Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK VIII
APRIL 1968 - MEI 1976: DE VERDERE UITBOUW VAN KWALITEIT
Naar het einde van de jaren ’60 toe was De Standaard uitgegroeid tot een kwaliteitskrant. Om het evenwel met een cliché te stellen: het is moeilijker om aan de top te blijven dan die te bereiken. Kon de krant haar kwaliteitsgehalte behouden, of diende ze integendeel aan kwaliteit in te boeten? En welke richting sloeg ze in met haar berichtgeving? Nu de Vlaamse kwestie voor een goed deel was gestreden na de kwestie-Leuven, kwam er ruimte vrij voor andere onderwerpen en items. Op politiek vlak volgden in de jaren ’70 verscheidene regeringen elkaar vlug op. Tevens werd België (net als de ganse Westerse wereld), en dus ook de krant geconfronteerd met de economische crisis die in de eerste helft van de jaren ’70 losbrak. Het was nog maar de vraag welke gevolgen dit met zich zou meebrengen.
A. DE REDACTIE
Op het einde van de jaren ’60 deed een hele lichting jonge en pas afgestudeerde academici haar intrede op de redactie. Vooral de redactieafdeling economie werd versterkt. Tussen 1968 en 1971 vervingen Guido Boodts, Leo Schrooten en Sylvain Brumagne drie economieredacteurs, waarvan twee naar de Financieel-Economische Tijd overstapten: Paul Vanderstraeten en Guy Haezen. In 1973-74 werden nog eens drie jonge redacteurs aan ‘economie’ toegevoegd: Marc Van Cauteren, Mark Leysen en Paul Goossens. Economie was inmiddels een aparte redactieafdeling geworden, niet langer ressorterend onder de redactie binnenland. Op 1 april 1971 werd Jan Bohets hoofd van de afdeling ‘economie en financiën’. Lode Bostoen, de chef bureauredactie binnenland, bleef wel toezicht uitoefenen op de werkzaamheden en artikels van ‘economie en financiën’[1].
De aanzienlijke versterking van de redactie economie (“die nu, met haar zes redacteuren en haar medewerkers Albert Tiberghien en Robert Vandeputte, de numeriek sterkste economische redactie van de gehele Belgische pers was, afgezien van L’Echo de la Bourse”[2]), die vanaf 1974 de volledige derde pagina tot haar beschikking kreeg, diende volgens Vaast Leysen, lid van de raad van beheer van de NV De Tijd (de uitgever van de Financieel-Economische Tijd) mede gezien in het licht van het verschijnen in 1967-68 van de Financieel-Economische Tijd[3]. René De Feyter, medestichter van de nieuwe krant, betwijfelde dit echter[4]. Albert De Smaele verklaart: “De uitbreiding van de redactie economie moet gezien worden in het licht van de groei naar meer kwaliteit. Pas op het moment dat er middelen vrijkwamen, kon er een uitbreiding van de redactie economie worden overwogen. Bovendien werd het economisch leven steeds belangrijker, waardoor we verplicht werden erop in te spelen. Enige vrees voor concurrentie van de Financieel-Economische Tijd speelde op dat ogenblik geen rol. De economische rubrieken van La Libre Belgique waren toen overigens van meer belang dan die van de nieuw opgerichte krant.”[5] Uiteraard kan het niettemin wel zo zijn dat de leiding van de Standaard-groep voorzag dat de Financieel-Economische Tijd op termijn zou uitgroeien tot een ernstige concurrent, en zich hiertegen tijdig trachtte te wapenen.
Binnen de redactie economie was Leo Schrooten verantwoordelijk voor de energie- en bouwsector, landbouw volgde hij in mindere mate. Guido Boodts was de onbetwiste Europa-specialist. Sylvain Brumagne volgde het bedrijfsleven, Mark Leysen deed de beurs, Paul Goossens (die naar de Antwerpse redactie werd gedetacheerd) de Antwerpse haven, Marc van Cauteren bepaalde bedrijfssectoren, en Jan Bohets de economie der ontwikkelingslanden en de grote holdings[6].
