De evolutie van de Brugse rand: De politieke en infrastructurele ontwikkeling van de gemeente Sint-Kruis tot de fusie binnen Groot-Brugge (1919-1971). (Lieven De Visch) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel IV. Naar het einde…de jaren tot de fusie. (1964-1971)
Hoofdstuk 8. De politieke aardverschuiving: De oppositiejaren van de CVP (1964- 1970)
1. Inleiding
In dit laatste hoofdstuk voor het bespreken van de eigenlijk fusie met Groot-Brugge zullen er zich in Sint-Kruis enkele opzienbarende veranderingen voordoen. De periode van de jaren ’60 bevat economisch en sociaal zoveel veranderingen dat ze onmogelijk gevat kunnen worden in enkele pagina’s tekst. Op basis van de mondelinge getuigenissen heb ik vooral geprobeerd een adequaat beeld te schetsen van hoe men deze veranderingen zou kunnen aangevoeld hebben. Zoals zo vaak is het weergeven van sociale veranderingen maar mogelijk wanneer je ze zelf hebt meegemaakt en ze dan achteraf kan abstraheren.
De betekenis voor de kering in de eeuw heb ik voor de gemakkelijkheid in het vorige hoofdstuk volledig besproken in de inleiding. Voor België en de gemeente heb ik geopteerd voor een opsplitsing, omdat zoals eerder al was gebleken, de natie in de jaren ’50 leed onder de concurrentie van de nieuwe industrieën en pas in de jaren ’60 haar bloeiperiode beleefde.
Wanneer we naar de politieke jaren zestig kijken (in Sint-Kruis de legislatuur van de korte zestiger jaren vanaf 1964), dan komt naast de ingrijpende sociale veranderingen als gevolg van de economische hoogconjunctuur nog een breukmoment. In de laatste gemeenteraad van Sint-Kruis verdwijnt de CVP naar de oppositie. Op alle vlakken is binnen de evolutie van de gemeente deze Gouden Tijd belangrijk geweest en verdient ze dan ook een aparte bespreking in het laatste deel tot de rechte lijn naar de fusie met Brugge.
2. Het economisch hoogtepunt
2.1. De nationale economie in de jaren ‘60
2.1.1. De grote bloei
In tegenstelling tot het vorige decennium laten de Gouden Jaren ’60 een totaal ander beeld zien. De groei van het BNP zal nu wel hoge toppen scheren (tussen 4,4% en 5,2%). De totale economische prestatie neemt zelfs met 80% toe, de arbeidsproductiviteit ondergaat een verdubbeling. De natie wordt zo één van de beter presterende economieën van Europa. De oorzaak daarvan was de modernisering die er dankzij een beter economisch beleid was gekomen.[429]
Wanneer we de drie traditionele sectoren bekijken (zie fig.12) zien we dat dezelfde tendensen die zich in de jaren ’50 hadden voorgedaan nu verder worden doorgezet.
|
primair |
secundair |
tertiair |
|
|
|
|
1920 |
21 |
56 |
23 |
1930 |
17 |
55 |
26 |
1947 |
12 |
56 |
32 |
1961 |
7 |
54 |
32 |
1970 |
5 |
43 |
52 |
1981 |
3 |
32 |
65 |
Figuur 12:
Tewerkstelling per sector in procenten; overgenomen uit: L. Zwartjes,
Sint-Kruis: van landelijke tot verstedelijkte gemeente.
Leuven, KUL, O.L.V., 1986, p. 120.
De tertiaire sector zal vooral in de jaren ’60 in belang blijven toenemen. In onderlinge wisselwerking zal de vraag naar, en de hoger scholing zelf, zorgen voor die groei. Enerzijds was er door de groei van de sector een grotere vraag naar hoger geschoold personeel, en anderzijds ging door het toenemend belang van het middelbaar onderwijs, de tertiaire sector groeien. Het vroegere overwicht van de andere sectoren stagneert en daalt daarna (secundair) of brokkelt verder af (de primaire sector). Het is wederom de mijnbouw die een spectaculaire terugval kent, terwijl de moderne metaalverwerkende bedrijven (SIDMAR) het dan wel weer goed doen.
De belangrijkste groeistimulans voor het land is te vinden in de vestiging van een groot aantal multinationale ondernemingen in ons land. Vooral voor Amerikaanse bedrijven is België een aantrekkingspool wegens de centrale ligging, het geschoold arbeidersaanbod en de interessante investeringssubsidies.[430]
Het gevolg is duidelijk: de werkeloosheidcijfers dalen sterk, de vraag neemt toe, mede door de stijging van de lonen en daarbij ook de koopkracht. De arbeidsstroom gaat zich hierbij bewegen van sectoren met een lagere productiviteit en lagere lonen, naar modernere sectoren, met een hogere productie en hogere lonen. Tevens is de implicatie daarvan dat de verschuiving van het economisch machtscentrum van Vlaanderen naar Wallonië hierbij een feit is. Tegen 1973 zal Vlaanderen verantwoordelijk zijn voor 55% van het Belgische BNP (tegenover 29% in Wallonië en 16 in Brabant). In de jaren ’60 kent de economie werkelijk een explosie, en dat zal zich duidelijk laten voelen op het sociaal vlak, waar de veranderingen die reeds in de jaren ’50 duidelijk waren nu nog sneller en groter in aantal op mekaar zullen volgen.[431]
2.1.2. Sociale verschuivingen
De veranderingen die ik in het vorige hoofdstuk heb besproken zullen in dit decennium nog verder uitbreiding nemen. Er komt een ongelofelijk aanbod van nieuwe technieken die gepaard gaan met een andere levensstijl. Heel wat nieuwe machines in de modern ingerichte Amerikaanse keuken zorgden voor een anders functioneren van het gezin. Ogenschijnlijk moest ze de vrouw van de zwaarste lasten vrijwaren en het haar gemakkelijker maken. De televisie vindt zijn weg naar de woonkamer, waardoor ook het sociaal leven ingrijpend zal veranderen. Het bioscoopbezoek gaat daar bijvoorbeeld drastisch door dalen. De auto’s zullen nog meer in het straatbeeld verschijnen. Kortom, het leven is in een stroomversnelling geraakt en lijkt in niets nog op dat van twintig jaar geleden.[432]
Ook de omvorming van de stad en het dorp ging in een razendsnel tempo. Het materialisme in het algemeen scheert hoge toppen, en aan de regionale expansie lijkt geen einde te komen. De oprukkende steden palmen gebieden in ten nadele van hun gemeenten voor uitbreiding (cf. Brugge-Zeebrugge haven). Intussentijd veranderen sommigen randgemeenten in negatieve zin van uitzicht. Armen belandden in de rand en krottenwijken ontstaan. Ook de vooruitgang heeft zo zijn nadelen. Een andere keerzijde van de medaille is het ontstaan van vervreemding als gevolg van de nieuwe levensstijl in de geldmaatschappij. Het huis wordt de burcht waar het gezin rond de televisie zich afsluit van de rest van gemeenschap.[433]
Kenmerkend ook was dat binnen deze poel van vernieuwing en verandering ook een specifieke jongerencultuur ontstond. Zo kwam het tot een botsing van twee generaties en twee verschillende werelden. De generatie die na de oorlog was geboren groeide nu op, en de commercialisering speelde daar gretig op in. De nieuwe ontspanningsmogelijkheden, zoals de popmuziek, kregen een sterk commercieel karakter. Vaak vond de oudere generatie deze dan ook verwerpelijk en stuitte het op onbegrip. Dat leidde vaak tot een confrontatie tussen twee generaties, waardoor ook de nieuwe jongerencultuur politieke vertakkingen kreeg die zichtbaar werden via tal van protestbewegingen. De revolutie van ’68 was een uiting van het ongenoegen van de jongeren, tegen de maatschappij, voor een bredere denkvisie en voor toenemende ontkerkelijking. De andere jeugd was een indicatie van een andere maatschappij waarbij massacultuur en universele nivellering de codewoorden waren. De ‘oude tijden’ waren definitief vervlogen.[434]
Ook het sociaal overleg werd vervolledigd. Zo kenden de Gouden Jaren ook een grote sociale bloei. De staat en de gemeente waren in de verste verte niet meer te vergelijken met de vroegere jaren. De periode na de Tweede Wereldoorlog had een verandering gebracht die niemand voor mogelijk had geacht. Een keerpunt hierbij was, zoals eerder al gezegd, de algemene stakingen van 1960-1961. De overlegstructuren die na de oorlog waren uitgetekend hadden immers niet kunnen verhinderen dat een groot deel van de arbeidersklasse geen heil meer zagen in hun vertegenwoordigers in de overlegorganen maar direct de strijd wilden aanbinden met de regering en het kapitaal. In de periode die volgde op de grote stakingen volgde dan ook een uitbreiding van de activiteiten van de organen en kwam het tot een aantal grote sociale akkoorden op interprofessioneel vlak. Langs de andere kant was de bloei ook een gevolg van de nieuwe economische ontwikkelingen. De versnelde groei moest op sociaal vlak zorgen voor een sociale vrede. Conflicten moesten niet alleen opgelost worden maar ook aanleiding geven tot vernieuwing.
Het eindresultaat was een kluwen van organen die mekaar overlapten en in bepaalde gevallen zelfs overbodig maakten. Het sociaal overleg werd zo een realiteit. Adviezen van de sociale organen waren bindend, terwijl sociale akkoorden verplicht dienden nageleefd te worden. Ook op sociaal vlak waren de jaren ’60 een Gouden Tijd.[435]
2.2. De Gouden Jaren in Sint-Kruis
De trein van de modernisering was nu vanaf de jaren ’60 op volle snelheid gekomen. Zo snel dat zelfs de mensen die in deze periode leefden de veranderingen konden merken. Dat dit een uitzonderlijk situatie was mag duidelijk wezen. Meestal kan men in die zin maar spreken van een geschiedenis achteraf. Na enkele jaren kan er dan een lijstje veranderingen worden opgesomd.
