Smokkel in het Land van Waas tijdens de Eerste Wereldoorlog. (Steven van Waesberghe)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK IV : DE DUITSE BEZETTING

 

De Duitsers zagen zich voor een ‘Belgisch vraagstuk’ gesteld, want hoe men het ook draaide of keerde: de Belgen leefden voortaan onder Duitse heerschappij. Men moest tot een modus vivendi komen, maar één die een kwestie van leven of dood was voor de Belgen.[42]

 

1. De Duitse organisatie

 

De Duitsers hadden niet voorzien dat ze België ooit zouden moeten bezetten, vandaar dat ze aanvankelijk onzeker tewerk gingen en gaandeweg problemen moesten oplossen. België werd in twee grote gebieden verdeeld, het Etappengebiet en het Gouvernementsgebiet. Het Gouvernementsgebiet, dat zijn zetel in Brussel had met een generaal-gouverneur (de meest bekende generaal-gouverneur is Von Bissing, die Von der Golz opvolgde) aan het hoofd, bestond uit de provincies Brabant, Henegouwen, Luik, Limburg, Namen, Luxemburg en Antwerpen en kreeg een burgerlijk bestuur. Het Etappengebiet daarentegen kreeg een militair bestuur, omdat ze gezien werd als het front voor de verdediging van de versterkte stad Antwerpen. Dit gebied, met zijn hoofdzetel in Gent en met freiherr aan het hoofd, besloeg Oost- en West-Vlaanderen en werd opgedeeld in 29 Komandanturen.[43] Enkele hiervan waren:

 

Op 24 juni 1916 zou er een nieuwe indeling komen van de gebieden. Na de afschaffing van de Etappenkommandatuur Sint-Niklaas vallen Nieuwkerken, Sint-Niklaas en Temse onder het Gouvernementsgebied. De gemeenten Doel, Kieldrecht, Verrebroek en Meerdonk worden toegevoegd aan de Kommandatuur Lokeren.[45]

Op 26 augustus 1914 werd Generaal-Veldmaarschalk Freiherr Moritz von der Goltz benoemd tot generaal-gouverneur van België en M. von Sandt tot hoofd van het burgerlijk bestuur (Verwaltungschef). Het bestuur over de militaire “Kommandantuur” België kreeg een meer definitief karakter met de aanstelling op 2 december van Colmar von Bissing tot generaal-gouverneur. Zijn verordeningen hadden kracht van wet. Het bezettingsbestuur werd, met uitzondering van het gemeentelijke, waargenomen door Duitse ambtenaren.[46]

Het grensgebied werd ingedeeld in Grenzabschnittskommandos. Het Kommando N° 1 had zijn hoofdzetel in Kemzeke.[47] Alleen in de gemeenten waren de leidinggevende instellingen, burgemeesters, schepenen, gemeenteraden nog Belgisch. ’s Lands 2633 gemeenten regelden, zoals in vroegere eeuwen, vrijwel het gehele openbare leven. De grootste botsingen met het Duitse gezag deden zich dan ook op gemeentelijk niveau voor. De gemeente trad, zoals vroeger, op als ‘de natuurlijke verdedigers van hun burgers tegen het vreemd gezag’. Zo betaalden ze lonen, uitkeringen en pensioenen uit, distribueerden het Amerikaanse graan en begonnen zelfs weer geld uit te geven.[48] Zo kwamen op 22 oktober 1914 alle burgemeesters van het Waasland samen in het stadhuis van Sint-Niklaas om te spreken over kasbons en levensmiddelen. Men kwam tot een overeenkomst dat iedere gemeente zijn eigen papieren geld mocht uitgeven in vorm van kasbons, voor het bedrag van 7 frank per inwoner. Deze kasbons zouden wel in alle gemeentes van het Waasland geldig zijn. De 12e november werd een tweede bijeenkomst gehouden, waarop werd de hoogste prijzen voor tarwe (25 frank), rogge (18 fr.) en aardappelen (7 fr.) werden vastgelegd.[49]

 

Afbeelding 2[50]

 

In het Etappengebiet werd Lokeren, dat het middenpunt tussen Gent, Antwerpen, Dendermonde en de Nederlandse grens was, gezien als de ingangspoort van Antwerpen. Daarom heerste er in Lokeren een veel strenger regime dan in de rest van het Waasland, en waren dan ook meer Duitsers te zien. Vanuit Lokeren konden de Duitsers een waakzaam oog houden op de hele streek, en het deed ook dienst als centraal depot voor Duitse opvorderingen uit het Waasland. Het was er een kleine krijgsbezetting, zoals ze die in het groot hadden in Gent en Antwerpen.[51]