De redactie buitenland werd eveneens versterkt met een aantal jonge elementen, waaronder Mia Doornaert, Paul Vanden Bavière en Freddy De Pauw. Op 1 april 1973 werd de leiding van de redactie buitenland in handen gegeven van Hans Muys[7]. Hij volgde in deze hoedanigheid Hendrik Van Moll op die in op het begin van de jaren ’60 met deze functie was belast, om de taken van directeur van de redactie Luc Vandeweghe ietwat te verlichten.
De redactie binnenland kende ook een uitbreiding. In 1969 kwam Frans ‘Sus’ Verleyen, tot dan werkzaam in het Rijksarchief, de rangen versterken. Begin 1972 verliet hij het Standaard-huis alweer om redacteur te worden bij Knack vanaf 1 maart 1972. Rita Cambré werd begin de jaren ’70 binnenlandredactrice, en in 1975 kwam Guido Fonteyn over van Gazet van Antwerpen naar De Standaard. Deze laatste nam het terrein voor zijn rekening van de nieuwe instellingen van de deelregeringen in Wallonië, Brussel en Duitstalig België[8].
In 1975 vond een herschikking plaats van de organisatie van de redactie. Op 20 maart van dat jaar werd Luc Van Gastel door Albert De Smaele benoemd tot journalistiek hoofdredacteur. In die functie was hij verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op de onderscheiden redactieafdelingen. Naar eigen zeggen hield dit in: “Het coördineren van ideeën en opdrachten binnen en onder de onderscheiden redactieafdelingen; het doorspelen van informatie en invitaties (bvb. persconferenties) naar de betrokken redactieafdeling en opvolging ervan; het waken over de optimale werkomstandigheden van uitgezonden redactieleden (vervoer, logies, televerbindingen, etc.); financiële controle op de uitgaven; het openhouden en verruimen van informatiekanalen (contacten met Belga, internationale persagentschappen, akkoorden met buitenlandse kranten); het dagelijks begroten van de krant (aantal bladzijden, ruimteverdeling tussen redactie en advertentieafdeling); verbinding tussen redactie en andere bedrijfsdirecties; knelpunten oplossen tussen redactie en zetterij; mee voorbereiden en begeleiden van nieuwe technologieën (optisch lezen, computersetting, etc.).”[9] Manu Ruys werd bevorderd tot politiek hoofdredacteur, wat inhield “het mee bepalen van de politieke lijn van de krant, het toezien op de relaties met de politieke wereld en het dragen van de verantwoordelijkheid over de inhoud van de krant”[10]. Beiden bleven wel verantwoording verschuldigd aan de directeur van de redactie Luc Vandeweghe, wiens slechte gezondheidstoestand deels de reorganisatie van de redactiestructuur had noodzakelijk gemaakt. Die werd tevens doorgevoerd om Luc Vandeweghe in staat te stellen zich meer bezig te houden met het uitdiepen van vorm en inhoud van de krant, en de opleiding der redacteurs[11].
Op 20 april 1976 zag de redactie er als volgt uit[12]:
Tabel 13: samenstelling Standaard-redactie op 20 april 1976
Directie |
Luc Vandeweghe |
Hoofdredactie |
Luc Van Gastel en Manu Ruys |
Binnenland |
Lode Bostoen, Hugo De Ridder, Guido De-spiegelaere, Guido Fonteyn en Rita Cambré |
Economie |
Jan Bohets, Leo Schrooten, Mark Leysen, Marc Van Cauteren, Guido Boodts en Paul Goossens |
Buitenland |
Hans Muys, Paul vanden Bavière, Mia Doornaert, Freddy De Pauw en Stefaan Renard |
Cultuur |
Guido Van Hoof, Gaston Durnez (die einde 1969 teruggekeerd was), Jef de Roeck, Marcel Van Nieuwenborgh, Raf Butstraen en Maria Rosseels |
Bureauredactie De Standaard |
Hein De Belder, Ludo van den Eynden, André Peeters en M. Grimonpont |
Bureauredactie Het Nieuwsblad |
Roger Schoemans en Luc Vandriessche |
Speciale functies |
Louis De Lentdecker, Arthur Cambier (religie en Kerk – KVN), Philip Wouters (wetenschap – KVN), Huib Dejonghe (radio en televisie – KVN) en Pol van Mossevelde |
Reporters |
Willy Francois, Tilly Stuckens, Mark Vlaeminck, Mon Vanderostyne, Jan Boedts en Paul Staes |
Rewriters |
Guido Kindt, Johan Dumont en Jos Grijsseels |
Daarnaast waren er nog de diensten lay-out, technische redactie, editieredactie, buitenredacties, sportredactie en fotoreporters.
