Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK V

 

JUNI 1958 - MAART 1961:

EEN HERSTEL VAN VERTROUWEN

 

E. DE STANDAARD TEGENOVER DE REGERINGEN-EYSKENS

 

1. De Standaard tegenover de homogene CVP-regering-Eyskens

 

De verkiezingen van 1958 waren een succes voor de CVP. Vrij vlug, op 3 juni al, richtte De Standaard zich met een eisenbundel tot de CVP. Enkele dringend op te lossen vraagstukken voor de volgende regering waren volgens haar de schoolvrede, de aanpassing van de parlementaire vertegenwoordiging aan het bevolkingscijfer, de taalregeling voor de openbare besturen, de tweetaligheid in de binnendiensten van de administratie van de stad Brussel, amnestie, een eerlijke tweetaligheid in Kongo, het kolenvraagstuk, een regionale politiek ter opslorping van de structurele werkloosheid, een middenstandspolitiek (goedkoop krediet, etc.), een lange termijnplan voor economische expansie, aanpassing van de economie aan de Benelux en de gemeenschappelijke markt, geen collectivisatie en etatisatie meer van de maatschappelijke zekerheid, een hervorming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, een beter pensioenstelsel en kinderbijslagen, een vijfjarenplan voor een revalorisatie van de landbouw, herstel inzake het onrecht katholieke ambtenaren aangedaan, en een orthodox financieel beheer. Tevens eiste de krant met aandrang dat de CVP Vlaanderen eindelijk zou geven wat haar toekwam.

De twee maanden volgend op de verkiezingen, juni en juli, herhaalde ze vaak deze eisen. Onophoudelijk richtte ze zich tot de CVP. Ze stelde dat, als de CVP erin slaagde de Vlaamse verwachtingen in te lossen, er geen Vlaams-nationalistische partij meer nodig zou zijn, en de CVP aldus weer de enige Vlaams-katholieke partij zou worden, met hoogstens een Vlaamse pressure group in haar eigen schoot. Ze schetste haar aldus een mooie toekomst, op voorwaarde wel te verstaan dat de Vlaamse eisen werden ingewilligd. In de periode na de verkiezingen liet de krant overigens heel wat CVP-personaliteiten aan het woord, evenals leiders van aan de CVP gelieerde groepen (zoals het NCMV en de Boerenbond): de parlementsleden Gaston Eyskens, Paul Struye, Theo Lefèvre (tevens CVP-voorzitter), Maurice Van Hemelrijck (Boerenbond-topman), Maurice Santens (NCMV-voorman), Pierre Harmel, Robert Houben, Andries Dequae, PW Segers, Jos Custers en Ludovic Moyersoen.

De Standaard, die eerder voor een roomsblauwe regering gewonnen was, keerde zich sterk tegen de socialisten, die een hervorming van de Senaat voorstonden om zo de macht te kunnen behouden. De krant waarschuwde de liberalen: als ze bleven meeheulen met de socialisten, tekenden ze hun eigen doodvonnis. De socialisten werden aangespoord om de CVP degelijke voorstellen te doen i.p.v. ‘agitatie uit te lokken’ in de mijnen en elders.

Op 23 juni 1958 ging Eyskens van start met een minderheidsregering. Tot tevredenheid van de krant hielpen Hilaire Lahaye en Adolphe Van Glabbeke, twee West-Vlaamse liberalen, en de VU’er Frans Van Der Elst de homogene minderheidsregering-Eyskens door het parlement. De krant zegde de nieuwe regering onmiddellijk haar steun toe. Ze geloofde in de nieuwe ploeg, en betreurde dat die van haar voorgangers een vergiftigde erfenis had geërfd. De Standaard onderhield met diverse ministers goede relaties: met premier Gaston Eyskens, minister van Buitenlandse Handel Andries Dequae, onderwijsminister Maurice Van Hemelrijck, landbouwminister Albert De Vleeschauwer, minister van Verkeerswezen PW Segers en middenstandsminister Paul Vanden Boeynants waren de betrekkingen uitstekend. Ook met Charles Héger, Pierre Harmel, Jean Van Houtte, Léon Servais, Raymond Scheyven en Robert Houben hadden Standaard-journalisten contacten.

De krant wees het financiële beleid aan als cruciaal voor de regering: een sanering was onontbeerlijk, evenals een oplossing van de werkloosheid. Ze pleitte voor de invoering van een regionaal economiebeleid en een verlaging van de steenkoolprijzen, maar sprak haar twijfels uit over economieminister Raymond Scheyven, wiens standvastigheid ze in vraag stelde. Zou hij kunnen weerstaan aan de druk die m.b.t. het ontwerp op de steenkoolmijnen ongetwijfeld zou worden uitgeoefend, zo klonk het.

Over de werkzaamheden van de onderwijscommissie die een schoolpact moest voorbereiden, berichtte de krant in eerste instantie nauwelijks. Pas na een artikel in Le Soir over het verslag van de linkse deskundigen schoot ze in gang: de CVP mocht de linkse eisen niet aanvaarden.

Inmiddels bleef De Standaard zich gewonnen tonen voor een tweepartijenregering. Ze bezwoer de CVP wel om goede voorstellen af te wachten vooraleer met een andere partij van wal te steken. En zolang die niet kwamen, hoefde ze zich niet teveel aan te trekken van socialisten noch liberalen.

 

2. De Standaard tegenover de roomsblauwe regering-Eyskens

 

Vanaf half oktober 1958 werd het steeds duidelijker dat de regering zou worden verruimd met liberalen. De krant stelde dat in voorkomend geval zeker de onderwijsvrede moest worden bereikt, een Vlaming de portefeuille van Buitenlandse Zaken en Handel moest krijgen, en de departementen Volksgezondheid en Gezin, Arbeid en Sociale Voorzorg, en Middenstand door een CVP-minister moesten worden beheerd. Voorts ijverde ze voor een ministerie voor Europese Zaken, en pleitte ze ervoor aan de liberalen niet meer dan vijf ministerportefeuilles te verstrekken. De verruimde regering zou tot slot aandacht aan de dag moeten leggen voor de financiële politiek, de toekomst van Kongo, de hervorming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, de middenstand en de delging der schulden van de NMBS.

Toen op 6 november 1958 de verruimde roomsblauwe regering-Eyskens aan het roer kwam te staan, toonde De Standaard zich allerminst tevreden. Vooral in Vlaams opzicht was ze erg ontgoocheld. Ze telde slechts negen Vlaamse ministers tegenover tien Franstaligen, en onder die negen bevonden zich dan nog drie Franssprekenden. De departementen van Buitenlandse Zaken en Handel, Arbeid en Sociale Voorzorg, en Openbaar Onderwijs en Culturele Zaken, waarvan de krant gehoopt had dat ze in Vlaamse handen zouden komen, waren aan Franstaligen toegewezen, evenals de departementen Justitie en Economische Zaken: dit voorspelde weinig goeds op het vlak van amnestie en qua benoemingen in allerlei Europese organismen. De krant betreurde dat er geen twee onderstaatssecretarissen op het ministerie van Culturele Zaken waren benoemd, wat nochtans een voorwaarde was geweest om de onderwijsportefeuille aan een liberaal te geven. En wat die liberaal betrof, Charles Moureaux kende niets van de Vlaamse problematiek, verzuchtte De Standaard, die overigens vond dat de liberalen met zeven portefeuilles teveel verwend waren geworden.

Op de regeringsverklaring leverde ze evenzeer de nodige kritiek. Die verklaring werd ontoereikend bevonden op Vlaams vlak: er viel niets in te lezen over de toepassing van de taalwetten, het taalevenwicht in de openbare besturen, het statuut van Brussel, de afbakening van de taalgrens en de oprichting van cultuurraden. De krant richtte dan ook een plechtige waarschuwing tot het kersverse kabinet-Eyskens: verdere ontgoochelingen op Vlaams vlak zouden niet meer worden getolereerd!

Op één vlak toonde de krant zich wel tevreden: minister Léon Petillon van Koloniën was vervangen door Maurice Van Hemelrijck. Tussen 18 oktober en 1 november 1958 had de krant tegen de liberale technicus Léon Petillon een campagne gevoerd. Hij werd er eerstens van beschuldigd de discriminatie van katholieke Vlaamse ambtenaren in de kolonie gewoon voort te zetten. Op die manier maakte hij zichzelf onmogelijk. Ten tweede verweet de krant hem een persoonlijke politiek te voeren, i.p.v. de politiek zoals uitgestippeld door de CVP. Om deze twee redenen eiste De Standaard het ontslag van Léon Petillon. Ze benadrukte niets tegen zijn persoon als zodanig te hebben, maar wel iets tegen zijn benoemingspolitiek, alsook wenste ze op koloniën, nu er belangrijke beslissingen in het verschiet lagen, geen technicus te zien, maar wel een politicus. Op 27 oktober berichtte de krant dat ook het nationaal comité van de CVP het ontslag van Petillon eiste. De Standaard schoof Maurice Van Hemelrijck naar voor als kandidaat-opvolger.

Premier Gaston Eyskens herinnert zich hierover het volgende: “Petillon vond het verschrikkelijk dat het dagblad De Standaard op een gegeven ogenblik zijn ontslag eiste (...). Petillon voelde zich toen in de steek gelaten, omdat niemand van de regering hem verdedigde. Met deze kritiek illustreerde hij nogmaals dat hij niet vertrouwd was met de regels van de politieke wereld. In moeilijke omstandigheden staat een politicus er alleen voor. Bovendien is het voor een regering bijzonder delicaat om op te treden tegen een perscampagne, zeker als die door één krant wordt gevoerd. Mocht Petillon in het parlement aangevallen zijn geweest, dan was ik de eerste geweest om het voor hem op te nemen.”[78] Uit dit citaat mag de invloedrijke positie blijken die de krant op dat moment innam: volgens Gaston Eyskens kon de regering immers niets ondernemen tegen de geïsoleerde campagne gevoerd door een krant alleen: de geviseerde minister in kwestie stond er alleen voor, en als hij niet stevig genoeg in zijn schoenen stond, was hij a.h.w. een vogel voor de kat.

