom en Mandrake van Lee Falk. Het jaar 1938 is overigens ook van belang voor het ontstaan van de typische comic books, die met de eerste aflevering van Tarzan van start gaat12.
1.1.5.2 Het Europese vasteland
In België en Nederland worden in de jaren ’20 strips geïmporteerd uit de Verenigde Staten, maar er doen zich ook twee belangrijke feiten voor: het ontluiken van het Vlaams striptalent en het opnemen van stripverhalen in Vlaamse kranten. De eerste stripbladen verschijnen, zoals Bravo, Ons Volkske, Ons Kinderland en Wonderland.
De eerste echte aanvaarding in de Belgische pers gebeurt pas in de jaren ’30. De hoge verkoopcijfers van de stripbladen met Amerikaanse strips bewijzen de interesse van het publiek. Belangrijk is ook het debuut van Hergé. In 1938 verschijnen nog twee andere stripbladen: Spirou en Robbedoes13.
In 1936 willen de Franse syndicaten die de auteurs van stripverhalen representeren, protectionistische maatregelen om hun tekenaars te beschermen tegen de buitenlandse concurrentie. Het zal nog tot na de Tweede Wereldoorlog duren voor dergelijke maatregelen getroffen worden14.
1.1.6 De periode 1941-1946
1.1.6.1 De Verenigde Staten
De wereldgebeurtenissen gaan aan het stripwezen niet ongemerkt voorbij. De Tweede Wereldoorlog manifesteert zich in de oorlogcomics. Dappere, vaderlandslievende helden strijden op alle fronten ter wereld, te land, ter zee en in de lucht. In deze verhalen, die het verschrikkelijke van de oorlog accentueren, dringen bijna automatisch brutaliteit, geweldpleging en soms perversiteiten door.
In deze periode verschijnen voor het eerst strips die een uitgesproken en opzettelijk bedoeld instructief en propagandistisch karakter vertonen. Zeer bekend zijn: Alley Oop van V.T. Hamlin, Teery and the pirates van Milton Caniff en Hank van Coulton Waugh. Niet iedereen is even gelukkig met dit verschijnsel. Afgezien van enkele reeksen die humoristisch bedoeld zijn, blijft de rest vrij mat15.
In de vroege jaren ‘40 groeit de kritiek gestaag aan. In 1943 ontstaat de Children’s Book Committee of the Child Study Association. Deze is tegen de comics, omdat ze “gewelddadig, grof en goedkoop zijn. Ze bederven de ogen van het jonge kind en zijn smaakbedervend”16.
1.1.6.2 Het Europese vasteland
Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog stopt de import vanuit de Verenigde Staten, onder meer door de censuur van de nazi’s. De Duitsers verbieden alles wat antinazistisch is, maar anderzijds ziet de bezetter heel goed in dat het beeldverhaal zich uitstekend leent voor propagandadoeleinden en zelfverheerlijking. Het gevolg van de censuur is geen ondergang van het stripverhaal, maar de opkomst van een eigen Vlaamse, Nederlandse en Franse strip. Het invoerverbod wordt ondervangen door aan Belgische, Franse en Nederlandse tekenaars te vragen om soortgelijke verhalen te produceren17.
Belangrijk in eigen land is de opkomst in 1945 van de Vlaamse strip die in se een krantenstrip is. Denken we hierbij aan Suske en Wiske van Willy Vandersteen en Nero van Marc Sleen. Verder ontstaan er nog een aantal belangrijke tijdschriften: Kuifje, De kleine Zondagsvriend en Story18.
1.1.7 De periode 1946-1960
1.1.7.1 De Verenigde Staten
De tijd na de Tweede Wereldoorlog, en vooral de jaren ’50, is een woelige periode in de Amerikaanse geschiedenis. In de comics duiken de oorlogshelden weer op, de superhelden nemen indrukwekkende proporties aan en de horror en crime comics doen hun intrede, maar het aandeel geweld is nu veel groter dan voor de oorlog. Deze periode van chaos en onzekerheid is een goede voedingsbodem voor de meest hardnekkige aanval tegen het medium. Het gevolg is een ware hetze tegen het stripgebeuren19.
Vanaf 1948 neemt de kruistocht tegen de comics (zowel crime en horror comics, als romantische en oorlogcomics) omvangrijke proporties aan. De The Greater Cincinnati Committee on Evaluation of Comic Books wordt opgericht naar aanleiding van een preek van de methodistendominee dr. Jesse L. Murell. In verschillende andere delen van de Verenigde Staten zien we dat dominees, priesters, ouders en opvoedkundigen zich tegen de comic verzetten, wat uiteindelijk tot stripverbrandingen leidt. Het gevolg is dat de uitgeverijen in juli 1948 een code formuleren die tot doel heeft seks, obsceniteiten en sadisme te weren. De code wordt echter in 1950 opgeheven, omdat grote uitgeverijen weigeren mee te werken20.
In datzelfde jaar schrijft de psycho-analyticus Gershom Legman een artikel tegen stripverhalen dat alle verbeelding tart: “Strips zijn erin geslaagd om aan alle Amerikaanse kinderen een volledige cursus paranoïde megalomanie te geven, erger dan een Duits kind ooit meemaakte, een volledig vertrouwen in de moraliteit van de brute kracht, erger dan om het even welke nazi ooit had durven dromen.” Een jaar later verschijnt zijn boek Love and Death. Hierin verdedigt hij de these dat het geweld in de massaliteratuur en de strips voortkomt uit de verdrongen seksualiteit veroorzaakt door maatschappelijke taboes en restricties. Legman komt met deze these tot de kern van de zaak: de primaire oorzaak van de ontwrichting van de jeugdige psyche ligt niet in de massamedia, maar in de maatschappij zelf. Met de uitspraak: “That the publishers, editors, artists and writers of comic books are degenerates and belong into jail, goes without saying…” streeft hij echter zijn doel voorbij21.
Ten slotte komt er in 1948 een aanvullende wet van het hoog gerechtshof op publicaties die betrekking hebben op de weergave van geweld, bloed en misdaad.
De bom barst pas echt als psychiater Frederic Wertham in 1954 zijn essay tegen de comic op de markt brengt: Seduction of the Innocent. Het wordt een absolute bestseller, te meer omdat hij vrij snel de “Federatie van Amerikaanse huisvrouwen” op zijn hand krijgt. Volgens hem zetten strips aan tot geweld en zelfs tot het plegen van moord. Als bewijs gebruikt hij een geval waarin men stripverhalen aantrof in de kamer van een jonge moordenaar. Hij beweert terecht dat crime comics de misdaad verheerlijken, maar ten onrechte dat het kinderen tot misdaden aanzet. Hij gebruikt zijn professionele positie om intellectuele geloofwaardigheid te krijgen voor zijn zaak. Tegelijkertijd populariseert hij zijn standpunt in tijdschriften zoals Reader’s Digest, Ladies Home Journal,…. Onder zijn invloed worden geïsoleerde klachten gebundeld in een heuse campagne. Tegen het einde van de jaren ’40 zijn er verschillende rapporten over comicverbrandingen op school. Ook de media doen hun best om de comics te boycotten. De verschillende politieke opinies scharen zich achter die campagne, inclusief de extreemrechtse en linkse groeperingen22.
Hoewel Seduction of the innocent gepresenteerd wordt als een wetenschappelijk onderzoek, is het in feite een flagrante sensatie. Uiteindelijk staat er geen enkel bewijs in het boek dat comics een slechte invloed zouden hebben. Andere psychiaters vallen de thesis aan, omdat Werham zijn manier van werken en schrijven weinig wetenschappelijk is. Onderzoek heeft sindsdien aangetoond dat het empirisch en theoretisch niet onderbouwd is23.
De overheid grijpt in de lente van 1954 in door middel van het Kefauver Crime Committee. Het doel is kinderen te beschermen voor de effecten van geweld. De hoorzittingen worden nationaal op televisie uitgezonden. Verschillende getuigen worden opgeroepen, waaronder Wertham. Hij eindigt zijn getuigenis met de woorden: “I think Hitler was a beginner compared to the comic book industry”24. Ook de uitgever van EC, William Gaines, treedt vrijwillig op als getuige, maar hij wordt in de hoek gedreven. De hoorzittingen eindigen met de conclusie, dat er geen definitief verband gelegd kan worden tussen strips en jeugdcriminaliteit. Verscheidene kleine commissies spreken zich wel beschuldigend uit over de strip. Een wet tegen de strip is op til. Vijf jaar tevoren had de gouverneur van de staat New York zijn veto uitgesproken over een wet tegen de horror en crime comics en aangevoerd dat een dergelijke wet ook tegen auteurs als Poe of Conan Doyle kan worden gebruikt. Deze argumenten stuiten nu op dovemansoren25.
Maar waarom kiest de Amerikaanse regering ervoor zich te mengen in dit debat? Waarschijnlijk hebben ze, net zoals Wertham, schrik voor het effect van geweld op kinderen, maar gaat nog een andere reden schuil. De grote explosie van het aantal nieuwe titels voor volwassenen, maakt dat ook volwassenen comics gaan lezen. Vanuit een politiek standpunt kan dat ongunstig zijn, want er zijn comics met politieke thema’s en ideeën tegen het beleid van McCarthy. Deze ideeën kunnen aanslaan en leiden tot een verkiezingsnederlaag. De idee erachter kan zijn: “jeugddelinquentie is een ding, maar kinderen stemmen niet en maken geen revoluties.” Het kan zijn dat de regering van de kans gebruikmaakt om af te rekenen met die comics die hen schade kunnen berokkenen26.
Ondanks de schijn van een “eerlijk proces” staat de uitkomst op voorhand vast. De hoorzittingen hebben het voorkomen van een communistische heksenjacht en de politiek zoekt een zondebok voor de stijgende golf van criminaliteit. De oorzaak van die criminaliteit ligt echter in de houding van het land en haar regering, maar die regering neemt elke poging te baat om de schuld van zich af te schudden. Ten slotte wordt duidelijk gemaakt dat de regering zal optreden om comics te censureren als de uitgevers zelf niets ondernemen. Door deze intimidatie en de dalende verkoopcijfers, richten de grootste uitgevers het zelfcensurerend orgaan op: The Comics Magazine Association of America (CMAA)27.
Op 26 oktober 1954 wordt het inspectieorgaan: Comics Code Authority (CCA) ingesteld. Deze zeer ingrijpende maatregel legt grote beperkingen op ten aanzien van het uitbeelden van seks, geweld en alles wat in tegenspraak kan zijn met de Amerikaanse levensopvattingen. Een speciaal daarvoor ingestelde commissie van 80 deskundigen verplicht de stripuitgevers elke uitgave door hen te laten controleren. De uitspraken van deze commissie zijn bindend en overtreding ervan is strafbaar. De goedgekeurde uitgaven krijgen voortaan het vignet Approved by the Comics Code Authority. Als het label niet aanwezig is, krijgt de titel geen toegang toe het distributienetwerk en weet elke fatsoenlijke huisvrouw waaraan ze zich kan verwachten en aan wat voor gevaren ze haar kroost blootstelt28.
Voorgeschreven in de Comics Code zijn:
De misdaad mag in strips nooit gepropageerd worden. De lezer mag geen sympathie voor de misdaad krijgen en aangemoedigd worden misdadigers te imiteren.
De autoriteit van politiefunctionarissen, rechters e.a. mag niet in discrediet gebracht worden.
Steeds zal het goede van het kwade winnen en de misdadiger gestraft worden.
Wreedheden mogen niet in de illustraties voorkomen.
Het woord misdaad moet in hetzelfde lettertype zijn als andere letters bij een opschrift of titeluitwerking. De woorden horror en terror mogen niet in de titel voorkomen.
Sadistische en masochistische handelingen zijn niet toegestaan.
De gevoelens van de lezers mogen niet gekrenkt worden.
In de dialogen moet het taalgebruik hoogstaand zijn. Waar mogelijk in goede grammaticale zinnen.
Geen enkele godsdienstige groepering of ras mag belachelijk gemaakt worden.
Bij het onderdeel kleding staat dat het naakt zonder meer verboden is. Wellustige, wulpse en gewaagde illustraties zijn verboden.
Vrouwen zullen naar de werkelijkheid getekend worden, zonder buitensporige overdrijvingen.
De geslachtsdaad zal niet getekend worden en liefdesscènes van een wild karakter zijn taboe in strips.
Eerbied voor ouders spreekt vanzelf.
De heiligheid van het huwelijk en de waarde van het gezin mogen niet belachelijk gemaakt worden.
De stripbranche schept haar eigen moraalcodex om weerstand te bieden aan de druk van de openbare mening en omdat er ook wettelijke maatregelen te verwachten zijn. Deze zelfcensuur is een afweermaatregel, waarmee de maatschappij de status quo tracht te handhaven. De Comics Code heeft zeker ook positieve effecten. De dialogen in de strips krijgen meer aandacht en verbeteren en ook vormesthetisch stijgt het peil van de tekeningen29.
De invoering van de Comics Code is een zware slag voor de branche. De crimeproducenten die zich niet aansluiten, verdwijnen van het toneel. In mei 1955, zes maanden na de inwerkingtreding van de Code, komt er in de staat New York een wettelijk verbod om obscene of laakbare strips aan jeugdige personen te verkopen of woorden als crime, seks, horror of terror in de titel op te nemen. Ook in een dozijn andere staten zijn er wettelijke maatregelen tegen dit soort strips. Een radicaal saneringsproces brengt de productie van crime en horror comics volledig tot stilstand30.
Dit is het keerpunt voor de Amerikaanse comicindustrie. De verkoop daalt vrijwel onmiddellijk en veegt volledige genres van de kaart. Het was niet de bedoeling van Wertham om de comics volledig te bannen, maar dat is wel het gevolg van zijn campagne. Zijn doel was om de lijn tussen kinderen- en volwassenencomics te hertekenen. In verschillende artikels, vaak gepubliceerd in dezelfde tijdschriften waarin de comiccontroverse begonnen is, protesteert hij nu tegen de Comics Code. Over hoe arbitrair het is, over hoe het alleen de aandacht vestigt op geweld, hoe het meer problemen creëert dan oplost en hoe Amerika beter zou zijn zonder. Maar naar deze argumenten luistert niemand meer, de gemoedsrust van ouders en opvoeders is immers hersteld31.
Dit drastische ingrijpen van de Amerikaanse “Moral Majority” is in elk geval bijzonder effectief. Tal van tijdschriften gaan over kop en slechts enkele ondernemingen blijven strips publiceren. De Amerikaanse stripwereld ligt voor meer dan tien jaar zo goed als plat. Tal van talentvolle tekenaars schieten er hun broodwinning bij in. Elke poging tot vernieuwing, hoe vindingrijk ook, is onbegonnen werk32.
1.1.7.2 Europa
Hoe groot de invloed van de reacties in Amerika op Europa precies zijn, is niet geheel na te gaan. De reacties in Europa lopen echter aardig parallel met die in de Verenigde Staten33.
Naar aanleiding van Seduction of the Innocent verschijnen er in verschillende Europese landen artikelen van zijn hand. Deze artikelen verspreiden zich als een vloedgolf tussen opvoeders en bibliothecarissen, die gretig naar de pen grijpen. Het is opvallend dat grote emotionaliteit, een zekere dosis fanatisme, erg veel onkunde en totaal verkeerde ideeën over het beeldverhaal de wijde wereld worden ingestuurd34.
In 1949 wordt in vrijwel geheel Europa een wet op jeugdpublicaties aangenomen. In 1954 wordt hieraan, onder in invloed van de Amerikaanse Comics Code, nog een aantal artikelen toegevoegd. De reacties van de moraalridders lopen dus vrijwel parallel op beide continenten35.
1.1.7.2.1 België
Na de Tweede Wereldoorlog laat het jong Vlaams talent zich gelden. In die tijd komt de strip tot een geweldige ontplooiing en de reacties blijven dan ook niet uit. De een neemt het niet allemaal erg au sérieux, de ander ziet het té ernstig. In het kielzog van Frederic Wertham verschijnen gedurende lange tijd artikelen, waarin het stripverhaal besmeurd wordt met alle kwalen van de wereld. Zelfs het ministerie doet aan deze hysterie mee36.
In 1955 geeft het ministerie van Openbaar Onderwijs een boekje uit, geschreven door T. Decaigny: De Kinderpers: haar gevaren en problemen. In het daaropvolgende jaar verschijnt in een nummer van Volksopvoeding een artikel getiteld De heerschappij van het beeld, geschreven door Leo Schevenhels. Hij hemelt Seduction of the Innocent op en beschrijft het stripverhaal als verderfelijk, amoreel en dergelijke meer. Hij pleit dan ook voor censuur. Deze uitspraken doet hij zonder zich af te vragen wat de draagwijdte, de invloed, de impact of de doelstelling van het beeldverhaal in het algemeen en haar verschijning in Vlaanderen is. Schevenhels is niet de enige die er zo over denkt. In een artikel van 16 juni 1967 schrijft Th. Van de Kamp in het weekblad De Bond een tekst getiteld Voor beeldromans zijn we niet zo geestdriftig: “waar we op zitten te wachten is een algemeen drukverbod”. Ten slotte wil Leo Roelants bewijzen dat het lezen van comics analfabetisme in de hand werkt. Dat is natuurlijk klinkklare onzin. Dat er in strips foutief taalgebruik voorkomt valt niet te ontkennen. A.H. Hijmans’ conclusie pleit in het voordeel van de strip: in zijn studie Beeldromans gezien uit criminologisch oogpunt meldt hij dat er geen verband bestaat tussen jeugdcriminaliteit en stripverhalen37.
De kritiek richt zich vooral op… “de fantasievernauwende beeldprojectie, de taalbedervende en moreel negatieve invloed, het pijn-aan-de-ogen-veroorzakende drukwerk, de geringe artistieke kwaliteit, de smaakbedervende uitwerking, de menselijke waarde verwaarlozende inhoud, die geweldpleging, verschrikking en gedragpatronen uitbeeldt, welke kinderen geneigd zijn te imiteren.” De argumentatie is zeer emotioneel en werkt met grove generalisaties38.
1.1.7.2.2 Duitsland
In de jaren ’50 worden er in Duitsland maandelijks 5 miljoen stripverhalen op de markt gebracht. Deze grote hoeveelheden alarmeren niet alleen het onderwijzend personeel, maar ook de politieke en religieuze autoriteiten. Dat leidt tussen 1954 en 1956 tot een hysterische antistripcampagne: de Schmutz- und Schund-Aktionen. Het zijn forse zuiveringsoperaties, waarbij kinderen aangespoord worden hun stripalbums in te ruilen voor een “echt” boek. In de pers komen er triomfantelijke berichten over het aantal ton strips dat her en der vernietigd is. Opvallend hierbij is dat niemand zich realiseert hoe veralgemenend over het medium gepraat wordt. Het stripwezen ziet dit alles met lede ogen aan. In een poging te overleven treffen ze allerlei zelfcensurerende maatregelen georganiseerd in de FSS of de Freiwillige Selbstkontrole für Serienbilder. Jarenlang wordt de stripproductie lamgelegd door deze Comic-Hatz39.
1.1.7.2.3 Frankrijk
Na de Tweede Wereldoorlog, met als hoogtepunt 1949, ontstaat in Frankrijk een krachtige oppositie tegen de Amerikaanse comics. De communisten willen de comics eruit, omdat ze het individualisme beklemtonen wat niet met de marxistische leer te verenigen is. De rechterzijde wil de comics verbannen, omdat ze de nationale geest bedreigen. De theologen protesteren tegen de excessen van de strips. En ten slotte is er verzet onder de Franse tekenaars en redacteuren, die niet gelukkig zijn met de terugkeer van de concurrentie. Een wetsontwerp van de communistische partij, om alle buitenlandse strips te verbieden, wordt verworpen. De katholieken hebben meer succes, hun ingediende voorstel wordt op 16 juli 1949 tot wet verheven. Sindsdien waakt een raad van toezicht streng over de Franse stripproductie. Zo mag het aantal geïmporteerde strips niet meer dan 25% bedragen40.
In 1958 worden de sancties voor het overtreden van de wet verzwaard. Deze gedicteerde zelfcensuur heeft ook zijn weerslag op België, omdat er bladen uit ons land geëxporteerd worden of aldaar onder andere namen verschijnen. In 1960 wordt uiteindelijk een overkoepelende Europese organisatie geschapen, die soortgelijke richtlijnen opstelt als de Amerikaanse Comics Code Authority. Deze Code Moral van Europress Junior is nog scherper op de bescherming van de jeugd toegespitst dan de Amerikaanse Code41.
In de geschiedenis van Frankrijk worden twee uitgevers veroordeeld op basis van de wet van 1949: Pierre Mouchot en Paul Winkler. Paul Winkler wordt veroordeeld voor het gebruik van geweld in strips en voor het plegen van plagiaat42.
1.1.7.2.4 Groot-Brittannië
In Groot-Brittannië valt de import van twee nieuwe Amerikaanse genres, crime en horror, niet in de smaak van het grote publiek en er wordt een campagne gestart om ze te weren. Aan deze campagne doen drukkingsgroepen mee van alle politieke partijen. Vooral de Britse communisten zijn zeer actief. Zij zien de Amerikaanse comic als een aanmoediging van de pro-Amerikaanse en pro-kapitalistische ideologie die zich vormt in de geest van de Britse kinderen43.
De campagne steunt hoofdzakelijk op de onderzoeksrapporten van Frederic Wertham. Onder een enorme druk, legt de Britse regering uiteindelijk de import en publicatie van crime en horror comics aan banden, onder de The Children and Young Person’s Harmful Publication Act in 1955. Deze wet moet op een effectieve manier de beledigende comics weren44.
Wanneer in de Verenigde Staten de Comics Code vruchten afwerpt, leidt dat in 1959 tot het opheffen van de ban op het verdelen van de Amerikaanse comic45.
1.1.7.2.5 Nederland
Net zoals in de andere Europese landen wordt in Nederland fel gereageerd op de bevindingen van Frederic Wertham. Vooral de overheidssector reageert vrij fel op stripverhalen. Op 25/10/1948 verschijnt een omzendbrief van de overheid, met volgende inhoud: ”(…) Deze boekjes, die een samenhangende reeks tekeningen met een begeleidende tekst bevatten, zijn over het algemeen van een sensationeel gehalte zonder enige andere waarde. (…) Hoewel ik ervan overtuigd ben, dat op de meeste scholen het lezen van deze boekjes zoveel mogelijk wordt tegengegaan, zal ik het toch op prijs stellen, indien gij het personeel Uwer scholen er, wellicht ten overvloede, op willen wijzen, dat het gewenst is toe te zien dat de leerlingen de beeldromans niet in de school brengen of onder hun makkers verspreiden. (…) de leerlingen te wijzen op het zeer oppervlakkige karakter van deze lectuur en op talrijke boeken, die hun belangstelling meer waard zijn.”46
De banvloek is hiermee uitgesproken. Er is echter één voorval, waardoor het onderwijzend personeel volledig uit zijn dak gaat en ware verwoestingen aanricht. Op vrijdagavond 19 november 1948 wordt in Enkhuizen een 16-jarig meisje door haar vriendje van 15 jaar om het leven gebracht. Kranten en tijdschriften speculeren naar hartelust over oorzaken en motieven van het tragisch gebeuren. Al snel wordt een zondebok gevonden: de stripverhalen. Het gevolg is dat ouders en pedagogen kinderen verbieden om stripverhalen te lezen47.
De scherpste reactie in Nederland komt van de bibliotheeksector. In 1949 wordt er een omzendbrief uitgegeven, waarin volgend beeld van stripverhalen wordt geschetst: “Als de leeszaal ermede zou beginnen de strijd tegen de beeldromans aan te binden, door strips in eigen huis te brengen, dan zou zij naar mijn overtuiging de kannibalen binnenvoeren, die van lieverlede het boek zelf verslinden; en een haard van besmettelijk nihilisme, dat ook anderen zou aansteken. De beeldroman is een volstrekte negatie van het boek, het ontstellende ziekteverschijnsel van een tijd, die in wanhoop aan zelfmoord van de geest toe is.” Dit soort hysterische reacties heeft het medium twee decennia lang in de rol geduwd van brave kinderlectuur. Een aantal thema’s en voorstellingen zijn verboden en de resterende onderwerpen worden erg clichématig verwerkt. De strip mag niet volwassen worden en teert jarenlang op het herkauwen van oude verhalen, muffe situaties en belegen grappen48.