 

1.1 Financieel beleid

 

België werd niet enkele bestuurlijk door de bezetters overgenomen, ook op financieel gebied hadden de Duitsers nu de touwtjes in handen. Zo kwamen de banken onder toezicht van de Gouverneur-Generaal in België. Dit toezicht werd evenwel uitgeoefend door de Commissaris-Generaal (Geheimen Oberfinanzrat Dr. von Lumm). Zo werden de banken een borgstelling voor de goede uitvoer van deze verordening. Dit betekende, kortom, dat wanneer de banken niet meewerkten, ze gedeeltelijk of geheel ten gunste van het Duitse rijk vielen.[52] Door deze verordening werd ook de bevolking verplichtingen opgelegd op financieel gebied. Zo moesten de mensen het Duitse geld aanvaarden en werd de waarde van één Mark vastgelegd op ten minste 1,25 BEF.[53]

 

Werd er betaald in Belgisch geld?

Ja, maar ze pasten nog iets anders toe: de Duitse Mark stond ongeveer gelijk de Belgische frank [in 1914]. Maar ze maakten van één mark toch 1,25 frank. Ze hadden hun mark “sterker” gezet. Daarmee verloren we altijd, want als ge dan zelf een varken of een rund moest gaan kopen moest ge meer betalen. Daarbij, van zodra de Duitsers hier waren , was er geen sprake meer van Belgisch geld. …

Getuigenis van de gebroeders Van Den Hende: Alfons (°1902) Edward (°1904) Prosper (°1905)[54]

 

De Belgische bankbiljetten konden nog gebruikt worden, maar de Nationale Bank werd het recht ontzegd op het uitgeven van bankbiljetten. In de plaats kreeg de Société Générale dit recht.[55] Natuurlijk werden er ook maatregelen uitgevaardigd op financieel gebied tegenover de vijandelijke staten. Zo werden betalingen naar Groot-Brittannië en Ierland of Britse kolonies en Britse buitenlandse bezittingen, naar Frankrijk of de Franse kolonies en landen onder Franse beschermheerschap verboden. Later werd dit lijstje aangevuld met Rusland en Finland.[56] Ook werden rekeningen onder dwangbeheer geplaatst van aandeelhouders van ondernemingen

Niet enkel de Duitsers zorgden voor de economische malaise en de ontwaarding van de Belgische munt, het werd ook in de hand gewerkt door de bevolking zelf. De vluchtelingen en grensbewoners deponeerden hun geld in Nederlandse banken uit schrik dat het anders in Duitse handen zou terecht komen.[58]

Dit waren maatregels en activiteiten die de economie zeker niet ten goede kwamen, maar de Belgische economie had nog met andere problemen te kampen.

 

 

2. Nationaal Hulp- en Voedingscomité

 

2.1 Duitse opvorderingen en voedsel tekorten

 

De Duitse opvorderingen brachten het bezette gebied in nog meer ellende. Het zeer dicht bevolkte België had sinds lange tijd niet meer voor zijn eigen voedselvoorziening ingestaan, het was bijvoorbeeld voor 80 % van zijn tarwe van invoer afhankelijk. België had geen ravitaillering voor de oorlog voorzien, daarbij kwam nog eens dat de geallieerden een economische blokkade tegenover Duitsland opwierpen met behulp van de Britse vloot. Duitsland verklaarde hierna dat ze de voedselvoorziening in het bezette gebied niet kon voorzien. Niet alleen stonden de Duitsers niet voor de voedselvoorziening in, ze vorderden systematisch de Belgische voedselvoorraden op voor de heimat of plunderden. Het was zo erg gesteld dat België op 26 oktober nog maar voor vier dagen meel in voorraad had. De steden leden het meest onder het voedseltekort. Al gauw begonnen steden, dorpen en liefdadigheidsorganisaties te improviseren om de nijpende toestand te verhelpen, want men kon niet rekenen op de ontwrichte staat. In de eerste weken van augustus hadden de gemeenteraden van het nog onbezette gebied graan in Nederland opgekocht, gemeentelijke bakkerijen geopend en met de collectebus rond gegaan voor de families van soldaten. Zo werd in Stekene op 13 augustus 1914 al het eerste ‘liefdadigheidskomitiet’ opgericht en in Koewacht op 10 september 1914.