Luc Delafortrie, die de auteur was van de campagne, verklaart hierover: “Nog een reden waarom wij tegen Léon Petillon waren, betrof het feit dat hij eentalig Frans was. Met De Standaard waren wij niet de enige die Petillon liever zagen vertrekken. Toenmalig CVP-voorzitter Lefèvre beloofde de krant, korte tijd voor ze de campagne zou inzetten, een bijkomend dossier tegen Petillon. Toen Vanstappen, op het moment dat de campagne lopende was, er naar vroeg, bleek het echter niet te bestaan.”[79] Volgens Manu Ruys liet Luc Delafortrie zich in deze campagne leiden door de Kongolese gouverneur-generaal Hendrik Cornelis, een vrijzinnige socialist: “Hendrik Cornelis stookte Delafortrie op en die nam de argumenten van de gouverneur-generaal gretig over. De strijd had alles te maken met een verschillende visie op de toekomst van de kolonie tussen Léon Petillon en Hendrik Cornelis (die als socialist au fond anti-kolonialistisch was). Luc Delafortrie speelde daarnaast het taalargument uit: Léon Petillon was een eentalige Waal, zogezegd niet aanvaardbaar voor de Vlamingen... Zelf had ik een goede relatie met Léon Petillon, die een gecultiveerd man was, maar geen politicus: hij was veel te naïef, en werd gemanipuleerd zonder het zelfs maar te beseffen.”[80]

Uit voorgaande zaken zou kunnen worden afgeleid dat de krant een soort speelbal was in de handen van verschillende strekkingen: Theo Lefèvre en het nationaal comité van de CVP, Hendrik Cornelis en de strekking die hij vertegenwoordigde, etc.[81] Albert De Smaele ontkent dit evenwel ten stelligste: “Zoals voor elke campagne werd op voorhand de stellingname besproken. Dit was niet zomaar een initiatief van Luc Delafortrie alleen. Als wij besloten om tegen Léon Petillon te ageren, dan deden we dat na een beslissing in de eigen schoot (omdat we inderdaad zelf van mening waren dat Petillon niet langer op post kon blijven) waarbij Manu Ruys trouwens ook aanwezig was, en niet op verzoek van bvb. Theo Lefèvre of Hendrik Cornelis. Dat Lefèvre een dossier beloofde, kon goed zijn, maar ook zonder zijn hulp hadden wij een aantal redenen om het ontslag te eisen, en voldoende argumenten om een campagne te stofferen.”[82] Uit dit alles mag duidelijk blijken hoe politici trachtten de krant te manipuleren. Tegelijk valt evenwel af te leiden dat dit niet zo eenvoudig was: de inname van standpunten werd immers besproken onder alle leidende redacteurs, en elke redacteur had die diverse contacten die verschillende verhalen lieten horen. Zo gemakkelijk was het dus niet om de krant voor zijn kar te spannen.

De Standaard was dus niet bijster enthousiast over de nieuwe regering, noch wat de samenstelling noch wat het programma betreft. Niettemin onderhield de krant erg goede betrekkingen met diverse ministers van de nieuwe regering. In de eerste plaats met premier Gaston Eyskens, zoals we in hoofdstuk III reeds zagen. Hier kunnen we een getuigenis van Manu Ruys aan toevoegen: “Ik bewaar uitstekende herinneringen aan de uren dat ik, op verzoek van Gaston Eyskens, in de Wetstraat zestien onder vier ogen met de premier over politieke en andere problemen kwam praten, en waarbij Eyskens mij ook om mijn mening vroeg. Al geef ik graag toe, dat hij er niet altijd rekening mee hield, wat inderdaad afstak tegen de wat al te bange houding van andere politici.”[83] Albert De Smaele van zijn kant verklaarde nu en dan gesprekken onder vier ogen te hebben met premier Eyskens, o.m. rond de eenheidswet (nog voor de inhoud ervan publiek werd gemaakt) en i.v.m. de aanstelling van baron Guillaume tot coördinator van het huwelijk tussen Boudewijn en Fabiola. De bedoeling van de gesprekken was niet louter informatief, maar integendeel vooral persuasief. Zo wilde Gaston Eyskens de steun van De Standaard bekomen voor de eenheidswet, terwijl Albert De Smaele de benoeming van baron Guillaume geannuleerd wenste te zien. In dergelijke gesprekken konden beide partijen m.a.w. trachten invloed uit te oefenen op elkaar, en profileerde De Standaard zich opnieuw als politiek medespeler i.p.v. als louter observator van het politieke gebeuren.

Met de ministers Albert De Vleeschauwer (Landbouw), Paul Vanden Boeynants (Middenstand), Andries Dequae (Economische Coördinatie vanaf september 1960), PW Segers (Verkeer), Maurice Van Hemelrijck (Koloniën), August De Schryver (opvolger op Koloniën), Raymond Scheyven (minister), Albert De Gryse (minister-onderstaatssecretaris voor PTT na de herschikking van 2 september 1960), Renaat Van Elslande (minister-onderstaatssecretaris voor Culturele Zaken, eveneens na de herschikking van september 1960) en Omer Vanaudenhove (Openbare Werken en Wederopbouw; een liberaal!) waren de contacten eveneens uitstekend. Daarnaast had de krant eerder gewone (en dus minder hartelijke) contacten met Albert Lilar (vice-premier), Pierre Wigny (Buitenlandse Zaken), Jaques Van Offelen (Buitenlandse Handel), Jean Van Houtte (Financiën), Léon Servais (Sociale Voorzorg), Arthur Gilson (Defensie), Paul Meyers (Volksgezondheid en Gezin) en Pierre Harmel (Cultuur). De relatie met de ministers Oscar Behogne (Arbeid) en Walter Ganshof van der Meersch (minister voor Kongo met een beperkte opdracht van een beperkte duur) was niet goed. Eerstgenoemde leunde volgens de krant te dicht aan bij de socialisten en de vakbonden, terwijl laatstgenoemde, met wie Manu Ruys naar eigen zeggen nochtans contacten had in Kongo[84], op de krant zijn erfenis meedroeg van de repressieperiode. Ook met Harold d’Aspremont Lynden (Afrikaanse Zaken, na de herschikking van september 1960) en J. Van der Schueren (Economie) stond de krant niet op goede voet.

Uit de persoonlijke agenda’s van Albert De Smaele blijkt dat hij in 1959 o.m. lunchgesprekken had met de ministers Paul Vanden Boeynants en Maurice Van Hemelrijck. In 1960 vonden lunches plaats met Arthur Gilson, August De Schryver, Andries Dequae en Paul Vanden Boeynants[85]. Deze agenda’s zijn evenwel niet volledig, alsook werd ons bevestigd dat De Smaele er diverse agenda’s op nahield. De gegevens die wij hier vermelden, bieden dan ook geen volledig beeld van de contacten. Zo weten we bvb. dat Albert De Smaele ook contacten had met premier Eyskens. Afspraken met hem staan in de agenda’s die wij konden inkijken, niet vermeld.

De Standaard spoorde de regering aan om de moed op te brengen sociale vooruitgang tot stand te brengen, zonder evenwel toe te geven aan de buitensporige eisen van de socialistische oppositie: haar agitatie moest worden aangepakt. Bezuinigingen drongen zich op, aldus de krant, die ijverde voor een goed regionaal economisch beleid. Er moest eindelijk werk worden gemaakt van de liquidatie van repressie en epuratie, en een evenwichtige taalrol op buitenlandse zaken en handel. Eyskens werd aangezet tot het uitvoeren van het CVP-programma, en het tot stand brengen van de Vlaamse ontvoogding. In de Kongokwestie, de heisa rond de eenheidswet, de hervorming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering etc. nam de krant telkens duidelijke standpunten in.

Op 1 juni 1959, dag op dag een jaar na de verkiezingsoverwinning van de CVP, ging de krant van start met een artikelenreeks ‘Eén jaar na 1 juni 1958’. “In een paar artikelen zullen wij onderzoeken in hoeverre de kiesbeloften van de CVP reeds werkelijkheid werden,” schreef ze. Ze vergeleek het CVP-kiesplatform met de verwezenlijkingen van het afgelopen jaar, op het vlak van schoolvrede, huisvesting, fiscaliteit, zetelaanpassing, ambtenaren, gepensioneerden en zelfstandigen, het sleutelplan, nieuwe nijverheden, regionale economie, energie, de kans op een beter leven voor allen, de maatschappelijke zekerheid, de ouderdomspensioenen, de legerdienst, het taalprobleem, repressie en epuratie, en Kongo. Op die wijze trachtte De Standaard de regering en de CVP onder druk te zetten voor de verwezenlijking van zaken die nog steeds niet gerealiseerd waren.

