Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK IV
APRIL 1954 - JUNI 1958: DE STANDAARD MEE IN DE OPPOSITIE
CASE STUDY: DE HOUDING VAN DE STANDAARD
IN DE SCHOOLSTRIJD 1954 - 1958
De verdediging van het katholieke geloof en de katholieke zaak hoorde tot de basisideologie van De Standaard. Toen in 1954 de ‘linkse’ regering-Van Acker aan de macht kwam, viel in haar regeringsverklaring te lezen dat een aantal maatregelen die de vorige - katholieke - onderwijsminister Pierre Harmel had genomen, door zijn opvolger, de socialist Collard, ongedaan zouden worden gemaakt. Aldus brak in België opnieuw een schoolstrijd los. In wat volgt willen we nader ingaan op de houding die de krant zich aanmat gedurende dit tweede grote naoorlogse conflict - vanaf 1954: de schoolstrijd begon in feite al in 1950 -, wie de standpunten bepaalde, hoe de krant het conflict in de berichtgeving naar voor bracht, welke tactiek ze volgde, welke contacten ze onderhield, en hoe ze zich verhield tot Kerk en CVP.
Van oudsher hechtten de katholieken veel belang aan een door de godsdienst geïnspireerd onderwijs[129]. Het principe van neutraliteit verwierpen zij en richtten dan ook, naast het officieel onderwijs door de staat georganiseerd, hun eigen vrije, katholieke scholen op. Ze ijverden daarbij voor een zo ruim mogelijke subsidiëring ervan door de staat. Socialisten en liberalen streefden precies naar het tegenovergestelde: volgens hen had de overheid als taak het door haar ingerichte onderwijs te beschermen. Subsidiëring door de staat van het vrij onderwijs, bracht het recht met zich mee om controle uit te oefenen op de katholieke scholen. Tussen beide kampen heerste rond het onderwijs een latente spanning. De enen trachtten zoveel mogelijk steunverlenende maatregelen aan het vrij onderwijs ingang te doen vinden, terwijl de anderen uiteraard het belang op het oog hadden van het staatsonderwijs.
Tussen 1950 en 1954 was de macht in handen van homogene CVP-regeringen[130]. De Franstalige CVP’er Pierre Harmel nam het kabinet van onderwijs voor zijn rekening en vaardigde, zoals te verwachten was, een aantal maatregelen uit in het voordeel van het vrij onderwijs[131]. Die hadden dezelfde uitwerking op socialisten en liberalen als een rode lap op een stier. Ze beschouwden de wetten-Harmel als een regelrechte oorlogsverklaring, en bezwoeren ze ongedaan te maken als ze daartoe de kans kregen. In 1954 kwam die kans: socialisten vormden met liberalen een ‘linkse’ regering, en grepen hun kans met beide handen.
Onmiddellijk na de eedaflegging van het kabinet-Van Acker ging de nieuwbenoemde onderwijsminister, de socialist Leo Collard, aan de slag. Hij vaardigde prompt een aantal maatregelen uit om de wetten-Harmel terug te schroeven. Tegelijk bereidde hij een nieuwe onderwijswet voor[132]. Het eerste grote wapenfeit van Leo Collard betrof het ontslaan einde augustus 1954 van 110 interimaris-leerkrachten met een katholiek onderwijsdiploma uit het staatsonderwijs[133].
Van meet af aan trok De Standaard tegen socialistisch onderwijsminister Leo Collard en de socialistische secretaris-generaal van het ministerie van Nationale Opvoeding Julien Kuypers hard van leer. Vanaf einde april 1954 t.e.m. het einde van het jaar verschenen maar liefst 66 artikels waarin de ‘linkse’ onderwijspolitiek van Leo Collard werd veroordeeld: dit betekende een indrukwekkend gemiddelde van alle vier dagen een artikel. Terecht kunnen we hier dan ook spreken van een permanente campagne die het hele jaar door (althans vanaf april) liep. De krant veroordeelde de maatregelen van Leo Collard die in haar ogen de ongelijkheid terug instelden tussen de twee onderwijsnetten. Tevens waarschuwde ze vanaf 2 juni 1954 voor het overbrengen van de schoolstrijd naar Kongo: dit zou er een revolutie ontketenen, zo stelde ze[134]. De krant steunde van in het begin een petitionnement dat tegen de maatregelen van Collard werd opgestart.