 

2.2 Nationale en internationale hulp

 

Deze lokale hulpverleningsprojecten zouden geen stand houden als de oorlog nog lang zou aanslepen, dus moest er naar duurzamere oplossing op nationaal niveau gezocht worden. Deze oplossing zou er komen uit de Brusselse elitekringen. De eerste weken van augustus ging de Brusselse burgemeester Adolphe Max aankloppen bij de bejaarde magnaat en mecenas Solvay. Solvay stelde de burgemeester een miljoen goudfranken ter beschikking. Ondertussen had de Amerikaanse ingenieur Heineman, hoofd van de Belgische holding Sofina, een hulpcomité opgericht voor de voedselbevoorrading van Brussel. Maar het zou Francqui van de Société Générale zijn die voor de continue kredieten zou zorgen. Onder Francqui, die zich als hoofd van de voedselhulp en redder van het land profileerde, zocht het Brusselse hulpcomité contact met de andere gemeentelijke organisaties. Uit dit initiatief zou uiteindelijk de organisatie Comité National de Secours et d’Alimentation / Nationaal Hulp- en Voedingscomité groeien.

Maar de grote sommen geld van de Brusselse elite zouden niet volstaan om België te redden van een hongersnood. Er moest hulp van buiten af komen en na vele moeizame onderhandelingen met de Amerikaanse president Wilson, Groot-Britannië en het

Duitse Gouvernement-Generaal in Brussel, ontstond de Comission for Relief in Belgium, de zogenaamde ‘Amerikaanse winkels’. De onderhandelingen hadden tot doel de Britten te overtuigen de blokkade te doorbreken voor de voedselhulp en de garantie van de Duitsers dat ze hulpgoederen niet in beslag zouden nemen.

 

 

BEKENDMAKING

Ik breng ter kennis van de bevolking, dat de goederen geleverd door het Amerikaansch Hulpkomiteit niet zullen worden aangeslagen door de Duitsche troepen in het gebied van mijn leger.

A .H. Qu., 23 Augustus 1915.

Der Oberbefehlshaber,

Herzog Albrecht von Württemberg[59]

 

De Britse ingenieur Herbert Hoover, Heinemans rechterhand hand bij de onderhandelingen in Londen, zou directeur worden van de Commission for Relief in Belgium. De eerste lading voedsel van de Commission kwam met een schip op 1 november 1914 het land binnen. De hulp kwam uit de hele wereld: Verenigde Staten, China, Spanje, Argentinië… Zo werd het ‘Comité Hispano-Néerlandais pour la Protection du Ravitaillement en Belgique et le Nord de La France’ opgericht door de Koningin van Nederland en de Koning van Spanje.[60] Op 5 december 1914 werd in Nederland een koninklijk besluit uitgevaardigd dat de oprichting van een commissie voor voorziening in noodzakelijke levensbehoeften in Belgische grensgemeenten voorzag.[61] Vier jaar lang werden bijna tien miljoen mensen gesteund, één miljard dollar steungeld te samen gebracht en vijf miljoen ton voedsel verscheept ter waarde van 880 miljoen dollar. [62]

 

2.3 De harde winter van 1916/1917

 

De buitenlandse hulp zorgde er in de eerste helft van de oorlog voor dat een hongersnood uitbleef. Het was zelfs zo dat door een speciale programma voor zuigelingen het sterftecijfer van de baby’s lager lag dan voor de bezetting. België redde het dus, totdat het land te kampen kreeg met een verschrikkelijke winter in 1916/1917. Op 16 januari 1917 begon het in het Waasland te sneeuwen, en dit zou drie dagen duren. Tot overmaat van ramp begon het te vriezen, zo hevig dat de Durme toe gevroren was. Dit had tot gevolg dat de scheepvaart, die zo noodzakelijk was voor de toevoer van brandstof, stil lag. Er kwamen geen kolen meer toe, en de voorraden raakten op. Als er al eens een trein toekwam met kolen, dan werden ze aangeslagen door de Duitsers. Ook het Nationaal Hulp- en Voedingscomité had geen kolen meer. Er werden massaal bomen geveld, meestal sparren die niet echt geschikt zijn voor een vuur. Ook licht had de bevolking niet meer, aangezien petroleum 5 à 7 frank per liter kostte. De mens kropen toen noodgedwongen voeger in bed, niet enkel omdat er geen licht was, maar ook voor de warmte. In Lokeren werd op 30 januari alle straatverlichting verboden en moesten alle winkels na 18 uur gesloten zijn. De binnenverlichting van winkels, handelshuizen en herbergen moesten tot het minimum beperkt worden.