Misschien waren de veranderingen en de omkering wel het best merkbaar in de gemeentes. De verandering van een landbouwgehucht naar een bloeiende voorstad was immers heel drastisch. Na een trage start in de jaren ’50 begon nu echt alles te veranderen in de gemeente. Er kwamen meer winkels, er was meer luxe, er was meer drukte en er was uiteraard de mogelijkheid te profiteren van dit alles want de koopkracht en de lonen stegen verder.[436]
De Gouden Jaren in Sint-Kruis waren een in elkaar grijpen van het economische-sociale en politieke. Langs de ene kant had je de economische flow waar de gemeente op kon drijven en die haar toeliet om bepaalde dromen te verwezenlijken. Urbanisatie was in de vorige jaren het codewoord geweest en dat was nu niet anders, sterker nog, nu was er een effectieve realisatie van vele plannen (zie punt 4). Dat was dus een eerste facet van de kering in de Gouden jaren: economische vooruitzichten die politiek plannen openden. De repercutie was dat de inwoners uiteraard in een andere gemeente gingen wonen. De droom van residentiegemeente, waar Didier de Pierpont zo’n voorstander van was leek bijna realiteit. Dat was hoofdzakelijk ook een gevolg van de grote bouwwoede op het einde van de jaren ’50, want in de jaren ’60 werden ook nog wel nieuwe verkavelingen neergeplant, maar dan wel in mindere maten dan in het vorige decennium.
Waar ging de aandacht dan wel naar uit? Er was ten eerste de voortdurende verbetering van de infrastructuur, maar vooral het uitbreiden van de luxevoorzieningen. Er kwamen meer winkels in Sint-Kruis en vooral ook andere winkels. De groei die ik in het vorige hoofdstuk heb beschreven en waar ik een groei van de gemeente als aantrekkingsfactor aan heb gekoppeld bleef zich doorzetten en had een hoogtepunt in de jaren ’60 en ’70.[437]
Hierbij kan ik me dan uiteraard de vraag stellen waarom dit slechts in de jaren ’60 is geëvolueerd. Waarom kwamen de luxewinkels ook niet naar Sint-Kruis in de vorige jaren? Het antwoord is tweezijdig. Enerzijds is er de goede economische toestand en de veranderingen die daaruit voortvloeien in de jaren ’50, maar uiteindelijk bij een vergelijking van de volgende tien jaar kan je vaststellen dat dit minimier was. Er waren veel mensen die vanuit Brugge en elders naar Sint-Kruis kwamen, maar in de jaren ’60 waren er dat nog meer. Er werd veel geld uitgegeven aan de uitbouw van de gemeente, maar gezien de economische wisselvallige toestand van de jaren ’50 minder dan in de Gouden Jaren.
Een tweede factor moet puur sociaal gezien worden. In de bovenstaande inleiding is al gebleken dat er een nieuwe generatie ontstond in de jaren ’60, Eén die gekweekt was op de veramerikanisering van de maatschappij, die dus gebruik maakte van de massaconsumptie en van de mogelijkheden die de nieuwe gemeenschap hen bood. Hetzelfde gebeurde nu eigenlijk ook in Sint-Kruis. Er komt een tweede generatie naast de oudere die de oorlog heeft meegemaakt. De oudere generatie had nog de dominantie in de jaren ’50 en nam ook de mentaliteit nog mee. Dat betekende dat de bricoleurs nog altijd prominent aanwezig waren en dat men wat weigerachtig stond ten opzichte van al de vernieuwingen, zeker in het landelijke Sint-Kruis. Gevolg was dus wel een stijging van het aantal winkels en nutsvoorzieningen, maar veel minder luxegoederen die ze aanboden. Er was gewoon geen verbruik die voorlopig groot genoeg was om een markt in leven te kunnen houden. In de jaren ’60 komt daar definitief verandering in. Jonge gezinnen die geen oorlog hadden meegemaakt, kwamen zich in de rand vestigen. Zij brachten ook de maatschappij mee waarin ze waren grootgebracht. Dat betekende dat er in de jaren ’60 niet alleen meer mensen en winkels zullen komen als gevolg van de pull-factoren van de gemeente, er zullen ook andere winkels komen: juweliers, veel kledingszaken en banken, vooral tegen de jaren ’70 aan.[438]
Dat betekende dat de wisselwerking politiek-economisch-sociaal zo goed als voltooid was in de Gouden Tijd in Sint-Kruis. De economie gaf mogelijkheden aan de politiek die daar gebruik van maakte en die het sociale leven drastisch veranderde in de gemeente. De kering had Sint-Kruis niet enkel een nieuw gelaat gegeven maar ook een nieuwe inhoud.
3. Politiek
3.1. Nationaal
De jaren ’60 worden bijna volledig gedomineerd door het overwicht van de katholieken. Na de regering van Eyskens, die een katholiek-liberale coalitie was, volgde een regering met christen-democraten en socialisten. Het kabinet Lefevre-Spaak kwam in april 1961 aan de macht. In 1966 werd deze tijdelijk afgelost door wederom een katholiek-liberale tweespan tot 1968 (Vanden Boeynants-De Clercq).[439]
De Gouden Jaren waren op nationaal politiek vlak vooral kenmerkend door het institutionaliseren en verstevigen van de verzuiling. Het radicaal-militante strijdsyndicalisme had al eerder zijn ondergang beleefd in de Winterstaking van 1960-1961. Aanleiding daartoe was de gespannen verhouding die was ontstaan tussen de regering en het ABVV en het escaleren van de situatie door het stemmen van de zogenaamde Eenheidswet in november 1960. De hoofdbedoeling was om via deze weg de economische groei te stimuleren. Deze wet bevatte een besparingsprogramma met een forse verhoging van de indirecte belastingen, besnoeiingen in de sociale uitgaven en bezuinigingen in de openbare diensten. Het gevolg was dat betogingen en stakingen het economisch slabakkende Wallonië platlegde. Ook hier kwam de dualiteit van België bovendrijven: Vlaanderen werkte door. Als betekenisvolle inleiding op het politiek verloop in de gemeente zijn de winterstakingen in principe van weinig belang. De reden waarom ik het vermeld, heeft eerder te maken met de veranderingen in het politiek bedrijf die daaruit voortvloeiden. De nationale leiding van het ABVV liet immers blijken dat hun werkwijze en concept (het radicaal-militant strijdsyndicalisme) zijn beste tijd wel had meegemaakt. Hun christelijke tegenhanger, het ACV, had er in de eerste plaats al nooit in geloofd. De socialistische bonden zagen in dat hun werkwijze immers haaks stond op de sociaal-economische evolutie die België had gekend na de oorlog. Niet confrontatie stond centraal maar overleg. Akkoorden konden er immers ook via overleg komen. Dit leidde tot het eerste interprofessionele akkoord in 1960. Vanaf 1944 kreeg het sociale model een nieuw elan. Met name werd de politieke betekenis van de bonden, de regering en de werkgevers (zie ook sociale toestand boven) en hun invloed groter door middel van intens, permanent en gestructureerd overleg tussen de drie grote partijen. Door deze sterke betrokkenheid van de sociale partners bij het sociaal-economisch beleid en de ver doorgevoerde delegatie van overheidstaken naar de vakbonden en ziekenfondsen gaf het ontstaan aan een institutioneel karakter van de verzuiling. Binnen elke zuil verstrakte de samenhang tussen de partijen en vakbonden en hun aanverwante organisaties. Ook de administratieve invloed vergrootte erdoor. In de ambtenarij konden de vakbonden en partijen vertrouwelingen en beschermelingen makkelijker laten aanwerven. Dit was de periode van de zogenaamde politieke benoemingen. Ook in de gemeente Sint-Kruis zal het spel tussen bonden en partijen bepalend zijn in de politieke evolutie van de gemeenten. Vooral hun onderlinge strijd zorgde voor een belangrijke politieke verschuiving in de gemeenteraad. Ook hier was de verzuiling op zijn hoogtepunt gekomen.[440]
Nog een belangrijke verandering die zich ook in de gemeente ging voordoen, was de beweging die er kwam in het electorale speelveld. Waar in de jaren ’50 de drie traditionele partijen (rood-rooms-blauw) nog dik 90 procent van de stemmen behaalde, zakte het gezamenlijk aandeel in 1965 tot 84 procent en in 1971 naar 71,5. Het waren vooral de zogenaamde communautaire partijen die met de winst aan de haal gingen. Vooral de Volksunie was hierbij van belang. Het politiek initiatief lag in de jaren ’60 immers bij de Vlaamse beweging, die sinds de jaren ’50 langzaamaan hersteld was van haar gezichtsverlies tijdens de oorlog. De volksunie werd zo de eerste pluralistische politieke partij. Hoe zeer de verzuiling ook was versterkt in het begin van de jaren ’60, zo snel trad de ontzuiling op naar het einde van deze periode. De neiging om politieke macht te gebruiken ten voordele of nadele van de godsdienst zwakte af. Het waren deze verschuivingen die leidden tot een toenemende politieke ontzuiling. In 1961 nam de liberale partij eveneens afstand van haar antiklerikale positie en werd omgevormd tot de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV), waardoor ze in Vlaanderen ook een volks karakter kreeg. Ze ging langzaamaan gaan rekruteren uit de rechtervleugel van de CVP, waardoor dan weer het ACW meer invloed kreeg. De linkervleugel van de christen-democraten stuurde dan weer aan op een progressieve frontvorming met de socialisten in 1968. Het kwam in de zestiger jaren ook tot een duurzaam vakbondsfront tussen ACW en ABVV. Maar de socialistische partij had nog sterke banden met de antiklerikale vrijdenkerij, waardoor de ontzuiling zich vlugger in burgerlijke kringen dan in de arbeidersbeweging voltrok. Het gevolg was dat de katholieke kiezers zich verspreidden over een groot aantal partijen en de geloofsfactor een steeds marginalere rol speelde in het kiesgedrag. Dit in tegenstelling tot de politieke agenda, waar de C wel behouden bleef. Toch is er een merkwaardige contradictie op te merken binnen deze ontzuiling. Hoewel de verzuiling van de kiezers afnam, behielden de verzuilde organisaties toch bevoorrechte banden met de politieke organisaties. De zuilorganisaties hielden in België stand door hun verstrengeling met het staatsapparaat, hun dienstverlening en openbaar nut. In die zin kan men dus spreken over een dubbele verzuiling, die werd gereduceerd tot één enkele. De mentaliteitsverandering zorgde voor ontzuiling van de kiezers, de politieke evolutie voor het in stand houden van de zuilenorganisaties en de politieke banden.[441]
3.2. Sint-Kruis
De laatste verkiezingen voor de fusie met Brugge zullen de geschiedenis ingaan als de meest spectaculaire ooit. Voor het eerst zullen er in de gemeenteraad immers geen katholieken meer in de meerderheid zitten. De laatste zes jaar van het onafhankelijk Sint-Kruis moesten zij zich dan ook met een oppositierol tevreden stellen. Een situatie die zij voornamelijk zelf hadden gecreëerd.