De CVP werd door de krant in bescherming genomen: niet zij, maar ‘de linksen’ begonnen de schoolstrijd. De krant riep de dynamische krachten in de partij op om op te staan en de actie tegen Collard te leiden. De schouwgarnituren werden best langs de kant gelaten. In de loop van september werd een ‘Comité voor Vrijheid en Democratie’ opgericht, bestaande uit een aantal katholieke kopstukken uit de CVP en aan haar gelieerde organisaties, zoals de Boerenbond, het ACW, het ACV, het NCMV, de Federatie der Katholieke Vrouwen en het nationaal Comité voor het Vrij Onderwijs[135]. Het Comité zou het voortouw nemen in de strijd tegen de onderwijswet-Collard, o.m. via het inrichten van een petitionnement. Iets na half oktober 1954 richtte het een betoging in te Leuven. De Standaard sprak de hoop uit dat het bij deze ene actie niet blijven. De CVP werd intussen opgeroepen niet af te laten in de strijd tegen de onderwijsmaatregelen van Leo Collard. Zelf beloofde de krant dit evenmin te doen: “De pers, die er reeds veel toe bijgedragen heeft om de wind te doen keren, zal ook in het vervolg haar plicht doen.”[136]
Eén van de manieren waarop de krant het tij trachtte te doen keren, betrof haar pogingen om tweedracht te zaaien in de rangen van de ‘linkse’ coalitie. Ze stelde dat de liberalen zich door de socialisten lieten meeslepen in een avontuur waar ze zelf niet voor hadden gekozen: op die manier zouden ze politieke zelfmoord plegen[137].
De krant gaf aan de schoolstrijd niet alleen een levensbeschouwelijke, maar ook een Vlaamse dimensie. Ze poneerde de stelling dat, als er culturele autonomie was geweest, er in het overwegend katholieke Vlaanderen geen schoolstrijd zou plaatsvinden op dit eigenste ogenblik. In haar ogen werd de schoolstrijd aan Vlaanderen opgedrongen door een kleine Vlaamse ‘linkse’ minderheid[138].
In de eerste acht en een halve maand van 1955 dreef de krant haar protest in de berichtgeving nog op: tot half september verschenen meer dan 130 artikels handelend over de schoolstrijd, wat een nog indrukwekkender gemiddelde betekende van om de dag een artikel. Een ware hetze werd ontketend tegen het ontwerp-Collard, dat volgens De Standaard niet alleen het voortbestaan van het katholiek onderwijs, maar ook de vrijheid van opinie en het voortbestaan van de democratie zelf bedreigden. Vanuit haar katholieke basisideologie reageerde De Standaard heel sterk tegen de ‘linkse’ onderwijspolitiek. De CVP deelde deze schrik. Toenmalig CVP-voorzitter Lefèvre verklaarde hierover later: “In die tijd hadden wij werkelijk de indruk dat het voor ons, katholieken, een zaak van leven of dood geworden was. Max Buset (BSP-voorzitter) had gedreigd ons voor honderd jaar in de oppositie vast te kluisteren. De basis vroeg kordaatheid. Wij vreesden de ontmoediging en wilden niet het lot kennen van de katholieken in Frankrijk die politiek meer en meer in de hoek werden gedrongen om uiteindelijk van geen tel meer te zijn.”[139]
Wat was de inhoud van het fameuze ontwerp 217 van Leo Collard[140]? Het recht van de staat om scholen op te richten daar waar een noodzaak werd aangevoeld, werd bevestigd. Het onderwijs tussen twaalf en vijftien jaar in de officiële scholen werd gratis. Als de vrije scholen dergelijke maatregel ook wilden uitvaardigen, dienden ze zelf voor de kosten op te draaien. Elke gemeente met minstens tien schoolplichtige kinderen werd verplicht een officiële lagere school te hebben, waarvan 50% van het lerarenkorps uit leraars met een diploma van het staatsonderwijs diende te bestaan. Godsdienst en zedenleer werden in de officiële lagere scholen op gelijke voet gesteld. Elke houder van een diploma uit het vrij onderwijs werd verplicht een examen af te leggen, vooraleer hij les kon geven in een staatsschool. Er zou gesnoeid worden in de vrije scholen en het oprichten van nieuwe zou aan banden worden gelegd, via het instellen van een aantal criteria waarlangs de scholen hun bestaan moesten kunnen rechtvaardigen. Het personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs werd onttrokken aan het geestelijk bestuur of de directie van de vrije scholen: het toezicht viel rechtstreeks onder een bijzondere Kamer van Geschillen, opgericht door de minister. Het vrij onderwijs ontving echter nog subsidies voor de uitbetaling van de wedden der leerkrachten. Werkings- en onderhoudskosten moesten ze vanaf heden zelf dragen: hiervoor kregen ze niet langer subsidies.