Natuurlijk werd ook de voedingswaren duurder, zo werden aardappelen toen verkocht aan 125 fr./ 100 kg, rogge aan 225 fr./ 100 kg en een roggebrood van 1 kg kostte 2 fr. De situatie was zo dramatisch dat men in maart katten en honden begon te slachten. De jacht op de huisdieren werd geopend, en er waren er die er munt uit sloegen. Te Gent moest men zelfs maatregelen nemen om de dieren te keuren en te slachten. De verkopers moesten de melding ‘hondenslachterij’ aan hun deur hangen.

In Lokeren werd op 16 april een melkdienst in het leven geroepen, omdat de melk ‘vervalst’ werd en in hoeveelheid van dag tot dag verminderde, bij gebrek aan melkkoeien. De boeren moesten hun ontromers en kernen inleveren en dagelijks tweemaal de voortgebrachte melk indienen bij de bedienden van melkdienst. De rantsoenering van de volle melk was een halve liter per dag voor kinderen, zieken en zwangere vrouwen. De rest van de bevolking moest het stellen met de weinig afgeroomde melk die er nog was.

De meest behoeftige mensen gingen naar de soepkeuken, waar ze een maal per dag brood en soep kregen. In Lokeren werd deze instelling heropgericht op 12 maart 1917, omdat de nood te groot werd. De eerste maanden lieten de mensen zich de soep smaken, maar naarmate de oorlog voortduurde, waren er minder levensmiddelen voor het comité beschikbaar en moest men zelfs noodgedwongen stoppen met het uitdelen van de soep.

Voor behoeftige mensen van ‘betere huize’ was de soepbedeling een vernedering, ze zouden liever verhongeren dan in de lijn tussen de arbeiders te staan wachten. Voor hen werden liefdadigheidsacties opgericht zoals ‘Bescheiden Hulp’, die discrete voedingspakketten afleverden en ‘Burgerspijszalen’.[63]

Maar dit alles dekte geenszins de normale behoefte, want in feite daalde de gemiddelde levensstandaard tot op circa één vierde van het vooroorlogse peil.

 

 

3. De Zwarte Handel

 

3.1 Een noodzakelijke geheime handel

 

Met het voorwendsel de ravitaillering van de bevolking doeltreffender te organiseren, richtte de bezetter een zeker aantal ‘Zentralen’ op. In werkelijkheid gebruikten ze deze dienst om eenvoudigweg een aanzienlijk deel van het land haar al beperkte voortbrenging naar Duitsland te draineren. Dit gebeurde omdat de Duitsers verschrikkelijk leden onder de druk van de land- en zeeblokkades. Zo werden alle producten van de suikerfabriek van M. Lippens, burgemeester van Moerbeke, door de Duitsers op 18 januari 1915 aangeslagen. Lippens kreeg vervolgens het verbod nog producten te verkopen. Deze werden vanaf dan in wagons opgeladen en naar Duitsland vervoerd.[64] Ze moesten dan ook erg diep ingrijpen tegen de consumptie vrijheid van de burgers. De Belgen mochten niet meer vlees, boter, vet en eieren bewaren dan nodig voor twee maanden (2 maanden voorraad voor 1 persoon: 1,5 kg vlees, 1 kilo vet of boter, 25 eieren) bewaren.[65] De strenge regeling van de distributie van de Amerikaanse rantsoenen schakelde alle mogelijkheid van zwarte handel in deze goederen uit. Met de producten van nationale oorsprong was het heel anders gesteld. Hierin ontstond een geheime handel, waartegen geen maatregel bestand bleek, zelfs niet de geduchte tussenkomst van de Duitse ‘Militär Polizei’. Alle standen, beroepen, sociale klassen waren er bij betrokken, zowel boer als verkoper, stedeling als koper, werkloze arbeider en geruïneerde middenstander als tussenpersoon.