1.1.8 De periode 1960-1980
1.1.8.1 De Verenigde Staten
Door de Comics Code treedt er maar heel weinig vernieuwing in de Amerikaanse comic op. De uitgevers ontdekken al snel vier manieren om de Code te omzeilen: niet meer produceren wat niet mag en vooral humor uitbrengen; comics voor kinderen gesofisticeerde elementen meegeven, zodat ook volwassenen ze lezen; een nieuw formaat introduceren, dat van het tijdschrift, of clandestien blijven. De Code wordt met andere woorden ondermijnd. De CMAA moet de bepalingen liberaliseren. Zo is het mogelijk misdadig gedrag, vanuit een sociaal perspectief en met een zeker medeleven, uit te beelden. Zelfs ambtelijke corruptie is toegestaan, mits de schuldigen hun verdiende straf krijgen. Onder dezelfde voorwaarden mogen politiefunctionarissen tijdens de uitoefening van hun functie door misdadigers worden gedood. Op 15 april 1971 aanvaardt de raad van toezicht van de CMAA eenstemmig een richtlijn: “Verslaving aan drugs mag niet getoond worden, tenzij als ondeugd.” De Comics Code begint haar scherpe kantjes kwijt te raken. De inhoud is ten dele aan de actuele ontwikkeling aangepast en geliberaliseerd49.
Tussen 1960 en 1977 ontstaat een nieuw genre: de underground comic of de comix. Zij willen taboes doorbreken. De thema’s zijn: humor, seks, verkrachting, incest, geweld en drugs. Zowat alles wat volgens de Comics Code niet mag. De comix wordt in eigen beheer of door kleine bedrijfjes uitgegeven. Dit alles in het vaarwater van de hippiebeweging.
De underground krijgt vanzelfsprekend te maken met justitie en de Verenigde Staten worden opgeschud door twee grote rechtzaken: deze tegen het tijdschrift ZAP (1972) en tegen Air Pirates Funnies (1973). Zap wordt veroordeeld voor obsceniteiten en Air Pirates Funnies omdat ze Mickey Mouse afbeelden met een joint en in erotische poses50.
Na een grote bloeiperiode komt de underground ten val, een van de redenen is de regel van het hoog gerechtshof in 1973. De individuele staten mogen hun eigen wetten tegen obsceniteiten afkondigen. Er wordt maar heel weinig publiciteit rond gemaakt, maar het heeft wel zeer grote gevolgen voor de underground. In dezelfde periode komen er een reeks wetten door die het verkopen van drugsgerelateerde materialen verbiedt en ook dat heeft zijn effect op de comix51.
1.1.8.2 Groot-Brittannië
Ook in Groot-Brittannië ontstaat de comix en deze roept onvermijdelijk een vijandige reactie op, om twee redenen. Ten eerste omdat de comix tegen de heersende ideologie ingaat en ten tweede omdat ze niet meer voor kinderen bedoeld is. In een land waar de comic gelijkstaat met onschuldig plezier, is het logisch dat deze comics niet getolereerd worden52.
De mainstreampers is de eerste die de aanval inzet. De comixs krijgen de labels: pornografisch en pervers. Confiscaties door de politie volgen en tegelijkertijd doet de douane zijn best om Amerikaanse comixs buiten Groot-Brittannië te houden.
Deze tegenreactie heeft ook hier geleid tot twee belangrijke rechtszaken: deze tegen Oz voor obsceniteiten (1971) en deze van Nasty Tales (1972) om gelijkaardige redenen. De redacteuren van Oz krijgen een gevangenisstraf, wat in hoger beroep tenietgedaan wordt. De redacteuren van Nast Tales komen er met een waarschuwing vanaf. De processen gaan echter over veel meer dan het overtreden van de Obscurity Publication Act. De onderliggende reden is het verzet tegen het establishment. De gevolgen zijn nefast voor het beeld van de comix. Deze rechtszaken, politieraids en confiscaties vormen een afknapper op lange termijn53.
Rond 1976-1977, met de opkomst van de punk, nemen de mensen de comix niet meer au sérieux. Op het einde van de jaren ’70 komt het blad Action uit: een cynisch, antiautoritair en erg gewelddadige comic. De heilige helden zijn nu gecompliceerde karakters, vaak verbitterd en moreel ambigu. Om die reden komt Action in conflict met ouders en de media. The Sun en andere kranten lanceren een campagne om het blad om politieke redenen te bannen. De uitgever geeft toe aan de politieke druk en de comic sterft een stille dood54.
1.1.8.3 Het Europese vasteland
Europa krijgt in de jaren ’60 en ’70 te maken met een ommekeer ten aanzien van stripverhalen. In 1966 komt er, op Frans initiatief, eerst nog een uitspraak over jeugdpublicaties in Europa. Deze uitspraak mondt uit in de Code Europress Junior. Vanaf nu bestaat er een eensluidende wet voor heel Europa, waar tot voor kort elk land zijn eigen maatstaven had. Door de opgelegde beperkingen doen veel auteurs aan zelfcensuur, om toch aan de bak te blijven. Maar vanaf de jaren ‘60 richten een aantal tekenaars, scenaristen en uitgeverijen zich op de volwassenenmarkt met underground strips, onder andere Métal Hurlant en het tijdschrift Hara-Kiri. Hara-Kiri is verantwoordelijk voor een nieuwe anarcho-satirische stijl, die geregeld de Franse censuurridders op stang jaagt.
De kritiek die in de Amerikaanse comixs gespuid wordt, kan zonder veel moeite ook op de Europese situatie toegepast worden. Dit verklaart het succes van Amerikaanse uitgaven in Europa, alsook het verschijnen van een aantal gelijkaardige en –waardige Europese publicaties. Ook het Nederlandse taalgebied krijgt zijn undergroundstripverhalen55.
De jaren ’60 zijn belangrijk, omdat naast een aantal tegenreacties, de strip in Europa eindelijk erkenning krijgt. Hiervoor zijn een aantal gebeurtenissen aan te halen. De eerste gebeurtenis is de uitgave van Barbarella van Jean-Claude Forest, door de Parijse uitgever Eric Losfeld in 1964. Deze seksuele avonturierster in de ruimte brengt een enorme opschudding teweeg. Het album wordt door de Franse justitie veroordeeld als onaanvaardbaar: het mag niet verkocht worden aan minderjarigen. Het album mag niet gepropageerd worden via advertenties en mag evenmin openlijk aangeboden worden in boekwinkels. De contradictie van deze situatie is dat ditzelfde verhaal eerder (sinds 1962) en zonder enige hinder gepubliceerd is in het vrij onbekende Franse tijdschrift “X (of V) – Magazine”. Helemaal te gek wordt de toestand als de uitgever de Engelstalige editie wel ongestraft kan verkopen. De poppen gaan aan het dansen, als Barbarella verfilmd wordt: een film die zonder meer door de Franse censuur wordt vrijgegeven56.
Dit leidt in Frankrijk tot een eerste beweging ter bescherming van het beeldverhaal. Met de oprichting van het CELEG: Centre d’Etude des Littératures d’Expression Graphique komt het stripverhaal, in begin van de jaren ’70, definitief uit het culturele getto. Een eerste stap tot erkenning en rehabilitatie van de stripverhalen is gezet. Vele andere initiatieven volgen, met in het Nederlands taalgebied de oprichting van het “Stripschap”. Via een eigen tijdschrift “Stripschrift” en een aantal regionale en nationale manifestaties heeft het Stripschap zeer veel gepresteerd voor de waardering van stripverhalen. Hetzelfde werk wordt in Frankrijk verricht door SOCERLID: Société civile d’Etudes et de Recherches des Littératures Dessinées. Er worden tentoonstellingen, conferenties, congressen, werkgroepen en verenigingen georganiseerd en opgericht, televisie- en radio-uitzendingen worden aan het stripverhaal gewijd en er verschijnen tal van naslagwerken en boeken. De genootschappen breiden zich uit en zijn het domein van de intelligentsia, academici, schrijvers en filmmakers, zoals Federico Fellini, John Steinbeck, Alain Resnais, …57.
De conferenties breiden zich uit en worden culturele festivals. Het bekendste is dat van Angoulême. Het heeft de reputatie van het “Cannes voor de comic”. Stripverhalen worden ook opgenomen in universiteitscursussen als een waardevol studieobject. In België alleen is het aantal proefschriften in verband met beeldverhalen vrij indrukwekkend. Ten slotte krijgen comics in verschillende landen subsidies, net zoals opera en ballet. De ultieme uitdrukking hiervan is de subsidiëring voor het bouwen van het Nationaal Centrum voor Comic Strips en Afbeeldingen en museum en studiecentrum in Angoulême (CNBDI)58.
Ten tweede ontdekt de kunstensector het beeldverhaal, met name de Amerikaanse en Britse popart, met als belangrijkste vertegenwoordigers Andy Warhol en Roy Lichtenstein. Zij omringen zich met alledaagse dingen en daartoe horen ook stripverhalen. Wereldberoemd zijn de uitvergrotingen van de stripbeelden van Roy Lichtenstein. Hij houdt zich bezig met het artistiek analyseren van stripverhalen, zijn werk kent dan ook een enorme weerklank. Meteen worden de stripverhalen definitief opgenomen in de grote kunst. Een gelukkig neveneffect is, dat de stripverhalen op hun artistieke waarde onderzocht worden en dat jonge tekenaars meer aandacht besteden aan de opbouw en afwerking van hun tekeningen59.
Ook de film heeft zijn weerklank op de stripverhalen, heel wat filmische effecten worden geïntegreerd in het beeldverhaal, evenals de opbouw van het verhaal. Daardoor hebben de verhalen een nieuw en dynamischer ritme. Deze invloed van de film is in belangrijke mate bepalend voor de vernieuwing van de stripverhalen. Stripverhalen komen ook terug in de reclamewereld,de overheid doet een inspanning voor de strip en ze sijpelen door in het onderwijs. Overal en met de meest uiteenlopende bedoelingen worden stripverhalen gebruikt60.
Ten slotte krijgt de strip in 1964 de benaming van “de negende kunst”. Riciotto Canudo is een van de eersten die de kunsten van een nummer voorziet. In zijn ogen is de cinematografie de zevende kunst, aangezien film een synthese brengt van de zes andere. De twee grondkunsten zijn respectievelijk architectuur en muziek, gevolgd door de schilder- en beeldhouwkunst, die voortkomen uit de architectuur. Dans en poëzie stammen af van muziek. Vervolgens vraagt Claude Beylie zich in een artikel, getiteld: La Bande Dessinée est-elle un art? zich af of het stripverhaal kunst is. Hij antwoordt hierop positief, maar televisie en radio zijn volgens hem beter geschikt als de “achtste kunsten”. In 1971 verschijnt het boek van Christian Bourgois met de titel Pour un neuvième Art, la bande dessinée. Van toen af aan is de benaming “negende kunst” ingeburgerd en wordt ze blijvend geassocieerd met de strip61.
1.1.9 De periode 1980-1990
1.1.9.1 De Verenigde Staten en Groot-Brittannië
Na een kleine herstelperiode buigt de conservatieve en religieuze lobby zich opnieuw kritisch over de populaire cultuur in het algemeen: winkels worden onder druk gezet om geen platen van bepaalde artiesten aan te bieden, bepaalde films mogen niet gespeeld worden, enzovoort. De nieuwe volwassenencomics zijn uiteraard opnieuw een doelwit, zowel de mainstream als alternatieve titels. Het zijn echter de alternatieve titels die het het zwaarst te verduren krijgen. De comicindustrie krijgt verwijten dat ze “seksueel afwijkend gedrag”, “seksuele promiscuïteiten” en “ongebreideld geweld” promoten. De gedachte dat comics gevaarlijk zijn, omdat kinderen ze in handen kunnen krijgen, steekt nog maar eens de kop op.
De eerste reactie op deze nieuwe aanval is een debat binnen de Amerikaanse industrie zelf om al dan niet een gradensysteem te introduceren zoals in de bioscoop. Doordat enkele grote namen (Alan Moore, Frank Miller en Howard Chaykin) ontslag nemen, omdat ze dit zien als een vorm van censuur, wordt de idee aangepast tot een eenvoudige etiquettepolitiek, waarbij de stempel For Mature Readers op de comic gedrukt wordt als het nodig is. De conservatieven zijn hier echter niet tevreden mee en de druk tegen comics wordt weer opgevoerd, wat leidt tot vervolgingen van gespecialiseerde winkels62.
Deze teruggang is te danken aan het feit dat de politiek in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië in de greep van rechts gekomen is, met de politiek van Reagan en Bush en van Thatcher en Major. Zij worden ondersteund door een overweldigende rechtse pers. Tezelfdertijd krijgt het evangelisch christelijke recht steeds meer invloed en in de Verenigde Staten begint de zogenaamde “morele meerderheid” een kruistocht tegen de populaire cultuur63.
Tegen het einde van de jaren ’80 dringen de mainstreamuitgeverijen het domein van het stripverhaal binnen. Deze trend begint in 1989 door Penguin (en later ook Gollancz), met de publicatie van Maus en de belofte om ongeveer elke maand een comicbook uit te geven, voornamelijk graphic novels. Het gevolg zijn artikels in de pers, waardoor comics nu kunnen rekenen op een betere reputatie en gevestigde distributiekanalen. Nauw verbonden met deze ontwikkelingen, komt de beslissing van sommige openbare bibliotheken om graphic novels in hun collectie op te nemen64.
Het commerciële en artistieke succes van Maus, Watchmen en Batman: the Dark Knight Returns (The Big 3) midden jaren ’80 wekte grote verwachtingen. De rage is echter snel voorbij. Ondanks vele goede bedoelingen blijven strips kampen met vooroordelen bij het brede publiek en in de media65.
1.1.9.2 Het Europese vasteland
In Europa ziet het er iets rooskleuriger uit dan in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Als er al kritiek is op stripverhalen, dan is dat op een wetenschappelijke basis. Ten slotte worden er ook gevestigde instituten bij betrokken, met universiteiten die cursussen aanbieden over strips en regeringen die grote stripmusea en studiecentra sponsoren. Als president Mitterand in 1986 verklaart dat hij een stripfan is, is niemand verbluft66.
1.1.10 De periode 1990-heden
1.1.10.1 De Verenigde Staten en Groot-Brittannië
Een jaar later vermindert Penguin het aantal graphic novels in zijn fonds en ook andere uitgeverijen die op de kar gesprongen zijn, beginnen te twijfelen. De volwassenencomics slagen er niet in om voet aan de grond te krijgen bij het grote publiek. De oude vooroordelen zijn vastgeroest en het grote publiek zien comics nog altijd als een ontspanning voor kinderen. Zelfs de lezers aangetrokken door de “Big 3” zijn niet noodzakelijk overtuigd. Julie Burchill: “Comic Books for adults is a complete contradiction in terms, as anyone who read comics is not an adult and should have their voting right removed ASAP”67.
Tegen 1992 adopteert de pers twee aanvalslijnen: ten eerste zijn er algemene kritische artikelen die zeggen dat volwassenencomics intrinsiek weinig ontwikkeld zijn en zelfs een bedreiging zijn voor het literaire. De tweede aanvalslijn is de seksuele en gewelddadige context van sommige titels waardoor volwassenencomics gebrandmerkt worden als pervers en walgelijk.
De tegenaanval stopt niet met de media, ook de autoriteiten moeien er zich mee. Er zijn opnieuw raids en douaneconfiscaties op comic shops. Maar de inmenging van de autoriteiten leidt natuurlijk tot een veel grotere graad van zelfcensuur. Na de underground is het nu de beurt aan de mainstreamuitgevers om minder comics te produceren met “sterke onderwerpen”, terwijl ook de import van dergelijk materiaal uitblijft. Tegen 1992 is er nog maar weinig expliciet seksueel materiaal aanwezig in de gespecialiseerde shops.
Dit is het bewijs dat de comics in de jaren ’90 nog altijd niet aanvaard zijn in Groot-Brittannië. Bijna al het verworpen materiaal zou ongemerkt gebleven zijn in een roman. Het is duidelijk dat de vrijheid van expressie niet geldt voor comics. Het feit dat de klachten dezelfde zijn als deze van 100 jaar geleden toont aan dat er weinig veranderd is. Het feit dat de onderdrukking komt op het moment dat comics reiken naar een toppunt van kunstzinnigheid en literair succes is de ultieme ironie68.
In de Verenigde Staten komt dit patroon ook voor, maar vaak met ernstiger gevolgen. Mike Diana heeft de dubieuze eer om de eerste cartoonist te zijn die een gevangenisstraf voor obsceniteiten krijgt en zijn comics worden in Florida geconfisceerd. Hij gaat herhaaldelijk in beroep, maar zijn Boiled Angel moet uit de handel. In dit werk kaart Diana taboedoorbrekende onderwerpen zoals verkrachting, kindermishandeling en corruptie aan. Bovenop het publicatieverbod wordt Diana veroordeeld tot 1300 uren gemeenschapsdienst, een boete van 3000 dollar en een proeftijd van drie jaar waarin hij niet in de buurt van minderjarige meisjes mag komen. Bovendien mag Diana niet meer tekenen, zelfs niet voor eigen gebruik. Om dit te controleren worden onaangekondigde huiszoekingen georganiseerd. Alles op kosten van de belastingbetaler. De motivatie van de jury is als volgt: “His [Diana’s] work lacked serious literary, artistic, political or scientific value”. We schrijven ondertussen 199769.
Hoe kunnen de producers van alternatieve comics daarmee omgaan? Het korte antwoord is: dat kunnen ze niet. Uiteindelijk verliezen ze slag na slag en zoals de underground het 20 jaar ervoor moest ondervinden, de kosten van de nederlaag zijn eenvoudigweg té hoog. Vandaar dat zelfcensuur het logische gevolg is70.
1.1.10.2 Vlaanderen
In Vlaanderen toont de boekenwereld de laatste jaren belangstelling voor het stripverhaal. Zo heeft uitgeverij Atlas De kat van de Rabbijn van Joan Sfar en Persepolis van Marjan Satrapi uitgegeven, iets wat in het verleden ondenkbaar was. Ook uitgeverij De Bezige Bij neemt stripverhalen op in zijn fonds, onder andere De avonden van Gerard Reve. Dick Matena, de tekenaar van De avonden, gaat dit jaar Christmas Carol van Charles Dickens in een strip omzetten en ook dit stripboek wordt uitgegeven door De Bezige Bij.
Sinds dit jaar werken Atlas en Oog en Blik samen om zogenaamde graphic novels in het Nederlands te vertalen, voorbeelden hiervan zijn: Een deken van sneeuw van Craig Thompson en Fikser van Joe Sacco. Een algemene aanvaardig van de volwassenenstrip bij de fervente boekenwurmen is misschien aangebroken71.
1.1.10.3 De rol van de overheid in de jaren ‘90
1.1.10.2.1 De Verenigde Staten
De overheid staat in de Angelsaksische landen niet echt te springen om het verschijnsel comic. Hun perceptie van de strip is uitgesproken negatief. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat er geen rechtstreekse subsidies worden toegekend aan tekenaars, scenaristen en uitgeverijen. In ieder geval toch geen directe steun.
Het centraal subsidieorgaan, the National Endowment for the Arts (NEA) hanteert een strikte scheiding tussen de zogenaamde “public arts” en de “commercial arts”. Met “Public arts” bedoelen zij theater, dans, literatuur en beeldende kunst. De populaire, commerciële kunsten komen niet in aanmerking voor overheidssteun en tot die commerciële kunsten behoren de comics. Voor NEA is kwaliteit prioritair en dat is, volgens hen, niet te vinden in de populaire kunsten. De comic wordt wel op een heel indirecte manier ondersteund: door galerijen subsidies toe te kennen die tentoonstellingen over comics organiseren of via privé-initiatieven die vaak steun krijgen van de NEA, maar een steunmaatregel kan je dit niet echt noemen.
Directe steun aan strips komt gewoonweg niet voor. De Amerikaanse overheid lijkt echter meer bedreven in het dwarsbomen van de stripproductie: om de haverklap worden processen aangespannen tegen uitgevers en stripauteurs wegens vermeende “explicit” contents. Overheidssteun voor comics is er niet, de strip lijkt veeleer het uitverkoren medium om gecensureerd te worden. In 1990 wordt het Comic Book Legal Defense Fund (CBLDF) opgericht om de belangen van stripauteurs te verdedigen, maar groot is haar slagkracht niet, zoals gebleken is in de zaak van Mike Diana72.
1.1.10.2.2 Frankrijk
Een grotere tegenstelling met de Verenigde Staten bestaat niet. In Frankrijk krijgt het medium strip juist heel wat overheidssteun. Zowel tekenaars, scenaristen als uitgeverijen kunnen subsidies krijgen. De tekenaars kunnen hun aanvraag indienen bij de Délégation aux Arts Plastique en de scenaristen, uitgeverijen, striptijdschriften, bibliotheken en boekwinkels bij het Centre National du Livre. Beide departementen vallen onder het overkoepelende ministerie van Cultuur en Communicatie.
In Frankrijk bevindt zich ook het Mekka of Cannes van het stripverhaal: Angoulême. Het Nationaal Centrum voor het Beeldverhaal (CNBDI) en het museum zijn er gevestigd sinds 1990-1991 en jaarlijks is er het stripfestival. Verder kan je er een driejarige opleiding beeldverhaal volgen. De helft van het complex is gefinancierd door de Franse regering. Frankrijk heeft als eerste Europese natie de waarde van het stripverhaal als deel van het nationaal kunstpatrimonium erkend, en heeft deze erkenning in een structureel beleid omgezet73.
1.1.10.2.3 Nederland
De Nederlandse subsidiewegen zijn ondoorgrondelijk met hun wildgroei aan fondsen, stichtingen en instellingen. De Nederlandse overheid geeft geen subsidies uit, maar wel de Raad van Cultuur (vergelijkbaar met het Fonds der Letteren). Eventuele toekenning van werkbeurzen aan striptekenaars gebeurt via de Beeldende Kunsten en niet via de literatuur. Van een structurele ondersteuning kan je niet spreken: daarvoor gebeurt de toekenning van toelages aan striptekenaars te onregelmatig en is de aard van die steun te vrijblijvend74.
1.1.10.2.4 Vlaanderen
De vaststelling dat de strip enkel een medium voor kinderen is leeft nog sterk in Vlaanderen, met als gevolg bitter weinig vernieuwend werk voor volwassenen. De strip wordt dus niet erkend als een volwaardig artistiek medium. Het aantal striprecensies is de laatste jaren gehalveerd en wat de opleidingen betreft: in Brussel kan je vanaf eind jaren ’90 terecht voor een stripopleiding in het Sint-Lucas-instituut. Er worden ook cursussen georganiseerd aan het Belgisch Centrum voor het Beeldverhaal of in culturele centra. Verder zijn er ook workshops aan Sint-Lucas te Gent en de academie te Antwerpen. De Vlaamse overheid geeft prioriteit aan toneel, literatuur, film, dans en andere legitieme kunstvormen. Het Belgisch Centrum voor het Beeldverhaal krijgt via de Vlaamse gemeenschapscommissie van Brussel een bescheiden subsidie van de Vlaamse Gemeenschap.
