"Dat boekje heeft mij echter den klop gegeven" Een onderzoek naar de invloed van Lev Tolstoj op Stijn Streuvels. (Karel Vanhaesebrouck) |
home | lijst scripties | inhoud |
INLEIDING: STAND VAN ZAKEN EN THEORETISCH KADER
De Russische schrijver Lev Nikolaevic Tolstoj (1828-1910) wordt samen met Dostojevski als de grootste Russische schrijver beschouwd. Tolstojs geschriften werden vanaf het einde van de vorige eeuw op grote schaal verspreid in West-Europa. Niet alleen oefende hij met zijn romantechniek, zoals die te vinden was in Oorlog en Vrede en Anna Karenina, een belangrijke invloed uit op vele Westerse schrijvers, maar ook zijn religieuze, politieke en pedagogische ideeën intrigeerden vele intelligentsia. De Rus speelde dan ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van de negentiende- en twintigste-eeuwse roman:
Since the end of the 19th century, there has been no doubt as to the importance of Lev Tolstoj as an author of international standard. Already in 1896 the well-known French critic and writer André Suarès wrote that "peu sont à song rang nul au-dessus" and it is no secret that many of the leading novelists of the 20th century - Th. Mann, S. Zweig, R.M. Rilke, A. Moravia, H.G. Wells, A. Strindberg, H. Ibsen, E. Hemingway, W. Faulkner, R. Rolland, R. Martin du Gard etc. - acknowledged him as one of their major literary models. The question remains, however, whether they admired Tolstoy's epic and realistic style, so prominently present in his earlier work […], or were rather enchanted by the moral endeavour that prevailed in his later works.[1]
Ook de West-Vlaamse auteur Stijn Streuvels (1871-1971) onderging zonder twijfel de invloed van Tolstoj. Reeds op jonge leeftijd kwam Streuvels in contact met deze Russische schrijver. Hij was een kind van zijn tijd en dweepte als beginnend schrijver met alles wat hip was in het literaire milieu. Op het einde van de negentiende eeuw was hij dan ook perfect op hoogte van de internationale tendenzen op literair gebied. Vrienden als Oktaaf Debeurme en vooral Emmanuel De Bom begeleidden hem op deze ontdekkingstocht. De Bom introduceerde hem in de Van-Nu-en-Straks-kringen waar Tolstoj grote bewondering genoot. Zo kwam de jonge West-Vlaming in contact met de schrijver die misschien wel zijn belangrijkste literaire voorbeeld zou worden. Vele jaren later schreef hij in De Stem over zijn eerste contact met Tolstoj: "dat boekje (Tolstojs Contes évangéliques, K.V.) heeft mij echter den klop gegeven."[2] De Rus was vanaf dan niet meer weg te denken uit het hoofd van Streuvels en zou een blijvende invloed worden. Zijn dwepen met Tolstoj is en blijft een complex gegeven. Vanuit zijn katholieke achtergrond kon hij eigenlijk alleen maar interesse hebben voor Tolstojs conservatisme. Toch bracht Van Nu en Straks hem in contact met de revolutionaire zijde van de Russische schrijver. "Eigenlijk was Streuvels een beetje a-typisch: katholieken interesseerden zich beter niet voor Tolstoj, die eerder een privilege van de linkerzijde was; anderzijds was Streuvels ongetwijfeld schatplichtig aan de meer liberale Van-Nu-en-Straks-generatie, die wel voeling met Tolstoj had."[3]
Over Streuvels werden heel wat boeken gepubliceerd. Mensen als André De Ridder, Filip De Pillecyn, Andre Demedts en Gerard Knuvelder publiceerden elk hun eigen (vaak ontoereikende) biografieën. Anderen gingen dan weer uit van het oeuvre van de auteur. Zo benaderden Raf Van de Linde en Jean Weisgerber Streuvels' werken vanuit een sociologische invalshoek. Rob. Roemans en Hilda van Assche zorgden met hun Bibliografie van Stijn Streuvels voor een handig werkinstrument. Al deze werken streefden naar een totaalbeeld van Stijn Streuvels als mens en auteur. Met de twee lijvige Streuvelsboeken van Hedwig Speliers kwam er een voorlopig einde aan die zoektocht. Met Dag Streuvels (1994) en Als een oude Germaanse eik (2000) zorgde Speliers, die zijn onderwerp vanuit een subjectieve houding ging benaderen, voor de nodige commotie in literaire en universitaire kringen.
Toch heeft men tot hier toe te weinig aandacht besteed aan deelaspecten van Streuvels' oeuvre. Er is nood aan doorgedreven detailonderzoek.[4] Zo wordt de verwantschap van Streuvels met de Russische literatuur in elk werk aangehaald, maar nooit echt grondig uitgediept. Dit aspect van de Streuvelsstudie werd niet systematisch genoeg onderzocht. Wim Coudenys wees in zijn artikel "Streuvels en de Russen" (1989) reeds op deze lacune en zou er ook in zijn doctoraatsverhandeling De literaire circuits en de organisatie van het Ruslandbeeld in België tijdens het interbellum (1995) de aandacht op vestigen. In de jaren vijftig wees Rudolf Jans in Tolstoj in Nederland (p. 181) reeds op de verwantschap van beide auteurs. Hij bleef echter vaag en concentreerde zich vooral op het taalgebruik van de West-Vlaming in zijn Tolstoj-vertalingen.
De studie van de internationale literaire uitwisselingen is veruit het belangrijkste gebied van de vergelijkende literatuurwetenschap. Niettemin blijkt deze studie vaak te worstelen met problemen van terminologische aard. Over de precieze inhoud van begrippen als "invloed”, "toeval", "originaliteit" en "imitatie" wordt reeds jarenlang gediscussieerd. Vaak is het heel moeilijk een duidelijke grens te trekken tussen bijvoorbeeld invloed, verwantschap en imitatie. Paul van Tieghem probeerde een beetje orde op zaken te stellen en onderscheidde drie componenten in een literaire uitwisseling: een "émetteur" (de schrijver of het producerend land), een "intermédiaire" (een overbrenger) en een "récepteur" (de opnemende schrijver of het consumerend land).[5] In dit geval zou het werk en denken van Tolstoj de "émetteur" zijn, terwijl Streuvels kan gelijkgesteld worden met de "récepteur". De Franse en Duitse vertalingen van Tolstojs werk en de vele biografieën die Streuvels in zijn bibliotheek had staan, zouden dan kunnen worden omschreven als "intermédiaires". De verbinding tussen deze drie componenten verloopt niet altijd zonder problemen, aldus Pichois en Rousseau. "Wie vreemde werken en ideeën wil opdoen moet ze eerst begrijpen. De vertaler moet voor de bemiddeling daarenboven beschikken over een instrumentarium dat de fijnste nuances kan weergeven."[6]
De zogenaamde "X en Y"-formule is een gelijkaardige benaderingswijze. X en Y zijn variabelen die staan voor een continent, een beschaving, een land, het oeuvre van een schrijver, een bepaalde stroming, een specifiek werk, enzovoort. De verhouding tussen beide variabelen, aangeduid door het woordje "en", is niet vastgelegd en kan op verschillende manieren ingevuld worden (beïnvloed door, reizend in, dromend van, vertaald door, gespeeld door, nagebootst door, gelezen door). Deze vaagheid en ambiguïteit maakt de inherente "bibliografische en zelfs ideologische zwakheid"[7] van het systeem uit. Toch heeft de "X en Y"-formule een aantal interessante toepassingsmogelijkheden. Zo stelde Guyard in zijn handboek La littérature comparée de ingewikkelde relaties binnen de wereldliteratuur visueel voor aan de hand van synoptische tabellen en roosters. Zo werd een complex kluwen van informatie gereduceerd tot een vereenvoudigd internationaal systeem van oorzaak en gevolg.[8]
Pichois en Rousseau maken in hun inleiding tot de vergelijkende literatuurwetenschap een duidelijk onderscheid tussen erkenning, succes en invloed. Erkenning is "de som van alle getuigenissen die de positieve kanten van een werk doen uitkomen."[9] Die positieve waardering uit zich concreet in succes en invloed. Succes is een kwantitatieve parameter en is perfect meetbaar aan de hand van het aantal edities, vertalingen en bewerkingen van een bepaalde auteur. Invloed daarentegen is een kwalitatieve maatstaf en kan niet becijferd worden. "Terwijl het succes nauwkeurig te becijferen is, kan de invloed slechts geschat worden en vraagt niet alleen kennis, doch vooral ook intuïtie van degene die deze invloed wil bepalen."[10] Invloed is een veranderlijk en rekbaar begrip en lijkt te ontsnappen aan elke poging tot nauwkeurige omschrijving. Een auteur kan in het buitenland gevierd worden om enkele jaren later als compleet belachelijk afgevoerd te worden. Een invloedsstudie is vaak een momentopname. "In dit verband is de vergelijkende literatuurgeschiedenis vaak een opsomming van korte ontmoetingen en gemiste kansen."[11] Men dient dus voorzichtig om te springen met de term invloed. De zoektocht naar de invloeden van een auteur wordt dan ook dikwijls beschouwd als nattevingerwerk:
Source hunting has been deprecated as having been too frequently practiced incautiously and as an end in itself. The story of literary influence has been under attack from several directions.[12]
Volgens sommigen heeft het concept invloed enkel betrekking op de psychologie en de persoonlijkheid van de auteur en staat het literaire werk, dat als een autonome entiteit beschouwd wordt, daar los van.[13] Deze stelling is erg betwijfelbaar, zeker wat Streuvels betreft. De lectuur van Tolstojs roman Huwelijksroman was inderdaad bepalend voor de persoonlijkheid en het gedachtengoed van de West-Vlaming die zijn persoonlijk leven baseerde op wat hij in deze roman gelezen had. Niettemin vonden deze opvattingen al snel hun weg naar zijn eigen creatieve oeuvre. In het Nederlandse taalgebied had de Russische profeet niet alleen een grote invloed als schrijver, maar ook zijn maatschappelijke en religieuze ideeën genoten heel wat bijval. In Nederland kwamen zijn aanhangers samen en stichtten zij tolstojaanse koloniën.[14]
The international fame and influence of particular authors may to a considerable extent depend upon answers they provide - or are interpreted as providing - to the Weltanschauung, as well as to the literary tradition within a particular country and time.[15]
Een invloed is meer dan simpel toeval of louter affiniteit. Belangrijk is wat een bepaalde schrijver (in casu Tolstoj) veranderd heeft bij een andere schrijver. Er moet sprake zijn van verandering in het denken en/of schrijven van de "récepteur":
An author may have been influenced by a foreign author when something from without can be demonstrated to have produced upon him and/or his artistic works an effect his native literary tradition and personal development do not explain. In contrast to imitation, influence shows the influenced author producing something which is essentially his own.[16]
Zo veranderden de ideeën van Tolstoj het religieuze denken van Streuvels. De West-Vlaming zette zich op die manier af tegen zijn conservatief-katholieke omgeving. De lectuur van Tolstojs volksvertellingen vormden voor hem een ware openbaring. Net zoals bij de Russische schrijver weken Streuvels' religieuze opvattingen sterk af van de traditioneel kerkelijke en hij schrok er niet voor terug zich tegen de kerkelijke overheid te verzetten. Tijdens het interbellum ging hij sympathiseren met "de petits vicaires, de door het episcopaat verketterde flamingantische pastoors."[17]
Om van invloed te kunnen spreken moet er niet alleen iets daadwerkelijk veranderen in het werk of de psyche van de beïnvloede auteur, maar daarenboven moeten de "émetteur" en de "récepteur" gemeenschappelijke kenmerken hebben. De elementen die men bij een ander schrijver haalt, bezit men reeds, aldus Baldensperger:
Il est bien certain qu'une époque littéraire, lorsqu' elle découvre et qu'elle annexe des idées ou des formes exotiques (des thèmes et des sentiments - peut-on ajouter), ne goûte et ne retient vraiment que les éléments dont elle porte, par suite de sa propre évolution organique, l'intuition et le désir en elle-même.[18]
Velen denken dat een literaire invloed de originaliteit van een bepaalde auteur te niet doet. Niets is echter minder waar. Vele belangrijke auteurs waren absoluut niet te beroerd om hun invloeden toe te geven, ook Streuvels niet. Het is een kwestie van creatief omgaan met de eigen literaire voorbeelden.
They seem to have felt that originality consists, not exclusively or even primarily in innovations in materials or of style and manner, but in the genuineness and effectiveness of the artistic moving power of the creative work.[19]
Invloed gaat dus verder dan verwantschap. Verwantschap kan berusten op toeval of kan teruggaan op een gemeenschappelijke bron, maar dat is verre van noodzakelijk. Om van invloed te kunnen spreken moet de auteur de werken van zijn voorbeeld ook daadwerkelijk gelezen hebben. Men moet dus proberen zich een beeld te vormen van het leesgedrag van de auteur. Het belang van elk afzonderlijk werk dient afgewogen te worden. Ondanks zijn grote bewondering voor Tolstoj kan men Streuvels nooit beschuldigen van imitatie. "Streuvels heeft zich nooit laten 'vertolstojen', daarvoor was hij te eigengereid. Vele schrijversmodellen uit zijn creatieve beginperiode waren dus vooral schrijfmodellen."[20] Hij was in de eerste plaats op zoek naar een eigen stijl en experimenteerde daarom met verschillende bestaande stijlen.
In deze licentiaatsverhandeling wordt uitgegaan van het werk en het leven van beide auteurs. Op basis van het creatieve oeuvre en biografische en literair-historische informatie wordt gezocht naar mogelijke invloed of verwantschap. Er wordt pas van invloed gesproken, als deze bewering kan gestaafd worden aan de hand van concrete bewijzen (citaten uit het werk van beide auteurs, uitlatingen in de pers, vertalingen, enzovoort). Een al dan niet toevallige verwantschap is geen invloed en wordt hier dan ook zo niet omschreven. Toch wordt ook op dergelijke parallellen gewezen om het beeld van deze internationale uitwisseling te vervolledigen. Verder wordt ook aandacht besteed aan extra-literaire zaken en worden deze in verbinding gebracht met het werk van beide auteurs. Daarenboven gaat er ook heel wat aandacht naar de achtergronden van het fin-de-siècle en naar de katholieke opvoeding van de jonge Lateur om zo een verklaring te vinden voor zijn bewondering voor de Russische schrijver.
Het eerste hoofdstuk schetst de literaire en kunsthistorische context. De tijdsgeest van het fin-de-siècle waarin de jonge Streuvels debuteerde wordt bondig beschreven. Verder besteedt dit hoofdstuk vooral aandacht aan het modieuze verschijnsel van"Le Nord brumeux" en aan de rol van het literaire tijdschrift Van Nu en Straks.
In een tweede hoofstuk worden de voornaamste invloeden van Streuvels in kaart gebracht. Hierin wordt de aandacht gevestigd op de relatie van Streuvels met het Vlaams Scandinavisme, het Franse naturalisme en de Russische letterkunde. Ook de rol die zijn literaire mentoren in dit opzicht speelden wordt beschreven.
Het derde, centrale hoofdstuk met de titel "Lev Tolstoj, de patroonheilige van Stijn Streuvels" vergelijkt de mens- en maatschappijvisie en de visie op kunst en literatuur van beide auteurs. Shaw beschrijft in zijn artikel "Literary Indebtedness and Comparative Literary Studies" hoe het gedachtengoed van de ene auteur het bewustzijn van de andere kan veranderen. Een dergelijke vorm van literaire uitwisseling gaat dus verder dan het overnemen van een bepaalde romantechniek of stijl.
Particulars authors or even literary movements may produce a non or extraliterary effect upon a whole society or a significant part of it. […] And this social action may contribute to forming the social consciousness of a writer who may embody it in literature, whether or not there is a direct connection between his works and the foreign authors.[21]
In een volgende hoofdstuk wordt gezocht naar overeenkomsten met betrekking tot de personages. Zowel de boer als het proletariaat als de burgerij in het werk van beide auteurs worden hier vergeleken.
Hoofdstuk vijf vergelijkt de visie op de vrouw, het huwelijk en de seksualiteit. Deze materie wordt zowel vanuit een biografische als vanuit een literaire invalshoek benaderd. Verder wordt ook aandacht besteed aan Streuvels' vertaling van Tolstojs huwelijksroman.
Het volgende deel focust op de andere vertalingen die Streuvels maakte. De West-Vlaming vertaalde achtereenvolgens Vertellingen van Tolstoï, Twee Vertellingen en Vader en Dochter. Huwelijksgeluk wordt hier buiten beschouwing gelaten, aangezien deze vertaling reeds behandeld werd in het vorige hoofdstuk. De keuze van Streuvels voor deze werken was niet toevallig. De West-Vlaming stelde zich niet tevreden met een reguliere vertaling, maar voegde er zijn eigen specifieke stijl aan toe.
Translation is itself a creative activity. […] Any translator to a greater or lesser degree adapts the translated work to the taste of his own time, and he modernizes the older work, he undertakes to translate.[22]
In het zevende hoofdstuk wordt de aandacht gevestigd op de receptie van Tolstoj in het Vlaanderen van eind negentiende en begin twintigste eeuw. Om een goed beeld te krijgen van de invloed van een bepaalde auteur moet men ook aandacht hebben voor het bredere kader van de receptie en de populariteit van die auteur in een ander land.
The reception of foreign authors in a particular literature and time forms a direct and integral part of the literary taste and hence the shaping of an audience for a native author, as well as the native author's own artistic and critical consciousness.[23]
Ten slotte worden in het achtste en laatste deel de avonturen van Stijn Streuvels in Rusland kort beschreven. Hiermee wordt het beeld van Streuvels' relatie met Rusland in het algemeen vervolledigd.
HOOFDSTUK 1: LITERAIRE EN KUNSTHISTORISCHE CONTEXT
1. HET FIN DE SIÈCLE
1.1. Algemeen
De geestesgesteldheid van de laatste twee decennia van de vorige eeuw was er een van machteloosheid en doelloosheid. Om aan zijn eigen loomheid te ontsnapppen, zocht de kunstenaar voortdurend naar nieuwe sensaties. Schrijvers betoonden in hun werken hun afkeer van elke vorm van religieuze en morele vrijheidsbeperkingen.[24]
In de plastische kunsten vierden Art Nouveau en Jugendstil hoogtij, terwijl in de literatuur estheticisme en symbolisme de nieuwe modewoorden werden. Kunstenaars benadrukten de autonomie van hun werk dat los moest staan van de realiteit, en weigerden rekening te houden met een vooropgestelde doelstelling of met een sociale of morele bekommernis.[25] De eigen esthetische visie was van primair belang voor de aanhangers van de l'art pour l'art -beweging.
Vooral in het decadentisme werden de ondergangsstemming en het pessimisme van het fin de siècle ten top gedreven. Schrijvers problematiseerden de geldende morele waarden en cultiveerden op extreme wijze het abnormale en het morbide. Gestuwd door een ver doorgedreven vorm van estheticisme gingen zij steeds verder op zoek naar nieuwe gewaarwordingen. Dé bijbel van het decadentisme was zonder twijfel A Rebours van J.K. Huysmans.
Ook de jonge Streuvels was een kind van het fin de siècle. Reeds als jongeling voelde hij zich aangetrokken tot het mysterieuze en het ondermaanse. In het geniep verslond hij boeken als De Hel van Dante, Verloren Paradijs van Milton, Bilderdijks Ondergang der Eerste Wereld en Vondels Lucifer. Ook Là-bas van de net vermelde Huysmans ontsnapte niet aan zijn leeslust. Al deze werken baadden in een sfeer van irrationalisme die typisch was voor het einde van vorige eeuw.[26]
1.2. Drie uitingen van het fin de siècle
In haar receptie-onderzoek De Nederlandse Literatuur in het Fin-de-siècle[27] onderscheidt Jacqueline Bel vijf typische stijlvormen die het literaire klimaat van toen bepaalden: het idealisme, het naturalisme, de nieuwe mystiek, de Indische roman en de tendensroman. Aangezien de laatste twee genres buiten de context van deze studie vallen, worden ze verder buiten beschouwing gelaten.
In het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw was het traditionele idealisme nog steeds de dominante richting. In deze literatuur stond een harmonieus wereldbeeld centraal. Idealistische schrijvers weigerden rekening te houden met de realiteit zoals die was en negeerden fenomenen zoals de steeds groter wordende kloof tussen arm en rijk, de opkomst van besmettelijke ziekten en de alomtegenwoordige sociale ellende. De afloop was steeds gelukkig en de moraal eenduidig: goed straft kwaad. Het hoofdpersonage had een voorbeeldfunctie te vervullen. De intrige kabbelde rustig voort en af en toe onderbrak de verteller het relaas om zijn of haar antipathie of sympathie voor bepaalde personages aan te geven. Tot de idealistische strekking behoorden de auteurs van streekromans, damesromans en historische en komische romans.[28]
Vanaf 1885 veranderde het literaire landschap echter danig. Het naturalisme veroverde Nederland en België en schudde de literaire wereld wakker. In 1885 verscheen Uit het leven van Cooplandt van Arij Prins, de eerste naturalistische roman in ons taalgebied.[29] Drie jaar later kende deze nieuwe richting haar hoogtepunt met werken van auteurs als Van Deyssel, Emants en Couperus. Vooral Emile Zola speelde een bepalende rol in de ontwikkeling van het Nederlandstalige naturalisme in het algemeen en van het schrijversschap van Stijn Streuvels in het bijzonder.[30] Volgens Zola moest de beschrijving wetenschappelijk nauwkeurig en objectief zijn. De verteller verdween op de achtergrond om de objectiviteit te garanderen.
Bel beschrijft in haar onderzoek het naturalisme aan de hand van het werk van Anbeek. De naturalistische roman bracht de lezer "een geschiedenis van ontnuchtering" [31] en confronteerde hem of haar met de determinerende omstandigheden van "moment, race et milieu". Veelal was het hoofdpersonage een neuroticus die te pas en te onpas uiting gaf aan zijn afkeer voor de burgerlijke wereld.[32]
Al snel kwam er echter een tegenreactie. Velen zagen in dat een objectieve beschrijving van de werkelijkheid niet noodzakelijk de juiste oplossing was en zochten hun toevlucht in het geheimzinnige, het vage en het irrationele. Dit verlangen kreeg gestalte in de nieuwe mystiek[33]. Kunstenaars wilden in contact komen met een wereld buiten het bereik van het zintuigelijk waarneembare. Zij grepen terug naar de middeleeuwse, religieuze werkelijkheid en naar occulte verschijnselen zoals magie, kabbalistiek, satanisme en spiritisme. Zo schreef Frits Lapidoth met Goëtia de eerste satanistische roman uit ons taalgebied.[34]
Toch verschilde de nieuwe mystiek grondig van haar middeleeuwse voorbeeld. Deze laatste was ascetisch, vroom en op God gericht[35]. Via het schrijfproces probeerde men in contact te komen en een te worden met God. De nieuwe mystici echter zochten hun toevlucht in de niet-waarneembare werkelijkheid uit esthetische overwegingen. Zo was Maeterlinck geen fanatiek asceet die streefde naar een unio mystica, maar een artistieke levensgenieter. Streuvels was trouwens een groot bewonderaar van diens Trésor des Humbles.
Vooral de "mystieke graaf" Tolstoj heeft in dit verband een belangrijke rol gespeeld. Deze schrijver was de vertegenwoordiger bij uitstek van het Russische mystieke bewustzijn, “een combinatie van christelijk anarchisme en maatschappijhervorming”.[36] Zo brak de Rus een lans voor seksuele onthouding en benadrukte hij dat voor hem seksualiteit enkel ten dienste kon staan van de voortplanting. Met Tolstoj was de mystiek niet langer onmaatschappelijk of wereldvreemd. Voor hem ging de unio mystica perfect samen met sociale bewogenheid en het streven naar een betere wereld.
1.3. De positie van Stijn Streuvels binnen dit alles
Stijn Streuvels was een kind van zijn tijd. Zijn werk was naturalistisch en mystiek tegelijk. Zo kreeg Lenteleven, de prozabundel waarmee Streuvels in 1899 debuteerde, heel wat lovende kritiek ondanks de mogelijk aanstootgevende passages. De Nederlander Querido schreef in De Jonge Gids een uiterst positieve recensie van Streuvels' eerste werk, maar hij had moeite om de West-Vlaming te plaatsen binnen de toenmalige literaire traditie. De Nederlandse recensent beschouwde Streuvels als een realist, maar zag ook een duidelijke overeenkomst met de nieuwe mystiek: “erg Vlaams-realistisch, half mystiekerig-katholiek, maar er zit een lekkere pittigheid in zijn schetsjes.”[37] Vooral in het openingsverhaal "De Witte Zandweg" was volgens Querido de invloed van Maeterlinck duidelijk merkbaar. Ook andere critici vonden dat Streuvels de realistische traditie oversteeg. Zo schreef Netscher in de Hollandsche Revue: “met éenen zwaai van lyrische epiek zwiert hij heerlijk hoog boven de realiteit uit.” [38]
Ondanks de mystieke trekken van zijn werk werd Streuvels doorgaans samen met Buysse als naturalist beschouwd. Als jongeling onderging de bakker-schrijver inderdaad een verregaande invloed van het Franse naturalisme en zijn vroege werk droeg daar ook overduidelijk de sporen van. In een onverbloemd realistische stijl behandelde hij thema's als de meedogenloze natuur, alcoholisme en sociale onrechtvaardigheid. Centraal in zijn werken stond het proletariaat dat dagelijks moest wroeten om te overleven en er maar
niet in slaagde aan de vloek van de arbeid te ontsnappen. Toch voegde Streuvels aan dit alles een mystieke dimensie toe. Hij verinnerlijkte de waarneming en de natuurbeleving kreeg in zijn werken een visionaire waarde toegemeten.[39] De personages ondergingen de bovenmenselijke arbeid als in een droom. Het religieuze aspect vormde de rode draad in het oeuvre van Streuvels. Deze mystieke zijde van de auteur bereikte haar hoogtepunt in "Het Leven en de Dood in den Ast" (1926). De surrealistische dromen van de hoofdpersonages krijgen hier een bijna spirituele betekenis. Zij openbaren de zin van het leven aan Blomme en zijn kornuiten:
Hij wil zich niet voorstellen dat het eens uit zal zijn, het werk voortgaan zonder hem - die schoon geregelde volgorde van: elken morgen opstaan, elken avond weer slapen - dat een ander zijn plaats moet innemen, zijn kleren zal aantrekken en werken gelijk hij gedaan heeft… dat het huis, de bomen, dat de seizoenen, dat alles er blijven zal en voort zijn loop nemen, wanneer hij er niet meer is… het eeuwig weerkerend verlangen naar den uitkomen met den lust om dezelfde bezigheid te hervatten… Hij overschouwt de onmetelijk open ruimte waar 't verleden en de toekomst in elkander lopen. 't Geen in de tegenwoordigheid bestaat is een stippel tussen die twee uiteinden, hier samengevat in de omsloten ruimte van den ast. [40]
2. LE NORD BRUMEUX
2.1. West-Europa in de ban van het Hoge Noorden
Tijdens het fin de siècle was het heel modieus om met de Russische en Scandinavische literatuur te dwepen. Aan het einde van de negentiende eeuw hadden de stukken van Ibsen, Bjørnson, Herman Bang, Arne Carborg en Georg Brandes de West-Europese schouwburgen veroverd. Daarenboven genoten de grote Russische schrijvers zoals Tolstoj, Toergenjew, Dostojevski en Gogol grote populariteit, vooral in Frankrijk.[41] Heel West-Europa was in de ban van het modieus verschijnsel van "Le Nord brumeux". In 1893 publiceerde Heyermans zijn debuut Ahasvaros onder de Russische naam Iwan Jelakowitsch om zijn carrière een duwtje in de rug te kunnen geven.[42]
Men associeerde het Noorden met het geheimzinnige, het bovennatuurlijke en het ontoegankelijke. De Noorse fjorden en de Russische vlakten waren voor de westerling het symbool bij uitstek van de wilde, onaangetaste natuur die beheerst werd door een soort mysterieus fatalisme. Het Noorden ademde volgens de Westerse lezer de aanwezigheid uit van een soort onbekende kracht waarvoor de mens slechts eerbiedig kon neerbuigen. Dit modeverschijnsel sloot perfect aan bij de toenmalige trend van de nieuwe mystiek en de daarmee gepaard gaande herleving van het godsdienstig bewustzijn. Speliers wijst in zijn Streuvelsbiografie echter op een andere mogelijke verklaring voor de populariteit van vooral de Russische literatuur. De belangrijkste overeenkomst tussen de Vlaamse en Russische literatuur was volgens hem de band met het patriarchale boerenleven.[43] De bewondering voor de Russen zou dus ook zijn weerslag gevonden hebben bij de naturalisten.
Aanvankelijk maakte men nauwelijks onderscheid tussen Scandinavië en Rusland. Beide nationale literaturen waren even onbekend en maakten, vooral in Frankrijk, gelijktijdig opgang.[44] Ook Streuvels las beide door elkaar: “Het was rond dien tijd dat "Le Nord brumeux" opgang maakte in de fransche letterkunde en de mondaine kringen […] Voor mijn part had ik toen reeds De Vogüé's Roman Russe gelezen en les Révoltes Scandinaves van Maurice Bigeon, die mijn belangstelling naar het Noorden hadden gericht.”[45] (mijn onderstreping, K.V.) Volgens Rudolf Jans was vooral Georg Brandes daarvoor verantwoordelijk, een man die evenveel propaganda maakte voor de Scandinavische als voor de Russische letterkunde.[46]
2.2. Eugène Melchior de Vogüé (1848-1910)
De katholieke edelman Eugène Melchior de Vogüé, geboren in Nice, was een rasechte kosmopoliet en werkte op de Franse ambassade in Constantinopel, Cairo en Sint-Petersburg. Eenmaal terug in Frankrijk wijdde hij zijn tijd vooral aan het schrijven van romans, reisverhalen en literaire studies. Zijn belangrijkste werk was zonder twijfel Le Roman Russe (1886), het werk dat de rechtstreekse aanleiding vormde voor de Ruslandgekte in Frankrijk en de omliggende landen. De invloed van dit werk waaide over de landsgrenzen en bereikte ook de Vlaamse jeugd. Jonge schrijvers als De Bom en Streuvels verslonden het boek van de Fransman.
De Vogüé zette zich op fanatieke wijze af tegen het toen geldende positivisme en tegen de dorheid van het Franse naturalisme. De Russen introduceerden opnieuw “het gevoel voor de bovennatuurlijke werkelijkheid en de oprechte liefde voor de vernederden en beledigden”[47], twee zaken die men ook bij Streuvels kan terugvinden. Toch bewaarde de Vogüé zijn gevoel van Westerse superioriteit tegenover de Russen. Voor hem was Rusland “een natie die verrot is voor ze rijp geworden is”. [48] De Fransman deinsde er ook niet voor terug om zijn lezer op de gebreken van de Russische schrijvers te wijzen. Hij verweet hen langdradigheid en een gebrek aan actie, helderheid en compositie. Niettemin schreef hij grotendeels met kinderlijk enthousiasme over de Russen. Vooral voor Toergenjew koesterde de Vogüé een mateloze bewondering. Ook Tolstoj waardeerde hij ten zeerste, maar dan enkel als romanschrijver.[49] Hij verkoos de schrijver boven de pedagoog en profeet. Streuvels daarentegen waardeerde Tolstoj vooral als mens en als moralist.
Jans wijst er in Tolstoj in Nederland op dat Tolstoj van grote invloed was op de Franse literatuur van het fin de siècle. “Het nihilisme en pessimisme als bron van inspiratie, het naturalisme en impressionisme als uitingsvormen,” [50] zo omschrijft Jans de overeenkomst tussen de West-Europese en de Russische literatuur.
2.3. De sceptici
Niet iedereen was echter gelukkig met de nieuwe mode van "Le Nord brumeux". De hardnekkige positivisten associeerden deze trend met het opkomend mysticisme, dat zij als dwaas en irrationeel afdeden. Al wat tijdens de Verlichting gerealiseerd was, werd nu opnieuw tenietgedaan. Men hulde alles in een waas van geheimzinnigheid en irrationaliteit. De positivisten beschouwden het fin de siècle als één grote ontsnappingspoging van de zwakkeling die de mens was. Men zocht slechts een aanleiding om de eigen levensmoeheid goed te praten.
Het was vooral de Hongaarse Jood Max Nordau die als een gek tekeerging tegen de aanhangers van al deze nieuwerwetse trends. In zijn cultuurstudie Entartung maakte Nordau komaf met de neo-mystici. Nordau kende echter een veel te ruime betekenis toe aan het begrip "nieuwe mystiek" en zag het als een verzamelnaam voor alle nieuwe kunstrichtingen uit het Europese fin de siècle (decadentisme, estheticisme, symbolisme, "Le Nord brumeux",…).[51]
De geneesheer Nordau beschouwde al deze nieuwe trends als een ziekteverschijnsel. Het mysticisme was volgens hem het symptoom bij uitstek van het stilistische en geestelijke verval aan het einde van de negentiende eeuw. Hij plaatste kunstenaarschap en ziekte op één lijn. Ook voor Tolstoj en zijn navolgers had hij geen goed woord over. Hun boeken waren voer voor psychologen, niet voor literaire critici, zo oordeelde hij.
Ook de Franse naturalist Emile Zola richtte in 1898 een soortgelijke aanval op de Noordelijke mode in Paris, het eerste deel van zijn trilogie Les Trois Villes. [52] In het personage van Hyacinthe Duvillard, een salonanarchist die tot vervelens toe zijn afschuw voor vrouwen uit, verenigde Zola in één persoon de figuren van Schoppenhauer, Nietzsche, Tolstoj en Strindberg. Duvillard besluit samen met de prinses Rosemonde een reis naar Noorwegen te ondernemen, want alleen daar zou het mogelijk zijn de echte liefde te voelen. "Zola toont hier duidelijk zijn afkeer voor "Le Nord brumeux", welke sfeer hij gelijk stelt met die van perversiteit,” schrijft Jans.[53]
3. VAN NU EN STRAKS
3.1. Algemeen
Vooral in Brussel grepen de nieuwe modetrends van het fin de siècle wild om zich heen. In 1883 braken het impressionisme, het symbolisme en de art nouveau door in Brussel met de tentoonstelling van “Les XX”. Ook het tijdschrift La Jeune Belgique verdedigde naast het naturalisme ook het symbolisme. De leden van de redactie benadrukten het belang van de absolute artistieke vrijheid en waren aanhangers van de individualistische l’art pour l’art-opvatting.
De strijd voor schoonheid bereikte haar hoogtepunt met het tijdschrift Van Nu en Straks. Wat de redactieleden samenbracht, was eenzelfde drang naar eenvoud, authenticiteit en synthese. Kunst mocht niet langer accidenteel zijn, maar moest in nauw contact staan met de gemeenschap. Men streefde een harmonie na tussen kunst en maatschappij. In zijn bijdrage aan het boek Brussel en het fin-de-siècle[54] wijst R.Vervliet echter terecht op de contradictie die hij in Van Nu en Straks terugvindt. Enerzijds uitten de medewerkers van het tijdschrift op soms radicale wijze hun afkeer van “sociale wantoestanden, het platvloerse materialisme en de esthetische ontluistering,” [55] anderzijds hingen zij een sterk individualistisch estheticisme aan, waardoor de nieuwe kunst een al te exclusief karakter kreeg. Kunst en literatuur bleven een burgerlijk fenomeen en kenden een beperkt elitair publiek.
Van Nu en Straks had een heel erg gevarieerde inhoud. Vooral de poëzie van Karel van de Woestijne, die nog steeds als een van de grootste dichters van het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw beschouwd wordt, zorgde voor de belangrijke rol die het tijdschrift later toebedeeld zou krijgen. Naast de politieke en sociale bijdragen van August Vermeylen en de anarchist Jacques Mesnil, publiceerde het tijdschrift verder ook schrijnende belijdenislyriek van Prosper van Langendonck en Alfred Hegenscheidt. Deze laatste schreef ook het lyrische drama Starkadd, dat een synthese moest zijn van de esthetische en ethische idealen van het tijdschrift. Emmanuel De Bom en Stijn Streuvels schreven proza voor het tijdschrift. Deze laatste was met twaalf realistisch-naturalistische verhalen veruit de belangrijkste kopijleverancier.
De publicatie van Van Nu en Straks bewerkstelligde een vernieuwing in de Zuid-Nederlandse literatuur. Literaire en sociale innovatie gingen hand in hand. Het tijdschrift zou gedurende meer dan een halve eeuw bepalend zijn voor de ontwikkeling van het cultuurleven in Vlaanderen.[56]
3.2. Stijn Streuvels en Van Nu en Straks
Het is op het eerste gezicht verwonderlijk dat Stijn Streuvels een van de belangrijkste kopijleveranciers voor de tweede reeks van Van Nu en Straks werd. Bakker-schrijver Frank Lateur leefde teruggetrokken in het conservatieve, West-Vlaamse nest Avelgem en toch voelde hij zich aangetrokken tot het kosmopolitische en avantgardistische tijdschrift. In Avelgem golden nog steeds de ongeschreven wetten van het middeleeuwse, feodale stelsel, terwijl mensen als Vermeylen en Mesnil dweepten met het anarchisme.
Toch deinsde Streuvels niet terug voor het revolutionaire en anarchistische klimaat van Van Nu en Straks. Jansseune en Vervliet hebben hiervoor een dubbele verklaring. Enerzijds was het psychologisch klimaat gunstig: bij Vlaamsche en Vrij bleven de groeimogelijkheden van Streuvels beperkt en hij verlangde er hevig naarzijn grenzen als schrijver te verleggen. Dit verlangen bracht hem ertoe zich niet te laten afschrikken door de extreme politieke inzichten van de Van-Nu-en-Straksers. Anderzijds voelde Streuvels zich vooral aangetrokken tot het expliciet Vlaamse karakter van het tijdschrift van Vermeylen en co. [57] Het was vooral deze laatste die Streuvels’ twijfel wegnam. Vermeylens Kritiek van de Vlaamsche Beweging opende de ogen van de West-Vlaming. De persoonlijke kennismaking met Karel van de Woestijne en Emmanuel de Bom in Gent betekende het definitieve begin van Streuvels’ schrijverschap.