Voor de landbouwer was de zwarte markt de bron van een benijdenswaardige verrijking. Het was de revanche van het platteland op de stad, waar het leven tien maal duurder werd. Op het platteland bereikte de grondrente zijn hoogtepunt. De boeren moesten zich uit noodzaak aanpassen, maar velen kozen voor die onwettelijkheid als nieuwe bron van inkomst.

Dat de inflatie van bankbiljetten, uitgelokt door de steeds stijgende financiële eisen van de bezettende overheid, deze toestand in de hand werkte, hoeft niet veel betoog. Een onophoudende uitbreiding van zwevende koopkracht tegenover een gekrompen consumptiegoederenfonds, moest onvermijdelijk de illegale handel stimuleren en het prijzenpeil op de zwarte markt voortdurend opzwepen.

 

3.2 Wanneer treedt zwarte handel op?

 

Zwarte handel is een sociaal-economische activiteit die in geen geval het daglicht mag zien. De verrichtingen zijn altijd illegaal, en dus strafbaar. Het gebeurt dus in ‘het duister’, en misschien is het wel daarom dat het men ‘zwarte’ handel noemt.

De zwarte handel vereist abnormale voorwaarden voor ze tot stand kan komen. Zwarte handel treedt alleen op wanneer de openbare overheid de vroeger gedulde verrichtingen verbiedt of in die mate reglementeert dat de ze niet meer op een normale manier kunnen verlopen. Zwarte handel beweegt zich binnen de politieke grenzen van de staat (in tegenstelling tot sluikhandel en smokkel). Dit was het geval voor het bezette België, dat zijn economie gekelderd zag door een hele reeks van Duitse maatregels.

Om zwarte handel tegen te gaan moet de verbruiker de overtuiging hebben dat er waarlijk niet meer te distribueren valt dan wat men hem van overheidswege toekent. Als dit niet het geval is, omzeilt hij de wet en zoekt hij zelf surplus onder het voorwendsel dat men hem voor de aap houdt. De zwarte handel in deze periode kenmerkte zich door de koop en verkoop van gerantsoeneerde, ook aan prijszetting onderworpen levensmiddelen, buiten de daartoe van overheidswege voorgeschreven distributienormen om. Het rantsoeneringsysteem in het bezette gebied zondigden tegen de condities om zwarte handel te vermijden. De rantsoenen die per bevolkingshoofd waren toegekend, kwamen niet eens met het minimum van een bescheiden levensminimum overeen, terwijl vrijwel iedereen zich in ‘ruime’ mate op de zwarte markt kon bevoorraden.

 

3.3 Ketting- en koppelhandel

 

De zwarte handel ging meestal gepaard met ‘Kettinghandel’; dit is het verhandelen van goederen door opeenvolgende verkopers en kopers met oog op het verwezenlijken van winst uit op elkaar volgende prijsverschillen. De koopwaar heeft dus, vooraleer hij zijn eigenlijke verbruiker bereikt, een traject afgelegd met een groot aantal tussenpersonen, wat een ongelofelijke prijsstijging in de hand werkt. Ook de ‘Koppelhandel of Koppelgeschäfte’ kwam veelvuldig voor. Hier wordt de koper verplicht bij levering van bepaalde goederen er nog andere bij te nemen.

 

3.4 Woeker

 

In oorlogstijd gaat de zwarte handel meestal gepaard met woekerprijzen, en het bezette België in de Eerste Wereldoorlog was geen uitzondering op die regel. Woeker kan omschreven worden als uitbuiting of buitensporig winstbejag. Het is een situatie waarbij een van de partijen eenzijdig de vrijheid van overeenkomst misbruikt. Het is een term die een negatieve bijklank heeft, omdat er op een antisociale manier handel gedreven wordt, met enkel winstbejag voor ogen. Wanneer bijvoorbeeld een rantsoenering van levensmiddelen ten gevolge van een nijpend tekort ingevoerd wordt, gepaard met taksering van aardappelen, en een boer in het geheim de aan zijn leveringsplicht onttrokken aardappelen tienmaal duurder dan de normale prijs verkoopt, is hij antisociaal. Hij is dit omdat hij aan de gemeenschap voedingsproducten onttrekt, die zij broodnodig heeft om de minst gegoede burgers te ravitailleren, en drijft individuele woeker tegenover de meer koopkrachtige consumenten. M.a.w., voor alle minder koopkrachtige consumenten betekent zij een verscherping van de moeilijkheden die zich op gebied van ravitaillering voordoen. Terwijl de gegoede klassen er nog betrekkelijk gemakkelijk doorheen geraken, lopen de armen gevaar ondervoed te worden. Daarom zou je het als immoreel en antisociaal kunnen bestempelen.[66]