Sinds 2001 heeft het Fonds der Letteren de middelen om stripauteurs werkbeurzen te bezorgen, maar dit is een druppel op een hete plaat. De middelen zijn ontoereikend om een structureel beleid te kunnen voeren. Sinds dit jaar is zelfs Ink, het enige tijdschrift dat vernieuwend werk bracht, stopgezet, ondanks de steun van het Fonds der Letteren. Er is dus nog heel veel werk aan de winkel. Een beleid volgens het Franse model zou een goede oplossing zijn om het Belgisch beeldverhaal opnieuw leven in te blazen75.
1.2 HET STRIPVERHAAL IN DE VLAAMSE OPENBARE BIBLIOTHEKEN
Het wordt nu tijd om te kijken hoe de bibliotheekwereld op het medium reageerde en reageert. Een ding weten we al, in de jaren ’50 wordt het niet met open armen onthaald in Nederland en Vlaanderen. Maar wat is de reden voor deze terughoudendheid? En welke redenen geven de bibliothecarissen op om geen of wel strips op te nemen in hun collectie?
1.2.1 De evolutie
Wertham heeft heel wat invloed gehad in de bibliotheeksector. Tijdens en na zijn kruistocht gaan er heel wat stemmen op om strips te weren uit de bibliotheek, vaak door een gebrek aan kennis. Strips zijn taboe, een beetje vies materiaal dat er niet in komt of van onder de toonbank uitgeleend wordt om de uitleencijfers op te krikken76.
Wanneer Manu Manderveld in zijn eindwerk voor de bibliotheekschool van Antwerpen (1976) onderzoekt of een verbod van stripverhalen wel redelijk is, komt hij tot de vaststelling dat er geen afdoende redenen zijn voor tegenkanting. Zeker niet wanneer de vergelijking doorgetrokken wordt naar andere collecties in de bibliotheek. Elk medium heeft triviaal werk en schitterende kunstwerkjes. Het zogenaamde geweld en de seks, waar strips bol van zouden staan, zijn ook terug te vinden in boeken en films. Het verschil met die boeken en films is, dat het volledige medium strip veroordeeld wordt op basis van een paar uit hun context gegrepen plaatjes77.
Drie jaar later, door het lobbywerk van Manderveld, zijn de redacties van Boekengids en Jeugdboekengids overtuigd om informatie over strips op te nemen. De tips en adviezen die erin verschijnen worden door een aantal collega’s vrij goed opgevolgd. Maar in 1985 lijkt er nog niet veel veranderd. In zijn eindwerk over Strips en openbare bibliotheken stelt Koenraad Vanneste vast dat er nog maar weinig bibliotheken zijn die stripverhalen hebben opgenomen. Vijf jaar later blijkt ook nog maar eens dat de vooroordelen over strips in de bibliotheek zeker niet verdwenen zijn, maar het verzet brokkelt geleidelijk aan af. Steeds meer bibliotheken nemen in de jaren ’80 en ’90 stripverhalen op in hun collectie. In eerste instantie voornamelijk jeugdstrips, later ook volwassenenstrips. Dat is natuurlijk een zeer goede evolutie, maar zoals Peter Van Steenbrugge (1994) in zijn eindwerk opmerkt, moeten we nog niet te vroeg juichen. Het stripverhaal wordt nog steeds niet voor vol aanzien78.
In 2000 lijken de meeste bibliothecarissen over de streep getrokken. De stripverhalen verschijnen langzaam maar zeker in de collectie, maar niet iedereen lijkt overtuigd te zijn van de volwaardigheid van het medium. Bibliothecarissen komen nog met foute argumenten op de proppen: strips zijn een opstapje naar “echte” boeken en kinderen (en volwassenen) die strips lezen, lezen dan toch iets. Bij de laatste tegenstanders zijn er nog persoonlijke tegenkantingen en onkunde, maar ook schijnargumenten als “geen geld” en/of “geen plaats”. De vraag is natuurlijk of daar waar strips in huis zijn, ze daar van harte zijn of dat het eerder een noodzaak is79.
Manderveld heeft jarenlang verschillende bijscholingen gegeven over het fenomeen en daarin geeft hij een aantal vuistregels mee die nu door iedereen aanvaard zijn. Deze vuistregels zijn:
Strips vormen een medium apart en kennen dus hun eigen wetmatigheden.
Ze moeten beoordeeld worden met eigen criteria.
De selectie van stripverhalen moet zorgvuldig gebeuren, door het ruime en verscheiden aanbod. Dat vereist een goede kennis en vertrouwdheid met het medium. Deze kennis kan in de bibliotheek aanwezig zijn of ingehuurd worden80.
Belangrijk bij het opstellen van een collectie is het waarborgen van de kwaliteit. Dat is dan ook de verantwoordelijkheid van de bibliothecaris. Daar waar de kwaliteit van de andere media goed zit, zal dat ook het geval zijn voor de stripverhalen. Kwaliteit is belangrijk om twee redenen: als de kwaliteit van de boekencollectie goed is en deze van de stripverhalen niet, dan vermindert dat de waarde van de collectie. Ten tweede kan de bibliotheek beter strips aanbieden die het minder goed doen in het commerciële circuit, zo komt de lezer in aanraking met ander materiaal en leren ze misschien het kaf van het koren scheiden81.
Het belangrijkste argument om stripverhalen op te nemen in de bibliotheek is, mijns inziens, de openbaarheid van de bibliotheek. De openbare bibliotheek is een democratische en openbare instelling. Zij moet voldoen aan de behoeften van al haar gebruikers en potentiële gebruikers, inzake educatie, recreatie en informatie. Voor elk wat wils. De bibliotheek zal heus geen gebruikers verliezen door stripverhalen aan te bieden, in tegendeel misschien komen er nu niet-gebruikers naar de bibliotheek die eindelijk hun stripverhalen kunnen lenen82.
1.2.2 Argumenten tegen het stripverhaal
Op de vraag waarom stripverhalen niet in de bibliotheek komen, antwoorden de bibliotheekmedewerkers steevast met zes punten van kritiek:
Ten eerste de literaire kritiek: strips zijn triviaalliteratuur. Ze zijn verantwoordelijk voor het afstompen van de smaak en het esthetisch gevoel. Het houdt de kinderen van het echte lezen af en veroorzaakt leesluiheid.
Ten tweede richt de pedagogische kritiek zich tegen het slechte taalgebruik in stripverhalen. Dit heeft nadelige gevolgen op het lees- en denkvermogen van de kinderen, met andere woorden: taalverarming. Bovendien beknot het gebruik van beelden de fantasie en het voorstellingsvermogen.
De aanwezigheid van geweld, als derde punt van kritiek, leidt tot toenemende agressiviteit en angstgevoelens, met als gevolg jeugdcriminaliteit en een nefaste morele invloed.
Het wereldbeeld in de strip is stereotiep. Er bestaan enkel vrienden of vijanden, een tussenweg bestaat niet.
Ook de kwaliteit wordt aangehaald, of in ieder geval het gebrek eraan op esthetisch en inhoudelijk vlak.
Ten slotte zijn stripverhalen discriminerend, racistisch, seksistisch, dom, banaal, brutaal en lelijk.
Dit alles klinkt mij niet als gefundeerde kritiek in de oren. Deze argumenten zijn ontstaan vanuit een compleet gebrek aan kennis en inzicht en vanuit de jarenlange ingehamerde, bijna fysieke afkeer tegenover dit medium83.
1.2.3 Argumenten voor het stripverhaal
Terwijl de voorgaande punten van kritiek gebruikt worden tegen de strip, kunnen ze misschien ook aangewend worden om strips te rechtvaardigen:
Het lezen van strips gaat helemaal niet ten koste van het “echte” lezen. Er wordt meer dan ooit gelezen en geleend uit de bibliotheek. De kritiek dat het lezen van strips kinderen weghoudt van boeken, is niet houdbaar. Kinderen die geen strips lezen, zullen wellicht geen boeken lezen, als er geen strips voorhanden zijn. Dus zomaar aannemen dat de afwezigheid van strips het “echte” lezen zal doen toenemen, is niet wetenschappelijk.
Kinderen die strips lezen gebruiken wel hun fantasie. Beelden hebben een eigen betekenis en een eigen symboliek. Die beeldtaal moet door het verstand geïnterpreteerd worden. Na de interpretatie moeten de beelden gecombineerd worden om het verhaal te kunnen volgen. Het verstand wordt dus geoefend in het zoeken naar betekenis, logica en samenhang. De onwerkelijke, vreemdsoortige achtergronden van de strip werken echter, net als bij sprookjes, prikkelend op de fantasie. De overgangen in het beeldverhaal moeten door de fantasie worden aangevuld. Het is veeleer zo dat de stimulering van de fantasie bij de strip langer blijft nawerken.
Er bestaat helemaal geen bewijs dat media, en dus ook strips, leiden tot agressiviteit. Veel is afhankelijk van de persoon, zijn achtergronden en levensomstandigheden. Onzekere en labiele lezers reageren sterker en verraden vaker een verhoogde agressiviteit. Media kunnen wel leiden tot gevoelsverarming.
Het stereotiepe wereldbeeld. Er komen natuurlijk dergelijke wereldbeelden in stripverhalen voor, maar ook hier is de omgeving van een kind bepalend voor zijn wereldbeeld en niet de strip zelf. Trouwens het goede wint altijd van het slechte, net zoals in sprookjes. Clichés geven aan kinderen het gevoel van veiligheid door het herkennen van situaties en patronen.
Over de kwaliteit kan uren gediscussieerd worden. Feit is dat er nu eenmaal goede en slechte strips bestaan, net zoals in alle andere media. Bij het aanschaffen van strips is het dan ook noodzakelijk om te werken met selectiecriteria en kwaliteitsnormen84.
De strip is trouwens een afzonderlijk medium en vergt andere leesvaardigheden dan een roman85.
1.2.4 Een aantal verklaringen voor het gebrek aan stripverhalen in de openbare bibliotheek
Op het moment dat het stripverhaal in een crisisperiode terechtkomt (eind jaren ’80) besluiten heel wat bibliothecarissen om ze op te nemen in de collectie. Tot dan, en ook later, zien bibliothecarissen heel wat problemen bij het opnemen van stripverhalen in de collectie:
De grootste moeilijkheid komt voort uit de negatieve instelling, te wijten aan de nasleep van de vloek uit de jaren ’50 en een gebrek aan kennis en inzicht. Er is geen kennis over het medium en over de vakliteratuur.
Er zijn ook budgettaire problemen die leiden tot het stellen van prioriteiten. Deze vorm van budgetbeheer en –besteding hangt meestal samen met de nog steeds gevestigde opvatting dat de openbare bibliotheek per definitie alleen maar een opvoedende taak heeft.
Het afwijzen van strips heeft ook te maken met een nogal elitaire werking van de openbare bibliotheek: ze richt zich vooral tot mensen met een gevormd en beschaafd leespatroon. Nochtans veronderstelt het begrip “openbaar” dat de openbare bibliotheek voor iedereen toegankelijk is en dus ook voor iedereen materiaal beschikbaar heeft.
Er zijn ook selectieproblemen: hoe moet je uit zo’n groot aanbod een verantwoorde keuze maken?
De vraag is hoe de strips verwerkt moeten worden: de catalografie, de bescherming van albums tegen veelvuldig gebruik, de aanwezigheid van codeaanduidingen, de plaats in de collectie en het meubilair.
Ten slotte zijn er ook uitleenproblemen. Kunnen albums uitgeleend worden zoals andere materialen of kan dit slechts in combinatie met andere materialen? Of kunnen strips enkel in de bibliotheek gelezen worden?
In de praktijk valt het al bij al wel mee met deze problemen. Veel is afhankelijk van de creativiteit en de goodwill van de bibliothecaris en van de vraag van het publiek86.
Het gebrek aan stripverhalen kan ook voor een deel verklaard worden door de feit dat het stripverhaal voornamelijk een mannenzaak is en dat het gros van de bibliotheekmensen uit vrouwen bestaat. Hoe dit komt is nooit onderzocht geweest, maar er zijn wel een paar opmerkelijke feiten:
Het zijn mannen die stripverhalen maken en uitgeven, vrouwen bevinden zich achter de schermen in ondergeschikte posities.
De uitgebeelde vrouwen zijn niet zo fraai en geen enkele vrouw kan er zich mee identificeren.
Echte vrouwenstrips, zoals die in Japan bestaan, zijn er niet.
Het hoofdthema in stripverhalen is avontuur, een typisch thema voor mannen.
Dit gebrek aan interesse is mede verklaarbaar voor de afwezigheid van strips in het werkveld, maar de belangrijkste oorzaak is onkunde. De bibliotheeksector is mede verantwoordelijk voor deze onkunde: er zijn maar weinig opleidingen en bijscholingen en in de vakliteratuur komen stripverhalen ook niet zoveel voor. Er is nog nooit een Griffel, Penseel, Boekenleeuw of andere jeugdboekenprijs toegekend aan een stripauteur. De juryleden vinden de strip nog altijd triviaal en dat slaat ook over op de achterban: de bibliotheek en het onderwijs87.
1.3 Besluit
In de historische omkadering is duidelijk gebleken dat stripverhalen gedurende hun volledige bestaan met heel wat vooroordelen te kampen hebben gehad. Na een periode van totale verguizing in de jaren ’50 hebben stripverhalen in Europa dan toch de erkenning gekregen waar ze recht op hebben. Ze krijgen zelfs de benaming “negende kunst” en er verschijnen op het eind van de jaren ’70 tal van boeken over het stripverhaal. Het stripverhaal is niet meer exclusief een jeugdaangelegenheid. Er verschijnen tal van volwassenenstrips die ook gretig worden gekocht en gelezen.
In de Angelsaksische landen zijn deze vooroordelen nog steeds niet weggewerkt. Tot het eind van de jaren ’90 zijn er nog rechtszaken over de al dan niet vermeende obsceniteiten in stripverhalen. De vraag is hoe lang het zal duren voordat ze ook daar inzien dat stripverhalen niet de boosdoeners zijn en dat er staaltjes van echt vakmanschap zijn, zoals Een deken van sneeuw (Blankets) van Craig Thompson. Hij stond met zijn strip op nummer een van Time.com en het album is uitgeroepen tot het beste album van het jaar 2003. Een enorme prestatie voor een stripverhaal, omdat de Time een echt boekenbastion is. De Big 3 heeft in zijn tijd ook schitterende kritieken gekregen, maar naar verloop van tijd is de aandacht voor stripverhalen 180° gedraaid. De vraag is dus maar of het tij aan het keren is, of dat het de zoveelste hype is.
In de bibliotheeksector zien we eenzelfde evolutie. Tot en met de jaren ’80 is er bijna geen bibliotheek die stripverhalen in huis heeft, maar na het pleidooi van Manu Manderveld in 1976, komt ook hier verandering in de houding tegenover strips. Uit voorgaande eindwerken is al gebleken dat stripverhalen nog steeds niet als een volwaardig medium beschouwd worden. Er worden nog tal van drogredenen opgesomd om geen strips op te nemen. Ondertussen zijn we 2004 en misschien is er nu wel verandering in gekomen. Dit is een gegeven dat ik in de volgende twee hoofdstukken wil onderzoeken met een vergelijking tussen de bibliotheek van Evergem en Lovendegem en een enquête die naar alle Oost-Vlaamse bibliotheken verstuurd werd.
1.4 EINDNOTEN
1. Het stripverhaal, de ‘negende kunst’ / Manu Manderveld . - p.88
2. Zal ik een tekeningetje maken? … / Manu Manderveld . - p. 108
Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 16-19
Het stripverhaal, de ‘negende kunst’ / Manu Manderveld . – p.88-89
3. Het zwarte goud…/ Jan Dhooge . – p. 1
4. Strips, aha …/ Patrick Van Gompel en Ad Hendrickx . - p. 7
5. Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 21-22
Adult comics … / Roger Sabin . - p. 12-14
6. Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 25-26
7. Strips, aha … / Patrick Van Gompel en Ad Hendrickx . – p. 9
8. Strip-script … / Manu Manderveld. – p. 26-27
9. Strip-script …/ Manu Manderveld . – p. 28-29
10. Het stripverhaal in Vlaanderen / Pascal Lefèvre . - p. 103
11. Wordt vervolgd … / samengest. door Evelien Kousemaker en Kees Kousemaker . – p. 29
12. Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 28-29
13. Strips …/ Jan Van Hee . – p. 101
Strips in België…/ Charles Dierick en Pascal Lefèvre .- p. 465
Het beeldverhaal in Vlaanderen / Danny de Laet . – p. 20 ; 22
Strip-script …/ Manu Manderveld . – p. 28-29
14. On a tué à chaque page! ... / coordonné par Thierry Crépin et Thierry Groensteen . - p. 29
15. Strip-script …/ Manu Manderveld . – p. 29-30
16. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 146
17. Strips … / Jan Van Hee . – p. 101
18. Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 30
19. Strip-script …/ Manu Manderveld . – p. 30-31
Wordt vervolgd … / samengest. door Evelien Kousemaker en Kees Kousemaker . – p. 29
Het zwarte goud … / Jan Dhooge . – p. 6-7
Comics Librarianship … / Randall W Scott . – p. 14
Adult comics … / Roger Sabin . – p. 151
20. Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 132
21. Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 128
Het zwarte goud … / Jan Dhooge . – p. 6-7
22. Wordt vervolgd …/ samengest. door Evelien Kousemaker en Kees Kousemaker . – p. 29
De papieren droomfabriek / Johan Malcorps en Rik Tyrions . – p. 11-12
23. Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 68
Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 130
Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 42
24. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 159
25. Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 133
Comics Librarianship … / Randall W Scott . – p. 14
Adult comics … / Roger Sabin . – p. 151 en p. 158-159
26. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 159
27. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 160
Het beeldverhaal in Vlaanderen / Danny de Laet . - p. 40
28. Wordt vervolgd … / samengest. door Evelien Kousemaker en Kees . – p. 29
De papieren droomfabriek / Johan Malcorps en Rik Tyrions . – p. 11-12
De status van de strip … / Aarnaud Rommes . – p. 4
Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 133
Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 68
29. Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 135
Strips …/ L.L. Bouwers . – p. 32
30. Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 133
31. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 158 en 161
Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 68
32. De papieren droomfabriek / Johan Malcorps en Rik Tyrions . – p. 11-12
33. Wordt vervolgd …/ samengest. door Evelien Kousemaker en Kees Kousemaker . – p. 29
34. Het beeldverhaal in Vlaanderen / Danny de Laet . - p. 41
35. De papieren droomfabriek / Johan Malcorps en Rik Tyrions . – p. 12
36. Het beeldverhaal in Vlaanderen / Danny de Laet . - p. 37
37. Het beeldverhaal in Vlaanderen / Danny de Laet . - p. 37; 43
38. De papieren droomfabriek / Johan Malcorps en Rik Tyrions . – p. 12
39. Zal ik een tekeningetje maken? … / Manu Manderveld . - p. 106
Histoire Mondiale de la Bande Dessinée / Mircea Arapu . - p. 12-13
Strips in de openbare bibliotheek … / Manu Manderveld . - p. 223
De papieren droomfabriek / Johan Malcorps en Rik Tyrions . – p. 12
40. Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 179-180
Wordt vervolgd … / samengest. door Evelien Kousemaker en Kees Kousemaker . – p. 29
Strips … / Jan Van Hee . – p. 101-102
Adult comics … / Roger Sabin . – p. 187
Het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal / o.l.v. Charles Dierick . – p. 154
Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 219
Histoire Mondiale de la Bande Dessinée / Mircea Arapu . - p. 41-42
41. Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 179-180
42. On a tué à chaque page! … / coordonné par Thierry Crépin et Thierry Groensteen . – p. 53
43. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 29-30
44. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 30-31
Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 68
45. Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 68
46. Het zwarte goud … / Jan Dhooge . – p. 8
Strips, aha … / Patrick Van Gompel en Ad Hendrickx . – p. 25
Wordt vervolgd … / samengest. door Evelien Kousemaker en Kees Kousemaker . – p. 29
47. Wordt vervolgd/ samengest. door Evelien Kousemaker en Kees Kousemaker . – p. 29 - 30
48. De papieren droomfabriek / Johan Malcorps en Rik Tyrions . – p. 12
Het zwarte goud: onderzoek … / Jan Dhooge . – p. 8
Stripscript … / Manu Manderveld . – p. 41
Wordt vervolgd … / samengest. door Evelien Kousemaker en Kees Kousemaker . – p. 29
49. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 163 en 170
Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 243-244
50. Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 92 en 117
Adult comics … / Roger Sabin . – p. 174
51. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 174
Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 117
52. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 46
53. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 47 en 49
Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 117
54. Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 126 en 128
Adult comics … / Roger Sabin . – p. 52-53
55. Wordt vervolgd … / samengest. door Evelien Kousemaker en Kees Kousemaker . – p. 30
Onbekend is onbemind … / Pascal Lefèvre
Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 51
56. Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 21
57. Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 22
Onbekend is onbemind … / Pascal Lefèvre . – p. 505
Adult comics … / Roger Sabin . – p. 190
Zal ik een tekeningetje maken? … / Manu Manderveld . - p. 107
Het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal / o.l.v. Charles Dierick . – p. 156
Adult comics … / Roger Sabin . – p. 189
58. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 197
Strip in de marge … / EmJé . – p. 28
Het beeldverhaal in Vlaanderen / Danny de Laet . – p. 46
Zal ik een tekeningetje maken? … / Manu Manderveld . - p. 107
59. Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 45-46
60. Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 46
61. De status van de strip … / Aarnaud Rommens . – p. 1
62. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 178
63. Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 214-215
64. Adult comics: an introduction / Roger Sabin . – p. 105 -106
65. Het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal / o.l.v. Charles Dierick . – p. 159
66. Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 220
67. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 111
68. Adult comics … / Roger Sabin . – p. 112
Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 215
69. Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 215
De status van de strip … / Aarnaud Rommes . – p. 6
70. Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – p. 215
71. Dick Matena verstript Jan Wolkers én Charles Dickens / Geert De Weyer
Denken is satanisch / Geert De Weyer . – p. 2
72. De status van de strip … / Aarnaud Rommes . – p. 3-11
73. De status van de strip … / Aarnaud Rommes . – p. 11-17
74. De status van de strip … / Aarnaud Rommes . – p. 18-20
75. De status van de strip … / Aarnaud Rommes . – p.20 – 25
Het stripverhaal in Vlaanderen / Pascal Lefèvre . – p. 118
76. Strips … / Jan Van Hee . – p. 98
Zal ik een tekeningetje maken? … / Manu Manderveld . - p. 107
77. Bronnenmateriaal voor de collectievorming van Nederlandstalige stripverhalen voor
volwassenen in openbare bibliotheken / Kristin Vereecken . – p. 10
78. Het zwarte goud … / Jan Dhooge . – p. 9-10
Strips in de OB? … / Manu Manderveld . – p. 122-123
79. Het zwarte goud …/ Jan Dhooge . – p. 10
Bronnenmateriaal voor de collectievorming van Nederlandstalige stripverhalen voor volwassenen in openbare bibliotheken / Kristin Vereecken . – p. 6
Het stripverhaal in de volwassenenafdeling van de openbare bibliotheek …/ Peter Vansteenbrugge . – p. 3
Strips in de OB? … / Manu Manderveld . – p. 122-123
Strips in de openbare bibliotheek … / Manu Mandeveld . - p. 224
80. Strips in de OB? … / Manu Manderveld . – p. 122-123
Strips in de openbare bibliotheek … / Manu Manderveld . - p. 224
81. Strips in de OB? … / Manu Manderveld . – p. 122-123
82. Zal ik een tekeningetje maken? … / Manu Manderveld . - p. 110-111
83. Ontsluiting / Myriam de Splenter . - p. 7
Stripcollecties in de West-Vlaamse openbare bibliotheken met een werkgebied groter dan 10000 inwoners … / Marleen Ver Eecke . – p. 22
Strips … / Jan Van Hee . - p. 98
Strips in de openbare bibliotheek … / Manu Manderveld . - p. 223
Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 137
Zal ik een tekeningetje maken? … / Manu Manderveld . - p. 107
Strips…en wat doen we ermee in onze openbare bibliotheken? / Chris Versteylen . - p. 113
84. Stripcollecties in de Westvlaamse openbare bibliotheken met een werkgebied groter dan 10000 inwoners … / Marleen Ver Eecke . - 23
Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 137
Het beeldverhaal in Vlaanderen / Danny de Laet . - p. 37+43
Ontsluiting / Myriam de Splenter . – p. 7
Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 43-44
De papieren droomfabriek / Johan Malcorps en Rik Tyrions . – p. 162
85. Strips … / Jan Van Hee . – p. 104
Strip-script … / Manu Manderveld . – p. 43-44
Strips … / Wolfgang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – p. 127
86. Bronnenmateriaal voor de collectievorming van Nederlandstalige stripverhalen voor
volwassenen in openbare bibliotheken / Kristin Vereecken . – p. 5
87. Kinderen en strips, op school en in de bibliotheek / door Manu Manderveld . - p. 22
2 CASESTUDIE: VERGELIJKING VAN HET STRIPBELEID TUSSEN DE BIBLIOTHEEK VAN LOVENDEGEM EN DE BIBLIOTHEEK VAN EVERGEM
2.1. INLEIDING
Dit hoofdstuk wil een vergelijking maken tussen de twee bibliotheken waar ikzelf werk. In de ene bibliotheek krijg ik heel wat vrijheid, in de andere ben ik aan handen en voeten gebonden aan een abonnement. Ik wil eens nagaan hoe beide bibliotheken tewerk gaan in hun stripbeleid. Is het beleid in de ene bibliotheek beter dan in de andere, of niet?