Dat Emmanuel de Bom in contact kwam met Streuvels was geen toeval. De Van-Nu-en-Straksers koesterden grote bewondering voor de West-Vlaamse school van Gezelle, Verriest en Rodenbach, en zij waren reeds een tijdje op zoek naar nieuw talent uit diezelfde streek. Toen de Bom in Vlaamsch en Vrij Streuvels’ tweede prozaschets “’s Zondags” las, was hij meteen verkocht. Na lezing van "Noorsche Melodieën" in datzelfde tijdschrift besloot de redactie contact op te nemen met de jonge schrijver.[58] Op 14 mei 1896 drukte Karel van de Woestijne in een brief aan Streuvels zijn bewondering uit voor diens laatste prozaschets. Streuvels wist niet wat hem overkwam. Enkele maanden later hield de Bom een vurig pleidooi voor Van Nu en Straks: Streuvels zou de kans krijgen het niveau van Vlaamsch en Vrij te ontgroeien en zou daarenboven volledig onafhankelijk zijn van de mening van anderen[59]. Het was vooral dit laaste argument dat Streuvels’ wantrouwen tegenover het revolutionaire gedachtengoed van sommige Van-Nu-en-Straksers moest wegnemen. De West-Vlaming keurde immers de evolutie naar een duidelijk politiek engagement af en stond heel sceptisch tegenover het anarchisme.
De relatie van Streuvels met De Bom berustte niet alleen op waardering, maar ook op daadwerkelijke vriendschap. Met van de Woestijne had hij echter meer moeilijkheden.
Wederzijdse literaire waardering was er van in het begin. Op het menselijke vlak was hun kennismaking echter geen echt succes. Van de Woestijne en Streuvels waren op te veel vlakken elkaars tegenpolen: dichter/romancier, stadsmens/plattelander, symbolist/realist,… Van de Woestijne verlangde zijn leven lang om close te zijn met Streuvels, maar het water tussen boer en bourgeois bleek meestal te diep.[60]
Van de Woestijne koesterde grote bewondering voor Streuvels’ werk en wou hem strikken voor Van Nu en Straks. Daarenboven vroeg hij ook Streuvels’ medewerking voor zijn eigen tijdschrift De Wegen Open. Al snel kwamen er echter kapers op de kust. Ook Lode Baekelmans vroeg Streuvels om kopij voor het nieuwe tijdschrift Van ’t Jonge Vlaanderen.[61] Om zijn nieuwe coryfee niet te verliezen, organiseerde van de Woestijne samen met Mane De Bom een ontmoeting met de Avelgemse schrijver. In juli 1896 ontmoetten de drie schrijvers elkaar te Gent. Terwijl de Bom en van de Woestijne honderduit vertelden, keek Streuvels de kat uit de boom. Hij observeerde en zei verder weinig. Vooral De Bom intrigeerde hem, de modieuze dandy van de Woestijne lag hem minder. Het scepticisme was wederzijds. In een brief aan de Meyere schreef de Gentse dichter:
Voor hetgeen Streuvels aangaat: ’t ziet er een geslepen, arglistigen West-Vlaamschen boer uit: spitse kin, vale kleur, gluuroogjes van een bril, dun opeen-geperste lippen; geel haar. […] In allen gevalle: een gluurder, een ‘flaireur’ zou ik zeggen willen, U ironiek aankijkend (dit op eene gans andere manier dan De Bom, die dat ook zoo goed kan, en somme: iemand die men heel intiem zou moeten kennen, om hem lief te krijgen; daarbij teruggetrokken, weinig vertrouwen inboezemend.)[62]
Streuvels en van de Woestijne zouden nooit echt goede vrienden worden. In 1899 schreef hij dan ook aan De Meyere: “Voor mij is hij overigens dood: ik heb met hem niets gemeens meer.”[63] Toch hield de Gentenaar net als zijn collega’s van Streuvels’ werk. De Van-Nu-en-Straksers werden niet alleen getroffen door Streuvels’ rurale accent, maar er moet ook iets geweest zijn “van zelfherkenning, van het verrast ontdekken van een gelijkgerichte “état d’âme”, de zware weemoed van de fin de siècle-geest.” [64] Zoals in het volgende hoofdstuk beschreven staat, doorploegde de jonge schrijver op bijna obsessionele wijze de hele West- en Oost-Europese literatuur. Zijn invloeden waren niet lokaal maar internationaal, net zoals bij de nieuwe lichting avantgardistische auteurs. Streuvels en de Van-Nu-en-Straksers verslonden dezelfde boeken en waren allen kinderen van het fin de siècle.
Het tijdschrift Van Nu en Straks was uitermate belangrijk voor de carrière van Streuvels als schrijver: hij kreeg de kans het niveau van amateur te ontgroeien en zijn publicaties werden ernstig besproken. De mentaliteit van het tijdschrift, “die speciale geest van openheid en waardering voor ieders vrijheid,”[65] droeg bij tot de literaire ontwikkeling van Stijn Streuvels. Omgekeerd voegde Streuvels een belangrijke dimensie toe aan Van Nu en Straks. Hij bracht de redactieleden in contact met de schrijvers van de West-Vlaamse school, lichtte hun opvattingen nauwkeurig toe en stelde enkelen van hen ook voor aan Gezelle en Verriest.[66] De samenwerking was dus verrijkend voor beide parijen.
HOOFDSTUK 2: VOORNAAMSTE INVLOEDEN VAN STIJN STREUVELS
1. STIJN STREUVELS EN HET VLAAMS SCANDINAVISME
1.1. Het Vlaams Scandinavisme
De slavist Diederik Grit wijst er in zijn artikel “Vlaams Scandinavisme en Stijn Streuvels” [67] op dat op het einde van vorige eeuw de Scandinavische literatuur nog relatief onbekend was in Vlaanderen. Zo circuleerden er in Nederland opvallend meer vertalingen van bekende en onbekende Scandinavische schrijvers dan in Vlaanderen. Enkel de intellectuelen van de Vlaamse Beweging hadden interesse voor de literatuur uit het hoge Noorden. Zo schreef De Bom, in de ban van het fenomeen van "Le Nord brumeux", een vaak geciteerde Ibsen-studie en waagde Jules Persyn zich aan een overzicht van de Noorse literatuur. De mentors van de Vlaamse Beweging waren vooral vanuit cultureel-politiek standpunt geïnteresseerd in de Scandinavische literatuur. Het literaire aspect was voor hen bijkomstig. Noorwegen beschouwden zij als een kleine Germaanse natie met een lange voorgeschiedenis en een eigen taal en literatuur, vergelijkbaar met Vlaanderen. De Noren brachten na een lange periode van verval belangrijke vernieuwingen in hun taal en cultuur tot stand. De voorvechters van de Vlaamse zaak beschouwden de Scandinavische landen als de ideale tegenpool van het decadente Romaanse Zuiden.
Binnen de Vlaamse Beweging bestonden er verschillende strekkingen die het Vlaams Scandinavisme elk op hun eigen manier invulden. Voor de liberale kring onder leiding van Jan Frans Willems was het Scandinavisme vooral een taalkundige aangelegenheid. Zo was de Gentse taalkundige Pierre Lebrocquy ervan overtuigd dat de Scandinavische talen dichter bij het Vlaams, Nederlands en Nederduits aanleunden dan bij het Hoogduits.[68] Ook Constant Jacob Hansen, een Belg van Deense afkomst en de vader van de omstreden "Aldietsche Beweging", deelde de opvattingen van Lebrocquy en ijverde voor de versmelting van het Vlaams, Nederduits en Nederlands tot één taal door het gebruik van een gemeenschappelijke spelling.[69] Hansen was onder andere de auteur van Reisbrieven uit Dietsland en Denemarken (1860) en Noordsche Letteren (1860), het eerste overzicht van de Scandinavische letteren in Vlaanderen. Beide werken hadden een belangrijke invloed op jonge schrijvers zoals de Bom.
Vanaf dat moment ging men de Scandinavische letteren in de eerste plaats,, benaderen vanuit een esthetische invalshoek. Vooral bij de jonge medewerkers van het tijdschrift Van Nu en Straks bestond er grote interesse voor de literatuur uit het Noorden. Zo koesterden zij een mateloze bewondering voor Ibsen. Het esthetische uitgangspunt vond veel aanhang bij wat Grit de "internationalistische kring" noemt.[70] De centrale figuur binnen deze kring was Pol de Mont. Volgens hem kon de Vlaamse literatuur enkel tot volwassenheid komen door aansluiting te zoeken bij de internationale stromingen.[71] De Mont zelf correspondeerde uitgebreid met de Deen Georg Brandes,[72] de auteur van het gezaghebbende Hauptströmungen der Literatur des neunzehnten Jahrhunderts. Dit werk heeft een belangrijke invloed gehad op de jonge Stijn Streuvels.
Ook in katholieke kringen (met Guido Gezelle op kop) bestond er een uitgebreide belangstelling voor de Scandinavische literatuur, maar dan op een heel andere manier dan dat in liberale en internationalistische kringen het geval was. De katholieken benadrukten vooral de verwantschap van taal en volk, maar verafschuwden de Lutherse staatsgodsdienst en het modernisme van Brandes. Het Hoge Noorden werd het symbool bij uitstek van het gezonde landleven en de tegenpool van het goddeloze stadsleven. Het is dus niet verwonderlijk dat de katholieke denkers geen goed woord over hadden voor het nieuwe Scandinavische modernisme van auteurs als Strindberg, Ibsen en Jacobsen. Streuvels, die een mateloze bewondering koesterde voor deze auteurs, week hierin dus af van de geldende opvattingen.
1.2. Stijn Streuvels en de Scandinavische literatuur
Reeds op vroege leeftijd raakte Stijn Streuvels geïntrigeerd door "Le Nord brumeux". Enerzijds associeerde hij, net als de katholieken, het Hoge Noorden met de oorsprong van alles wat Germaans is, anderzijds brachten de heldensagen uit de Scandinavische literatuur Streuvels in contact met een wereld van geheimzinnigheid, mistige landschappen, duistere geesten en bovennatuurlijke krachten. Hierin week hij af van de traditionele katholieke visie, waarin de wereld van deze sagen als goddeloos en ketters beschouwd werd.
Vooral Oktaaf Debeurme, de jonge koster uit Heestert, opende de jonge Streuvels de ogen. Deze laatste had reeds over de Noorse literatuur gelezen in Les Révoltes Scandinaves van Maurice Bigeot, maar toen Debeurme hem in contact bracht met het boek van Brandes, wierp dit voor hem een totaal nieuw licht op de wereldliteratuur:
Hij (Debeurme, K.V.) wilde op z'n eentje latijn studeeren om de klassieke schrijvers in 't oorspronkelijke te lezen; en het boek dat ik sedert lang op zijn tafel had zien liggen, bleek nu de bijbel van Ulfilas te zijn - hij was zoo waarachtig gotisch aan 't studeren! Dat zette mijn eerzucht aan om ook iets dergelijks aan te vatten - wilde bij mijn makker niet achter blijven in 't ernstig vak; ik pakte de Edda aan in vertaling van Gering; had de Kalewala ontdekt met het boek van Dominico Comparetti, zoo pas in duitsche vertaling verschenen. En om een algemeene kennis in de letterkunde op te doen, vatte ik het eveneens pas verschenen werk aan van George Brandes: "Die Hauptströmungen der Litteratur des neunzehnten Jahrhunderts", dat echter mijn hoofd aan 't duizelen en mijn gemoed in verwarring bracht. Waar moest het naartoe in zoo'n vaart? De jeugd vraagt zich dat niet af..[73]
Beide vrienden dweepten met de muziek van Grieg en verslonden de boeken van auteurs zoals Björnson, Jonas Lie, Holger Drachmann, Kielland en Jacobson.[74] Onder invloed van dit alles schreef de toen vijfentwintigjarige Streuvels zijn Noorse Melodieën, die in april 1896 gepubliceerd werden in Vlaamsch en Vrij en twee jaar later in Biekorf onder de titel “Noorse Liederen”.[75]
Volgens Hedwig Speliers vormde de lectuur van de moderne Noren de directe aanleiding tot het schrijverschap van Streuvels[76]. Hij oefende zich in het vertalen van realistische prozaschetsen en zocht zo naar een persoonlijk idioom. Slavist Diederik Grit deelt deze mening: “Streuvels' eerste gepubliceerde pennevruchten droegen de stempel van de kennismaking met deze schrijvers, deels in thematisch, deels in esthetisch opzicht.” [77] Zo ziet Grit een duidelijke parallel tussen het werk van de Deen Holger Drachmann[78] en "Sinte-Klaas", een van Streuvels' eerste verhaaltjes uit 1896. “Drachmanns sympathie voor het gewone volk, waarvan de natuurlijke leefwijze door de moderne industriële ontwikkelingen werd verstoord, klinkt in dit verhaal door,” [79] zo schrijft Grit.
Vele critici hebben zich reeds afgevraagd of Streuvels de Noren daadwerkelijk in de originele taal las. Streuvels beweerde steeds van wel. Toen Karel Jonckheere hem in een interview[80] daarover voorzichtig uithoorde, reageerde de West-Vlaamse auteur enigszins verontwaardigd:
Jonckheere: “Laat mij toe, waarom niet?, hier een zeer brutale vraag te stellen. Er wordt beweerd, dat gij de Noren, de Zweden en de Denen slechts in het Duitsch leest, en niet in de oorspronkelijke taal, zooals dan weer door anderen vooruitgezet wordt. De legende heeft hier niets bij de waarheid te verliezen, dunkt me.”
Streuvels: “Ik lees wél Noorsch, Zweedsch, Deensch, Engelsch, Duitsch en Fransch. Ik heb mij ook toegelegd op het Russisch, doch zonder professor is dit niet te doen.”
1.3. Stijn Streuvels en Bjørnson
Naast Tolstoj beschouwde Stijn Streuvels vooral de Noorse schrijver Bjørnstjerne Bjørnson[81] als zijn grote literaire voorbeeld. Streuvels koesterde grote bewondering voor het hele oeuvre van Bjørnson, ook voor de werken uit diens antiklerikale periode. Bij beide auteurs stonden het pantheïstische natuurgevoel, de sympathie voor outlaws en de kritiek op de moderne maatschappij centraal.
In 1910 verscheen Streuvels' Bjørnsonvertaling Kleine verhalen, die een jaar later gevolgd werd door de vertaling van Het Bruidslied. Beide verschenen in de reeks Duimpjesuitgaven van Victor de Lille, een reeks die voornamelijk bestond uit goedkope, godsdienstig verantwoorde literatuur. In zijn artikel bewijst Grit op overtuigende wijze dat Streuvels rechtstreeks uit het Noors vertaalde. Streuvels' vertalingen waren veel bondiger en accurater dan die van zijn Duitse voorgangers en sloten dichter aan bij het idioom van de Noorse auteur.
Merkwaardig genoeg heeft Streuvels zelf steeds elke invloed van Bjørnson ontkend. Er zijn inderdaad heel wat verschillen tussen de oeuvres van beide auteurs: “de natuur is in het werk van de Noor niet in de eerste plaats dreigend als bij Streuvels, maar minstens zo vaak idyllisch, en voor zover het noodlot toeslaat, is dat niet van een streuveliaanse zinloosheid, maar heeft het meestal een louterende werking op de protagonist. Bovendien verschilt Streuvels' beschrijvingskunst sterk van de bondigheid van de Noor”.[82] Toch zijn er ook een aantal gelijkenissen. Vooral in De Vlaschaard zijn de inhoudelijke overeenkomsten met het werk van Bjørnson opvallend. Grit wijst hierbij (met Speliers in zijn voetsporen) onder andere op het gebruik van volksliedjes, het generatieconflict, de sociale ongelijkheid en de allesoverheersende natuur in dit werk van Streuvels.[83]
1.4. Stijn Streuvels en Knut Hamsun
Er is reeds heel wat gespeculeerd over de mogelijke invloed van de Noorse auteur Knut Hamsun[84] op Streuvels. Maar al te vaak kreeg de West-Vlaming de titel van "Vlaamse Hamsun" toebedeeld. Ook hier wijst Grit erop dat de verschillen groter zijn dan de gelijkenissen.[85] In het werk van de Noor zijn de hoofdfiguren geen boeren of landarbeiders. Verder romantiseert Hamsun de natuur, terwijl bij Streuvels de dreiging die van die natuur uitgaat, centraal staat.
Wanneer Streuvels in het najaar van 1965 opnieuw enkele verhalen van Knut Hamsun ter hand neemt, zegt hij dan ook: “Zijn werk heeft mij nooit voldaan, omdat zijn wereld te irreëel aandoet “.[86]
2. STIJN STREUVELS EN HET FRANSE NATURALISME
2.1. Het Franse naturalisme
Aan het einde van de negentiende eeuw onderging de Westerse maatschappij indringende veranderingen. De opkomende industrialisatie gooide de bestaande productieprocessen overhoop en vergrootte de kloof tussen de arbeiders en de bezittende klasse.
De realistische schrijvers probeerden alle aspecten van het dagelijkse leven in die nieuwe werkelijkheid weer te geven zonder zich daarbij beperkingen op te leggen van morele of esthetische aard. Zo deelde de Franse naturalist Emile Zola de werkelijkheid op in 'tranches de vie' en legde hij zichzelf de taak op al deze tranches op wetenschappelijk-nauwkeurige wijze te ontleden. De realisten en naturalisten streefden complete objectiviteit na en lieten daarom de alwetende verteller op de achtergrond verdwijnen. De auctoriële focalisatie werd als voorbijgestreefd beschouwd.
Daarenboven gingen de naturalisten op zoek naar causale verbanden tussen de verschillende aspecten van de werkelijkheid. Het determinisme en sciëntisme maakten school in de Franse literaire wereld. Van grote invloed was vooral het werk van Hippolyte Taine. In zijn Histoire de la littérature française (1864-1869) verklaarde hij dat de mens slechts het gevolg is van een combinatie van toevallige factoren en reeds van bij de geboorte gedetermineerd is door “race, milieu et moment”[87]. Met deze theorie veroorzaakte Taine heel wat opschudding en veegde hij met één armbeweging alle katholieke dogma's van tafel.
Ondanks de vele aanhangers bleef de literaire kritiek eerder sceptisch tegenover de nieuwe naturalistische trend. Voor velen bleven de meeste naturalistische werken steken op het niveau van het journalistieke feitenverslag. Dergelijke werken vielen niet onder de noemer kunst. “Naturalisme levert net als fotografie een getrouwe kopie van de werkelijkheid. Het is problematisch, zo meent de kritiek, dat de naturalist zijn blik vestigt op een verkeerd deel van die werkelijkheid: sloppen, slonzen en slaapkamers. De
commentaar van de verteller die alles in een juiste context zou kunnen plaatsen, ontbreekt bovendien. De naturalist stelt zich op als een stenograaf van de realiteit, hij catalogiseert de werkelijkheid en dat levert volgens de kritiek vaak niet meer op dan een dor feitenverslag.”[88]
Gustave Flaubert (1821-1880), de auteur van romans als Madame Bovary (1857) en L'Education Sentimentale (1874), was zeker geen naturalist, maar kan eerder beschouwd worden als een exponent van het esthetisch realisme. “En dépit de son amitié pour Zola et Maupassant, Flaubert semble difficile à considérer comme un ‘naturaliste’. Malgré sa passion maniaque pour la réalité, il n'est pas aisé non plus de le ranger parmis les réalistes: son projet esthétique dépasse le désir de reproduire la réalité,” zo schrijven de auteurs van Littérature française.[89] Streuvels koesterde grote bewondering voor deze auteur en bezat diens verzamelde werken. Net als bij Streuvels stond in het werk van Flaubert niet de gebeurtenis zelf centraal, maar ging de aandacht vooral naar het effect van die gebeurtenis op de geest van het hoofdpersonage. Andere kenmerken waren de aandacht voor het concrete detail en de gestileerdheid. Voor Flaubert was de vorm minstens even belangrijk als de inhoud. In een brief aan Louise Colet schreef de Fransman: “Il n'y a pas de belles pensées sans belles formes, et réciproquement.” [90]
In tegenstelling tot Flaubert was Emile Zola (1840-1902) wel degelijk een rasechte naturalist. Zola wordt nog steeds beschouwd als de voornaamste auteur en theoreticus van het Franse naturalisme. Hij zag zichzelf - hierin beïnvloed door Taine - als socioloog en stelde zich tot taak een diagnose te stellen van de ziektesymptomen van de maatschappij. In zijn magnum opus, de romancyclus Les Rougon-Macquart. Histoire d'une famille sous le second empire (1871-1893), behandelde de schrijver hete hangijzers zoals alcoholisme, sociale ellende, het harde leven op het platteland en prostitutie, bijna allemaal thema's die in het vroege werk van Streuvels op minder expliciete wijze aan bod kwamen. In de korte theoretische studie Le roman expérimental (1880) beschreef Zola de methode van de naturalistische schrijver:
Eh bien! En revenant au roman, nous voyons également que le romancier est fait d'un observateur et d'un expérimentateur. L'observateur chez lui donne les faits tels qu' il les a observés, pose le point de départ, établit le terrain solide sur lequel vont marcher les personnages dans une histoire particulière, pour y montrer que la succession des faits y sera telle que l'exige le déterminisme des phénomènes mis à l' étude. [91]
De invloed van Zola op de Nederlandse letterkunde was aanvankelijk zeer beperkt. Men beschouwde het naturalisme als pornografie en Zola kreeg - net zoals Boon zovele jaren later - het etiket 'viezentist' opgeplakt. Maar de critici werden steeds milder en rond 1900 was het schrijverschap van Zola min of meer erkend. Zeker is dat zonder de Franse literatuur de werken van Streuvels, Buysse en Stijns er heel anders zouden uitgezien hebben.
2.2. De Franse inspiratie van Stijn Streuvels
Dat Stijn Streuvels samen met Cyriel Buysse steevast als naturalist bestempeld wordt, zal wel geen toeval zijn. Zijn vroege werk (vooral de prozabundel Lenteleven) was overduidelijk beïnvloed door het Franse realisme en naturalisme.
In 1896 worstelde Streuvels met een soort identiteitscrisis en dook hij onder in de literatuur met Mane De Bom als zijn gids. Zo las de jonge auteur heel gretig de Oeuvres Complètes van Flaubert. Streuvels was danig onder de indruk van het werk van Flaubert en besefte plots in wat voor bekrompen milieu hij leefde:
Voor de fransche letterkunde richtte hij (De Bom, K.V.) mijn belangstelling naar de school van Flaubert. Die vier boeken "Correspondentie" brachten mij de synthesis der schrijfkunst in 't algemeen; ik leerde eruit hoe de literatuur werd beoefend als een godsdienst en het verwekte in mij den eerbied en de geestdrift voor het vak als hoogste kunst. [92]
Toch was dit voor iemand afkomstig uit een streng katholiek milieu niet zo vanzelfsprekend. Volgens de katholieken reduceerde het naturalisme de mens tot een dier door de werkelijkheid te verklaren aan de hand van een blinde werking van natuurwetten. Het beruchte boek The Origin of Species van Charles Darwin beschouwden zij als een zonde tegen God en als een ontkenning van de menselijke ziel en vrije wil. Kritiek op de werkelijkheid stelden zij gelijk met kritiek op God. Het katholicisme onderdrukte eeuwenlang het proletariaat en dwong het tot een sociale status quo. Ook Streuvels slaagde er niet in zich volledig los te maken van zijn milieu en moest noodgedwongen een pseudoniem gebruiken. Daarenboven controleerde zijn autoritaire oom Guido Gezelle zijn post. Vele jaren later zal Streuvels met hem afrekenen in Kroniek van de familie Gezelle. [93]
Toch kon het katholieke establishment niet verhinderen dat het positivistische denken van mensen zoals Taine een grote invloed had op Streuvels' schrijverschap, zo beweert Speliers in Dag Streuvels. [94] Tot in de late uurtjes discussieerde Streuvels met zijn vriend Oktaaf Debeurme over deze theorieën en zo kwam hij bij Zola terecht. “Een Ongeluk”, één van de verhaaltjes uit Streuvels' eerste prozabundel, sloot perfect aan bij de naturalistische traditie. Op iets minder dan vijftien bladzijden behandelde Streuvels alle grote naturalistische thema's: de zin van het leven, alcoholisme, de zinloosheid van arbeid en de menselijke hardvochtigheid. De Bom was mateloos enthousiast over het verhaal en Streuvels werd prompt ingelijfd bij Van Nu en Straks.
Toch stond de jonge schrijver-bakker eerder kritisch tegenover het naturalisme en al snel keerde hij deze beweging de rug toe. Op 8 augustus 1896 schreef hij in een brief aan De Bom: “Ik houd eraan U te zeggen dat ik niet van zin ben een - 't is gelijk welke - school na te apen, maar wel individueel werk te leveren. Al de principes der naturalisten heb ik goed nagegaan en vind ze meestal: onmogelijk! - véel, véel te fotografisch.” [95]
3. STREUVELS EN DE RUSSEN
3.1. Streuvels en de Russische realisten
Rond 1890 doorploegde Streuvels bijna op obsessieve wijze de wereldliteratuur met Oktaaf Debeurme, Cesar Gezelle en later ook De Bom als zijn gidsen op deze wilde rondrit doorheen het literaire erfgoed. Toch wijst Speliers er in zijn biografie op dat deze versie van de feiten niet noodzakelijk de juiste is. "Als een wijnkenner die blind proeft, zo las Frank het ene boek na het andere. Dit is de versie van zijn memoires, maar het is zeer de vraag of de keuze zo blind en zo lukraak was. Tussen zijn installatie als banketbakker in 1891 en zijn eerste literaire probeersels in 1894 bezat hij al de meeste toppers van toen."[96] Streuvels ondernam zijn hels leesavontuur dus eerder op systematische, dan op toevallige wijze. Op drie jaar tijd verslond hij zowel klassiekers als modernen en maakte hij kennis met de theoretici van het naturalisme. [97]
Over zijn interesse voor de Russische literatuur bleek Streuvels nogal zwijgzaam. In zijn autobiografische geschriften kwam die slechts sporadisch ter sprake. Ook de biografen lijken dit thema uit de weg te gaan. Toch bezat Streuvels werken van grote Russische schrijvers zoals Tolstoj, Dostojevski, Toergenjev en Gogol in Franse of Duitse editie. Zoals hij zelf in zijn memoires[98] beschreef, maakte hij kennis met de Russische literatuur via Le Roman Russe van de Vogüé, waarover reeds geschreven werd in voorgaand hoofdstuk. Streuvels’ vriend Oktaaf Debeurme was geabonneerd op tijdschriften zoals Mercure de France en La Plume en volgde de literaire trends op de voet. Debeurme speelde zijn literaire kennis door aan de nieuwsgierige Streuvels. In Dag Streuvels legt Hedwig Speliers sterk de nadruk op het belang van de Russische (en de Noorse) auteurs voor de ontwikkeling van Streuvels als schrijver. Zonder de Noren en de Russen zou Streuvels een heel ander auteur geweest zijn. [99]
Zo leerde hij van Toergenjev (1818-1883) dat er meer was dan naturalisme alleen. “De Rus zit met de tranen in de ogen als hij schrijft, hij weent met zijn ongelukkigen, hij lijdt zelf met zijn medebroeder en doet zijn lezer mede-lijden. Dostojevski ook, maar die heeft nog veel meer van het fantastisch-onmogelijke van Gogol.”[100]
Toch is ook Dostojevski van grote invloed geweest op Streuvels. Zijn novelle “Lente” is rechtstreeks gebaseerd op het romanfragment Netotsjka Nezvanov dat Dostojevski in 1849 schreef. Naast Speliers[101] wees ook Kathryn Smits[102] op deze overeenkomst. Netotsjka Nezvanov verscheen in Europa onder de titel Ame d’ Enfant in een vertaling van E. Halpérine Kaninsky. De novelle bracht Streuvels op het idee een in haar puberteit verkerend meisje tot hoofdpersonage van zijn eigen novelle te maken. Gegevens zoals leeftijd, geslacht en gevoeligheid distilleerde hij uit de meisjesfiguur van Dostojevski en hij paste die aan aan zijn eigen verbeeldingskracht.[103] Beide meisjes bevinden zich op de kloof tussen puberteit en volwassenheid. Dagenlang verlangt Horieneke, het hoofdpersonage uit “Lente”, naar haar eerste communie, die voor haar de grote stap naar de volwassenheid symboliseert. Wanneer de grote dag eindelijk aangebroken is, komt zij van een kale reis terug. Daags na de plechtige gebeurtenissen moet ze uit werken gaan op de boerderij en wordt ze misbruikt door de herenboer die ervan houdt “beeste te spelen”. Centraal in het verhaal staat Horienekes ontgoocheling in het volwassen leven.
Met uitzondering van “Lente” maakte Streuvels zelden gebruik van een concreet literair voorbeeld. Hij was op de hoogte van internationale literaire ontwikkelingen, maar verwerkte dit alles op een zakelijke, afstandelijke manier. [104]
Veel meer dan met Dostojevski voelde Streuvels zich verwant met Tolstoj. Bij deze kwam de moralistisch-didactische boodschap veel meer op de voorgrond en waren de personages vooral “normale” mensen. Streuvels voelde zich heel wat minder verwant met de demonische zondaars, heilige idioten en zedige hoeren die Dostojevski ten tonele voerde. Over de relatie Streuvels-Tolstoj hoeft hier niet verder uitgeweid te worden, aangezien deze centraal staat in het verdere verloop van dit werk.
3.2. Streuvels en Maxim Gorki
In oktober 1932 schreef Streuvels in het tijdschrift Nieuw Rusland. Orgaan van het genootschap Nederland-Nieuw-Rusland het volgende over de sovjetauteur Gorki (1868-1936): “Van al de bekende letterkunstenaars, literatoren over de hele wereld is Gorki de man die ik ’t meest bewonder en vereer, en van wie ik zeggen mag: dat ik zou willen kunnen ’t geen hij kan.” [105] In werkelijkheid was zijn enthousiasme echter veel groter voor Tolstoj dan voor Gorki. Het was vooral De Bom die Gorki mateloos bewonderde.
In 1927 reisde de Antwerpse bibliothecaris en Streuvelsvriend naar Italië en bezocht er de vader van de sovjetliteratuur. Gorki had steeds de revolutie gesteund, maar kreeg al snel last van gewetenswroeging.[106] De overheid had hem discreet uit Rusland verwijderd om “gezondheidsredenen”. Na veel omzwervingen kwam hij in het Italiaanse Sorrente terecht, waar hij een luxueuze villa betrok. In die periode had de grote Russische schrijver vaak te kampen met zware hypochondrische aanvallen.
Na zijn bezoek aan Gorki schreef De Bom op 13 juni 1927 een euforische brief aan zijn West-Vlaamse vriend: “Beste Stijn, hierbij feuilleton over bezoek bij Gorki, geschreven onmiddellijk na het bezoek te Sorrente zelf. Hij interesseerde zich zeer voor u en uw werk; ik vertelde hem van Den Oogst. Zoudt ge aan z’n adres: Maxim Gorki, Uomodi lettere, Sorrento (Italia), niet 1 ex. kunnen sturen van die Ernte in Inserl-Verlag verschenen. Voeg er nog een portret van u bij. Ik heb er hier nog een prachtig voor me staan dat ik echter niet loslaat.” [107]
Streuvels leek echter geen haast te hebben en hield zich vooral bezig met zijn “literaire patroonheilige” Tolstoj. Bovendien had hij het erg druk met het verbeteren van de drukproeven van De Teleurgang van de Waterhoek. De Bom gaf niet op en op 18 oktober 1927 schreef hij vanuit Antwerpen: “Stijn, geef eens op wat ge van Gorki wilt vertalen. Ik ga hem schrijven.” [108] Tot grote vreugde van de Antwerpenaar liet de secretaris van Gorki weten dat de Rus akkoord ging met de vertaling van zijn werk. Daarenboven kregen zowel De Bom als Streuvels een portret van de grote schrijver cadeau. De Bom was in de wolken, Streuvels bleek echter nog steeds niet gehaast te zijn. In 1928 was hij nog volop bezig met de vertaling van Vader en Dochter. Pas in 1930 begon hij aan de vertaling van “Malva”, een verhaal van Gorki. Dit verhaal kwam terecht in de bundel Drie Russische Novellen (1933), dat ook nog werk van de auteurs Prisvin[109] (“De Zwarte Arabier”) en Sergeev-Censkij (“Koekoek”) bevatte. Streuvels beschouwde vooral Prisvin als een verwante ziel. Beide auteurs keerden het naturalisme de rug toe en stelden de lyriek en de emoties centraal in hun werk[110].
4. STREUVELS’ LITERAIRE MENTOREN
4.1. Algemeen
Voor hij het goed en wel besefte, belandde Streuvels op eigen houtje midden in de wereldliteratuur. Met een niet te houden leeslust ging hij op zoek naar schoonheid en authenticiteit. Deze zoektocht werd echter hevig bemoeilijkt door zijn eigen milieu. De conservatieve familie Lateur stond heel achterdochtig tegenover de leeslust van de jonge Stijn en schakelde af en toe oom Guido Gezelle in om de jongen opnieuw tot de orde te roepen. Daarenboven legden de leraars van het Avelgemse college hun eigen literaire smaak op aan de leerlingen.
Toch bevonden zich in Streuvels' omgeving een aantal personen die de ontwikkeling van diens literaire persoonlijkheid stimuleerden. Naast De Bom hadden ook Jules Claerhout, Cesar Gezelle, Octaaf Debeurme en Tillieux, de directeur van het Avelgemse college, een belangrijke invloed op Streuvels. Zelf heeft de schrijver dit steeds ontkend, toch kan men ervan uitgaan dat zijn werk er zonder die personen zeker anders zou uitgezien hebben, zo beweert Speliers.[111]
4.2. Octaaf Debeurme
Vooral Octaaf Debeurme speelde met zijn eigenzinnige smaak een belangrijke rol in de literaire ontwikkeling van Streuvels. Rond 1884 kwam de vader van Octaaf, een koster uit Heestert, naar de bakkerij van Franks ooms, Nonkel Fik en Nonkel Sarel. De koster verzocht de jonge Frank af en toe wat op Octaaf te letten en zo werden beide heren vrienden.
De jonge Frank Lateur keek heel erg op naar Octaaf, een hyperintelligente dandy met verborgen literaire en muzikale gaven. Samen met hem las Frank alles wat op de kerkelijke index stond en verboden werd door de priesters. Octaaf was “het alibi voor het slechte geweten van Frank”. [112] Als Octaaf, de jonge koster, mocht, dan zou hij ook wel mogen.
Octaaf was een vrije geest en las tegen het katholieke verbod in de werken van Hippolyte Taine, Nietzsche en de Franse naturalisten. Het conservatieve, katholieke establishment plaatste Debeurme echter over naar een verder gelegen parochie en in 1894 verdween hij definitief uit het zicht van Streuvels, doch niet zonder eerst diens ogen geopend te hebben.
4.3. Jules Claerhout
Rond 1889 leerde Streuvels de twaalf jaar oudere amateur-archeoloog en toponymist Jules Claerhout kennen.[113] Claerhout was een eerste klas excentriekeling en bracht Streuvels in contact met de impressionistische schilder Claus. Hij had een brede en geïnteresseerde kijk op de kunsten en steunde de jonge schrijver in het begin van zijn carrière. Als priester had hij problemen met het naturalisme in het debuut van Streuvels, toch prees hij de auteur om zijn fijne observatievermogen, zijn klankidioom en zijn plasticiteit.
4.4. Emmanuel De Bom
Emmanuel De Bom was zonder meer de belangrijkste stimulans gedurende Streuvels’ schrijverscarrière. Kathryn Smits wijdde reeds een aparte studie aan de relatie tusen beide vrienden. Niet alleen introduceerde De Bom de schrijver bij zijn collega’s van Van Nu en Straks en onderhield hij een uitgebreide correspondentie met hem, daarenboven was hij ook diens geestelijke biechtvader en contactman bij uitstek. Zo bracht De Bom Streuvels in contact met zijn eigen Engelse vertaler Teixera de Hattos en met de Rus Maxim Gorki. De Antwerpenaar steunde niet alleen de literaire carrière van zijn vriend, maar droeg ook zijn steentje bij tot de mythevorming rond de schrijver, zo legt Frank Deruyck uit in zijn licentiaatsverhandeling. [114]
In 1896 abonneerde Streuvels zich op Van Nu en Straks. Het eerste nummer dat hij ontving had het effect van een inslaande bom: zijn oom Guido Gezelle werd erin bewierookt door de jonge, charismatische Vermeylen. Streuvels kon zijn ogen niet geloven: zijn oom in een Brussels toonaangevend tijdschrift!