In de loop van de jaren ’70 begon het wat te rommelen op de redactie van de krant. Er vond een verwijdering plaats tussen de onderscheiden redactieafdelingen. Elke afdeling ging zich steeds meer autonoom gedragen en zich van de andere afdelingen afzetten. Aldus ontstond een tegenstelling tussen twee groepen: enerzijds had je de redacteurs die werkten voor typische Standaard-sectoren, binnen- en buitenlandse politiek, economie en cultuur, en anderzijds waren er de redacteurs die werkten voor Nieuwsblad-sectoren, zoals reportage, editie (streeknieuws) en sport. Deze laatste groep voelde zich ondergewaardeerd. De Lentdecker, hoofd van de editieafdeling, schreef aan Albert De Smaele: “Editieredacteurs hebben de indruk dat de redactie De Standaard-Het Nieuwsblad uit verschillende klassen bestaat en dat zij als de minderen worden behandeld en beschouwd.”[13] Hij klaagde aan dat editieredacteurs veel meer kopij (= artikels – KVN) moesten schrijven dan de redacteurs horende tot de typische Standaard-sectoren, maar dat die nooit een helpende hand aanboden om de werkdruk van de editieredacteurs wat te verminderen. Anderzijds hekelde LDL het feit dat “nog al teveel journalisten in de eerste plaats voor zichzelf schrijven... en daarna voor de krant. Het is zielig in een tijd van nood en papierschaarste nutteloze gesprekken te moeten meemaken over de plaats die moet toegewezen worden aan bepaalde bijdragen (...).” Door het nijpende papiertekort werd de redactionele ruimte beperkt: diverse redacteurs zagen aldus verscheidene hunner bijdragen niet gepubliceerd worden.
Naast de verwijdering tussen de onderscheiden afdelingen was er eveneens sprake van een afstand tussen de individuele redacteurs. Guido Despiegelaere stelt: “Elke redacteur had a.h.w. zijn eigen winkel. Iedereen schreef over een bepaald terrein, en bepaalde daar zelf wat hij deed. We leefden a.h.w. op eilandjes.”[14] Manu Ruys onderkende in een nota aan Albert De Smaele eveneens deze evolutie: “De evolutie van de redactionele structuren wordt gekenmerkt door een sterke verruiming van de personeelsbezetting. Tevens noteert men een beklemtoning van het dubbele principe van de specialisatie en van de autonomie van de redacteur. Naast voordelen (= deskundigheid) levert dit systeem ook nadelen op: de ondermijning van het beginsel van het teamwork, een bedreiging van de eenheid van visie, het risico dat het tot een uiteenlopende en zelfs tegenstrijdige berichtgeving komt.”[15] Deze beide versies dienen ietwat gerelativeerd. Vooralsnog was elke redacteur op de hoogte van de basisideologie van de krant, die zekere grenzen trok. Daarnaast vonden vormen van overleg plaats, die de eenheid in de berichtgeving en de stellingname van de krant bevorderden: er waren de veertiendaagse redactielunches, er was het dagelijks overleg tussen Manu Ruys en Hugo De Ridder (die ook heel wat politieke contacten had), er was het overleg op de redactie economie, er was de rol van de coördinatoren en de diverse redactiechefs, en tot slot waren er Albert De Smaele en Luc Vandeweghe die zonodig konden ingrijpen. Dit neemt uiteraard niet weg dat het gevaar dat Manu Ruys aanstipte niet denkbeeldig was: een redacteur kon je, naar het woord van Albert De Smaele, niet bij de hand nemen en zijn pen vasthouden. Elke redacteur beschikte inderdaad over een ruime mate van autonomie. Anderzijds wisten de meesten blijkbaar toch waaraan zich te houden: tegenstrijdige standpunten kwamen in de krant zelden voor[16].