Ondanks de kritiek die de krant uitoefende op de tekortkomingen van de regering bleef ze haar toch steunen. In juli en augustus 1960 - het land stond in rep en roer door de Kongocrisis, alsook was de financieel-economische situatie verre van schitterend en drongen drastische maatregelen zich op -  doken geruchten op als zou de regering-Eyskens vallen, en plaats moeten ruimen voor een extraparlementair zakenkabinet, waarin o.m. Paul-Henri Spaak en Paul Van Zeeland zouden zetelen[86]. Vooral enkele Franstalige Brusselse conservatieve kranten, o.m. La Libre Belgique, toonden zich voor een dergelijk scenario gewonnen. De Standaard wees de suggestie beslist van de hand: ze bleef geloven in het huidige kabinet, maar verwachtte er wel een stevig programma van. Kwam dit er niet, dan moest gedacht worden aan een ontbinding van de Kamers.

Gaston Eyskens kwam begin september 1960 op de proppen met harde taal op economisch vlak, en ging van 2 september 1960 af met een herschikte regering verder. De krant juichte de harde taal van Gaston Eyskens toe, en toonde zich verheugd over het verdwijnen van Laurent Merchiers op justitie enerzijds, en het toetreden tot de regering van de Vlamingen Andries Dequae, Renaat Van Elslande en Albert De Gryse. De vervanging van Albert De Vleeschauwer door de Waal Charles Héger op landbouw op 21 november 1960 viel in minder goede aarde.

Begin december 1960 nam de krant de in haar ogen in gebreke blijvende Vlaamse politiek van de regering op de korrel. Voorheen vielen al dikwijls kritische en zelfs ronduit negatieve geluiden te noteren rond de oprichting van Cultuurraden, de taalrollen in de ministeries, de aanpassing van de parlementszetels aan het bevolkingscijfer, de taalwantoestanden in diverse parastatalen, het bestaan van tweetalig onderwijs in Vlaanderen, de benoeming van teveel Franstaligen in allerlei organismen, etc. De concrete aanleiding dit keer vormde de onvrede over het uitstel van het debat rond een nieuwe talentelling tot november 1962. “De volgende dagen zullen wij hier nader ingaan op enkele grove leemten in de Vlaamse politiek van de regering. Willen wij het pleit winnen, dan mogen wij immers geen ogenblik rusten.”[87] De krant hekelde het opportunisme, de onverschilligheid en het gebrek aan samenhang van het beleid. Nog steeds was er bvb. geen evenwicht in de taalrollen op de verschillende departementen, en waren er nauwelijks Vlaamse diplomaten. Er moest een beleid komen gesteund op een dieper inzicht in de problemen. Daarnaast zocht de krant haar heil in de oprichting van een pressiegroep in de schoot van de Vlaamse CVP, die druk zou kunnen uitoefenen op het kabinet m.b.t. de Vlaamse ontvoogding. Over een Vlaamse driepartijensamenwerking maakte ze zich geen illusies meer: dit bleef voorlopig een onhaalbare kaart.

 

De hervorming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering

De hervorming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, die onder de bevoegdheid viel van minister van Sociale Voorzorg Léon Servais, vormde ook in de periode 1958-61 een heikel punt[88]. De Standaard plaatste de stelling voorop dat de ziekte- en invaliditeitsverzekering geen melkkoe was. Ze toonde zich in dat opzicht verheugd over de terechtwijzing door Servais van de geneesheren, die eenzijdig de tarieven hadden verhoogd. Anderzijds vond ze dat hij ook de mutualiteiten op de vingers moest tikken. Controle was naar de mening van de krant een onontbeerlijk iets: geen sanering had enige kans op slagen zonder een efficiënte controle.

Begin juli 1959 maakte Léon Servais een eerste ontwerp bekend van hervorming. Volgens De Standaard had het meer oog voor de mutualiteiten dan voor de zieken. Ze noemde het jammer dat de financiële verantwoordelijkheid van de mutualiteiten, iets waar ze al sinds 1947 voor pleitte, niet werd hersteld. Dit was nochtans in zekere mate wél het geval, vooral op het gewestelijke niveau van de ziekenfondsen[89]. Volgens haar moesten tot slot kleine risico’s vrijwillig zijn, de grote verplicht in de verzekering. In september, na enige wijzigingen, klonk de toon in de krant al milder: ze noemde het ontwerp een eerste stap in de goede richting. Jammer bleef ze het wel vinden dat de financiële verantwoordelijkheid niet werd hersteld. Ze loofde tevens minister Léon Servais omdat hij de hervorming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering in het parlement durfde brengen.

Einde december 1959 herhaalde ze nogmaals haar evaluatie van het ontwerp-Servais. Positief noemde ze de betere dekking van de grote risico’s, en het feit dat invaliden, gepensioneerden en weduwen gratis werden verzekerd. Negatief was dat het stelsel van gelijkheid tussen de verschillende kassen werd aangetast, dat er te weinig rekening werd gehouden met de groeiende uitgaven van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, en dat er te weinig financiële verantwoordelijkheid was voorzien voor de mutualiteiten m.b.t. de kleine risico’s.

In de loop van 1960-61 bleef De Standaard deze laatste stelling telkens weer opnieuw herhalen. Er moest een scherper onderscheid worden ingevoerd tussen de vrije en de wettelijk verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Voor eerstgenoemde diende de verantwoordelijkheid bij de mutualiteiten zelf te worden gelegd, voor laatstgenoemde (die enkel de grote uitgaven inhield, die dan wel de ganse bevolking bestreken) lag de financiële verantwoordelijkheid bij de staat, die in ruil wel het recht moest afdwingen een eenheidscontrole in te stellen. Dergelijke controle was broodnodig: de staat liep immers massaal veel inkomsten mis. Daarnaast pleitte ze nog steeds voor een financieel gezonde ziekte- en invaliditeitsverzekering. Het vooruitzicht van een tekort van drie miljard BEF in 1961 werd een ‘onmogelijke toestand’ genoemd. Dokters, ziekenhuizen en mutualiteiten moesten dringend inzien dat de ziekte- en invaliditeitsverzekering hoegenaamd niet diende om hen rijk en/of winstgevend te maken.

Dokters werden opgeroepen zich serieus van hun taak te kwijten: ze mochten niet zomaar iedereen die geen zin had om te werken ziek verklaren, en mochten niet in overdreven mate geneesmiddelen, waarvan de prijs overigens moest dalen, voorschrijven. De bevoegde minister werd gevraagd om de boekhouding van de mutualiteiten eenvormig te maken, de statuten van de ziekenhuizen meer op één lijn te brengen, de erkenningvoorwaarden voor nieuwe geneesmiddelen te herbekijken, de administratie van de ziekte- en invaliditeitsverzekering te vereenvoudigen, en een sanering op lange termijn te bewerkstelligen.

 

De liquidatie van repressie en epuratie[90]

Met de terugkeer van de CVP in de regering plaatste de krant de liquidatie van repressie en epuratie terug hoog op de agenda. De liberale justitieminister Laurent Merchiers moest het zwaar ontgelden omdat hij volgens haar elke liquidatie tegenhield. De weigering van zijnentwege in 1958 van clementiemaatregelen n.a.v. Kerstmis wekte de woede van de krant, die prompt het ontslag van Laurent Merchiers eiste, tevergeefs echter.

In 1959 keerde De Standaard gemiddeld wekelijks terug op de eis tot liquidatie van repressie en epuratie. Merchiers bleef de kop van jut, vooral in de periode tussen 21 januari en 20 februari. De krant eiste de vrijlating van alle politieke gedetineerden en een eerlijke toepassing van de wet-Lejeune, de terugkeer onder humane voorwaarden van een aantal eminente vluchtelingen die geen misdaden van gemeen recht begingen (o.m. Frans Daels), de herziening van artikel 123 sexies en de liquidatie van alle plannen van Laurent Merchiers m.b.t. de oprichting van een raad van civisme.

Begin maart was de krant bijzonder in haar nopjes met de terugkeer naar België van Frans Daels, een leidende figuur in het VNV in de jaren 1939-42 die na de oorlog jarenlang in ballingschap in het buitenland had verbleven. Eindelijk deden zich vorderingen voor in het repressiedossier, aldus de krant, die zich tegen Laurent Merchiers bleef verzetten. Toen die bij de herschikking van de regering op 2 september 1960 plaats moest ruimen voor de Vlaamse liberaal Albert Lilar, toonde de krant zich bijzonder verheugd.

 

De Kongolese onafhankelijkheid

 

-  Voorgeschiedenis

T.e.m. 1958 lag de graad van interesse van de Belgische publieke opinie in de Kongolese kwestie erg laag. Andries Dequae, minister van Koloniën in de periode 1950-54, getuigt: “In feite keek niemand om naar koloniale aangelegenheden: noch de politici, noch de pers, noch het publiek. Toen ik verslag uitbracht in de Kamer over Kongolese kwesties, of toen de begroting ervan werd behandeld, was het halfrond quasi verlaten.”[91] Ook in De Standaard werden koloniale kwesties haast nooit behandeld: een Kongospecialist telde de krant niet in haar rangen. Twee zaken zorgden ervoor dat de kolonie vanaf 1955 toch ietwat in beeld kwam. Enerzijds was er de schoolstrijd, tijdens dewelke minister van Koloniën Auguste Buisseret ook in Kongo de strijd met de katholieken aanbond (wat uiteraard op verzet stuitte), en anderzijds was er het bezoek van koning Boudewijn aan Kongo in 1955.