Het moet ongeveer op hetzelfde moment geweest zijn dat De Bom in Vlaamsch en Vrij Streuvels’ "Noorsche Melodieën" las. De Antwerpse bibliothecaris was danig onder de indruk en wou de West-Vlaming inlijven bij de redactie van Van Nu en Straks. Toen Streuvels op 14 mei 1896 een brief van Karel van de Woestijne met deze vraag in de bus kreeg, zag hij een droom in vervulling gaan. Zijn eerste stukje in het toonaangevende tijdschrift werd "Een Ongeluk". De Boms reactie op dit stuk was eenvoudig maar gemeend: “Goed, potverblomme! Goed! Goed!!”[115]
HOOFDSTUK 3: DE RECEPTIEGESCHIEDENIS
1. DE RECEPTIE VAN TOLSTOJ IN VLAANDEREN
1.1. Inleiding
Pas rond 1886, eveneens het publicatiejaar van De dood van Ivan Iljitsj, was er sprake van een grote stroom Tolstoj-vertalingen, die niet altijd van even hoogstaande kwaliteit waren.[116] Bewerkingen en vertalingen van zijn proza, zijn brieven, zijn morele en religieuze traktaten en zijn opvoedende vertellingen werden in die periode min of meer gelijktijdig gepubliceerd, "making it for a non-Russian reader impossible to understand Tolstoy's evolution from novelist to moralist."[117] Veelal werd de keuze van de vertalingen afgestemd op de doeleinden die men voor ogen had:
There seems to be a correlation between the purposes Tolstoy is translated for (political-literary) and what is translated. Moreover, the older the local Tolstoy tradition, the smaller the part of the novels is in the whole of the translated work.[118]
De plotselinge stroom van vertalingen paste perfect in de toenmalige context van het fin de siècle. De uitgeverijen speelden in op de nieuwe trend van "Le Nord brumeux".[119] Na de eerste wereldoorlog kende Tolstojs populariteit een tweede hoogtepunt met de honderdste verjaardag van het geboortejaar van de schrijver.[120] Ook Streuvels speelde als gewiekste handelaar in op de literaire actualiteit en publiceerde in dat jaar Vader en dochter. Ook in 1935, vijfentwintig jaar na de dood van Tolstoj, herleefde zijn populariteit.
1.2. Een eerste hoogtepunt voor de eerste wereldoorlog
Tot voor 1886 bleven vertalingen van Tolstojs werk in hoofdzaak een marginaal verschijnsel. In de meeste gevallen waren de vertalers niet vertrouwd met het Russisch en maakten zij geen gebruik van de originele bronteksten. Zij stelden zich tevreden met tussenvertalingen. Bijgevolg kwamen er heel wat vertalingen van bedenkelijke kwaliteit op de markt. Zo kregen veel lezers een verkeerd beeld van de Russische ziel en cultuur voorgeschoteld.
De publicatie van de studie van Melchior de Vogüé, Le Roman Russe, vormde echter in 1886 de directe aanleiding voor een nieuwe Tolstoj-mode. Vooral jongeren lazen dit boek en kwamen zo terecht bij de grote Russische schrijvers. Streuvels was een van die jongeren. Volgens Coudenys had de Vogüé geen beter moment kunnen uitkiezen voor de publicatie van zijn boek:
It (het boek van de Vogüe, K.V.) was the result of the catholic discomfort with the overall atmosphere of scientific materialism and it suggested that Russian literature, in its combination of realism and idealism, could serve as an alternative to the harsh realism of French naturalism. Especially Tolstoy, who combined a clear style, readily accessible to foreigners, with an ever growing concern for moral issues, served as a model for alternative literature, which, eventually, in the 1980's led to the revival of catholic literature in France and prepared the victory of Symbolism over Naturalism. [121]
Vooral Frankrijk speelde dus de rol van trendsetter. Van daaruit werden de vertalingen van Tolstoj over heel West-Europa verspreid. Bijna overal in Europa las men Tolstojs werk in het Frans. Ook Streuvels maakte kennis met de Rus via de Contes Evangéliques, een Franstalige versie van de vertellingen.[122] Niet alleen katholieke critici en lezers dweepten met Tolstoj. Al snel zagen ook de anarchisten, pacifisten, communisten en socialisten een bondgenoot in de Russische schrijver en zij zochten in zijn eenvoudige vertellingen steun voor hun strijd tegen allerlei onrecht.[123] Toen tussen 1902 en 1913 de Oeuvres Complètes gepubliceerd werden, was het hek helemaal van de dam. Uit de inventaris van Streuvels' bibliotheek blijkt dat ook hij zich deze boeken had aangekocht.[124] Pas veel later zou hij zich de Duitse Gesamtausgabe des Dichterische Werkes (1928) hebben aangekocht.
Ook in Nederland en Vlaanderen kwam de Tolstoj-studie in deze periode op gang. Zo publiceerde Wolfgang van der Mey in 1888 in het tijdschrift Los en Vast "Een commentaar op Tolstoï".[125] Van der Mey las alle werken van Tolstoj in het Russisch en beschouwde zijn werk als een vorm van protest tegen de bestaande maatschappij. Centraal in Tolstojs werk staat volgens deze criticus "de tegenstelling tussen de cultus van het comme il faut van de zogenaamde beschaafde lieden - zo onwaar en leeg van inhoud - tegenover de oprechtheid en onbedorvenheid van de landelijke bevolking."[126] Ook Streuvels koesterde een zelfde bewondering voor de landelijke bevolking. Bij Tolstoj vond hij dezelfde fatalistische houding terug, een houding die Van der Mey omschrijft als "de poëzie van het lijden, de kunst om in opgewekte stemming te blijven zelfs onder het zwaarste lijden."[127]
Al snel raakte de kunstenaar Tolstoj op de achtergrond in de literaire kritiek en ging men vooral aandacht besteden aan zijn morele en opvoedkundige werken:
Nadat Tolstoj door de romans van de eerste periode, die voor zijn bekering, bekend was geworden in de beperkte kring van letterkundigen, kwam hij na de verschijning van De Kreutzersonate in het brandpunt van de belangstelling te staan. Deze roman werd een steen des aanstoots voor de l'art-pour-l'art-mensen en de ethici tegelijk. [128]
Na 1900 ging men Tolstoj dan ook steeds meer als een soort profeet gaan beschouwen: "Het zwaartepunt was verlegd naar de nieuwste werken: De Kreutzersonate, Opstanding, Volksvertellingen, waarin de moralist de kunstenaar op de achtergrond had gedrongen."[129] De Gentse, katholieke hoogleraar Jules Persijn schreef in Dietsche Warande en Belfort een bijdrage over Tolstoj. Ook Persijn bewonderde de Russische profeet in die mate "dat hij het voorstelde alsof Tolstoj stil kon staan voor de bekoorlijkheid van lichaamlijke schoonheid zonder te worden aangedaan door lagere driften." [130]
1.3. De eerste wereldoorlog en het interbellum
Tijdens en na de eerste wereldoorlog begon de populariteit van Tolstoj in West-Europa te tanen. Vooral de conservatief-katholieke zijde, die ook de grote uitgeverijen in handen had, haakte af:
The suspicions against Tolstoy persisted during and after the First World War, when Tolstoy was considered both the inspirator of pacifism and anti-nationalism and the precursor of the bolshevik revolution. [131]
Toch verdween Tolstoj nooit helemaal uit het gezichtsveld. Zo stelde de schrijver Roger Avermaete (1893-1988) in 1922 een "Numéro spécial consacré à la Russie" samen voor het progressieve tijdschrift Lumière. Het nummer opende met "La grande voix de la Russie d'hier", een uittreksel uit Mémoire à Boulgakof sur l'éducation.[132] Het opduiken van niet-gepubliceerd materiaal uit de sovjetarchieven zorgde voor een nieuwe opwelling van de Tolstoj-rage. In 1928 kende de populariteit van de Russische schrijver een nieuw hoogtepunt met de honderdste verjaardag van zijn geboorte. Een jaar voordien werd reeds het tot dan toe onbekende dagboek van Tolstoj gepubliceerd.[133]
De vertalingen waren niet altijd van even goede kwaliteit. Vaak paste men de tekst aan aan de noden van het lezerspubliek of aan een bepaalde ideologie. Zo werden in Oorlog en Vrede steevast de filosofische uitweidingen weggelaten en pasten de sovjets de teksten aan hun eigen gedachtegoed aan. Daarenboven maakte men nog steeds gebruik van tussenvertalingen. Ook Streuvels' Tolstoj-vertalingen waren het resultaat van een vergelijking van Franse en Duitse edities, aangezien hijzelf geen Russisch verstond.[134] Men beschouwde het toen nog niet als evident dat men de originele tekst diende te vertalen. Vroeger zag men het gebruik van een tussenvertaling als een normaal verschijnsel.[135]
Ook in deze periode domineerde de bewondering voor de profeet Tolstoj. In het verzuilde Vlaanderen van na de eerste wereldoorlog was de uitgeverswereld hoofdzakelijk in katholieke handen. Vanaf 1922 ging het Algemeen Secretariaat van Katholieke Boekerijen (ASKB) controle uitoefenen op de verspreiding van literatuur en probeerde men de beschikbaarheid van zogenaamd verderfelijke literatuur te verhinderen.[136] "Niet katholieke en niet-pedagogische literatuur"[137] diende geweerd te worden uit de katholieke bibliotheken. De normen van het ASKB kregen concreet vorm in Boekengids waarin beslist werd wat als zedelijke en dus goede literatuur mocht worden beschouwd. In 1928 wijdde dit maandelijkse bibliografische tijdschrift een nummer aan Dostojevski en Tolstoj. De recensenten van Boekengids hadden vooral problemen met Tolstojs religieuze visie, die consequent alle katholieke dogma's verwierp. Vooral het pantheïsme en pessimisme van de Rus stootten velen tegen de borst.[138] Daarenboven beschouwden zij het realisme van de Russische auteur als aanstootgevend.[139] Een groot deel van zijn oeuvre werd dan ook verboden. Enkel "zijn verhalen en sprookjes van pedagogische inslag" [140] konden door de beugel. Het waren dan ook vooral die werken die tijdens het interbellum bijdroegen tot de vorming van de Tolstoj-mythe. Bijgevolg was het geen toeval dat Streuvels ook in die periode werk van zijn Russische voorbeeld vertaalde. Streuvels kende de markt en speelde in op de behoeften van de katholieke elite, die naar een alternatief zocht voor de werken van Tolstojs werken die zij verboden had. Indien Streuvels andere werken dan de Vertellingen, Huwelijksgeluk en Vader en Dochter had gekozen, dan zou de katholieke pers hem nooit positief beoordeeld hebben:
Stijn Streuvels' vertalingen van Tolstoj en Gorki steken gunstig af tegen de rest van hun werk en de katholieke Vlaamse uitgeverij 'Die Poorte', die zowel Russen (Tolstoj, Gogol, Leskov) als sovjets (Ilf en Petrov) uitbrengt, krijgt alle lof, omdat ze vertalingen laat maken die, in tegenstelling tot de bestaande vertalingen, 'stroken met de aard van het volk'.[141]
1.4. Na de tweede wereldoorlog
Na 1945 kende Tolstojs werk een min of meer constante populariteit. Toen Rusland tijdens de Tweede Wereldoorlog de geallieerden vervoegde, steeg de populariteit van de Russische schrijver zienderogen. In de loop der jaren ging zijn werk tot de canon van de wereldliteratuur behoren en twijfelde niemand nog aan zijn schrijverstalent. Niettemin nam het scepticisme tegenover zijn morele, opvoedkundige en religieuze geschriften toe en beschouwden velen de profeet Tolstoj als een karikatuur van zichzelf. Verfilmingen en andere adaptaties droegen zeker bij tot het succes van Tolstoj na de oorlog. Pas met de Koude Oorlog ging men zijn werk - om politieke redenen - minder openlijk bewonderen.
Meer en meer ging men rechtstreeks uit het Russisch gaan vertalen. Toch circuleerden er nog steeds veel oude vertalingen: "the majority of the versions currently available date back to the 1940s and 1950s."[142] Ook de Nederlandse versie van het verzamelde werk, uitgegeven door G. Van Oorschot, is nog steeds een samenraapsel van vertalingen uit de jaren veertig en vijftig.[143]
2. DE STREUVELSRAGE IN RUSLAND
2.1. Zuid-Nederlandse literatuur in Rusland
Reeds voor de oktoberrevolutie in 1917 genoot de Zuid-Nederlandse literatuur heel wat belangstelling in Rusland, aldus slaviste Carolina De Maegd-Soëp.[144] Vooral Maurice Maeterlinck, Emile Verhaeren en Charles de Coster waren populair in literaire kringen en oefenden een niet onbelangrijke invloed uit op een aantal Russische kunstenaars en critici.[145] Merkwaardig genoeg werden deze in het Frans schrijvende auteurs steevast als Vlamingen beschouwd.[146]
Ook Stijn Streuvels liet de Russen niet onverschillig. Reeds in 1915 loofde Marija Veselovskaja het werk van de West-Vlaming voor de "oorspronkelijke wijze en de prachtige frisse taal" en zijn tekening van "echte Vlaamse boeren met al hun zonden en positieve kanten".[147] Anderen wezen op de band van Streuvels' landlieden met de natuur en rol van het fatum in zijn oeuvre.[148] Volgens Joeri Sidorin bestond de overeenkomst tussen de Vlaamse en de Russische literatuur vooral in de "band met het patriarchale boerenleven".[149]
De sovjetschrijver Maxim Gorki speelde een belangrijke rol in de Russische vertalingspolitiek. Hij wou zoveel mogelijk werken uit de wereldliteratuur naar de bevolking brengen. Met het stalinisme werd dit idee echter afgevoerd en werd het contact met het buitenland en met andere culturen doelbewust verbroken en verboden.
2.1. Streuvels in links vaarwater
Rond 1925 keerden de Europese intelligentsia en schrijvers het modernisme de rug toe en grepen zij terug naar het realisme. De literatuur moest het contact met de gewone man herwinnen. Intellectuelen als Romain Rolland[150] en Henri Barbusse[151] gingen zich, net als Streuvels in zijn bundel Werkmensen (1926), concentreren op het leven van de arbeider. "Niet de taal op zich, maar het leven, liefst nog het arbeidersbestaan, moet het voorwerp van literaire zorg uitmaken".[152] Vooral in Monde, onder leiding van Augustin Habaru, werden de geschriften van deze populistische schrijvers gepubliceerd. In 1928 kreeg ook Streuvels een plaatsje in Monde. Habaru vertaalde "De werkman" en zette het als "L'Ouvrier" in zijn weekblad. Verder verzorgde hij de inleiding van "L'Août", een vertaling van "De Oogst" door Georges Khnopff.[153]
2.3. Streuvels vertaald
In zijn enthousiasme sprak Habaru het Internationaal Bureau voor Revolutionaire Literatuur aan, een Kominternorganisatie die de sovjetliteratuur in Europa moest introduceren [154] en "de toekomstige collectivisatie van de literatuur" voorbereiden.[155] Hij slaagde in zijn opzet en in 1924 verscheen "De Oogst" in een Russische vertaling in de Vestnik Inostrannoj Literatury (Vreemde Literatuur-Bode), een reeks gecontroleerd door het Internationaal Bureau.[156] Deze vertaling zorgde voor een ware Streuvelsrage in Rusland. Kort daarna werden ook De werkman (Batrak) en de Misdeelden, een bloemlezing van Streuvels' kortere verhalen, gepubliceerd.[157] Daarenboven kon de Russische lezer in het satirische blad Prozjektor uittreksels vinden uit Prustke en Minnehandel. [158] Streuvels was er zelf niet van op de hoogte dat zijn werk ook in Rusland verspreid werd. Toen hij in 1938 eregast was op het PEN-congres in Praag, zag hij tot zijn grote verbazing in het uitstalraam van een winkel zijn eigen werk liggen in Russische vertaling:
Ik ben toevallig in gezelschap van vreemde congresleden, op wandel, als een vriendelijke jonge dame, Alma Gobniecen, uit Riga, tot mijn verwondering aan het uitstalraam van een winkel, enige mijner werken aanwijst in Lettische, Yoegoslavische en in Russische vertaling. Men is zeer verwonderd te vernemen dat ik van vertalers of uitgevers, of akkoorden met hen, om van geen honoraria te spreken of zelfs present-exemplaren, ooit iets heb vernomen.[159]
In zijn artikel Streuvels en de Russen zoekt slavist Wim Coudenys naar een mogelijke verklaring voor deze Streuvelsrage:
De plotselinge sovjetinteresse voor de bijna zestigjarige Streuvels kan misschien wat vreemd lijken, maar in de Russische literaire context hoeft dit nauwelijks te verwonderen: men is er bezig aan een terugkeer naar oude, vertrouwde waarden, die politiek weinig problemen opleveren en jongere auteurs, die wel eens stokken tussen de spaken durven steken, worden systematisch geweerd.[160]
Daarenboven beantwoordden Streuvels' boeren perfect aan het beeld dat de Russen van de Vlamingen hadden. "De Vlaamse boer was stevig gebouwd, luidruchtig, in perfecte harmonie met de natuur, vol met uitbundige levenslust en sensueel, een en al lichaamlijkheid."[161] In Streuvels' werk vonden zij de clichés van "de flegmatieke, en zwijgzame, maar ook volhardende en vlijtige Vlamingen."[162]
De Russische vertalingen waren over het algemeen van een erbarmelijke kwaliteit. Waarschijnlijk vertaalde men nooit rechtstreeks uit het Nederlands. Zo gebeurde de vertaling van "De werkman" op basis van de Franse versie van Habaru die eertijds verschenen was in Monde.[163] Heili Verstraete-Vandewiele vergeleek de Nederlandse, Franse en Russische versies en kwam tot de conclusie dat vertaler Aleksandrov Streuvels' stijl ingrijpend veranderd heeft. "Hij respecteert de alinea- en de zinsindeling niet, indirecte rede verandert hij bijna altijd in directe rede, bovendien bewijst hij voortdurend geen Nederlands te kunnen."[164] Daarenboven was de vertaler niet genoeg vertrouwd met de Vlaamse leefgewoonten en bleek hij niet in staat cultuurspecifieke termen op een bevredigende wijze te vertalen. Hij schrok er ook niet voor terug om aan de inhoud te prutsen. Zo manipuleerde hij het einde van "Een ongeluk" om het beter te laten beantwoorden aan de Russische clichés over het Westerse kapitalisme. Ook de vertaling van "De oogst" vindt Verstraete "ronduit slecht en slordig": "de vertaalster wou blijkbaar nog beeldrijker zijn dan Streuvels zelf."[165] De conclusie luidt dan ook: "Wat de kwaliteit van de vertalingen betreft, mag Streuvels, die erop stond alle vertalingen zelf te controleren, zelfs blij zijn dat hij niet op de hoogte was."[166]
HOOFDSTUK 4: LEV TOLSTOJ, DE PATROONHEILIGE VAN STIJN STREUVELS
1. VERGELIJKING VAN DE MENS- EN
MAATSCHAPPIJVISIE VAN TOLSTOJ EN STREUVELS
1.1. Het Russische denken in het algemeen
In “Tolstoj als denker”[167] probeert B. De Ligt een algemeen beeld te schetsen van het Russische denken. Volgens hem stond de Russische intellectueel afwijzend tegenover theorieën die in het ijle bleven zweven en tegenover wereldvreemde wetenschappelijke stellingen. Het leven van de Rus stond in dienst van het zoeken naar levenswaarheid. “De neiging tot het ethische is iedere richting der Russische wijsbegeerte eigen.” [168] De Russische wijsgeer was een pragmaticus, een theorie was enkel nuttig als die in het zedelijke kon toegepast worden. Ook Wim Coudenys wijst erop dat de Russen vanuit hun ideologie steeds op zoek waren naar het goede. [169]
Een ander duidelijk kenmerk van het Russische denken was de ascetische trek. Een dergelijk ascetisme behoorde ook tot de aard van Tolstoj, wiens leven een rusteloos streven was naar verbetering en vervolmaking. Verder wijst De Ligt op het natuurlijke gemeenschapsbesef van de Rus. Landman en landheer waren met elkaar verbonden daar zij beiden afhankelijk waren van dezelfde aarde. De ene zou het voor de andere opnemen. De Ligt stelt de situatie op het Russische platteland dan ook heel idyllisch voor:
Dit natuurlijk saamhorigheidsbesef werd van ouds cultureel versterkt door de patriarchaal-feodale tradities en door het alomvattende karakter der God-den-hemelschen-Vader predikende moeder Kerk, en religieus-politiek verbeeld in "vadertje czaar". Het wekte bij honderden heerschers en bezitters een gevoel van schaamte ten opzichte van de hevig uitgebuiten moejik.[170]
1.2. Componenten van Tolstojs mens- en maatschappijvisie
1.2.1. Het Christendom
In zijn christelijke leer ging Tolstoj radicaal in tegen het algemeen geldende standpunt van de aartsbisschop van Canterburry, voor wie geloof steeds moest voorafgaan aan het begrijpen. Volgens Tolstoj daarentegen moest men van de rede vertrekken om tot geloof te komen. Eerst begrijpen, dan pas geloven.
In het artikel “La morale chrétienne selon Tolstoi”[171] onderscheidt Nicolas Weisbein drie belangrijke pijlers van Tolstojs religieuze persoonlijkheid. Ten eerste bestond er volgens de Russische schrijver een rechtstreeks verband tussen de mens, de natuur en het geloof. Door het ontkennen van de scheiding tussen aarde en ziel, kreeg Tolstojs natuuraanbidding een bijna pantheïstisch of heidens karakter.[172] Naast het pantheïsme leunde ook Tolstojs passieve houding tegenover de loop der dingen dichter aan bij de Oosterse mystiek, dan bij het Christendom. Net als Stijn Streuvels beschouwde de Russische schrijver de mens als een onooglijk klein stipje in de eeuwige kosmos en was hij ervan overtuigd dat de mens ondergeschikt was aan de kringloop der dingen. Hoe hoger de mens geplaatst was, des te minder invloed hij had op de werkelijkheid, zo meende Tolstoj. Net daarom zocht hij op het einde van zijn leven zijn toevlucht tot de ziel van het volk en keerde hij zich af van de officiële Kerk, die de pretentie had te denken dat zij de loop der dingen kon beïnvloeden.
Een tweede belangrijke pijler van Tolstojs religieuze persoonlijkheid was volgens Weisbein de rechtlijnigheid in het de praktijk brengen van zijn geloof. Met een niets ontziend rationalisme ontleedde hij de christelijke moraal en spoorde hij als een echte apostel zijn volgelingen aan tot naastenliefde. Weisbein omschrijft het als volgt: “La passion de l’absolu […] vivre intégralement ce qui paraît impraticable, le côté apostolique de la vie chrétienne.”[173] Een laatste en derde pijler van Tolstojs eigen versie van het Christendom was zijn angst voor de dood. Met die doodsangst ging de vrees gepaard zich te verliezen in de oneindigheid. Deze drie pijlers van Tolstojs religieuze denken waren innig met elkaar verbonden en konden onmogelijk als onafhankelijke entiteiten beschouwd worden. Ook Michel Aucouturier is daarvan overtuigd: “C’est lorsque il jouit le plus intensément du sentiment de son unité avec la nature qu’il ressent le plus violemment l’angoisse devant la mort.”[174] In Tolstojs natuurbewondering was zijn doodsangst inherent aanwezig.
Rond 1880 leidde de nadruk die Tolstoj op de rede legde echter tot een diepe religieuze crisis. Hoe meer hij de christelijke doctrine vanuit de ratio benaderde, hoe meer hij de vergissingen en tegenstrijdigheden ervan ontdekte. Tolstoj wilde terug naar de oorsprong van het christelijke geloof en begon aan een lange ontdekkingstocht, “un pélerinage aux sources chrétiennes.”[175] Op zijn zoektocht naar eenheid en harmonie ging de Russische schrijver uit van het aardse leven van Christus als mens. Uit dat leven wilde hij een doctrine distilleren die zowel rechtlijnig als universeel geldend was. Roem, aanzien en rijkdom waren niet langer belangrijk voor de eens zo aristocratische Tolstoj. Ook het gezinsleven stond niet langer centraal. Voor de Rus was het hoogste goed nu “het besef God te dienen en nader te komen tot het ideaal van de onzelfzuchtige liefde, de christelijke charitas.” [176] Op radicale wijze verwierp de voormalige aristocraat het streven naar bevrediging van de eigen zinnelijke begeerten. Hij streefde naar gemoedsrust en sereniteit, de rest werd bijzaak. Deze plotselinge ommekeer in het denken en leven van Tolstoj werd uitvoerig beschreven in allerlei mogelijke publicaties. Ook De Ligt beschrijft in De Stem de geestelijke crisis van de schrijver in bijna lyrische termen:
Hij moest zich losmaken van de aarde en haar behagelijkheid, dezelfde kracht die hem tot gulzige genieter maakte, tot verwoester en minnaar, en tevens tot de meest der-aarde-toegewijde kunstenaar die wij kennen, diezelfde kracht […] maakte van de minnaar een asceet en van den grooten kunstenaar een met abstracties worstelend profeet. [177]
In De dood van Ivan Iljitsj rekende Tolstoj definitief af met de burgerlijke moraal en de normen van fatsoen. Deze geniale novelle is nog steeds één van de meest complete beschrijvingen van het stervensproces uit de literaire geschiedenis. De levensloop van Ivan Iljitsj Golovin, die voornamelijk een opeenvolging was van maatschappelijke successen, neemt een abrupte wending wanneer hij op een dag een hevige pijn in zijn maagstreek krijgt. De pijn verergert en de dood komt steeds dichterbij. De omgeving van Ivan Iljitsj doet alsof er niets aan de hand is, men wacht zijn dood af. Naarmate de ziekte verergert en de dood nadert, groeit het besef dat hij verkeerd geleefd heeft, dat hij zijn leven opgebouwd heeft rond een illusie. Toch weigert hij de dood onder ogen te zien en tijdens zijn lange doodstrijd schreeuwt Ivan Iljitsj drie dagen lang: “ik wil niet”. Met deze novelle probeerde Tolstoj zijn eigen doodsangst te bezweren en zijn eigen gemoedsrust terug te vinden. Daarenboven veroordeelde hij de hypocrisie van de hogere klassen en de kleinburgerlijke moraal, en pleitte hij voor een serene en sobere geestesingesteldheid.
In Mijn Geloof probeerde de auteur in navolging van Karl Marx een wetenschappelijk fundament te geven aan zijn leer over het ware leven en de ware maatschappij.[178] Centraal in Tolstojs religieuze filosofie stond de Bergrede. Met name Vers 38 uit het vijfde hoofdstuk van het evangelie volgens Matteus vormde de kern van Tolstojs geloof:
Gij hebt gehoord wat u werd gezegd: oog om oog, tand om tand. Maar ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht. Als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe.
Net als Jezus Christus predikte Tolstoj de geweldloosheid. Deze “geweldloze weerbaarheid”[179] stelde hij gelijk met de christelijk-evangelische leer en dit vormde de basispijler van wat men later het tolstoisme zou gaan noemen:
Ainsi aux yeux illuminés de l’écrivain, la doctrine chrétienne est avant tout la doctrine de la non-résistance au mal.[180]
Tolstoj wou de Bergrede in het dagelijkse leven introduceren. Volgens hem was dat de enige manier om tot een waar geloof te komen. Het geloof in de praktijk omzetten was een voorwaarde om het metafysische aspect te begrijpen:
Aux possibilités métaphysiques, l’écrivain oppose nettement les réalités pratiques. Il faut commencer par vivre son christianisme dans le réel pour pouvoir ensuite le transposer dans l’irréel, le surnaturel.[181]
Tolstoj nam de woorden van Jezus in de Bergrede heel letterlijk. Men mocht zich niet tegen het kwade verzetten, niet als het ging om een individu, en zeker niet als het ging om een of andere instelling. De Russische auteur spoorde zijn lezers ertoe aan om alle sociale instituties te negeren. De eerste waartegen hijzelf in opstand kwam, was het juridische systeem. De zinssnede "Gij zult niet oordelen" paste Tolstoj op heel letterlijke wijze toe: hij weigerde te zetelen in een jury. Op hetzelfde ogenblik zette hij zich ook af tegen de militaire dienst. De schrijver werd een belangrijke vertegenwoordiger van het zogenaamde christelijk anarchisme. Hij nam afstand van de orthodoxe Kerk, maar bleef trouw aan de geest van het Christendom en van het evangelie. De anarchistische component van Tolstojs nieuwe leer bestond uit het verwerpen van alle gezag, niet alleen van de Kerk, maar ook van de staat. Hij verkondigde een nieuw politiek anarchisme, verwierp het terrorisme van de revolutionairen, maar keurde ook de anti-terreur van de Russische regering af.[182] Volgens Tolstoj misbruikte de mens Christus om de eigen wetten te verantwoorden.
1.2.2. Het socialisme
Tussen 1890 en 1910 toonde Lev Tolstoj heel wat interesse voor het wetenschappelijk socialisme. In die periode las hij ook Das Kapital van Karl Marx. Tolstoj kon zich uitstekend terugvinden in het verzet van Marx tegen elke vorm van kapitalisme en tegen de onderwerping van de mens. Hij weigerde echter de revolutie als enige middel tot sociale reorganisatie te zien.[183]
Aan de basis van Tolstojs maatschappelijke visie lag heel duidelijk zijn religieuze visie. Hij wou een geestelijke revolutie en niet zozeer een maatschappelijke. De mens moest volgens Tolstoj zichzelf voortdurend in vraag stellen en gehoorzamen aan de wet van Christus die boven gelijk welke maatschappelijke orde stond. Verandering op politiek en sociaal gebied was enkel mogelijk indien voorafgegaan door een zedelijke vernieuwing van de mens, niet door revolutie:
Zelfs wanneer zou uitkomen wat Marx heeft voorspeld zou dit slechts betekenen dat het despotisme zich verplaatst. Tot nu toe hebben de kapitalisten geheerst, dan zouden de arbeidersfunctionarissen heersen.[184]
Toch beschouwde Tolstoj het socialisme als een praktische toepassing van het Christendom op economisch vlak.[185] De auteur idealiseerde de natuurlijke economie die in zijn tijd meer en meer bedreigd werd door de kapitalistische markteconomie. Hij kloeg dan ook alle vormen van uitbuiting en ongelijkheid aan die eigen waren aan het kapitalisme. Toch was Tolstoj geen revolutionaire marxist. Net zoals Stijn Streuvels schipperde hij tussen maatschappijkritiek en conservatisme. De Rus wilde de boeren opnieuw in contact brengen met het gewone leven, hen tot innerlijke rust brengen en hen waarschuwen voor de socialistische oplossingen. Hij beschuldigde de socialisten van intellectueel terrorisme en betwijfelde het nut van een revolutie, maar ijverde daarentegen voor geweldloos verzet tegen de oppervlakkigheid.
Vele critici beschuldigden Tolstoj van conservatisme. Zij verweten de auteur dat hij in zijn werken het lot van de arbeiders en de boeren als begerenswaardig voorstelde. Volgens Tolstoj konden zij enkel innerlijke rust vinden en gelukkig worden in de ware zin van het woord, omdat zij niet geconfronteerd werden met het waarom der dingen en met de vertwijfelende leegte achter alles. Ook De Ligt wijst hier op in het Tolstoj-nummer van De Stem:
Zij (de boeren en arbeiders, K.V.) zijn niet bang voor de fatale zekerheid en voor de eeuwige vraag van den dood. […] Zij zijn gelukkig in hun harde lot, zij berusten. [186]
Mensen als De Ligt bewierookten de Rus om zijn ietwat naïeve bewondering voor het boerenvolk, anderen daarentegen vonden hem net daarom te conservatief. Volgens hen pleitte Tolstoj voor berusting en zodus voor een sociale status quo en hij werd zo de verdediger van de hogere klassen. Hij vertraagde de emancipatie van de boeren in plaats van die te versnellen.
In Les vues économiques de Tolstoj zoekt V.N. Trapeznikov een verklaring voor Tolstojs halfslachtig conservatisme.[187] Die verklaring is volgens hem heel eenvoudig: Tolstoj was net als iedereen een kind van zijn tijd en leefde in een tijd waarin slavernij en lijfeigenschap niet meer dan normaal waren. En hoewel hij geen voorstander was van slavernij, moet het toch moeilijk geweest zijn om dergelijke diepgewortelde opvattingen kwijt te geraken.
Michel Aucouturier probeert Tolstojs bezorgdheid om de landelijke bevolking te verklaren aan de hand van Saint-Simon. Volgens Saint-Simon ontwikkelt de geschiedenis zich volgens een cyclische beweging. Zowel de economie als de mentaliteitsgeschiedenis zouden dus een afwisseling van crisissen en dieptepunten kennen.[188] Aucouturier beweert dat tijdens het crisismoment de dominantie van de hogere klassen en de uitbuiting van de lagere klassen in vraag worden gesteld. “Ce qui amène les représentants les plus sensibles des classes privilégiées à condamner globalement l’existence terrestre et à mettre leur espoir dans l’au-delà.” [189] Volgens Aucouturier zou dit alles ook Tolstoj overkomen zijn. Zo werd ook de slavernij in Rusland op een bepaald moment in vraag gesteld. Aristocraat en levensgenieter Lev Tolstoj kreeg last van gewetenswroeging, nam afstand van zijn eigen sociale klasse en richtte zijn aandacht op de religie en het boerenleven. Tolstojs religieuze en maatschappelijke denken zouden het product geweest zijn van een crisismoment. “L’orientation religieuse de la pensée de Tolstoj est donc l’expression du déclin de la noblesse terrienne russe.”[190]
Merkwaardig genoeg werd Tolstoj ondanks zijn vermeende conservatisme toch voor de socialistische kar gespannen. De opportunisten legden de nadruk op het kritische aspect van zijn werk, terwijl de socialisten van de harde lijn meer aandacht hadden voor de religieuze inhoud, het tolstoisme.
1.2.3. Het fatalisme
Tolstojs leer was een leer van tegenstrijdigheden. Hoezeer hij ook de nadruk legde op het belang van de ratio, hij slaagde er toch niet in de irrationaliteit uit zijn eigen leven en werk te bannen. In zijn romans bepalen toevallige factoren het verloop van het verhaal en botsen de personages ondanks hun redelijke wil steeds weer op het onvoorziene en het onverwachte. Het irrationele zet zich door ondanks de zorgvuldig beraamde plannen en men kan bijgevolg niet anders dan berusten.
Dit fatalisme kende zijn hoogtepunt in Tolstojs grootse meesterwerk Oorlog en Vrede. De veldslagen en oorlogen die beschreven worden in deze roman, zijn eerder het gevolg van toevallige factoren en onvoorziene omstandigheden dan van de menselijke wil. Steeds opnieuw benadrukt de schrijver in dit werk dat de oorlogen noch van tevoren konden worden voorspeld, noch achteraf konden worden verklaard. Eerder dan uitingen van de ziekelijke overheersingsdrang van mensen zijn oorlogen “onvermijdelijke natuurrampen, waarvan de diepere oorzaken ons onbekend zijn,”[191] en waarbij wij ons dus ook geen vragen moeten stellen. “De vraag waarom historische gebeurtenissen zich afspelen, is volgens Tolsoj even onbeantwoordbaar als de vraag waarom een rijpe appel ten slotte van de boom valt,”[192] zo stelt Tengbergen in Russische Meesterwerken. De vraag “waarom” die de lezer zich voortdurend stelt, wordt door Tolstoj steevast met een streng “daarom” beantwoord. Vele historici en polemologen beschuldigden de Russische auteur dan ook van historisch nihilisme.
Voor Tolstoj echter maakte dit fatalisme deel uit van zijn religieuze filosofie waarin hij de tegenstelling rationeel-irrationeel poogde op te heffen. Hij zag toevalligheden als een uiting van Gods wil, niets op aarde gebeurde zonder dat God dat wou:
Men verwijt mij fatalisme, maar niemand kan geloviger zijn dan ikzelf. Het fatalisme is een uitvlucht om slecht te handelen, maar ik geloof aan God, aan de uiting in het Evangelie dat geen haar ter aarde valt tegen de wil Gods: daarom zeg ik, dat alles vooruit beschikt is.[193]
Tolstoj geloofde in een soort intuïtieve kracht waarover de mens zou beschikken. Deze kracht zou de mens veilig door alle moeilijkheden van het leven loodsen, zonder daarbij van het rechte pad af te dwalen. Holst omschrijft dit alles op vage wijze als “een intuïtieve kracht, niet onderhevig aan dwaling, zoals het verstand dit is, noch in hoogmoedige zelfoverschatting tegen de irrationele krachten ingaand.”[194]
1.2.4. Tolstoj en de moderne wetenschap
Net zoals Stijn Streuvels koesterde Tolstoj een diep geworteld wantrouwen tegenover de moderne wetenschap. Deze schonk volgens hem te weinig aandacht aan het gewone volk en deed alsof hun ellende niet bestond. “Kunst en wetenschap zijn enkel vruchtbaar voor het leven wanneer zij geen rechten opeisen, maar slechts verplichtingen erkennen.”[195] Net zoals Tolstoj meende Holst dat kunst en wetenschap verplichtingen hadden tegenover mens en maatschappij. Offervaardigheid moest centraal staan, en dat was de moderne wetenschap uit het oog verloren, zo beweerde de Russische schrijver. De wetenschap stond voornamelijk ten dienste van zichzelf en van de hogere klassen en bezondigde zich aan hoogmoed en egocentrisme, terwijl zij in de eerste plaats de situatie van de lagere klassen zou moeten verbeteren. “De wetenschap dient hetzij een ziekelijke drang naar vermeerdering van doelloze feitenkennis, ofwel is zij enkel gericht op de beheersing der natuurkrachten ten bate eener bevoorrechte klasse.” [196]
1.2.5. Tweestrijd in het denken van Tolstoj
Zijn hele leven lang leek Tolstoj te schipperen tussen een ver doorgedreven rationalisme en een obsessieve vorm van mystiek, niet goed wetend welke kant te kiezen. Zijn kritische geest, zijn systematische twijfel en consequent scepticisme waren de voornaamste uitingen van zijn rationele geest. Tolstoj weigerde het vanzelfsprekende te aanvaarden en nam niets voor waar vooraleer dat bepaalde fenomeen op rationele wijze verklaard kon worden. Net zoals de naturalisten maatschappelijke fenomenen en ontwikkelingen poogden te verklaren op wetenschappelijke wijze, probeerde Tolstoj een wetenschappelijk fundament te geven aan het Evangelie.