Aan de hand van een uiteenzetting over het aankoopbeleid, hun verwerking, de plaatsing, de collectieomvang en de uitleenparamaters wil ik deze vergelijking maken.
2.2. LOVENDEGEM / VINDERHOUTE
2.2.1 Inleiding
Het werkingsgebied van de bibliotheek in Lovendegem omvat een inwonersaantal van 9300 met een hoofdbibliotheek en een uitleenpost in Vinderhoute.
In 2002 heeft de bibliotheek een totale collectie van om en bij de 24000 boeken, strips, audiovisuele materialen en documentatiemappen. De strips bevinden zich hoofdzakelijk in de uitleenpost. Aanvankelijk is de hoofdbibliotheek begonnen met de aankoop van een stripcollectie, maar met de overname van een stripotheek is deze stopgezet. Door te werken met een wisselcollectie van de uitleenpost komen er nog nieuwe stripverhalen in de hoofdbibliotheek. Vandaar dat ik mij toespits op de collectie in Vinderhoute.
2.2.2 De historiek
Sinds 1989 zijn er in de bibliotheek van Lovendegem zowel jeugd- als volwassenenstrips terug te vinden. Gedurende tien jaar is vooral de jeugdcollectie gestaag aangegroeid. De collectie stripverhalen was niet echt omvangrijk te noemen. Gedurende deze periode was er in de deelgemeente Vinderhoute een stripotheek Bigwara Fieto vzw gevestigd.
In de winter van 1997-1998 sprong er een waterleiding in het gebouw waar de stripotheek en de toenmalige privaatrechterlijke bibliotheek gevestigd waren. De bibliotheek bleef gespaard van enige waterschade, maar de stripotheek verloor een deel van haar collectie. De verzekering keerde een bedrag van ongeveer 7500 euro uit. De vzw hield het voor bekeken en de bibliotheek (die toen een uitleenpost van Lovendegem was geworden) kreeg een aanbod om de strips in hun collectie op te nemen.
Het ontbinden van de vzw ging echter niet van een leien dakje, omdat de leden zich over de aardbol hadden verspreid. In 1999 was de ontbinding een feit en de collectie kwam in handen van de gemeente Lovendegem. De enige voorwaarde was dat het geld van de verzekering gebruikt zou worden om de stripcollectie aan te vullen.
Opeens krijgt de bibliotheek er dus een heel pak strips bij. Deze strips komen niet in de hoofdbibliotheek terecht, maar blijven in Vinderhoute. Uit erkentelijkheid voor deze schenking krijgen nieuwe strips nog steeds een etiketje: “Met dank aan Bigwara Fieto” en krijgen ze het thema “Bigwara Fieto” mee.
In de hoofdbibliotheek is de aankoop van stripverhalen stopgezet na de overname van de stripotheek. Bijgevolg beschikt ze over een vrij verouderde collectie jeugd- en volwassenenstrips. Om dit probleem op te vangen wordt er om de vier maanden vanuit de uitleenpost een nieuwe wisselcollectie naar de hoofdbibliotheek gebracht.
2.2.3 Het aankoopbeleid
Elk jaar krijg ik een bedrag van 1000 euro om de stripcollectie aan te vullen met oudere nummers en nieuw uitgekomen nummers en reeksen. Hoe ik dat bedrag besteed? Daarin ben ik helemaal vrij. Mijn aanpak is om elke drie maanden naar de stripspeciaalzaak (Pierke) te gaan waar ik, voor een bedrag van 250 euro, strips aankoop. Ik maak op voorhand een lijst met aan te kopen strips op en in de winkel pik ik deze strips eruit. Voor de zekerheid is mijn lijst groter dan het bedrag dat ik kan besteden, omdat Pierke niet altijd alle strips voorradig heeft. Mijn budget verdeel ik op volgende manier: ongeveer een derde gaat naar jeugdstrips en twee derde naar volwassenenstrips, om volgende redenen.
Het aantal jeugdstrips is vrij groot en er zijn heel veel reeksen vertegenwoordigd, maar dat geldt niet voor de volwassenenreeksen. Ik heb dan ook besloten om de jeugdreeksen aan te vullen en geen oudere nummers meer aan te kopen, tenzij het gevraagd wordt. Oudere reeksen die goede kritieken kregen, maar nooit aangekocht werden, geef ik nu een kans, evenals nieuw uitgebrachte jeugdreeksen met goede kritieken. De zogenaamde BVstrips koop ik niet meer aan. Mijn ervaring is dat deze reeksen maar tijdelijk worden gesmaakt en hun kwaliteit zeker niet van topniveau is.
Mijn prioriteit ligt nu bij de volwassenenstrip. Ik wil dan ook een goed uitgebouwde en evenwichtige volwassenencollectie die ik zowel in Vinderhoute als in Lovendegem in de kijker wil zetten. Er zijn vroeger veel volwassenenreeksen begonnen, maar nooit verder gezet. Er is dus nog veel werk aan de winkel. In eerste instantie koop ik vooral nieuw materiaal aan, maar na verloop van tijd wil ik ook oudere en goede volwassenenstrips aankopen.
De aankoop gebeurde vorig jaar als volgt: ik kreeg een bestelbon mee die ik inruilde voor strips. Ik kon de strips dan ook onmiddellijk meenemen. Het nadeel voor de bibliothecaris was, dat hij geen gedetailleerde factuur kreeg van Pierke. Op de factuur stonden enkel het aantal tweedehandsstrips en het aantal nieuwe strips en de respectieve kortingen: 15% en 20%. Het totaalbedrag was altijd 250 euro. Sinds dit jaar is er verandering in gekomen. Nu kies ik de strips uit en laat ze achter in de winkel. Binnen de week worden ze dan in de bibliotheek van Lovendegem geleverd met een gedetailleerde factuur, dat wil zeggen: de titel en de kostprijs van elke strip.
2.2.4 De verwerking van de stripverhalen
Als de strips toekomen, voer ik ze onmiddellijk in in de catalogus en vul ik mijn twee exceldocumenten aan. Het ene document is de lijst die ik gebruikt heb om de strips aan te kopen. Ik duid op de lijst aan of ik ze effectief gekocht heb. Is er een strip die ik niet gekocht heb, dan plaats ik deze in de volgende aankooplijst. Op deze wijze kan ik op een eenvoudige manier aanwinstenlijsten maken.
Het tweede document gebruik ik om de collectievorming te doen. Aangezien de bibliotheek heel wat strips heeft, is het gemakkelijk om alle strips in een document te zien. Ik kan onmiddellijk zien welke nummers van een reeks ontbreken, welke reeksen we hebben en welke leeftijdsaanduiding de strips hebben, zonder ze in de catalogus op te zoeken.
Ten slotte krijgen de strips een stempel van de bibliotheek, het etiketje “Met dank aan Bigwara Fieto”, schrijf ik de prijs in de strip en breng de signatuur aan: de eerste vier letters van de scenarist. Aanvankelijk werden de strips hierna gekaft, maar doordat er geen versteviging aan de rug aangebracht werd, vielen de strips vrij snel uit elkaar. Sinds dit jaar worden de strips ook geniet om een langere levensduur te garanderen.
2.2.5 De plaatsing van de stripverhalen
De strips staan in Vinderhoute in een aparte ruimte, maar hun plaatsing is verre van ideaal. Ze zijn zoals de boeken in gewone rekken geplaatst. Er staan wel drie stripbakken in het midden van de stripotheek, waar ze frontaal geplaatst zijn. De stripotheek is echter te klein om deze vol te zetten met stripbakken en er alle strips in kwijt te kunnen. Gezien de strips in de bakken beter renderen, wissel ik om de drie maanden de strips in de bakken, zodat de collectie regelmatig volledig in de kijker komt te staan. De nieuwste strips liggen op een tafeltje uitgestald.
Er zijn volgens mij twee grote nadelen aan het plaatsen van strips in rekken. Het eerste nadeel is dat de strips krom trekken. De strips worden vastgezet met hangende klemmen waardoor de onderkant van de strips niet gesteund wordt. Het gevolg is dat ze wegglijden als ze niet goed vastzitten en dus krom trekken. Daardoor wordt het nog moeilijker om de strips recht te zetten. Het tweede grote nadeel is dat de leners enkel de ruggen van de strips zien en het dus veel moeilijker is om een keuze te maken.
Om een onderscheid te maken tussen de naast elkaar geplaatste reeksen heb ik tussenschotjes geplaatst. Toen ik pas in de bibliotheek in Vinderhoute werkte, waren er geen tussenschotjes en was het vaak moeilijk om een reeks terug te vinden. Verder stonden de reeksen ook niet echt alfabetisch of per leeftijd. Ook daarin heb ik verandering gebracht: de reeksen staan per leeftijd en alfabetisch. De strips voor de jongsten staan onderaan, deze voor de volwassenen bovenaan.
2.2.6 De collectie in 2002
Het totale aanbod strips in 2002 is in Lovendegem en Vinderhoute 4128 stuks of 12,24% van de totale collectie. Voor de boeken is dat 29017 of 86,02% en voor de audiovisuele materialen 587 of 1,74%. De audiovisuele materialen zijn in Lovendegem niet goed vertegenwoordigd, maar de strips des te beter.
De bibliotheek bezit een hoog percentage stripverhalen in vergelijking met de Oost-Vlaamse bibliotheken die op de enquête reageerden. Het gemiddeld aantal strips in deze bibliotheken bedraagt 6,20%, het gemiddeld aantal boeken 84,86% en het gemiddeld aantal audiovisuele materialen 9,48%.
Er zijn twee opvallende gegevens. Ten eerste zit Lovendegem ver boven het gemiddelde wat het aanbod stripverhalen betreft, maar ver onder het gemiddelde wat het aanbod audiovisuele materialen betreft. De boeken zitten iets boven het gemiddelde. Lovendegem doet het dus beter dan de gemiddelde bibliotheek wat het aantal strips betreft en dat is een goede zaak.
Als we er de bezitscoëfficiënt[1] bijhalen dan zien we dat er per gebruiker 2,18 strips voorzien zijn. Voor de boeken is er een bezitscoëfficiënt van 15,31 en voor de audiovisuele materialen 0,46. Maar laten we eens een opsplitsing maken tussen de jeugd- en de volwassenencollectie. Is er dan nog steeds sprake van een goede zaak?
2.2.6.1 De jeugdafdeling
In de jeugdafdeling zijn er in totaal 3665 strips. Dat is een percentage van 24,75%. Het aantal jeugdboeken bedraagt in absolute cijfers 11144 ofwel 75, 25% van het totaal aan jeugdmaterialen. Dit betekent een zeer grote vertegenwoordiging van de strips. Later zullen we zien dat er van de bibliotheken die hun enquête teruggestuurd hebben, maar twee bibliotheken zijn met zo’n groot percentage strips in de bibliotheek. De jeugdstrips doen het dus zeer goed.
Ook de bezitscoëfficiënt ligt voor de jeugdstrips zeer hoog in vergelijking met de algemene bezitscoëfficiënt van de jeugd- en volwassenenstrips: 5,94. De bezitscoëfficiënt van de boeken ligt echter nog hoger: 18,06. Per gebruiker zijn er meer dan 5 strips voorhanden en dat is zeker niet mis.
2.2.6.2 De volwassenenafdeling
Als we naar de volwassenenafdeling kijken, is de discrepantie met de jeugdafdeling zeer opmerkelijk. Het aantal stripverhalen in absolute cijfers is 463, dat wil zeggen 2,45% van het totaal aantal volwassenenmaterialen. De cijfers van de boeken en audiovisuele materialen bedragen, respectievelijk 17873 en 587. Procentueel gezien is dat 94,45% en 3,10% van het totale volwassenenaanbod. In cijfermateriaal is het dus nog maar eens overduidelijk dat de collectie volwassenenstrips helemaal niet uitgebouwd is.
In tegenstelling tot de zeer goede bezitscoëfficiënt voor de jeugd, is deze voor de volwassenen erbarmelijk: er zijn 0,36 stripverhalen per volwassen lener. Als we dat vergelijken met de boeken, dan is de bezitscoëfficiënt daar 13,99, wat vrij hoog is. De audiovisuele materialen doen het ook niet zo goed met hun 0,46.
2.2.7 De uitleningen in 2002
In de hoofdbibliotheek mogen de leners vijf strips per lenerskaart meenemen, hetzelfde aantal van de boeken en audiovisuele materialen. In de uitleenpost mogen ze tien stripverhalen per lenerskaart meenemen. De reden is vrij eenvoudig: door het groot aantal strips in de collectie is het mogelijk om de leners meer strips te laten meenemen.
Er zijn in 2002 in totaal 18292 stripverhalen ontleend ofwel een gebruikscoëfficiënt[2] van 4,43. Dat wil zeggen dat een strip gemiddeld 4,43 keer uitgeleend is tijdens 2002. De boeken kennen een roulatie van 2,10. Er zijn er in totaal 60870 uitgeleend. De audiovisuele materialen kennen een roulatie van 3,73 of zijn 2192 keer uitgeleend. Als we naar de gemiddelde gebruikscoëfficiënten kijken dan zien we dat in de Oost-Vlaamse bibliotheken de strips een roulatie kennen van 6,02; de boeken en audiovisuele materialen kennen respectievelijk een roulatie van 2,37 en van 3,15.
Voor de strips zit Lovendegem onder dat gemiddelde, voor de boeken en de audiovisuele materialen boven het gemiddelde. Een verklaring voor die lagere gebruikscoëfficiënt kan het grote aanbod zijn. Doordat er zoveel strips aangeboden worden, hebben de leners meer keuze en wordt een nummer van een strip minder meegenomen. Anderzijds zien we aan de leenfrequentie[3] dat de gebruiker heel wat strips meeneemt: 9,65 om precies te zijn. Dat wil zeggen dat de gebruiker gemiddeld meer dan 9 strips leent. De leenfrequentie voor de boeken bedraagt 32,07 en voor de audiovisuele materialen 1,72.
Laten we ook hier een opsplitsing maken tussen de jeugd- en volwassenenafdeling.
2.2.7.1 De jeugdafdeling
Er zijn in 2002 17612 stripverhalen uitgeleend. Dat komt overeen met een gebruikerscoëfficiënt van 4,81. De boeken hebben een gebruikscoëfficiënt van 2,75. Daarvan zijn er 30619 uitgeleend. Audiovisuele materialen voor de jeugd zijn er niet.
Als we deze cijfers vergelijken met de gemiddelden van de Oost-Vlaamse bibliotheken, komen we op een gemiddelde gebruikscoëfficiënt van 7,39 voor de stripverhalen en 3,31 voor de boeken. Voor beide materialen zit Lovendegem onder het gemiddelde.
Kijken we naar de leenfrequentie van de stripverhalen dan neemt de gebruiker gemiddeld 28,55 strips mee. Ze nemen wel opvallend meer boeken mee, namelijk 49,63. Beide materialen hebben een goede leenfrequentie. Opvallend is dat de leenfrequentie van de jeugdstrips een stuk hoger ligt dan de algemene leenfrequentie van jeugd- en volwassenenstrips. Dat is ook niet verwonderlijk als we weten dat de collectie volwassenenstrips nauwelijks iets voorstelt.
2.2.7.2 De volwassenenafdeling
In de volwassenenafdeling zijn de stripverhalen 680 keer uitgeleend, dat wil zeggen een gebruikscoëfficiënt van 1,47. Er zijn 30251 boeken en 2192 audiovisuele materialen uitgeleend. Dat geeft een gebruikscoëfficiënt van respectievelijk 1,69 en 3,73.
Ook hier maken we de vergelijking tussen de gemiddelden van de Oost-Vlaamse bibliotheken die hun enquête teruggestuurd hebben. De stripverhalen kennen een gemiddelde gebruikscoëfficiënt van 3,48, de boeken kennen er een van 1,95 en de audiovisuele materialen een van 3,18. Ook hier zit Lovendegem onder deze gemiddelden voor de boeken en strips, maar erboven voor de audiovisuele materialen.
Laten we hier ook eens naar de leenfrequentie kijken. Dan merken we op dat de leenfrequentie van de stripverhalen opvallend lager is dan de algemene leenfrequentie van jeugd- en volwassenenstrips samen: namelijk 0,53. De leenfrequentie van de boeken ligt op 23,67 en deze van de audiovisuele materialen op 1,72. De stripverhalen doen het ook hier opvallend slechter dan deze voor de jeugd.
2.3 Evergem
2.3.1 Inleiding
Het werkingsgebied van de bibliotheek bedraagt 31000 inwoners. Naast de hoofdbibliotheek zijn er nog twee filialen in Ertvelde en Sleidinge en zes uitleenposten in Belzele, Doornzele, Kluizen, Langerbrugge, Rieme en Wippelgem.
In 2002 heeft de bibliotheek een totale collectie van ongeveer 152795 boeken, strips, audiovisuele materialen, kranten en documentatiemappen. De strips bevinden zich in de hoofdbibliotheek en de filialen. Voor de uitleenposten wordt gewerkt met een wisselcollectie die om de paar maanden doorschuift. Hier ligt de nadruk op de hoofdbibliotheek, omdat daar de grootste collectie strips onderdak vindt.
2.3.2 De historiek
In 1985 legt de bibliothecaris aan de beheerraad de vraag voor of er strips in de collectie opgenomen mogen worden. Het antwoord van de beheerraad hierop is: voor de jeugd mag het, maar met mate, voor de volwassenen komen er geen strips binnen. Het zal voor de volwassenen dan nog tot 2003 duren voor de beheerraad over de streep getrokken is. De beheerraad legt wel een beperking op van twee strips per lenerskaart. De reden is, dat er niet te veel geld besteed mag worden aan strips. De boeken gaan voor. Een tweede reden is dat ze niet willen meedoen aan de beeldcultuur.
Met de komst van het nieuwe decreet op bibliotheekwerk moet er elke zes jaar een beleidsplan opgesteld worden. In het beleidsplan is een artikel opgenomen dat zegt dat elk collectieonderdeel moet verzorgd worden. Het gevolg is een uitbreiding van de audiovisuele materialen, het bijwerken van de collectie grootletterboeken, het bijwerken van de collectie jeugdstrips en het opstarten van een collectie volwassenenstrips. De strips zijn dus zeer uitdrukkelijk in het beleidsplan aanwezig. Vanaf dat moment kunnen er volwassenenstrips in de collectie opgenomen worden.
Toen ik in 2003 in de bibliotheek begon, was mijn eerste opvallende vaststelling dat er geen volwassenenstrips waren. Voor de adolescenten waren er een aantal strips, maar dat waren er bitter weinig (87 in totaal). De opstelling van de strips was toen niet om over naar huis te schrijven: op een vensterbank bij de adolescentenboeken. Het ging hier ook om oudere strips, zoals Eric de Noorman, de Latijnse versie van Suske en Wiske en Alex. Daar hield het dan ook op.
In het derde jaar van de bibliotheekopleiding werkte ik als stageproject een basiscollectie jeugd- en volwassenenstrips uit. Toen ik mijn project voorstelde, vertelde de bibliothecaris dat de beheerraad van plan was om dat jaar te starten met een collectie volwassenenstrips. Ik mocht mij er dan ook mee bezighouden, maar over de manier waarop en waar strips aangekocht worden, kreeg ik geen bevoegdheden. Ik heb toen een lijst met een basiscollectie opgesteld en aan de bibliothecaris bezorgd. Een reactie bleef uit.
2.3.3 Het aankoopbeleid
Alle strips worden aangekocht bij de boekhandel Ontmoetingen met wie de bibliotheek een overeenkomst voor strips heeft. Ontmoetingen heeft een lijst van reeksen die ze aan de bibliotheek levert. Opvallend aan deze lijst is dat zij in hoofdzaak strips leveren van Standaard, Dupuis, Arboris en Glénat, van de andere uitgeverijen wordt er weinig of niets geleverd. Zo schitteren de uitgaven van Talent en Oog en Blik door hun afwezigheid. Op hun lijst hebben zij ook genoteerd dat zij alles van Glénat en Arboris zouden leveren, maar in de praktijk is dat niet het geval. Ze leveren veel van deze uitgeverijen, maar zeker niet alles. Omdat er in Evergem nog geen collectie was, heeft de bibliothecaris de boekhandel opdracht gegeven om elke strip die zij aan andere bibliotheken leveren ook aan Evergem te leveren. De aankoop van de strips is hier dus volledig in handen van de boekhandel. Zij bepalen voor het grootste deel welke strips er in de bibliotheek komen.
Het nadeel van deze methode is dat enkel de recent verschenen nummers van reeksen geleverd worden. Wanneer het gaat om een nieuwe reeks, is er geen probleem, maar wanneer deze reeks al een tijdje loopt dan krijgen we telkens het laatste nummer binnen. Een gegeven van volwassenenstrips is dat een verhaal loopt over verschillende nummers. De volgorde is dan ook zeer belangrijk. Het is zeer moeilijk om een verhaal te volgens als je moet beginnen met nummer vier. Dit feit heb ik meerdere keren aangekaart, maar zonder succes.
Het is de bedoeling dat ik op het eind van 2004 de stripcollectie evalueer. Welke reeksen lopen goed en welke niet. Op basis daarvan mag ik dan reeksen stopzetten en andere aanvullen. Een groot probleem is hier dat we in een vicieuze cirkel zitten. Gezien de eerste nummers van bepaalde reeksen niet in de collectie aanwezig zijn, zullen er dan ook leners zijn die de vervolgnummers van die reeks niet ontlenen. Eventueel neemt de lener de vervolgnummers wel mee en raakt gefrustreerd omdat hij/zij het verhaal niet kan volgen. Het gevolg is dat de strips niet (meer) meegenomen worden. De uitleencijfers van die strips zullen dan ook niet hoog liggen: moet de reeks dan stopgezet worden of niet? Op basis van het cijfermateriaal wel, maar cijfermateriaal zegt natuurlijk niet alles, ook met de kwaliteit van de reeks moet rekening gehouden worden.
In eerste instantie was aankopen bij een stripspeciaalzaak niet bespreekbaar, omdat de bibliothecaris andere prioriteiten heeft. De stripcollectie moest op een gemakkelijke en snelle manier opgestart worden, zonder er een personeelslid mee te belasten dat elders ingezet kan worden. Alle strips kunnen bij Ontmoetingen aangekocht worden. Een aantal collega’s en ikzelf zijn de zaak een aantal maal gaan bepleiten en er is een tussenoplossing uit de bus gekomen. Als er een vraag is van een lener naar een bepaalde strip of reeks of als er noodzakelijke aanvullingen nodig zijn, dan mag ik deze aankopen bij een stripspeciaalzaak, meer bepaald De Poort. Na de evaluatie zullen de strips in hoofdzaak bij De Poort aangekocht worden.