Louis De Lentdecker, eerste reporter van de krant, vergezelde de koning op zijn tocht. Van zijn reis verscheen een verslag in boekvorm Wâpi Kongo? Blanken en zwarten in de wilde Kongo. Daarin vielen reeds een aantal kritische noten te noteren m.b.t. het blanke optreden in de kolonie. Zo stelde LDL zich de vraag: “Hoe reageert de zwarte op alles wat wij hem brengen? Is alles wat wij aanbieden goed, kunnen wij onze rol van werkelijke beschaver wél spelen en dient het tot iets? Wat denkt de neger en wat wil hij? Duizenden van onze landgenoten leven en werken in Kongo, maar weten niets van deze problemen, weigeren te zien dat zwarten ondanks alles mensen zijn zoals wij, beseffen niet dat zij leven in een wereld waar alles nieuw is, waar alles, het beste en het ergste, naast en door mekaar groeit en bloeit.”[92] In diverse anekdotes klaagde LDL de latent heersende discriminatie van de zwarte bevolking door de Belgische kolonisten aan. Hij pleitte voor eendracht in België rond het Kongolese vraagstuk, wilde het moederland zijn kolonie kunnen behouden.

Na de reis van Boudewijn flakkerde de belangstelling voor de kolonie even op, maar even snel doofde ze terug uit. Het zou tot in 1957-58 en de daaropvolgende jaren duren vooraleer de kolonie stilaan in het brandpunt van de belangstelling kwam te staan.

 

-  Aanloop naar de onafhankelijkheid

Vanaf 1958 trok Manu Ruys op de redactie het Kongodossier naar zich toe. Sinds 1949 was hij zich beginnen inwerken in de koloniale materie, niet het minst met de hulp van enkele familieleden die in de kolonie werkzaam waren[93]. Terwijl Manu Ruys het politieke aspect van de kolonie behandelde, nam Luc Delafortrie het sociaal-economische aspect voor zijn rekening. Pogingen van de chef buitenland Luc Vandeweghe om de Kongoberichtgeving onder de verantwoordelijkheid van de afdeling buitenland te plaatsen, draaiden op niets uit. Het was wel zo dat de Kongoproblematiek ter sprake kwam op de veertiendaagse redactielunches[94].

Vanaf 1957-58 nam de belangstelling van De Standaard enorm toe. De kolonie kwam in de berichtgeving veel meer voor, en “betrekkelijk vlug werd ook aandacht geschonken aan de politieke verzuchtingen van de inlanders. Er moet hier evenwel op gedrukt worden, dat dit niet geldt voor het grootste gedeelte van de Belgische pers. Over het algemeen (Le Peuple en De Standaard uitgezonderd) toonde deze zich immers zeer terughoudend om over Kongolese politiek te praten.”[95] Jef Van Bilsen bevestigde tegenover Durnez dit beeld: “Zoals op het gebied van de buitenlandse politiek was het blad inzake Kongobeleid duidelijk voorop, vergeleken met het geheel van de Belgische pers.”[96]

Naast de verzuchtingen van de inlanders had de krant ook oog voor de Vlaamse belangen in de kolonie. Begin 1958, tussen 4 en 6 februari, verschenen in de krant bvb. drie artikels onder de titel ‘Cultuur- en levenskansen van Vlamingen in Kongo’. Ze werden gepubliceerd n.a.v. een referaat van professor De Wilde voor de Stichting-Lodewijk de Raet, handelend over gelijke taal- en levenskansen voor Vlamingen in Kongo, over de verzekering van Vlaamse rechten en de taaltoestand in leger en onderwijs aldaar. In de tweede helft van oktober brak een campagne los tegen minister van Koloniën Léon Petillon.

Op het einde van dat jaar verscheen een reportage van de hand van Manu Ruys, die net voorheen (in oktober) op uitnodiging van het ministerie van Koloniën voor het eerst een reis van drie weken door Kongo had gemaakt. De artikelenreeks verscheen van 6 t.e.m. 17 november onder de titel ‘Van Kongo naar Kongostaat’. Met deze reportage bracht Manu Ruys volgens Gaston Durnez “in die periode vernieuwing in de Belgische berichtgeving over Afrika in het algemeen en over Kongo in het bijzonder”[97]. In acht artikels ging Manu Ruys nader in op de vraag of Kongo rijp was voor onafhankelijkheid of niet, en of er derhalve een emancipatiepolitiek diende gevoerd te worden of niet. In zijn besluiten toonde Manu Ruys zich voorstander van een ontvoogding zonder avontuur. Een blank bestuur was in zijn ogen nog vele jaren onmisbaar: Kongo was nog niet rijp voor zelfstandigheid en zelfbestuur. De industriële en economische opbouw van Kongo was onontbeerlijk, maar preliminair diende komaf gemaakt met de blanke economische privileges. Aan de werkloosheid moest dringend wat gedaan worden: investeringen waren broodnodig. Zwarten moesten meer kansen krijgen in de top van de administratie, en er moest rekening gehouden worden met de zwarte eisen. Manu Ruys beschouwde de emancipatie van de zwarte vooral als een sociaal-economisch probleem. Racisme en segregatie doorgevoerd door de blanke kolonisten werden ten strengste veroordeeld.

Ruys was dus voor een geleidelijke en eerlijke machtsoverdracht. Hier heerste op de redactie aanvankelijk geen overeenstemming rond. Luc Delafortrie bvb. was voor een nog minder snel doorgevoerde onafhankelijkheid gewonnen[98]. Albert De Smaele leunde aan bij Manu Ruys. Op een redactielunch werd het probleem besproken en de knoop doorgehakt: de krant zette het standpunt voorop zoals Manu Ruys het had verwoord.

Op zijn reis slaagde Ruys erin een begin van sociaal netwerk aan te leggen. Hij had gesprekken met de Kongolezen Kasa Vubu, Bolikango, Kanza en Ileo, met gouverneur-generaal Hendrik Cornelis, etc. Van vroeger kende hij al Jef Van Bilsen, wiens 30-jarenplan hij steunde. Jef Van Bilsen, professor aan de Koloniale Hogeschool, getuigt over Manu Ruys: “In mijn ogen was hij een zeer nuttig klankbord.”[99] Manu Ruys van zijn kant zei hetzelfde over Van Bilsen: beiden toetsten graag hun mening aan elkaar. Albert De Smaele had ook contacten: “Ik had goede en vele contacten met Maurice Van Hemelrijck, evenals met Hendrik Cornelis. Luc Delafortrie, Hendrik Cornelis (als hij in België vertoefde) en ikzelf hadden soms zelfs een diner tijdens hetwelk we discussieerden over de Kongokwestie.”[100]

Over de weerklank van zijn reis en artikelenreeks schrijft Manu Ruys later: “In de Wetstraat informeerden ministers en parlementsleden vriendelijk naar mijn bevindingen. Maar het was duidelijk dat niemand wakker lag van wat aan de evenaar voorbereid werd. Kongo was niet actueel, zeker niet dringend. Dat veranderde plotseling, toen amper twee maanden later het koloniale leger, om een opstandige en plunderende menigte in de hoofdstad in bedwang te houden en de Europese wijk te beschermen, een paar honderd betogers doodschoot. De onverschilligheid van het politieke milieu in Brussel, die ons zo verbaasd en geërgerd had, verdween in één slag. Maar zij had wel een eerste en hoge tol geëist.”[101]

De rellen waarnaar Manu Ruys refereerde, barstten los op 4 januari 1959 in de zwarte wijken van Leopoldstad, na een verboden politieke vergadering van de Alliance des Bakongo (Abako). Dezelfde dag nog van de eerste rellen vertrok Ruys richting Leopoldstad. Hij legde er ditmaal nog veel meer contacten. “Het is begonnen met gouverneur-generaal Cornelis die ons, ternauwernood op het vliegveld geland, voor het ontbijt uitnodigde en met wie wij vrijmoedig over de diepere zin van het gebeurde konden spreken. Na hem konden wij al de anderen ontmoeten: de opperbevelhebber van de weermacht, generaal Janssens, de gouverneur van de provincie, de eerste burgemeester van Leo, de leiders van de nationalisten en van de kolonisten, kerkelijke vertegenwoordigers, vooraanstaande advocaten en handelslui, ambtenaren, professoren en verder de slachtoffers van de onlusten, en de anonieme zwarte deelnemers.”[102] De contacten met generaal Emile Janssens verliepen evenwel niet erg hartelijk. Na het stellen van een aantal kritische vragen over de weermacht, kafferde Emile Janssens Manu Ruys uit.

Manu Ruys typeert Emile Janssens als een ‘arrogante ijzervreter’. De generaal hield de Belgische bewindvoerders in Kongo blijkbaar in een houdgreep, afgaande op het volgende verhaal van Ruys, dat evenwel ietwat overdreven is: “Zondagavond 11 januari 1959 vraagt Cornelis mij naar de residentie te komen. Hij zegt me letterlijk: ‘Ik ben virtueel de gevangene van generaal Janssens, die hier alles controleert. Bewijs mij een dienst en breng een brief over naar premier Eyskens. Jou durft Janssens niet tegenhouden.’ Ik vertrek de volgende dag, arriveer dinsdag 13 januari in de vroege ochtend op Zaventem, bel vandaar Jan Grauls op, de kabinetschef van de premier, ontmoet Eyskens op het middaguur, overhandig de brief en licht hem mondeling toe.”[103] In een Humo-interview voegt hij hier aan toe: “Cornelis gaf me ook een boodschap mee voor de socialistische partij, stel je voor, aan een redacteur van De Standaard. Ik zie me nog naar Collard stappen: Je viens du Congo, j’ai un message pour le parti socialiste.”[104] Het verhaal van Ruys als moest hij een boodschap doorgeven die anders schijnbaar onmogelijk de premier kon bereiken (doordat generaal Emile Janssens zgz. alle communicatiemiddelen controleerde), is overdreven. Wel lijkt het ons mogelijk dat Cornelis, wetende dat Ruys terug naar België afreisde, hem een boodschap meegaf. Op die wijze stelde hij onbedoeld Ruys in de gelegenheid tot het pogen uitoefenen van invloed. Ongetwijfeld zal Manu Ruys, juist terug uit de kolonie en als getuige van de onlusten, van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om zijn visie op de problematiek uiteen te zetten tegenover premier Gaston Eyskens, die van zijn kant een getuigenis uit de eerste hand kon aanhoren. In hoeverre er zich een gesprek ontwikkelde met Leo Collard, blijft een vraagteken.