Toch kende Tolstojs persoonlijkheid ook een duidelijk irrationele zijde. Centraal in zijn leven stond “het vermogen zich door intuïtie, verbeelding en concentratie met de essentie der afzonderlijke wezens en met die van het absolute Zijn te verenigen.’[197] De auteur streefde naar een soort “unio mystica” met de eeuwige kosmos en naar eenmaking met de ziel van het volk. In tegenstelling tot bij de mystici openbaarde de waarheid zich niet aan Tolstoj via visioenen, maar ging hij zelf op zoek naar het ware door ascese en door het gebruiken van zijn verstand. “Hij was te zeer mysticus om ongelovig te kunnen zijn, maar veel te rationalistisch om visionair te wezen,”[198] besluit Holst.
1.3. Kennismaking van Streuvels met Tolstoj
Onder invloed van zijn vriend Octaaf Debeurme kwam Stijn Streuvels eind negentiende eeuw in contact met de Russische literatuur via De Vogüé. Debeurme was geabonneerd op tijdschrijften zoals Mercure de France en La Plume, die de literaire trends op de voet volgden.[199] Zo leerde de West-Vlaming waarschijnlijk tussen 1893 en 1896 het werk kennen van auteurs als Gogol, Tolstoj en Toergenjev. Als modebewuste dandy sloot Streuvels op die manier perfect aan bij de trends van zijn tijd.
Het was vooral in 1898 dat alle schrijflust hem ontbrak en dat hij het ene boek na het andere verslond. Zo las hij in dat jaar Oorlog en Vrede in een Duitse vertaling. De lectuur van dit boek vormde een echte openbaring voor de jonge schrijver. Het eerste contact met Tolstoj dient echter vroeger gesitueerd te worden. Voor het grote meesterwerk van de Rus had Streuvels reeds de Contes Evangéliques gelezen. In het Tolstoj-nummer van De Stem schreef hij het volgende over zijn eerste contact met Tolstoj:
Ik had reeds eene goede lading boeken gelezen, toen mij een onooglijk klein boekje in handen viel, met gouden ornamenten op een kaft van gekleurd stijfselpapier - oorkomstig ergens van eene prijsuitdeling, en dat voor titel droeg: "Contes Evangéliques" van Leo Tolstoï. Het uitzicht van het boekje trok mij in 't geheel niet aan; de naam Tolstoï zegde mij niets, en de titel zelf beloofde mij niets bijzonders. Ik heb het boekje dan ook enkel gelezen omdat het me toen als een heilige plicht voorkwam alles te lezen wat maar in mijn bereik viel. Dat boekje heeft mij echter den klop gegeven. Het was de eerste maal dat in ene vertelling, de diepere kant van het leven was aangeraakt, - iets dat mij op het "Leven" deed nadenken. Ik voelde mij als iemand die ene goudmijn heeft ontdekt, innerlijk rijker geworden, maar vooral in geestdrift omdat de plaats mij nu bekend was waar die schatten verborgen waren. Onverwijl aan 't zoeken dus… naar het andere, - alles dat van Tolstoï was. [200]
Jans bevestigt deze datering in zijn Tolstojstudie. “Deze kennismaking met Tolstoj moet hebben plaats gehad in de tijd van Frank Lateurs vriendschap met de kosterszoon uit Heestert, toen hij na zijn betrekkelijk late ontdekking van de schone letteren rijp en groen door elkaar las en met volle overtuiging opging in de nieuwe mode, welke uit Frankrijk was overgewaaid. De juiste datering is moeilijk te achterhalen.
Waarschijnlijk echter gebeurde het voor 1896, toen Streuvels contact kreeg met Van Nu en Straks.”[201] In Dag Streuvels daarentegen, wijst Speliers erop dat Streuvels voor de vertaling van Tolstojs Vertellingen een Duitse versie uit 1889 gebruikte. Het ging om een vertaling van de hand van Wilhelm Goldschmidt uitgegeven door Reclam Verlag.[202] Streuvels moet dus nog een oudere versie van deze verhaaltjes in zijn bezit gehad hebben[203]. Het is dus perfect mogelijk dat Streuvels reeds kennismaakte met Tolstoj voor 1896. Zoals reeds hierboven vermeld zou hij Oorlog en Vrede pas enkele jaren nadien lezen. Op 1 februari 1898[204] schreef hij aan De Bom: “Krieg und Frieden. Dat vervult me heel en al voor ’t ogenblik, en wischt al het vroeger gelezene weg.”[205] (mijn onderstreping, K.V.)
In een eerste fase bewonderde de West-Vlaming Tolstoj vooral als schrijver. Streuvels wees meerdere malen op het belang van de Rus voor zijn ontwikkeling als schrijver en ontkende zijn invloed niet. Toch liet hij niet na er op te wijzen dat hij Tolstoj niet imiteerde: “Die schrijver heeft ons op een zeer bijzondere wijze ontroerd - we voelen ons in overeenstemming met hem en de band is geklonken. Dat wil nu niet zeggen dat wij er ons wetens en nillens op toeleggen hem na te volgen (bij den aanvang doen we het toch, onbewust, ondergaan den invloed), het is eerder geestdriftige bewondering van een talent torenhoog boven het onze verheven.” [206]
Naarmate Streuvels echter meer en meer de conservatieve toer opging en langzaamaan broodschrijver werd, ging hij Tolstoj bewonderen als mens en als profeet. In 1928 schreef hij dan ook: “Tolstoï kan men zonder voorbehoud bewonderen als mens, die tegenover zichzelf en de wereld oprecht is geweest.” [207]
Niet alleen zijn de oeuvres van beide auteurs nauw verwant, ook hun levensgeschiedenissen vertonen opvallende gelijkenissen. Net zoals Tolstoj leefde Streuvels in nauw contact met de boeren en kende hij de situatie op het platteland.[208] Beiden waren vertrouwd met de vloek van de arbeid, het alcoholisme en het proletarisme. Zij leefden in isolement en waren als de dood voor de vooruitgangsidee. Vooral in De Teleurgang van de Waterhoek gaf Streuvels uiting aan deze angst.
Tolstojs carrière viel uiteen in twee grote periodes: die van de grote romanschrijver en die van de prekerige moralist. Ook Streuvels was zich heel goed bewust van die tweespalt in Tolstojs persoonlijkheid en noemde het “de tragiek van het compromis tussen den ingeboren aristocraat en den drang tot toenadering en vereenzelving met de man-uit-het-volk.” [209]
In zijn omstreden anti-essay Omtrent Streuvels[210] stelt Hedwig Speliers een gelijkaardige gespleten persoonlijkheid bij Streuvels vast: het katholieke burgermannetje, de moestuinbewerker Frank Lateur tegenover de grote creatieve schrijver Stijn Streuvels. Niet alle critici hechten echter geloof aan dit dualisme. Zo schrijft Luc Schepens in Kroniek van Stijn Streuvels:
Ik geloof niet aan de dualiteit Frank Lateur-Stijn Streuvels. De dualiteit is zowel in Frank Lateur als in Stijn Streuvels. Stijn Streuvels is niemand anders dan Frank Lateur. […] Het gebruik van een synoniem is enkel te wijten aan zijn schuchterheid. Aan zijn vrees opgemerkt en afgekeurd te worden door de kleine traditionalistische gemeenschap waartoe hij behoort. Het is altijd Frank Lateur die schrijft. [211]
In Die verrekte gelijkhebber dient Speliers Schepens echter van antwoord en benadrukt hij nog eens de gespleten persoonlijkheid van Streuvels:
Met Dr. Jekyll en Mr. Hyde in mijn achterhoofd heb ik de creativiteit "Stijn Streuvels" genoemd en het katholiek-burgerlijk conservatisme "Frank Lateur". De wereldliteratuur barst van dergelijke ontdubbelingsmodellen en ze zijn allen van dieptepsychologische oorsprong. Maar voor dieptepsychologische wandelingen zijn al deze trouwe gelovigen doodsbang. [212]
1.4. Raakvlakken en mogelijke invloeden
1.4.1. Religieuze visie
Zoals in De Stem aangegeven, bewonderde Streuvels Tolstoj in een latere fase vooral om zijn religieuze visie. De Russische denker en schrijver bood een alternatief voor het strenge katholicisme waarmee de jonge Frank Lateur was opgegroeid. Streuvels wilde terugkeren naar een soort oer-Christendom waarin een rechtstreeks verband bestond tussen God en de mens zonder tussenkomst van de Kerk. Onder invloed van Tolstoj werd Streuvels een evangelische katholiek en reageerde zo tegen zijn niet-begrijpende, bekrompen milieu. De Rus benaderde het evangelie vanuit de rede en wierp alle katholiek dogma's overboord. Zonder tussenkomst van de ratio was geloof in het metafysische volgens hem onmogelijk. De lectuur van Tolstoj en het contact met de Van-Nu-en-Straksers brachten Streuvels' geloof aan het wankelen en maakten van hem een evangelische katholiek. De jonge schrijver ging net als de Russische profeet op zoek naar gemoedsrust en sereniteit.
Het tijdschrift Van Nu en Straks speelde in dit verband een belangrijke rol. De medewerkersstimuleerden Streuvels' interesse voor Tolstoj. Het was vooral De Bom die de bakker-schrijver introduceerde in “de anarchistische en vrijzinnige milieus in Antwerpen (en Brussel), waar Tolstoj en de gebeurtenissen in Rusland op de voet gevolgd worden."[213] Streuvels bestudeerde de religieuze visie van Tolstoj en absorbeerde alles. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er heel wat gemeenschappelijke kenmerken vast te stellen zijn in de religieuze visie van beide auteurs. Ook Vermeylen zag al vroeg de invloed van de Rus op Streuvels' levensbeschouwing.[214] De levenshouding van de Ingooigemnaar werd gekenmerkt door eenzelfde drang naar mystiek en eenzelfde afkeer van dogma's. Daarenboven vertoonde zijn geloof duidelijke pantheïstische en ascetische trekjes, net als dat van Tolstoj.
In zijn drang naar mystiek ijverde Tolstoj voor een passieve houding tegenover de loop der dingen en loochende hij de invloed van de mens op het wereldgebeuren. Deze houding was nauwer verwant met de Oosterse mystiek dan met het Christendom en was typisch voor de evangelische katholiek. Dezelfde opvatting heerste ook in Streuvels' werk en in zijn persoon. Steeds opnieuw benadrukte de auteur de ondergeschiktheid van de mens aan de natuur. De mens is bij Streuvels een nietig stipje in een onmetelijke kosmos en wordt gestuwd door een mystiek verlangen om met die kosmos een te worden. Vooral in Alma met de vlassen haren kwamen deze opvattingen tot uiting:
Die wereld was gezien vanuit het geboortenest, de eigen woning, omsloten honkstippel in de ruimte der vier windstreken, verloren aan het oppervlak, overwelfd door een hoogen hemelkoepel. [215]
Alma wordt nog steeds als Streuvels' godsdienstige roman bij uitstek beschouwd. “Het boek loopt over van de heiligheid,” schreef Streuvels op 14 december 1930 in een brief aan De Bom.[216] Na het "obscene" De teleurgang van de waterhoek wou hij de katholieke critici opnieuw voor zich winnen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Demedts Alma een “mystieke roman [217] noemt en een duidelijk katholieke interpretatie aan de roman geeft. Demedts beschouwt het boek als een soort hagiografie, het verhaal van een heilige die af en toe opstijgt naar hogere oorden waar zij God ontmoet, “het wezen dat wij alleen kunnen denken en niet kunnen beschrijven”. [218] In verschillende passages streeft het hoofdpersonage Alma inderdaad naar een soort mystieke eenwording met God:
Het stoffelijke deinde weg als in een nevel, overschenen door altijd feller licht dat uit haar binnenste straalde: 't besef, 't bewustzijn, de zekerheid der aanstaande vereeniging met het goddelijke.[219]
Toch wijst Speliers er meerdere malen op dat Streuvels' roman hier nauwer aansluit bij de opvattingen van Tolstoj over het evangelie dan bij het rooms-katholicisme. Hij aarzelt zelfs niet om Alma “een antiklerikaal en onortodoks boek” te noemen.[220] Het boek zou een aanklacht zijn tegen de uiterlijke schijn van het Christendom. Speliers ziet Alma als “het symbool voor de authentieke religieuze ervaring, los van het kerkelijke establishment.” [221] Het is vooral het personage van de eremiet dat in Alma tegen de hypocrisie van de kerkgangers reageert:
Hunne godsvrucht loech hij uit; hij hiet ze eene godsvrucht van vertoon en declamatie, een vernis, een masker van deftigheid! Bij de enen onbekwaamheid om zonde te bedrijven en bij de anderen: braafheid bij gebrek aan gelegenheid; - deugd die rechtgehouden wordt tussen twee krukken: gewoonte en schaamte! [222]
Het lijkt wel Tolstoj die hier aan het woord is. Ook Streuvels liet via zijn personages doorschijnen dat voor hem de praktijk en een consequente levenshouding belangrijker waren dan metafysische theorieën. Net zoals Tolstoj trok Streuvels in zijn werk en zijn leven de “grens tussen godsvrucht en katholiek vernis”. [223] Zwaar onder de indruk van de Contes Evangéliques van de Russische schrijver ging Streuvels als een echte evangelische katholiek op zoek naar de essentie van het Christendom. “Zo Streuvels wellicht uitwendig een middelmatig katholiek was, was hij toch een Christen die doordrong tot de essentie van het Christendom: Christus als inspirator van een levenshouding en levensbeschouwing,” zo schrijft Luc Schepens.[224]
Een tweede belangrijke overeenkomst tussen het werk van beide auteurs is het pantheïsme. Net zoals bij Tolstoj staat in Streuvels' werk de nauwe band tussen mens, natuur en geloof centraal. In zijn boeken stuwt de natuur alle actie en krijgt zij een bijna goddelijk karakter. Westerlinck spreekt in dit verband van een “mysterieuze inworteling in een machtiger Zijn”. [225] De Streuveliaanse mens aanbidt en vreest de natuur. In werken als De Oogst wordt de natuur een onverbiddelijk hoofdpersonage dat beslist over leven en dood. Westerlinck wijst erop dat het pantheïsme van Streuvels hier aanknoopt bij de oeroude Germaanse natuurreligie, maar toch aarzelt hij niet om ook hieraan een katholieke interpretatie te geven. De natuur is heilig, omdat deze eigendom van God is. Streuvels' natuuraanbidding was dus absoluut niet heidens.
Een laatste belangrijke parallel met betrekking tot de religieuze visie van Tolstoj en Streuvels is het streven naar ascese. De West-Vlaamse auteur bewonderde Tolstoj vooral om het consequent toepassen van zijn geloof in de praktijk. Streuvels was in dit opzicht heel wat minder rechtlijnig, toch zag hij ascese als een soort reddende wijsheid en als de enige manier om innerlijke conflicten op te lossen. “Alleen wie van de wereld onthecht wordt, kan volgens Streuvels gelukkig zijn.” [226] Speliers citeert in dit verband een heel tolstojaanse uitspraak van Streuvels:
De financiële kant gaf mij geen zorg, want ik zou mijn leven inrichten: à sa plus simple expression, landelijk; en mijn voorraad aan onderwerpen om geschreven te worden achtte ik onuitputtelijk... Moest ik ergens als eremijt gaan leven? [227]
Hoe katholiek Streuvels was, blijft een moeilijk vraagstuk. Elke biograaf interpreteert Streuvels' werk en persoon op zijn eigen manier. Demedts beschouwt de bakker-schrijver als een katholieke auteur en laat er geen twijfel over bestaan dat het Streuvels' bedoeling was om in zijn boeken een lans te breken voor de traditionele, katholieke waarden. Met zijn omstreden anti-essay Omtrent Streuvels veegt Hedwig Speliers in 1968 alle voorgaande Streuvelsbiografieën van tafel en wijst hij op de gespleten persoonlijkheid van Streuvels. Enerzijds was er, zoals reeds hierboven beschreven, de conservatieve Frank Lateur die uit angst voor het establishment een pseudoniem gebruikte en de katholieke en vlaamsgezinde critici probeerde te paaien met heimatliteratuur zoals Genova van Brabant en Land en leven in Vlaanderen. Anderzijds was er de grote, creatieve schrijver Stijn Streuvels die zich afzette tegen zijn eigen milieu en opvoeding en die aan deze frustratie uiting gaf in werken zoals Lenteleven, Langs de wegen en zelfs Alma. Aan vele werken van Streuvels geeft Speliers een antiklerikale interpretatie. Langs de wegen noemt hij een duidelijk anti-katholiek boek. Religie en familie staan de zelfverwezenlijking van het hoofdpersonage in de weg.[228] Religie probeert de loop der dingen te beïnvloeden en regelt het bestaan van elke mens, zodat persoonlijke vrijheid onmogelijk kan gerealiseerd worden. Ook Jonckheere wijst op het "heidense" karakter van Streuvels' oeuvre:
Streuvels kan bidden voor het eten, met een broodmes een kruis tekenen op de ovenzijde van het door hem zelf gebakken brood, hij mag naar de mis gaan en zijn Paschen houden, maar in zijn boeken bleef hij lang één van onze schoonste heidenen.[229]
1.4.2. Invloed van het tolstoisme
Het tolstoisme had niet alleen religieuze implicaties (het evangelisch katholicisme), maar kreeg met het christelijk anarchisme ook een politieke inhoud. In Tolstojs visie diende een oprechte, christelijke anarchist alle gezag van Kerk en Staat te verwerpen. De Rus was de eerste die dat in praktijk bracht.
Ondanks de grote bewondering van Streuvels voor de religieuze visie van de profeet Tolstoj was de impact van het politieke aspect van het tolstoisme op het werk en denken van de West-Vlaamse auteur echter twijfelachtig. Daarvoor was Streuvels eigenlijk te weinig geïnteresseerd in politieke of maatschappelijke verandering. “Streuvels was geen verkondiger van nieuwe ideeën en geen feitelijk geëngageerd schrijver,” meent Jonckheere. [230] Als de maatschappijkritiek dan al aanwezig was in zijn werk, dan bleef die voornamelijk onderhuids. Streuvels werd daarom vaak van conservatisme beschuldigd.
Jans beklemtoont dan ook dat de bakker-schrijver enkel een tolstoist in literaire zin was. “Zijn volgen van de profeet beperkte zich tot een cultiveren van landelijke eenvoud en hij liet er zijn pijp niet voor in de steek,” [231] iets wat Tolstoj, consequent als hij was, wel deed: hij zwoer nooit meer tabak aan te raken. Daarenboven hoeft men de invloed van Tolstoj op Streuvels niet te overdrijven, zo vermeldt Jans, want hij onderging evenzeer de invloed van andere Russen als Dostojewski en Gorki, van Noren als Ibsen en Bjørnson en van het Franse naturalisme.[232]
Jans verliest hier echter uit het oog dat Streuvels zeker een tolstoist in religieuze zin was. Net als Tolstoj verwierp hij het religieuze “credo quia absurdum”. Om een christelijk anarchist genoemd te worden, huldigde hij echter te veel een vaag soort l'art-pour-l'art-principe. Politiek was voor hem niet belangrijk. Hij was eerst en vooral schrijver, beklemtoonde hij zijn hele leven lang.
1.4.3.Tussen radicalisme en conservatisme
Door het consequent vermijden van openlijke maatschappijkritiek werd Streuvels vaak als een conservatieve heimatschrijver bestempeld. Velen beschuldigden hem ervan dat hij de arbeid op een naïeve manier verheerlijkte, net zoals Tolstoj dat deed. Streuvels' arbeiders en boeren kunnen onmogelijk ontsnappen uit de vicieuze cirkel van het leven en zijn gedoemd ten onder te gaan, zo luidde de kritiek uit progressieve hoek.[233]
Vooral tijdens het interbellum vierde het conservatisme van Streuvels hoogtij. De Lijsternestbewoner werd het slachtoffer van “een volledig gebrek aan begrip voor een onomkeerbare evolutie: de verstedelijking van het platteland en de democratisering van de maatschappij.” [234] Ook Speliers wijst in zijn nieuw Streuvelsboek Als een oude Germaanse eik op het benauwend conservatisme van de West-Vlaamse auteur en haalt in dit verband Streuvels' stukjes uit De Standaard aan. “Met zijn uitvallers tegen de pers gedroeg hij zich als een anti-democraat, met zijn beschouwingen over de mode verviel hij in het ultramontaanse familiepatroon van zijn opvoeding en in zijn beschouwingen over de veranderende zeden en gewoonten vertoonde hij zich als een rabiaat anti-socialist. Hij volgde zo het spoor van de doorsnee katholieke Vlaams-nationalist tijdens het interbellum.” [235] Reeds voor het interbellum kwam dit conservatisme duidelijk naar voren in werken zoals Stille Avonden (1905).
Vooral het hierboven beschreven fatalisme in Streuvels' werken beschouwde men als een duidelijke uiting van zijn reactionaire gedachtengoed. De Ingooigemnaar wantrouwde schijnbaar elke vorm van maatschappelijke (r)evolutie en leek te ijveren voor een sociale status quo. De mens moest eenvoudig leven in harmonie met de natuur en mocht geen verdere ambities koesteren. In Streuvels' boeken zitten de personages dan ook opgesloten in “een algemene eeuwige conditie, beheerst door onverbiddelijke mysterieuze wetten”. [236] De kern van de streuveliaanse mens lag volgens Westerlinck in “de confrontatie van de mens met het mysterie van de macht”. [237] Zo legt Jan Vindeveughel zich in Langs de wegen (1902) steeds opnieuw doelloos neer bij zijn lot zonder aan zijn bestaan een nieuwe wending te kunnen geven:
Hij voelde zich op een wagen die blindelings voortgerold was door hun bestaan […] 't Ongeluk was ongevraagd van elders gekomen, uitgezonden door de geheime macht die 't alzo wilde, en Jan bleef daar lijdend, met gebroken gemoed onder gebukt gaan, onverschillig aan 't geen de toekomst hem beschoren hield. [238]
Toch was het niet al conservatisme wat de klok sloeg in Streuvels' werk en persoon. Net als bij Tolstoj bestond er een onmiskenbare tweestrijd in het denken van Streuvels. Ondanks de schijnbare afstandelijkheid is er toch een duidelijke maatschappijkritiek in zijn werk aanwezig. De West-Vlaming vestigde de aandacht op de schrijnende armoede, het sociale onrecht, de vloek van de arbeid en de dictatuur van het kapitalisme, allemaal onderwerpen die ook zijn Russische meester uitvoerig behandeld had. Streuvels wou de Vlaamse boer beschrijven net zoals Tolstoj dat gedaan had met de Russische moejik[239] . Niet alleen Speliers wijst herhaaldelijk op het radicalisme en non-conformisme van Streuvels, ook Luc Schepens doet dat in zijn Kroniek van Stijn Streuvels: “Trouw aan zijn eigen aard wijst Streuvels het formalisme, het conformisme in de godsdienst, maar ook de theologie - dat werk van mensen-, van de hand.” [240] Ook de kapitalistische markteconomie moest het ontgelden. Net als Tolstoj idealiseerde Streuvels de natuurlijke economie. Ook hij kloeg alle vormen van uitbuiting en ongelijkheid aan die eigen waren aan de nieuwe kapitalistische welvaartsstaat. Zo is in De Oogst (1902) niet de zon, maar de armoede Riks moordenaar.[241] Rik gaat noodgedwongen meehelpen met de Franse oogst omdat hij te arm is om het meisje van zijn dromen, Lida, te trouwen:
Dat was nu weer een breuk in zijn dromen, die viel lijk een onweersvlaag over zijn geluk, en al 't ellendige van de werkelijke gang hem te binnen riep. Nu wist hij eerst heel klaar: hij was een arme jongen. [242]
1.4.4. Stijn Streuvels en de moderne wetenschap
Net zoals Tolstoj wantrouwde Streuvels alles wat nieuw was. Elke wetenschappelijke of technologische innovatie werd door de schrijver op scepticisme onthaald. Het televisietoestel bande hij jarenlang uit zijn interieur. Pas na zijn dood durfde zijn vrouw een dergelijk toestel te kopen. Streuvels wantrouwde het vooruitgangsoptimisme en liet niet na dit in zijn werk duidelijk te maken. Vooral in De Teleurgang van de Waterhoek probeerde hij uiting te geven aan zijn angst voor de opmars van de moderne technologie en de toenemende industrialisatie. In deze grootse roman staat de botsing tussen oud en nieuw, tussen natuur en cultuur centraal. De natuur wordt hier gesymboliseerd door de Schelde, die de strijd aangaat met de brug, symbool van de vernieuwing. De techniek behaalt de overwinning in deze strijd echter niet zonder slag of stoot: de arbeiders moeten optornen tegen het gure weer en de weerbarstige kleigrond en krijgen daarenboven zware tegenstand te verduren van de Waterhoekers.
Vooral deken Broeke, die zijn kost verdient met zijn veerbootje, wil op ongeacht welke wijze de bouw van de brug, symbool van vernieuwing, tegenhouden en vreest de negatieve invloed van de mensen uit de stad:
In die onbekende reiziger zag Broeke ineens verpersoonlijkt de macht die uit 't onbekende, hier het werk der destructie zou komen verrichten; dat stookte zijn wrok aan, en hij meende door dreiging 't kwaad dat hem beangstigde, te kunnen afweren.[243]
2. VERGELIJKING VAN DE VISIE OP KUNST EN LITERATUUR
2.1. Tolstojs visie op de kunsten in het algemeen
Zoals reeds vermeld ging Tolstoj rond 1880 gebukt onder een diepe spirituele en religieuze crisis. Van dan af ging de Rus literatuur en kunst in het algemeen benaderen vanuit een ethisch standpunt. Literatuur werd een morele aangelegenheid en het artistieke verdween op de achtergrond.
In Wat is kunst? (1898) haalde Lev Tolstoj de hele Westerse kunst- en literatuurgeschiedenis door het slijk. Hij veroordeelde niet alleen de kunstwerken van Michelangelo, Sophocles, Baudelaire, Wagner, Beethoven en Shakespeare, maar stelde ook een groot deel van zijn eigen oeuvre in vraag. “Zo hield Tolstoj in Wat is kunst? een razzia onder de gangbare meningen over kunst en kunstenaarsroem, waarbij hij met de fanatieke ijver van de beeldenstormer er niet voor terugdeinsde ook Shakespeare, Beethoven en Wagner van hun voetstuk te stoten, ja zijn eigen meesterwerken te verloochenen.” [244] Vele critici verklaarden de grote Russische schrijver dan ook gek en beschuldigden hem van grootheidswaanzin en valse bescheidenheid.
Volgens Tolstoj moest alle kunst in dienst staan van “de morele vooruitgang van het volk.”[245] De morele dimensie diende centraal te staan en de schrijver had een ethische taak: de verkondiging van het ideaal van de eeuwige broederschap. “Goede kunst is volgens Tolstoj de kunst die de mensen verenigt, slechte kunst die scheiding bewerkt en de mensen van elkaar vervreemdt.”[246] In zijn Tolstojbiografie beschrijft Henri Troyat op treffende wijze een ontmoeting van Streuvels' grote voorbeeld met Toergenjev. Tolstoj beschouwde zijn collega-schrijver als een estheticist en beschuldigde hem ervan de kunst boven alles te verheffen:
Après le diner, les deux hommes se retirèrent dans le bureau de Léon Tolstoï. En tête à tête, leur conversation prit un tour plus sérieux […] ils parlèrent abondamment de littérature, de poésie, de philosophie. Une fois de plus Léon Tolstoï fut choqué du peu d'intérêt que son hôte portait aux problèmes moraux et religieux. Ivan Tourgeniev plaçait l'art au-dessus de tout. Pour lui, Dieu, le salut de l' âme, l' au-delà, étaient des notions vides de sense, puisque le cerveau humain était incapable de percer le mystère de la création; le culte de la beauté, au contraire, pouvait éclairer toute une vie. [247]
Twee begrippen stonden centraal in de kunstopvattingen van Tolstoj: communicatie en expressie.[248] Voor hem was een kunstvoorwerp in essentie de uitdrukking van een gevoel dat de kunstenaar ooit gewaar werd. Daarenboven moest die emotie overgedragen worden op het publiek. “To merit that designation for Tolstoj, a work must not simply express an emotion, it must infect a public with the same emotion.” [249] Het kunstwerk moest dus impact hebben op het publiek om ook daadwerkelijk een kunstwerk te zijn. “Emotional effusion without emotional impact is not enough for art.”[250] Net zoals bij Streuvels lag de nadruk op “de noodzaak van de verstaanbaarheid”.[251] Kunst moest universeel toegankelijk zijn en toch een betekenis hebben voor elk individu. Zowel Tolstoj als Streuvels hadden lak aan elitarisme. De grote Russische schrijver verzette zich dan ook tegen individualistische kunstrichtingen zoals het symbolisme en het impressionisme en beschuldigde deze van hoogdravendheid en gecultiveerde exclusiviteit. “Entire art forms - such as opera - and whole schools of arts - such as symbolism and impressionism - are rejected as exclusive,” [252] aldus Scanlan.
2.2. Tolstojs visie op het schrijverschap
Door de jaren heen veranderde Tolstojs visie op het schrijverschap op spectaculaire wijze. De grote romanschrijver die wij kennen van werken als Oorlog en Vrede en Anna Karenina, werd een prekerige moralist. Toch was de Rus tot voor zijn religieuze crisis een typische exponent van het Russische realisme. Hij concentreerde zich op de centrale en universele momenten in het leven van elke mens: geboorte, jeugd, huwelijk, ouderdom, liefde, oorlog en vrede. De werken uit deze periode kwamen tot stand door een unieke wisselwerking tussen de objectieve waarneming van de omgeving enerzijds en de creatieve verbeelding van de schrijver anderzijds. “They (Tolstoy’s novels, K.V.) impress the imagination as grandly as Homer's epics or Shakespeare's tragedies: they are fraught with an equal and sublime significance. But they also give an illusion of everyday reality as convincing as Jane Austen's.”[253]
Hoewel in romans als Anna Karenina en Oorlog en Vrede het verhaal en de objectieve waarneming centraal stonden, was het opgestoken moraliserende vingertje nooit ver uit de buurt. Tolstoj aarzelde niet om een oordeel te vellen over zijn personages en voegde aan zijn verhaal steevast een moraliserende christelijke dimensie toe. “Even if he had been born with a taste for fantasy or day-dreaming, he was too anxiously intent on man's moral conduct to allow himself to relax and enjoy them. The fervour of his moral concern makes him concentrate on action.” [254]
Naarmate Tolstoj ouder werd, groeide de moralist in hem. Hij werd een prekerige opvoeder en verloor de kunst uit het oog. Zijn hele verdere leven zou hij blijven schipperen tussen radicalisme en conservatisme: “Both his birth and temper made of him a conservative, while reason and faith turned him into a radical.”[255] Poggioli beschrijft Tolstoj dan ook heel toepasselijk als “a conservative in a radical dress” [256] Literatuur werd dus een middel om zijn opvattingen over Rusland en de rest van de wereld te verspreiden. Met zijn opvoedkundige werken, wou hij zo veel mogelijk mensen bekeren tot zijn ideeën. Toch betwijfelen vele critici het mogelijke effect van de werken uit die periode. Zo stelt Poggioli: “His aid consisted more in words than in deeds. The most he would do was to set an example an he thought that this should be enough.”[257]
2.3. Streuvels ' visie op het schrijverschap
Streuvels deelde de visie van Tolstoj op het schrijverschap niet. Hij wantrouwde sociaal en politiek engagement in de literatuur. Zo wantrouwde hij de anarchistische geschriften van Jacques Mesnil in Van Nu en Straks.[258] Ook aan de sociale utopie van de late Tolstoj had hij geen boodschap, hij beschouwde zichzelf in de eerste plaats als een schrijver. Het lag zeker niet binnen zijn bedoeling de wereld te veranderen, want er moest brood op de plank komen. Dit neemt niet weg dat vele critici (waaronder Speliers) gewezen hebben op de onderhuidse maatschappijkritiek in Streuvels' oeuvre.
Streuvels was een individualist. In zijn werken had hij het steevast over persoonlijke gevoelens. Het ging vooral om wat Kloos noemde "de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie". Streuvels wou de mens beschrijven zoals hij was, zonder te esthetiseren:
In radikale tegenstelling tot het triomfalistisch en moralizerend katolicisme dat hem via opvoeding en milieu was opgedrongen, heeft hij in zijn werk het dogmatisch katolicisme tussen haakjes gezet teneinde met volstrekte werkelijkheidstrouw het bestaan van de mens in deze wereld te beschrijven zoals het is. [259]
Proza moest voor de schrijver uit Ingooigem in de eerste plaats eerlijk en authentiek zijn. In zijn werk en zijn personages legde hij zijn intiemste gevoelens bloot:
Maar met mijn opstelletjes was er dit verschil, dat ik er mijn intieme gevoelens, mijn eigen diepste wezen moest in blootleggen. Toen wist ik het nog niet, maar voelde het: dat een schrijver in zijn personagen altijd een deel van zijn eigen wezen en aard beschrijft - en dàt me dien schroom bij en den drang om 't geen ik schreef, voor persoonlijke kennis verdoken te houden.[260]
Vooral originaliteit en authenticiteit waren dus belangrijk. Streuvels wilde de lezer raken zonder aan hem of haar een of andere opvatting op te dringen. In een brief aan De Bom (gedateerd 9 augustus 1896) schreef hij het volgende over zijn kunstopvattingen:
Ik houd eraan U te zeggen dat ik niet van zin ben eene - 't is gelijk welke - school na te apen, maar wel, individueel werk te leveren. - Al de princiepes der naturalisten heb ik goed nagegaan en vind ze meestal: onmogelijk! - véel, véel te fotografisch! - Er moet gevoelen en vooral symbolisme en lyrisme zitten in de Kunst - 't overige - een gebombeerde objectif kan dat ook - Voor mij, hebben de de Russen dat best begrepen. [261]
Toen Streuvels in contact kwam met Van Nu en Straks, was hij heel blij met die nieuwe aandacht. Toch wantrouwde hij de politieke opvattingen van enkele medewerkers. Een schrijver diende zich volgens hem te concentreren op literatuur en niet op maatschappijkritiek. Zoals reeds hierboven vermeld, stond Streuvels dan ook heel sceptisch tegenover de anarchistische ideeën van bepaalde Van-Nu-en-Straksers. In de tweede reeks evolueerde het tijdschrift naar een duidelijk politiek engagement, dit zeer tot ongenoegen van de bakker-schrijver uit Avelgem.[262] In dezelfde brief aan De Bom schreef hij daarover het volgende:
Ik kan bijvoorbeeld niet begrijpen waarop al die liefde voor het volk gesteund is van sommige rijke leiders zonder princiepen - van eenen anderen kant weet ik niet wat wij te winnen hebben bij het omverwerpen van al het bestaande, conventie, slenter enz… als het toch maar is om in nieuwe conventies te vallen en toen nog op voorhand niet weten welke! (…) Dat zijn misschien heel zonderlinge gedachten! maar 'k zal u nog zeggen dat ik mijne overtuiging niemand wil opdringen, er zelfs maar weinig aan houde - een ellendige sceptieker ben - omdat de menschen zoo triestig laag zijn - zoo valsch, zoo onverschillig zonder princiepen - zoo wulpsch en bz. zoo ellendige Egoïsten (= die alvermogende reksnare die heel de wereld staande houdt). [263]
Streuvels was een van Vlaanderens eerste professionele broodschrijvers. Daarom wisselde hij de productie van creatief proza af met het maken van vertalingen en gelegenheidsstukjes. Er moest namelijk geld in het laatje komen. Zo verbouwde hij verschillende malen met een groot deel van zijn honoraria het Lijsternest. Om financiële redenen was hij dan ook zeer bezorgd om zijn lezerspubliek. In 1899 moesten honderd Brugse seminaristen hun exemplaar van het "goddeloze" Lenteleven inleveren. Uit angst zijn lezerspubliek te verliezen vroeg de schrijver dan ook op 7 april 1899 in een brief aan August Vermeylen zijn nieuwste stukje De gesnekkerde Christus niet te publiceren:
Vereerde, als er nog niet begonnen is, zoudt gij me welgenoegen doen De gesnekkerde Christus terug te sturen. Ik acht het aangeraden dat stuk nu niet te laten drukken. […] Weet gij dat mijn boek hier op de streek zo een schandalige verontwaardiging veroorzaakte? Lenteleven is verboden en veroordeeld als God- en zedeloos. De West-Vlaamse kritiek begint haar bespreking met te zeggen dat ik beter zou zien of mijn brood niet verbrandt enz. enz. Commentaar overbodig! [264] (mijn onderstreping, K.V.)
Streuvels was dus wel degelijk begaan met publieksreacties en wou zijn (katholieke) lezers niet al te veel tegen de schenen schoppen. Er moest tenslotte geld verdiend worden. Hij streefde niet naar een controversiële inhoud, zoals Tolstoj dat deed, maar hechtte volgens Westerlinck veel belang aan de artistieke creativiteit: “Streuvels is er als eerste, op grote schaal, in geslaagd de roman in onze Vlaamse gewesten tot een zelfstandig kunstwerk te verheffen, door als eerste de roman volmaakt te stileren, door de stijl te verheffen tot kreatief basisprincipe van de roman. Dat is, zuiver artistiek gezien, het voornaamste wat hij als schrijver heeft gedaan.” [265]
Schrijven was voor Streuvels vooral een therapeutische aangelegenheid, zo beweert Hedwig Speliers in Omtrent Streuvels: “Hij bevrijdt zich in de schrijver, van het keurslijf dat al te katoliek en al te puriteins om hem spant. Daarom moet hij, zoals hij in Stille Avonden schrijft, ‘beginnen de strijd met het woord’. Hoe ‘modern’ klinkt dit, als men daaronder de moderniteit verstaat van de homo absurdus, de schrijver die de taal als zelf-bevrijding en dus middel heeft opgevat.”[266] Volgens Speliers was Streuvels' schrijfact dus in de eerste plaats een vorm van zelf-bevrijding. De bevrijding en opvoeding van de medemens was voor de Ingooigemnaar slechts van secundair belang. Tolstoj daarentegen wou de hele Russische maatschappij bevrijden met zijn boeken. Hij had zichzelf een opvoedende taak toegeëigend.