Vanaf 1972 weerklonk terug de oude wens tot de redactionele splitsing tussen De Standaard en de volksbladen van de groep. O.m. in de voornota over kwaliteit’ van de redacties binnenland en economie, opgesteld n.a.v. de redactiedag over kwaliteit, vielen echo’s hiervan waar te nemen[17]. Pater Arthur Cambier drong er onrechtstreeks op aan toen hij in een nota aan Luc Vandeweghe melding maakte van de ontevredenheid die onder de verantwoordelijken van de typische Standaard-sectoren heerste over het feit dat heel wat achtergrondstukken en belangrijke nieuwsartikels vaak niet werden opgenomen. Welke zin had het dan nog om de berichten te schrijven zodat ze ook voor Het Nieuwsblad geschikt waren, als ze toch niet werden opgenomen, zo vroeg hij zich af[18]. Albert De Smaele was echter onvermurwbaar: “Iedereen schrijft zodanig dat zijn tekst in alle edities kan worden gebruikt. Wat goed is voor een Standaard-lezer moet goed zijn voor een volksbladlezer.”[19] Niettemin kreeg Luc Van Gastel in 1974, toen gemerkt werd dat de oplage van de volksbladen stagneerde en zelfs licht daalde, de opdracht om de volksbladen een meer eigen gelaat te geven.
Een ander wrijvingspunt betrof de wenselijkheid van een apart statuut voor de redactie. In 1971 kwam dit al ter sprake op een directievergadering. Toen luidde het dat “er op internationaal vlak een sterke tendens is om aan de redacteurs geen specifiek statuut toe te kennen. In dit verband wordt verwezen naar manifesten die werden opgesteld in Frankrijk.”[20] De wens tot een apart redactiestatuut bleef echter voortleven. Dit blijkt uit een nota van Manu Ruys aan Albert De Smaele, waarin eerstgenoemde pleitte voor de oprichting van een soort bestuurscollege in de schoot van de redactie, dat alle belangrijke redactionele problemen zou behandelen. “Het komt ons voor dat het tijdig inbouwen van zo’n organisme de negatieve tendensen ten voordele van een ‘redacteursvereniging’ zou kunnen afremmen en uitschakelen.”[21] Albert De Smaele zag, vanuit zijn visie dat het krantengeheel één geheel vormde, geen heil in een apart redactiestatuut of in een redactievereniging: “Neen, dat lijkt me nergens goed voor. Een krant wordt gemaakt door uiteenlopende groepen van mensen: de uitgevers, de technici, de redactie. Het vraagt een heel fijn samenspel om die verschillende elementen dag in dag uit te bundelen tot de productie van een blad. Een statuut voor één van de schakels in de ketting zou die grote loyauteit verbreken.”[22]
Een laatste punt van onenigheid betrof de wrevel van enkele jongere redacteurs dat ze te weinig aan bod kwamen in de berichtgeving. Hugo De Ridder doet het verhaal: “Op instigatie van Verleyen spraken twaalf redacteurs af elkaar te ontmoeten in de villa van Luc Vandeweghe op 11 februari 1972, om te bezinnen over de krant. Ik had enkele gedachten op papier gezet, o.m. over de noodzaak van meer groepswerk, over vernieuwing van politieke, sociale en economische themata, en over het geven van een stem aan de zgn. ‘stille generatie’. Hier werd echter nauwelijks over gesproken. Frans Verleyen voerde het hoge woord op de vergadering. Er werd vooral gehandeld over personenkwesties en bepaalde slechte stukken die waren verschenen. De zaken die ik had willen aankaarten, kwamen niet aan bod. Verleyen had geen hoge dunk van Manu Ruys, die van de vergadering niet op de hoogte was. Op die avond zei hij o.m. dat ‘zelfs al leven we hier binnenkort op een kei, nog zal Manu schrijven over de Vlaams-Waalse verhoudingen’. De aanwezigen, redacteurs binnen- en buitenland en economie (o.m. Hendrik Van Moll, Guido Despiegelaere, Mia Doornaert, Willy Francois), stemden hiermee in. Zo ook Luc Vandeweghe: ik kreeg de indruk dat hij de krant op binnenlands vlak veel te behoudsgezind vond. De conclusie luidde dat in de editoriale kolommen meer andere redacteurs aan bod moesten kunnen komen om culturele en economische onderwerpen te behandelen.”[23]
Als gevolg van het faillissement in 1976 werden deze problemen en wrijvingspunten niet meer opgelost, althans niet onder het directeur-generaalschap van Albert De Smaele. Nochtans mogen de wrijvingen niet worden overdreven, althans niet volgens Guido Fonteyn: “Dat er zich nu en dan spanningen voordoen op een redactie is normaal. Er was echter geenszins sprake van een systematische spanning. Door het feit van de zich wijzigende krant, o.m. in het zoeken naar nieuwe gebieden buiten de Vlaamse problematiek, ontstonden wel eens wrijvingen, maar dat dient gerelativeerd.”[24] Of Fonteyn gelijk had met zijn bewering blijft een open vraag, gezien de gebeurtenissen van 1976.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Nota Albert De Smaele ongedateerd [eerste kwartaal 1971] ‘Met ingang van 1 april 1971 ...’. Archief Gaston Durnez, map ‘Verslagen directie De Standaard 1965-76 en interne nota’s directie en administratie’.