3.2.1. De ontwikkeling tot 1964
De politieke ontwikkelingen van Sint-Kruis zullen tot de fusie en vanaf 1964 in het teken staan van de vergrote invloed van de stad Brugge op de politiek in Sint-Kruis. Voor het eerst zal deze invloed uitgaan van bijna alle politiek getinte instanties. Dat wil zeggen de vakbonden en mutualiteiten in Brugge, de politieke partijen in Brugge en de politieke invloed die uitging van het arrondissement. Dit gold zowel voor de CVP-ACW formatie als voor de BWP.
Op twee belangrijke momenten heeft deze vergrote band met Brugge voor een radicale verandering in het politieke leven gezorgd. Ten eerste bij de coalitiebesprekingen na de verkiezingen van 1964 en ten tweede bij de steun van de politieke partijen aan de vorming van Groot-Brugge. Iedereen had daarbij wel zijn eigen goede redenen (zie verder).
Hoe is die stijgende invloed er gekomen? In de vorige twee hoofdstukken is de aanzet tot de groei en de vorming van nieuwe politieke formaties al genoeg gebleken. Eigenlijk heeft de evolutie van de periode rond 1947-1952 zich alleen nog maar verder doorgezet. Algemeen zouden we kunnen stellen dat de arrondissementele interesse en de groei van het ACW ongeveer parallel verliepen. De periode 1947-1952 was de aanzet tot enige interesse. De periode 1952-1958 was de effectieve groei en 1958 het keerpunt waarbij vanuit het arrondissement en de gemeente uit het ACW politiekers groeiden die de CVP ondergroeven. Deze lijn zou zich naar 1964 uiteraard nog sterker doorzetten.[442]
Bij de socialisten was deze band met het arrondissement en dus ook met de stad, die een dominante positie had binnen het arrondissement, al jaren groot. Ook daar zien we dat de macht vanuit Brugge alleen nog maar groter werd. De banden en de richtlijnen volgden bijna uitsluitend vanuit een sterke vergroeiing met de vakbond. Dit in tegenstelling tot de CVP waar de vakbond van de werklieden (ACV) uiteindelijk maar een onderdeel was van de veel sterkere koepel ACW.[443]
Na de overwinning in 1958 van het ACW binnen de CVP zette de voorgaande evolutie zich verder, zowel voor de sociale beweging als voor de partij. De druk vanuit het arrondissement en van Brugge vanuit de Gilde werd nu zo groot dat ze begonnen te dicteren. Het was niet meer structureren of steunen dus, maar een bijna directe inmenging. Hoe is deze situatie zo gekomen? Daar is moeilijk op te antwoorden. Alleszins was het een soort wisselwerking. Het ACW op Sint-Kruis wilde meer macht en verlangde daardoor steun van het arrondissement om deze macht te verkrijgen. Aan de andere kant stond ze ook voor haar onafhankelijkheid. Het gevolg was dat de groei van het ACW in Sint-Kruis, die had geleid tot een steeds grotere macht maar ook verlies van een deel van hun onafhankelijkheid, steeds meer subgroepen binnen heel de katholieke vleugel deed ontstaan. Het was een bijna onoverzichtelijke wirwar van zuilen die mekaar steunden, de partij of personen, of het omgekeerde, een gedachte die steeds meer aan invloed won: waarom zou het ACW niet met een eigen lijst naar de verkiezingen trekken. Vooral in de ACW middens was de anti-CVP groter geworden en velen waren voor dit idee gewonnen. Het betekende direct dat een deel van de onafhankelijkheid zou worden teruggewonnen aangezien ze zich dan deels konden loskoppelen van het arrondissement en zeker van de CVP. Uiteindelijk is het zover niet gekomen. In plaats daarvan zwichtten de zwaargewichten binnen het ACW en de CVP-gezinden voor de druk van bovenaf. Intussen was er immers ook een versterkte katholieke partij in Brugge die voor het eerst enige interesse in haar randgemeente toonde. De reden voor deze verhoogde interesse was uiteraard niet een of andere nobele bedoeling. Ook in Brugge had men reeds de gedachte van Groot-Brugge in het achterhoofd zitten. Een idee dat in de jaren zestig als vanzelf steeds meer de kop opstak. Het was een nachtmerrie voor enkele gemeentepolitiekers maar een droom voor sommige partijen. Vooral de socialisten droomden van het bundelen van hun macht in een ééngemaakt Brugge om zo uit hun oppositierol te kunnen kruipen (zie verder). Zeker vanaf ’64 en de periode erna was er dus vanuit het arrondissement én vanuit de stad een meer dan normale interesse gekomen voor de rijke gemeentes. Stellen dat de fusie dus als het waren uit de lucht kwam vallen is formeel wel waar, maar uiteindelijk was het, gezien het verloop van de omstandigheden, ook een logische stap.[444]
Vanuit deze uiterst gecompliceerde situatie trokken de verschillende partijen dan ook naar de laatste gemeenteverkiezingen in de gemeente. Maar voor men in de propaganda de degens kon kruisen en nog voor de eerste slag was uitgedeeld, ontstond er onverwacht een nieuwe partij, en wat voor één: de lijst van de Burgemeester. Oorzaak daarvan lag al in de tanende populariteit van de Pierpont (hij was niet meer de stemmenkampioen, dat was Marcel Vandille), binnen de structuur van het ACW en CVP en de druk van bovenaf en een cruciale denkfout binnen het uitdenken van een strategie.
3.2.2. De verkiezingen
Niet enkel de burgemeester ging op een aparte lijst staan (reeds de derde katholieke scheurlijst), maar in het verlengde van de nationale politiek kwam er ook nog een andere partij aan de oppervlakte: Volksbelangen, een gemeentelijke afgevaardigde van de Volksunie. Voor de rest was de liberale partij in Sint-Kruis nu definitief verdwenen na een nieuwe verkiezingsfiasco in 1958.
Het ontstaan van twee nieuwe lijsten
Het ontstaan van de Lijst van de Burgemeester had voornamelijk zijn oorsprong in de nasleep van de vorige gemeenteraadsverkiezingen. Binnen de CVP had het ACW een klinkende overwinning behaald en de grootste stemmentrekker was Marcel Vandille. De positie van de huidige burgemeester Didier de Pierpont was daardoor stilaan ondergraven. Niet alleen was zijn grootste aanhang buitenspel gezet (D’Hooghe was uit de partij gestapt en de Casteleyns waren meegegaan of niet meer verkozen), bovendien kon hij binnen de partij niet meer op de volwaardige steun van al zijn leden rekenen. Ook als bemiddelingsfiguur kon hij niet meer dienen, daardoor waren de breuken binnen de partij al te groot geworden. Bij de vorming van een nieuwe gemeenteraad was hij weeral door de mazen van het net geglipt. Om een eigenlijk onverklaarbare reden kon hij na 1958 weer beginnen aan een derde ambt als burgemeester. Had men toen gekozen voor Marcel Vandille en de Pierpont een schepenpositie aangeboden dan was er waarschijnlijk niets aan de hand geweest. Nu lagen de kaarten anders. De Pierpont had zijn positie behouden en dat had vooral onder ACW middens heel wat kwaad bloed gezet. Bij de lijstvorming van 1964 kon men de druk nu niet meer afschuiven. Vooral vanuit het arrondissement en vanuit de Gilde werd erop aangedrongen om de zaak met de Pierpont te regelen. De onafhankelijke burgemeester die streed om een losse band met Brugge waren ze liever kwijt dan rijk. Het gevolg was dan ook dat de Pierpont zonder veel poeha aan de kant werd geschoven. Er speelde hierbij ook een zekere arrogantie mee. Men was er aan de vooravond van de verkiezingen bijna zeker van dat men de verkiezingen niet kon verliezen. Het was een zwakke zet geweest die hen bij de coalitievorming heel duur zou komen te staan.[445]
De tweede nieuwe lijst was een afdeling van de VU in Brugge: Volksbelangen. In de stroom van de nationale politiek was ook zij de eerste pluralistische partij in de gemeente die haar politiek niet entte op geloofsovertuigingen. Zij richtten zich vooral op de belangen van het volk en uiteraard de Vlaamse zaak die ook in de loop van de jaren zestig op de spits waren gedreven. Het was een zeer kleine partij die niet veel banden had met de stad. Zij werd daardoor ook voornamelijk vanuit Sint-Kruis gestructureerd en had een klein propagandakrantje Vrij en Vrank Het kiezerspubliek dat men voor ogen had was de rechtervleugel van de CVP. Zo probeerde elke partij, en vooral de scheurlijsten, wat van de eens zo machtige CVP af te snoepen. De arrogante overwinningovertuiging van het ACW binnen de CVP was dan ook op zijn minst voorbarig te noemen.[446]
De lijsten
De CVP kreeg het lijstnummer één bij de verkiezingen. Het overwicht van het ACW kwam nu pas echt goed tot uiting vooral bij het bekijken van de plaatsen waarop men de leden zette. Er was Marcel Vandille als ACW-kopman en dé kandidaat burgemeester en de populaire Fernand Tamsin als lijstduwer. De middenstand was vertegenwoordigd via André Verhegghe. Lid van het NCMV én overtuigd CVP’er. De vertegenwoordiger van de Boerenbond was ook hetzelfde gebleven: Marcel Focke. Het was dus duidelijk dat onder leiding van het ACW alle zuilen expliciet aanwezig waren. Voor de rest waren er ook wat nieuwe namen. Voor de tweede maal een vrouw op de lijst: Mevr. Maes-Vanrobaeys die onderwijzeres was en ACW-lid, twee landbouwers, een arbeider en twee nijveraars. Het was contradictorisch ook de CVP ten top: de vertegenwoordiging van alle standen. Alleen had deze CVP haar standen niet meer onder controle en gingen de verschillende zuilen mekaar naar de kroon steken. Daarin had het ACW al gebleken de sterkste te zijn. Daardoor kreeg meb de vreemde situatie dat er binnen de CVP eigenlijk weinig overtuigde CVP’ers waren (een situatie die vandaag nog altijd dezelfde is. De verbondenheid van ACW en CVP is niet sterk genoeg om vanzelf ook op de partij te stemmen tot ontgoocheling van sommige CD&V leden).[447]
De tweede lijst was deze van Volksbelangen. Het was een lijst met nobele onbekende politieke Sint-Kruizenaars. Naar samenstelling en structuur leunde ze dicht aan tegen de lijst van de CVP. Er waren twee vrouwen vertegenwoordigd (een huishoudster uit Sint-Kruis en een bediende), verder was eveneens de middenstand aanwezig (bakker, en twee handelaars), en één arbeider. De rest waren naar de beroepsevolutie voornamelijk bedienden. De ambities van de lijst waren groot en de samenstelling was erop gericht om in elke wijk wat stemmen te halen. De opdracht was en bleef echter aartsmoeilijk: een gemeenteraadslid behalen met een nieuwe partij in een verbrokkeld politiek landschap.[448]