Het is dus vrij onwaarschijnlijk dat Tolstoj de opvattingen over het schrijverschap en de kunsten in het algemeen heeft beïnvloed. Daarvoor lagen de opvattingen van beide auteurs hieromtrent te veel uiteen. Streuvels' milieu, opvoeding en literaire achtergronden waren in niets te vergelijken met die van Tolstoj. Er was dus geen gemeenschappelijke basis. Het is daarenboven twijfelachtig of de West-Vlaming Tolstojs Wat is kunst? ooit gelezen heeft. Zeker is dat de onderhuidse kritiek die aanwezig was in Streuvels' vroege werk, later plaats moest ruimen voor de conservatieve neigingen van de ouder wordende schrijver.
1. ALGEMEEN
Zowel Tolstoj als Streuvels waren gefascineerd door het fenomeen mens. Bij beiden ging hun belangstelling vooral uit naar de eenvoudigen van hart en ziel. Zij kenden de plattelandsbevolking van nabij en waren met hen in nauw contact opgegroeid. Het was vooral Tolstoj die grote bewondering koesterde voor "de eenvoudigen die zonder vragen of morren hun moeilijken plicht vervullen: den goede soldaat, gestaald in 't harde leven, den werkzamen boer met zijn praktische en kinderlijke levenswijsheid." [267] Tolstojs grote liefde voor de boer was echter zeer betwistbaar en kan beschouwd worden als een onderdeel van zijn dubieus conservatisme. Ook Streuvels werd van conservatieve reflexen beschuldigd in zijn ijveren voor een sociale status quo.
2. DE BOER IN HET WERK VAN BEIDE AUTEURS
2.1. Tolstoj en de boer
Tolstoj was een aristocraat en grootgrondbezitter. Zijn boeren, die hij ook beschreven heeft in zijn werken, waren dus eigenlijk lijfeigenen. Een boer zoals Vermeulen in De Vlaschaard die als almachtige over zijn eigen hoeve heerst, bestond dus eigenlijk niet in de Russische maatschappij. Tolstojs boeren waren slaven van hun heer en van de natuur. Toch bleken de meesten onder hen zich bij hun lot neer te leggen. Net daarom meende de Russische profeet een sprankeltje van het goddelijke in hen te ontwaren. "Het zijn povere zielen, met hun kleinheid, hun hardheid, hun waan, hun zwakte, hulpeloos dwalend in de wereld van hun lot, maar in allen leeft iets van de God, die de wereld inwendig beheerscht, zoodat zelfs de oppervlakkigsten tragisch worden." [268]
Tolstoj bewonderde de boeren om hun gelaten berusting in hun lot. Zij werden niet gekweld door de vraag naar het eeuwige "waarom". De boer had zijn geloof en was daar gelukkig mee. In hem vond de Russische schrijver de tegenpool van zijn eigen wanhoop en ijdelheid:
Zij kennen niet die vertwijfelende leegte achter alle dingen. Zij zijn niet bang voor de fatale zekerheid en voor de eeuwige vraag van den dood. Zij leven volgens de goddelijke wetten; zij zijn gelukkig in hun harde lot; zij berusten. Want in hun christelijk geloof vinden zij de goede troost, de duurzame waarheid. [269]
Helemaal in de ban van zijn bewondering voor de eenvoudige moejik trok Tolstoj zich terug op zijn landgoed en weigerde hij geld of grond te bezitten. Zo schreef Streuvels in de inleiding tot zijn vertaling Vertellingen van Tolstoï (1902) over zijn grote voorbeeld:
Maar welhaast voelde hij de ijdelheid van zijn bestaan en handelen; hij verzaakte aan roem en gewoel en keerde terug naar zijn buitengoed. Daar leefde hij heel eenzaam in de eenvoudigheid zijns herten, als een gewone moejik. Hij bewrocht het land en legde al zijn rijke gewoonten af. [270]
Hoezeer hij echter zijn best deed om zijn aristocratische afkomst te ontkennen, Tolstoj bleef steeds een heerser en onderdrukker in de ogen van zijn boeren. Zijn leven was één grote paradox, een paradox waarvoor hij maar geen oplossing vond: "hij was de apostel der geweldloosheid: hij die zich voortdurend forceerde." [271] Toch was de schrijver uitermate streng voor zichzelf en was hij steeds de eerste om te wijzen op zijn eigen tekortkomingen.
Tolstoj beschouwde zichzelf in de eerste plaats als een pedagoog, en niet als een politicus of revolutionair. Hij probeerde niet alleen voortdurend zichzelf op te voeden, maar wou ook via de opvoeding de mentaliteit van de boeren en het proletariaat veranderen om zo tot betere levensomstandigheden te komen. "Door zijn mislukte studie en zijn wilde leven breken vulcanische vlagen tot weldoen en goed zijn in hem uit." [272] Zijn hoop bleek echter ijdel. Hij probeerde, maar slaagde niet in zijn opzet en moest noodgedwongen toegeven dat een pedagoog niet zomaar het karakter van een boer kon veranderen.
Vooral in De Jonge Landheer stonden Tolstojs ervaringen met de Russische boer centraal. Net zoals in andere werken besteedde Tolstoj niet alleen aandacht aan de uiterlijke kenmerken, maar probeerde hij ook de boerenmentaliteit in kaart te brengen. Net zoals zijn schepper geeft het hoofdpersonage in het boek zijn universitaire studies op om zich aan het welzijn van de boeren te wijden. De boeren wantrouwen echter hun heer en zijn altruïsme dat eigenlijk opportunisme is. Centraal in dit werk staat "de onoverbrugbare kloof tussen de wereld en de psychologie van de boer en die van de landheer."[273] Ook de idealist en theoreticus Levin wordt in Anna Karenina met deze kloof geconfronteerd.
Nog voor de lijfeigenschap officieel opgeheven werd, schonk Tolstoj zijn boeren de vrijheid. Net als Proudhon ging de schrijver grootgrondbezit als een vorm van diefstal beschouwen. Hij droomde van een hechte boerengemeenschap geregeerd door de wetten van de liefde. In zijn Geschiedenis van de Russische literatuur omschrijft Waegemans dit ideaal als volgt: "Wat de mensen moet binden, zijn broederlijke liefde en spontane gevoelens zonder de gekunsteldheid van de stedelingen. Bureaucratische staatsstructuren zijn overbodig; wat nodig is, zijn eenvoudige coöperatieven."[274] Maar al te vaak kreeg Tolstoj het verwijt wereldvreemd te zijn. Hij leefde met zijn hoofd in een soort agrarische, utopische wereld en verloor elk contact met de moderne Russische samenleving.
2.2. Streuvels en de boer
De boeren in Streuvels' novellen en romans zijn stug, gesloten en trots. Zij dulden geen tegenspraak en drijven steevast hun zin door. De boer is gehecht aan zijn land en zal het steeds verdedigen. Van ingewikkelde, natuurwetenschappelijke theoretische principes heeft hij geen kaas gegeten, maar een aantal nuchtere principes volstaan om het land naar behoren te bewerken en te beheren. Wie afwijkt van die beginselen is op voorhand verloren, zo meent Vermeulen in De Vlaschaard:
Vermeulen handelde uit onbewuste ingeving; de beslissing was genomen buiten overlegde wil om - hij zag de vrucht reeds groeien - en eens dat het vaststond, waren geen bedenkingen nog bij machte er iets aan te veranderen. […] Waarom of waardoor die overtuiging in hem was gekomen, onderzocht hij niet. Een boer die begint te eerselen en te wankelen, is een boer die achteruit gaat en ten onder moet, meende Vermeulen. [275]
Net als bij Tolstoj hechten Streuvels' boeren veel belang aan traditie en godsdienst. Zij staan weigerachtig tegenover het nieuwe en houden alles liever bij het oude. Met opgeheven hoofd dulden zij de ontberingen en zetten zij het dagelijkse leven op de hoeve naar hun hand. Enkel de boerin doorziet haar man en kan hem manipuleren.[276] In zijn Streuvelsstudie Het oeuvre van Stijn Streuvels wijst Raf Van De Linde expliciet op het verband tussen Steuvels' en Tolstojs boeren: "De boer van Streuvels is in zijn ziel de eeuwige boer, die van Tolstoï, Bazin en Gullbransen, de taaie dulderen kamper, de actieve zwijger, de traditie- en godsdienstgetrouwe, die op elk gebied maar traag en noodgedwongen iets nieuws aanvaardt." [277] Er bestaat dus een duidelijke overeenkomst tussen de streuveliaanse boer en de boer zoals Tolstoj hem in zijn werk beschreef. Of de West-Vlaming dat beeld daadwerkelijk bij de Rus gehaald heeft, is daarom niet zeker. Zeker bewonderde Streuvels de Russische landbouwer om zijn eenvoud en berusting.
Godsdienst was een belangrijke schakel in het leven van elke boer. "Streuvels ziet de godsdienstigheid zoals alles: concreet, nauw ingeschakeld in het groot geheel van het leven." [278] God openbaart zich aan de mens via de natuur. Hij straft en beloont via de natuurelementen. De verhouding van de boeren tot God was dus kosmisch. Zij werden daarenboven niet geteisterd door religieuze problemen. Hun hele leven lang geloofden zij in hetzelfde zonder van die visie af te wijken. Net zoals Tolstoj benijdde ook Streuvels de rechtlijnigheid en de onbezorgdheid van de boeren. Theologische beslommeringen hadden zij niet, zolang de natuur en dus God hen gunstig gestemd waren.
In navolging van zijn grote Russische voorbeeld verheerlijkte ook Streuvels de gesloten agrarische gemeenschap. In de plattelandssamenleving zag hij de ideale tegenpool voor de oprukkende steden en allerlei nieuwerwetse trends:
Het hoofdkenmerk van de agrarische gemeenschap zoals Streuvels die beschrijft, is de beslotenheid ervan ten opzichte van de stad, de industrie, het Rijk, de wetenschappelijke geest, de politiek en de buitenwereld in het algemeen. De plattelandssamenleving leidt een zelfstandig bestaan dat in menig opzicht aan de feodale maatschappij doet denken.[279]
De leden van deze kleine gemeenschap voelden zich met elkaar verbonden in hun gemeenschappelijke arbeid. Allen leefden van de natuur en waren onderhevig aan de grillen ervan. Een stortvlaag kon het levensonderhoud van een hele gemeenschap in gevaar brengen. Een berustende, fatalistische houding was de enige manier om te overleven. Allen moesten zich onderwerpen aan de natuurwetten, of men nu herenboer of knecht was:
Wat wel bestond was een besef van lotsverbondenheid bij allen die zich onderworpen voelden aan een bovenmenselijke macht, die de natuur en het toeval gebruikte om haar willekeur door te drijven. Tussen geboren-worden en sterven, waar niemand gezag over had, lag een tijd van leven waartegen de kleine plattelanders even hulpeloos stonden. [280]
3. HET PROLETARIAAT IN HET WERK VAN BEIDE AUTEURS
3.1.Tolstoj en de armen
Tijdens Tolstojs leven was lijfeigenschap een algemene regel op het platteland. De Rus was een van de eersten in zijn land die uit vrije wil zijn boeren de vrijheid schonk. In Wat moeten wij doen (1883) zocht Tolstoj naar een oplossing voor de armoede en de ellendige levensomstandigheden waarmee hij geconfronteerd werd op het platteland en in de stad. Voor hem was er maar één uitgelezen methode: afstand doen van de eigen rijkdom en teruggrijpen naar het leven van de eenvoudige boer op het platteland. "He called upon educated individuals to throw off civilized habits and tasks and, to work, as he did, on the land."[281]
Zo werd hij in de herfst en de winter van 1881 in Moskou geconfronteerd met de schrijnende armoede en de sociale ellende van de lagere klassen. Zijn christelijk-geïnspireerde inzichten die hij zo nadrukkelijk verdedigd had in Mijn Biecht, bleken hier plots niet van toepassing en volkomen irrelevant te zijn.
Al snel zag hij in dat lukraak en onbezorgd geld wegschenken geen oplossing bood voor deze problemen. In de eerste plaats moesten de grenzen tussen de verschillende klassen opgeheven worden. "He thought that this socializing and contact could create the common sense of humanity that could lead to continued help to the poor by doing good."[282] Tolstoj wou een soort gemeenschapsgevoel creëren dat een universeel medelijden met zich mee zou moeten brengen. Hij probeerde zijn eigen verantwoordelijkheidsgevoel jegens de armen over te brengen op andere leden van de gepriviligeerde klassen en wou hen afstand laten doen van hun luxeleven. In plaats van de armen tot slaaf te maken, moesten zij zelf een duurzaam leven gaan zoeken. De aristocratie moest afstappen van de gedachte dat armoede tot de natuurlijke orde behoorde. Met deze methode probeerde hij de beschuldigingen van conservatisme aan zijn adres te weerleggen. Tolstojs methode bleek echter niet effectief te zijn. Hij was beschaamd over zijn eigen naïviteit en besefte veel te hoog gegrepen te hebben. Hij slaagde er niet in zijn idealen te realiseren.
3.2. Streuvels en het proletariaat.
Streuvels engageerde zich in het dagelijks leven helemaal niet op dezelfde manier als Tolstoj. Hoewel hij in zijn werk steeds de kleine landlieden en seizoenarbeiders met bewondering beschreven heeft, liet hij er de goede dingen des levens niet voor in de steek. In zijn werk koos hij nochtans steeds de zijde van de arbeiders. Hij beschreef hen met liefde en tederheid en wees niet alleen op hun tekortkomingen, maar ook op hun goede kanten:
In die zin kan men spreken van een proletarische Streuvels. Hij koos partij voor de werkende mens, voor degenen die zich niet konden verweren tegen het onrecht dat hen aangedaan werd, maar niet omdat hij de sterkeren en leiders minachtte. Integendeel, hij bewonderde hen zolang zij hun meesterschap gebruikten om het algemeen welzijn te dienen.[283]
Van De Linde onderscheidt in zijn Streuvelsstudie[284] drie belangrijke perioden[285] in het oeuvre van de West-Vlaming. In het eerste deel van zijn carrière stond het proletariaat, door Streuvels omschreven als kortwoners,[286] centraal. In Lenteleven (1899), Zomerland (1900), Zonnetij (1900) met de grootse novelle "De Oogst", Dodendans (1901) en in zijn eerste roman Langs de Wegen (1902) zijn alle personages kleine boeren van lage komaf, seizoenarbeiders, paardenknechten, enzovoort. In een tweede fase met De Vlaschaard (1907) als hoogtepunt concentreerde Streuvels zich vooral op het leven van de boeren om daarna in een derde periode terug te keren naar het proletariaat. In werken als Werkmenschen (1926), De teleurgang van de Waterhoek (1927) en Alma (1931) vestigde Streuvels opnieuw zijn aandacht op de kortwoner maar deze keer met meer psychologisch inzicht: "Hij had beslist hen voortaan evenzeer, en méér, te zien als mensen-tegenover-elkaar dan als mieren in Gods geweldige natuur".[287]
Streuvels was geen sociale auteur in de strikte zin van het woord. Hij beschouwde de mens niet als een klassenwezen.[288] Niet zozeer de klassenstrijd stond in zijn werk centraal als wel de strijd van de mens met de natuur. Armoede en ellende beschouwde hij als een noodwendigheid, als "natuurfenomenen waar geen mens iets kan aan verhelpen en waar niemand wrok tegen koestert."[289] Ook de scheiding tussen de bezittende en de gehoorzamende klasse werd als noodzakelijk en veilig beschouwd. Allen voelden zich met elkaar verbonden in hun strijd met de natuur, zo meent Demedts:
Er is geen klassestrijd, omdat hij een eeuw geleden in Streuvelsland niet bestond. […] Wat wel bestond was een besef van lotsverbondenheid bij allen die zich onderworpen voelden aan een bovenmenselijke macht, die de natuur en het toeval gebruikte om haar willekeur door te drijven. [290]
Zowel Tolstoj als Streuvels kenden de ellendige toestanden op het platteland, maar zij reageerden daar elk op hun eigen manier op. Hoewel ook Tolstoj van reactionaire ideeën werd beschuldigd, wilde hij daadwerkelijk iets aan de situatie van zijn boeren veranderen en hen tot emancipatie brengen. Zijn methode bleek echter naïef en te weinig doortastend en hij slaagde er niet in de mentaliteit van de behoeftigen te veranderen. Streuvels daarentegen heeft zich nooit expliciet geëngageerd, maar spuide toch onderhuidse kritiek op het bestaande systeem. Op zijn eigen manier vestigde hij de aandacht op de noden van de plattelandsbevolking, een groep die tot dan geen stem gekregen had in de literatuur. Toch is er in Streuvels' werk nauwelijks sprake van een daadwerkelijke aanklacht. In de wereld van de kortwoners en de boeren bestond er geen duidelijke klassentegenstelling, zo meent Van De Linde, vooral "door een gemis aan aaneensluiting en inzicht, door een soort religieuze en maatschappelijke deemoed en door de afwezigheid van uiterlijke aanhitsing."[291]
Streuvels heeft meerdere malen zijn bewondering uitgesproken voor het engagement van zijn Russische leermeester. Vooral de Russische boer, zoals die beschreven werd door Tolstoj, intrigeerde hem. Of Streuvels' lectuur van de Rus daadwerkelijk de manier waarop hij zijn eigen boeren en landarbeiders beschreven heeft, heeft beïnvloed, blijft een moeilijke vraag. Om tot dat besluit te komen zijn er geen concrete aanwijzingen, maar de parallellen zijn beslist opvallend genoeg om ook hier van verwantschap te spreken. Zeker volgde de West-Vlaming Tolstoj in zijn afkeer van de oprukkende stad. Beide auteurs waren ervan overtuigd dat de landarbeider in een betere situatie verkeerde dan het stedelijke industriële proletariaat. Ten eerste voelde de boer veel beter dan de fabrieksbazen aan dat hij zijn knechten nodig had en hij stond bijgevolg veel dichter bij zijn knechten. In de tweede plaats was er de gemeenschappelijke onderworpenheid van boer en knecht aan de natuurelementen. Daarenboven genoten de knechten het voordeel van een klein bedrijf, stonden zij dichter bij de natuur en was hun werk veel minder afstompend dan dat van de fabrieksarbeiders.[292]
4. DE ARISTOCRATIE EN DE BURGERIJ IN HET WERK VAN BEIDE AUTEURS
4.1. Graaf Tolstoj
De aristocratie neemt in Tolstojs oeuvre een centrale plaats in, terwijl bij Streuvels de hogere burgerij slechts sporadisch aan bod komt. Er kan dan ook moeilijk sprake zijn van verwantschap op dit gebied. Daarvoor groeiden beide auteurs op te uiteenlopende wijze op. Tolstoj kwam uit een hoge adellijke familie - hij was zelfs de trotse eigenaar van een grafelijke titel - terwijl Streuvels afkomstig was uit een bescheiden milieu.
De Russische schrijver groeide op als jonge aristocraat en leidde als jongeling een onbezonnen leven met veel drank, jacht en spel. Zoals vele personages uit zijn boeken was hij een rusteloze jongeman op zoek naar eer, roem en een rijke vrouw. Pas vele jaren later ging hij zich vragen stellen en nadenken over geloof, sociale ellende en morele vervolmaking:
Ik kan niet zonder ontzetting, walging en hartzeer aan deze jaren terugdenken. Ik heb mensen in de oorlog gedood, ik heb mensen tot duels uitgedaagd met het oogmerk hen te doden, ik heb bij het kaarten geld verloren, ik heb de opbrengsten van mijn boeren erdoor gejaagd en ik heb hen getuchtigd, ik heb gehoereerd, ik heb bedrogen. Leugen, diefstal, wellust van allerlei aard, dronkenschap, verkrachting, moord… Er is geen misdaad die ik niet begaan heb, en om dit alles werd ik geprezen en hielden en houden mijn leeftijdgenoten mij voor een betrekkelijk zedelijk mens.[293]
Tolstoj voerde in zijn grote romans dan ook voornamelijk personages uit zijn eigen milieu op. "In tegenstelling tot Toergenjev, die meer de lage adel beschrijft, en Dostojevski, bij wie alle standen dooreenlopen, beweegt Tolstoj zich in de allerhoogste kringen." [294] Zowel in Anna Karenina als in Oorlog en Vrede beschreef hij de sociale elite van de Russische maatschappij. Op kritische wijze analyseerde hij de hypocriete zeden in de mondaine salons van Moskou en Petersburg. Zo ontmaskerde hij in Oorlog en Vrede op genadeloze wijze "de huichelachtige moraal van de hoofdstedelijke elite."[295] Tolstoj kon niet anders dan zich in zijn werk te concentreren op dit segment van de bevolking, daar hij met de andere klassen niet vertrouwd was. Het was pas vele jaren later dat hij ook daadwerkelijk de aandacht zou vestigen op de boer.
4.2. Streuvels en de burgerij
In tegenstelling tot bij zijn grote Russische voorbeeld kwamen adellijke families en de burgerij slechts sporadisch aan bod in Streuvels' werk. Slechts een maal dook er een baron op in het oeuvre van de West-Vlaming. In "Op 't kasteel", een verhaal uit Dorpsgeheimen II (1904), wordt Baron van Leienburg als een echt feodaal heerser gevreesd en geëerd door de plaatselijke bevolking. Streuvels kende de adellijke en burgerlijke wereld van toen te weinig. De jonge schrijver groeide op als hardwerkende bakkersknecht en nam helemaal niet deel aan allerlei mondaine feestjes en jachtpartijen zoals dat in de hogere klassen het geval was. Hij minachtte rijke families om hun wansmaak, hun eerloosheid en zedeloosheid:
Streuvels, die uit zijn leerjongenstijd als bakkersgast, en wellicht nog uit latere ondervinding, geen te gunstige indruk bewaarde over de degelijkheid van rijke families, die zelf zijn leven door aan sobere eenvoud en harde werkzaamheid zonder zweem van verfijning getrouw bleef, kan dat leven van conventie, weelde en de haar verwante werkelijkheid, met de gedurige verleiding tot deftig bedrog, niet appreciëren. [296]
Streuvels heeft dan ook nooit daadwerkelijk het bourgeoismilieu beschreven. Hij was te weinig met dergelijke mensen vertrouwd om hen op een geloofwaardige manier te beschrijven. "Het waren 'zijn mensen' niet, en wat hij van hen zag en hoorde, maakte hem niet geneigd hen als zodanig te aanvaarden."[297] De auteur sympathiseerde zelden of nooit met zijn personages uit de hogere klassen. Ofwel waren zij wreed en meedogenloos voor de plaatselijke bevolking, ofwel waren zij naïef en wereldvreemd.
In De teleurgang van de Waterhoek komt een kersvers ingenieur, Maurice Rondeau, meehelpen aan de bouw van de brug. Hij is jong en onervaren, komt net van de universiteit en blinkt uit in onwennigheid en braafheid. Met zijn gedegen, maar wereldvreemde opvoeding komt hij als jongeman terecht in de ruwe omgeving van de Waterhoekers. Door zijn werk in de Waterhoek komt hij voor het eerst in contact met "echte" mensen.
Voor 't eerst was hij hier in betrek met echte arbeiders - die hij vroeger slechts als naamloze factor, als uitvoerende kracht, onder abstracte vorm in zijn voorstelling droeg [...] de vraag: hoe zij leefden, was bij hem nooit opgekomen.[298]
Maurice wil de zondige Mira zedelijk verheffen, maar mislukt in zijn opzet. Hij raakt verstrikt in haar netten en wordt haar slaaf, dit echter niet zonder wroeging tegenover zijn vroegere omgeving.
Als personage vertoont de jonge ingenieur een opvallende gelijkenis met Aleksej Aleksandrowitsj Karenin, de echtgenoot van Anna Karenina uit het gelijknamige boek. Karenin is een bureaucraat in de meest extreme zin van het woord en leeft in een op zich staande, administratieve wereld, waar alles volgens regels en wetten verloopt. Hij is in zichzelf gekeerd en heeft zich afgesloten van de werkelijke wereld:
Hij voelde, dat de mensen hem met voeten zouden treden, zoals honden een gewonde, van pijn jankende hond afmaken. Hij wist, dat zijn enige redding tegenover de mensen daarin bestond, dat hij zijn wonden voor hen verborgen hield.[299]
Door zijn wereldvreemdheid, gebrek aan persoonlijkheid en naïviteit wordt hij het slachtoffer van de personages uit zijn directe omgeving. Om te ontsnappen aan de catastrofe van zijn privé-leven, concentreert hij zich op zijn werk. Uiteindelijk blijkt echter niets een oplossing te bieden. "Met klinische precisie toont Tolstoj hoe deze machine op den duur ontregeld raakt. Als het erop aankomt, staat Karenin hulpeloos in het leven.[300]
Karenin is het perfecte evenbeeld van Maurice Rondeau. Hoewel niet met zekerheid kan beweerd worden dat de figuur van de ingenieur gebaseerd is op die van Karenin, is de parallel niettemin opvallend.[301] Beide figuren staan los van de werkelijke wereld en krijgen daar op het einde de rekening voor gepresenteerd. Tengbergen schrijft over Karenin: "De administratieve geformaliseerde wereld waarin hij zich beweegt, heeft hem vervreemd van normale menselijke communicatie."[302] Het is een beschrijving die even goed bij de jonge ingenieur van Streuvels past.
HOOFDSTUK 6: VROUW, HUWELIJK EN SEKSUALITEIT
1. TOLSTOJS VISIE OP DE VROUW, HET HUWELIJK EN DE SEKSUALITEIT
1.1. De vrouw in Tolstojs leven en werk
Als jongeling was Tolstoj geïnteresseerd in alles wat met liefde te maken had. Zijn eerste bordeelbezoek omschreef hij als een ervaring "waarin het lichaam zich voelt als overwinnaar, maar waardoor het tevens de eerste diepe wonde ontvangt."[303] Vooral in zijn jeugdwerken beschreef hij de tol die hij steeds weer opnieuw voor de liefde moest betalen. Zijn jeugd was één grote, rusteloze zoektocht naar de ideale vrouw, die zuiver, zacht en liefhebbend moest zijn. Toch was Tolstoj op jeugdige leeftijd eerder een vrouwenhater. De Rus beschouwde haar als een factor die hem van het rechte pad afbracht. Op twintigjarige leeftijd schreef hij dan ook in zijn dagboek:
Beschouw de aanwezigheid der vrouw in de samenleving als een noodzakelijk kwaad en vermijd haar zoveel mogelijk. Immers hoe ontstaan in ons de wellust, de lichtzinnigheid en vele andere ondeugden, zoo niet door haar? Aan wie de schuld, dat wij aangeboren neigingen, zooals onze vastberadenheid, onze kracht, onze bedachtzaamheid en waarheidsliefde verliezen, zoo niet haar? [304]
Toch werd Tolstojs visie op de vrouw milder. Meer en meer ging hij haar als een verzachter van conflicten beschouwen, als een temperende invloed op de man. "Tandis que le héros est guerrier, chasseur, passioné, chercheur inquiet de Dieu, l'héroïne apaise les conflits," [305] zo beweert M. Semon. Zij beschouwt Tolstojs visie op de vrouw als een onderdeel van zijn gespleten persoonlijkheid en als een werking van twee tegengestelde krachten: "le problème du choix entre la sublimation et la désublimation de la femme."[306] Volgens Semon maakte Tolstojs visie op de vrouw deel uit van zijn alomvattende visie op de mens en de maatschappij, waarbij hij voortdurend heen en weer geslingerd werd tussen geest en materie:
Et si nous avons lié si intimement cette relation à celle que l'écrivain entretenait avec l'art et avec le christianisme, c'est que le noeud essentiel de sa somptueuse vision du monde réside à notre avis dans cette conjonction tentative, désespérée de faire coïncider les opposés fondamentaux, la matière et l'esprit.[307]
1.2. Tolstoj over het huwelijk en de seksualiteit
1.2.1. Algemeen
Tolstoj verdedigde een erg conservatieve visie op het huwelijk en het gezin, die vooral tot uiting kwam in Anna Karenina (1878) en De Kreutzersonate (1889). Volgens de Rus kon seksualiteit nooit een doel op zich zijn, maar was die enkel een middel tot voortplanting. De vader was voor hem niet alleen echtgenoot en vader, maar had daarenboven ook een taak in de maatschappij te vervullen. De vrouw daarentegen was moeder en huisvrouw, twee taken die al haar krachten moesten opeisen[308] en die bij Tolstoj een spirituele betekenis kregen:
C'est dans cette maternité absolue que réside la vocation spirituelle de l'héroïne. Plus tard, hélas, cette vocation sera dogmatiquement banalisée par le moraliste qui la réduira à la nécessité d'être mère selon la chair; la présence féminine dans ses romans en sera abâtardie et y perdra ses moments forts. Car chez le romancier du plein équilibre, cette exaltation de la maternité absolue n'était pas morale, elle était spirituelle.[309]
Het was vooral in Tolstojs meesterwerk Anna Karenina dat een dergelijke moralistische boodschap centraal stond: "overtreders van het zevende gebod des Heren 'gij zult niet echt breken' worden gestraft," [310] zo schrijft Tengbergen. Anna Karenina, die haar koele en onverbiddelijke echtgenoot Karenin bedriegt en haar toevlucht neemt tot de passionele Wronski, offert haar man en kinderen op aan haar hartstocht, maar wordt streng veroordeeld door haar aristocratische omgeving en werpt zichzelf uiteindelijk onder een trein, ten onder gegaan aan jaloezie en bitterheid:
"Daar!" zei ze in zichzelf, kijkend naar het met kolengruis vermengde zand, dat over de dwarsliggers gewaaid lag in de schaduw van de wagon, "daar precies in het midden zal ik hem straffen en mij van allen en van mijzelf bevrijden." […] En juist op het ogenblik, waarop het midden van de wagon voor haar was, wierp zij de reistas weg, trok haar hoofd tussen de schouders, wierp zich op haar handen neer onder de wagon en liet zich met een lichte beweging, als wilde zij dadelijk weer opstaan, op de knieën vallen. En op hetzelfde ogenblik voelde zij zich ontzet over wat zij deed. - "Waar ben ik? Wat doe ik? Waarom?" - Zij wilde zich oprichten, maar iets reusachtigs, onverbiddelijks stootte tegen haar hoofd en trok haar bij haar rug met zich mee. "Heer, vergeef mij!" zei ze, en zij voelde dat weerstand bieden onmogelijk was. [311]
Anna wordt gestraft voor haar overspel en gaat aan haar hartstochten ten onder. Daartegenover staat de modelverhouding van Kitty en Levin. Hun huwelijk wordt het symbool van harmonie en eenvoud. Ondanks de moraliserende toon, wint de kunstenaar het hier van de moralist. Toch kondigt de Tolstoj van De Kreutzersonate, waarin alle seksuele banden veroordeeld worden, zich hier reeds aan.[312] "In The Kreutzersonate," zo schrijft Barbara Heldt Monter,"a marriage based on sexual attraction is no union at all, but a deadly proximity of two isolated souls."[313] De Rus verwierp in dit werk alle vormen van seksuele intimiteit en prees voor meisjes de maagdelijkheid als ideaal:
Die verandering kan alleen intreden, als de vrouw de maagdelijke staat als de hoogste beschouwt, en niet, gelijk thans het geval is, deze hoogste trap van menselijke vervolmaking voor een schande en een smaad aanziet. Zolang het daartoe niet is gekomen, zal het ideaal van ieder meisje, hoe ontwikkeld ook, ondanks alles zijn, zo veel mogelijk mannen te verlokken, zo veel mogelijk mannetjes ten einde de keus te hebben.[314]
Monter wijst er in haar feministische lezing van Tolstoj op dat in Anna Karenina de afstand tussen de twee seksen niet zo groot is als op het eerste gezicht lijkt: "For no matter how relentlessly Tolstoj divides the different social worlds of men and women, the two sexes seem in this novel to share whatever worlds are real to a greater extent than they ever had or would again in his works." [315]
Tolstoj werd vaak beschuldigd van seksisme. Na de publicatie van De Kreutzersonate kreeg hij zelfs het etiket van misogynist opgeplakt. De Rus zou namelijk het bestaan van een vrouwelijk bewustzijn ontkend hebben. Toch was hij, zo beweert Monter, even streng voor zijn mannelijke als voor zijn vrouwelijke personages.
If we focus only on Tolstoj's stated opinions on women in his diaries and his letters, the examples of mysogyny are too numerous too cite. Further if we treat his female characters in isolation from their world, a world populated by both sexes, we may find little that appeals to the modern mind. But Tolstoj came to judge his male characters by the same exacting standard of abstinence and self-absorbed honesty as his female ones. [316]
1.2.2. Huwelijksgeluk (1859)
Tolstojs visie op het huwelijk kwam het best tot uiting in de roman Huwelijksgeluk. Streuvels vertaalde dit werkje en bracht het in 1903 uit onder de titel Geluk in het huishouden. In het eerste deel staat een sentimentele liefdeshistorie centraal, het tweede deel beschrijft het dagelijks huwelijksleven van datzelfde koppel. "The first part of the story evokes the bright poetry of sentimental love to make only more striking the representation in the second part of the grey prose of married life." [317] Ondanks de inherente saaiheid meende Tolstoj toch dat het huwelijksgeluk het centrale streven in elk menselijk leven moest zijn. Romantische avonturen waren voor hem van voorbijgaande aard en dus een illusie. "The happiness of marriage and family life is for Tolstoy a reality, while romantic love is only a passing illusion of youth."[318] De schrijver baseerde het verhaal op een pijnlijke, autobiografische ervaring. Het ging om een verloving die op niets uitdraaide door - zo maakte hij zichzelf wijs - de schuld van het meisje. Hij wou alleen maar bewijzen dat, indien het huwelijk toch was doorgegaan, alles wel in orde zou gekomen zijn.
Huwelijksgeluk is een in de ik-vorm verteld verhaal over een jonge vrouw, over haar verloving en haar huwelijk met Sergej Mikaïlovitch, een veel oudere man, de vriend van haar vader en na diens dood haar voogd. In het eerste deel beschrijft de auteur de passionele verliefdheid waar zij geen blijf mee weet. Tot haar groot ongenoegen beantwoordt Sergej haar passie niet meteen:
Maar waarom zegt hij mij niet eenvoudig dat hij mij bemint? Dacht ik. - Waarom zoekt hij allerlei zwarigheden uit; waarom zegt hij dat hij oud is, terwijl alles toch zoo eenvoudig en schoon is? Waarom verliest hij den goudenen tijd, die misschien nooit meer terug keert? Dat hij toch zegge dat hij bemint, gelijk het betaamt, dat hij mijne hand in de zijne neme het hoofd een weinig buige en zegge: ik bemin! [319]
Toch trouwt zij uiteindelijk met haar grote liefde. Nadat de wittebroodsweken verstreken zijn, begint echter al gauw de verveling te werken en raakt zij uitgekeken op haar eigen huwelijk:
Het slechtste van alles voor mij was nog, dat ik voelde hoe de keten der gewoonheid, elken dag ons leven in eenen gansch bestemden vorm toehield, hoe onze liefde zelf onvrij werd en zich aan den eentonigen, gemoedeloozen gang van den tijd onderwierp. 'S morgens (sic) waren wij vroolijk, 's noens bij het eten hoffelijk, 's avonds teeder. [320]
Na een buitenechtelijke relatie komt alles uiteindelijk toch op zijn pootjes terecht en vindt de vrouw houvast in haar gezin, volgens Tolstoj de centrale schakel in het leven van de mens. "Haar jonge, onstuimige liefde evolueert met de tijd tot een rustig, harmonisch, teruggetrokken en beschouwend leven op het platteland."[321] De onderliggende moraal komt in dit werk vrij expliciet aan de oppervlakte. Vrijblijvende liefde levert niets op. Het is enkel in het huwelijk en het moederschap dat de vrouw zich ten volle kan ontplooien. Naar aanleiding van dit werk werd Tolstoj ervan beschuldigd de vrijheid en de emancipatie van de vrouw te beknotten en haar willens nillens in de rol van moeder en huisvrouw te duwen. In Huwelijksgeluk of Geluk in het huishouden, zoals dit werkje in de vertaling van Streuvels heet, groeien man en vrouw van elkaar weg, maar worden zij opnieuw verenigd door het ouderschap:
Het oude gevoel werd me eene kostelijke herinnering, - iets dat nooit terugkeren kon, en een nieuw gevoel: de liefde tot mijn kinderen was het begin van een nieuw - maar op heel andere wijze gelukkig leven, dat ik tot op dat oogenblik nog niet ten einde geleefd heb. [322]
2. STIJN STREUVELS' VISIE OP DE VROUW, HET HUWELIJK EN DE SEKSUALITEIT
2.1. Biografische invalshoek
Streuvels betrok Tolstojs visie op het huwelijk en de vrouw graag op zijn eigen leven.[323] Niet alleen in zijn boeken, maar ook in zijn dagelijks leven kwam deze tolstojaanse visie tot uiting.