Manu Ruys en De Standaard eisten van de Belgische regering dat die een beleid zou voeren t.a.v. Kongo, gericht op de geleidelijke emancipatie en zelfbestuur van het land. Onafhankelijkheid in 1960, een eis van de zwarten gelanceerd op de tweede pan-Afrikaanse conferentie van 5 t.e.m. 13 december 1958 in Accra, vond ze te vroeg. Wel verwachtte de krant van de regering dat die een concrete datum zou vooropstellen, en inmiddels de zwarten eerlijk zou behandelen en gelijkberechtigen. De blanken in Kongo werden opgeroepen geen hinderpaal te vormen voor de nieuwe politieke koers.  Dat de krant de onafhankelijkheid liefst nog wat uitstelde, betekende geenszins dat ze die niet genegen was. Integendeel, Kongo had recht op onafhankelijkheid: het behoorde immers toe aan de Kongolezen en niet aan de blanke administratie[105]. De minister van Koloniën, Maurice Van Hemelrijck, genoot ten volle de steun van de krant: zij geloofde dat hij de noodzakelijke samenwerking tussen blank en zwart in Kongo zou kunnen bewerkstelligen.

Halfweg juni stelde Manu Ruys in de krant een drietal eisen voorop m.b.t. de Kongolese politiek: 1) Kongo moest als geheel onafhankelijk worden. Bepaalde gebieden mochten geen voorkeursbehandeling genieten. 2) De nieuwe politiek diende in een sneller tempo te worden doorgevoerd. 3) De blanken in de kolonie werden opgeroepen hun verzet tegen Van Hemel-rijck op te geven. De tijd drong immers. Een aantal knelpunten werden eveneens aangehaald: de benoemingen van de politieke mandaten en de verkiezingen, de timing van de onafhankelijkheid, de persvrijheid, de investeringen, en de positie van sommige kolonisten. De regering moest krachtig ingrijpen en duidelijkheid scheppen[106].

Op 31 augustus 1959 sprak minister van Koloniën Maurice Van Hemelrijck harde taal: als het huidige regeringsprogramma m.b.t. Kongo niet verder werd uitgevoerd, zou hij ontslag nemen. Nog geen drie dagen later voegde hij de daad bij het woord. Omdat hij het beu was dat zijn politiek aanhoudend gesaboteerd was, en hij een gebrek aan loyaliteit tegenover de regeringsverklaring van 13 januari 1959 (waarin de regering haar programma t.a.v. Kongo uit de doeken had gedaan) ervoer - ook binnen de rangen van de meerderheid -, diende Maurice Van Hemelrijck zijn ontslag in[107]. De Standaard betreurde de beslissing van de minister. Manu Ruys schrijft hier later over: “De klaarziende en moedige minister van Kongo, Maurice Van Hemelrijck, geniet het vertrouwen van de Kongolezen, maar wordt gewantrouwd door de koning die van dichtbij omringd wordt door conservatieve raadgevers, door Eyskens en door de koloniale maatschappijen. De minister beseft zijn machteloosheid en laat het afweten. Binnen het uur, nadat hij zijn ontslag heeft overhandigd, vraagt hij mij op zijn bureau. Onder vier ogen vertelt hij over ‘de samenzwering van het Hof, de Brederodestraat (waar de grote koloniale maatschappijen hun zetel hebben) en sommige ministers’. Zij beseffen niet dat zij de toekomstige Kongolese leiders van zich afstoten, zegt hij grimmig; zij leggen een tijdbom onder de nieuwe Kongo.”[108] Dit wijst op de goede relatie van Manu Ruys met een minister (net niet meer) in functie. Het duidt tevens op het feit dat politici met Standaard-redacteurs vertrouwelijk omgingen, waarbij beide partijen elkaar als ‘klankbord’ konden gebruiken.

Maurice Van Hemelrijck werd vervangen door August De Schryver. De krant eiste een nieuwe regeringsverklaring omtrent Kongo. Die kwam er ook: de verklaring hield een aantal bepalingen in m.b.t. de verkiezing van een zwart parlement en de onafhankelijkheid. De krant schonk er haar goedkeuring aan en spoorde de regering aan te zorgen dat het vertrouwen weerkeerde. Bovendien werd het dringend tijd dat België resoluut het probleem van de Kongolese financiën oploste in een verregaande optiek van Europese solidariteit.

Begin november lanceerde de krant een campagne rond de a.s. verkiezingen in Kongo. Ze wilde dat die in een goede sfeer zouden verlopen, en riep de regering op daarom een goodwill-ambassadeur af te vaardigen naar de kolonie, die zou luisteren naar de grieven van de zwarten. In eigen land pleitte ze voor een sfeer van nationale eendracht: partijpolitieke twisten uitlokken rond de koloniale problematiek was uit den boze. De socialisten werden in dit verband onder vuur genomen. De Standaard steunde de nieuwe minister August De Schryver alsook de nieuw benoemde minister van Financieel-Economische Vraagstukken van Kongo, Raymond Scheyven.

Begin januari 1960, vóór de rondetafelconferentie (die de datum voor de onafhankelijkheid vaststelde op 30 juni 1960)  met een dertigtal Kongolese politieke partijen in Brussel van start ging, toonde de krant zich voorstander van een Kongolese federale unie, waarin de verschillende entiteiten een relatief grote autonomie zouden kennen. De krant zag dit als ideaal alternatief voor een eenheidsstaat (die ze onmogelijk achtte) en voor separatisme (dat ze verwierp). Tegelijk riep ze de zwarten op ook na de onafhankelijkheid nauw samen te blijven werken met België. Anderzijds werd de Belgische regering aangespoord Kongo te blijven steunen, eenmaal de kolonie onafhankelijk was geworden. Tot het zover was moest België Kongo blijven besturen, kwestie van te beletten dat de kolonie in tribale entiteiten zou hervallen.

 

-  De sociaal-economische situatie van de Kongolese kolonie

Terwijl Manu Ruys zich vooral met de politieke vraagstukken bezig hield, verzorgde Luc Delafortrie de sociaal-economische berichtgeving m.b.t. Kongo. In juli 1959 pleitte hij ervoor België en Kongo nog niet te scheiden op monetair vlak: de Nationale Bank van België moest integendeel overgaan tot een dekking van de Kongolese frank. Enkele maanden later herhaalde Luc Delafortrie zijn pleidooi voor financiële steun[109]. Hij riep Raymond Scheyven op om mits enige waarborgen leningen te verlenen aan de kolonie. Dit geschiedde ook: Raymond Scheyven stemde in met twee leningen. Tevens werd een conventie afgesloten tussen de centrale bank van Kongo en de Nationale Bank van België. Inmiddels heerste, in het licht van de nakende onafhankelijkheid, sterke financiële onrust: heel wat kapitalen werden uit Kongo weggetrokken. De Standaard veroordeelde deze praktijk, en waarschuwde ervoor dat de financiële moeilijkheden van Kongo ook de Belgische welvaart bedreigden. Een mogelijke herbenoeming van Martin bij de Centrale Bank van Kongo werd sterk bevochten.

Luc Delafortrie getuigt over deze periode dat de krant inderdaad de benoeming van Raymond Scheyven steunde. De Standaard-redacteur had contacten met baron Yves De Brouwer, lid van de raad van beheer van de Centrale Bank van Kongo[110]. Die had het plan opgevat om de zwarten vertrouwd te maken met de industriële voorzieningen, en vroeg in dit verband de steun van De Standaard. Aangezien die voorstander was van de sociaal-economische emancipatie van de zwarte, ging ze er mee akkoord. Luc Delafortrie ondernam in gezelschap van Yves De Brouwer een reis naar Kongo, waar beiden door gouverneur-generaal Hendrik Cornelis werden ontvangen. Het doel van de reis bestond erin om, met Belgische financiële steun, technische opleidingscentra op te richten met gratis ter beschikking gestelde apparatuur. Aanvankelijk beloofde Hendrik Cornelis steun voor de plannen van Yves De Brouwer, maar al vlug schortte hij die op, waarna De Brouwer ze liet varen.