De derde lijst was deze van de burgemeester. Hij was erin geslaagd om bijna de volledige liberale strekking van de CVP op zijn lijst te zetten met Charles Janssens (zoon van), Gilbert Casteleyn die nog maar eens een overstap had gemaakt en deze keer het Kristen Blok van D’Hooghe vaarwel zei. Camiel Defreyne had de overstap van de CVP naar de Lijst van de Burgemeester gemaakt en ook Gilbert Boone die in de vorige verkiezingen niet meer was opgekomen en in de verkiezingen van 1946 mee aan de wieg van het ACW had gestaan, kwam nu weer op voor de verstoten burgemeester. Hoewel er heel wat klinkende namen op de lijst stonden, was het duidelijk dat de grootste troef van de Lijst van de Burgemeester Didier de Pierpont zelf was. Om zijn lijst te kunnen vullen had hij voornamelijk beroep moeten doen op enkele oudere waarden en het was te betwijfelen of deze nu ook zouden kunnen voldoen en de klus konden klaren.[449]
De vierde lijst was al sinds jaren de meest stabiele geweest: deze van de BSP. In vergelijking met de vorige jaren waren dezelfde sterke mannen weer aangetreden, uitgebreid met wat vernieuwing. Er waren de vaste waarden Naessens, Vande Calseyde en Emiel Hoppe en de nieuwe krachten Jean-Pierre Van Roy die de hoogst verkiesbare plaats op de lijst had gekregen. Opvallend aan de lijst was dat de partij eigenlijk vrij weinig beroep deed op haar individuen en de invloed die van de vakbond, het arrondissement en de stad uitging. Er was een gevoel van eenheid ontstaan, een samenhorigheid waarmee ze naar de kiezers zouden trekken en die vooral uit hun propaganda sprak. Geen individuele foto’s maar een afbeelding van de volledige ploeg. Het was de socialistische gedachte ten volle en ze stak scherp af tegen de ietwat pocherige en arrogante campagne van de CVP en anderen.[450]
De laatste lijst was deze van Gemeentebelangen, een lijst die het in de vorige verkiezingen niet meer had gehaald ondanks het aantrekken van de populaire Van Reybrouck. Zijn plaats werd nu ingenomen door Jacques Langerock, de ex-CVP’er die zich al in 1953 uit ongenoegen van de partij had afgescheurd. Zij waren de laatste CVP-scheurlijst en hadden om hun kansen te verhogen een fusie aangegaan met die andere scheurlijst (die een zetel behaalde) uit de vorige verkiezingen: het Kristenblok van D’Hooghe. Vandaar dat weeral de zelfde namen op de lijst voorkwamen en de naam van een andere Casteleyn: Godelieve, die in 1952 nog een schepenmandaat voor de CVP had bekomen. Lijsttrekker was de handelaar Langerock en op de tweede plaats stond D’Hooghe. Verder kwamen alle belangrijke namen uit het Kristenblok terug op de hoogst verkiesbare plaatsen als compensatie voor de inpalming van Gemeentebelangen: De Corte op de derde plaats, Mortier, de boer, op de vierde plaats; een andere landbouwer-wagenmaker, de stilaan bejaarde Petrus Vandermoere op de vijfde plaats. Godelieve Casteleyn was lijstduwer. De rest van de lijst was ook weer een afweging van de verschillende standen. De oude CVP-gedachte was weer niet ver weg (een fruitteler, een bakker, een schilder, een aannemer en een bediende). Misschien was deze lijst, samen met de lijst Volksbelangen wel de zwakste van de vijf. Het zou van wat geluk afhangen om een verkozene te hebben.[451]
De samenstelling van de lijsten was een perfecte illustratie van de situatie waarin de politiek in Sint-Kruis was terecht gekomen. een evolutie naar een politiek machtsspel waarbij iedereen het tegen iedereen opnam, een situatie van twijfel wie nu wie zou steunen. Om de eveneens twijfelende kiezer te overtuigen trokken de politici nu ook alle registers open en overstelpten ze de mensen met propagandablaadjes en brieven. De strijd was nu ten volle uitgebarsten en de afloop was onzeker.
Propaganda en programmapunten[452]
Het jaar ’64 was ongetwijfeld het meest grote propagandajaar. Vooral de CVP was erg bedrijvig in het samenstellen van haast volledige folders die pagina’s dik waren. De kleinere lijsten waren iets bescheidener in hun programmaverklaringen en de BSP was uiterst sober in vergelijking met de CVP. Ook nu weer zouden de programmapunten vrij dicht tegen elkaar liggen. Dit had uiteraard te maken met de huidige economische toestand waarbij iedereen wel een idee had hoe hij met het vele geld dat nu beschikbaar was zou omgaan. De enige uitspringer hierin was uiteraard Volksbelangen, die met een pluralistisch en Vlaams programma hun punten op de gemeente toepasten. De CVP en BSP bleven vrij trouw aan hun oudere programma: het sociale en de openbare werken stonden op de voorgrond en uiteraard ook de aanvallen die gericht waren op elkaar. Hierin liepen ze wat achter op de huidige nationale situatie van toen, die met de komst van de VU hun oude rivaliteit en hun klerikale tegenstellingen wat lieten varen.
De BSP had zoals gezegd een sober programma dat in teken stond van de samenhorigheid. Niet te veel franjes en een grote groep moesten de ernst van deze verkiezingen daarbij onderstrepen. Opvallend hier was de oproep aan de jongere kiezers. De verschuiving binnen het sociale Sint-Kruis, de opkomst van de nieuwe generatie was ook voor de socialisten niet onopgemerkt voorbijgegaan. In hun programma schonken ze daardoor uitgebreid aandacht aan deze nieuwe doelgroep die niet mocht onderschat worden. Daarvoor schakelden ze dan ook hun vernieuwing binnen de partij in. De aloude rivaliteit met de CVP werd niet vergeten. De BSP ging er prat op dat zij de voortrekkers waren in bepaalde zaken op de gemeente en beschuldigden in hun propaganda, de CVP van het kopiëren van hun programma. Verder ging de aandacht ook weer uit naar de meer klassieke thema’s: financiën, openbare werken, grote sociale zekerheid, … [453]
Deze partij had een werkelijk reusachtige campagne opgezet (toch naar Sint-Kruise normen) om haar verkiezingsoverwinning te verzekeren. Eigenlijk was dit ook wel een noodzaak. De CVP had zoveel strekkingen binnen haar gelederen dat het noodzakelijk was zich tot elke groep te richten. Er was de persoonlijke campagne rond schepen André Verhegghe, die de middenstanders en de zuil van NCMV voor zijn rekening nam. Er was kopman André Vandille en Merv. Vanrobaeys die samen met de andere leden het ACW promootten. Dit alles gebeurde onder het vaandel van de CVP. Het was dus gebleken dat de strekking van het ACW er niet in geslaagd was alleen op te komen voor de verkiezingen. De oorzaak daarvan is moeilijk te achterhalen. Misschien lag het wel in het tekort aan echte leidersfiguren. André Vandille was wel heel populair op de gemeente maar bleef volgens sommigen nog altijd een te braaf politieker. Op het vlak van programma kwam de CVP eigenlijk wel heel sterk voor de dag. Dit was vooral te danken aan de inspanningen die het ACW tijdens het congres van 1961 al had geleverd om de doelstelling van de partij in enkele heldere besluiten te gieten. De nadruk lag dus ten eerste op verbetering van de infrastructuur van de gemeente en het uitvoeren van enkele BPA’s, maar evenzeer op sociale zaken. De clash die hierdoor ontstond met de BSP was te verwachten. Het was weer tijd om over te gaan tot beschuldigen en beschuldigd worden. Wie was de origineelste en wie was de eerste met een bepaald programmapunt,…geen mens die het op den duur nog wist.[454]
De propagandamachine van de burgemeester draaide op een veel lager toerental. Hun grootste troef was uiteraard de figuur van de Pierpont en daar probeerde men dan ook maximaal profijt uit te halen. Omdat ze wisten dat ze het inhoudelijk moeilijk zouden hebben om de andere en grotere partijen af te troeven, probeerden ze dan ook met persoonlijke promotie de mensen in de wijken zelf aan te spreken in Male, Vyve Capelle en de dorpskom van Sint-Kruis. Opmerkelijk binnen hun pamfletten waren vooral de persoonlijke aanvallen en de rancune ten opzichte van de CVP. De nadruk lag vooral op het volgens hen machtsgeile ACW dat de touwtjes in handen had van de CVP. Als alternatief en redding van de verloedering van de oude CVP waarden moest de Lijst van de Burgemeester dan ook een valabel alternatief aanbieden.[455]
De lijst van Volksbelangen had drie grote programmapunten die voornamelijk de klassieke politiek volgden. Er was de uitvoering van een urbanisatieplan die ze in gedachten hadden en de nadruk op de onvermijdelijke openbare werken. Daarbij richtten ze zich weer op alle wijken van Sint-Kruis. Verder hadden zij ook een sociaal actieplan voor ogen waarbij aandacht werd besteed aan de jongeren, bejaarden en het goedkoper laten worden van de openbare nutsvoorzieningen. Een eigen programmapunt die bijna nergens anders ter sprake kwam was de uitbouw van de handel en de nijverheid in Sint-Kruis. Zoals al eerder gezegd was de partij wat apart. Ze legde de nadruk op het volk en was pluralistisch. In die zin ging ze helemaal niet mee in de retoriek waar de andere partijen zich wel schuldig aan maakten bij het mekaar zwart maken. Uiteraard gingen ze ook dieper in op het verdedigen van de Vlaamse waarden wat natuurlijk het vertrekpunt was van de hele organisatie.[456]
Bij Gemeentebelangen laaiden de oude wraakgevoelens weer op tegenover de CVP. Aangezien ze niet echt aanspraak kon maken op politieke vernieuwing binnen de partij gingen ze dan ook voluit de kaart van de ervaring trekken en enkele persoonlijke campagnes opstarten rond de oud-gemeenteraadsleden en ook de huidige natuurlijk: D’Hooghe. Deze personen hadden het heel moeilijk met het feit dat ze uit de partij waren gezet, want daar kwam het uiteindelijk op neer. Verwijzingen naar hun ‘voorbijgestreefde figuren’ waren dan ook frequent aanwezig binnen hun propaganda. Daarbij probeerde ze het ongelijk van deze beslissingen aan te tonen en de huidige situatie aan te klagen. Hun overige programmapunten verdronken eveneens in de mainstream: het streven naar een sociale bouwpolitiek, goede wegen en aandacht voor de jeugd en bejaarden op Sint-Kruis.[457]
Bij het overzicht van deze verkiezingsbeloftes blijkt hoe moeilijk en ingewikkeld de situatie ervoor stond in Sint-Kruis. Niet alleen waren er veel partijen, er was eigenlijk ook heel weinig afscheiding tussen de vijf lijsten. Allen waren ten prooi gevallen aan politieke nivellering en een steekspel als gevolg van vroegere vetes die men in deze verkiezingen wou uitspelen. De uitkomst van de verkiezingen zou deze twijfel bij de partijen en bij de kiezer duidelijk tonen. Er was geen enkele partij meer die aanspraak kon maken op de absolute meerderheid.