Op 19 september 1905 trouwde Frank Lateur met Alida Staelens.[324] De jongeman beschouwde het huwelijk in de eerste plaats als een mogelijkheid om aan de dominantie van zijn moeder te ontsnappen. Daarenboven zag hij het huwelijk als een noodwendigheid en morele verplichting. Een vrijgezellenleven behoorde in zijn traditioneel-katholieke milieu niet tot de normale gang van zaken. Een gezin stichten was voor zijn omgeving een noodzaak en een doel in elk mensenleven:
Het was immers nooit mijn bedoeling geweest hier als eenzaat mijn bestaan te slijten; ik wilde 't leven aangaan in zijn volledige vorm: een gezin stichten, 't geen het doel en de bestemming is van alle levende wezens hier op aarde, waartoe de Schepper alle schepselen geschapen heeft. [325]
Trouwen, kinders krijgen, oud worden en sterven is immers de natuurlijke kringloop van al het bestaande - de wet van oorzaak en gevolg; evenals iemand die opkijkt naar het mirakel van de zon - dat ander mysterie - omdat men het elke dag opnieuw ziet gebeuren.[326]
Streuvels was een heel emotioneel beredeneerd iemand. Van een stormachtige verliefdheid leek er geen sprake geweest te zijn. Zijn keuze voor Alida was een bewuste, rationele keuze. Hij haatte gevoelens die hem in de war brachten. In zijn autobiografie wijdde hij aan het hele gebeuren slechts enkele bladzijden:
Wie te kloffe verliefd geraakt op 't eerste beste schepsel en zijn neiging involgt, waagt een sprong in 't onbekende. Wie echter met koelen zin in die gewichtige levenskwestie, redeneert, de mogelijkheden schat om met tweeën gelukkig te zijn, mag zich niet door uiterlijken schijn laten beïnvloeden, maar moet de kansen wegen en de positieve hoedanigheden in aanmerking nemen. [327]
Voor heel andere redenen had ik altijd verlangd om over die eerste maanden heen te zijn, namelijk om de periode der verliefdheid achter de rug te hebben en als gedaagde lieden het gewone leven aan te vatten. [328]
Streuvels geleek in vele opzichten op Sergej Mikaïlovitch, het hoofdpersonage uit Huwelijksgeluk, een werk dat hij rond 1902 vertaalde. Bij beiden vindt men dezelfde terughoudendheid en rationele ingesteldheid terug. Zonder twijfel herkende Streuvels zich in Sergej:
Wij spraken elkander in dezelfden vriendelijken toon; hij kuste mij geen enkele maal de hand; en niet alleen zocht hij niet de gelegenheid om met mij alleen te zijn, ja hij vermeed het zelfs; het was als hij vreesde zich in te grote gevaarlijke teederheid toe te geven die hem eigen was. [329]
Streuvels beschouwde zijn huwelijk met Alida als een band van wederzijds vertrouwen waarbij de individuele vrijheid gerespecteerd werd.[330] Hij baseerde zich voor deze visie op Tolstojs Huwelijksgeluk en gaf dit ook toe in zijn autobiografie:
We hadden het immers beiden aangegaan, waren van wal gestoken in de vaste mening om de een voor de ander te leven (…), bewust dat het niet te doen is met uitwendig vertoon maar alleen met wederzijds vertrouwen, goede wil en de vrijheid van handelen ieder op zijn eigen domein… en dat het alzo voor de toekomst in orde was - iets in de aard gelijk Tolstoï het zo schoon uiteenzet en voorhoudt in zijn huwelijksroman, die ik toen reeds vertaald had. [331]
Ook later in zijn leven beschouwde Streuvels zich als Vader die min of meer gemoedelijk met zijn vrouw omging, maar respect afdwong van zijn kinderen en onverbiddelijk voor hen was. Speliers beschouwt deze visie als het gevolg van Streuvels' katholieke achtergrond: "Streuvels streeft naar harmonie en om die te bereiken moeten man en vrouw hun plaats kennen in de wereld, ook dat beschouwt hij als een onderdeel van de natuurlijke orde. Katholiek plichtsbesef, goede wil en een specifieke taakverdeling doen de rest ." [332]
Vooral het vertalen van Tolstojs Huwelijksgeluk was dus bepalend voor Streuvels' visie op de vrouw, het huwelijk en de seksualiteit. In 1903 verscheen deze vertaling met de titel Geluk in het huishouden bij zijn vriend Victor de Lille in de Duimpjesreeks. Een jaar daarvoor waren reeds bij dezelfde uitgever Tolstojs Vertellingen in een vertaling van de West-Vlaming verschenen.
Volgens de auteur zelf was deze vertaling in de eerste plaats "een oefening om in luiheid niet te vallen."[333] Wim Coudenys onderscheidt nog twee andere plausibele verklaringen. In de eerste plaats zat Streuvels, op dat moment nog vrijgezel, in hetzelfde schuitje als Tolstoj toen: "ongehuwd, met een wel erg ideële voorstelling van het huwelijk als een harmonisch geheel waarin de vrouw zich voor de man opoffert." [334] Ten tweede sloot Tolstojs visie op het huwelijk, de vrouw en de seksualiteit niet alleen perfect aan bij wat toen omging in het hoofd van de West-Vlaamse schrijver, maar ook bij "het model dat de katholieke Kerk - dé norm in het rurale West-Vlaanderen van het begin van de 20ste eeuw - over het huwelijk aanhangt."[335] Vele Vlaams-katholieke critici prezen dan ook de deugdelijkheid van het werkje in kwestie. Volgens Hedwig Speliers was het vertalen voor Streuvels vooral een soort literaire vingeroefening. "Het vertalen van Tolstoj kan als een liefdesverklaring aan de Russische schrijver opgevat worden, als een oefening worden gezien en als het zich eigen maken van een model, een voorbeeld." [336]
2.2. Literaire invalshoek
Dat Streuvels een groot deel van zijn levensfilosofie gebaseerd heeft op de lectuur van Tolstoj, leidt geen twijfel. Dat die lectuur ook invloed heeft gehad op zijn eigen werken, is dan ook meer dan waarschijnlijk. Tolstojs visie op het huwelijk, de vrouw en de seksualiteit vindt men dan ook duidelijk terug in Streuvels' werk.
Seksualiteit was voor Streuvels nauwelijks belangrijk, als men mag uitgaan van wat hij schreef. Het seksuele kwam dan ook zelden aan bod in zijn creatieve oeuvre. "Hij heeft het meestal gesublimeerd in de sensuele overdaad van natuurbeschrijvingen."[337] Speliers wijst in dit verband op de uitgesproken aandacht van de schrijver voor de beschrijving van de zon, bijvoorbeeld in De Oogst. "De zon staat voor de vaderlijke autoriteit, voor roem en overwinning, voor wilskracht en vitaliteit. In dit symbool van onsterfelijkheid en opstanding is de identificatie van Streuvels een opmerkelijk feit."[338] In Streuvels' werken en leven domineerde het mannelijke, net zoals dat in de maatschappij waarin hij leefde het geval was.
Streuvels' visie op de vrouw en het huwelijk sloot perfect aan bij de maatschappelijke context van toen. Rond 1900 was er van vrouwelijke emancipatie namelijk nog helemaal geen sprake. De huwelijks- en hoevepolitiek bepaalden het leven van de boerin. Zij verdween achter de naam van haar man en zijn hoeve.[339] Toch speelde de boerin een niet te onderschatten rol op de boerderij en zij had enkele heel specifieke taken:
Zij is in de meeste gevallen de ziel en het hart van de hoeve, de toevlucht - zelden de schrik,- van knechten en meiden, de vertrouwelinge van de kinderen, het geweten, de geheime raadgeefster en wel eens de kwelgeest van de boer. Hij treedt op en beslist voor het oog van de mensen; de idee en de impuls komen vaak van haar. [340]
Tolstojs visie op de vrouw en het huwelijk kwam dus overeen met de sociale realiteit waarin Streuvels' boeren en boerinnen leefden. De Ingooigemnaar beschreef deze verhouding uitvoerig in De Vlaschaard. Barbele is de sterke vrouw achter haar driftige en eigenzinnige man. Toch cijfert zij steeds opnieuw zichzelf weg en zij verbindt haar lot met dat van de kinderen en met dat van de hoeve.
Niet alleen in Streuvels’ boerenromans, maar ook in zijn arbeidersromans en
-novellen, treedt de vrouw op in de schaduw van haar man. Toch is het de arbeidersvrouw die het gezin rechthoudt en de eindjes aan elkaar tracht te knopen. Zij verwerkt alle leed van het gezin. "Geen enkel boek of langere novelle heeft Streuvels door de titel aan haar gewijd. Maar telkens zijn ze daar, ongepolijst, wat vulgair soms, schijnbaar verhard en onvrouwelijk verruwd, maar plicht- en roepingbewust, bronnen van onuitputtelijke energie, moederlijke kracht en echtelijke trouw."[341] Zo zet Vina in Langs de Wegen zich op extreme wijze in voor Jan, haar kinderen en haar huisgenoten. Haar leven staat in het teken van anderen en gaat onopgemerkt voorbij. Hoe groot haar inzet is, wordt pas duidelijk als zij sterft.
Terwijl haar jongens bleuzend opgroeiden en bollekaken kweekten, werd Vina stilaan de gedaagde, lijdzame moeder, dag en nacht vol zorge en sleurend aan 't gedurig weerkerende werk zonder te denken dat het te veel was of te lastig, voldaan als er maar geen ziektes of kwellaties kwamen en 't wel bleef gaan te velde; dat er buiten dat rust of voldoening of genot in haar leven kon komen, bevroedde zij niet.[342]
Ondanks de maatschappelijke onderwaardering van de vrouw, geloofde Streuvels in haar menselijke waardigheid, al was die tragisch.[343] Net zoals Tolstoj was hij ervan overtuigd dat de vrouw de meerdere was van de man op moreel en zedelijk vlak en dat er meer "noodlotsduisternis en kwaad"[344] in de man dan in de vrouw school. Door hun offervaardigheid zijn zij de meerdere van hun man:
Het is alsof hij (Streuvels, K.V.) de man vooral als een gedoemde tot strijd en ondergang ziet, terwijl in de vrouw meer van de voor-erfzondelijke, reine menselijkheid is overgebleven. Doch al is de vrouw pool van reinheid, haar inwerking op de levensgang is gering. Terwijl de mannelijke strijd met de evenmens en het lot zich afspeelt, blijft zij schuw op de achtergrond van het levenstoneel staan, bang wachtend, duldend en offerend. Zo heeft Streuvels ze gezien in Barbele, Manse Balcaen, Grootmoederke, met een pure en simpel-heroïsche vrouwenliefde. Nog zuiverder glanst het geloof van Streuvels' humaniteit op in de figuren zijn virginale meisjes. Schellebelle, Lieven Glabeke, Horieneke, Prutske, het Kerstekind, Alma, ze zijn zo talrijk, die pure vestalinen, die draagsters van licht in 's wereld donkere nacht van Streuvels' dichterlijke droom, van zijn geloof in de verlossing. [345]
2.3. Alternatieve visies
In "Het Leven en de Dood in den Ast" beschrijft Blomme zijn leven. Huwelijk en ouderschap zijn noodzakelijk en voorbeschikt, liefde en genegenheid blijken er niet aan te pas te komen:
Blommes bestaan ontrolt als een landschap door 't raam van een trein gezien: zijne jeugd in 't groen en den zonneglinster (in één zwong voorbij) - het leven met zijn wijf, slameur met den kinderkweek, in krot en armoe… tot een bende kleuters het hele huis vervullen […] tot het nest eindelijk leeg en verlaten, de ouden alleen blijven zitten. [346]
Het leven van elke man lijkt wel voorbestemd. Na de idyllische jeugdperiode is er geen ontsnappen meer aan vrouw of kinderen. Seksualiteit en liefde worden in deze ontwikkeling genegeerd.
Speliers wijst er echter ook in dit geval op dat de visie van Streuvels helemaal niet zo rechtlijnig was als op het eerste gezicht lijkt. Ondanks zijn aangeboren pudeur, ontkende de schrijver de seksualiteit niet, aldus Speliers. Over De teleurgang van de Waterhoek schrijft hij: "Het geheel is er niet minder fel om, de feitelijkheid van de seksualiteit blijft en Mira verpersoonlijkt ze en gaat helemaal niet ten onder." [347] De wulpse Mira handelt instinctmatig, zonder misdadig opzet, en net daarom is ze zo verleidelijk. Haar geest is rusteloos, zij lijkt wel naïef en geslepen tegelijk en is in staat om welke man ook te verleiden, inclusief de rationele ingenieur Maurice.
Rot schaveel waar ge staat, men zou zeggen dat ge van een rapelijke ziekte zijt aangedaan, de mensen verbieden hun kinderen bij u te komen, uit vreze voor besmetting! Van toen ge naar de school liept deden de nonnen u alleen op de bank zitten omdat gij 't bederf in uw lijf hadt. [348]
Mira staat voor natuurlijkheid, verleiding, irrationaliteit en seksualiteit. Alle personages rond haar gaan ten onder. Lander zit een lange gevangenisstraf uit voor een moord gepleegd uit liefde voor Mira en Maurice probeert zijn eer en huwelijk te redden, maar druipt met de staart tussen de benen af. Streuvels laat enkel Mira overleven, die consequent alle fatsoensnormen aan haar laars lapt.[349] "Mira ontsnapt, in dat kleine West-Vlaamse gehucht, aan alle wetten van buiten af." [350] De schrijver laat haar vrijuit gaan: zij kan als enige "straffeloos buiten de ramen der maatschappelijke orde"[351] springen. In De Teleurgang van de Waterhoek lijkt Streuvels dus kritiek te leveren op de bestaande katholieke huwelijksmoraal, een moraal waar hij, zoals hierboven beschreven, merkwaardig genoeg heel wat affiniteiten mee vertoonde. Hij beschrijft mensen die ten onder gaan aan de gebondenheid van hun huwelijk. Ook deze tegenstrijdigheid in het denken van Streuvels ziet Speliers als een onderdeel van Streuvels' gespleten persoonlijkheid:
Als katoliek weet hij (Frank Lateur, K.V.) zich alsmaardoor geremd door zijn puriteinse en jansenistische opvoeding (Jansenius heeft in deze hoek van België aardig wat huis gehouden!) ; als schrijver (Stijn Streuvels, K.V.) echter kan hij hier kreatief en ongeremd een personage scheppen, diametraal tegenover alles wat de katolieke moraal over de vrouw, het huwelijk en de seksualiteit denkt. [352]
Ook in zijn tweede roman Minnehandel (1903) nam de West-Vlaming de toenmalige huwelijksnormen en -geplogenheden op de korrel. Max Vanneste, een rijke boerenzoon, is wanhopig verliefd op Anneke Demeyere, een meisje van lagere komaf. Wanneer de familie van Anneke in de problemen blijkt te zitten, zet Max haar uit zijn hoofd en zet hij zijn zinnen op Clara Pauwels, een meisje uit een rijke boerenfamilie. Niets mag baten, want de volwassenen hebben andere zaken met Max voor. Hij moet de oudste dochter van de familie Pauwels trouwen. Apathisch berust Max in zijn lot en trouwt met de persoon die voor hem uitgekozen wordt. "Zijn compromis met de volwassenen heeft hem tot een gecompromitteerde volwassene gemaakt." [353] Max vergeet zijn eigen jeugd en legt zich neer bij een huwelijk met een vrouw die hij niet lief heeft:
[…] dan stond daar paalvast, de werkelijkheid van den toestand: boer Pauwels' onverzettelijke wil, een eigen hofstede, de stand in 't leven en een rijke deftige bruid… Och kom, zij of een andere, met den tijd zou hij er aan wennen; er bleef nu nog heel den winter om, als verloofden, de joelfeesten te vieren. Hij zou wel zien Clotielde te ontdooien en er wat drift in te krijgen; - 't andere: vergeten, als iets dat vergeten is en achter den rug, horend enkel bij de jeugd. [354]
Minnehandel is een scherpe kritiek op de wereld van de volwassenen, die het idealisme en de jeugdigheid vernietigen in hun zonen en dochters en het huwelijk als een zakelijke aangelegenheid beschouwen. In deze roman staat de handel in liefde centraal. De volwassenen verraden hun eigen kinderen om een rijke schoonfamilie aan de haak te slaan en houden daarbij geen rekening met de wensen en verlangens van de kinderen. Het is dan ook merkwaardig dat Stijn Streuvels, voor wie een goede, rationele verstandhouding in het huwelijk belangrijker was dan ware liefde, een boek schreef waarin zijn eigen wereld op de korrel genomen werd.
HOOFDSTUK 7: DE TOLSTOJ-VERTALINGEN
1. INLEIDING
Zijn hele leven lang maakte Streuvels vertalingen.[355] Deze vormden een belangrijke bron van inkomsten in tijden van creatieve armoede. Daarenboven beschouwde hij dergelijk werk als een soort vingeroefening om zijn stijl en taalgebruik te oefenen. "Vertalen beschouwde Streuvels als een stijloefening, vaak als broodwinning of een middel om in tijden van creatieve crisis zijn vaardigheden in stand te houden."[356] Naast de bundel Drie Russische novellen met verhalen van Gorki, Prisvin en Sergeev-Censkij, vertaalde hij van de grote Russische schrijvers enkel Tolstoj.
In 1901 begon hij reeds aan de vertaling van Vertellingen van Tolstoï[357], een boekje dat in 1902 bij uitgever Victor de Lille verscheen. In 1924 werd deze vertaling voor de tweede maal gepubliceerd.[358] Na het voltooien van Minnehandel bewerkte de West-Vlaming Tolstojs Huwelijksgeluk en hij publiceerde dit in 1903 onder de titel Geluk in het huishouden.[359] Ook deze vertaling kreeg een herdruk[360] in 1926. Daar in het vorige hoofdstuk reeds ingegaan werd op de invloed van dit werk op Streuvels' visie op de vrouw, het huwelijk en seksualiteit, wordt in dit hoofdstuk Geluk in het huishouden niet meer apart behandeld. Na de voltooiing van De Vlaschaard in 1907 leek Streuvels' creativiteit eventjes zoek. Hij stortte zich opnieuw op Tolstoj en hij vertaalde "Meester en knecht" en "De gevangene", samen gepubliceerd in 1908 als Twee Vertellingen.[361] In 1927 had de auteur al helemaal geen inspiratie en vertaalde hij niet alleen De tijd der kollebloemen van D.-J. D'Orbaix en Levenswijsheid uit China, maar pakte hij ook de briefwisseling van Tolstoj met diens dochter aan. Deze vertaling verscheen in 1928 als Vader en dochter[362] en werd voorafgegaan door een inleiding van Paul Birjukov.
2. VERTELLINGEN VAN TOLSTOÏ (1902)
Tolstojs vertellingen waren geen originele creaties. De meeste verhaaltjes ontleende hij aan de oude Russische volkspoëzie. Ook de rondtrekkende zangers vormden een belangrijke bron van inspiratie voor deze evangelische sprookjes. Een dergelijke "troubadour" logeerde in 1877 geruime tijd op Jasnaja Poljana, het landgoed van de Russische schrijver.[363] Volgens Holst reproduceerde Tolstoj de legenden en sagen van deze zanger in zijn eigen Vertellingen. Op die manier zouden onder andere de verhaaltjes "De drie eenzaten" en "Waarvan de menschen leven" oorspronkelijk liedjes van deze zanger geweest zijn.[364] Het grootste deel van deze vertellingen werd geschreven in de jaren tachtig van vorige eeuw. Velen verschenen in tijdschriften zoals Roesskoje Bogatstwo (Russische Rijkdom).[365]
In elk van deze verhaaltjes staat een levenswijsheid centraal. Tolstoj liet het psychologisch inzicht uit zijn grote romans achterwege en concentreerde zich op de boodschap. "Hij wilde in hen niets anders doen, dan de grondwaarheden van het evangelische Christendom en het boeddhisme aanschouwelijk voorstellen."[366] De personages in deze verhaaltjes hebben een voorbeeldfunctie en missen daarom elke individualiteit. Met een eenvoudige taal en structuur wou Tolstoj de eenvoudige man bereiken. Toch moesten zijn vertellingen meer zijn dan vrijblijvende verhaaltjes met een doorzichtige moraal: "De voorstellingswijze en de taal van de vertellingen zijn zo eenvoudig, dat zij tot het gemoed ook van de meeste ongeletterden mensch spreken, terwijl hun gekoncentreerde kracht, hun gaafheid en absolute zuiverheid, den kenner van de groote werken der wereldliteratuur verrukken."[367]
1901 was een druk jaar voor Streuvels. Hij had reeds een behoorlijk aantal novellen geschreven, stond op het punt Langs de Wegen, zijn eerste echte roman, te publiceren en liep rond met plannen voor Minnehandel, zijn tweede roman. In februari en maart van dat jaar ging hij lezingen houden in Rotterdam, Zwolle en Den Haag, in april verbleef hij in Amsterdam en in juni werd hij benoemd tot lid van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde.[368] Streuvels' ster stond hoog aan het literaire firmament. In juli werkte hij samen met Caesar Gezelle aan de uitgave van Guido Gezelles Laatste Verzen en voerde hij drukke onderhandelingen met uitgever Veen over de publicatie van dit boek.[369] Pas in augustus sloeg hij weer aan het schrijven.[370]
Zoals reeds hierboven vermeld, werkte Streuvels in december 1901 en januari 1902 aan de vertaling van Tolstojs Vertellingen. [371] Deze vertaling of bewerking werd uiteindelijk in 1902 gepubliceerd bij De Lille in de reeks Duimpjesuitgaven.[372] Streuvels was zelf redacteur van de reeks "De buitenlandsche schrijvers" en kwam op het idee om Tolstoj in die reeks op te nemen. Met de Duimpjesuitgaven wou men op een betaalbare manier moreel verantwoorde literatuur bij de brave Vlaamse lezer brengen. Tolstoj zelf hield er merkwaardig genoeg niet van dat zijn werk vertaald werd:
Although he paid tribute to Western literature (Rousseau, Dickens, George Eliot) the Russian author never had readers abroad in mind when writing and therefore never tried to adapt his work to Western literary tastes. Even later, when he had become a celebrity and was read all over the world, he continuously questioned the mere possibility of translating his work. [373]
Algemeen wordt aangenomen dat Streuvels een Duitse vertaling als basis nam. Streuvels kende reeds genoeg Duits door zijn bijscholing in het Avelgemse Sint-Jan-Berchmansinstituut en door zelfstudie. De inventaris van de Lijsternestbibliotheek vermeldt inderdaad de Volkserzählungen des Grafen Leo Tolstoj in een vertaling van Wilhelm Goldschmidt.[374] Toch vielen er in deze Duitse editie twee van de dertien verhalen uit Streuvels' vertaling[375] niet te bespeuren.[376] Streuvels moet dus in elk geval gebruik gemaakt hebben van een andere bron. Zeker is dat hij niet rechtstreeks uit het Russisch vertaalde. In een interview met Jonckheere gaf de auteur toe geen Russisch te kunnen lezen. In zijn doctoraatsverhandeling stelt Wim Coudenys dat Streuvels ook gebruik maakte van een Franse bron.[377] De schrijver had in zijn Lijsternestbibliotheek een omvangrijke collectie boeken van de Rus staan. Hij bezat niet alleen een Duitse versie van de vertellingen, maar beschikte ook over de Franse Contes évangéliques. [378] Streuvels' vertaling kwam dan ook meer dan waarschijnlijk tot stand door vergelijking van de Franse en de Duitse versie.
Volgens Jans vertaalde Streuvels zeker niet uit het Russisch, want daarvoor is zijn versie te verschillend van het origineel. "Streuvels' Vlaams bevat bij vertaling naar Tolstoj geen lyrische zinswendingen. Ook overigens heeft de taal van het origineel met het eigen dialect van Streuvels niets gemeen." [379] De West-Vlaming haalde zijn inspiratie ook uit de Franse versie. Als bewijs daarvan haalt Jans de schrijfwijze aan van de naam van deze Russische auteur. Streuvels volgde de Franse traditie en spelde de eigennaam als "Tolstoï", terwijl de Rus zelf zijn naam als "Tolstoy" schreef. Streuvels gebruikte merkwaardig genoeg niet de vertaling van E. Halpérine, A la recherche du bonheur, die in onze streek populairder was dan de Contes évangéliques.[380]
In Tolstoj in Nederland blijft Jans ook stilstaan bij het taalgebruik van beide auteurs. "Tolstoj schreef gewoon Russisch, waarnaast de volkstaal van boeren en soldaten in de directe rede tot zijn recht en min of meer koddig voor de dag komt."[381] Streuvels was niet zozeer geïmponeerd door de taal, dan wel door de geest van de Vertellingen. Volgens Jans bestaat er tussen deze sprookjes en het oeuvre van de schrijver-bakker een merkwaardige "overeenkomst in sfeer en mentaliteit".[382] Men vindt er "dezelfde omgeving en dezelfde neerdrukkende geest," zo meent Jans.[383] De West-Vlaming vertaalde de sprookjes naar zijn eigen dialect en baseerde zich op de taal van "de bekende, Vlaamse volkssprookjes". [384] Ook de kerkslavische teksten werden in "Waar liefde is, daar is God" vervangen door Middelnederlandse bijbelcitaten. Niet toevallig vormde deze bijbeltekst de kern van Tolstojs religieuze visie en diens filosofie van de geweldloze weerbaarheid.[385]
Weerom had Maarten zich tot laat in de nacht in het lezen verdiept. Hij las in 't Evangelie van den H. Lucas het zesde hoofdstuk en kwam aan de verzen: "Ende die u slaet aan d' een wange, biet oock de ander. Ende den genen die u neent u over-kleet, en wilt hem niet beletten u onderkleet ook te nemen. Maar al den genen die yet van u begeert, geeft. Ende so wie u het uwe ontneemt, en eyscht dat niet wederom. Ende na dat ghy wilt dat de menschen u doen, also doet henlieden dergelijcx oock."[386]
Net daarom hebben Streuvels' vertalingen hun actualiteitswaarde verloren, zo meent Heili Verstraete-Vandewiele. "Dit leidt ons tot een tweede reden waarom Streuvels' vertalingen de lezer niet meer aanspraken, namelijk het feit dat hij veel te nadrukkelijk een persoonlijke en tijdsgebonden stempel drukt op de vertalingen." [387] In haar artikel "Streuvels vertaalt en vertaald" concentreert Verstraete zich vooral op Streuvels' vertaling van "De zwarte Arabier" van Michail M. Prisvin die werd opgenomen in de bundel Drie Russische novellen[388] verschenen in 1932. Ook deze vertaling vindt zij stroef en gedateerd: "de sterke aanwezigheid van de schrijver en zijn taalparticularisme zorgen ervoor dat zijn vertaling haar leeftijd verraadt en haar waarde bijna uitsluitend ontleent aan het feit dat ze van de hand van Streuvels is." [389]
Voor zijn Vertellingen van Tolstoï schreef Streuvels een inleiding waarin hij kort het leven van zijn grote leermeester Tolstoj beschreef. Hedwig Speliers wijst erop dat de schrijver hier vooral de nadruk legt op de 'mythe' Tolstoj.[390] Streuvels besteedde in zijn inleiding tot zijn vertaling weinig aandacht aan het leven van Tolstoj dat vooraf ging aan zijn religieuze crisis en concentreerde zich vooral op de opvoedende taak die de Rus op zich nam. Tolstoj wordt hier beschreven als een heilige die zijn pen in de steek laat en zijn werk kosteloos laat verspreiden onder de gewone landlieden. Streuvels ging voorbij aan de wereldlijke Tolstoj en beschouwde hem in de eerste plaats als een morele autoriteit:
De ellende zijner medemenschen veroorzaakte zijn innig medelijden zoodat hij zich bijzonderlijk op de geestelijke verbetering van de diep vervallen landlieden toelegde. Hij stichtte scholen en onderwees er zelf, 't meest door 't voorbeeld van zijn eigen werkzaam en strenge leven, -- de menschen van zijn streek. Om zijn werk nuttiger en algemeen te maken, verzaakte hij aan zijn letterkundigen arbeid en schreef enkel nog die prachtige, kleine vertelsels die hij kosteloos door heel Rusland liet verspreiden.[391]
Zowel voor als na de eerste wereldoorlog kende Tolstojs werk een grote populariteit en de Rus werd voor de kar van allerlei groeperingen gespannen. "The need for high moral standards was not only felt in the field of high-brow literature, dictated from Paris by catholics with conservative tastes. Anarchists, pacifists, religious sectarians, socialists and communists admired Tolstoy's stand against autocracy and reckoned that Tolstoy's writings would also help to emancipate the lower classes from the strongly felt social oppression in the West."[392] Vooral na de oorlog kenden de pedagogische en religieus geïnspireerde werken van Tolstoj een ongekend succes. Mensen als Romain Rolland baseerden hun pacifisme op Tolstojs filosofie van de geweldloze weerbaarheid. Daarenboven doken er uit de sovjetarchieven nieuwe geschriften van Tolstoj op.[393] De mythe Tolstoj vierde dus hoogtij tijdens het interbellum. Streuvels speelde daar handig op in door in 1924 zijn Vertellingen van Tolstoï opnieuw uit te geven bij Lannoo. In deze tweede druk werd de inleiding uit de eerste druk uitgebreid en de "mythe Tolstoj nog aangedikt.[394] In deze inleiding zette de West-Vlaming de morele roeping van de Russische schrijver nog eens extra in de verf. Hij beschouwde Tolstoj als een na te volgen voorbeeld en bewonderde zijn eenvoud. Om dit te benadrukken breidde de Lijsternestbewoner zijn inleiding met enkele zinnen uit.
Hij verloochende zijne eigen kunstgewrochten, verzaakte aan alle letterkundige voortbrengst om zich geheel aan zijne taak van "verzedelijking" toe te wijden en de leer van den evangelischen eenvoud te verkondigen. […] Tolstoï leeft eenzaam en afgezonderd en wordt door zijne medemenschen aanzien als een weerdigen aartsvader, terwijl zijne werken in alle talen overgezet, de wereld door verspreid zijn en bekend staan als het schoonste wat ooit door 's menschen geest werd voortgebracht.[395]
In zijn vertellingen illustreerde Tolstoj zijn religieuze visie zoals uiteengezet in hoofdstuk vier aan de hand van concrete verhaaltjes. In deze sprookjes vond Streuvels de bevestiging van zijn zoektocht naar ascese en een nieuw soort Christendom. Zo leert de bisschop in "De drie eenzaten" dat kunnen bidden geen noodzakelijk teken van heiligheid en vroomheid is. Ook zonder deze uiterlijke schijn blijken de drie oude mannen over goddelijke krachten te bezitten. In verhalen als "De eerste brandewijnstoker" staat het streven naar ascese centraal. Overvloed maakt de mens tot dier en tot slachtoffer van de duivel, zo luidt de boodschap. Ook in "Hoeveel grond heeft een mensch nodig" wordt het tevreden zijn met weinig geprezen. In dit verhaaltje krijgt een man de belofte dat hij alle land krijgt waarrond hij in een dag kan lopen. De man holt de hele dag rond en probeert zo veel mogelijk land bijeen te sprokkelen. Op het einde van de dag valt hij echter dood door vermoeidheid en wordt hij gestraft voor zijn hebzucht. In dergelijke verhaaltjes vond ook Streuvels zijn streven naar eenvoud terug.
3. TWEE VERTELLINGEN VAN TOLSTOÏ (1908)
In maart 1907 werkte Streuvels de twee laatste hoofdstukken van De Vlaschaard af.[396] De rest van het jaar leek Streuvels een beetje op zijn lauweren te rusten. In juli werd hij zeer tegen zijn zin gebombardeerd tot ondervoorzitter van de Vereniging voor Vlaamse Letterkundigen. Een maand later schreef hij "De verbazing van een landman", zijn reactie op de wet Coremans en de houding van de Belgische bisschoppen in de schoolkwestie. [397] Op enkele korte prozastukjes na maakte de Ingooigemnaar echter geen nieuw creatief werk. Er moest brood op de plank komen en Streuvels sloeg opnieuw aan het vertalen. Voor een derde maal[398] greep hij naar zijn grote voorbeeld Tolstoj. In oktober 1907 vertaalde Streuvels twee langere verhalen van de schrijver, "De gevangene" en "Meester en knecht".
Tolstoj schreef "De gevangene in de Kaukasus" (1892) na zijn religieuze crisis. Ook na de publicatie van zijn grote romans bleef de Russische schrijver actief als bellettrist. Zo schreef hij niet alleen opvoedkundige en moraliserende traktaten, maar concentreerde hij zich onder meer ook op De dood van Ivan Iljitsj (1886) en de satirische komedie De vruchten der verlichting (1890).[399] Ook de bekeerde schrijver koesterde dus nog literaire aspiraties. "De gevangene in de Kaukasus" maakte deel uit van een reeks korte stichtelijke verhalen voor de massa en werd voor het eerst gepubliceerd in de vierde bundel Vertellingen voor kinderen. [400] Dit verhaal vertelt de avonturen van de Russische officier Schilin. Deze soldaat krijgt aan het front een brief van zijn stervende moeder en besluit terug naar huis te keren. Op zijn reis wordt hij echter gevangen genomen door de vijandige Tartaren. Schilin wordt verkocht aan Abdul die hem min of meer menswaardig behandelt. Na een mislukte ontsnappingspoging verliest zijn meester echter elk gevoel van medelijden en hij wordt hardhandig behandeld. Uiteindelijk slaagt hij erin met de hulp van een Tartaars meisje te ontsnappen aan zijn vijanden. "De gevangene" sloot perfect aan bij Tolstojs oorlogservaringen. Als jongeling was hij op zoek naar actie. Die vond hij in de Kaukasus, waar hij aan de zijde van zijn broer tegen de opstandige Tsjetsjenen vocht en waar ook dit verhaal zich afspeelt.[401] In "De gevangene" beschreef Tolstoj op realistische wijze de ontberingen van soldaat Schilin en zijn kompaan en schonk hij heel wat aandacht aan de zeden en gewoonten van de Tartaren. Toch beschouwde hij hen vooral als heidense en onbeschaafde barbaren en loofde hij de moed van de Russische christenen. Ook Streuvels droomde ervan om naar het front te trekken en zijn avonturen daar te beschrijven.[402] Misschien benijdde de West-Vlaming de ervaring die zijn grote voorbeeld opgedaan had door oorlogsobservatie. Vier jaar na de vertaling van dit verhaal schreef Streuvels: "Maar ik benijd de mannen lijk Tolstoj die van de aangeboden gelegenheid zo prachtig gebruik had gemaakt om ondervindingen op te doen en voorraad om geweldige onderwerpen op te doen." [403]
"Heer en knecht" (1895) illustreert "de tolstojaanse idee van solidariteit onder eenvoudige mensen". [404] Het is het verhaal van Wassily Andreitsch Brechunow, een ontzettend gierige koopman die samen met zijn knecht Nikita in een sneeuwstorm belandt. Oog in oog met de dood ontwaakt plots de naastenliefde in Brechunow en hij beschermt zijn knecht, een daad die hem zijn leven kost. "In een extatisch gevoel van absolute vereenzelviging tusschen hemzelf en den ander" [405] sterft hij:
Hij begrijpt dat het de dood is, maar ook dat bedroeft hem niet in het minst. Nu herinnert hij zich dat Nikita onder hem ligt en dat hij hem verwarmd heeft en dat hij leeft en het schijnt hem, dat hij - Nikita, en Nikita hem is en dat zijn leven niet in hem zelf maar wel in Nikita is. [406]
Ook hier koos Tolstoj duidelijk voor een realistische aanpak. Net zoals Streuvels kende hij het boerenleven van nabij en gebruikte hij de volkstaal met haar typische spreekwoorden en het plaatselijke dialect. Ondanks dit realisme voegde de schrijver een duidelijke religieuze dimensie aan dit verhaal toe, die nauw verband hield met zijn Vertellingen. Met "Meester en knecht" wou de schrijver aantonen dat in elke mens wel een sprankeltje van het goddelijke schuilt: "God manifesteert zich ook in het hart van den mensch, die lange tijd enkel voor zijn lager ik leefde."[407] Streuvels heeft zichzelf nooit expliciet uitgelaten over dit verhaal maar het is bijna zeker dat vooral de geest ervan de West-Vlaming aantrok.
4. VADER EN DOCHTER. TOLSTOI'S BRIEFWISSELING MET ZIJNE DOCHTER MARIE (1928)
Tijdens de paasweek van 1928 verbleef Streuvels in de benedictijnenabdij Zevenkerken in Loppem.[408] Daar maakte hij kennis met Nikolaj Obolensky.[409] Prins Obolensky was de weduwnaar van Maria, de lievelingsdochter van Streuvels' grote voorbeeld Lev Tolstoj. Streuvels wist niet waar hij het had en vijf dagen lang luisterde hij geïntrigeerd naar de verhalen van de schoonzoon van zijn literaire patroonheilige. Niet alleen de West-Vlaamse schrijver was uitermate gefascineerd door Obolensky, ook de conservatieve krant Le Patriote illustré bracht het verhaal van de prins.[410]
Streuvels was enorm getroffen door het lot van Obolensky: In een brief aan de Bom schreef hij op 30 januari 1929: "Hij is absoluut zonder een cent, zit met drie zonen en leeft van de liefdadigheid van de Paters in de abdij." [411] Hij besloot dan ook om de prins te helpen: "Van daar uit is de vertaling ontstaan van Vader en Dochter - voornamelijk om Prins Obolensky wat geld te bezorgen."[412]
Kort daarna ging Streuvels reeds aan de slag. In mei begon hij aan de vertaling van de brieven van Tolstoj aan diens dochter.[413] Daarvoor speelde de prins hem een Duitse editie door van Vater und Tochter. Briefwechsel mit seiner Tochter Marie (1927), een uitgave bezorgd door Tolstojbiograaf Paul Birjukov.[414] De inventaris van de Lijsternestbibliotheek vermeldt inderdaad nog steeds dit werk.[415] Obolensky bezat de rechten op deze brieven en probeerde ze aan alle geïnteresseerden te verkopen, ook aan Romain Rolland.[416] De Rus kon het geld dus goed gebruiken.