Wat de campagne tegen Martin, directeur van de Centrale Bank van Kongo, betreft, doet Luc Delafortrie volgend relaas: “De informatie voor de campagne ontving ik van Vandenbussche (de broer van de directeur-generaal van de BRT), die werkte voor de Centrale Bank en er syndicaal afgevaardigde was. Ook Yves De brouwer bezorgde mij informatie. Beiden brachten mij op de hoogte van het feit dat de Vlaamshatende Martin de reserves van de Centrale Bank van Kongo in Canada had ondergebracht. Ik verwittigde hiervan de minister van Koloniën en een attaché in het kabinet van premier Gaston Eyskens, dhr. Dufrasnes. Die waarschuwde me onder de bewoordingen ‘Ze zullen u nog neerschieten op de hoek van een straat’, maar niettemin zette ik door. Ik publiceerde een aantal artikels m.b.t. de Kongolese financiële moeilijkheden en de rol daarin van de Centrale Bank, waarop Martin razend reageerde. Tevergeefs, zo bleek later, want de Centrale Bank van Kongo werd nu onder voogdij van de Nationale Bank van België geplaatst, en Martin werd op pensioen gesteld, ondanks zijn kandidatuur om voorzitter van de Centrale Bank van Kongo te worden.”[111]

Hieruit mag nogmaals blijken hoe een campagne soms gestart werd. De krant ontving bepaalde informaties van een buitenstaander, die ze uiteraard controleerde. Vervolgens evalueerde ze die en startte zonodig een campagne in de krant die gepaard ging, in dit geval, met gesprekken achter de schermen met hoge gezagsdragers zoals de minister van Koloniën en een attaché van de premier. Op die manier hoopte ze uiteraard haar eisen kracht bij te zetten, en hoorde ze tevens wat de politieke verantwoordelijken van het geval dachten. In dit geval wierp de campagne vrucht af: Martin werd op een zijspoor gerangeerd. Niet altijd evenwel zou De Standaard haar doel bereiken: in diverse gevallen werd ze niet gevolgd. Bovendien is het maar de vraag of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de acties van De Standaard en het uitrangeren van Martin.

 

-  De troebelen rond de onafhankelijkheid [112]

Op 16 mei 1960 werd Walter Ganshof van der Meersch (de advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie die in de repressieperiode als auditeur-generaal een hoofdrol opeiste, en zich sterk anti-Vlaams betoonde volgens de krant) tot minister Zonder Portefeuille benoemd, belast met de Algemene Zaken in Kongo. Het betrof een tijdelijke opdracht die zou aflopen na de onafhankelijkheid. De Standaard kantte zich van meet af aan tegen de benoeming en stelde ze in vraag: volgens haar was de benoeming overbodig, aangezien minister van Koloniën August De Schryver binnenkort zelf naar de kolonie zou afreizen. De krant beloofde haar lezers erop toe te zien dat Walter Ganshof van der Meersch op de gestelde datum zou aftreden.

In de concrete aanloop naar de onafhankelijkheid pleitte De Standaard voor nationale eendracht. In de lijn van deze oproep gaf ze zelf het goede voorbeeld en staakte haar aanvallen op de socialisten. Gedurende enkele maanden betoonde ze zich opvallend minder antisocialistisch. Dit betekende niet dat ze haar kritiek op het gevoerde beleid inslikte: volgens haar dacht België teveel in Westerse termen bij de constructie van de Kongolese staat.

De krant bleef gewonnen voor de instelling van een federale bondsstaat in Kongo, gezien de etnische verscheidenheid en de vele fracties. Het concept van de eenheidsstaat, dat door Patrice Lumumba en zijn Mouvement National Congolais (MNC) werd voorgestaan, wees ze af als onmogelijk. De Standaard steunde eerder het federale model dat president Kasa Vubu voorstond. Met deze ‘federalistische’ stellingname kwam ze in conflict met Andries Dequae, op dat ogenblik ondervoorzitter van de Kamer. Dequae weigerde nl. om naar de onafhankelijkheidsplechtigheid af te reizen: “Lefèvre maakte zich razend kwaad tegen mij. Op een moment zei hij: ‘Ja maar, gij gaat niet naar...’ Ik zeg: ‘Nee? Luister een keer Theo, men heeft in heel die regeling niet het minst rekening gehouden met de Bantoementaliteit en men transponeert geen Angelsaksische democratie op een Bantoeland met een Bantoefilosofie. Lefèvre: ‘Ho ho ho.’ Ik zeg: ‘Luister een keer’ - voorzitter was hij toen - ‘geloof me vrij, het gaat geen zes maanden duren of je gaat er alle miseries mee hebben die je maar kunt indenken.’ Manu Ruys komt er bij - hij was juist ook een week of drie naar Kongo gegaan en had daar artikels over geschreven - (...) die begint ook op mijn donder te geven - Manu ziet me niet graag - ik zeg: ‘Luister een keer Manu, ik denk dat je binnen een jaar u niet meer zo sterk zult beroemen op alle artikels die jij geschreven hebt over Kongo.’ Manu: ‘Ho, ho, ho...’ Hij weet niet veel goeds meer van me. (...) Ik heb hem gezegd: ‘ik ben pro onafhankelijkheid, maar in een redelijke en realiseerbare vorm.’ Nog geen drie of vier dagen later zat het er al op. Theo heeft gedurende maanden de andere kant uitgekeken toen hij me zag en Manu Ruys heeft me dat nooit vergeven.”[113] Opnieuw krijgen we hier een voorbeeld van hoe Standaard-mensen invloed trachtten uit te oefenen, ditmaal via een persoonlijk gesprek in de wandelgangen van het parlement.

Niet alleen Andries Dequae voorzag moeilijkheden. Op twee weken van de onafhankelijkheid waarschuwde De Standaard de Belgische regering dat er wel eens onlusten konden uitbreken na de onafhankelijkheid. Met haar voorspelling had de krant het bij het rechte eind. Nauwelijks was de onafhankelijkheid een feit of er braken in Leopoldstad ernstige rellen uit. De Standaard drong erop aan het hoofd koel te houden: het parlement moest een nationale houding aannemen. Er was nu geen tijd om te bekvechten. De vestiging van een Belgisch militair bewind in de ex-kolonie werd door de krant afgewezen uit vrees voor een guerilla- en burgeroorlog. De regering moest para’s sturen om de blanken te beschermen en te evacueren uit Kongo, waarna de paracommandoeenheden naar het thuisland terug moesten keren. Anderzijds stelde de krant dat de regering best de uitgestoken hand niet kon weigeren van Tshombe, die de rijkste provincie van Kongo, Katanga, wilde afscheuren. M.a.w. de regering moest enerzijds de blanken evacueren uit streken waar zich onlusten voordeden, en anderzijds de samenwerking voortzetten in streken waar de blanken veilig waren, zoals bvb. in Katanga. Na de terugkeer van de rust kon de samenwerking met de chaosstreken worden herbekeken.

Na de inval van Belgische para’s in Kongo en de feitelijke steunverlening aan de Katangese secessie, zegde Patrice Lumumba alle diplomatieke betrekkingen met het voormalige moederland op. De Standaard beschouwde dit als een vijandige daad. Ze eiste de organisatie van een referendum onder de auspiciën van de VN omtrent de onafhankelijkheid van Katanga. Tevens erkende ze het goed recht van Tshombe om de onafhankelijkheid van Katanga uit te roepen. Voorheen had de krant zich nochtans altijd verzet tegen een opdeling van Kongo. Ze hoopte dat Belgische troepen door de VN gemandateerd zouden worden om de rust in de afgescheiden provincie te handhaven. Toen dit niet het geval bleek - de VN vroeg de terugtrekking van de Belgische troepen uit heel Kongo, dus m.i.v. Katanga - toonde de krant zich verontwaardigd: ze stelde dat België toch het recht had zijn belangen ter plekke te beschermen. De Belgische diplomatie moest het buitenland hiervan overtuigen. Bovendien zou de VN het beschavingswerk van de Belgen moeten voortzetten als Patrice Lumumba zijn anti-Belgische hetze voortzette: was de VN hiertoe in staat, vroeg De Standaard zich af. Om de Katangese secessie kracht bij te zetten en verder te ondersteunen, drukte de krant op 2 augustus een interview af met drie Katangese leiders die in Brussel vertoefden.

Begin september veranderde De Standaard het geweer opnieuw van schouder. Tegenover de Katangese secessie nam ze plots een andere houding aan. De krant betreurde de benoeming van Harold d’Aspremont Lynden op Afrikaanse Zaken. De kersverse minister stond bekend als een Tshombe-aanhanger, waaruit de krant afleidde dat de regering blijkbaar partij koos voor de Katangese secessie. Ze noemde dit een flater die nog meer koren op de molen betekende voor Patrice Lumumba. België diende te beseffen dat haar politieke rol in Kongo uitgespeeld was: het land moest ophouden koloniaal te denken. Bovendien riskeerde België helemaal uit Kongo gegooid te worden, in het geval Patrice Lumumba, die inmiddels van de macht was verdreven, terug de scepter zou zwaaien. België bouwde beter niet op drijfzand, zo luidde het. Het neokoloniale beleid van buitenlandminister Pierre Wigny werd streng veroordeeld en de neokoloniale mentaliteit van de Belgen in Kongo betreurd. De krant herhaalde haar pleidooi voor het schoeien van Kongo op de leest van een federale bondsstaat i.p.v. een eenheidsstaat.

Deze dubbele koerswijziging van De Standaard m.b.t. de Katangese secessie (juli en augustus pro, vanaf september terug contra) komt ietwat vreemd over, zeker in het licht van de boeken van Ludo De Witte over Kongo en de moord op Lumumba. Daarin verwijt hij de pers, o.m. De Standaard, ten dienste gestaan te hebben van de Belgische regering die Lumumba en zijn beweging MNC van het toneel wilde zien verdwijnen. Het is alleszins zo dat de krant het niet op Lumumba begrepen had: hij bepleitte immers de eenheidsstaat, een concept dat De Standaard verwierp. Bovendien verwierp de krant de methodes van Patrice Lumumba en zijn contacten met communisten. Ze kantte zich tevens tegen zijn persoon. Dat de krant op een bepaald ogenblik de Katangese secessie toch steunde, ondanks eerdere verwerpingen van elke afscheuring, was volgens Albert De Smaele te verklaren vanuit contacten die redacteurs, i.c. Ruys, met Tshombe hadden gehad. Daarin had hij blijkbaar een goede indruk gemaakt, en was de krant in hem gaan geloven als iemand die de beste bedoelingen voor had met Katanga en Kongo. Mettertijd was de krant dan toch gaan inzien dat het zo niet verder kon: het waren o.m. kolonisten die tegenover Standaard-journalisten hadden geopperd dat België in het geval van een terugkeer van Lumumba volledig buitenspel zou staan als het land de secessie bleef steunen. Manu Ruys van zijn kant wenste op de ganse episode van de Kongokwestie niet teveel in te gaan. Hij achtte het niet opportuun te spreken nu alle hoofdrolspelers (zoals Gaston Eyskens, August De Schryver, Jef Van Bilsen, etc.) waren gestorven en zich niet langer konden verdedigen[114].