De uitslag en het gevolg: socialisten aan de macht[458]
De uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen leek in de eerste plaats een overwinning van de CVP aan te geven. Zij hadden 6 van de 13 zetels kunnen binnenhalen. [459] De BSP rukte verder op en had er nu 4. De lijst van de burgemeester had nog twee zitjes kunnen veroveren. Cruciaal echter was de zetel van Gemeentebelangen. De onderlinge verdeeldheid had zijn werk gedaan. De CVP-scheurlijsten en de CVP zelf waren zodanig verbrokkeld dat de beslissende zetel niet meer naar lijst nummer 1 was gegaan.[460]
Toch was de CVP er gerust in. Zij hadden immers de stemmenkampioen in hun rangen (André Vandille), én ze hadden goede banden met de socialisten die voor het eerst de beslissende factor in de coalitievorming werden. Maar dat was te voorbarig. Terwijl er in het katholieke kamp een feeststemming heerste, zorgde de gewiekste burgemeester voor de verrassing door achter de coulissen te onderhandelen met de BSP én Gemeentebelangen. Het gevolg was dat de werkelijke macht bij de socialisten lag: zij kregen twee schepenen en twee gemeenteraadsleden. Gemeentebelangen was gelokt met de Eerste schepenzetel en de Pierpont werd burgemeester. En de CVP…zij werden naar de oppositie verwezen.[461]
Wat was er nu gebeurd? Vele ACW’ers voelden dit immers aan als een mes in de rug en benadrukten het feit dat de socialisten ook bij hen de schepenzetels zouden gekregen hebben. Dat was uiteraard één van de belangrijke punten waarom de BSP uiteindelijk voor een coalitie met de Pierpont en Langerock koos. Zij hadden immers niet zo’n groot vertrouwen in het machtige ACW-blok. Eigenlijk was dat vertrouwen al sinds de aanstelling van Vandille en Verhegghe wat kleinere geworden. De relatie van die tandem ten opzichte van de socialisten was eigenlijk vrij wantrouwig en de sfeer was sindsdien onder controle gehouden maar nooit echt hartelijk meer geweest. Een tweede en belangrijkere factor was de beslissing en de invloed van bovenaf. Het arrondissement en de stad vonden een coalitie met het ACW immers gevaarlijk. Ze hanteerden het verdeel en heers principe. In een coalitie met het ACW-CVP gingen niet de socialisten de baas zijn maar wel het ACW. In de huidige coalitie waren zij de grootste partij en hadden zij de touwtjes stevig in handen. De hogere structuur van de socialisten heeft dus in belangrijke mate aangedrongen op een boycot van de CVP. Niet alleen de vroegere rivaliteit speelde hierin mee maar ook een strategisch doel. Eigenlijk was de parallel met de verkiezing van Pier Janssen in 1932 door tussenkomst van onder andere Achilles Van Acker niet veraf. Het was de greep naar de macht. De CVP kreeg zo een koekje van eigen deeg wat de Pierpont en D’Hooghe betrof (ook al was hij niet verkozen maar had hij enkel een prestigeslag gewonnen). Poets wederom poets en weg waren de wraakgevoelens. Weg was ook het overwicht van de christen-democratie. De lucht kleurde voor het eerst oranje-rood (met een vleugje blauw).[462]
3.2.3. Het beleid tot aan de fusie
De laatste zes jaar kon de gemeenteraad zich weer ten volle op haar taken storten. Als we het beleid tot de fusie even overschouwen dan zien we dat het eigenlijk niet zoveel anders was ten opzichte van vorige jaren. Dezelfde weerkomende thema’s bleven de agenda bepalen, alleen de beleidsploeg had een wat andere structuur. Dat kwam voornamelijk door de breuk die was opgetreden binnen de CVP (de zoveelste) na de verkiezingen. Voor een laatste maal kwam er de afscheiding tussen het ACW. Enerzijds trachtten deze de banden met de socialisten weer aan te halen om toch nog een vinger in de pap te hebben, maar langs de andere kant had je de gefrustreerde CVP’ers die een destructieve oppositie voerden. Het was een vreemde situatie, maar eigenlijk was de dualiteit er altijd geweest. Alleen, nu de kaarten anders lagen was de geconstrueerde samenhorigheid binnen de CVP dan ook totaal verdwenen.
De oppositie van de CVP
Voor sommigen was de oppositierol heel moeilijk te aanvaarden. Het bewijs daarvan was de klacht die tegen de verkiezingen was ingediend en in beroep behandeld werd door de Raad van State. Indieners waren Vandille en Verhegghe. Vooral voor deze laatste was de uitslag en de nasleep van de verkiezingen een zware klap geweest. Het was in feite voor heel Sint-Kruis een vreemde situatie en in de kranten werd er langs beide kanten dan ook nog duchtig nagepraat over het verloop van de coalitievorming, over het hoe en het waarom.[463]
Het gevolg van de klachten van Vandille en Verhegghe was dat de nieuwe raad maar met een grote vertraging kon aangesteld worden. Op 18 februari 1965 volgde de definitieve aanstelling van de raad en de officiële verwerping van de klachten. De inhoud had vooral met kleine zaken te maken (het maken van propaganda tijdens de verkiezingen, het niet navolgen van de procedures, kleine beïnvloeding, …). Het leek erop dat de klachten vooral een laatste wanhoopspoging was om de fouten die men voor de verkiezingen en tijdens de coalitiebesprekingen had gemaakt, nog goed te maken…tevergeefs.[464]
De oppositierol had een verschillend effect op de groeperingen binnen de katholieke vleugel. Eigenlijk kunnen we het onderscheid CVP en ACW hier heel duidelijk zien. De groep rond het ACW (en de ACW-CVP-gezinden) bleef niet bij de pakken zitten en nam haar oppositierol op. Dat impliceerde het heropnemen van de banden die bestonden tussen het ACW en het ABVV en de socialistische partij. Het vakbondsfront dat zich op nationaal vlak vormde in de jaren ’60 werd daardoor sterk vergemakkelijkt. In de relatie tussen het ACW en BSP gaven de vroegere vriendschappen en persoonlijke allianties de doorslag. Om nog enige controle te hebben over de uitvoering van de plannen die het ACW in 1961 had uitgetekend waren ze ook verplicht geweest om een constructieve oppositie te voeren en de hand te reiken aan de socialisten die nu de macht hadden in de gemeenteraad. Dat betekende wel niet slaafs volgen. Vooral Marcel Vandille blonk in de periode 1964-1970 uit in een keiharde maar faire oppositiepolitiek. Het hele ACW had zich eigenlijk vrij vlug hersteld na de klap van ’64. Na de verkiezingen hield men binnenskamers een evaluatie van de verkiezingen en naar de oorzaken van de fouten die waren opgetreden tijdens de coalitievorming. In 1966 volgde ook nog een arrondissementeel congres met een nieuwe programmaverklaring naar aanleiding van de 75ste verjaardag sinds het verschijnen van de encycliek ‘Rerum Novarum’. Het was de aanduiding van de herstructurering en het herpakken van het ACW in Sint-Kruis, maar tevens een verdere evolutie naar een sterkere band met het arrondissement en de stad tot de definitieve fusie in 1971.[465]
Dit stond in schril contrast tot sommige overtuigde CVP’ers zoals André Verhegghe. Zij waren vooral uiterst ontgoocheld in de situatie zoals ze gelopen was en zijn de oppositie die ze kregen toegewezen eigenlijk nooit te boven gekomen. Dat vertaalde zich vaak in een gefrustreerd en afbrekend oppositiebeleid. Het resultaat was dat er zich in de gemeenteraad vaker dan ooit onderhuidse spanningen voordeden die in sommige gevallen het imago van de partij begonnen te schaden. Vooral naar het einde van de onafhankelijkheid van de gemeente toe, toen CVP en BSP lijnrecht tegenover elkaar stonden in verband met de fusie, kwamen de vroegere frustraties weer opborrelen.[466]
De laatste politieke beslissingen
Het gemeentebeleid tot 1970 was dan misschien wel wat van samenstelling veranderd, eigenlijk was er niet zo’n groot verschil met de vorige legislatuur. Dat betekende dat de nadruk bijna exclusief op openbare werken kwam te liggen. Er waren de plannen voor het bouwen van een watertoren, de oprichting van een intercommunaal zwembad, een algemeen rioleringsplan, … sinds eind de jaren ’60 was er ook nog een andere verandering in het straatbeeld op te merken. Voor de Maalse Steenweg werden plannen gemaakt tot het bouwen van grote supermarkten en grootwarenhuizen. Dat stuitte op groot verzet van de plaatselijke middenstand die dacht niet meer te kunnen concurreren, maar dat mocht niet echt baten. Het was een teken aan de wand dat de politiek in Sint-Kruis niet veel vat meer had op de grote veranderingen binnen haar gemeentegrenzen. De schepen van Middenstand Langerock kon gewoon niet op tegen het grote geld. De stad bood immers geen perspectieven om een Grand Bazar te bouwen met 300 parkeerplaatsen. De meest voor de hand liggende plaatsten waren de bloeiende randgemeenten die vlak bij de stad lagen, grote invalswegen hadden ook al een belangrijk deel van de stadsbevolking naar hun gemeentes; potentiële klanten dus. De veranderingen waren bijna compleet. Via de economie had de politiek gezorgd voor een stevige facelift: nieuwe wegen, riolering, waterleidingen, nieuwe wijken, nu alleen nog…een nieuw gemeentehuis.[467]
Meteen is dit ook het laatste hoofdstuk in een eigen verhaal. Een soap van plannen maken en deze weer afblazen, van dromen en weer in de realiteit belanden.