Streuvels' vertaling verscheen op 23 november 1928. In de inleiding beschreef Paul Birjukov met veel bewondering de relatie van Tolstoj met zijn dochter: "De briefwisseling dezer twee wezens, die elkander zoo warm en innig bemind hebben, van dezen vader met deze dochter, maakt den inhoud uit van dit boek, en wij hopen, dat het van groot belang voor den lezer zijn zal."[417] Deze uitgave van Veen bevatte niet alleen een uitvouwbare stamboom van het geslacht Tolstoj, maar ook een bladzijde met reclame voor de herdrukken van Vertellingen van Tolstoï en Geluk in het huishouden. Net als in de nieuwe inleiding tot de vertellingen werd ook hier de 'mythe' Tolstoj nog wat extra in de verf gezet: "Streuvels vertelt zijn lezers van de graaf, die op Jasnaja Poljana heel eenzaam leefde in de eenvoudigheid zijns herten, als een gewone moejik zich geheel wijdend aan zijn taak van verzedelijking en de leer van den evangelischen eenvoud verkondigend."[418] De commercieel ingestelde West-Vlaming wist duidelijk wat hij deed: 1928 was het jaar van het eeuwfeest van Tolstojs geboortedag. In De Stem bevestigde de auteur op verzoek van Dirk Coster nog eens zijn bewondering voor Tolstoj.[419] Op dat moment bereikte de Tolstoj-mythe haar hoogtepunt.
Al snel reageerde Jaarsma, een recensent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, op de uitgave Vader en Dochter en hij nam contact op met Streuvels. De Nederlander was dermate getroffen door het lot van de prins, dat hij aan een geldinzameling dacht.[420] Hij vroeg Streuvels dan ook een artikel te schrijven over de lotgevallen van Obolensky. De West-Vlaming hield echter niet van dit soort schrijfwerk en vroeg hulp aan De Bom. Deze was helaas niet zo enthousiast als zijn vriend gehoopt had en zocht allerlei uitvluchten. Streuvels probeerde hem op verschillende manieren tot spoed aan te manen en schreef hem dan ook op 28 januari 1929: "Prins Obolenski kan lang gestorven zijn als hij op die wijze naar zijn hulpgeld moet wachten."[421] Uiteindelijk kwam er van een hulpactie niets in huis en werd het project afgeblazen.[422]
Zoals in het eerste en het tweede hoofdstuk werd aangetoond, was Streuvels een kind van het fin de siècle en sloot hij perfect aan bij de heersende literaire trends van toen. Als jongeling absorbeerde de schrijver zowel elementen uit het realisme en naturalisme van Flaubert en Zola als elementen uit de nieuwe mystiek die toen opgang maakten met de werken van auteurs als Maeterlinck en Tolstoj. Het naturalisme maakte Streuvels bewust van zijn eigen bekrompen milieu. Toch zou de West-Vlaamse schrijver nooit een rasechte naturalist worden. Onder invloed van Toergenjev nam hij al snel afstand van deze nieuwe stroming en zocht hij aansluiting bij het werk van de neo-mystici. Vooral Streuvels' fascinatie voor "Le Nord brumeux", een literaire trend waarin Rusland en Scandinavië symbool stonden voor een mysterieuze, alomvattende kracht, sloot perfect aan bij het werk van deze schrijvers. In de ban van zijn andere grote voorbeeld Bjørnson zocht hij aansluiting bij het Vlaams Scandinavisme en schreef hij zijn "Noorse Liederen". Het hoeft niet te verwonderen dat Tolstoj en Bjørnson twee gelijkaardige figuren waren en eenzelfde religieuze crisis doormaakten.
In diezelfde periode maakte de bakker-schrijver kennis met de grote Russische auteurs. Niet alleen het boek van Eugène Melchior de Vogüé speelde hierbij een belangrijke rol, ook het tijdschrift Van Nu en Straks bevorderde zijn interesse voor de Russische literatuur. Het tijdschrift bracht hem niet alleen in contact met zijn toekomstige partner-in-crime Emmanuel De Bom, maar verruimde ook zijn (literaire) horizon en stelde de West-Vlaming in staat zijn conservatief-katholieke milieu te ontgroeien.
Waarschijnlijk maakte Streuvels reeds kennis met het werk van Tolstoj voor 1896. Rond die tijd las hij de Contes Evangéliques van deze Russische schrijver. Streuvels leerde het werk van Tolstoj dus kennen voor hij daadwerkelijk ingelijfd werd bij Van Nu en Straks. Het contact met dit tijdschrift, waar het christelijk anarchisme van Tolstoj bon ton was, stimuleerde niettemin in hoge mate Streuvels' bewondering voor deze Rus. In De Stem gaf de West-Vlaming vele jaren later zijn grote bewondering voor Tolstoj toe, maar hij liet toch niet na zijn lezer erop te wijzen dat hij meer was dan een epigoon.
Streuvels was inderdaad geen slaafse navolger van Tolstoj. Niettemin kan de invloed op levensbeschouwelijk gebied niet ontkend worden. Bij beide auteurs vindt men dezelfde pantheïstische natuuraanbidding en dezelfde afkeer van het vooruitgangsoptimisme terug. Vooral in De Teleurgang van de Waterhoek gaf Streuvels uiting aan zijn angst voor de technologische vernieuwingen. Beide schrijvers schipperden tussen radicalisme en conservatisme. Het radicalisme en non-conformisme uitten zich bij Streuvels en Tolstoj in hun aandacht voor de levensomstandigheden van het landelijke proletariaat, terwijl het fatalisme en het ijveren voor een sociale status quo duidelijke uitingen van conservatieve denkbeelden waren. In die zin waren Tolstoj en Streuvels twee zeer gelijkaardige figuren. Beiden hadden eenzelfde januskop en werden verscheurd tussen hun taak als moralist en hun roeping als creatieve romanschrijver. Hedwig Speliers omschrijft in dit verband Streuvels' gespleten persoonlijkheid als de tegenstelling Lateur-Streuvels. Tolstoj leed aan een gelijkaardige vorm van schizofrenie.
In navolging van zijn Russische patroonheilige werd Streuvels een evangelische katholiek en wantrouwde hij de kerkelijke instituties. Zijn religieuze opvattingen weken in hoge mate af van de traditioneel kerkelijke. In 1907 schreef hij dan ook in een reactie op de wet Coremans: "Paus, bisschop of koning hebben er niets in te zien."[423] Zo reageerde Streuvels in Alma met de Vlassen Haren tegen het uiterlijk vertoon van de rooms-katholieke Kerk. Net zoals Tolstoj had hij een sterke afkeer van dogma's en vond hij de praktijk belangrijker dan de theologie.
De mens- en maatschappijvisie die Streuvels erop nahield, waren het gevolg van zijn Tolstoj-bewondering. In navolging van Shaw kan men in dit verband van een duidelijke invloed spreken: vele elementen die de West-Vlaming bij Tolstoj terugvond, waren niet aanwezig in zijn oorspronkelijke conservatief-katholieke milieu. Toch nam Streuvels niet alles over van de Rus. Streuvels mag dan wel grote bewondering gekoesterd hebben voor het evangelisch katholicisme van Tolstoj, toch had diens christelijk anarchisme slechts een beperkte invloed op Streuvels. Deze laatste was in het dagelijks leven een conformist en was als de dood voor expliciet politiek engagement. "Met politiek bemoei ik mij niet" is dan ook een veel geciteerde uitspraak van de Lijsternestbewoner (en tevens de titel van Hedwig Speliers' nieuwe Streuvelsboek, te verschijnen in 2003).[424]
Hoe duidelijk de invloed van Tolstoj op de religieuze visie van Streuvels ook moge wezen, men moet toch voorzichtig omgaan met termen als "invloed" en "verwantschap". In de Streuvelskritiek bestaan er verschillende visies op de religiositeit van deze auteur. Afhankelijk van de visie waarvan men vertrekt, kan men de invloed van Tolstoj op Streuvels op verschillende manieren invullen. Vertrekt men van een conservatieve visie zoals bijvoorbeeld Demedts en beschouwt men Streuvels als een rooms-katholiek auteur, dan blijkt de invloed al heel wat minder duidelijk te zijn. Het evangelisch katholicisme en het pantheïsme worden genegeerd, terwijl de nadruk dan enkel ligt op eenzelfde streven naar eenvoud en ascese. Neemt men echter in navolging van Speliers een antiklerikaal uitgangspunt, dan wordt de invloed al heel wat duidelijker en kan men niet ontkennen dat de religieus-filosofische visie van Streuvels overduidelijk gebaseerd is op de lectuur van Tolstoj. Na de kennismaking met de Contes Evangéliques baseerde de West-Vlaamse auteur zijn volledige levensbeschouwing op Tolstoj. Het is een invloed die niet te ontkennen valt en die verder gaat dan de overname van een specifieke stijl of romantechniek.
Ondanks de duidelijke levensbeschouwelijke overeenkomsten was Streuvels in zijn werken veel minder radicaal en expliciet dan Tolstoj. Beide auteurs gingen van een verschillende kunsttheoretische visie uit. Na diens religieuze crisis werd voor Tolstoj het ethische aspect van een literair werk veel belangrijker dan het artistieke aspect. Literatuur mocht niet langer vrijblijvend zijn maar moest de lezer ook daadwerkelijk gaan veranderen. Dergelijke hogere aspiraties koesterde Streuvels niet. Gevoeligheid, originaliteit en authenticiteit, daar streefde hij naar. Streuvels wou de mens beschrijven zoals hij was. Indien hij Wat is kunst? van Tolstoj gelezen had, dan zou hij waarschijnlijk niet akkoord gegaan zijn met het standpunt dat de Rus in dit werkje verdedigde.
Streuvels en Tolstoj groeiden beiden op het op platteland en koesterden dezelfde bewondering voor de eenvoudige zielen. De Ingooigemnaar bewonderde de kleine landlieden zoals Tolstoj die beschreven had in zijn Vertellingen: trots en gebonden aan grond, traditie en godsdienst. De bewondering in dit geval kan echter niet zomaar gelijkgesteld worden met invloed. Streuvels beschreef gewoon de personages uit zijn eigen omgeving en hoefde daarvoor niet te rade te gaan bij Tolstoj.
Toch bestaat er zonder twijfel ook op dit gebied een verwantschap die reeds door verschillende biografen werd aangeduid.[425] De lectuur van Tolstojs sprookjes en verhaaltjes versterkte voorzeker de bewondering die Streuvels reeds koesterde voor de eenvoudige boeren en landlieden uit zijn eigen omgeving. De West-Vlaamse schrijver streefde echter nooit hetzelfde expliciet engagement van Tolstoj na. Streuvels zette zich niet in voor een of andere maatschappelijke (r)evolutie en geloofde in het determinisme dat hij bij de naturalisten terugvond. Alle streuveliaanse personages zitten opgesloten in hun eigen levensomstandigheden en slagen er niet in die te ontgroeien.
De aristocratie en de hogere burgerij kwamen bij Streuvels slechts sporadisch aan bod en werden enkel ingeschakeld als hij dat nodig achtte voor zijn verhaal. Dergelijke personages behoorden niet tot zijn eigen leefwereld. Hij kwam uit een bescheiden milieu en werd in Brugge en Avelgem opgeleid tot bakker. Tolstoj daarentegen, werd opgevoed als jonge aristocraat en kende dit wereldje als zijn broekzak. Ondanks deze verschillen kan men niet ontkennen dat Maurice Rondeau in De Teleurgang van de Waterhoek heel wat gemeen heeft met de stugge Karenin, de echtgenoot van Anna Karenina in het gelijknamige boek. Het blijft echter gissen of Streuvels zich van een dergelijke parallel bewust was. Misschien gaat het hier slechts om eenvoudig toeval.
De invloed van Tolstoj manifesteert zich het duidelijkst in Streuvels' visie op de vrouw, het huwelijk en de seksualiteit. De West-Vlaming heeft die invloed ook onomwonden aangehaald in zijn autobiografie. Zijn visie op zijn eigen huwelijksleven was gebaseerd op de lectuur van Huwelijksgeluk. In dit werk beschreef Tolstoj het huwelijk als een soort pact waarin wederzijds respect voor de individuele vrijheid van beide partijen centraal stond. Een goede verstandhouding diende verkozen te worden boven een passionele relatie. Deze visie betrok Streuvels niet alleen op zijn eigen leven, maar hij beschreef deze ook overvloedig in zijn werk. Men kan hier dus spreken van een dubbele invloed. Enerzijds baseerde Streuvels zijn eigen visie op het huwelijk, de vrouw en de seksualiteit op die van Tolstoj, anderzijds vond dit gedachtengoed ook zijn weg naar het creatieve oeuvre van Streuvels. Deze visie was hoofdzakelijk conservatief, maar hoegenaamd niet rechtlijnig. Zo verheerlijkte de Ingooigemnaar in Mira, het hoofdpersonage uit De Teleurgang van de Waterhoek, de natuurlijke seksualiteit in haar puurste vorm. Ook in Minnehandel nam de schrijver de huwelijksmoraal op de korrel.
De diverse vertalingen die Streuvels van Tolstojs werken maakte, versterkten de invloed van de Rus op zijn leven en werk. De auteur beschouwde deze vertalingen niet alleen als een stilistische oefening, maar gebruikte ze eveneens om zijn bewondering voor zijn literaire patroonheilige te uiten. Streuvels' vertaalwerk zorgde daarenboven voor een nog grotere bewondering voor de Rus.
Niet alleen Huwelijksgeluk, of Geluk in het huishouden in de versie van de West-Vlaming, was van grote invloed op Streuvels. Ook de Vertellingen versterkten zijn streven naar eenvoud en naar een consequente religieuze houding. Streuvels bewonderde Tolstoj vooral als religieuze autoriteit en minder als schrijver, zo blijkt uit zijn inleidingen tot de Vertellingen van Tolstoï en uit zijn bijdrage aan De Stem in 1928. De vertalingen bevestigen dat de invloed van Tolstoj eerder van levensbeschouwelijke aard was, en niet strikt literair of poëticaal.
Ook in Vlaanderen besteedde men opvallend meer aandacht aan de moralist dan aan de schrijver Tolstoj. Men bewonderde de Rus vooral om de standpunten die hij verdedigde in De Kreutzersonate. Vele andere werken werden niet getolereerd in katholiek Vlaanderen wegens de pantheïstische natuuraanbidding en de openlijke verwerping van de dogma's. Vanaf 1922 speelde De Boekengids een zeer belangrijke rol in de verspreiding van het werk van Tolstoj in Vlaanderen. Enkel zijn pedagogische werkjes werden goed bevonden. Streuvels' keuze was dan ook de enige die toegelaten werd door de katholieke critici.
Als algemene conclusie kan gesteld worden dat Streuvels een verregaande invloed van Tolstoj onderging wat zijn opvattingen inzake religie, seksualiteit en huwelijksleven betreft. In verschillende publicaties gaf Streuvels die invloed ook toe, maar hij zorgde er wel steeds voor dat hij zich de katholieke critici niet op de hals haalde. De receptie van Tolstoj in het katholieke Vlaanderen van toen bepaalde namelijk wat hij goed of slecht mocht vinden en wat hij kon en mocht vertalen. Wat de personages betreft, bestaat er een duidelijke verwantschap. Om van invloed te spreken, zijn er echter te weinig concrete bewijzen. Ook de vraag of Streuvels al dan niet een stilistische en poëticale invloed van Tolstoj onderging, valt moeilijk te beantwoorden. Ten eerste heeft de schrijver zijn grote Russische voorbeeld nooit in de originele taal gelezen en gebruikte hij steevast tussenvertalingen. Ten tweede was Streuvels perfect op de hoogte van de literaire trends van toen. Zowel zijn realistische aanpak als zijn "écriture artistique" waren producten van de tijdsgeest van het fin de siècle en hingen reeds in de lucht nog voor hij kennis maakte met zijn Russische voorbeeld. Hij hoefde deze niet noodzakelijk bij Tolstoj te gaan zoeken. De invloed van de Rus op Streuvels was dus hoofdzakelijk van extra-literaire aard. Tolstoj heeft de Ingooigemnaar echter zonder twijfel "den klop" gegeven
1. ALGEMEEN
ANDRE, A., NONY, D., Littérature française. Histoire et anthologie, Paris, 1987.
BEL, J., "De mystiek in de Nederlandse letterkunde rond de eeuwwisseling", in Forum der Letteren, 27, 1986, pp. 81-92.
BEL, J., "Middeleeuwen en mystiek in het fin-de-siècle", in Literatuur, 7, 1990, pp. 276-284.
BEL, J., De Nederlandse literatuur in het fin-de-siècle, Amsterdam, 1993.
Chamber's Encyclopaedia New Edition, London, 1963.
BOM, E. De, Dagwerk voor Vlaanderen, z.p., z.j.
COUDENYS, W., De literaire circuits en de organisatie van het Ruslandbeeld in België tijdens het interbellum. Proefschrift aangeboden tot het verkrijgen van de graad van doctor in de Slavische Filologie, Leuven, 1995.
COUDENYS, W., "Literatuur als ancilla domina", in Spiegel der Letteren, XXXIX, 1997, pp. 298-303.
COUDENYS, W., "De Russische literatuur in katholiek Vlaanderen" in Tijdschrift voor Slavistiek, VII, 7, 1990, pp. 54-63.
CRITS, F. De (red.), Brussel en het fin-de-siècle. 100 jaar Van Nu en Straks, Antwerpen-Baarn, 1993.
DEV, A., DAS, S.K. (red.), Comparative literature: theory and practice, Shimla, 1989.
DIJCK, L. van (red.), Het ontstaan van Van Nu en Straks. Een brieveneditie 1890-1894, Antwerpen, 1980.
GORP, H. van , e.a., Lexicon van Literaire Termen, Leuven, 1991.
HASSAN, I.H., "The problem of influence in literary history: notes towards a definition", in Journal of Aesthetics and Art Criticism, XIV, 1955, pp. 66-76.
LEIJNSE, E., Symbolisme en nieuwe mystiek in Nederland voor 1900, Genève, 1995.
MAEGD-SOËP, C. De," Zuidnederlandse literatuur in Rusland I"in in Ons Erfdeel, XXIII, 2, 1980, pp. 169-177.
MAEGD-SOËP, C. De, "Zuidnederlandse literatuur in Rusland II", in Ons Erfdeel, XXIII, 3, 1980, pp. 325-337.
MUSSCHOOT, A.M. (red.), Van Nu en Straks, 1893-1901, 's-Gravenhage, 1982.
MUSSCHOOT, A.M., e.a., Overzicht van de Nederlandse Letterkunde. Deel II, Gent, 1997.
PICHOIS, C., ROUSSEAU, A.M., Vergelijkende literatuurwetenschap, Utrecht/Antwerpen, 1972.
RONIN, V., "Vlamingen in Russische ogen", in Ons Erfdeel, 5, 1999, pp. 188-199.
SHAW, J.T., "Literary indebtedness and comparative literary studies", in STALLKNECHT, N.P., FRENZ, H., Comparative literature: method and perspective, Carbondale, 1961, pp. 58-71.
TENGBERGEN, M., Russische meesterwerken,Utrecht, 1991.
VERVLIET, R., De literaire manifesten van het fin-de-siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914. Deel I: Een theoretische bijdrage en praktisch model voor de periodisering in de literaire historiografie. Deel II: Materiaalverzameling, Gent, 1982.
VERVLIET, R., Inleiding tot de voornaamste moderne literaturen, Gent, 1997.
WAEGEMANS, E., Geschiedenis van de Russische literatuur sinds de tijd van Peter de Grote, Gent, 1999.
WILLEMSEN, C., "De receptie van de Russische literatuur", in Tijdschrift voor Slavistiek, VII, 7, 1990, pp. 64-70.
2. STIJN STREUVELS
2.1. Van Stijn Streuvels
STREUVELS, S., "Tolstoï" in De Stem, VIII, 10-11, 1928, pp. 799-800.
STREUVELS, S., Alma met de Vlassen Haren, Davidsfonds, z.p., 1931.
STREUVELS, S., Heule, Kortrijk, 1942.
STREUVELS, S., Lenteleven, Lannoo, 1943/10.
STREUVELS, S., Jantje Verdure, Gent, 1943.
STREUVELS, S., Avelgem, Amsterdam, 1946.
STREUVELS, S., Volledige werken (12 delen), Kortrijk, 1950-1955.
STREUVELS, S., Ingoyghem II, Brugge, 1957.
STREUVELS, S., Kroniek van de familie Gezelle, Brugge, 1960.
STREUVELS, S., Minnehandel, Brugge, 1961.
STREUVELS, S., Langs de Wegen, Brugge, 1961/8.
STREUVELS, S., Werkmensen, Brugge, 1962/7.
STREUVELS, S., De Blijde Dag, Brugge, 1970/5.
STREUVELS, S., De Teleurgang van de Waterhoek, Brugge, 1970/7.
STREUVELS, S., De Vlaschaard, Brugge, 1970/24.
STREUVELS, S., Dodendans, Brugge, 1971/6.
STREUVELS, S., "Ingooigem I", in Volledig Werk IV, Brugge, 1973.
STREUVELS, S., Uit lust met de penne, Beveren, 1982.
STREUVELS, S., De Drie Koningen aan de Kust / Kerstvertelsel, z.p., 1982.
STREUVELS, S., Prutske, Antwerpen, 1986.
STREUVELS, S., De oogst, Antwerpen, 1988
2.2. Over Stijn Streuvels
COUDENYS, W., "Streuvels en de Russen", in Ons Erfdeel, XXXII, 4, 1989, pp. 573-577.
DEMEDTS, A., "De beslissende jaren", in Dietsche Warande en Belfort, CXVI, 8, 1971, pp. 649-725.
DEMEDTS, A., Stijn Streuvels. Een terugblik op leven en werk, z.p., 1971.
DERUYCK, F., Stijn Streuvels. Het leven en de dood van een mythe. Onderzoek naar de krachtlijnen in de Streuvels-kritiek 1897-1980, verhandeling voorgelegd aan de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte, groep Germaanse filologie, Gent, 1981.
FLORQUIN, J., Mijn Streuvelsboek, Brugge, 1971.
GRIT, D., "Vlaams scandinavisme en Stijn Streuvels", in Spiegel der letteren, III, 3, 1991, pp. 149-170.
JANSSEUNE, L., VERVLIET, R., "Stijn Streuvels en Van Nu en Straks", in Dietsche Warande en Belfort, 8, 1971, pp. 598-648.
JONCKHEERE, K., "Bij Streuvels - den lezer - den bibliofiel - den bibliothecaris", in Het boek in Vlaanderen, z.p., 1936, pp. 18-27.
JONCKHEERE, K., "Streuvels de heiden" in Nieuw Vlaams Tijdschrift, I, 10, 1946, pp. 737-744.
LAMBRECHT, N., Streuvels' autobiografische geschriften. Een zelfportret?, verhandeling voorgelegd aan de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte, groep Germaanse filologie, Gent, 1984.
ROEMANS, R., ASSCHE, H. van, Bibliografie van Stijn Streuvels, Antwerpen, 1972.
SCHAEVERS, M., "Met zijn hart hield hij van Vlaanderen, met zijn portefeuille van Duitsland. Hedwig Speliers en de Duitse connecties van Stijn Streuvels", in Standaard der Letteren, 2494, 24 februari 2000, pp. 2-5.
SCHEPENS, L., Kroniek van Stijn Streuvels, Brugge, 1980.
SMITS, K., Een nieuwe kijk op de jonge Streuvels. De briefwisseling met Emmanuel de Bom en het werk uit de eerste jaren, Kapellen, 1993.
SPELIERS, H., "Een broertje dood aan Streuvels?", in Wij, galspuwers, Brugge, 1964.
SPELIERS, H., Omtrent Streuvels, Brugge, 1968.
SPELIERS, H. (red.), Afscheid van Streuvels, 's Gravenhage, 1971.
SPELIERS, H., Die verrekte gelijkhebber, Brugge, 1973.
SPELIERS, H., Album Stijn Streuvels, Antwerpen, 1984.
SPELIERS, H., Dag Streuvels. Ik ken den weg alleen, Leuven, 1994.
SPELIERS, H., "Streuvels en Nederland", in Kruispunt, XXXVII, 166, 1996, pp. 337-347.
SPELIERS, H., Als een oude Germaanse eik. Stijn Streuvels en Duitsland, Anwerpen, 2000.
THEUNYNCK, P., "Van boer en bourgeois. De moeilijke relatie tussen de jonge Stijn Streuvels en Karel van de Woestijne", in De Vlaamse Gids, LXXXIII, 1-2, maart-juni 1999, pp. 26-36.
THOMAS, P. (red.), Een tweede eeuw? Jaarboek I van het Stijn Streuvelsgenootschap, Tielt, 1995.
THOMAS, P. (red.), Zoals ik u schreef. Jaarboek III van Het Stijn Streuvelsgenootschap, Tielt,1997.
VAN DE LINDE, R., Het oeuvre van Streuvels, sociaal document, Leuven, 1985.
VERSTRAETE-VANDEWIELE, H., "Streuvels vertaalt en vertaald", in VAN NUNEN, P., SEMENOV, A. (red.), Taal- en cultuurconferentie, z.p., 1995, pp. 223-254.
WEISGERBER, J., Stijn Streuvels. Een sociologische balans, KVATL, Gent, 1970.
WEISGERBER, J., "Aantekeningen over Streuvels' sociologische visie.", in Dietsche Warande en Belfort, CXVI, 8, 1971, p. 714.
WESTERLINCK, A., "De psychologie van Stijn Streuvels", in Wandelend al peinzend, Leuven, 1960, pp. 121-127.
WESTERLINCK, A., "Weer een uur met Stijn Streuvels", in Alleen en van geen mens gestoord. Verzamelde opstellen. Tweede reeks, Leuven, 1964, pp. 121-136.
WESTERLINCK, A., "Stijn Streuvels: zijn kunst, zijn wereld", in Musica Humana. Verzamelde Opstellen. Vierde reeks, Leuven, 1973, pp. 187-196.
Correspondentie:
Elektronische brief van W. COUDENYS aan K. VANHAESEBROUCK, 22/11/1999.
Elektronische brief van W. COUDENYS aan K. VANHAESEBROUCK, 24/11/1999.
Brief van I. BAERT-LATEUR aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 10/03/2000.
Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 11/03/2000.
Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 23/03/2000.
Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, dd. 10/04/2000.
3. LEV TOLSTOJ
3.1. Van Lev Tolstoj
Vertellingen van Tolstoï. Bewerkt door Stijn Streuvels, Maldeghem, 1902.
TOLSTOÏ, Graaf Leo, Geluk in het huishouden. Bewerkt door Stijn Streuvels, Maldegem, 1903.
Twee vertellingen van Tolstoï. Vertaald door Stijn Streuvels, Maldegem, 1908. (De Buitenlandsche Schrijvers, nr. 67 der Duimpjesuitgave)
Vertellingen van Tolstoï. Bewerkt door Stijn Streuvels, [Tweede druk], Met prentjes van G. Vandebulcke, Lannoo, 1924. (Streuvels' Volksboeken)
TOLSTOÏ, Graaf Leo, Geluk in het huishouden. Bewerkt door Stijn Streuvels. Tweede herziene uitgaaf, Thielt, 1926.
Vader en Dochter. Tolstoi's briefwisseling met zijne dochter Marie. Met een inleiding van Paul Birukoff. Vertaald door Stijn Streuvels, Amsterdam, 1928.
TOLSTOJ, L., De dood van Iwan Iljitsj en vijftien andere verhalen, Amsterdam, 1970.
TOLSTOJ, L., Mijn biecht, z.p., 1998.
TOLSTOJ, L., Anna Karenina, Amsterdam, 1995.
TOLSTOJ, L., De Kreuzersonate, Amsterdam, 1997.
TOLSTOJ, L., Oorlog en vrede, Amsterdam, 1999.
3.2. Over Lev Tolstoj
AUCOUTURIER, M., "Tolstoi et le tolstoïsme devant la critique marxiste russe avant la révolution", in Revue des études slaves, 3, 1977, vol. 50, pp. 429-444.
CECIL, D., "Some reflections on the art of Leo Tolstoj", in KONOVALOV, S. (red.), Oxford Slavistic Papers, vol.XI, Oxford, 1964, pp. 60-69.
COUDENYS, W., Translation and the International Dissemination of the Novels of Tolstoy. (in druk)
HOLST-VAN DER SCHALK, H. R., Tolstoi. Zijn wezen en zijn werk, Rotterdam, 1930.
MAZON, M., "Léo Tolstoj et le 'desitn de paysanne'", in Revue des études slaves, vol. 22, 1-4, pp. 162-179.
POGGIOLI, R., "Lev Tolstoj as man and artist" in KONOVALOV, S. (red.), Oxford Slavistic Papers, vol.X, Oxford, 1962, pp. 25-38.
JANS, R., Tolstoj in Nederland, Bussum, 1952.
MONTER, B.H., "Tolstoj's path towards feminism", in TERRAS, V.(red.), American Contributions To The Eighth International Congress Of Slavists. Volume 2. Literature, Ohio, 1978, pp. 523-532.
SCANLAN, J.P., "L.N. Tolstoj as philosopher of art today", in TERRAS, V. (red.), American Contributions To The Eighth International Congress Of Slavists. Volume 2. Literature, Ohio, 1978, pp. 657-677.
SCHNEIDAUER, L.R. de, "Un gendre de Tolstoï refugié en Belgique", in Le Patriote illustré, XXXVI, 1930, pp. 536-537.
SEMON, M., "La vie spirituelle des héroïnes tolstoïennes". Revue des Etudes Slaves, vol. 54, 1-2, 1983, pp. 205-214.
SEMON, M., "Les femmes dans l' oeuvre de Léon Tolstoj" in Revue des Etudes Slaves, 3, 1983, pp. 365-370.
Stem, De (Tolstojnummer), VIII, 10-11, 1928
TROYAT, H., Tolstoï, Paris, 1965.
WEISBEIN, N., "La morale chrétienne selon Tolstoi" in Cahiers du Monde Russe et Sovietique, jan-maart 1962, pp. 102-108.
WEISBEIN, N., "Les deux sources de la pensée Tolstoïenne: christianisme et socialisme", in Cahiers du Monde Russe et Sovietique, jan-maart 1964, pp. 229-233.
WORTMAN, R., "Tolsoj and the perception of poverty", in Rossija, 4, 1980, pp. 105-118.
home | lijst scripties | inhoud |
[1] W. COUDENYS, Translation and the international Dissemenation of the Novels of Tolstoj (in druk), p. 1.
[2] S. STREUVELS, "Tolstoï" in De Stem, VIII, 1928, deel II, p. 799.
[3] W. COUDENYS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 22/11/99.
[4] W. COUDENYS, De literaire circuits en de organisatie van het Ruslandbeeld in België tijdens het interbellum. Proefschrift aangeboden tot het verkrijgen van de graad van doctor in de Slavische Filologie, Katholieke Universiteit Leuven, 1995, p. 181.
[5] C. PICHOIS, A.M. ROUSSEAU, Vergelijkende literatuurwetenschap, Antwerpen, 1967, p. 39.
[6] PICHOIS, p. 39.
[7] PICHOIS, p. 78.
[8] PICHOIS, p. 79.
[9] PICHOIS, pp. 65-66.
[10] PICHOIS, p. 66.
[11] PICHOIS, p. 67.
[12] J.T. SHAW, "Literary Indebtedness and Comparative Literary Studies", in N.P. STALLKNECHT, H. FRENZ (ed.), Comparative Literature: Method and Perspective, Southern Illinois University Press, Carbondale, 1961, p. 58.
[13] I.H. HASSAN, "The problem of influence and literary history: notes toward a definition", in Journal of Aesthetics and Art Criticism, XIV, 1995, pp. 66-67.
[14] COUDENYS, Translation, p. 15.
[15] SHAW, p. 68.
[16] SHAW, p. 65.
[17] H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 11/03/2000
[18] geciteerd in: PICHOIS, p. 75.
[19] SHAW, p. 66.
[20] H. SPELIERS aan K.VANHAESEBROUCK, d.d. 23/03/2000
[21] SHAW, p. 61.
[22] SHAW, p. 62.
[23] SHAW, p. 60.
[24] H. VAN GORP e.a., Lexicon van literaire termen, Leuven, 1991, p. 146.
[25] R. VERVLIET, Inleiding tot de voornaamste moderne literaturen, Gent, 1997, p. 129.
[26] H. SPELIERS, Dag Streuvels. Ik ken den weg alleen, Leuven, 1994, p. 90.
[27] J. BEL, De Nederlandse Literatuur in het Fin-de-siècle, Amsterdam, 1993.
[28] BEL, Nederlandse Literatuur, pp. 272-279.
[29] BEL, De Nederlandse Literatuur, p. 282.
[30] Zie hoofdstuk 2: "Stijn Streuvels en het Franse naturalisme".
[31] BEL, De Nederlandse Literatuur, p. 285.
[32] BEL, De Nederlandse Literatuur, p. 285.
[33] BEL, De Nederlandse Literatuur, pp. 292-203.
[34] J. BEL, “Middeleeuwen en mystiek in het fin-de-siècle”, in Literatuur, 7, 1990, p. 281.
[35] BEL, “Middeleeuwen en mystiek”, p. 281.
[36] BEL, “Middeleeuwen en mystiek”, p. 294.
[37] QUERIDO, “Lenteleven”, in De Jonge Gids, 3, 1899-1900, p. 84. (Geciteerd in BEL , De Nederlandse Literatuur, p. 176.)
[38] NETSCHER, in De Hollandsche Revue, 5, 1900, p. 794. (Geciteerd in BEL, De Nederlandse Literatuur, p. 177.)
[39] A.M. MUSSCHOOT, in Overzicht van de Nederlandse Letterkunde. Deel II, Gent, 1997, p. 89
[40] S. STREUVELS, "Het Leven en de Dood in den Ast", in Werkmensen, Brugge, 1962/7, pp. 178-179.
[41] Dag Streuvels, p. 93.
[42] R. JANS, Tolstoj in Nederland, Bussum, 1952, p. 38.
[43] Dag Streuvels, p. 525.
[44] JANS, p. 24.
[45] S. STREUVELS, Avelghem, Amsterdam, 1946, pp. 223-224.
[46] JANS, p. 23
[47] JANS, p. 19.
[48] E.M. DE VOGÜE, Le Roman Russe, Paris, 1886, p. XLIII. (Geciteerd in: JANS, p. 19.)
[49] JANS, p. 20.
[50] JANS, p. 21.
[51] E. LEIJNSE, Symbolisme en nieuwe mystiek in Nederland voor 1900, Genève, 1995, p. 152.
[52] JANS, p. 22.
[53] JANS, p. 22.
[54] F. DE CRITS (red.), Brussel en het fin-de-siècle. 100 jaar Van Nu en Straks, Antwerpen-Baarn, 1993.
[55] CRITS, p. 9.
[56] CRITS, p.36.
[57] L. JANSSEUNE, R.VERVL IET, “Stijn Streuvels en 'Van Nu en Straks”, in Dietsche Warande en Belfort, 8, 1971, p. 604.
[58] JANSSEUNE, p. 601.
[59] JANSSEUNE, p. 609.
[60] P THEUNYNCK, “Van boer en bourgeois. De moeilijke relatie tussen de jonge Stijn Streuvels en Karel van de Woestijne”, in De Vlaamse Gids, 1-2, 1999, p. 26.
[61] THEUNYNCK, p. 28.
[62] Brief van K. VAN DE WOESTIJNE aan V. DE MEYERE, d.d. 23/06/1896. (Geciteerd in THEUNYNCK, p. 29.)
[63] Brief van K. VAN DE WOESTIJNE aan V. DE MEYERE, d.d. april/mei 1899. (Geciteerd in THEUNYNCK, p. 33.)
[64] JANSSEUNE, p. 602.
[65] JANSSEUNE, p. 645.
[66] JANSSEUNE, p. 613.
[67] D. GRIT, “Vlaams Scandinavisme en Stijn Streuvels”, in Spiegel der letteren, 3, 1991, pp. 149-170.
[68] GRIT, p. 151.
[69] GRIT, p. 153.
[70] GRIT, p. 153.
[71] Dag Streuvels, p. 104.
[72] Brandes was de spirituele leider en bezieler van de nieuwe realistische beweging in de Noorse literatuur van 1870. Volgens hem moest poëzie zich niet bezig houden met droomtoestanden, maar met de dagdagelijkse realiteit. De taak van de auteurs bestond erin te discussiëren over "problemen". (Chamber's Encyclopedia. New Edition. Volume 2, London, 1963, p. 494)
[73] Avelghem, p. 225.
[74] Avelghem, pp. 222-223.
[75] Dag Streuvels, p. 327.
[76] Dag Streuvels, p. 95.
[77] GRIT, p. 159.
[78] De Deen Holger Drachmann (1846-1908) werd vooral beïnvloed door Brandes, ondanks zijn bijzonder grote individualiteit. Nadat hij kennis gemaakt had met de werkomstandigheden van de arbeiders in
Engeland, werd hij een overtuigd socialist. Vooral zijn liefdesgedichten genoten grote bekendheid. (Chamber's Encyclopedia. Volume 4, p. 618.)
[79] GRIT, p. 159.
[80] K. JONCKHEERE, “Bij Streuvels - den lezer - den bibliofiel - den bibliothecaris”, in Het boek in Vlaanderen, z.p., 1936, p. 21.