Er kon ook heel wat verdiend worden met zwarte handel. Zo kon op de zwarte markt de tarweprijs stijgen met 150 % en de prijs voor aardappelen met 300 %. En dat heel wat boeren die kans niet lieten liggen, bewijzen de deposito’s van de boerenbond, in 1914 bedroegen die 16 miljoen en 1918 maar liefst 171 miljoen.[67]

 

grafiek 1.[68]

 

3.5 Maximumprijzen

 

Deze economische wanpraktijken werden in de hand gewerkt door de inflatie van de bankbiljetten, die een gevolg waren van de steeds stijgende financiële eisen van de Duitsers.[69]

Er werden wel maximumprijzen opgelegd met geldboetes tot 1000 Mark[70] bij overtreding, maar dit kon niet baten, te meer de bezetter ook niet vrijuit ging van die duister praktijken.

 

 

Maximaprijzen volgens verordening van 8 augustus 1915 [71]:

 

1. Vee en vleesprijzen fr. / kg.

a. levend gewicht

rund 1e kwaliteit 1,45

rund 2e kwaliteit 1,30

rund 3e kwaliteit 1,20

varkens van meer dan 100 kg 2,00

varkens van minder dan 100 kg 1,80

kalveren 1,60

schapen 1,50

b. gewicht in geslachte toestand

rund soepvlees 1e kwaliteit 2,40

rund soepvlees 2e kwaliteit 2,10

rund soepvlees 3e kwaliteit 1,80

rund ribstuk 3,10

rundvlees gehakt 2,20

rund rugstuk zonder been 3,40

varkensvlees koteletten 3,20

varkensvlees zijstuk 2,50

varkensvlees worst 2,50

kalfsvlees zonder been 2,90

 kalfsvlees met been 2,00

 schapenvlees 2,70

 

2. rijst 0,95

3. gedroogde chicoreiwortelen per

100 kg 25,00

 

4. chicorei zonder verpakking 0,57

5. chicorei met verpakking 0,60

6. melk, per liter 0,24

7. zout 0,14

8. suiker gekristalliseerd

 in ’t groot, per 100 kg 76,0

 in ’t klein 0,90

9. suiker in klompen of poeder

in ’t groot, per 100 kg 80,0

in ’t klein 0,96

10. margarine 1e kwaliteit 2,70

 margarine 2e kwaliteit 2,50

11. melkerijboter, 4,20 fr/kg, winkelprijs 4,40

 boerenboter, 4,00 fr/kg, winkelprijs 4,20

12. weidehooi, per 100 kg 8,00

13. klaverhooi, per 100 kg 10,0

14. voederstrooi, per 100 kg 6,00

15. eieren, het stuk 0,1
 

De opgelegde maximum prijzen hadden niet veel effect, want in januari 1918 werd er al 30 BEF neergelegd voor boter en 0,90 BEF voor een ei. Vooral vlees werd duur, zo kostte 1 kg rundvlees 5 BEF en 1kg spek 4,50 BEF in oktober van 1916 en 13 BEF voor het rundvlees en 25 BEF voor de spek in februari van 1918. De petroleum, waar men in augustus van 1915 nog 1,40 BEF voor 1l betaalde, kostte in februari 1918 al 11 BEF. De levensmiddelen waren tegen 1917 gemiddeld 3,5 maal duurder geworden dan in april 1914.[72] Het waren niet enkel levensmiddelen die men verhandelde op de zwarte markt, maar ook geld. Dit kunnen we opmaken uit een verordening: “Wie zonder ambtelijke toelating goud-, zilver- of nikkelmunt of Franse bankbrieven tegen hogere prijs dan de noemwaarde koopt of tracht te kopen, wordt met een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar en met een boete van hoogstens 10.000 frank gestraft”.[73]

 

3.6 Andere illegale praktijken

 