De laatste fase werd ingezet met de persconferentie en de goednieuwsshow in 1962. Reeds toen ging het voor de zoveelste keer fout en was het maar de vraag of daar met de nieuwe bestuursploeg in 1964 veel verandering in zou komen.
Er was toen nog hoop. De gemeenteraad zag af van de plannen van 1962 en wilde een nieuw gemeentehuis in moderne stijl, in glas, volgens…een nieuw plan. Het probleem was nogmaals de financiering. In Brussel was het gemeentehuis van Sint-Kruis helemaal geen prioriteit. Toch leek er in de gemeenteraad schot in de zaak te komen, al wees de geschiedenis al eerder uit dat ook dat relatief was. Niettegenstaande werd een nieuwe architect onder de arm genomen en werden alle diensten overgeplaatst naar het oude Gildenhuis dat daarvoor heringericht werd. Ook de Zorge bleef behouden als raads- en trouwzaal.
Van 1966 tot 1969 probeert men wat vaart in de zaken te krijgen en komen er heel wat plannen voor het Schepencollege en de gemeenteraad, die men ook goedkeurt. Toch zullen deze niet doorgaan. Dit keer was dit veel definitiever dan de vorige uitgestelde plannen. De redenen waren de geruchten rond de vorming van Groot-Brugge. Meteen vallen alle plannen stil en zit de zaak muurvast. Men beseft nu stilaan dat de kans op een nieuw gemeentehuis gemist was. Het was zinloos om in Brussel nog aan te dringen op enige kredieten of subsidie, aangezien het vooral zij waren die op een fusie aanstuurden. Het eindresultaat was een mager beestje. Sint-Kruis zou nooit een gemeentehuis krijgen. De verantwoordelijkheid lag voornamelijk bij de politici die het soms nog niet eens werden over de kleur van het gras. Vijftig jaar gebakkelei eindigde ironisch genoeg in een fusie. Sint-Kruis beschikte vanaf 1971 over een prachtig gemeentehuis, in Gotische stijl…in Brugge.[468]
Een ander probleem dat met de plannen van Groot-Brugge aan de oppervlakte kwam, was het Maleveld. Nu de gemeente eigenlijk eigendom van de stad werd, wilden de Malenaars evenwel hun ‘eigendomsrecht’ op het gebied houden. Dat was niet naar de zin van Brugge. Gevolg was weer een jarenlange discussie die eigenlijk tot vandaag nog geen oplossing heeft gekregen. Het was een aanduiding van de manier waarop Sint-Kruis zijn onafhankelijkheid verloor: in grote verwarring. In een laatste poging probeerden de inwoners van de gemeente en de politici nog een klein beetje Sint-Kruisenaar te blijven.[469]
4. Infrastructuur
De laatste jaren van het onafhankelijk Sint-Kruis verschillen op infrastructureel vlak niet erg veel van de jaren ervoor. De grootste verschillen of nuances liggen in de afname van de grote verkavelingen en de uitvoering van enkele belangrijke en grote projecten zoals de watertoren aan de schaakstraat en de Maalse Steenweg en de goedkeuring van het ‘Interbad’, de intercommunale zwemkom. Verder gaat men vooral aandacht besteden aan enkele grote moderniseringswerken, zoals deze van de Moerkerkse Steenweg en was er nog het probleem rond de verkaveling en de verkoop van de Bisschopsdreef, eigendom van …de burgemeester.
Een van de laatste grote verkavelingen was deze van de Malehoek. Deze vond plaats op het einde van de jaren ’60 en liep door tot ver in de jaren ’80. Voor 1969 was de toestand van dit gebied nog dat van 1836, het beginjaar van het kadaster. In 1969 waren enkel de percelen grenzend aan de Pijpeweg en de Brieversweg reeds verkaveld. De verkaveling zelf gebeurde in verschillende fasen. In eerste instantie werd de Malenhoek ontworpen in 1969. Dit was de enige straat die de verkaveling in N-Z richting doorsneed. Tezelfdertijd werd ook het gebied ten oosten van deze laan verkaveld, met aanleg van straten en de indeling van de bouwloten. In een volgende fase (begin van de jaren ’70) verkavelde men het gebied aansluitend op de Malehoeklaan en ten westen ervan. In een derde en voorlopig laatste fase (begin van de jaren ’80) werd er gestart met deelverkavelingen in het NW van de Malehoek. De aard van de bebouwingen waren enerzijds villaparken en anderzijds huurappartementen. De grootste verkavelaar was hier weer het Brussels bedrijf NV Immobilière. De verkaveling van de Malehoek was als het ware het sluitstuk van de suburbanisatie in Sint-Kruis. De aantrekkingskracht van Sint-Kruis als residentiegemeente werd nu aangevuld met commerciële suburbanisatie, maar geen industriële suburbanisatie. De aanwezigheid van de binnenhaven in Brugge zorgde voor een groeiende industriële expansie ten noorden van de stad en dus niet in Sint-Kruis. De commerciële suburbanisatie ging hand in hand met de residentiële. Door de aanwezigheid van meer mensen op Sint-Kruis was er ook een uitbreiding van de commerciële activiteiten (zie boven).[470]
Ook elders in Sint-Kruis kwamen er nog nieuwe wijken en straten bij, evenwel in beperktere mate dan in de vorige jaren. Er was de bouw van de wijk rond de Geralaan in de jaren ’60 en ’70 (nabij de Damse vaart) en de verkavelingen nabij de grens met Assebroek (Ter Heide en Ter Loo en het Paalbos). Ook in de buurt van de Polderstraat en de Polderhoeklaan komen er nieuwe straten en verdere uitbreiding van de reeds aanwezige wegen.[471]
Begin van de jaren ’60 trof men de voorbereiding voor een ander groot werk: de modernisering van de Moerkerkse Steenweg. Aangezien deze straat een staatsbaan was kon een modernisering niet zomaar. In de loop van verschillende jaren moesten er heel wat plannen ingediend en goedgekeurd worden om de nodige federale subsidies te verkrijgen. In het begin van de jaren ’60 begon men met de voorbereidingen. Vanaf ’64 kwamen er concrete plannen. Tussen 1964 en 1966 volgde een lange omslachtige procedure van inzending van die plannen en goedkeuring door de bevoegde instanties. Vanaf dan kon eindelijk begonnen worden met de eerste realisaties in praktijk.[472]
De overige openbare werken verliepen volgens hetzelfde stramien als in de vorige jaren. De wegen werden verder rechtgetrokken en geasfalteerd, de nutsvoorzieningen verder uitgebreid. Op dat vlak is er ook de opkomst van de telefoon. Op het einde van de jaren ’60 was er een explosie van het aantal aanvragen. Er werden nieuwe telefoonpalen bijgezet en verscheidene kabels werden ondergronds gelegd (evenals de electriciteitskabels).[473]
Op vlak van urbanisatieplannen en BPA’s bleef de gemeente ook nu niet stilzitten. In 1966 wordt er een plan opgemaakt voor de verdere verkaveling van de Vossensteert, de Maalse Steenweg en de Fortuinstraat. In 1966 komt men ook tot een akkoord inzake het dossier rond het gemeentelijk zwembad ‘Interbad’. Ook deze plannen hebben heel wat voeten in de aarde gehad eer het tot een doorbraak kwam. Een eerste plan werd door de gemeenteraad van Sint-Kruis nog afgewezen maar op 28 februari 1966 kende het meer succes. In datzelfde jaar keurde men een algemeen rioleringsplan voor de gemeente, met een studie voor de plaatsing van een pomp- en zuiveringsstation, goed. Ook ging men over tot de voorbereiding van de gronden voor de bouw van het sport en speelplein. In al deze zaken kwam er in de loop van de jaren een doorbraak. Sommige plannen werden overgenomen door de stad Brugge na de fusie in 1971. De intercommunale ‘Interbad’ wordt al gesticht in 1968 en in datzelfde jaar kreeg de gemeente een definitieve toestemming om de werken aan het toekomstige sport en speelplein te beginnen. Het ontwerp en de bouw van een watertoren op Sint-Kruis was een plan dat nog uitgewerkt werd in de gemeenteraad van Sint-Kruis, maar later werd overgedragen en afgewerkt door het nieuw gemeentebestuur van Groot-Brugge. Ook de inplantingen van nieuwe supermarkten langs de Maalse Steenweg zal pas in de jaren ’70 uitgevoerd worden.[474]
Het enige noemenswaardige incident in deze drukke jaren ’60 ontstond naar aanleiding van de verkaveling en de verkoop van de Bisschopsdreef die het eigendom was van Didier de Pierpont. Ook rond het domein Rooigem was er heel wat te doen maar daar zal ik niet verder op ingaan. Hiervoor verwijs ik naar het eindwerk van Sylvie Vanneste voor het behalen van haar gidsendiploma. De informatie voor de Bisschopsdreef is ook daaruit gehaald.