Begin januari 1955 liet de krant een kritische noot vallen t.o.v. de CVP: “Men laat na in het heetste van de strijd deze stoottroepen (de Vlaams-katholieke pers wordt bedoeld - KVN) van de nodige ammunitie te voorzien in de vorm van inlichting, van voorlichting en van berichtgeving.” Erg zwaar tilde de krant hier evenwel toch niet aan: “Nu zo heel erg is dat niet, ten minste waar het gaat om binnenlandse vraagstukken. Via de nodige telefoontjes en de gebruikelijke onderhoudjes, vraaggesprekken en interviews geraakt men toch aan de gewenste inlichtingen.”[141]
De kritische noot weerhield er haar niet van de CVP volop te steunen. Uit de berichtgeving valt heel duidelijk af te leiden dat De Standaard vanaf eind januari 1955 t.e.m. over half juli, het moment waarop werd gestemd over het ontwerp-Collard, compleet de rangen sloot rond de CVP, van wie verwacht werd geen compromissen te aanvaarden maar te ijveren voor de volledige gelijkberechtiging van de twee onderwijsnetten. Kritiek op Waalse CVP’ers viel niet langer te noteren (integendeel zelfs: de Waalse katholieken werden in de krant van 28 mei gelukgewenst met hun betoging te Luik tegen het ontwerp-Collard), de repressiekwestie stond niet meer op de agenda, en ook de algemene Vlaamse kwestie verschoof naar de achtergrond. Alles werd in het teken gesteld van eenheid rond de CVP in de schoolstrijd.
Het waren vooral Elie Serruys en Bert D’haese die voor deze opstelling verantwoordelijk waren: de bespreking van de standpunten gebeurde toen nog onder Bert D’haese, Elie Serruys, Jozef Uytterhoeven en Albert De Smaele. De oprichting van de technische commissie, waarvan hoger sprake, vond pas plaats in het najaar van 1955. Manu Ruys getuigt: “Als pril parlementair verslaggever kon ik geen invloed uitoefenen op het beleid van de redactie. De onbespreekbare, granieten CVP-standpunten van Elie Serruys in de schoolkwestie verhoogden niet bepaald mijn verlangen om dat, nochtans prioiritaire, dossier van de Belgische politiek ter harte te nemen.”[142] Bert D’haese van zijn kant “beleefde zijn laatste grote ‘veldtocht per pen’, de laatste polemieken waarin hij alle kleuren uit zijn sterke verfdoos kon gebruiken”[143].
Volgens Lize Haagdorens “speelde de pers een belangrijke rol. Talrijke moties werden woordelijk weergegeven, van andere werd melding gemaakt. De kranten waren hier onontbeerlijk. Zonder publicatie verloren de protestuitingen hun opzet, nl. de indruk wekken dat de gehele katholieke bevolking zich keerde tegen de ontwerpen om zo enerzijds de banden tussen de katholieken te versterken en anderzijds aan de regering duidelijk te maken dat ze een hard verzet kon verwachten.”[144] De Standaard nam heel gewillig heel wat moties van het Comité voor Vrijheid en Democratie. Ze deed dit uit eigen beweging: vanuit haar basisideologie was het niet meer dan normaal dat ze de verdediging van het katholieke onderwijs op zich nam. Bovendien behoorde de krant tot de katholieke zuil in de ruime zin van het woord: ze kon en wilde dan ook niet achterblijven bij de andere katholieke organisaties en persorganen.
Het Vlaamse discours bleef weerklinken doorheen de hetze rond de schoolkwestie: De Standaard was nog steeds van mening dat de schoolstrijd aan Vlaanderen werd opgedrongen door het ‘linkse’ Wallonië. De krant gaf aan de schoolstrijd een flamingantische inhoud mee: het ging om het voortbestaan van het katholieke Vlaanderen. Was er maar culturele autonomie, zo verzuchtte ze, dan was de schoolstrijd aan Vlaanderen voorbij gegaan. Leo Collard moest het ontgelden: hij werd ervan beschuldigd Vlaanderen te willen socialiseren. Dat dit geen loze beschuldiging was maar wel een reële intentie van Leo Collard, viel te lezen in een verslag van een bijeenkomst waar de onderwijsminister had verklaard: “Met staatsscholen in Vlaanderen zullen we de basis leggen van waaruit het socialisme in Vlaanderen ingevoerd zal worden.”[145]
De liberalen werden verder opgeroepen niet langer mee te doen met de socialisten in de schoolstrijd[146]. De krant bleef m.a.w. pogingen ondernemen om tweedracht in de rangen van de meerderheid te zaaien. De Vlaamse liberalen dienden heel goed te beseffen, zo schreef ze in de hoop hen te kunnen overhalen, dat ze politieke zelfmoord pleegden. Als de socialisten slaagden in hun opzet, dan zouden de liberalen verpletterd worden door het marxisme. Het werd tijd dat de liberalen ervoor uitkwamen dat ze eigenlijk een schoolvergelijk wilden en geen strijd. Veel haalden deze pogingen van de krant echter niet uit: de liberalen bleven de ‘linkse’ coalitie trouw.