Een ander belangrijk gegeven voor het aankoopbeleid is, dat er geen budget voorzien is voor strips. De strips worden aangekocht met het boekenbudget.
2.3.4 De verwerking van de stripverhalen
De stripverhalen worden verwerkt zoals de boeken: ze worden gestempeld, de prijs wordt erin geschreven en ze worden in de besteladministratie ingebracht. Wanneer de aanschafinformatie van de strip toegekomen is, wordt de strip ingevoerd. Als de aanschafinformatie op zich laat wachten, wordt de strip in het aanwinstenlokaal op een rek geplaatst. Het gebeurt regelmatig dat er geen aanschafinformatie is en dan kan het lang duren voordat de strip verwerkt wordt.
Aangezien er in Evergem een afspraak gemaakt is, dat het invoeren van strips exclusief mijn taak is, kan ik heel gemakkelijk een exceldocument bijhouden met de naam van de reeks, de titels binnen de reeks die we hebben, de bibliotheek waar de strip zich bevindt en de leeftijdsaanduiding. Dit blijkt ook een handig werkinstrument te zijn voor de bibliothecaris om te bepalen naar welke bibliotheek een volgend deel van een reeks moet gaan en welke leeftijdsaanduiding de strip moet krijgen. Voor mijzelf is het handig om in een document te zien welke strips de bibliotheek heeft.
De strip krijgt na invoer zijn signatuur: de eerste vier letters van de naam van de tekenaar en de leeftijdsaanduiding in de linkeronderhoek. In de linkerbovenhoek komt nog een etiket met de vermelding “strip”.
Ten slotte worden de strips geplastificeerd. De softcovers worden eerst genaaid en daarna gekaft. Het gevolg is dat deze zeer stevig zijn en de pagina’s niet kunnen loskomen. Een nadeel is dat het arbeidsintensief werk is. Een ander nadeel is dat de lener het blad er dan wel niet meer kan uittrekken, maar het veel gemakkelijker kan scheuren. Het enorme voordeel is dat de strips veel langer meegaan.
2.3.5 De plaatsing van de stripverhalen
De stripbakken staan in de leeshoek, wat een zeer goede plaatsing is, omdat er zetels staan waar de mensen op hun gemak een strip kunnen lezen in de nabijheid van de stripbakken. Het is een vrij gezellig hoekje. Het nadeel is dat de bakken niet in het oog springen. Ze staan een beetje apart in het gedeelte waar ook de non-fictie staat. Leners die enkel romans ontlenen lopen er gewoon voorbij. Voor een collectieonderdeel dat opgestart wordt, is dat wel een nadeel.
De stripverhalen worden frontaal in stripbakken geplaatst. In de jeugdafdeling van de hoofdbibliotheek zijn er twee stripbakken voorzien die altijd vol zitten. In de volwassenenafdeling zijn er ook twee stripbakken voorzien: een voor de adolescenten en een voor de volwassenen. Deze van de volwassenen zit nu zo vol dat er een derde stripbak zal aangekocht worden.
Onder de stripbakken is er nog plaats voorzien om strips rug aan rug te plaatsen. Deze ruimte wordt bij de jeugd gebruikt om de meest populaire strips te plaatsen, zoals Suske en Wiske, Jommeke en Kuifje. Bij de volwassenen zijn dat de reeksen met de meeste nummers en de strips buiten formaat. Het nadeel van deze plaatsing is, dat deze strips vaak over het hoofd worden gezien.
Doordat er nog niet zoveel reeksen zijn, staan de reeksen nu allemaal door elkaar. Er zijn geen tussenschotjes aangebracht met daarop de naam van de reeks. Het voordeel van dergelijke tussenschotjes is dat je de reeksen een bepaalde volgorde kan meegeven en dat iemand die op zoek is naar een bepaalde reeks deze heel gemakkelijk terug kan vinden. Ook voor het personeel is het gemakkelijk. In de toekomst zullen er ook tussenschotjes komen, nu probeer ik de nummers van eenzelfde reeks een beetje bij elkaar te zetten, maar dat is vrijwel onbegonnen werk. Na een paar dagen staan ze terug allemaal door elkaar.
2.3.6 De collectie in 2002
Aangezien er in 2002 geen volwassenenstrips in de bibliotheek waren, zal ik in dit onderdeel enkel de jeugdstrips behandelen. De bibliotheek bezit op dat moment 2170 jeugdstrips, 33846 jeugdboeken en 200 audiovisuele materialen voor de jeugd. Procentueel gezien: 5,99% van de totale jeugdcollectie bestaat uit jeugdstrips, 93,46% uit jeugdboeken en 0,55% uit audiovisuele materialen.
In absolute cijfers heeft de bibliotheek niet zoveel strips en dat vertaalt zich ook in de percentages: nog geen 6% van de totale jeugdcollectie bestaat uit stripverhalen. Als we dat vergelijken met het gemiddelde van de Oost-Vlaamse bibliotheken die de enquête teruggestuurd hebben, dan zit Evergem daar juist onder. Het gemiddelde bedraagt immers 6,34%. Het aantal jeugdstrips is dus niet zo groot.
Dit vertaalt zich ook in de bezitscoëfficiënt: per lener zijn er 0,89 jeugdstrips voor handen, 14,02 boeken en 0,08 audiovisuele materialen. Dit ligt voor de strips dus zeker niet hoog. Er mogen dus zeker meer strips aangekocht worden in vergelijking met het aantal leners.
2.3.7 De uitleningen in 2002
Tot voor 2003 was het aantal strips per lenerskaart beperkt tot twee. De reden hiervoor is dat de beheerraad niet wou dat er te veel geld aan strips besteed werd, de collectie moest bovendein relatief klein blijven en men vreesde dat kinderen alleen maar strips zouden meenemen en geen boeken. Sinds 2003 mag de lener vijf strips per kaart meenemen en wordt de collectie uitgebreid.
De jeugdstrips worden in totaal 12683 keer per jaar uitgeleend, de jeugdboeken 96786 keer en de audiovisuele materialen voor de jeugd 1179 keer. Dat geeft een gebruikscoëfficiënt van 5,84 voor de strips, 2,86 voor de boeken en 5,90 voor de audiovisuele materialen. Als we deze cijfers vergelijken met de gemiddelden van de Oost-Vlaamse bibliotheken, dan zijn de gebruikscoëfficiënten als volgt: 7,39 voor de strips, voor de boeken bedraagt de coëfficiënt 3,31 en voor de audiovisuele materialen 4,67. Opvallend is dat Evergem zowel voor strips als voor boeken onder het gemiddelde zit. Voor de audiovisuele materialen zit Evergem boven dat gemiddelde.
Er zijn twee redenen die ik kan bedenken voor deze lagere coëfficiënt. Ten eerste mochten de leners in 2002 maar twee stripverhalen per lenerskaart meenemen. De kinderen kunnen wel verschillende keren per week of per maand naar de bibliotheek komen, maar niet alle kinderen kunnen of mogen dat. Als je meer strips kan meenemen, dan kan je gebruikerscoëfficiënt ook hoger liggen. Een tweede reden voor dit lage cijfer kan zijn dat de collectie te verouderd was, ze werd niet zo frequent aangevuld. Er mocht van de beheerraad niet te veel geld naar strips gaan, het gevolg is een kleine jaarlijkse aangroei van de strips. De striplezers zijn dan ook vlug door het aanbod heen. Je krijgt natuurlijk altijd een aangroei van kinderen die stripverhalen lezen, maar als je jarenlang op hetzelfde aanbod moet teren, haak je uiteindelijk toch af.
Wat de leenfrequentie betreft, ook die ligt vrij laag. Elke gebruiker neemt gemiddeld 5,25 strips mee naar huis, 40,09 boeken en 0,49 audiovisuele materialen.
2.4 De vergelijking van de collectie en het gebruik
Laten we dan nu eens de jeugdcollecties naast elkaar plaatsen om een beter zicht te hebben op het verschil tussen beide bibliotheken..
2.4.1. De collectie
Het aandeel in de totale jeugdcollectie |
Lovendegem |
Evergem |
Stripverhalen |
24,75% |
5,99% |
Boeken |
75,25% |
93,46% |
AVM |
0,00% |
0,55% |
Er zijn in Lovendegem opvallend meer stripverhalen. De collectie in Evergem is minimaal. Het is dan ook logisch dat het percentage boeken in Lovendegem lager ligt dan in Evergem. Voor de jeugdstrips heeft Lovendegem dan ook een schitterende collectie.
Bezitscoëfficiënt |
Lovendegem |
Evergem |
Stripverhalen |
5,94 |
0,89 |
Boeken |
18,06 |
14,02 |
In Lovendegem zijn er meer stripverhalen per gebruiker: het aantal gebruikers ligt veel lager, maar toch zijn er meer strips dan in Evergem. Het verschil tussen beide bibliotheken is dan ook zeer groot. In Lovendegem zijn er per gebruiker bijna zes stripverhalen, terwijl er in Evergem nog niet één stripverhaal per gebruiker is. Ook het bezit van boeken per lener ligt in Lovendegem hoger per gebruiker.
2.4.2 De uitleencijfers
De gebruikscoëfficiënten en de leenfrequentie kunnen ons nog iets zeggen over het uitleengedrag in beide bibliotheken.
Gebruikscoëfficiënt |
Lovendegem |
Evergem |
Stripverhalen |
4,81 |
5,84 |
Boeken |
2,75 |
2,86 |
Het gebruikscoëfficiënt in Lovendegem ligt lager dan in Evergem, zowel voor de stripverhalen als voor de boeken. Ook hier is er, mijns inziens, een logische verklaring aan te geven. Omdat er zoveel keuze is in Lovendegem zijn de leners minder geneigd om steeds dezelfde stripverhalen en boeken uit te lenen. Daardoor liggen de gebruikscoëfficiënten lager. Dat wil niet zeggen dat ze niet goed zijn. Ondanks dat grote aanbod worden de stripverhalen toch gemiddeld 4,81 keer uitgeleend. In Evergem worden ze 5,01 keer uitgeleend. Het verschil is dus niet zo groot en beide coëfficiënten liggen goed.
Leenfrequentie |
Lovendegem |
Evergem |
Stripverhalen |
28,55 |
5,25 |
Boeken |
49,63 |
40,09 |
Hier merken we wel een enorm verschil op tussen Lovendegem en Evergem. In beide bibliotheken mogen de leners vijf boeken en vijf strips meenemen voor drie weken, behalve in Vinderhoute waar de leners tien strips mogen meenemen. Het feit dat er in Vinderhoute meer stripverhalen mogen meegenomen worden, kan voor een groot deel deze discrepantie verklaren. Als we dit vergelijken met de boeken, liggen de coëfficiënten hier wel dichter bij elkaar. De leners nemen in Lovendegem gemiddeld 25 stripverhalen meer mee dan hun tegenhangers in Evergem, maar bij de boeken is het verschil een stuk kleiner: 9 stuks meer.
2.5 Besluit
Zowel Lovendegem als Evergem hebben vanaf de jaren ’80 strips in huis gehaald, Lovendegem vanaf 1989 en Evergem vanaf 1985. Opvallend is dat er in Lovendegem meer stripverhalen zijn, ondanks het feit dat zij vier jaar later met een stripcollectie startten. Door de overname breidde de stripcollectie in Lovendegem aanzienlijk uit.
Niet alleen de omvang verschilt danig, ook het aankoopbeleid is in beide bibliotheken zeer verschillend. In Lovendegem neem ik alle beslissingen en ga ik zelf naar de stripspeciaalzaak om de strips uit te kiezen. Ik bepaal zelf hoe ik mijn budget verdeel in de tijd en over jeugd- en volwassenenstrips. In Evergem ben ik aan handen en voeten gebonden aan het abonnement van Ontmoetingen. De inspraak van de boekhandel is hier veel groter dan mijn inspraak. Naar de toekomst toe zal mijn inspraak, hopelijk, groter worden. Op dit moment verkies ik het aankoopbeleid van Lovendegem boven dat van Evergem.
De verwerking van de stripverhalen is in beide bibliotheken goed. In Lovendegem werden de strips aanvankelijk niet verstevigd, maar sinds dit jaar gebeurt dat wel. In Evergem werden ze vanaf hun intrede in de collectie zeer goed verstevigd zodat ze lange tijd kunnen meegaan.
De plaatsing van de strips is in Lovendegem zeker niet optimaal, maar daar zie ik op langere termijn ook niet echt verbetering in komen door het plaatsgebrek en de grote hoeveelheid stripverhalen. Wat wel een goede zaak is, is het gebruik van tussenschotjes om de verschillende reeksen van elkaar te scheiden en de opstelling per leeftijdscategorie. In Evergem worden de stripverhalen beter geplaatst, namelijk frontaal, maar het gebrek aan tussenschotjes maakt het wel onoverzichtelijk om een bepaalde strip terug te vinden. Voorlopig kan je een strip nog gemakkelijk terugvinden, omdat er nog niet zoveel zijn. Na verloop van tijd zullen ook hier tussenschotjes geplaatst moeten worden.
Aangezien Evergem in 2002 nog geen volwassenenstrips in de collectie heeft en die van Lovendegem niet veel voorstelt, heb ik enkel een vergelijking gemaakt tussen de jeugdcollecties. De conclusie die we hieruit kunnen trekken, is dat de collectie strips in Lovendegem veel groter is dan die van Evergem. Het gebruik van de collectie is gelijklopend in beide bibliotheken, maar de leenfrequentie ligt in Lovendegem toch een stuk hoger.
De slotconclusie van dit vergelijkend onderzoek luidt dat Lovendegem het een stuk beter doet dan Evergem, zowel qua aankoopbeleid, collectieomvang als qua uitleningen. De verwerking en de plaatsing van de stripverhalen lopen ongeveer gelijk, met elk hun plus- en minpunten. In Lovendegem is het nu een kwestie van de jeugdcollectie op peil te houden en een inspanning te doen voor de volwassenen. In Evergem moeten beide collecties onder handen genomen worden, maar de eerste stappen in goede richting zijn gezet.
3 EEN ONDERZOEK NAAR DE AANWEZIGHEID EN WAARDERING VAN STRIPVERHALEN IN DE OOST-VLAAMSE OPENBARE BIBLIOTHEKEN
3.1 INLEIDING
Om een idee te krijgen hoe goed strips in de Oost-Vlaamse openbare bibliotheken geïntegreerd zijn, heb ik naar de 64 Oost-Vlaamse bibliotheken een enquête verstuurd. Om de papierberg nog niet groter te maken dan hij al is, heb ik alle enquêtes per e-mail verstuurd. Ik heb de bibliothecarissen wel de keuze gelaten om de enquête digitaal of met de post terug te bezorgen. Van de 46 enquêtes die ik teruggekregen heb, zijn er 16 per post teruggekeerd, de andere via e-mail. In de inleiding tot de enquête heb ik de bibliothecarissen ook de mogelijkheid gegeven om mij de enquête per post te laten opsturen als zij ze niet wilden uitprinten, maar niemand heeft daar gebruik van gemaakt.
Op aanraden van Jan Van Hee (mijn oorspronkelijke promotor) heb ik mijn onderzoekje naar de aanvaarding van strips op voorhand aangekondigd. Dat heb ik gedaan op het forum van openbare bibliotheken van het VCOB[4]. Zo wisten de bibliothecarissen eind december waar ze zich aan konden verwachten.
Op 12 januari heb ik de enquête voor de eerste maal verstuurd, waarop ik 21 antwoorden gekregen heb. Na een drietal weken, op 1 februari, heb ik de enquête een tweede maal verstuurd met als gevolg, 16 antwoorden. Ten slotte heb ik de enquête op 23 februari nog een derde maal verstuurd, wat nog vier antwoorden opleverde. Bij vier digitale antwoorden ontbrak de ingevulde enquête als bijlage. Nadat ik de betrokken bibliotheken hiervan op de hoogte gebracht had, ontving ik van twee bibliotheken alsnog de bijlage. Omdat ik mijn enquête tijdens een drukke periode verstuurd heb[5], heb ik op 7 juli nog een laatste poging ondernomen en ze nog een vierde maal verstuurd. Het aantal antwoorden bleef beperkt tot vijf.
Zoals gezegd zijn er 46 enquêtes van de 64 teruggekomen, dit is maar liefst 71,88%. Op zich een goede respons. Ik mag dus wel zeggen dat mijn enquête representatief is voor heel Oost-Vlaanderen. Of ik deze resultaten ook mag doortrekken voor heel Vlaanderen? Misschien wel, maar ik hou het toch bij Oost-Vlaanderen.
In de enquête heb ik naar de collectie- en uitleengegevens van 2002 geïnformeerd, de reden hiervoor is dat in januari nog geen enkele bibliotheek gegevens heeft van het voorbije jaar, namelijk 2003. Als ik op deze gegevens wou, dan moest ik tot april wachten om de enquête te versturen.
Het doel dat ik voor ogen hield bij het opstellen van de vragen, was de aanwezigheid van stripverhalen in de Oost-Vlaamse bibliotheken en de mening van de bibliothecaris. Ik heb geen gebruik gemaakt van andere enquêtes die handelen over stripverhalen in de bibliotheek, om mij daardoor niet te veel te laten leiden. Ik heb wel een aantal eindwerken over stripverhalen doorgenomen om te zien wat er als conclusie getrokken was. Op basis daarvan heb ik mijn enquête opgesteld in samenspraak met Jan Van Hee.
3.2 DE AANWEZIGHEID VAN STRIPVERHALEN
Heeft u strips in de bibliotheek? |
|
Ja, jeugdstrips |
4 |
Ja, volwassenenstrips |
0 |
Ja, beide |
39 |
Nee |
3 |
In 2002 hebben 39 van de 46 bibliotheken jeugd- en volwassenenstrips opgenomen in hun collectie. Dat wil zeggen dat 84,78% van alle Oost-Vlaamse bibliotheken over een collectie jeugd- en volwassenenstrips beschikt. Er zijn 4 bibliotheken die enkel jeugdstrips hebben en zij maken 8,70% uit van het geheel. In 2003 zijn twee van deze vier bibliotheken begonnen met een collectie volwassenenstrips en in 2004 nog een derde bibliotheek. Tenslotte zijn er nog 3 bibliotheken die geen strips opgenomen hebben, ofwel 6,52%. Uiteindelijk hebben dus 43 van de 46 bibliotheken (93,48%) die strips in hun collectie opgenomen.
Als we in OVINOB nagaan hoeveel van de 64 Oost-Vlaamse bibliotheken stripverhalen in huis hebben, dan is het toch zeer goed nieuws dat het gaat om 55 bibliotheken die jeugd- en volwassenenstrips (87,3%) hebben en 9 bibliotheken die enkel jeugdstrips (14,29%) hebben. Van een bibliotheek is het niet bekend of zij al dan niet strips in de collectie hebben. Deze percentages zijn gelijklopend met deze van de bibliotheken die hun enquête teruggestuurd hebben.
3.2.1 Waarom geen strips opnemen in de bibliotheek?
Van de drie bibliotheken die geen strips opgenomen hebben, zijn er twee waarvan we de redenen kennen:
Een bibliotheek biedt zeer bewust geen strips aan, omdat het jeugdcentrum van de gemeente al jaren een zeer uitgebreide en gerenommeerde stripcollectie heeft. Deze staat open voor jong en oud en wordt ook buiten de gemeente bevraagd. De bibliotheek is pas sinds 1994 erkend en op dat moment werd de collectie in vraag gesteld. In 1998 werd er beslist om met een AVM[6]-afdeling van start te gaan, maar niet met strips. Die eer laten ze over aan het jeugdcentrum.
De tweede bibliotheek heeft de aanschaf van een noemenswaardige stripcollectie vermeld in het beleidsplan. Door plaatsgebrek in het vorige bibliotheekgebouw en het feit dat ze nog volop bezig zijn met de automatisering, werd de aanschaf van stripverhalen uitgesteld.
3.2.2 Waarom wel strips opnemen in de bibliotheek?
3.2.2.1 De jeugd
Waarom heeft u strips opgenomen in de collectie? |
|
Er is vraag naar |
31 |
Andere bibliotheken nemen ook strips op |
5 |
Het is een volwaardig medium |
39 |
Als ze strips lezen, lezen ze misschien boeken |
19 |
Strips zijn goed voor de uitleningen en statistieken |
12 |
Opvallend is dat er nog vier bibliotheken zijn die strips opnemen zonder te erkennen dat het een volwaardig medium is. Een van de drie bibliotheken neemt strips op, enkel en alleen, omdat er vraag naar is, de andere twee nemen ze op omdat er vraag naar is en het een opstapje is naar boeken. Blijkbaar zijn nog niet alle bibliothecarissen overtuigd van de volwaardigheid van jeugdstrips. Er zijn 5 bibliotheken die strips opnemen, omdat andere bibliotheken dat ook doen.
Dat opstapje naar boeken wordt toch nog door 19 van de 43 bibliotheken, of 44,19% aangehaald als argument om strips in de collectie op te nemen. Ook het antwoord “Er is vraag naar” wordt door 31 van de bibliotheken of 72,09% aangekruist. De bibliothecaris speelt dus in op de behoeften van de gebruikers, zoals vermeld staat in het decreet voor bibliotheekwerk sinds 1978.
“Strips zijn goed voor de uitleningen en statistieken” is nog 12 maal aangeduid (of 27,91%). Blijkbaar zijn die uitleningen en statistieken toch belangrijk om strips op te nemen in de collectie. Als we de cijfers beter bekijken dan vinden al deze bibliothecarissen de strip toch een volwaardig medium.
Dat betekent toch dat de meeste bibliotheken jeugdstrips opnemen, omdat ze er zich toe “verplicht” voelen. Er zijn maar 6 bibliotheken die strips opnemen, omdat ze een volwaardig medium op zich zijn. Alle andere bibliotheken die de strip een volwaardig medium vinden kruisten nog een tweede, derde of zelfs vierde reden aan.
3.2.2.2 De volwassenen
Waarom heeft u strips opgenomen in de collectie? |
|
Er is vraag naar |
27 |
Andere bibliotheken nemen ook strips op |
4 |
Het is een volwaardig medium |
36 |
Als ze strips lezen, lezen ze misschien boeken |
10 |
Strips zijn goed voor de uitleningen en statistieken |
9 |
Er zijn nog drie andere redenen waarom bibliotheken strips opnemen die telkens eenmaal werden vermeld:
Strips bieden een meerwaarde aan de collectie.
Oorspronkelijk speelde het “lokartikel” ook een rol.
Een derde bibliothecaris zegt: “Ik was in mijn jeugd zelf een verwoed striplezer. Als een bib ook ontspanning wil bieden, is de strip er zeker op zijn plaats. Ook voor volwassenen (die ze zeer gretig ontlenen!).”
Als we deze cijfers onder de loep nemen, dan zien we dat de twee meest aangekruiste antwoorden zijn: “er is vraag naar” (69,23%) en “het is een volwaardig medium” (92,31%). Het antwoord “het is een volwaardig medium” werd bij de volwassenen wel minder aangekruist dan bij de jeugd. Dit is te verklaren doordat er vier bibliotheken zijn die geen volwassenenstrips in huis hebben en drie bibliothecarissen zijn hiervan niet overtuigd. Zeven bibliothecarissen van de 39 (15,38%) zien de volwassenenstrip als een volwaardig medium tout court.
De andere 3 antwoorden zijn minder frequent gebruikt. Het inspelen op de behoeften van de gebruiker en de strip opnemen omdat het een volwaardig medium is, zijn voor de volwassenencollectie de belangrijkste redenen. Het educatieve en de uitleningen spelen hier een veel minder grote rol.
3.2.3. Besluit
Het aantal bibliotheken dat strips opneemt ligt vrij hoog, maar het blijft een feit dat er in 2002 nog bibliotheken zonder stripverhalen zijn.