Deze dreef was van oorsprong een private dreef die in de tweede helft van de 18de eeuw door bisschop Caimo aangelegd was om een rechtstreekse verbinding met de kerk van Sint-Kruis en het kasteel van Rooigem te maken. De naam van de dreef volgde in de loop van de eeuw de naam van de bezitters van het kasteel: de dreef van Visart en later ook in de volksmond de dreef van Pierpont toen die het kasteel van Rooigem bewoonde. In 1948 veranderde de naam definitief in Bisschopsdreef, naar zijn aanlegger in de 18de eeuw.
Reeds in datzelfde jaar begon men al met de verkaveling van de Bisschopsdreef waardoor deze openbaar werd. Begin 1962 telde de dreef al 22 villa’s. De bewoners vroegen dan ook aan het gemeentebestuur om na zoveel jaren eindelijk het wegdek te laten verharden, waar dat tevoren door de gemeenteraad was geweigerd. Vanaf dan ontstond de hetse rond de overname van de Bisschopsdreef. Men wilde eveneens de dreef laten klasseren als bijzonder landschap met vergoeding door de staat aan de eigenaar. Wanneer aan de hogere overheid een dossier werd ingediend om tot aankoop van de dreef over te gaan werd deze door de provincie geweigerd in 1963. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad van West-Vlaanderen oordeelde dat “het eigendomsrecht van de van de dreef waardeloos was geworden, daar zij bezwaard was geworden met een erfdienstbaarheid ten bate van het publiek…”.[475]
Sint-Kruis kon de dreef dus niet bekomen. In een antwoord aan de provincie verdedigde de gemeenteraad haar standpunt. In januari 1965 meldde het Provinciaal Gouvernement van West-Vlaanderen dat de vraag van het Schepencollege en de Gemeenteraad voor de tweede keer werd geweigerd. De zaak bleef intussen maar aanslepen en twee jaar later richtte de gemeente opnieuw een schrijven tot de Gouverneur waarbij ze een kopie van een brief van Didier de Pierpont bijsloot die nog altijd eigenaar was van de dreef. De zaak begon daarmee steeds ingewikkelder te worden aangezien nu ook de burgemeester protesteerde tegen de gang van zaken. Hij schreef in de brief dat hij wel akkoord ging met de gebiedsafstand, maar dat de schattingswaarde van de dreef nu te laag was. Het was toen januari 1968. Enkele weken later viel er toch een akkoord uit de bus. De Provincie bleek eindelijk akkoord te gaan en de verkoop volgde op 30 mei 1968. In hetzelfde jaar nog kreeg de dreef haar asfaltlaag. Hetgeen waar het eigenlijk allemaal om te doen was…bijna 7 jaar na datum.[476]
De affaire rond de Bisschopsdreef is niet zozeer het meest belangrijke feit in de geschiedenis van Sint-Kruis, het is wel het meest symbolische. Ten eerste was het de afsluiting van een periode. Het was het laatste grote en lang aanslepende incident voor de fusie met Groot-Brugge. Maar vooral was het de aanduiding van een constante doorheen de geschiedenis van het infrastructurele Sint-Kruis: de constante verweving en belangenvermenging in de kering van de gemeente. Wat startte met de ondernemer burgemeester Karel Casteleyn in 1921 eindigde heel symbolisch met de grondsafstand van edelman en grootgrondbezitter Didier de Pierpont in 1968. Allebei hadden ze hetzelfde motief, nl. de opwaardering van de gemeente. Casteleyn verdiende echter geld door grond aan te kopen en de Pierpont door ze te verkopen. Het was de aanduiding van een veranderde tijd. Niets bleef nog in handen van de gemeente. In een goede halve eeuw was Sint-Kruis een onderdeel geworden van het groter geheel op nationaal vlak en in 1971 van Brugge tijdens de definitieve fusie in januari van dat jaar. De kering was bijna voltooid…op alle vlakken.
Hoofdstuk 9. Het einde van een geschiedenis in 1971: De fusie van Sint-Kruis binnen Groot-Brugge
1. Inleiding
In het jaar 1971 kwam er een eind aan de onafhankelijkheid van de gemeente Sint-Kruis. Op basis van de wet van 23 juli 1971 werd het aantal gemeentes in België immers drastisch verminderd. Van 2498 in 1830 tot 589 in 1975. Deze beslissing zorgde ervoor dat de stad Brugge in eerste instantie een stuk groter werd, maar bovendien ook een stuk rijker. Althans dat was toch de gedachte die de slachtoffers hadden wanneer de beslissingen op nationaal niveau hen zo goed als verplichte te fusioneren met een nabijliggend groter centrum. Er werd nog wel gestemd in de gemeenteraden en diverse organisaties, en personen wilden hun zegje doen om dan eventueel een pro of een contra uit te spreken, maar eigenlijk stond al lang vast dat een fusie onafwendbaar was. Sommige gemeenten boden wel sterker verzet dan anderen, en sommige inwoners gingen ook anders reageren op de nieuwe situatie. Alhoewel, zo nieuw was de situatie nooit geweest. De centrumsteden hadden al lang gelonkt naar hun naburige gemeenten en in de meeste gevallen hadden ze in de loop van de jaren ook al danig hun macht uitgebreid. Er was ofwel sprake van politieke beïnvloeding of manipulatie, maar in de meeste gevallen was er een dominantie die zich op andere vlakken toonde. Vooral de nutsvoorzieningen bleken in sommige gevallen het zwakke punt te zijn in het verweer tegen de grote stad.[477]
Ook in Sint-Kruis kwamen de meeste van deze elementen voor in de korte periode voor de effectieve fusie met Brugge. Er ontstond een grote discussie in de stad en politiek was er een grote verdeeldheid. Sommige partijen hadden immers andere belangen te verdedigen en namen dan ook een verschillend standpunt in. Belangrijk was ook hier de invloed die uitging van de stad die uiteraard voor de fusie was. In de loop van de jaren had Brugge immers meer en meer haar invloed weten uit te breiden en maakte ze de gemeenten dan ook afhankelijk. Ze had ook een grote politieke invloed opgebouwd. Zowel bij de CVP als de BSP had het arrondissementele hun politieke machtsinvloed zo groot gemaakt, dat druk om toe te geven aan de fusie voor sommigen immens groot werd. Het gevolg was wederom een innerlijke verdeeldheid, of beter nog een vergroting van de innerlijke verdeeldheid die er al jaren was.
Het laatste belangrijk luik was het sociale luik. Dit is een wat knullige omschrijving om eigenlijk te doelen op de reactie van de inwoners. Sint-Kruis had immers een lange geschiedenis, één die verder ging dan de geschiedenis van België en één die heel diepe wortels had. Bovendien hadden de inwoners van Sint-Kruis al altijd vrij weigerachtig gestaan tegenover vreemdelingen (hun zogenaamde ‘aangespoelden’) en niet in het minst tegen de stad Brugge. Zij hadden al altijd het gevoel gehad ondergeschikt te zijn geweest aan de stad en waren dan ook trots op hun onafhankelijkheid, hoe relatief deze ook mocht wezen. Met de fusie kwam ook daar nu een eind aan. Zij behoorden in 1971 definitief tot de grote gemeente Brugge.
2. De oprichting van Groot-Brugge [478]
Binnen de oprichting van Groot-Brugge zijn er twee belangrijke fusievormingen te onderscheiden. Deze van 1969-1970 en een kleinere voor Brugge in 1975.
De afbouw van het aantal gemeentes is een zaak van lange adem geweest. Reeds voor deze periode zijn er heel wat fusies uitgevoerd en zijn er nieuwe agglomeraties gevormd. Voor Brugge is er tussen 1899 en 1956 constant een aangroei geweest van de gemeentelijke gronden. Het Koninklijk Besluit van 17 juli 1970 is daarbij uiteraard het meest drastische geweest.
Deze fusie kwam er eigenlijk vrij onverwacht voor Sint-Kruis. Slechts op het einde van 1969 kwam deze in het Schepencollege en in de Gemeenteraad ter sprake en zorgde ze voor heel wat commotie.[479]
De eerste samenvoegingen van gemeenten gebeurden al in de periode 1800-1830 tijdens de Franse Overheersing. Ten tijde van Bonaparte en de oprichting van de prefecturen vroegen sommige prefecten aan de Minister van Buitenlandse Zaken de randgemeenten bij de steden te voegen en weinig bevolkte, dicht bij elkaar gelegen gemeenten samen te voegen. Ook hier was er al enige tegenstand te merken bij de bewoners en hun gezagsdragers. Sommige gemeenten aanvaardden de samenvoeging slechts op voorwaarde dat zij het centrum van de nieuwe entiteit werden. De inwoners van sommige dorpen vreesden dat zij te ver van het administratief centrum zouden verwijderd zijn. Het was vooral een wantrouwen van de kleinere gemeentes ten opzichte van de grote broers. Een parallel zal hier duidelijk kunnen getrokken worden met de fusie van Sint-Kruis met Brugge. Een argwaan die natuurlijk al veel langer bestond en eigenlijk niet rechtstreeks oorzaak zou zijn van de fusie in 1971.[480]
Fig.13: De
vorming van Groot-Brugge in de loop van vorige eeuw.