De Standaard sloot zich, net als de rest van de Belgische katholieke wereld, aan bij de richtlijnen verstrekt door het Comité voor Vrijheid en Democratie[147]. Ze deed dit op zelfstandige en vrijwillige basis: ze was zelf overtuigd van de noodzaak van een gemeenschappelijke gecoördineerde actie, en had in 1954 zelf hiertoe opgeroepen. Met de kopstukken van het Comité onderhield ze relaties: Theo Lefèvre, Gust Cool, Gaby Vandeputte, etc. De krant publiceerde - volledig gratis[148] - de oproepen die door het Comité werden verspreid, evenals de wachtwoorden voor de eerste fase van de strijd (die als volgt luidden: ten eerste boycot van postgiro en spaarkas, en ten tweede verbod om plechtigheden bij te wonen waarop regeringsleden aanwezig waren). Vanaf 26 februari verschenen - t.e.m. 26 maart: een maand lang dus - geregeld op de voorpagina van De Standaard kadertjes met daarin teksten in vetjes tegen Leo Collard, antiklerikale uitspraken van Collard, etc. Op de binnenbladzijden verscheen een rubriek ‘In het teken van de schoolstrijd’, waarin aandacht werd besteed aan protestmoties tegen het ontwerp-Collard van allerhande verenigingen, aan toezeggingen van diverse organisaties om deel te nemen aan de betoging van 26 maart, aan andere protestacties, etc.
Deze hele campagne moest culmineren in een grote nationale betoging te Brussel op 26 maart. De krant riep, onder de leuze ‘Voor outer en heerd, vrijheid en democratie’, iedereen op hieraan deel te nemen. In de aanloop naar de betoging doken evenwel nog diverse problemen op waartegen de krant hard reageerde: ze fulmineerde tegen de Brusselse burgemeester Van de Meulebrouck die zinnens was de betoging te verbieden, tegen verkeersminister Anseele die de meer dan 100 aangevraagde extratreinen zomaar afschafte, en tegen de ‘linksen’ die op de vooravond van de katholieke betoging een meeting planden[149]. De betoging werd volgens de krant een groot succes: tienduizenden, hoofdzakelijk Vlamingen, betoogden tegen de plannen van Collard. In de nasleep ervan tekende De Standaard overigens sterk protest aan tegen het feit dat de NIR in haar nieuwsbulletins de betoging niet eens had vermeld. Hierin zag ze nieuw teken van het feit dat België onder het ‘links’ beleid naar een dictatuur evolueerde.
Op 17 april verschenen in de krant de wachtwoorden uitgaande van het Comité voor Vrijheid en Democratie voor de tweede (maar nog niet de laatste, zo werd eraan toegevoegd) fase van de strijd. Ze luidden: verdere voorlichting, een ketting van betogingen, protest van provincies en gemeenten, en een nationaal petitionnement. Dit petitionnement zou uitgroeien tot een groot succes: er werden meer handtekeningen verzameld dan de CVP in 1954 stemmen had behaald. Niet minder dan 3 404 742 handtekeningen werden genoteerd, waarvan het leeuwendeel in Vlaanderen.
De dag voor deze tweede fase in werking trad, had de krant zelf nog een protestactie in petto. Op 16 april meldde ze op de voorpagina in een kader in vetjes dat de directie van de Standaard-groep besloten had om de publiciteit voor de vier % lening 1955-75, uitgeschreven door de regering, niet op te nemen. De beslissing werd als volgt gemotiveerd: “Dit besluit werd genomen om reden van de verderfelijke politiek van de huidige regering op gebied van onderwijs.” De directie van de krantengroep wenste te vermijden dat de lezer de publiciteit ervoor zou interpreteren als ‘onlogisch en dubbelzinnig’.
Gedurende de tweede fase berichtte de krant massaal over de betogingen in de provincies: op 18 april schreef ze over de betoging van zo’n 60 à 70 000 mensen in Antwerpen, op 20 juni over de betoging van meer dan 100 000 deelnemers in Gent, en op 3 juli over de 15 000 betogers in Luik[150]. Aan uitspraken van kerkleiders hechtte De Standaard groot belang: ze smeerde ze breed uit over de berichtgeving. Vanaf eind juni verscheen systematisch ‘reclame’ (o.a. de uurregeling van de treinen, oproepen om zeker deel te nemen, etc.) voor de grote nationale betoging te Brussel, die op 10 juli te Brussel zou plaatsgrijpen als orgelpunt van de tweede fase. De betoging was voor de krant van het hoogste belang: de stemming in het parlement over het wetsontwerp-Collard kwam immers heel erg nabij. De dag na de betoging kopte De Standaard triomfantelijk dat er maar liefst een kwart miljoen betogers waren komen opdagen. Die elfde juli moesten zelfs de traditionele artikels over de 11-juli-herdenking wijken naar een binnenbladzijde: de schoolstrijd had duidelijk alle prioriteit.