Klinkt de uitleg van Albert De Smaele m.b.t. de koerswijziging t.v.v. Tshombe en de Katangese secessie misschien niet erg overtuigend - uit contacten met Maurice Van Hemelrijck en anderen had de krant logischerwijs, zo lijkt het, toch al van alles moeten hebben opgevangen m.b.t. de rol van de koloniale maatschappijen en hun voornemens en achterliggende bedoelingen met de Katangese secessie -, en lijkt het stilzwijgen van Manu Ruys misschien wat verdacht, toch kan o.i. niet zomaar worden geconcludeerd dat De Standaard inderdaad ten dienste stond van de Belgische regering. Eerst en vooral was de krant immers gesteld op haar onafhankelijke positie. Daarnaast kon Manu Ruys niet zomaar individueel een standpunt innemen dat een koerswijziging inhield t.o.v. vorige standpunten. Dergelijke beslissing werd genomen op een redactielunch. Als Manu Ruys daar alleen stond met zijn mening, zou hij ongetwijfeld niet zijn gevolgd door de anderen, en zou het standpunt dus niet in de krant zijn verschenen. Regeringsleden hadden dus, als ze wilden dat de krant hun ten dienste was, diverse deelnemers aan de redactielunches moeten overtuigen van hun standpunt. Dat lijkt niet zo waarschijnlijk. Bovendien was op die lunches Luc Vandeweghe, die voor een échte dekolonisering gewonnen was, aanwezig. Hij zou ongetwijfeld niet zomaar hebben laten begaan: ook hij diende dus overtuigd te worden van het feit dat de koerswijziging t.v.v. Katangese secessie gerechtvaardigd was. Omwille van dit alles betwijfelen wij sterk of de krant effectief ten dienste stond van de regering (in die zin dat ze een standpunt innam haar door de regering ingefluisterd) in de maanden juli en augustus toen ze de Katangese secessie kortstondig steunde. Anderzijds dienen we wel toe te geven dat we, betreffende de motieven van de krant voor die koerswijziging in juli en augustus en de daaropvolgende verandering begin september 1960, in het duister tasten.

 

-  Nabeschouwing

Volgens Gaston Durnez begon met de Kongokwestie tevens de journalistieke opgang van Manu Ruys. “Na de koningskwestie en de schoolstrijd waren de oudere politieke commentatoren weggedeemsterd en de kolommen kwamen vrij voor een nieuwe generatie. Ruys was daar duidelijk de primus van. In de voorafgaande periode haf hij gaandeweg naam gemaakt als parlementair verslaggever, die een meer afstandelijke en nuchtere toon voerde, meer waarnemer speelde, dan zijn polemische voorgangers.”[115]

Diverse malen zou op de redactie nog discussie uitbreken over wie nu de berichtgeving over Kongo moest doen: de redactie binnenland of de redactie buitenland. Manu Ruys en Luc Vandeweghe voerden verhitte gesprekken, maar uiteindelijk wees De Smaele de Kongoberichtgeving toe aan Manu Ruys, die dus zou blijven schrijven over de materie. In de volgende hoofdstukken behandelen wij de artikels over Kongo niet meer, ook al bleven ze geschreven worden door een binnenlandredacteur. Kongo was immers een onafhankelijke staat geworden, waardoor de discussies er rond niet langer hoorden tot het binnenlands politiek beleid.

 

Het (streek)economisch beleid

Hoger zagen we reeds hoe De Standaard zich inspande om ook op economisch vlak een Vlaamse ontvoogding tot stand te brengen. Ze pleitte voor de industrialisatie van Vlaanderen, die tevens een einde zou maken aan de arbeidsstromen die van Vlaanderen naar Wallonië en Frankrijk liepen. De krant promootte sterk de idee van streekeconomie: een regionale economische ontwikkeling volgens de noden, mogelijkheden en troeven[116]. Economieredacteur Jos Dupré ging in het raam van de berichtgeving rond streekeconomie met de Stichting-Lodewijk de Raet een kijkje nemen in Nederland, om te zien hoe men daar het probleem aanpakte[117]. Het was evenwel vooral Luc Delafortrie die zich op de redactie met deze problematiek inliet. Van 27 t.e.m. 29 oktober 1958 liet hij in de krant een enquête rond streekeconomie verschijnen. Heel wat vooraanstaande personaliteiten konden hun visie op het concept geven, bepaalde problemen belichten, etc. Kwamen aan bod: premier Gaston Eyskens, Gaston Geens (assistent aan de Leuvense universiteit), Paul Meyers (minister van Openbare Werken en Wederopbouw), Robert Vandeputte (voorzitter van de NMKN), Raymond Scheyven (economieminister), PW Segers (verkeersminister), Olivier Vanneste (directeur van de West-Vlaamse Economische raad), de Limburgse Economische Raad, Jos De Saeger (CVP-Kamerlid), Arthur Mulier (algemeen voorzitter van het VEV), André Tavernier (algemeen secretaris van de Boerenbond) en Maurits Coppieters (voorzitter van de Vlaamse Volksbeweging).

Door hen aan het woord te laten, verplichtte De Standaard al deze kopstukken om over het probleem na te denken. Op deze wijze hield ze het onderwerp, dat reeds in het CVP-sleutelplan was ter sprake gekomen, op de politieke agenda. Daarnaast kon ze, in de gesprekken die plaatsvonden, haar eigen visie op het probleem ten berde brengen. Via dergelijke enquêtes kon de krant dus een belangrijke mate van invloed trachten uit te oefenen. Puur journalistiek waren enquêtes trouwens ook een interessante formule: ze lichtten de lezers over een bepaald probleem voor, en tezelfdertijd kwamen er diverse meningen aan bod.

Dat de formule blijkbaar succesvol was, bewijst o.m. het feit dat Luc Delafortrie nog geen zeven maanden later een nieuwe enquête hield rond ‘Streekplanning in Vlaamse provincies’. De aanleiding vormde de bekendmaking van twee wetsontwerpen: ontwerp 162 rond algemene economische expansie en ontwerp 163 rond economische streekontwikkeling. In zeven artikels werden eerst de meningen van vertegenwoordigers van de provinciale economische organisaties naar voor gebracht, waarna De Standaard haar eigen commentaar bracht. Ze pleitte ervoor om de ontwerpen zonder uitstel ten uitvoer te brengen, ijverde voor een grote fiscale ontlasting, voor een participatie van de staat in de industrialisatie, voor een samenwerking tussen de staat en de privé-sector via de oprichting van een Nationale Investeringsmaatschappij, voor economische expansie en streekontwikkeling. Ze waarschuwde de staat om niet te zwichten voor druk vanwege vakbonden of patroonsorganisaties. De regering werd aangespoord het buitenland beter voor te lichten over België, structuurhervormingen door te voeren (bvb. m.b.t. kolen en elektriciteit), en de gemeenten op te roepen samen te werken via intercommunales.

Begin oktober 1959 leverde De Standaard kritiek op het regeringsbeleid terzake: er waren in haar ogen teveel economische ontwikkelingsgebieden aangeduid[118]. Het zou volgens haar op die wijze onmogelijk worden om een degelijke regionale economische politiek te gaan voeren. Bovendien diende er eerst een mentaliteitswijziging plaats te vinden in de administratie, waar men niet altijd het belang van economische investeringen inzag: al te vaak lieten buitenlandse investeerders hun Belgische plannen varen na flaters begaan door de administratie. Niettemin moedigde ze de regering toch aan door te gaan op de weg van de streekontwikkeling: de krant was verheugd om vast te stellen dat het de regering blijkbaar menens was.

In 1960 verdween de idee van economische streekontwikkeling eventjes op de achtergrond, met de troebelen rond de Kongolese onafhankelijkheid, en de daaropvolgende onrust en onlusten m.b.t. de eenheidswet. Niettemin leverde de krant in de loop van 1960 nog een concrete bijdrage tot de economische streekontwikkeling. Op 28 juli 1960 maakte het Duitse industrieconcern Siemens bekend dat het een fabrieksfiliaal zou openen in het West-Vlaamse Oostkamp. De nieuwe vestiging betekende een enorme stap voorwaarts in de oplossing van de structurele werkloosheid in de ganse regio Brugge: er zouden immers 2000 arbeiders en 200 ingenieurs tewerk gesteld worden. De Standaard dankte in dit verband Olivier Vanneste, directeur van het West-Vlaams Economisch Studiebureau, en premier Eyskens. Enkele maanden later kwam de krant nog eens terug op de oprichting van de nieuwe fabriek: “Wij brengen hulde aan de Vlamingen, die spijts onbegrip en moeilijkheden tot het welslagen van dit grote opzet hebben bijgedragen.”[119]

Welk ‘onbegrip en moeilijkheden’ hadden zich nu precies voorgedaan? Volgens Luc Delafortrie, die zich op de krant met politieke en sociaal-economische vraagstukken bezighield, wilde de Generale Maatschappij dat Siemens haar vestiging in Wallonië neerplantte. Baron Yves De Brouwer van zijn kant pleitte voor een vestiging in Vlaanderen. Gezien zijn goede contacten met De Standaard in die periode, bracht hij de krant op de hoogte van de zaak, en werd er besloten de krachten te bundelen.