Niet enkel de zwarte handel en de woeker tierde welig, maar men vervalste of vermengde ook producten, zoals bijvoorbeeld boter. Voor de beschuldiging die omschreven werd als: “Boter / melk (chocolade) tot voeding dienstig en bestemd om verkocht of gesleten te worden te hebben vervalscht of doen vervalschen wetende dat ze vervalscht was,” werden in het Waasland in 1915 zeven, in 1916 tien en in 1918 één veroordelingen uitgesproken. Zo liepen ook in 1915 tien herbergiers tegen de lamp toen men sacharine in hun bier hadden aangetroffen. Dit goedje, ook wel eens leugensuiker genoemd, is een met tolueen als grondstof bereide zoetstof die 550 maal zo sterk verzoet dan een gelijke hoeveelheid suiker. Maar niet enkel het voedsel werd vervalst, zo werd in 1916 iemand veroordeeld nadat die bons van de gemeente had vervalst. De gewone misdrijven moesten blijkbaar plaats ruimen voor nieuwe of vernieuwde misdrijven. Zo viel de diefstal opmerkelijk terug bij de komst van de Duitsers: 1914 (voor de komst van de Duitsers): 32 gevallen van diefstal of heling; 1914 (na de komst van de Duitsers): 3 gevallen; 1915: 17 gevallen; 1916: 7 gevallen.[74] Wat men nu stal waren ook andere producten dan vroeger. Zo werd in de nacht van dinsdag 8 op woensdag 9 december 1914 uit de stalling van een winkelier een vat vol met de zeer gegeerde petroleum gestolen.[75] Alle manieren werden aangewend om de tekorten op te vullen.

Er werd ook massaal aan wildstroperij en bosdiefstal gedaan. Zelfs in die mate dat de bezetter de Belgische politie en het gerecht niet langer bevoegd achtte in die zaken. Het kwam onder het Duits militair gerecht en het kon bestraft worden met een geldboete tot 1000 Mark en een gevangenisstraf tot 1 jaar. Wanneer er meerdere personen bij betrokken waren, konden straffen verdubbelen, en ook de begunstigden waren strafbaar.[76]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

42 DE SCHAEPDRIJVER S., De Groote Oorlog – het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen, 1997, pp. 106-107.

43 BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 6, XIII, 1994, 3, pp.106-121.

[44] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, pp. 70-80.

[45] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, p.60.

[46] VAN EENOO R., De Belgische buitenlandse politiek sedert 1830, Gent, 1998 – 1999, p. 61.

[47] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 6, XIII, 1994, 3, pp.106-121.

[48] DE SCHAEPDRIJVER S., De Groote Oorlog – het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen, 1997, p. 118.

[49] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 5, XIII, 1994, 1&2, pp. 53-88.

[50] Afbeelding overgenomen uit VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.30.

[51] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, pp. 26-27.

[52] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915 –1918, pp. 2-3.

[53] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915 –1918, p. 4.

[54] Heemkundig Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p. 61.

[55] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915 –1918, p. 12.

[56] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915 –1918, pp. 4-7.

[57] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915 –1918, pp.14-16.

[58] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 5, XIII, 1994, 1&2, pp. 53-88.

[59] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915 – 1918, p. 56.

[60] DE SCHAEPDRIJVER S., De Groote Oorlog – het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen, 1997, pp. 107-110.

[61] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2601, zaterdag 12 december 1914.

[62] DE SCHAEPDRIJVER S., De Groote Oorlog – het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen, 1997, pp. 107-110.

[63] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, pp. 43-46.

[64] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2607, zaterdag 25 januari 1915.

[65] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915 –1918, p. 411.

[66] MIRY R., Zwarte handel in levensmiddelen – Vraagstukken van onzen tijd 2, Brussel, 1946, pp. 10 –16.

[67] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, pp. 133-134.

[68]Grafiek overgenomen uit VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 134.

[69] MIRY R., Zwarte handel in levensmiddelen – Vraagstukken van onzen tijd 2, Brussel, 1946, pp. 10 –16.

[70] 1 Mark was 1,25 BEF; een werkman verdiende in 1917 ongeveer 2,5 BEF per dag

[71] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915 –1918, pp. 43 –44.

[72] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 133.

[73] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915 –1918, pp. 18 –19.

[74] Rijksarchief Beveren, Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde – gevonniste zaken.

[75] OGGEL JZ. D. J. en VAN VOOREN G., Koewacht – De geschiedenis van een jong dorp, Koewacht, 1990, p.71.

[76] Verordeningsblad voor het Etappengebied van het 4e leger, 1915-1918, pp. 74-75.