In deze dagen hanteerde De Standaard een ware oorlogsterminologie. Ze had het over een ‘wapenbestand’, over ‘strijd’, ‘oorlog of vrede’, ‘het oorlogskabinet-Van Acker’, etc. Op volgende wijze richtte ze het woord tot de regering: “Op dit allerlaatste moment, dat beslissen moet over oorlog of vrede, bezweren we de regering halt te houden, uitstel van executie te verlenen en de vakantie te gebruiken om gezamenlijk een vredesoplossing voor te bereiden. Als de oorlog ons toch opgedrongen wordt zullen we hem uitvechten met hartstocht en verbetenheid en daarbij gebruik maken, lijk de voorzitter het uitdrukte, van alle middelen die we in geweten kunnen verantwoorden. En te Brussel moet men toch weten dat Vlaanderen tot nog toe zijn scherpste wapen niet ter hand genomen heeft.”[151] Via het gebruik van een dergelijke terminologie hielp de krant mee aan het creëren van een ware ‘oorlogssfeer’ in het ganse land. Anders dan in de koningskwestie meed de krant nu wel persoonlijke aanvallen. Leo Collard bvb. werd wel aangevallen, maar nooit ten persoonlijken titel, altijd als zijnde onderwijsminister, en om zijn maatregelen. Toen in 1957 de socialist Camille Huysmans in het huwelijk trad op 80-jarige leeftijd, onthield de krant zich eveneens van cynische of laatdunkende commentaren.
Alle protestacties ten spijt werden het ontwerp-Collard in de Senaat toch goedgekeurd op 21 juli[152]. De koning tekende het zes dagen later, en op 6 augustus verscheen het in Het Belgisch Staatsblad. Voorlopig leek daarmee de kous af. De katholieke wereld staakte de strijd evenwel niet. Nog op 28 augustus citeerde De Standaard Mgr. De Smedt die het een verplichting noemde voor katholieke ouders om hun kinderen naar katholieke scholen te sturen. In ruil beloofde hij dat bij de vaststelling van de inschrijvingsgelden rekening zou worden gehouden met het gezinsinkomen. Het lager onderwijs was bovendien gratis. Een dergelijke oproep tot trouw aan het katholiek onderwijs door kardinaal van Roey werd eveneens opgenomen in de berichtgeving.
D. AANHOUDEND PROTEST TEGEN WETTEN-COLLARD: EINDE JULI 1955 – EINDE 1957
Ook al was het ontwerp-Collard goedgekeurd in het parlement, het protest ertegen verstomde niet. De Standaard van haar kant nam verder de verdediging op van het katholiek onderwijs en zijn leerkrachten, en liet niet af de antiklerikale politiek van Leo Collard te bestrijden. Het voorstel van de socialistische Senator Missiaen, tevens voorzitter van het Algemeen Verbond ter Bevordering van het Officieel Onderwijs, om in de lagere staatsscholen enkel nog leraars te benoemen die beschikten over een diploma behaald in een staatsnormaalschool, werd genadeloos afgeschoten[153]. N.a.v. dit voorstel richtte de krant nogmaals een waarschuwing aan het adres van de liberalen: “Indien de liberalen de vrijheid van onderwijs en de gemeentelijke zelfstandigheid laten doden, zullen zij ontwapend staan de dag, dat zij de economische vrijheden willen verdedigen.”[154] Tegelijk keerde ze zich sterk tegen minister van Koloniën Auguste Buisseret, die de schoolstrijd dreigde uit te breiden tot Kongo: de krant had eerder al gewaarschuwd dat dit aanleiding zou geven tot revolutie aldaar[155].
Inmiddels juichte de krant het tienpuntenprogramma toe van de CVP, dat voorzag in een veralgemeend kosteloos onderwijs tot achttien jaar. Daarnaast spoorde ze de CVP, in de veronderstelling dat er algauw vervroegde parlementsverkiezingen zouden worden uitgeschreven, einde 1956 aan een beetje meer demagogisch uit de hoek te komen: beter dat dan te schuchter over te komen. Ze bezwoer de partij in geen geval in een regering te treden met socialisten of liberalen vooraleer er verkiezingen waren geweest: “Eerst moet de afrekening komen,” stelde ze strijdlustig[156].
Het fonds ‘school en gezin’ opgericht door de Belgische bisschoppen ter ondersteuning van het katholiek onderwijs werd in de schijnwerpers geplaatst: De Standaard toonde zich verheugd over het feit dat het fonds al 136 miljoen had ingezameld.
Niettemin was het protest in deze periode niet zo intens als in de eerste helft van 1955: de wetten waren immers gestemd, en de pennen werden gescherpt - of in de woorden van Gaston Durnez: “het poeder werd droog gehouden”[157] - voor de volgende verkiezingen.
E. NAAR EEN TWEEDE CLIMAX: DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 1 JUNI 1958
In december 1957 riep de krant de CVP op om de kiesstrijd in te zetten. Ze gaf daarbij de wenk om vooral de gebreken en tekortkomingen van de ‘linksen’ sterk in de verf te zetten. Zelf gaf De Standaard het startschot voor campagne op 26 maart, toen ze van wal stak met haar campagne ‘Zo benoemt de linkse regering’. Onderwijsminister Leo Collard deelde mee in de klappen: hem werd de systematische benoeming van socialistische schoolhoofden verweten. In de daaropvolgende campagne ‘Vier jaar links beleid’, die van start ging op 28 april 1958 en waarin het ‘linkse’ beleid werd afgebroken, was het weer raak: de afbraak van de wetten-Harmel en de ondermijning van het vrij katholiek onderwijs werden ten sterkste gehekeld.