De redenen die opgegeven worden om geen stripverhalen op te nemen zijn aanvaardbaar. Als er een goeddraaiende stripotheek in de nabijheid van de bibliotheek ligt, is het mijns inziens nutteloos nog eens een uitgebreide collectie strips aan te bieden in de bibliotheek. Het is wel belangrijk om na te gaan wat de stripotheek aanbiedt: van de meest courante strip tot de minst commerciële strip. Als de laatste niet aangeboden wordt, is het de taak van de bibliotheek om daar de hiaten op te vullen. Een goede samenwerking tussen beide partners is dan ook belangrijk. Het plaatsgebrek in de tweede bibliotheek, kan natuurlijk een drogreden zijn, maar elke bibliotheek moet zijn prioriteiten stellen. Automatiseren vraagt nu eenmaal veel tijd van het personeel en zet andere activiteiten op een laag pitje. Het belangrijkste is dat er nu gewerkt wordt aan de uitbouw van een stripcollectie.
De twee meest gegeven antwoorden, zowel voor de jeugd- als voor de volwassenenstrips, zijn “er is vraag naar” en “het is een volwaardig medium”. De meeste bibliothecarissen vinden strips voor kinderen toch nog een opstapje naar boeken. Ook bij de volwassenen wordt dit argument aangekruist, maar wel veel minder (44,19% tegenover 25,64%). Hetzelfde fenomeen zien we bij de uitleningen en statistieken, ook daar spelen de uitleningen bij de jeugd een grotere rol (27,91% tegenover 23,08%). Het laatste antwoord: “andere bibliotheken nemen ook strips op”, is te verwaarlozen.
Opvallend is dat er maar weinig bibliothecarissen van mening zijn dat de strip een volwaardig medium is, niet meer en niet minder. Voor de jeugdcollectie zijn er maar vier bibliothecarissen die enkel om die reden stripverhalen opnemen in hun collectie, voor de volwassenen zeven bibliothecarissen. Blijkbaar wordt de volwassenenstrip nog eerder als een volwaardig medium gezien dan de jeugdstrip. Voor de jeugd zit dat educatieve aspect er misschien nog altijd in, terwijl bij de volwassenen het artistieke element een belangrijkere rol speelt?
3.3 DE OPNAME VAN STRIPS IN DE BIBLIOTHEEK
3.3.1 De jeugd
Wanneer werden strips voor het eerst opgenomen in de bibliotheek? |
|
< 1979 |
3 |
1980 – 1984 |
10 |
1985 – 1989 |
12 |
1990 – 1994 |
6 |
1995 – 1999 |
4 |
> 2000 |
4 |
Geen antwoord |
2 |
De jaren ’80 vormen een doorbraak voor het opnemen van jeugdstrips in de collectie, zoals ook al aangehaald is in het eerste hoofdstuk. Hier wordt dit nog eens met cijfers bevestigd. Van de 43 bibliotheken die jeugdstrips in hun collectie hebben, heeft meer dan de helft, meer specifiek 58,14%, in de jaren ’80 een stripcollectie binnengehaald. In de jaren ’90 komen de andere bibliotheken ook over de brug. Na 2000 nemen ook de laatkomers strips op.
3.3.2 De volwassenen
Wanneer werden strips voor het eerst opgenomen in de bibliotheek? |
|
< 1984 |
7 |
1985 – 1989 |
4 |
1990 – 1994 |
10 |
1995 – 1999 |
8 |
> 2000 |
5 |
Geen antwoord |
2 |
Bij de volwassenenstrips ligt die piek 10 jaar later. In 2002 zijn er nog altijd 4 bibliotheken die geen volwassenenstrips in hun collectie hebben. Twee van die vier bibliotheken zijn, zoals gezegd, wel in 2003 gestart met een volwassenencollectie en een in 2004. Blijkbaar heeft het zijn tijd geduurd om de bibliothecarissen ervan te overtuigen dat volwassenenstrips even belangrijk zijn als jeugdstrips.
3.3.3 Besluit
Een oorzaak vinden voor de late doorbraak van de volwassenenstrip in het bibliotheekmilieu is natte vingerwerk. Zoals in het eerste hoofdstuk al aangehaald is, heeft het zeer lang geduurd voor de bibliotheeksector strips wildt opnemen. Op een moment van grote crisis in de sector, wint Manu Manderveld zijn pleidooi voor het opnemen van stripverhalen in de collectie, steeds meer veld. De reden kan misschien zijn, dat velen de strip zien als een medium voor kinderen en dat volwassenen er zich niet mee inlaten. Een andere reden kan zijn: de klemtoon ligt in de Vlaamse stripproductie op de jeugdstrip. Het feit blijft dat de meeste bibliothecarissen pas tien jaar later overtuigd raken om volwassenenstrips op te nemen.
3.4 UITLENEN VAN STRIPVERHALEN
Hoeveel strips mogen de leners per lenerskaart meenemen? |
|
Minder dan het aantal boeken |
10 |
Evenveel als het aantal boeken |
31 |
Meer dan het aantal boeken |
2 |
Van de 43 bibliotheken zijn er 10 bibliotheken waar de leners minder strips mogen meenemen dan het aantal boeken. In 7 van die 10 bibliotheken is er pas een stripcollectie sinds het einde van de jaren ’90. De 3 anderen hebben al sinds het einde van de jaren ’80 een stripcollectie. De redenen waarom er niet evenveel strips meegenomen mogen worden, geven de bibliothecarissen zelf aan:
“De beperkingen dateren uit de beginperiode toen er nog niet veel strips waren en we bang waren dat alle strips ineens weg zouden zijn. Tevens kwam er enige “betutteling” bij kijken: wij dachten toen (en nu nog enigszins…) dat boeken lezen educatiever was dan strips en dat dat educatieve dan ook onze primaire taak was. We wilden vermijden dat kinderen enkel strips lazen en geen boeken.” Er mogen in deze bibliotheek wel meer volwassenenstrips meegenomen worden dan jeugdstrips. Daarop geeft de bibliothecaris zelf als commentaar “volwassenen moeten niet meer opgevoed worden?”
“Als we toelaten om evenveel strips te ontlenen als boeken en tijdschriften, zal een deel van onze leners helemaal geen boeken meer ontlenen en zich alleen maar beperken tot strips. Bij strips is het verhaal toch nog altijd ondergeschikt aan de tekeningen. Als we eerlijk zijn moeten we toegeven dat we blijkbaar nog altijd een beetje verknocht zijn aan de opvoedkundige taak die de bibs vroeger toch wel hadden.”
“Als iedereen evenveel strips zou meenemen als boeken, dan zal de collectie wel erg uitgedund worden. Dit zou resulteren in het feit dat leners heel vlug door de collectie heen zitten en er wellicht dan geen verdere aandacht aan schenken of afhaken. De collectie strips is namelijk veel beperkter dan de collectie boeken. Als wij een regelmatiger en meer gespreid gebruik kunnen aanmoedigen, dan merkt men ook dat er op regelmatige tijdstippen strips bijkomen en blijft er misschien een meer constante aandacht voor.”
In 72,09% van de bibliotheken mag men evenveel boeken als strips meenemen. Er wordt dus geen onderscheid meer gemaakt in materiaalsoort. In 2 bibliotheken mag je zelfs meer strips meenemen dan het aantal boeken.
Moeten er ook boeken uitgeleend worden samen met strips? |
|
Nee |
43 |
Ja |
0 |
Vroeger gold vaak de restrictie dat de lener ook een boek moest meenemen als hij strips wou ontlenen. Gelukkig is deze restrictie in alle ondervraagde bibliotheken weggevallen.
Besluit
Er zijn nog een aantal bibliotheken waar je niet evenveel stripverhalen mag uitlenen als boeken. Voor bibliotheken die in de jaren ’90 en later met een collectie begonnen zijn is deze beperking nog enigszins te begrijpen. Je zit met een beperkte collectie en wil iedereen stripverhalen aanbieden. Voor bibliotheken die al sinds de jaren ’80 een collectie hebben, lijkt me die beperking nogal voorbijgestreefd. Als je je collectie op regelmatige basis aanvult, dan heb je op een bepaald moment genoeg stripverhalen om die beperking op te heffen. Toch blijkt dat in 2 bibliotheken nog een reden te zijn om het niet te doen.
Een andere reden die in twee bibliotheken aangehaald wordt, is het educatieve aspect. Blijkbaar is de gedachte nog niet uit de wereld dat boeken “beter” zijn dan stripverhalen. Toch vinden beide bibliothecarissen dat het stripverhaal een volwaardig medium is. Dit lijkt mij toch een contradictie.
Een tweede beperking die in het verleden vaak opdook om strips te kunnen ontlenen was: je moet ook een boek ontlenen. In geen enkel van de ondervraagde bibliotheken komt deze beperking nog voor. De reden waarom dit moest, vind ik nogal duister. Wou men op die manier de uitleencijfers van boeken opkrikken? Want striplezers zullen dat boek wel meenemen, maar niet lezen. Of wilden de bibliotheken zo hun jeugdige lezers aanzetten tot het lezen van boeken? Waarschijnlijk wel. Deze nutteloze reden bestaat dan ook niet meer.
3.5 COLLECTIEVORMING
Hoe zou u de persoon willen noemen die de collectievorming van de strips doet? |
|
Een stripkenner |
15 |
Een stripliefhebber |
17 |
Een vrijwilliger |
1 |
Bij gebrek aan beter, ikzelf (bibliothecaris) |
15 |
Geen antwoord |
1 |
Van de 43 bibliotheken die strips in huis hebben, zijn er 17 (of 39,53%) die geantwoord hebben dat hun collectievormer een stripliefhebber is, 4 daarvan hebben als tweede antwoord gegeven dat deze ook een stripkenner is. De meeste bibliothecarissen vinden dus dat hun collectievormer veeleer een stripliefhebber is dan een stripkenner.
In 34,88% van de antwoorden wordt de collectievorming door de bibliothecaris zelf gedaan bij gebrek aan alternatief of door een stripkenner. Uiteindelijk wordt 74,42% van de collectievormers aangeduid als een stripkenner of –liefhebber.
Er is slechts 1 bibliotheek die geantwoord heeft dat zijn collectievormer een vrijwilliger is. Maar ook hier is een tweede antwoord gegeven: een stripkenner. De volwassenencollectie wordt waargenomen door een stripkenner, de jeugdcollectie door een vrijwilliger. De jeugdcollectie heeft zowel een aantal zeer courante titels als een aantal minder bekende/populaire reeksen. Ten slotte is er nog een bibliotheek die deze vraag niet beantwoord heeft.
Er zijn nog een aantal andere antwoorden of opmerkingen gegeven:
De stripliefhebber doet haar best een stripkenner te worden.
De stripkenner is competent geschoold personeel (via bijscholingen over stripverhalen).
Tweemaal werd er gemeld dat het gaat om een assistent-dienstleider die de collectievorming op zich neemt.
Het bibliotheekpersoneel en de bibliotheekgebruikers kunnen uit eigen ervaring goede suggesties geven.
De stripspeciaalzaak.
Bij het hernieuwen van de bestaande collectie is er samengewerkt met een stripspeciaalzaak.
Door het samenwerkingsverband is er een stripkenner die een deel van de collectie waarneemt. Er zijn duidelijke afspraken rond gemaakt.
Waar koopt u uw strips? |
|
Boekleverancier |
18 |
Andere leverancier |
1 |
Stripspeciaalzaak |
30 |
18 bibliotheken kopen hun strips bij de boekhandel, maar 4 daarvan kopen ook nog aan bij een stripspeciaalzaak. Dat wil zeggen dat er 26 bibliotheken zijn, of 60,47%, die hun strips uitsluitend aankopen bij een stripspeciaalzaak. Ten slotte is er nog 1 bibliotheek die elders zijn strips koopt, namelijk bij fnac. De stripspeciaalzaken waarmee samengewerkt worden zijn:
Stripspeciaalzaken |
|
Atlantis (Oudenaarde, Ronse) |
10 |
Vermeire (Hamme) |
6 |
De Poort (Gent) |
6 |
Pierke (Mariakerke) |
3 |
De 9de kunst (Gent) |
2 |
B-Gevaar (Brussel) |
1 |
’t Vlaamse stripcentrum (Wilrijk) |
1 |
Mecanik (Antwerpen) |
1 |
Geen antwoord |
1 |
Stripspeciaalzaak Atlantis scoort het hoogst. De reden hiervoor is eenvoudig te verklaren. Deze winkel heeft twee filialen, een in Oudenaarde en een in Ronse. Er zijn dus meer bibliotheken die deze winkel kunnen raadplegen. Een andere reden is dat vele ZOVLAbibliotheken[7], die in 2002-2003 een wisselcollectie rond volwassenenstrips hebben opgezet, bij Atlantis hun strips aankopen. Daarnaast zijn Vermeire en De Poort de meest aangekruiste stripspeciaalzaken, gevolgd door Pierke en de 9de kunst. Het B-Gevaar, ’t Vlaamse stripcentrum en de Mecanik worden elk door een bibliotheek geraadpleegd. Veel is afhankelijk van de vestigingsplaats van de stripspeciaalzaak en of er een bibliotheek in de buurt is.
Maar laten we niet te hard zijn voor die andere 14 bibliotheken die hun strips niet bij een stripspeciaalzaak aankopen. Het ligt niet altijd aan de bibliothecaris. Sommige gemeentebesturen geven de bibliotheek een budget om “boeken” te kopen en daar horen de strips bij. De bibliotheek werkt al jaren samen met een boekhandel en ze moeten hun strips ook daar kopen, omdat dat zo bepaald is door de gemeente. Als je met een stripspeciaalzaak wil samenwerken, moet er een aanbesteding komen en moet er een apart budget voorzien zijn. Als het budget niet bepaald is, dan kan je ook niet samenwerken met een stripspeciaalzaak.
Een aantal bibliotheken hebben zelf een verklaring gegeven waarom ze niet met een stripspeciaalzaak werken en een aantal van hen bevestigen mijn vermoedens:
Er is geen apart budget voorzien voor strips, strips worden dus aangekocht op het boekenfonds. We zijn tevreden over onze boekhandels.
Ooit geprobeerd, maar ze leverden strips die te gespecialiseerd zijn en leverden onvolledige reeksen.
Er is de bedoeling om met een stripspeciaalzaak te werken, waarschijnlijk De Poort.
Zit in de offerte van de boekenaankoop.
Omdat het aantal strips niet groot genoeg is om ons tot een speciaalzaak te wenden. Onze boekleverancier kan ook gemakkelijk de courante titels leveren.
Omdat we hierover nog niet echt goed hebben nagedacht. Er moet dan ook een apart budget voor strips voorzien worden.
Is te overwegen.
Denken eraan over te schakelen naar een stripspeciaalzaak door te weinig variatie bij de gewone leverancier.
Geen personeel en moeilijkheden met de gemeentelijke Financiële dienst.
Voorlopig de boekhandelaar, voor bijbestellingen (oudere nummers) De Poort.
Hoe groot is de inspraak van de leverancier? |
|
Geen |
15 |
Adviserend |
20 |
Zichtzendingen |
15 |
Een deel wordt waargenomen door de leverancier |
3 |
De leverancier kiest alle strips |
0 |
Van alle bibliotheken laat 46,51% zich bij de collectievorming adviseren door de leverancier; 34,88% laat zich leiden door zichtzendingen en eenzelfde percentage staat zelf in voor de collectievorming. Er zijn toch 3 bibliotheken die een deel van de collectievorming overlaten aan de leverancier. Twee van die drie bibliotheken zijn ook degenen die bij de eerste vraag over collectievorming geantwoord hebben dat zij dat doen. De andere bibliotheek heeft de collectie hernieuwd samen met de stripspeciaalzaak, vandaar dat een deel door hen wordt waargenomen. Geen enkele bibliotheek laat de volledige collectievorming over aan een derde.
Komen strips uitdrukkelijk voor in het beleidsplan bij het luik collectievorming? |
|
Ja, zeer uitdrukkelijk |
9 |
Ja, zoals andere media |
16 |
Ja, maar summier |
2 |
Nee |
16 |
Van alle bibliotheken hebben 62,79% stripverhalen opgenomen in hun beleidsplan, maar er zijn er toch 37,21% die dat niet gedaan hebben. Als we naar de absolute cijfers kijken, is het antwoord “nee” het meest aangeduid.
Negen bibliotheken hebben strips uitdrukkelijk opgenomen in hun beleidsplan, waarvan 2 melden dat het gaat om het opstarten en onderhouden van een wisselcollectie van volwassenenstrips (ZOVLAbibliotheken). Het antwoord “ja, zoals andere media” komt op de tweede plaats.
Welke jeugdstrips hebt u in de bibliotheek? |
|
De avonturen van Kuifje |
42 |
De belevenissen van Jommeke |
41 |
De Boeboeks |
41 |
Suske en Wiske |
40 |
De Rode Ridder |
39 |
Agent 212 |
39 |
Alex |
38 |
Robbedoes en Kwabbernoot |
37 |
Disney filmstrip |
32 |
Cédric/Stefan |
30 |
Jerome K. Jerome Bloks |
29 |
The Simpsons |
29 |
FC de Kapmpioenen |
28 |
Jojo |
27 |
De avonturen van K3 |
24 |
Melisande |
24 |
Ludo |
23 |
De avonturen van Jimmy van Doren |
20 |
Kobe de koe |
17 |
De Psy |
16 |
De Dragz |
12 |
De top 5 van jeugdstrips in de Oost-Vlaamse bibliotheken zijn: de avonturen van Kuifje (42), de belevenissen van Jommeke (41), Boeboeks (41), Suske en Wiske (40) en De Rode Ridder (39). Opvallend hieraan is dat het de meest courante strips zijn:je vindt ze overal, van de supermarkt tot de stripspeciaalzaak.
De vijf minst aangekochte strips zijn; Ludo (23), De avonturen van Jimmy van Doren (20), Kobe de koe (17), Psy (16) en Dragz (12). Deze jeugdstrips hebben allen vrij goede tot goede kritieken gekregen in de pers. Om deze strips in de collectie op te nemen moet je dus op de hoogte zijn van de verkrijgbare strips of moet je regelmatig je collectiebronnen raadplegen.
De tussenliggende strips zijn strips die vrij goed in de markt liggen en die de meeste bibliotheken wel kennen. Een aantal van deze strips zijn ook goed verkopende strips die vrij populair zijn bij de kinderen, zoals de avonturen van K3, FC de Kampioenen, Disney filmstrips en Cédric. Deze strips zijn gekend door de media. Cédric is ook een tekenfilm, de tekenfilms van Disney leiden tot afgeleide strips, de populaire meidengroep K3 en de televisieserie FC de Kampioenen exploiteren de markt op allerlei manieren.
Van de 43 bibliotheken zijn er maar drie die al deze strips in collectie hebben. Enerzijds kan gezegd worden dat ze gewoon aankopen wat in hun handen komt en niet echt een duidelijk uitgestippeld beleid voeren, anderzijds hebben zij toch de betere strips in hun collectie en kunnen we dus wel spreken van een goed beleid. Zij bieden aan wat veel gevraagd is, maar daarnaast bieden zij ook andere strips aan. Als we dan kijken wie in deze bibliotheken instaat voor de collectievorming dan is dat twee maal een stripkenner; de derde bibliotheek heeft geen antwoord gegeven. Er zijn ook vier bibliotheken die 20 van de 21 strips bezitten, wat natuurlijk ook een zeer goed resultaat is. Hebben ze een strip niet in collectie, dan gaat het om een van de laatste vijf strips uit de top 21. Ook hier kunnen we dus spreken van een goed beleid. Hier zijn stripliefhebbers aan het werk, waarvan er ook een als stripkenner gecatalogeerd wordt.
De bibliotheken die geantwoord hebben dat ze bij gebrek aan beter de collectievorming overlaten aan de bibliothecaris scoren redelijk. De populaire strips zijn er vrij goed vertegenwoordigd, zoals verwacht, maar hier en daar zijn ook de minder populaire strips aanwezig, zoals Jerome K. Jerome Bloks, Jojo, de avonturen van Jimmy van Doren, Dragz, Kobe de Koe en Ludo.
Welke volwassenenstrips hebt u in de bibliotheek? |
|
XIII |
38 |
Largo Winch |
37 |
Jessica Blandy |
35 |
Jeremiah |
33 |
De Chninkel |
28 |
Jaguar |
22 |
Maus |
21 |
As van de Katharen |
19 |
Lanfeust van Troy |
19 |
De stem van het volk |
19 |
Achter de schermen van de macht |
15 |
Samber |
15 |
Zoo (Vrije Vlucht) |
15 |
Het Derde Testament |
14 |
Persepolis |
14 |
Brieven uit de bar (Vrije Vlucht) |
13 |
Akira |
12 |
Ibicus |
12 |
Technovaders |
9 |
Magika |
7 |
Meneer Khol |
4 |
Bij de volwassenenstrips is het verschil tussen de populaire en minder courante strips nog opvallender. De strips die iedereen ondertussen wel kent en die tot de top 5 behoren, zijn: XIII (38), Largo Winch (37), Jessica Blandy (35), Jeremiah (33) en de klassieker de Chninkel (28). De 5 strips die onderaan de ladder staan, zijn: Akira (12), Ibicus (12), De Technovaders (9), Magika (7) en Meneer Khol (4).
Er is maar twee bibliotheken die al deze strips in huis hebben en een bibliotheek die 20 van de 21 stripreeksen bezit. Toch zijn er een aantal klassiekers die het niet zo goed doen, zoals Maus van Art Spiegelman. Deze strip is maar in iets meer dan de helft van de bibliotheken aanwezig. Hetzelfde geldt voor Persepolis dat door de De Standaard als een van de beste boeken van 2003 bevonden is en die toch maar in 14 bibliotheken aanwezig is. Het pareltje Ibicus is nog minder vertegenwoordigd, namelijk 12 keer. Al deze strips zullen geen uitleencijfers halen als een Largo Winch of XIII, maar zijn even noodzakelijk in de collectie.
De laatste in de rij Meneer Khol, is maar door 4 bibliotheken binnengehaald, de collectievormers zijn hier drie stripkenners en de derde bibliotheek heeft het antwoord niet ingevuld. Doordat de meeste bibliotheken pas in de jaren ’90 begonnen zijn met een volwassenencollectie is het niet echt verwonderlijk al deze strips dat in de meeste collecties nog niet aanwezig zijn. Voor het opstarten van een collectie moet je prioriteiten stellen en vaak zal eerst voor de populaire strips geopteerd worden om daarna de betere strips op te nemen.
Besluit
74,42% van de ondervraagde bibliotheken heeft een stripliefhebber of een stripkenner onder het personeel die instaat voor collectievorming. Blijft natuurlijk een feit dat de anderen daar niet over beschikt en dat de bibliothecaris het dan maar doet. Als de bibliothecaris hulp krijgt van een stripspeciaalzaak of een ander extern expert kan dat toch tot een goede collectie leiden. Het beste is natuurlijk iemand die goed tot zeer goed op de hoogte is van de markt. Dit kan opgevangen worden door bijscholingen en hopelijk gebeurt dat ook. Het kan dus zeker beter.
Voor de plaats waar stripverhalen aangekocht worden, zien we eenzelfde fenomeen. Een groot deel koopt de stripverhalen aan bij een stripspeciaalzaak (69,77%), het andere deel moet het stellen met de boekhandel. Een boekhandel kan wel heel wat stripverhalen leveren, maar dat is toch niet hetzelfde als een stripspeciaalzaak. Mijns inziens kan je dat vergelijken met een boekhandel en een grootwarenhuis. In beide kan je boeken aankopen, maar in een boekhandel zal je toch een veel betere service krijgen. Ik besef natuurlijk dat de keuze tussen een boekhandel en een stripspeciaalzaak niet enkel de keuze is van de bibliothecaris, als het budget voor strips deel uitmaakt van het boekenbudget, dan kan je moeilijker met een stripspeciaalzaak gaan werken. Veel gemeentebesturen werken met aanbestedingen en dat zorgt voor heel wat moeilijkheden, inzake zelfstandige beslissingen.