De zaak werd overigens dringend: Siemens had een beslissing gevraagd tegen 10 oktober 1960, zoniet zou het concern in Rotterdam een fabriek openen. Een kabinetsmedewerker van Gaston Eyskens, Mertens de Wilmars, had evenwel verzuimd het dossier van Siemens over te maken aan de premier, die dus van niets wist.

Delafortrie en De Smaele gingen, elk apart, praten met premier Eyskens. De Smaele stelt: “Ik had contacten met baron De Brouwer en de top van Siemens en wist dus van hun plannen. Ik ben dan op Eyskens toe gestapt om hem te overtuigen van de wenselijkheid van de vestiging van de fabriek in Oostkamp, kwestie van de werkgelegenheid in West-Vlaanderen op te krikken. Eyskens was naar mijn aanvoelen niet echt op de hoogte van het dossier.”[120] Delafortrie ging daarnaast ook nog met minister van Openbare Werken Omer Vanaudenhove praten. Pas na deze gesprekken kwam er schot in de zaak: in feite was het De Standaard die de premier inlichtte van de hoogdringendheid van de zaak. Het dossier kwam in een stroomversnelling: de gronden waarop Siemens zich zou vestigen, eigendom van graaf d’Ursel (die niet wou verkopen), werden onteigend, en Omer Vanaudenhove liet een rijksweg van 20 meter breedte aanleggen op de Rilledreef. Gaston Eyskens bemiddelde bij de NMKN voor een lening voor Siemens. In maart 1961 was de fabriek gebruiksklaar.

Deze zaak toont nogmaals aan hoe de krant via persoonlijke gesprekken achter de schermen invloed trachtte uit te oefenen en als politiek medespeler fungeerde. Anders dan gewoonlijk gingen de gesprekken niet gepaard met enige vorm van campagne in de krant zelf. In feite is er hier sprake van een campagne die puur in de coulissen werd gevoerd: in de berichtgeving kwam het dossier niet aan bod. Wellicht was De Standaard bang dat het dossier zou verdrinken, als het in communautair vaarwater terechtkwam. Dit zou ongetwijfeld zijn gebeurd na publicaties er rond in de krant.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

 

[77] Interview Albert De Smaele 6/6/00.

[78] Smits, Gaston Eyskens. De memoires, 520.

[79] Interview Luc Delafortrie 21/1/99.

[80] Interview Manu Ruys 17/11/99.

[81] Op het eerste gezicht zou de actie van Lefèvre geplaatst kunnen worden tegen het licht van zijn conflict met Gaston Eyskens. Of dit effectief het geval was, is ons niet duidelijk. Wel kunnen we, wat de houding van de krant betreft, kwijt dat die geen stelling nam in het conflict. Op geen enkel ogenblik trok ze partij voor de ene tegen de andere. Zowel Albert De Smaele als Manu Ruys en Luc Delafortrie verklaarden ons dat De Standaard in het conflict, dat erg reëel was, neutraal wenste te blijven. Hun uitspraak vindt bevestiging in de lectuur van de berichtgeving. Noch in de hetze rond de Rerum Novarum-toespraak noch rond de stemonthouding van Eyskens bij de goedkeuring van de regering-Lefèvre nam de krant stelling voor één der politici. Interviews Albert De Smaele 30/3/99, Manu Ruys 17/11/99 en Luc Delafortrie 21/1/99.

[82] Interview Albert De Smaele 30/3/99.

[83] De Standaard (24-25 september 1988).

[84] Ruys, Waarom Lumumba moest sterven, 41.

[85] Archief Albert De Smaele, persoonlijke agenda’s 1959 en 1960.

[86] Zie hiervoor Gerard, “Boudewijn”, 117-119. Dujardin en Dumoulin, Paul Van Zeeland, 243-246. Smits, Gaston Eyskens, 593-594.

[87] De Standaard (2 december 1960).

[88] Zie hiervoor Vanthemsche, De beginjaren, 138-150. Vandeputte, Sociale geschiedenis, 78-80. Pasture, Kerk, politiek en sociale actie, 135-142. Joostens, De totstandkoming, 54-106.

[89] Pasture, Kerk, politiek en sociale actie, 135-142. Joostens, De totstandkoming, 64-68.

[90] Zie hiervoor Heylen en Heylen-Kiebooms, Louis Kiebooms, 158-172.

[91] Interview Andries Dequae 19/11/99.

[92] De Lentdecker, Wâpi Kongo, 13-14.

[93] Ruys, Een levensverhaal, 98-99.

[94] Durnez, De Standaard II, 246-247.

[95] Hemmerycks, De Kongolese onafhankelijkheid, 31. Voorbeelden zijn o.m. te vinden in artikels van 9 juli en 21 november 1957, en 5 mei en 2 september 1958.

[96] Durnez, De Standaard II, 242.

[97] Durnez, De Standaard II, 241.

[98] Interview Luc Delafortrie 21/1/99 en Albert De Smaele 28/4/99.

[99] Durnez, De Standaard II, 243. Zie ook interview Manu Ruys 17/11/99.

[100] Interview Albert De Smaele 28/4/99. De goede verhouding tussen De Smaele en Van Hemelrijck werd ons bevestigd door Jan Hinnekens. De specifieke contacten tussen Delafortrie, De Smaele en Cornelis, vonden geen bevestiging, behalve dan van De Smaele en Delafortrie zelf, evenals van Ruys. De mogelijke getuigen ervan zijn echter reeds overleden.

[101] Ruys, Een levensverhaal, 103-104.

[102] De Standaard (12 januari 1959).

[103] Ruys, Achter de maskerade, 118.

[104] Humo (28 november 1991) 19.

[105] De Standaard (19 januari 1959).

[106] De Standaard (12 en 26 juni 1959).

[107] Gerard-Libois en Heinen, Belgique-Congo 1960, 40. De auteurs brengen een citaat uit de ontslagbrief van minister Van Hemelrijck, die stelde dat “en Belgique même, il saute aux yeux qu’il y a disparité entre la majorité qui participe au pouvoir et celle qui soutient la politique nouvelle de la Belgique au Congo”. Als politieke tegenstanders van Maurice Van Hemelrijck noemden de auteurs o.m. CVP-minister van Landbouw De Vleeschauwer en liberaal vice-premier Lilar, beiden sterk tegen een (vlugge) onafhankelijkheid gekant.

[108] Ruys, Achter de maskerade, 119. Zie ook de memoires van Ruys waarin hij terug Van Hemelrijck citeert, die o.m. geen goed woord overhad voor Paul Van Zeeland en de conservatieve clan, die de koning in negatieve zin beïnvloedden. Ruys, Een levensverhaal, 107-108. Gezien Van Hemelrijck reeds overleden is, kan hij deze versie van Ruys niet bevestigen. In hun werk over België en Kongo stellen Gerard-Libois en Heinen (p. 29 en 36-37) evenwel ook de grote koloniale maatschappijen medeverantwoordelijk voor het ontslag van Maurice Van Hemelrijck, die in elk geval goede contacten had met Standaard-mensen. Dat laatste werd ons (o.m. door Jan Hinnekens) bevestigd.

[109] De Standaard (22 februari t.e.m. 16 maart 1960).

[110] Interview Luc Delafortrie 21/1/99. Baron Yves De Brouwer stamde uit de gelijknamige Brugse familie, en was betrokken in de elektriciteitsmaatschappij uit de streek Brugge-Roeselare. Hoewel afkomstig uit een Franstalige adellijke familie, trok hij toch de Vlaamse kaart. Baron De Brouwer was een non-conformist. Hij hield zich bezig met financiële transacties, wat hem een vermogend man maakte, met connecties in kringen van het Hof.

[111] Interview Luc Delafortrie 21/1/99. Naar ons gevoel dramatiseerde Delafortrie hier wat al te zeer de gebeurtenissen, o.m. daar waar hij het had over het gevaar om te worden neergeschoten.

[112] Zie hiervoor o.m. de werken van De Witte, Crisis in Kongo en De moord op Lumumba. Zie ook Ruys, Waarom Lumumba moest sterven. Gerard-Libois en Heinen, Belgique-Congo 1960.

[113] Interview Andries Dequae. KADOC-interviews met prominente CVP-politici, 34-35. Het dient overigens gezegd dat in de berichtgeving nooit iets te merken viel van het feit dat Ruys Dequae dit nooit zou vergeven hebben, zoals deze zelf beweert.

[114] Interviews Albert De Smaele 6/6/00 en Manu Ruys 17/11/99.

[115] Durnez, De Standaard II, 241.

[116] Zie over streekeconomie Van Rompuy, “De economie”, 217 e.v. Luyten, “Economie”, 1039-1040. Saey, Kesteloot en Vandermotten, “Ongelijke economische ontwikkeling”, 213 e.v. Vandeputte, Economische geschiedenis, 64-65.

[117] Interview Jos Dupré 14/9/99.

[118] De Standaard (5 oktober 1959).

[119] De Standaard (5 oktober 1960).

[120] Interview Albert De Smaele 30/3/99. Zie ook interview Luc Delafortrie 21/1/99. Beiden vertelden onafhankelijk van elkaar een gelijklopend verhaal, wat de geloofwaardigheid van het verhaal versterkt. Een andere factor ter versterking betreft de goede contacten van Eyskens met de pers, die o.m. door John Van Waterschoot werden bevestigd.