Het Comité voor Vrijheid en Democratie had inmiddels ook niet stilgezeten. Vanaf 15 mei riep De Standaard haar lezers op om massaal aanwezig te zijn op de door het Comité ingerichte betoging t.v.v. het vrij katholiek onderwijs die zou plaatsgrijpen in Brussel op 18 mei. Deze betoging kende volgens het verslag in de krant een overweldigend succes: er waren maar liefst 200 000 aanwezigen[158]. Volgens de krant hield dit een waarschuwing in voor de socialisten: het was een teken aan de wand dat ze dringend hun ‘sectaire en antiklerikale’ politiek dienden op te bergen.
Hoger zagen we reeds hoe de krant haar lezers opriep om voor de CVP te stemmen, de partij die als redder van het katholiek onderwijs zou optreden. De krant laste zelfs, na bespreking in de eigen schoot, wat CVP-propaganda in. In vergelijking met andere katholieke kranten, deed ze dit wel het minst van al, dient hierbij vermeld. Tevens riep ze de VU op geen Senaatslijst in te dienen: ook in de schoolstrijd was de krant ervan overtuigd dat het (Vlaams-)katholieke belang het best door de CVP gediend werd.
De verkiezingen leverden de CVP een grote winst op: in de Senaat haalde ze een absolute meerderheid, in de Kamer net niet. De CVP-overwinning werd als een overwinning der verdraagzaamheid bestempeld. Een homogene CVP-regering o.l.v. Gaston Eyskens nam het roer van het land in handen. Het nieuwe kabinet riep een onderwijscommissie in het leven - waartoe ook socialisten en liberalen werden uitgenodigd[159] - die een oplossing moest uitwerken inzake de schoolstrijd[160]. Het is erg opvallend hoe De Standaard tijdens de ganse duur van de werkzaamheden van deze commissie haast niets schreef over de vordering ervan. Ze voerde er evenmin enige vorm van campagne rond, terwijl ze nochtans in de voorste linies had gestreden gedurende de schoolstrijd, en een schoolvrede haar nauw aan het hart lag. Het was misschien precies om dit laatste dat van elke campagne werd afgezien: misschien wilde ze de serene sfeer waarin de commissie was beginnen werken, niet breken. Albert De Smaele verklaart in elk geval dat de krant Eyskens steunde. “We waren op de hoogte van wat zich in de commissie afspeelde: we hadden nl. contacten met o.m. Gaston Eyskens. Die wilde een duurzame oplossing bereiken, met de andere partijen dus, en wij gingen hiermee akkoord.”[161] Om een oplossing te kunnen bereiken, was een serene sfeer van groot belang.
Het was pas na een tendentieus stuk in Le Soir over de werkzaamheden van de commissie dat de krant vanaf 13 september in gang schoot. Ze pleitte voor een apolitieke oplossing van de schoolstrijd en kantte zich tegen de stelling van ‘linkse’ deskundigen als zou het gemeentelijk en provinciaal onderwijs verplicht neutraal moeten zijn. Tevens bestreed ze hun opvatting dat in het neutraal onderwijs verplicht leraars uit officiële normaalscholen moesten worden tewerkgesteld. De Standaard betwijfelde of socialisten en liberalen eigenlijk wel een schoolvrede wensten[162].
Uiteindelijk kwam er toch een vergelijk uit de bus tussen katholieken en ‘linksen’: op 6 november 1958 kwam er een schoolpact tot stand, dat voor twaalf jaar geldig was en waarvan de uitwerking door een permanente schoolpactcommissie zou worden begeleid[163].
Vanuit haar basisideologie was de krant ten zeerste gekant tegen het wetsontwerp-Collard. Het mag dan ook niet verwonderen dat ze mee op de kar sprong van de ganse katholieke wereld, en mee de schoolstrijd voerde. Dit deed ze in hoofdzaak langs de berichtgeving: via een stroom van artikels, via het zaaien van tweedracht in het zgn. linkse kamp, via een harde toon en subjectieve stukken etc. ‘Linkse’ politici, met wie er enkel informatieve contacten waren, werden hard aangepakt in de berichtgeving, echter haast nooit was er sprake van persoonlijke aanvallen. In de schoolstrijd, waaraan de krant ook een Vlaamse dimensie gaf, koos De Standaard resoluut de zijde van de CVP. Ze steunde de partij, riep haar lezers op om op de CVP te stemmen, etc. Ze volgde de strategie zoals uitgestippeld door het Comité voor vrijheid en democratie. De beslissing hiertoe werd zelfstandig genomen in de eigen schoot, vooral door Serruys, D’haese en De Smaele.