[2] Durnez, De Standaard II, 450.
[3] Interview Vaast Leysen 7/1/00.
[4] Interview René De Feyter 18/10/99.
[5] Interview Albert De Smaele 4/3/99.
[6] Interviews Jan Bohets 11/10/99 en Leo Schrooten 8/11/99.
[7] Nota aan de leden van de redactie 22/3/73. Archief De Standaard, map ‘diverse briefwisseling en nota’s bestuur’.
[8] Interview Guido Fonteyn 17/1/00.
[9] Interview Luc Van Gastel 10/9/99.
[10] Interview Manu Ruys 17/11/99. Wat het dragen van de verantwoordelijkheid betreft over de inhoud van het blad, dient opgemerkt dat Ruys zelden op de krant vertoefde: zijn werkterrein lag in het parlement. Lode Bostoen keek als chef bureauredactie binnenland meer toe op de inhoud van het blad.
[11] Verslag directievergadering 16 april 1975. Archief Gaston Durnez, map ‘Verslagen directie De Standaard 1965-76 en interne nota’s directie en administratie’.
[12] Nota ‘structuur van de redactie’ 20/4/76. Archief Albert De Smaele, los stuk.
[13] Nota Louis De Lentdecker aan Albert De Smaele 23/5/75. Archief De Standaard, map ‘redactie inhoud’.
[14] Interview Guido Despiegelaere 23/11/99.
[15] Nota Ruys ‘betreffende de structuur van de redactie’ 25/12/73. Archief Albert De Smaele, los stuk.
[16] Volgens Despiegelaere viel het wel eens voor dat in de economische berichtgeving tegenstrijdigheden voorkwamen, vanuit een verschil van visie: de macro- en micro-economische visie van de onderscheiden redacteurs botste sporadisch. Interview Guido Despiegelaere 23/11/99.
[17] ‘Voornota over kwaliteit van de leden der redactie binnenland en economie’, ongedateerd [oktober 1972]. Archief Albert De Smaele, map ‘redactiedagen’. In 1969 had zich op een redactielunch hier al eens een gedachtewisseling over voorgedaan, evenwel zonder enig verder gevolg. Verslag redactielunch 10/3/69. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.
[18] Nota Cambier aan Luc Vandeweghe 13/7/?? [1973 of 1974]. Archief De Standaard, map ‘redactie inhoud’.
[19] Durnez, De Standaard II, 486.
[20] Verslag directievergadering 23/6/71. Archief De Standaard, map ‘directievergaderingen’.
[21] Nota Ruys ‘betreffende de structuur van de redactie’ 25/12/73. Archief Albert De Smaele, los stuk.
[22] Durnez, De Standaard II, 493. Bij diverse gelegenheden liet De Smaele zich in die zin uit. Zo o.m. toen hij een uiteenzetting hield in Asse over ‘Waarheen met onze vennootschap?’ op 17/9/70. Archief Albert De Smaele, los stuk.
[23] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Enkele weken later lekte Frans Verleyen de inhoud van die bijeenkomst naar het weekblad Knack. Zie voor die bijeenkomst ook De Ridder, Geen blad voor de mond, 89-90. Hieruit mag overigens niet worden afgeleid dat de basisideologie (althans het Vlaamse aspect ervan) onder vuur kwam te liggen. Alleen vonden vele (vooral jonge) redacteurs dat de Vlaamse problematiek teveel redactionele ruimte inpalmde.
[24] Interview Guido Fonteyn 17/1/00.