[81] De Noorse schrijver Bjørnstjerne Bjørnson (1832-1910) begon zijn literaire carrière op zeer jonge leeftijd. Nog voor zijn ingangsexamen aan de universiteit had hij reeds een inkomen als schrijver. Hij verwierp de "art for art's sake" en benadrukte het belang van politiek engagement. In het begin schreef hij vooral historische drama's en boerennovellen. Zijn latere stukken echter handelden meer en meer over actuele problemen. In 1878 maakte hij een religieuze crisis door en veroorzaakte hij een schandaal door openlijk afstand te nemen van het Lutheranisme. (Chamber's Encyclopedia.Volume 2, pp. 346-347.)
[82] GRIT, p. 163.
[83] GRIT, p. 163.
[84] Het harde leven in Amerika veroorzaakte bij de Noorse schrijver Knut Hamsun (pseudoniem van Knut Pederson, 1859-1952) een elitair gevoel van culturele superioriteit en een diepgewortelde afkeer van het volk en van de materialistische idealen van de moderne industriële maatschappij. Hamsun wordt beschouwd als de vertegenwoordiger van de reactionaire strekking binnen de Noorse literatuur. Hij behaalde zijn eerste literaire succes in 1890 met de roman Sult. Toen hij echter tijdens de tweede wereldoorlog openlijk zijn steun betuigde aan het nazisme, verloor hij de gratie van zijn lezerspubliek. (Chamber's Encyclopedia. Volume 6, p. 715.)
[85] GRIT, pp. 167-168.
[86] A. DEMEDTS, Stijn Streuvels. Een terugblik op leven en werk, Brugge, 1971, p. 357.
[87] R. VERVLIET, Inleiding tot de voornaamste moderne literaturen, Gent, 1997, p. 117.
[88] BEL, Nederlandse Literatuur, p. 280.
[89] D. NONY, A. ANDRE, Littérature française, Hatier, Paris, p. 296.
[90] Brief van G. FLAUBERT aan L. COLET, d.d. 18/09/1846. (Geciteerd in: NONY, p. 297.)
[91] NONY, p. 310.
[92] Avelghem, p. 271.
[93] Dag Streuvels, p. 157.
[94] Dag Streuvels, p. 502.
[95] Brief van S. STREUVELS aan E. DE BOM, d.d. 08/08/1896. (Geciteerd in: Dag Streuvels, pp. 142-143.)
[96] Dag Streuvels, p. 91.
[97] Op p. 91 geeft Speliers een overzicht van wat Streuvels in die tijd gelezen heeft. De West-Vlaming las niet alleen herdrukken van klassieken zoals Corneille, Molière, Racine, Rousseau en Montesquieu, maar maakte ook tijd voor de studies over het naturalisme van Taine en Brunetière en voor de modernen zoals Comte de Lautréamont, Villiers de l’Isle-Adam, Honoré de Balzac, Anatole France, Maurice Maeterlinck, Georges Eekhoud, de gebroeders Goncourt, Emile Zola, Alphonse Daudet en Barbey d’Aurevilly. Daarenboven las hij ook de Russen en de Noren (zoals in dit hoofdstuk beschreven) en pakte hij vol enthousiasme de grote Duitse schrijvers aan, zoals Goethe en Schiller. (Dag Streuvels, p. 91.)
[98] Avelghem, p. 224.
[99] Dag Streuvels, p. 95.
[100] Geciteerd in: Dag Streuvels, p. 143. (geen bronvermelding)
[101] Dag Streuvels, p. 169
[102] K. SMITS, Een nieuwe kijk op de jonge Streuvels. De briefwisseling met Emmanuel de Bom en het werk uit de eerste jaren, Kapellen, 1993, p. 60.
[103] Dag Streuvels, p. 169.
[104] SMITS, p. 60.
[105] S. STREUVELS, Uit lust met de penne, Beveren, 1982, p. 88.
[106] Maxim Gorki (1868-1936) juichte aanvankelijk de socialistische revolutie van 1917 toe, maar veroordeelde al snel het nieuwe bewind en vooral de terreur tegen de intellectuelen. Daarom stichtte hij “De Commissie voor de Verbetering van de Bestaansvoorwaarden van Geleerden” en nam hij het op voor aangehouden schrijvers. Lenin verloor echter al snel zijn geduld en liet Gorki voor TBC behandelen in buitenlandse sanatoria. In 1924 kwam deze terecht in Sorrento, in 1928 werd hij echter gerehabiliteerd in Rusland. Stalin gebruikte hem als propagandapaardje en spande Gorki voor de kar van de sovjetideologie. Volgens sommigen zou Stalin echter ook Gorki uit de weg laten ruimen hebben. (E.WAEGEMANS, Geschiedenis van de Russische literatuur sinds de tijd van Peter de Grote, Gent, 1999, pp. 203-204).
[107] Brief van E. DE BOM aan STIJN STREUVELS, d.d. 13/05/1927, AMVC 71601/583. (Geciteerd in: COUDENYS, “Streuvels en de Russen”, pp. 574-575.)
[108] Brief van E. DE BOM aan STIJN STREUVELS, d.d. 18/10/1927, AMVC 71606/585d. (Geciteerd in: COUDENYS, “Streuvels en de Russen”, p. 575.)
[109] De auteur Michail Prisvin (1873-1954) behoorde tot de zogenaamde Pereval-groep (1924-1932). Deze groep werd opgericht door een aantal jonge marxistische schrijvers die de idealen van de revolutie hoog hielden. Zij protesteerden tegen het simplisme en vulgarisme van de proletarische schrijvers. Hun stijl werd omschreven als “mozartisme”: een gekunstelde, maar elegante stijl, waarin spontaneïteit en individualiteit centraal stonden. Op politiek vlak hield Prisvin zich echter wat afzijdig, in tegenstelling tot zijn collega’s. In zijn werk stond vooral de natuur centraal (bijvoorbeeld In het land van de onopgeschrikte vogels, 1907). (WAEGEMANS, pp. 258-259).
[110] H. VERSTRAETE-VANDEWIELE, “Streuvels vertaalt en vertaald”, in P. VAN NUNEN, P. SEMENOV (red.), Taal- en Cultuurconferentie, z.p., 1995, p. 229.
[111] Dag Streuvels, p. 96.
[112] Dag Streuvels, p. 92.
[113] Dag Streuvels, p. 87.
[114] F. DERUYCK, Stijn Streuvels. Het leven en de dood van een mythe. Onderzoek naar de krachtlijnen in de Streuvels-kritiek 1897-1980, verhandeling voorgelegd aan de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte, groep Germaanse filologie, Gent, 1981, p. 57.
[115] Geciteerd in: Dag Streuvels, p. 140.
[116] COUDENYS, Translation, p. 2.
[117] COUDENYS, Translation, p. 5.
[118] COUDENYS, Translation, p. 6.
[119] Zie hoofdstuk 1: literaire en kunsthistorische context
[120] COUDENYS, Translation, p. 7.
[121] COUDENYS, Translation, pp. 11-12.
[122] S. STREUVELS, "Tolstoï", in De Stem, VIII, p. 799.
[123] COUDENYS, Translation, p. 14.
[124] Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 11/03/2000, en brief van I. BAERT-LATEUR aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 10/03/2000.
[125] C. WILLEMSEN, "De receptie van de Russische literatuur in Nederland: 1789-1989 (IV)", In Tijdschrift voor Slavische literatuur, 7, 1990, p. 64.
[126] WILLEMSEN, p. 64.
[127] W. VAN DER MEY, "Een commentaar op Tolstoï", in Los en Vast, 1888, p. 246. (Geciteerd in: WILLEMSEN, p. 66.)
[128] JANS, p. 36.
[129] JANS, p. 116.
[130] JANS, p. 119.
[131] COUDENYS, Translation, pp. 18-19.
[132] COUDENYS, Ruslandbeeld, p. 154.
[133] COUDENYS, Translation, pp. 19-20.
[134] Zie hoofdstuk 7: De Tolstoj-vertalingen.
[135] H. VERSTRAETE-VANDEWIELE, p. 243.
[136] W. COUDENYS, "De Russische literatuur in katholiek Vlaanderen", In Tijdschrift voor Slavische literatuur, 1990, nr. 7, p. 54.
[137] W. COUDENYS, "Russische literatuur in katholiek Vlaanderen", p. 54.
[138] W. COUDENYS, "Russische literatuur in katholiek Vlaanderen", p. 56.
[139] Vooral na 1930, het jaar van de grote doorbraak van de sovjetliteratuur, huldigden de conservatief-katholieken een nogal dubieuze visie op het realisme in de Russische literatuur: "Communistisch realisme is rauw en vulgair; anti-bolsjevistisch proza overtuigt ons van de gruwelen onder het nieuwe regime." (COUDENYS, "Russische literatuur in katholiek Vlaanderen", p. 62.)
[140] W. COUDENYS, "Russische literatuur in katholiek Vlaanderen", p. 56.
[141] COUDENYS, "Russische literatuur", p. 62.
[142] COUDENYS, Translation, p. 38.
[143] COUDENYS, Translation, p. 38.
[144] C. DE MAEGD-SOËP, "Zuidnederlandse literatuur in Rusland (I)", in Ons Erfdeel, XXIII, 2, maart-april 1980, p. 166.
[145] C. DE MAEGD-SOËP, p. 166.
[146] C. DE MAEGD-SOËP, p. 167.
[147] C. DE MAEGD-SOËP, p. 169.
[148] C. DE MAEGD-SOËP, p. 169.
[149] C. DE MAEGD-SOËP, p. 170.
[150] Romain Rolland (1866-1944) kwam uit een merkwaardig gezin. Zijn vader was een rasechte republikein, terwijl zijn moeder jansenistisch ingesteld was. Op school ontmoette hij op jonge leeftijd de latere schrijvers André Suarès en Paul Claudel. Na het Lyceum trok hij naar Rome en studeerde er geschiedenis en archeologie. In 1895 doctoreerde hij aan de prestigieuze Sorbonne en acht jaar later werd hij aan diezelfde universiteit benoemd tot professor in de muziekgeschiedenis. Hij beschreef niet alleen het leven van Michelangelo en Beethoven, maar hij schreef ook de biografie Vie de Tolstoï (1911). Zijn grootste literaire prestatie was zonder twijfel de tiendelige roman fleuve Jean-Christophe (1904-1912). Tijdens de eerste wereldoorlog nam hij een pacifistische houding en schreef vanuit Zwitserland een reeks anti-oorlogpamfletten. Later ging hij meer de communistische toer op en raakte hij geïntrigeerd door de sovjetideologie. (Chamber's Encyclopedia. New Edition. Volume 11, pp. 751-752)
[151] Henri Barbusse (1873-1935) begon zijn carrière als journalist, maar debuteerde in 1895 als dichter met de bundel Pleureuses. Tijdens de Eerste Wereldoorlog gaf hij zich op als vrijwilliger. Uit die periode stamt zijn meesterwerk Le Feu (1916), waarin hij de gruwel van de loopgraven beschreef en waarin hij pleitte voor een universeel medelijden met de mensheid, zonder daarbij rekening te houden met de nationaliteit. Ook zijn humanitaire idealen deden hem sympathiseren met het communisme. In 1935 stierf hij in Moskou. (Chamber's Encyclopedia. New Edition. Volume 2, p. 118.)
[152] W. COUDENYS, "Streuvels en de Russen", p. 573.
[153] W. COUDENYS, "Streuvels en de Russen", p. 576.
[154] Dag Streuvels, p. 524.
[155] W. COUDENYS, "Streuvels en de Russen", p. 574.
[156] W. COUDENYS, "Streuvels en de Russen", p. 576.
[157] R. ROEMANS, H. VAN ASSCHE, Bibliografie van Stijn Streuvels, p. 88.
[158] W. COUDENYS, "Streuvels en de Russen", p. 577.
[159] S. STREUVELS, Ingoyghem II, Brugge, 1957, p. 169.
[160] W. COUDENYS, "Streuvels en de Russen", p. 577.
[161] VLADIMIR RONIN, "Vlamingen in Russische ogen", in Ons Erfdeel, 5, 1999, p. 192.
[162] VLADIMIR RONIN, "Vlamingen in Russische ogen", p. 191.
[163] H. VERSTRAETE-VANDEWIELE, p. 235.
[164] H. VERSTRAETE-VANDEWIELE, p. 237.
[165] H. VERSTRAETE-VANDEWIELE, p. 241.
[166] H. VERSTRAETE-VANDEWIELE, p. 243.
[167] B. DE LIGT, “Tolstoj als denker”, in De Stem, VIII, 10-11, 1928, deel II, pp. 801-825.
[168] DE LIGT, p. 802.
[169] Brief van W. COUDENYS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 24/11/1999.
[170] DE LIGT, p. 816.
[171] N. WEISBEIN, “La morale chrétienne selon Tolstoi”, in Cahiers du Monde Russe et Soviétique, jan-maart 1962, vol. III, pp. 102-108.
[172] M. AUCOUTURIER, “Tolstoï et le tolstoïsme devant la critique marxiste devant la révolution”, in Revue des études slaves, 3, 1977, vol. 50, p. 431.
[173] WEISBEIN, “La morale chrétienne”, p. 105.
[174] AUCOUTURIER, p. 431.
[175] WEISBEIN, “La morale chrétienne”, p. 104.
[176] H. R. HOLST-VAN DER SCHALK, Tolstoi. Zijn wezen en zijn werk, z.p., 1930, p. 107.
[177] DE LIGT, pp. 681-682.
[178] HOLST, p. 110.
[179] M. TENGBERGEN, Russische meesterwerken, Utrecht, 1991, p. 318.
[180] WEISBEIN, “La morale chrétienne”, p. 105.
[181] WEISBEIN, “La morale chrétienne”, p. 107.
[182] E.WAEGEMANS, p. 169.
[183] N.WEISBEIN, “Les deux sources de la pensée tolstoïenne: christianisme et socialisme”, in Cahiers du monde Russe et Soviétique, jan-maart 1964, p. 231.
[184] Dagboek van Lev Tolstoj, d.d. 03/08/1898. (Geciteerd in WAEGEMANS, p. 183)
[185] WEISBEIN, “Les deux sources”, p. 233.
[186] DE LIGT, p. 770.
[187] AUCOUTURIER, p. 430.
[188] In tijden van vooruitgang en expansie stijgt de curve tot aan een crisismoment. Vanaf dit crisismoment gaat de curve in dalende lijn. Deze dalende lijn is de recessie. Pas als het dieptepunt voorbij is, herbegint de expansie.
[189] AUCOUTURIER, p. 432.
[190] AUCOUTURIER, p. 432.
[191] TENGBERGEN, p. 292.
[192] TENGBERGEN, p. 293.
[193] Geciteerd in HOLST, p. 59. (geen bronvermelding).
[194] HOLST, p. 59.
[195] HOLST, p. 120.
[196] HOLST, pp. 120-121.
[197] HOLST, p. 99.
[198] HOLST, p. 99.
[199] Dag Streuvels, p. 93.
[200] S. STREUVELS, “Tolstoï”, in De Stem, VIII, 10-11, 1928, deel II, p. 799.
[201] JANS, p. 56.
[202] Dag Streuvels, p. 243.
[203] In die tijd verkocht Streuvels regelmatig boeken, wat hem in staat stelde nieuwe boeken aan te schaffen. Daarenboven liep zijn bibliotheek in het Lijsternest grote schade op tijdens de beide wereldoorlogen. Men kan zich dus moeilijk baseren op wat men teruggevonden heeft in de bibliotheek van de auteur.
[204] Wim Coudenys dateert deze brief op 1 februari 1894. Het gaat hier waarschijnlijk om een drukfout, aangezien Streuvels zijn eerste brief aan De Bom pas schreef op 13 juli 1896. Tussen 1896 en 1953 (de dood van De Bom) zou Streuvels 831 brieven naar zijn vriend sturen. (Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 23/03/2000.)
[205] Brief van S. STREUVELS aan E. DE BOM, d.d. 01/02/1898. (Geciteerd in: W. COUDENYS, De literaire circuits en de organisatie van het Ruslandbeeld tijdens het interbellum, proefschrift aangeboden tot het verkrijgen van de graad van doctor in de Slavische Filologie, Katholieke Universiteit Leuven, 1995, p. 183.)
[206] S. STREUVELS, “Tolstoï”, p. 799.
[207] S. STREUVELS, “Tolstoï”, p. 800.
[208] Dag Streuvels, p. 244.
[209] S. STREUVELS, “Tolstoï”, p. 799.
[210] H. SPELIERS, Omtrent Streuvels. Het einde van een mythe, Brugge, 1968.
[211] L. SCHEPENS, Kroniek van Stijn Streuvels, Brugge, 1980, p. 147.
[212] H. SPELIERS, Die verrekte gelijkhebber, Brugge, 1973, p. 36.
[213] Ruslandbeeld, p. 182.
[214] Ruslandbeeld, p. 184.
[215] STIJN STREUVELS, Alma met de vlassen haren, Leuven, 1931, p. 6.
[216] Brief van S. STREUVELS aan E. DE BOM, d.d. 14/12/1930. (Geciteerd in: Dag Streuvels, p. 541.)
[217] DEMEDTS, p. 282.
[218] DEMEDTS, p. 283.
[219] Alma, p. 13.
[220]HEDWIG SPELIERS, "Een broertje dood aan Streuvels?", in Wij, galspuwers, Brugge, 1964.
[221] Dag Streuvels, p. 543.
[222] Alma, p. 215.
[223] K. JONCKHEERE, "Streuvels de heiden", in Nieuw Vlaams Tijdschrift, I, 10, 1946, p. 743.
[224] SCHEPENS, p. 139
[225] A. WESTERLINCK, "De psychologie van Stijn Streuvels", in Wandelend al peinzend, Leuven, 1960,
p. 125.
[226] WESTERLINCK, “De psychologie van Streuvels”, p. 125.
[227] Geciteerd in Dag Streuvels, p. 245.
[228] Omtrent Streuvels, p. 66.
[229] "Streuvels de heiden", p. 737.
[230] Omtrent Streuvels, p. 98.
[231] JANS, p. 55.
[232] JANS, p. 54.
[233] In zijn licentiaatsverhandeling Stijn Streuvels. Het leven en de dood van een mythe geeft F. Deruyck een goed gedocumenteerd, chronologisch overzicht van de Streuvelskritiek. Hij besteedt aandacht aan de verschillende (sociologische) visies op Streuvels’ werk.
[234] LUC SCHEPENS in zijn nawoord bij: STIJN STREUVELS, Uit lust met de penne, Beveren, 1982, p. 315.
[235] H. SPELIERS, Als een oude Germaanse eik. Stijn Streuvels en Duitsland, Antwerpen, 2000, p. 185.
[236] WESTERLINCK, “De psychologie van Streuvels”, p. 121.
[237] WESTERLINCK, “De psychologie van Streuvels”, p. 121.
[238] STIJN STREUVELS, Langs de wegen, Brugge, 1961/8, pp. 168-165.
[239] Russische benaming voor landarbeider.
[240] SCHEPENS, p. 139.
[241] Omtrent Streuvels, p. 47.
[242] STIJN STREUVELS, De Oogst, Antwerpen, 1988, p. 20.
[243] STIJN STREUVELS, De Teleurgang van de Waterhoek, Brugge, 1970/7, p. 8.
[244] JANS, p. 59.
[245] WAEGEMANS, p. 170.
[246] JANS, p. 60.
[247] H. TROYAT, Tolstoï, Paris, 1965, p. 470.
[248] J.P. SCANLAN, "L.N. Tolstoj as philosopher of art today", in V. TERRAS (red.), American Contributions To The Eighth International Congress Of Slavists. Volume 2. Literature, Columbus, Ohio, 1978, p. 659.
[249] SCANLAN, p. 659.
[250] SCANLAN, p. 659.
[251] JANS, p. 60.
[252] SCANLAN, p. 669.
[253] D. CECIL, "Some reflections on the art of Leo Tolstoj", in S. KONOVALOV (red.), Oxford Slavistic Papers, vol.XI, Oxford, 1964, p. 60.
[254] CECIL, p. 66.
[255] R. POGGIOLI, "Lev Tolstoj as man and artist", in S. KONOVALOV (red.), Oxford Slavistic Papers, vol.X, Oxford, 1962, p. 25.
[256] POGGIOLI, p. 27.
[257] POGGIOLI, p. 26.
[258] “Het expliciete engagement van Mesnil was allerminst Streuvels’ cup of tea. Ik laat Streuvels zelf aan het woord in zijn brief aan De Bom, d.d. 08/08/1896: ‘ ’t Soc. (=socialisme) dat een lap komt leggen aan (=op) de samenleving, zal een heel kort bestaan hebben en overrompeld worden door de Anarchie. (Ik ben stijf (zeer) voor de Anarchie, maar ’t is een hele eigenaardige…)' ” (Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 23/03/2000)
[259] A. WESTERLINCK, "Streuvels: zijn kunst, zijn wereld", in Musica Humana: verzamelde opstellen, Leuven, 1973, p. 187.
[260] Avelghem, p. 261.
[261] Brief van S. STREUVELS aan E. DE BOM, d.d. 09/08/1896. (Geciteerd in: JANSSEUNE en VERVLIET, p. 611.)
[262] JANSSEUNE en VERVLIET, pp. 610-611.
[263] Brief van S. STREUVELS aan E. DE BOM, d.d. 09/08/1896. (Geciteerd in: JANSSEUNE en VERVLIET, p. 611.)
[264] Brief van S. STREUVELS aan A. VERMEYLEN, d.d. 07/04/1899. (Geciteerd in: Dag Streuvels, p. 194.)
[265] WESTERLINCK, “Streuvels: zijn kunst, zijn wereld”, p. 197.
[266] Omtrent Streuvels, p. 99.
[267] J. HAVELAAR, "Tolstoï als religieuze persoonlijkheid", in De Stem, VIII, 10-11, 1928, pp. 765-766.
[268] HAVELAAR, p. 766.
[269] HAVELAAR, p. 770.
[270] Vertellingen van Tolstoï. Bewerkt door Stijn Streuvels. [Tweede druk]. Met prentjes van
G. Vandenbulcke, Thielt, 1924, p. 7.
[271] HAVELAAR, p. 774.
[272] HAVELAAR, p. 810.
[273] WAEGEMANS, p. 173.
[274] WAEGEMANS, p. 183.
[275] S. STREUVELS, De Vlaschaard, Brugge, 1970/24, pp. 32-33.
[276] Zie Hoofdstuk 6: De vrouw, het huwelijk en seksualiteit.
[277] R. VAN DE LINDE, Het Oeuvre van Stijn Streuvels, Sociaal Document, Leuven, 1958, pp. 48-49.
[278] VAN DE LINDE, p. 96.
[279] J. WEISGERBER, "Aantekeningen over Streuvels' sociologische visie", in Dietsche Warande en Belfort, CXVI, 8, 1971, p. 714.
[280] A. DEMEDTS, "De beslissende jaren", in Dietsche Warande en Belfort, CXVI, 8, 1971, p. 657.
[281] R. WORTMAN, "Tolstoj and the perception of poverty", in Rossija, 4, 1980, p. 119.
[282] WORTMAN, p. 121.
[283] DEMEDTS, "Beslissende Jaren", p. 659.
[284] VAN DE LINDE, pp. 118-119.
[285] Ook Hedwig Speliers onderscheidt in Omtrent Streuvels drie periodes in Streuvels' werk: de eerste grote creatieve periode (1901-1909), een periode van artistieke armoede en conservatisme (1911-1925) en een tweede grote creatieve periode (1926-1930). Hier is niet het personage de maatstaf van de indeling, maar wel het vernieuwende en creatieve karakter van Streuvels' proza.
[286] Streuvels gebruikte de benaming kortwoners als verzamelterm voor het landelijk proletariaat. Tot deze categorie behoorden zowel meiden, stalknechten, koeiers als seizoenarbeiders, vissers, venters, landlopers en zonderlingen. Kortwoners leven in een kortwoonst waar geen of weinig grond bij hoorde.
[287] VAN DE LINDE, p. 120.
[288] VAN DE LINDE, p. 121.
[289] VAN DE LINDE, p. 122.
[290] DEMEDTS, "De beslissende jaren", p. 657.
[291] VAN DE LINDE, p. 90.
[292] VAN DE LINDE, p. 93.
[293] TOLSTOJ, Mijn biecht, z.p., 1998, p. 15.
[294] TENGBERGEN, p. 318.
[295] TENGBERGEN, p. 391.
[296] VAN DE LINDE, p. 223.
[297] VAN DE LINDE, p. 224.
[298] De teleurgang van de Waterhoek, p. 159.
[299] L. TOLSTOJ, Anna Karenina, Amsterdam, 1995, p. 585.
[300] TENGBERGEN, p. 314.
[301] De inventaris van Streuvels' bibliotheek bevat geen afzonderlijk exemplaar van Anna Karenina, maar wel twee verschillende edities van het verzameld werk. Naast de Oeuvres complètes (5 tomes, Paris, 1903) vermeldt de inventaris ook de recentere Gesamtausgabe des dichterische Werkes (14 Bände, Berlin, 1928) (Brief van I. BAERT-LATEUR aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 10/03/2000). In De Stem schreef Streuvels dat hij eerst de novellen en verhalen gelezen heeft om zich dan pas te wagen aan "de grote werken" (S. STREUVELS, "Tolstoï", p. 799.)
[302] TENGBERGEN, p. 313.
[303] HOLST, p. 32. (geen bronvermelding)
[304] HOLST, p. 66. (geen bronvermelding)
[305] M. SEMON, "La vie spirituelle des héroïnes tolstoïennes", in Revue des Etudes Slaves, 1-2, 1983, p. 209.
[306] M. SEMON, "Les femmes dans l' oeuvre de Léon Tolstoj", in Revue des Etudes Slaves, 3, 1983, p. 366.
[307] SEMON, "Les femmes", p. 370.
[308] HOLST, p. 83.
[309] SEMON, "La vie spirituelle", p. 208.
[310] TENGBERGEN, p. 320
[311] L. TOLSTOJ, Anna Karenina, Amsterdam, 1995, pp. 882-883.
[312] TENGBERGEN, p. 320.
[313]B.H.MONTER, "Tolstoj's path towards feminism", in V. TERRAS (red.), American Contributions To The Eighth International Congress Of Slavists. Volume 2. Literature, Ohio, 1978, pp. 530.
[314] L. TOLSTOJ, De Kreutzersonate, Amsterdam, 1997, p 63.
[315] MONTER, p. 527.
[316] MONTER, p. 534.
[317] POGGIOLI, p. 31.
[318] POGGIOLI, p. 31.
[319] L. TOLSTOJ, Geluk in het huishouden, Maldegem, 1903, pp. 61-62.
[320] Geluk in het huishouden, pp. 113-114.
[321] WAEGEMANS, p. 174.
[322] Geluk in het huishouden, p. 188.
[323] COUDENYS, "Streuvels en de Russen", p. 575.
[324] Dag Streuvels, p. 293.
[325] S. STREUVELS, "Ingooigem I", in Volledig Werk IV, Brugge, 1973, p. 1295.
[326] “Ingooigem I”, p. 1305.
[327] Avelghem, p. 325.
[328] "Ingooigem I", p. 1299.
[329] Geluk in het huishouden, pp. 83-84.
[330] VERSTRAETE-VANDEWIELE, "Streuvels vertaalt en vertaald", in P. VAN NUNEN, A. SEMENOV, (red.), Taal- en cultuurconferentie, z.p., 1995, p. 228.
[331] "Ingooigem I", p. 1300.
[332] Dag Streuvels, p. 297.
[333] Brief van S. STREUVELS aan E. DE BOM, d.d. 06/05/1903. (Geciteerd in COUDENYS, Ruslandbeeld, p 184.)
[334] Ruslandbeeld, p. 184.
[335] Ruslandbeeld, p. 184.
[336] Dag Streuvels, p. 246.
[337] Dag Streuvels, p. 290.
[338] Dag Streuvels, p. 290.
[339] VAN DE LINDE, pp. 76-77.
[340] VAN DE LINDE, p. 77.
[341] VAN DE LINDE, p. 171.
[342] Langs de Wegen, p. 134.
[343] WESTERLINCK, "De psychologie van Stijn Streuvels", p. 126.
[344] WESTERLINCK, "De psychologie van Stijn Streuvels", pp. 126-127.
[345] WESTERLINCK, "De psychologie van Stijn Streuvels", p. 127.
[346] "Het Leven en de Dood in den Ast", p. 154.
[347] "Broertje dood aan Streuvels?", p. 142.
[348] De Teleurgang van de Waterhoek, p. 44.
[349] Hedwig Speliers geeft in een interview met de Standaard der Letteren een mogelijke biografische verklaring voor Streuvels' aandacht voor het erotische: "Belangrijk werk kwam er niet meer na de Eerste Wereldoorlog, op enkele boeken na dan, Het Leven en de Dood in de Ast, De Teleurgang van de Waterhoek, en Kerstwake, alle drie geschreven in een korte periode na 1926, als hij even een nieuwe, erotische impuls kreeg. Hij ontmoette Marie-Virginie Vermeeren, de Mira uit zijn boek, opnieuw, en daardoor kwam een stuk verleden weer tot leven voor hem, en vond hij even zijn naturalistische adem terug."
(M. SCHAEVERS, "Met zijn hart hield hij van Vlaanderen, met zijn portefeuille van Duitsland. Hedwig Speliers en de Duitse connecties van Streuvels", in Standaard der Letteren, 2494, 24 februari 2000, p. 3.)
[350] "Broertje Dood aan Streuvels?", p. 143.
[351] De Teleurgang van de Waterhoek, p.300.
[352] "Broertje Dood aan Streuvels?", p. 144.
[353] Dag Streuvels, p. 257.
[354] STIJN STREUVELS, Minnehandel, Brugge, 1961, p. 196.
[355] Streuvels vertaalde niet alleen Tolstoj en drie andere Russische auteurs maar onder andere ook Brentano, Bjørnson, Bouché, De Coster, Blachon, D'Orbaix, Melloy, Max Mell en Van Hoerner. (Dag Streuvels, pp. 668-671.)
[356] VERSTRAETE-VANDEWIELE, p. 243.
[357] Vertellingen van Tolstoï. Bewerkt door Stijn Streuvels, Maldeghem, 1902.
[358] Vertellingen van Tolstoï. Bewerkt door Stijn streuvels. [Tweede druk]. Met prentjes van G. Vandenbulcke, Thielt, 1924.
[359] GRAAF LEO TOLSTOÏ, Geluk in het huishouden. Bewerkt door Stijn Streuvels, Maldeghem, 1903.
[360] GRAAF LEO TOLSTOÏ, Geluk in het huishouden. Bewerkt door Stijn Streuvels. Tweede herziene uitgaaf, Thielt, 1926.
[361] Twee vertellingen van Tolstoï. Vertaald door Stijn Streuvels, Maldeghem, 1908.
[362] Vader en dochter. Tolstoi's briefwisseling met zijne dochter Marie. Met een inleiding van Paul Birukoff. Vertaald door Stijn Streuvels, Amsterdam, 1928.
[363] HOLST, p. 136.
[364] HOLST, p. 136.
[365] L. TOLSTOJ, De dood van Iwan Iljitsj en vijftien andere verhalen, Amsterdam, 1970, p. 677.
[366] HOLST, p. 137.
[367] HOLST, p. 139.
[368] SCHEPENS, p. 44.
[369] SCHEPENS, p. 44.
[370] In augustus 1901 schreef hij "Sint-Jan". Een maand later volgde "Sint-Jozef". Beide verhalen werden in de bundel Dagen opgenomen. (SCHEPENS, p. 45.)
[371] SCHEPENS, p. 45.
[372] Dag Streuvels, p. 236.
[373] W. COUDENYS, Translation and the International Dissemination of the Novels of Tolstoy. (in druk)
[374] Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 11/03/2000 en brief van I. BAERT-LATEUR aan K. VANHAESEBROUCK, 10/03/2000.
[375] Het gaat hier om de verhalen "De duivels knecht" en "De kleine meisjes" (R. ROEMANS, H. VAN ASSCHE, Bibliografie van Streuvels, Antwerpen/Utrecht, 1972, p. 142.)
[376] COUDENYS, "Streuvels en de Russen", p. 575.
[377] COUDENYS, Ruslandbeeld, p. 183.
[378].Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 11/03/2000 en brief van I. BAERT-LATEUR aan K. VANHAESEBROUCK, 10/03/2000.
[379] JANS, p. 56.
[380] JANS, pp. 57-58.
[381] JANS, p. 56.
[382] JANS, p. 58.
[383] JANS, p. 58.
[384] JANS, p. 56.
[385] Zie hoofdstuk 4: Lev Tolstoj, de patroonheilige van Stijn Streuvels.
[386] Vertellingen van Tolstoï. [Tweede druk], pp. 45-46.
[387] H. VERSTRAETE-VANDEWIELE, p. 243.
[388] Deze bundel bevatte verder "De koekoek" van S. Sergeev-Censkij en "Malwa" van Maxim Gorki (ROEMAN & VAN ASSCHE, p.199.)
[389] VERSTRAETE-VANDEWIELE, p. 233.
[390] Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 11/03/2000.
[391] Vertellingen van Tolstoï, pp.7-8.
[392] COUDENYS, Translation, p. 14.
[393] COUDENYS, Translation, pp. 19-20.
[394] Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, 11/03/2000.
[395] Vertellingen van Tolstoï. [Tweede druk], p. 7.
[396] SCHEPENS, p. 59.
[397] SCHEPENS, p. 60.
[398] Hij had toen reeds Vertellingen van Tolstoï (1902) en Geluk in het huishouden (1903) vertaald.
[399] WAEGEMANS, p. 171.
[400] De dood van Iwan Iljitsj, p. 677.
[401] Dag Streuvels, p. 372.
[402] Tijdens de eerste wereldoorlog ging zijn verlangen in vervulling. Het oorlogsgeweld trok plotseling aan zijn eigen voordeur voorbij. Als een rasechte oorlogsjournalist verkende hij zijn streek en schreef hij zijn ervaringen in een dagboek neer. In navolging van zijn andere grote voorbeeld Flaubert wou hij de oorlogssituatie in Ingooigem en omstreken zo objectief mogelijk beschrijven:"en wel een beetje uit de school van Flaubert, voor zover het geldt dat de persoon van de schrijver zoveel mogelijk op de achtergrond blijven moet in zijn werk en de toestanden objectief beschrijven." (Brief van S. STREUVELS aan A. DESWARTE, d.d. 03/04/1915. Geciteerd in: Dag Streuvels, p. 383.) Vele uitspraken in Streuvels' In oorlogstijd werden hem niet in dank afgenomen.
[403] Dag Streuvels, p. 372. (geen bronvermelding)
[404] WAEGEMANS, p. 180.
[405] HOLST, p. 140.
[406] Twee vertellingen van Tolstoï, p. 95.
[407] HOLST, p. 141.
[408] Het blijft onduidelijk waarom Streuvels in Loppem verbleef. Speliers zoekt enkele mogelijke verklaringen: "Misschien komt hij even uitrusten van de stress na het vertalen van Levenswijsheid uit China. Misschien wil hij een serieus gewetensonderzoek doen na de sentimentele complicaties rond de roman en de persoon van Marie-Virginie Vermeeren. Misschien wil hij bekomen van de emoties rond de slechte ontvangst van zijn boek." Het blijft echter bij veronderstellingen. (Dag Streuvels, p. 527.)
[409] Wim Coudenys beschrijft in De literaire circuits en de organisatie van het Ruslandbeeld in België tijdens het interbellum bondig het leven van Tolstojs schoonzoon. Obolensky, een kleinzoon van Tolstojs zuster, huwde in 1897 met Tolstojs tweede dochter Maria. Deze schonk hem geen kinderen en stierf vroegtijdig in 1906. Obolensky hertrouwde met Natalja Michajlovna die hem vier kinderen schonk. Geruime tijd verbleef de Prins op Jasnaja Poljana, waar hij voor een deel het bestuur van het landgoed op zich nam. Toen de bezittingen van Tolstoj in 1921 genationaliseerd werden, trok Obolsenky naar Moskou en ging er op een ministerie werken. In november 1925 werden zowel zijn vrouw als zijn dochter, die hij naar Frankrijk gestuurd had, geveld door TBC. Na een aantal omzwervingen bereikte hij uiteindelijk België en in 1927 vond hij onderdak bij de benedictijnen in Chimay. Nog datzelfde jaar trok hij naar Zevenkerken. (Ruslandbeeld, pp. 186-188.)
[410] R.L. DE SCHNEIDAUER, "Un gendre de Tolstoï refugié en Belgique", in Le patriote illustré, XXXVI, 1930, pp. 536-537.
[411] Geciteerd in: Ruslandbeeld, p. 188 en Dag Streuvels, p. 530.
[412] Geciteerd in: Ruslandbeeld, p. 188 en Dag Streuvels, p. 530.
[413] SCHEPENS, p. 87.
[414] Ruslandbeeld, p. 188.
[415] Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 11/03/2000, en brief van I. BAERT-LATEUR aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 10/03/2000.
[416] Ruslandbeeld, p. 188.
[417] Vader en Dochter, p. 15.
[418] Vader en Dochter, p. 199.
[419] JANS, p. 58.
[420] Ruslandbeeld, p. 189 en Dag Streuvels, pp. 530-531.
[421] Geciteerd in: Ruslandbeeld, p. 189 en Dag Streuvels, p. 531.
[422] Ruslandbeeld, p. 189 en Dag Streuvels, pp. 530-531.
[423] S. STREUVELS, "De verbazing van een landman", in Vlaanderen, 5, 1907, pp. 385-396.
[424] Brief van H. SPELIERS aan K. VANHAESEBROUCK, d.d. 10/04/2000.
[425] Onder anderen door Raf Van De Linde (VAN DE LINDE, pp. 48-49.)