Haar gedreven houding in de schoolstrijd legde de krant post factum geen windeieren. Een belangrijk gevolg van de schoolstrijd voor De Standaard, was het feit dat ze na de parlementsverkiezingen van 1 juni 1958 door de CVP plots aanvaard werd en gewaardeerd. Een muur van wantrouwen werd gesloopt: de partij omarmde de krant. Paradoxaal genoeg, op het eerste zicht althans, namen doorheen de schoolstrijd ook de contacten met de socialisten toe. Albert De Smaele licht toe: “Op het moment dat de socialisten aan de macht kwamen, konden wij niet anders dan met hen contacten te onderhouden, om te weten wat in regeringskringen leefde. Tijdens de schoolstrijd, toch een erg belangrijke episode in de politieke geschiedenis van het land, hadden wij af en toe contact met o.m. Leo Collard, kwestie van informaties te verzamelen, te controleren, etc. Van hun kant konden de socialisten niet zomaar buiten De Standaard om. Wij waren een belangrijke katholieke spreekbuis, en men las ons met interesse. Op die manier, in deze verhitte sfeer, leerden beide partijen elkaar beter kennen en werd aldus de basis gelegd, voor meer en ook betere contacten in de jaren ’60.”[164] Op deze ontwikkelingen gaan we in het volgende hoofdstuk dieper in.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[128] Interview Luc Delafortrie 21/1/99.
[129] Zie hiervoor Tyssens, De schoolkwestie, 11-39.
[130] Op basis van Witte, Craeybeckx en Meynen, Politieke geschiedenis van België, 264-268. Tyssens, De schoolkwestie, 41-110. Vandeputte, De schoolkwestie, 25-34. Zie ook Gerard en Beke, “Tussen subsidiariteit en pluralisme”, voor de houding van de CVP in de periode 1950-54.
[131] Harmel verdubbelde de toelagen aan het vrij middelbaar onderwijs, wat de salarissen deed stijgen en de schoolgelden naar beneden haalde. De tijdspanne om leerkrachten zonder geldig diploma (deze categorie maakte een meerderheid uit van de leerkrachten in het vrij onderwijs) financieel gelijk te schakelen met gediplomeerden werd verkort tot zeven jaar. De organieke wetten van 1952 en 1953 koppelden de rijkssubsidies aan het aantal leerlingen binnen de diverse katholieke onderwijsniveaus. De oprichting van openbare, door de staat gerunde technische scholen werd aan een aantal voorwaarden onderworpen. “Vooraleer de staat initiatief kon nemen, moest er eerst gelegenheid en vooral tijd worden geboden aan provincies of gemeenten om het initiatief in de plaats van de staat te kunnen nemen, zulks zonder enige verplichting wel te verstaan. Eerst na een uitdrukkelijk niet-optreden van de ondergeschikte besturen kon worden opgetreden door de centrale overheid. De staat werd dus zonder meer in een inferieure positie geplaatst.” (Tyssens, De schoolkwestie, 79-80.) Op het vlak van het normaalonderwijs werden de vrije normaalscholen bevoordeeld. Pierre Harmel bepaalde tevens dat alle nieuwe staatsinitiatieven op onderwijsvlak vanaf heden de voorafgaandelijke toestemming moesten krijgen van een paritair samengestelde commissie, die ook advies kon verstrekken over de leerprogramma’s van de staatsscholen. Afgestudeerden van het vrij onderwijs werd het gemakkelijker gemaakt werk te vinden in staatsscholen.
[132] Zie Witte, Craeybeckx en Meynen, Politieke geschiedenis van België, 268-269. Tyssens, De schoolkwestie, 111 e.v. Vandeputte, De schoolkwestie, 39-45. De staat kon vanaf nu zelf autonome rijkslagere scholen oprichten. De subsidiëring aan het vrij onderwijs werd afhankelijk gemaakt van een aantal criteria. Door de rechtstreekse uitbetaling van de lonen aan de leerkrachten konden de katholieke scholen geen gelden hiervan meer recupereren om als werkingstoelage te gebruiken. Door diploma’s te verplichten konden de talrijke niet-gediplomeerden uit het vrij onderwijs geen aanspraak meer maken op het gelijkgesteld financieel statuut, waarin de wetten-Harmel hadden voorzien. Scholen met weinig leerlingen zouden af te rekenen krijgen met rationaliseringsmaatregelen. Het stelsel van de gemengde commissies zou worden afgebouwd.
[133] Andere maatregelen betroffen o.m. de vermindering van subsidies voor het vrij technisch onderwijs, de blokkering van de erkenning van nieuwe vrije technische scholen, de vermindering van de uitgaven voor het vrij middelbaar onderwijs en de afschaffing van de gemengde commissies.
[134] Over de schoolstrijd in Kongo schreef Briffaerts, “De schoolstrijd in Belgisch-Congo”, 344-358.