Er is echter een puntje waar ik een opmerking op heb. Een van de bibliothecarissen geeft als reden, om niet met een stripspeciaalzaak te werken, op: “Ooit geprobeerd, maar ze leverden strips die te gespecialiseerd zijn en leverden onvolledige reeksen”. Volgens mij ligt dat niet uitsluitend aan de stripspeciaalzaak. Deze leveranciers kunnen u eender welke strip aanleveren, van een Largo Winch tot een Ibicus. Het is maar wat jij als bibliothecaris wil dat de stripspeciaalzaak levert. Als je alleen de populaire reeksen in je collectie wilt, dan zal deze leverancier enkel deze leveren en strips kunnen altijd besteld worden als je je reeksen wil vervolledigen. Indien de bibliothecaris samenwerkte met een te gespecialiseerde zaak dan kan hij/zij nog altijd met een andere zaak gaan samenwerken die minder gespecialiseerd is. Ik heb het er dan ook moeilijk mee om dit als reden aan te halen om niet met een stripspeciaalzaak te werken.
Over de inspraak van de leverancier kan ik alleen maar positief zijn. Er is geen enkele bibliotheek die zijn collectievorming door een derde laat doen. Hoogstens laten ze zich leiden door zichtzendingen, maar de meeste staan zelf in voor de collectoevorming of laten zich adviseren.
Minder positief ben ik over het aantal bibliotheken (37,21%) die het medium niet hebben opgenomen in hun beleidsplan. Een goed uitgangspunt is om de stripverhalen te vermelden als alle andere media. Er hoeft geen extra aandacht aan besteed worden, tenzij je een stripcollectie wil opstarten, dan moet je het wel uitdrukkelijk vermelden, als stok achter de deur ten opzichte van je beheerraad en gemeentebestuur.
Ten slotte heb ik de bibliotheken gevraagd of zij bepaalde reeksen in huis hebben. Hierbij ben ik uitgegaan van recensies en een aantal zeer populaire reeksen die veel gevraagd zijn. De conclusie die we kunnen trekken voor de jeugdreeksen is positief. De verschillende reeksen zijn goed vertegenwoordigd, zowel de populaire als de minder commerciële. Als een bibliotheek een reeks niet heeft, is het doorgaans een van de minder commerciële. Opvallend is toch dat er een bibliotheek is die geen Jommeke of Kuifje hebben en dat er twee zijn die geen Suske en Wiske en Boeboeks hebben. Dit is een zeer bewuste keuze en zeker geen evidente, omdat dit juist goed lopende reeksen zijn. Volgens mij toch een zeer goede keuze, omdat je deze stripverhalen overal kan krijgen en je op die manier je budget kan besteden aan kwaliteitswerk. Je kan de kinderen reeksen aanbieden, waar ze anders niet mee in contact zouden komen.
Voor de volwassenen is de conclusie minder positief. Er zijn veel minder bibliotheken die alle reeksen hebben en de nadruk ligt hier veel meer op de commerciële reeksen. Het blijft wel een feit dat veel bibliotheken pas vanaf de jaren ’90 begonnen zijn met een collectie volwassenenstrips, toch mag er een beter evenwicht zijn.
3.6 DE PERSOONLIJKE MENING VAN DE OOST-VLAAMSE BIBLIOTHECARISSEN
Alle ondervraagde bibliothecarissen zijn voorstanders van stripverhalen in de bibliotheek en vinden het een goede zaak dat ze in de collectie opgenomen worden. Een aantal bibliothecarissen hebben er nog een opmerking aan toegevoegd:
“Ik zie de strip als een volwaardig medium. Bij jongeren dient dit tot ontspanning en zij zijn opgegroeid met de beeldcultuur. Volwassenenstrips hebben voor mij ook een grafische waarde en maakt sommige geschiedkundige gebeurtenissen toegankelijk.”
“Omdat strips (bij de jeugd) mogelijk een aanloop zijn tot andere werken. Omdat strips ontspannend kunnen werken tussen examens, na het werk, enz. Omdat strips volwaardige werken zijn. Strips kunnen de drempelvrees gedeeltelijk oplossen.”
“Tegenwoordig zijn strips ook een kunstvorm. Politiek en sociaal hebben ze ook boodschappen te brengen. Het is niet omdat iets laagdrempelig is dat het daarom niet van kwaliteit zou zijn.”
“Strips zie ik als een volwaardig medium. Sommige kinderen lezen enkel strips, zijn ze daarom minderwaardig als bibliotheekgebruikers? Ik ben blij dat ze dan toch iets lezen.”
“Ik vind het een volwaardig medium om aan te bieden in de bibliotheek.”
“Omdat ze, net als cd’s, een bepaald publiek naar de bibliotheek brengen. Ze vormen een opstap om die mensen ook de rest van de collectie aan te bieden.
Ik vind ook dat heel wat stripreeksen echte kunstwerken zijn en zeker een plaats verdienen in de collectie. Jammer genoeg is het budget beperkt en moet je keuzes maken. Alle delen van de collectie moeten aan bod komen.
Sinds we de laatste twee jaar met zichtzendingen werken en ik mij laat adviseren door iemand, is onze volwassenencollectie echt op dreef gekomen en we krijgen ook van het publiek hierover positieve reacties.
Een uitleenpost wordt binnenkort gerenoveerd en zal een speciale jeugdstripcollectie uitbouwen. Wij mikken daar op een jong publiek en denken dat we met die uitgebreide stripcollectie wel goed zitten.”
“Het is de taak van de openbare bibliotheek om in te spelen op de behoeften van haar doelpubliek. De behoefte aan strips is onmiskenbaar, en aangezien er geen volwaardig netwerk van gespecialiseerde stripbibliotheken bestaat, moeten strips in de collectie worden opgenomen.”
“Strips zijn niet minder waard dan boeken of AVM en mogen dus zeker een plaats krijgen in de bibliotheek. Uiteraard is er wel steeds een minimum aan kwaliteitsbewaking nodig, zoals voor alle collectieonderdelen. Zij die strips als inferieur beschouwen, kunnen worden doorverwezen naar studies die aantonen dat mediagebruik door kinderen afhankelijk is van leeftijd en cognitieve ontwikkeling. Het lezen van strips hoeft dan ook helemaal niet als iets minderwaardigs of slecht te worden afgedaan. Daarnaast is het zo dat strips ook gewoon fysiek (het oog wil ook wel eens wat afwisseling) een leuk onderdeel van de collectie zijn. Inhoudelijk noch vormelijk is er dus een reden om geen strips in de bibliotheek te hebben.”
“Strips zijn een volwaardig medium en zijn binnen ‘de cultuur van het beeld’ niet meer weg te denken en horen - als de budgetten het toelaten- thuis in de bibliotheek, net zoals fiction, non-fiction, tijdschriften, cd’s, cd-rom’s,….
De openbare bibliotheek heeft als opdracht aan leespromotie te doen en leesplezier te stimuleren.
Naast uitbreidingsactiviteiten waarbij bepaalde collectieonderdelen onder de aandacht worden gebracht is een kwalitatief en veelzijdig (alle media, ook strips) aanbod op zich ook een belangrijke basis van leespromotie en leesplezier.”
“De tijd van betutteling is voorbij, er bestaan minstens even goede stripreeksen als boeken. De leners die strips lezen, lezen ook meestal boeken. Een aantal jongeren en kinderen lezen alleen strips, bij ons een kleine minderheid.”
“Strips is een volwaardig medium en er is een publiek dat strips wil lezen.”
“Strips zijn net zoals andere fictieboeken: je hebt er goede, slechte en hele goede. Waarom zou dat dan niet aanwezig mogen zijn. Je hebt toch ook mensen die alleen in reisgidsen, kunstboeken, tuinplantenboeken of kookboeken kijken. Ik bedoel hiermee: je hebt mensen die het meer van het visuele moeten hebben dan van de tekst, en als beide er zijn, dan is dat mooi meegenomen. En er zijn prachtige strips.”
“Het is een volwaardig deel van de collectie. Het is niet minderwaardig aan andere vormen van literatuur, integendeel.”
“Ze horen gewoon thuis in de bib!!”
Dan zijn er nog zes bibliotheken die verwijzen naar hun antwoord uit de vraag over waarom strips opgenomen zijn in de collectie.
Besluit
Opvallend is dat er nog een aantal bibliotheken verwijzen naar strips als drempelverlagend, maar het gros van de opmerkingen duidt goed aan dat het stripverhaal als een volwaardig medium beschouwd moet worden, ondanks het feit dat er toch heel wat bibliothecarissen op de eerste vraag meer dan een antwoord gegeven hebben. Ook hier hebben we volgens mij te maken met een contradictie. Wanneer iemand overtuigd is van de volwaardigheid van het medium, dan geef je geen tweede of derde reden aan om strips op te nemen. Maar misschien zien zij die andere redenen als bijkomstige redenen en is de hoofdreden: omdat het nu eenmaal in een bibliotheek hoort. Deze nuance kan ik echter niet uit de enquête halen.
3.7 HET AANDEEL EN GEBRUIK VAN STRIPVERHALEN IN DE OOST-VLAAMSE BIBLIOTHEKEN
3.7.1 Inleiding
Het identificeren van de bibliotheken gebeurde aan de hand van 4 vragen:
Van welke gemeentelijke bibliotheek bent u bibliothecaris?
Hoe groot is het werkingsgebied van uw bibliotheek?
Hoeveel strips, stripreeksen, boeken en AVM heeft u in de collectie?
Hoe waren de uitleencijfers in 2002 van de strips tegenover boeken en AVM?
Bij vraag 2 heb ik ook gevraagd hoeveel filialen en uitleenposten de bibliotheek heeft, maar dit bleek bij de verwerking niet haalbaar om te vermelden. Bij de derde vraag vroeg ik ook naar het aantal stripreeksen; er zijn maar 16 van de 43 bibliotheken die dat bijhouden en vaak nog geen onderscheid maken tussen de volwassenen- en de jeugdstrips. Ik heb dit gedeelte van de vraag dan ook weggelaten en niet in de resultaten opgenomen.
Op de derde identificatievraag hebben 10 bibliotheken geen antwoord gegeven, daar zitten ook de 3 bibliotheken bij die geen strips hebben. Er zijn daarnaast nog 3 bibliotheken die geen volwassenenstrips hebben en zij hebben uiteraard ook geen gegevens over het aantal volwassenenstrips in hun collectie. Twee van die drie bibliotheken zijn wel in 2003 met een collectie volwassenenstrips begonnen, maar aangezien ik de cijfers van 2002 gevraagd heb, ben ik ervan uitgegaan dat ze nog geen volwassenenstrips hebben. Op de vierde vraag hebben 12 bibliotheken geen of een onvolledig antwoord gegeven.
3.7.2 Het werkingsgebied van de bibliotheken
Hoe groot is het werkingsgebied van uw bibliotheek? |
|
< 9999 |
11 |
10000 – 14999 |
10 |
15000 – 19999 |
9 |
20000 – 24999 |
5 |
25000 – 29999 |
2 |
> 30000 |
6 |
Geen antwoord |
3 |
Meer dan de helft van de antwoorden (30) kwamen van bibliotheken met een werkingsgebied tot 19999 inwoners, de kleinere bibliotheken dus. Dit strookte met mijn verwachtingen, in kleinere bibliotheken is het eenvoudiger om iets aan de bibliothecaris te vragen dan in grotere.
3.7.3 Het aandeel strips in de totale collectie
Hoe groot is het aandeel strips en AVM in de totale collectie? |
||
|
Strips |
AVM |
< 2,99% |
4 |
11 |
3,00% - 4,99% |
11 |
1 |
5,00% - 6,99% |
10 |
2 |
7,00% - 8,99% |
5 |
1 |
9,00% - 10,99% |
2 |
3 |
11,00% - 12,99% |
3 |
1 |
> 13% |
1 |
15 |
Geen strips en/of AVM |
3 |
2 |
Geen antwoord |
7 |
10 |
Bij de strips is het laagste percentage 0,86% en het hoogste 13,16%. Het stripaanbod is in de helft van de bibliotheken niet groter dan 6,00% In 3 bibliotheken is het zelfs nog minder dan 2,99% en in maar 1 bibliotheek groter dan 13%. Als we dat vergelijken met het AVMaanbod zien we hier een veel grotere discrepantie. Ofwel is minder dan 2,99% van de totale collectie gewijd aan AVM, ofwel is dat meer dan 13%. Er is 1 bibliotheek waar slechts 0,72% van de totale collectie bestaat uit AVM en een andere bibliotheek waar dat percentage oploopt tot 22,66%.
De bibliotheek waar strips 13,16% van de collectie uitmaken heeft geen AVM opgenomen in de collectie en de bibliotheek waar maar 0,86% van de collectie uit strips bestaat heeft 11,44% AVM. De bibliotheek waar 0,72% van de collectie uit AVM bestaat heeft 4,20% strips in de collectie en de bibliotheek met 22,66% AVM heeft 4,99% strips. Het is dus ook niet zo dat wie veel AVM heeft per se weinig strips heeft of omgekeerd. Al bij al blijft het wel zo, dat er maar een klein percentage van de collectie uit strips bestaat: 13,16% is nu ook niet zo heel veel.
Als we naar de gemiddelden kijken van de strips, boeken en AVM, staan de boeken op de absolute nummer 1 met 84,94% van de totale collectie. De AVM staat op de tweede plaats met 9,54% en de strips als laatste met 6,05%. De strips zijn dus het minste geïntegreerd, ondanks het feit dat ze al veel langer op de markt zijn dan AVM.
Zien we eenzelfde resultaat als we dit aandeel opsplitsen in de jeugd- en volwassenencollectie?
3.7.3.1 De jeugdcollectie
Hoe is het aandeel van de jeugdstrips ten overstaan van de jeugd AVM? |
||
|
Strips |
AVM |
< 1,99% |
|
7 |
2,00% - 4,99% |
3 |
11 |
5,00% - 7,99% |
7 |
4 |
8,00% - 10,99% |
6 |
|
11,00% - 13,99% |
11 |
|
14,00% - 16,99% |
3 |
1 |
17,00% - 19,99% |
3 |
|
> 20,00% |
3 |
|
Geen strips/AVM |
3 |
13 |
Geen antwoord |
7 |
10 |
Als we nu kijken naar het aandeel van de jeugdstrips zien we een heel ander beeld. Er zijn 2 bibliotheken waar dat aandeel oploopt tot 24,75% en 24,87%, een vierde van de totale jeugdcollectie. Meer dan de helft zit over de 11%. Voor de AVM is er een maximum van 15,50% en een minimum van 0,81%. Meer dan de helft zit echter onder de 8%. Dat is dus net het tegenovergestelde van bij de stripverhalen. We moeten echter voor ogen houden dat de andere helft geen antwoord heeft gegeven of geen AVM in huis heeft. De vergelijking gaat dus niet helemaal op. Gemiddeld hebben de bibliotheken 11,60% jeugdstrips opgenomen en 2,35% AVM.
3.7.3.2 De volwassenencollectie
Hoe is het aandeel van de volwassenenstrips ten overstaan van de volwassenen AVM? |
||
|
Strips |
AVM |
< 1,99% |
10 |
7 |
2,00% - 4,99% |
19 |
2 |
5,00% - 7,99% |
3 |
2 |
8,00% - 10,99% |
1 |
2 |
11,00% - 13,99% |
|
1 |
14,00% - 16,99% |
|
3 |
17,00% - 19,99% |
|
5 |
> 20,00% |
|
9 |
Geen strips |
6 |
2 |
Geen antwoord |
6 |
12 |
Als we dan naar het aandeel volwassenenstrips kijken, dan zien we een heel bedroevend beeld. In meer dan de helft van de bibliotheken ligt het aandeel stripverhalen onder de 5%, met een minimum van 0,33% en een maximum van 10,69%. Voor het AVMaanbod liggen de percentages meer verspreid: een minimum van 0,55% en een maximum van 29,05%. De gemiddelden liegen er ook niet om en bevestigen dit beeld nog eens: 2,94% voor de stripverhalen en 12,47% voor de AVM.
3.7.4. Het gebruik van stripverhalen
De gebruikscoëfficiënten van strips, boeken en AVM ten opzichte van de totale collectie |
|||
|
Strips |
Boeken |
AVM |
< 1,99 |
|
14 |
9 |
2,00 - 2,99 |
2 |
14 |
10 |
3,00 - 3,99 |
5 |
3 |
6 |
4,00 - 4,99 |
6 |
3 |
3 |
5,00 - 5,99 |
5 |
|
2 |
6,00 - 6,99 |
4 |
|
|
7,00 - 7,99 |
3 |
|
|
8,00 - 8,99 |
6 |
|
1 |
9,00 - 9,99 |
1 |
|
|
> 10,00 |
2 |
|
1 |
Geen strips/boeken/AVM |
3 |
|
5 |
Geen antwoord |
9 |
12 |
9 |
De gebruikscoëfficiënten van boeken en AVM liggen in vergelijking met deze van de strips vrij laag. De helft van de bibliotheken heeft, zowel voor de boeken als voor de AVM, een coëfficiënt die niet hoger ligt dan 3,00. De laagste coëfficiënt voor boeken is 1,03 en de hoogste is 4,69. Bij de AVM is het minimum 1,18 en het maximum 10,04. Bij de strips ligt de coëfficiënt hoger, maar ook meer verspreid: de helft van de bibliotheken heeft een coëfficiënt tussen 3,00 en 6,00, met een paar uitschieters. Als we hier naar het minimum en maximum kijken, zijn deze respectievelijk 2,00 en 20,81.
Op de eerste plaats staan de strips met een gemiddelde van 6,45, gevolgd door de AVM met 3,22 en op de laatste plaats de boeken met 2,38. De strip wordt dus gemiddeld meer dan 6 keer ontleend in de Oost-Vlaamse bibliotheken.
Laten we de jeugd- en de volwassenencollectie van naderbij bekijken.
3.7.4.1 De jeugdcollectie
De gebruikscoëfficiënten van strips, boeken en AVM. |
|||
|
Strips |
Boeken |
AVM |
< 1,99 |
0 |
6 |
5 |
2,00 – 2,99 |
1 |
12 |
3 |
3,00 – 3,99 |
1 |
8 |
4 |
4,00 – 4,99 |
8 |
4 |
1 |
5,00 – 5,99 |
5 |
0 |
2 |
6,00 – 6,99 |
3 |
3 |
1 |
7,00 – 7,99 |
1 |
1 |
2 |
8,00 – 8,99 |
3 |
0 |
0 |
9,00 – 9,99 |
2 |
0 |
0 |
10,00 - 10,99 |
4 |
0 |
0 |
11,00 – 11,99 |
3 |
0 |
0 |
> 12,00 |
3 |
0 |
3 |
Geen strips/boeken/AVM |
3 |
0 |
12 |
Geen antwoord |
9 |
12 |
13 |
Bij de jeugdcollectie zien we in essentie hetzelfde beeld, maar bij de coëfficiënt van strips is er nog een grotere spreiding. De helft van de bibliotheken heeft een coëfficiënt dietussen de 2,00 en de 8,00 ligt. Als we hier naar de minima en maxima kijken, is het minimum ook 2,00 en het maximum 22,45. Dat wil zeggen dat een strip in deze bibliotheek tot 22 keer uitgeleend wordt. Als we naar de minima en maxima van de boeken kijken, zien we een totaal ander beeld: de gebruikscoëfficiënt ligt tussen 1,31 en 7,13. Bij de helft van de bibliotheken ligt de coëfficiënt lager dan 4,00. Bij de AVM zien we hetzelfde fenomeen als bij de boeken: het minimum is 1,50 en het maximum 18,71. Opvallend is echter dat de helft van de bibliotheken ofwel geen antwoord heeft gegeven of geen AVM voor de jeugd heeft. Het is dan ook moeilijk een conclusie te trekken voor de AVM.
Deze tendens is ook te merken in de gemiddelden. Een strip wordt bij de jeugd gemiddeld 7,84 keer uitgeleend, de AVM 5,34 keer en de boeken slechts 3,30 keer. Er is dus er een groot verschil tussen de gebruikscoëfficiënt van boeken en strips.
3.7.4.2 De volwassenen
De gebruikscoëfficiënten van strips, boeken en AVM bij de volwassenen |
|||
|
Strips |
Boeken |
AVM |
< 0,99 |
3 |
2 |
1 |
1,00 – 1,99 |
4 |
17 |
7 |
2,00 – 2,99 |
6 |
8 |
13 |
3,00 – 3,99 |
9 |
4 |
3 |
4,00 – 4,99 |
2 |
0 |
3 |
5,00 – 5,99 |
2 |
0 |
0 |
6,00 – 6,99 |
4 |
0 |
0 |
> 7,00 |
1 |
0 |
2 |
Geen strips/AVM |
6 |
0 |
2 |
Geen antwoord |
9 |
15 |
15 |
De circulatie van de materialen ligt toch opvallend lager bij de volwassenen dan bij de jeugd. Bij de boeken heeft de helft van de bibliotheken een coëfficiënt die ligt tussen de 0,87 en 2,00 met een maximum van 3,72. Bij de AVM is dat tussen de 0,53 en de 3,00 en met een maximum van 13,00. Ten slotte ligt de circulatie bij de strips tussen de 0,62 en de 4,00, met een maximum van 18,12.
De gemiddelden liggen dus ook lager en het verschil tussen de strips en AVM is minder groot. De strips worden tot 3,87 keer uitgeleend en de AVM 3,15. De coëfficiënt van de boeken ligt dan wel een stuk lager: 1,95. Ondanks het feit dat de coëfficiënten minder hoog liggen dan bij de jeugd is ook hier duidelijk dat de strips het beter doen dan de boeken.
3.7.5. Besluit
Het aandeel van de stripverhalen in de ondervraagde bibliotheken blijkt vrij klein te zijn. Er zijn gemiddeld 6,05% stripverhalen aanwezig in deze bibliotheken, ten opzichte van 84,94% boeken en 9,54% audiovisuele materialen. Als we echter een opsplitsing maken tussen de jeugd- en volwassenencollectie dan kunnen we deze conclusie nog verder nuanceren. Bij de jeugd ligt het gemiddelde aantal stripverhalen een pak hoger: 11,60%, terwijl het gemiddelde bij de volwassenen op 2,94% ligt. Het stripverhaal is dus in de jeugdafdeling goed vertegenwoordigd. In sommige bibliotheken zelfs zeer goed. In de volwassenenafdeling is dat helemaal niet het geval.
Als we deze cijfers vergelijken met het gebruik van de stripverhalen, dan stellen we een grote discrepantie vast. Het gebruik ligt gemiddeld rond de 6,45 strips per gebruiker. Dat van de audiovisuele materialen ligt rond de 3,22 en dat van de boeken rond 2,38. Maken we een opsplitsing tussen de jeugdcollectie en de volwassenencollectie, dan blijkt het gebruik bij de jeugd iets hoger liggen dan het gemiddelde, namelijk rond de 7,84. Voor de audiovisuele materialen ligt het gebruik rond 5,34 en voor de boeken op 3,30. Bij de volwassenencollectie ligt het gebruik echter iets lager: 3,87 voor de stripverhalen, 3,15 voor de audiovisuele materialen en 1,95 voor de boeken.
Hieruit kunnen we besluiten dat het stripverhaal een zeer hoog gebruik kent. Het gebruik ligt het hoogst bij de jeugd, maar ook bij de volwassenen ligt het gebruik een stuk hoger dan dat van de boeken, ondanks het feit dat zij het minst goed vertegenwoordigd zijn. Er is dus wel degelijk een grote vraag naar stripverhalen. Dit weerspiegelt zich echter niet in de collectie.
Een opvallend gegeven in het eerste hoofdstuk is wel dat Angelsaksische landen absoluut niet stripminded zijn. Sinds hun ontstaan kregen strips met voortdurende tegenkanting te kampen wat tot een climax leidde in de jaren ’50. Met de komst van The Big 3 in de jaren ’80 konden ze gedurende een korte periode op enige waardering rekenen. Regeringen en publieke opinie zien het medium liever van de aardbol verdwijnen: er worden eerder rechtszaken aanhangig gemaakt dan dat er subsidies vrijgemaakt worden voor tekenaars en scenaristen.
Gelukkig is de situatie op het Europese continent anders. Vanaf hun ontstaan tot het begin van de jaren 70 had ook hier niemand een goed woord voor de strip over. Vanaf de jaren 70 komt daar geleidelijk aan verandering in: grote namen in de literatuur, film- en kunstwereld verbinden hun naam aan het stripverhaal; musea, opleidingen en festivals schieten als paddestoelen uit de grond. Vooral Frankrijk speelt een voortrekkersrol en neemt het stripverhaal in zijn cultureel patrimonium op. In Europa krijgt het stripverhaal de benaming “negende kunst”.
In het tweede deel van het hoofdstuk ben ik dieper ingegaan op de plaats van het stripverhaal in de Vlaamse bibliotheeksector. Ook hier zien nemen we een gelijkaardige evolutie in de houding tegenover strips waar: tot in de jaren 70 zijn de stripverhalen in de bibliotheek taboe, vanaf de jaren 80 worden ze schoorvoetend aanvaard. In de loop der tijd worden allerlei drogredenen aangevoerd om geen strips in de collectie op te nemen, maar die worden uiteindelijk gecounterd. In 2003 heeft de strip in de meeste bibliotheken zijn welverdiende plaats verworven.
In het tweede hoofdstuk heb ik twee bibliotheken vergeleken waar ikzelf tewerkgesteld ben. Op basis van mijn onderzoeksmateriaal besluit ik dat de bibliotheek van Lovendegem het een stuk beter doet op vlak van aankoopbeleid, wat ook zijn gevolgen heeft op het gebruik van de collectie. Lovendegem heeft wel het geluk gehad om een stripotheek over te nemen en op die manier dus een grote collectie in huis te halen. Vooral de jeugdstrips doen het schitterend. De collectie volwassenenstrips stelt (nog) niet veel voor en dat weerspiegelt zich ook in het gebruik ervan. De bibliotheek van Evergem daarentegen heeft zowel voor de jeugd- als voor de volwassenenstrips nog een lange weg af te leggen. Vooral het aankoopbeleid kan beter georganiseerd worden: de eerste stappen in de goede richting zijn ondertussen gezet.
In het derde hoofdstuk vermelden we al het meest opmerkelijke feit dat de jeugdstripcollecties in de meeste bibliotheken goed tot zeer goed vertegenwoordigd zijn en gebruikt worden. Met de omvang en kwaliteit van de volwassenenstripcollecties in Oost-Vlaamse openbare bibliotheken is het minder goed gesteld. Kijken we enkel naar het gebruik, dan moeten we vaststellen dat beide collecties het goed doen.
De strip is dus een veel gevraagd medium. Het uitleenpercentage staat niet in verhouding tot de omvang van de collectie, noch tot de grootte van de stripcollectie. Daarom vraag ik mij af waarom bibliotheken niet meer in hun stripcollectie investeren. Volgens het bibliotheekdecreet sinds 1978 moeten bibliotheken toch voldoen aan de behoeften van gebruikers en potentiële gebruikers in hun werkingsgebied. Hiermee bedoel ik niet dat we de overige collectieonderdelen maar moeten laten vallen en daar geen inspanningen meer voor moeten doen. Wat ik wel wil zeggen, is dat er een inhaalbeweging moet gebeuren naar een medium dat zolang verwaarloosd is.
Strips worden niet enkel aangekocht, omdat collectievormers en bibliothecarissen ervan overtuigd zijn dat de strip een volwaarig medium is. Veel bibliotheken schaffen om andere redenen aan, wat volgens mij getuigd van een argwanende houding tegenover het medium. Twee bibliothecarissen geven zelfs toe dat ze educatieve beperkingen opleggen als leners strips willen ontlenen. Hoeveel bibliothecarissen denken er diep in hun hart nog steeds zo over? Jammer genoeg is dat niet naar voor gekomen uit de enquête. Ik vermoed dat er nog een aantal bibliothecarissen zo over denken, maar dat niet kunnen of willen toegeven.
Op vlak van collectievorming, zowel voor de jeugd- als voor de volwassenencollectie, doen de populaire reeksen het zeer goed, de minder commerciële reeksen scoren minder goed. Nochtans is 70% van de collectievormers een stripkenner of stripliefhebber. Meer dan de helft van de bibliotheken koopt aan bij een stripspeciaalzaak; de inspraak van de leverancier blijft beperkt tot een advies of een zichtzending. Naar mijn mening zouden die collectievormers meer aandacht mogen besteden aan minder commerciële stripverhalen.
Als eindconclusie stel ik dus dat de jeugdstrips goed vertegenwoordigd zijn en dat de volwassenenstrip aan een nodige inhaalbeweging toe is. Het medium strip is in de meeste Oost-Vlaamse bibliotheken getolereerd. Van echte aanvaarding kan ik helaas nog niet spreken.
Arapu, Mircea
Histoire Mondiale de la Bande Dessinée / Mircea Arapu … [et al.] . – Paris: Pierre Horay, cop 1989 . – p. 315 p.: ill. . – ISBN: 2-7058-0165-0
Bouwers, L.L.
Strips: voer voor luie lezers? / L.L. Bouwers . – Groningen: De Vuurbaak, cop. 1979 . – 56 p. : ill. .
ISBN: 90-6015-405-3
Crépin, Thierry en Groensteen, Thierry
On a tue à chaque page!: la loi de 1949 sur les publications destinées à la jeunesse/ coordonné par Thierry Crépin et Thierry Groensteen . – Paris: Editions du Temps, 1999 . – 253 p.
ISBN: 2-84274-098-X
de Laet, Danny
Het beeldverhaal in Vlaanderen / Danny de Laet ; met medewerking van Johan Daisne …[et al.] Breda: Brabantia Nostra, 1977 . – 248 p. : ill.
De Saeger, Kris
Dossier strips en bibliotheken . - Vlaams strip en archiefcentrum / samengest. door Kris De Saeger Leuven: [s.n.], [1979.] . – [100] p.: ill.
de Splenter, Myriam
Ontsluiting / Myriam de Splenter
In: Openbaar : tijdschrift voor leesbevordering . – Jrg. 30, nr. 2 (2000) ; p. 7
De Weyer, Geert
Dick Matena verstript Jan Wolkers én Charles Dickens / Geert De Weyer // In: De Morgen 2 augustus 2004
De Weyer, Geert
Denken is satanisch / Geert De Weyer // In: De Morgen . – 4 augustus 2004 . – p. 2 (Boekenbijlage)
Dhooge, Jan
Het zwarte goud: onderzoek naar waardering voor strips in de openbare bibliotheek van Gent / Jan Dhooge . – Gent: VSPW, 2001 . – 51p.
Dierick, Charles
Het Belgisch Centrum van het beeldverhaal / o.l.v. Charles Dierick . – Brussel: Dexia, 2000
224 p.: ill. . – ISBN: 90-5066-188-2
Dierick, Charles en Lefèvre, Pascal
Strips in België: een te regionaliseren materie? / Charles Dierick en Pascal Lefèvre
In: Dietsche Warande en Belfort . – vol. 141, nr. 4 (1996) ; p. 464-471
EmJé
Strip in de marge: een vrolijke documentatie over verboden boekjes, eigenaardige strips en illegale tekenverhalen / EmJé . – [S.l.] : De Stichting, 1982 . – 32 p. : ill . – ISBN: 90-6616002-2
Fuchs, Wolfgang J
Strips: anatomie van een massamedium / Wolfang J. Fuchs en Reinhold C. Reitberger . – Utrecht: Bruna, 1974 . – 266p . : ill . – Oorspr. Titel: Comics: Anatomie eines Massenmediums ISBN: 90-229-7211-9
Kousemaker, Evelien en Kousemaker, Kees
Wordt vervolgd: stripleksikon der Lage Landen / samengest. door Evelien Kousemaker en Kees
Kousemaker . – Utrecht: Antwerpen . – 255 p. : ill . – ISBN: 90-274-8940-8
Lefèvre, Pascal
Onbekend is onbemind: een kwarteeuw volwassenenstrips in West-Europa / Pascal Lefèvre
In: Kultuurleven, nr. 6 (1987) ; p. 505-507
Lefèvre, Pascal
Het stripverhaal in Vlaanderen / Pascal Lefèvre // In: Gids kunst in Vlaanderen . – afl. 2 (december
1997) ; p. 101-124
Malcorps, Johan en Tyrions, Rik
De papieren droomfabriek / Johan Malcorps en Rik Tyrions . – Leuven: Infodok, cop. 1984 200 p.: ill. ISBN: 90-6565-073-3
Manderveld, Manu
Strip-script: op zoek naar een mogelijk plaats voor comics in de openbare bibliotheek, afd. volwassenen / Manu Manderveld . – Antwerpen: S.T.L.B., 1976 . – 148 p.
Manderveld, Manu
Zal ik een tekeningetje maken? : een paar gedachten over comics en de openbare bibliotheek / Manu Manderveld
In: Bibliotheekgids . – Jrg. 54, nr. 2 (1978) ; p. 105-113
Manderveld, Manu
Strips in de openbare bibliotheek: niet langer ongewenst / Manu Manderveld
In: Vlaanderen . – Jrg. 35, nr. 4 (1986) ; p. 223-224
Manderveld, Manu
Het stripverhaal, de ‘negende kunst’ / Manu Manderveld
In: Kultuurleven . – 1991 ; p. 88-91
Manderveld, Manu
Kinderen en strips, op school en in de bibliotheek / door Manu Manderveld
In: Leesgoed . – Jrg. 21, nr. 2 (1994) ; p. 20-23
Manderveld, Manu
Strips in de OB? Nee toch … jawel … hoewel! / Manu Manderveld
In: Openbaar : tijdschrift voor leesbevordering . – Jrg. 30, nr. 2 (2000) ; p. 122-123
Rommes, Aarnaud
De status van de strip : een pleidooi voor een nieuwe dynamiek in het Vlaams striplandschap / Aarnaud Rommes . – [S.l.]: VZW Beeld Beeld, [s.a.] . – [27] p.
Sabin, Roger
Adult comics: an introduction / Roger Sabin . – London: Routledge, 1993 . – [XI] p., 321 p.: ill.
(New Accents) . – ISBN: 0-415-04418-9
Sabin, Roger
Comics, comix and graphic novels / Roger Sabin . – London : Phaidon, 1996 . – 240 p. : ill ISBN: 0-7148-3008-9
Scott, Randall W.
Comics Librarianship: a handbook / Randall W Scott . – Jefferson: McFarland, cop. 1990 . – 188 p . ISBN: 0-89950-527-9
Van Gompel, Patrick en Hendrickx, Ad
Strips, aha : de wereld van het beeldverhaal / Patrick Van Gompel en Ad Hendrickx . – Antwerpen : Standaard, 1995 . – 112 p. : ill . – ISBN: 90-02-19608-3
Van Hee, Jan
Strips: een korte historiek / Jan Van Hee
In: Openbaar : tijdschrift voor leesbevordering . – Jrg. 30, nr. 2 (2000) ; p. 98-105
Vansteenbrugge, Peter
Het stripverhaal in de volwassenenafdeling van de openbare bibliotheek: een situatieschets in de voltijdse openbare bibliotheken in Oost- en West-Vlaanderen en een onderzoek naar de wensen van de gebruikers van de POB Waregem / Peter Vansteenbrugge . – Gent: VSPW, 1994 . – 68 p.: ill.
Ver Eecke, Marleen
Stripcollecties in de Westvlaamse openbare bibliotheken met een werkgebied groter dan 10000 inwoners : een enquête / Marleen Ver Eecke . – Brugge: Rijksleergangen voor Technisch Onderwijs, 1990 . – 98 p.
Vereecken, Kristin
Bronnenmateriaal voor de collectievorming van Nederlandstalige stripverhalen voor volwassenen in openbare bibliotheken / Kristin Vereecken . – Gent: VSPW, 1998 . – 65 p.
Versteylen, Chris
Strips…en wat doen we ermee in onze openbare bibliotheken? / Chris Versteylen
In: Bibliotheekgids . – Jrg. 50, nr. 3 (1974) ; p. 112-115
Onderzoek naar de aanwezigheid en aanvaarding van strips in de openbare bibliotheken van Oost-Vlaanderen
Inleiding
Beste bibliothecaris, zoals ik op het forum van management al aankondigde verspreid ik voor mijn eindwerk aan de bibliotheekschool een enquête over de aanvaarding van strips in de Oost-Vlaamse openbare bibliotheken.
De aanvaarding van de strip in de openbare bibliotheken is een lang en moeizaam proces (geweest), Het is mijn bedoeling eens na te gaan of de strips nu voor 100% zijn aanvaard in de openbare bibliotheken en hoe de bibliothecarissen anno 2003-2004 denken over strips in hun bibliotheek. Zijn er nog bibliotheken zonder strips of is dat voorgoed verleden tijd? Vinden jullie het een verspillingen van middelen of is een strip even belangrijk als de nieuwste Garcia Marquez? In mijn enquête staan vragen zoals, wanneer u voor het eerst strips hebt aangekocht, waarom u strips hebt aangekocht, waar u uw strips aankoopt, wat denkt u van strips in de bibliotheek, ...?
Er zijn in totaal 17 vragen, waarvan 4 identificatievragen. Het gros van de vragen zijn multiple-choice. Voor de desbetreffende antwoorden, plaatst u een x in de kolom voor het antwoord. Als er “Andere:” staat of er wordt meer uitleg gevraagd, dan mag u er uw antwoord gewoon naast of onder schrijven. Indien er meerdere antwoorden mogelijk zijn, dan staat het naast de vraag vermeld.
Indien uw bibliotheek naast een hoofdbibliotheek ook nog filialen en/of uitleenposten heeft dan moeten die ook betrokken worden. Als de stripcollectie verspreid is over verschillende locaties, dan moet de collectie als 1 geheel gezien worden. Indien dat niet lukt, neem dan de bibliotheek met de grootste stripcollectie (in de meeste gevallen de hoofdbibliotheek).
Alle gegevens worden volledig anoniem verwerkt. Ik ben de enige persoon die weet welke enquête van welke bibliotheek komt en daar ga ik geen misbruik van maken. Bij de verwerking van de gegevens worden geen bibliotheken bij naam genoemd, dus mag ik vragen om zo eerlijk mogelijk de enquête in te vullen. Ook al vindt u dat strips absoluut niet thuishoren in een bibliotheek, ook al vindt u het maar flauwekul, toch had ik dat graag geweten om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen. Het beste is dat de vragen beantwoord worden door de bibliothecaris. De helft van de vragen kunnen door de colletievormer van strips worden ingevuld, maar van vragen 2,3,6,7,8,10,11 en 13 zou ik het liefst hebben dat deze door de bibliothecaris worden ingevuld, omdat deze naar de algemene mening van bibliothecarissen peilen.
Alle bibliotheken van wie ik de enquête terugkrijg, krijgen een verwerking van de gegevens. Als er mensen zijn die mijn volledig eindwerk digitaal willen lezen, zet je dat dan onderaan de enquête.
De bedoeling was de enquête in het digitale vorm te versturen om de papierberg te ontlasten. Door een technisch probleem zijn alle attachments leeg verstuurd. Ligt dit aan hotmail of aan het feit dat ze op apple zijn opgestelde (vroeger heb ik er nooit problemen mee gehad), ik weet het niet. Om mijzelf wat tijd te besparen heb ik het dus uitgeprint en via de post verstuurd. Mijn excuses voor de overlast die het heeft bezorgd in jullie mailbox
Zijn er bibliothecarissen die mijn promoter Jan Van Hee willen contacteren over mijn eindwerk dan kan dat op volgend adres jvanhee@vspw.be
Het onderzoek
|
1. Heeft u strips in de bibliotheek? Zo ja, jeugdstrips, volwassenenstrips of beiden |
|||
|
Nee |
|
(Ga naar vraag 2) |
|
|
Ja |
|
Jeugdstrips (Ga naar vraag 3) |
|
|
|
|
Volwassenenstrips (Ga naar vraag 3) |
|
|
|
|
Beiden (Ga naar vraag 3) |
2. Waarom heeft u geen strips opgenomen in de collectie? Meerdere antwoorden mogelijk |
|
|
Er is geen vraag naar |
|
Er zijn geen middelen om strips aan te kopen |
|
Er is tegenkanting van het gemeentebestuur en/of de raad van beheer |
|
Strips horen niet thuis in de bibliotheek |
|
Ik wist niet dat er volwassenenstrips bestonden |
|
Strips zijn voor kinderen en niet voor volwassenen |
|
Ik (of een van mijn medewerkers) ken er te weinig van om een collectie aan te leggen |
|
Strips houdt kinderen (en volwassenen) van het echte lezen |
|
Het kwam er nog niet van (geen tijd, geen expertise, ...) |
|
Andere:
|
(Gelieve nog vragen 7,10,11,13 en de identificatievragen in te vullen)
|
3. Waarom heeft u strips opgenomen of gaat u strips opnemen in de collectie? Meerdere antwoorden mogelijk, in beide kolommen |
||
JEUGD |
VW |
|
|
|
|
Er is vraag naar |
|
|
|
De andere bibliotheken nemen ook strips op in hun collectie |
|
|
|
Het is een volwaardig medium |
|
|
|
Als mensen een strip lezen zullen misschien ooit een boek lezen |
|
|
|
Strips zijn goed voor de uitleningen en de statistieken |
|
|
|
Andere:
|
|
|
|
|
|
4. Wanneer werden strips voor het eerst opgenomen in de bibliotheek? |
|
Jeugdstrips |
Jaar: |
Volwassenenstrips |
Jaar: |
5. Hoeveel strips mogen de leners per lenerskaart meenemen? |
|
|
Minder dan het aantal boeken |
|
Evenveel als het aantal boeken |
|
Meer dan het aantal boeken |
6. Moeten er ook boeken uitgeleend worden, samen met de strips? Zo ja, wat is hiervoor de reden? |
|
|
Nee |
|
Ja, waarom:
|
7. Hoe zou u persoon willen omschrijven die de collectievorming van strips doet? |
|
|
Een stripkenner |
|
Een stripliefhebber |
|
Een Chinees vrijwilliger |
|
Bij gebrek aan beter: ikzelf (bibliothecaris) |
|
Andere:
|
8. Waar koopt u uw strips? Indien niet in een stripspeciaalzaak, hoe komt dit? |
|
|
Onze boekleverancier |
|
Andere leverancier, welke? |
|
Een stripspeciaalzaak, welk? |
Waarom niet in een stripspeciaalzaak:
9. Hoe groot is de inspraak van de leverancier? |
|
|
Geen |
|
Adviserend |
|
Zichtzendingen |
|
Een deel van de collectievorming wordt door de leverancier waargenomen |
|
De leverancier kiest alle strips |
10. Komen strips zeer uitdrukkelijk voor in het beleidsplan bij het luik collectievoring? |
|
|
Ja, zeer uitdrukkelijk |
|
Ja, zoals andere media |
|
Ja, maar summier |
|
Nee |
11. Wat vindt u strips in de openbare bibliotheek? |
|
|
Horen niet thuis in een openbare bibliotheek |
|
Een noodzakelijk kwaad |
|
Een goede zaak |
12 Welke stripreeksen hebt u in uw stripcollectie? Meerdere antwoorden mogelijk in beide kolommen |
|||
|
JEUGDSTRIPS |
|
VOLWASSENENSTRIPS |
|
Jimmy van Doren |
|
Lanfeust van Troy |
|
K3 |
|
Ibicus |
|
Jommeke |
|
XIII |
|
Suske en Wiske |
|
Largo Winch |
|
Kuifje |
|
Persepolis |
|
Ludo |
|
Jessica Blandy |
|
FC de Kampioenen |
|
Brieven uit de Bar |
|
Kobe de Koe |
|
Meneer Khol |
|
Cédric |
|
Maus |
|
Melisande |
|
Akira |
|
Jojo |
|
Jaguar |
|
Rode Ridder |
|
De stem van het volk |
|
Boeboeks |
|
Samber |
|
De Dragz |
|
Jeremiah |
|
Disney filmstrips (zoals Pinokkio, Toy Story) |
|
As van de Katharen |
|
Robbedoes en Kwabbernoot |
|
Derde Testament |
|
Psy |
|
Chninkel |
|
Agent 212 |
|
Magika |
|
Alex |
|
Technovaders |
|
Jerome K. Jerome Bloks |
|
Zoo |
|
The Simpsons |
|
Achter de schermen van de macht |
13. Als het alleen van u, bibliothecaris, zou afhangen, zouden er dan strips aanwezig zijn in u bibliotheek, of niet en waarom? |
|
|
Ja |
|
Nee |
Waarom?
Identificatiegegevens
14. Van welke gemeentelijke bibliotheek bent u bibliothecaris? |
15. Hoe groot is het werkingsgebied van uw bibliotheek? |
|
Aantal inwoners |
|
Aantal filialen en uitleenposten |
Filialen: |
|
Uitleenposten: |
|
16. Hoeveel strips, stripreeksen, boeken en AVM heeft u in de collectie? |
||
|
JEUGD |
VOLWASSENEN |
|
Strips |
|
|
|
Stripreeksen |
|
|
|
Boeken |
|
|
|
AVM |
|
|
|
17. Hoe waren de uitleencijfers in 2002 van de strips t.o.v. de boeken en AVM? |
||
|
JEUGD |
VOLWASSENEN |
|
Strips |
|
|
|
Boeken |
|
|
|
AVM |
|
|
Hartelijk bedankt om mee te werken aan dit onderzoekje en vooral om het vrijmaken van uw schaarse tijd.
Mijn adresgegevens zijn:
Ruth Lambert
Sint-Huberstraat 156
9800 Petegem-aan-de-Leie
Van verguisd tot getolereerd medium: een onderzoek naar de aanwezigheid en waardering van stripverhalen in de Oost-Vlaamse openbare bibliotheken / Ruth Lambert . – Gent: Graduaat in het Bibliotheekwezen en de Documentaire Informatiekunde, 2004 . - ; 30 cm
Eindwerk bibliotheekopleiding Gent
Bevat een bijlage
In dit eindwerk wordt een vergelijking gemaakt tussen het stripbeleid van twee Oost-Vlaamse bibliotheken:, namelijk Evergem en Lovendegem en wordt de vraag gesteld welk beleid het beste resultaat oplevert Er is een onderzoek opgenomen naar de aanwezigheid en aanvaarding van het stripverhaal in de Oost-Vlaamse openbare bibliotheken. Dit onderzoek heeft tot doel na te gaan of de strip in de bibliotheeksector nu werkelijk aanvaard is of nog steeds dat vergruisd medium is van weleer. Dit alles wordt omkaderd door een historisch overzicht van de censuurmaatregelen en waardering van de strip vanaf hun ontstaan tot heden.
home | lijst scripties | inhoud |
[1] Bezitscoëfficiënt: de verhouding bezit/gebruikers of het gemiddeld bezit per gebruiker
[2] Gebruikscoëfficiënt: verhouding uitleningen/bezit of het gemiddeld aantal utleningen per materiaal
[3] Leenfrequentie: verhouding uitleningen/gebruikers of het gemiddeld aantal uitleningen per gebruiker
[4] Vlaams Centrum voor Openbare Bibliotheken
[5] De start van een nieuw jaar met het opstellen van een jaarverslag, werkingsverslag, performance Measurement en het actieplan en het begin van het gebruikersonderzoek van het VCOB
[6] Audiovisuele materialen
[7] Dit is een samenwerkingsverband tussen de Zuid-Oost Vlaamse bibliotheken.