[135] Zie Vercaeren, Het Comité voor Vrijheid en Democratie. Alsook Haagdorens, “De mobilisatie”, 13 e.v.
[136] De Standaard (30 december 1954).
[137] Voor de houding van de liberalen in de schoolstrijd, zie Fransen en Raemdonck, “De liberale partij en de schoolkwestie”.
[138] De Standaard (7 augustus 1954).
[139] De Ridder en Verleyen, Waar is nu mijn mooie boomgaard?, 40. De Smaele van zijn kant oordeelt dat deze verklaring toch ietwat moet gerelativeerd worden: niet iedereen binnen de katholieke wereld was van oordeel dat het om een strijd op leven en dood ging. Interview Albert De Smaele 28/4/99.
[140] Tyssens, De schoolkwestie, 127-134.
[141] De Standaard (1-2 januari 1955).
[142] Ruys, Een levensverhaal, 86. Dit was zeker het geval tot aan de verschuivingen binnen de redactie einde 1955.
[143] Durnez, De Standaard II, 123.
[144] Haagdorens, “De mobilisatie”, 33.
[145] De Standaard (2 maart 1955). Dergelijk statement druiste lijnrecht in tegen de basisideologie van de krant. De reactie van De Standaard tijdens de schoolstrijd was dan ook vooral ideologisch ingegeven. Het motief als zou haar lezerspubliek in een gedechristianiseerd Vlaanderen decimeren, speelde o.i. in de opstelling van de krant niet mee.
[146] De Standaard (15 februari, en 2 en 5 maart 1955).
[147] Zie Haagdorens, “De mobilisatie”, 61-62.
[148] Durnez, De Standaard II, 123.
[149] De Standaard (17, 19 en 26 maart 1955).
[150] M.b.t. de massale straatbetogingen, zie Smits, Democratie op straat, 188-189.
[151] De Standaard (12 juli 1955).
[152] De Kamer had het al goedgekeurd op 9 juni 1955.
[153] De Standaard (29 augustus 1956).
[154] De Standaard (29 augustus 1956). Op andere tijdstippen herhaalde de krant nog deze waarschuwing.
[155] De Standaard (o.m. 8 januari 1956).
[156] De Standaard (9 oktober 1956).
[157] Durnez, De Standaard II, 124.
[158] Zie Smits, Democratie op straat, 188-189.
[159] Voor de houding van de socialisten bij de opstelling van het schoolpact, zie De Koster, “Rol en houding”.
[160] Zie Tyssens, De schoolkwestie, 183-191. Vandeputte, De schoolkwestie, 59-61.
[161] Interview Albert De Smaele 28/4/99. In het licht van wat volgde dat jaar, o.m. het CVP-voorstel om De Smaele als Senator te coöpteren, lijkt ons deze verklaring geloofwaardig. Goede relaties, en einde 1958 waren die er alleszins, komen immers niet zomaar uit de lucht gevallen.
[162] De Standaard (16 september en 4 oktober 1958).
[163] Zie Tyssens, De schoolkwestie, 191-194. Vandeputte, De schoolkwestie, 61-62. Zie ook De Groof, “Het schoolpact van 1958”. Het vergelijk steunde op het principe van de democratisering van het onderwijs - het onderwijs moest tot 18 jaar kosteloos worden - en de vrije onderwijskeuze van de ouders: zij dienden in staat gesteld te worden om hun kinderen naar een school van hun ideologische voorkeur te sturen, die zich binnen een redelijke afstand van hun huis bevond. Het rijksonderwijs werd, o.m. via een verhoging van de subsidies, in staat gesteld de achterstand in te lopen: “Naargelang het geval, moest worden overgegaan tot de oprichting van een rijksschool of tot het betalen van vervoerskosten naar de meest nabije rijksschool, dan wel tot het betoelagen van een bestaande vrije school.” (Tyssens, De schoolkwestie, 191.) Het neutrale karakter van de rijksschool werd gewaarborgd door een lerarenkorps dat voor twee derden houder was van een niet-confessioneel diploma, en door de veralgemening tot het ganse officieel onderwijs van de keuze tussen godsdienstles of zedenleer. Het katholiek onderwijs zou subsidies ontvangen voor alle uitgaven - dus ook weer voor de werking en uitrusting -, behalve voor de bouwkosten en voor de financiering van internaten. Criteria inzake leerlingennormen, programmaeisen, diplomavoorwaarden e.d. werden voor beide onderwijstypes eveneens wettelijk vastgelegd. De oprichting van een schoolpactcommissie, bestaande uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de drie ‘nationale partijen’, werd in het vooruitzicht gesteld. Haar bevoegdheid zou erin bestaan geschillen tussen beide onderwijsnetten te beslechten, en maatregelen voor te stellen aan de onderwijsminister.
[164] Interview Albert De Smaele 28/4/99.