Bron: J.A. Van Houtte, De geschiedenis van Brugge. Tielt, Lannoo, 1982, p. 548-549. (boven en onder)
Wegens dit verzet in de Franse periode zouden er ook heel wat ontwerpen gekelderd worden. Tijdens de laatste tien jaar van het Keizerrijk werden slechts 4 gemeenten opgeheven. Deze beweging werd vedergezet door de Hollanders en ook dan werden er nog een aantal fusies doorgevoerd.[481]
Een tweede golf van gemeentelijke veranderingen volgde in 1830-1928. Na het ontstaan van het onafhankelijk België werden, als reactie op de vorige regimes en in een streven om de lokale autonomie te eerbiedigen, nieuwe gemeenten opgericht. In die periode werden er 153 gemeenten opgericht en maar 7 afgeschaft waarvan 3 in 1921 voor de uitbreiding van Brussel. In 1927 telde België een maximum van 2675 gemeentes als gevolg van de aanhechting van gemeentes en de aanhechting van 31 gemeentes na de Eerste Wereldoorlog. Vanaf dat jaar zal de volgende periode gekenmerkt worden door een afschaffing en dus een drastische daling van de gemeentes.[482]
Sinds 1928 werd er in België geen enkele nieuwe gemeente meer gesticht. Tussen 1929 en 1932 werden er integendeel 5 teniet gedaan. Men begon stilaan de noodzaak in te zien van een systematisch beleid. Het oprichten van bepaalde tussengemeentelijke diensten was daar al een poging toe geweest door bijvoorbeeld verschillende gemeenten onder 1 school te verenigen. Toch waren deze maatregelen ontoereikend en werd er een ontwerp tot systematische samenvoeging uitgewerkt in 1938 (zie ook Hoofdstuk 5). Dit bleef evenwel zonder gevolg. Van 1932 tot 1958 verdwenen er slechts 4 gemeenten. Intussen was de toestand wel al geëvolueerd en sloeg men in 1957 de weg in die zou leiden tot de zogenaamde Eenheidswet van 1961 (zie hoofdstuk 8). Het gevolg was dat daardoor in 1964 van 110 gemeenten er 37 overbleven. Eind 1964 zorgde een andere nog voor de uitbreiding van de stad Gent en de afschaffing daarbij van 4 gemeenten. Het aantal gemeentes was dus gedaald van 2675 in 1928 tot 2663 voor de fusies van 1964 en 2586 erna. Sedertdien, na de fusies van 1969-1970 waren de lokale besturen tot 2359 herleid. Het is in deze fusiebeweging dat Groot-Brugge ontstond.[483]
De toestand van de gemeentes in 1960 liet door onderbevolking niet toe dat er een efficiënt bestuur was. Daarom verleende de Eenheidswet in 1961 de Koning de bevoegdheid om tot 31 december 1970 over te gaan tot samenvoegingen van gemeenten via Koninklijke Besluiten, na beraadslaging door de Ministerraad en goedkeuring door het parlement. De eerste reeks samenvoegingen, gebaseerd op die wet, had plaats juist voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1964. Het aantal gemeenten verminderde toen met 73. Daarna volgden nog een aantal fusies. De meesten vonden plaats in de periode 1969-1970.[484]
Tussen 10 juni 1969 en 23 juni 1970 werden door 95 Koninklijke Besluiten 300 gemeenten samengevoegd tot 95 nieuwe zodat er 205 verdwenen. Het gemiddeld aantal gemeentes per samenvoeging beliep iets meer dan 3. In het Brugse geval waren er dat een stuk meer, namelijk 8, waardoor de fusie tot Groot-Brugge meteen ook een van de grootste was qua aantal samengevoegde gemeentes (de meesten waren gewoon 2 gemeenten tot 1). In totaal gingen er wel 11 stukken over naar groot Brugge (zie fig. 13 boven) waarvan er al dan niet vroeger reeds delen bij Brugge waren gevoegd (St.Michiels, Dudzele, Lissewege,…). Talrijke van deze fusies gingen gepaard met wijziging van de grenzen van nieuwe gemeenten. Dit was ook het geval in Brugge. De meeste fusies van 1969-1970 hadden plaats in Limburg en West-Vlaanderen. Meteen was er met de fusie van de gemeenten daar ook een hervorming van de arrondissementen in werking getreden.[485]
Binnen de fusievorming van 1969-1970 was de vorming van Groot-Brugge ongetwijfeld de belangrijkste. De stad Brugge nam in 1970 de derde plaats in qua aantal bewoners (117 000). Vooral voor het prestige van de stad was dat heel belangrijk. Brugge werd de vijfde grootste stad van het land en werd toegelaten tot het A-gemeentefonds, tot dan toe voorbehouden aan steden als Antwerpen, Gent, Luik en Brussel.[486]
Een veel belangrijkere fusievorming voor België zal er in principe komen in 1975. Het was toen dat van de ruim 2000 gemeenten er nog een zeshondertal overschoten. Evenwel had dat voor Brugge geen grote consequenties. Het enige was het verlies van het gehuchtje Vivekapelle dat voordien bij Sint-Kruis hoorde en dat nog altijd een weinig bewoond gebied was.[487]
Bij het K.B. van 17 september 1975 zijn er 2267 van de 2359 gemeenten in België betrokken. Slechts 92 zullen met ongewijzigde grenzen blijven bestaan. Het lot van de vroeger gevormde gemeentes in 1964 en rond 1970 blijft ongewijzigd. Althans in het overgrote deel. In sommige gevallen, zoals dat van Groot-Brugge, komt er wel een kleine grenswijziging, maar grote veranderingen blijven voor deze gemeenten uit.[488]
Toch ontstond er naar aanleiding van de gebiedsafstand van Vivekapelle een grote verontwaardiging vanuit Brugge. Vanuit het Schepencollege stelde de stad enkele argumenten op tegen de fusie. Met dit schrijven naar de Minister van Buitenlandse zaken (24 juli 1975) tekende het College protest aan tegen de fusie van Vivekapelle met Damme. De minister liet weten dat Vivekapelle om geografische en sociologische redenen afgesplitst werd van Brugge. Brugge ging daarmee niet akkoord en gaf juridische, historische (de integratie met de fusiegemeente Sint-Kruis, de historische band met Brugge), financiële (de inspanningen die de stad al had geleverd) en psychologische en menselijke gronden aan. Dit laatste sloeg zo’n beetje op al het voorgaande en het feit dat de democratisch verkozen vertegenwoordigers geen mening over de zaak hadden kunnen geven. Brugge vergat hier wel bij te zeggen dat bij de fusie van 1971, de gemeenteraden van de randgemeentes ook niet veel keuze hadden. Ze mochten zich wel pro of contra uitspreken, maar uiteindelijk haalde dat niet zoveel uit en waren de gemeenten machteloos. Dit kwam voornamelijk door de druk die Brugge kon uitoefenen vanuit het arrondissement om zo toch de fusie erdoor te krijgen (zie onder). Bovendien was ook de integratie met Sint-Kruis een manke redenering, aangezien dit werk al ten volle heeft aangetoond dat Vivekapelle en Male altijd onafhankelijk zijn geweest en ook zouden blijven. Het enige wat hen bond met de gemeente was de administratie. Protest was dan uiteindelijk ook niet terecht en de afscheuring werd een feit.[489]
Het uiteindelijke resultaat was dus een afkalving van 2663 gemeentes naar 589 gemeentes in 1977. De cruciale hervormingsperiode was tussen 1974 en 1977. Deze periode was immers een streven naar grotere entiteiten, het navolgen van een groter nationaal plan en het uitsluiten van de willekeur die voordien werd gehanteerd. Er werd een soort van politiek pragmatisme aan de dag gelegd die de hervormingen van de gemeentes erdoor hielp. Er was in alle gevallen immers sprake van enige tegenstand tegen de fusies vanuit alle lagen van de bevolking, dus zowel bij de politici als bij de bevolking. Men kon tegen deze ‘politiek van de korte pijn’ niets tegenin brengen. Zo werd in een zeer korte tijd (wat geen Belgisch kenmerk is) een enorme territoriale en bestuurlijke hervorming uitgevoerd die het verbrokkelde Belgische landschap wat probeerde te lijmen, maar bleef deze operatie wel op sommige vlakken onvoltooid (wat wel een Belgische kwaliteit is).[490]
3. De politieke en andere reacties uit de gemeentes
Op politiek vlak ging men al vlug bitsig reageren op de gedachte van een fusie. Eigenlijk was dit natuurlijk ook niet zo verwonderlijk; de gemeente had nog volop plannen zitten maken en plots was er de beslissing van bovenaf die dit alles tot een einde zou brengen. Natuurlijk was dat niet zo onverwacht. De ‘dreiging’ van Brugge en van het nationale was al langer aanwezig. Dit uitte zich in allerlei na te leven voorschriften vanuit het centrum, waar Sint-Kruis zich aan moest houden en aan de komst van de grote bouwmaatschappijen waardoor Sint-Kruis zijn structuurplan niet meer zelf in handen had.
De politieke reactie valt grosso modo op te splitsen in drie groepen. Langs de ene kant had je de partijen in de gemeenteraad die pro een fusie met Groot-Brugge waren, de BSP en ACW-Sint-Kruis. Anderzijds had je de tegenstanders: de CVP-Sint-Kruis. Een derde belangrijke speler was het ACW en CVP arrondissementeel en de CVP-Brugge.
Op de zitting van 2 maart 1970 legden de verschillende partijen in de gemeenteraad een verklaring af. De Pierpont, Verhegghe, Langerock, Focke en Tamsin verklaarden zich tegen de fusie. De andere groep rond Vande Calseyde, die de hele BSP fractie vertegenwoordigde alsook de ACW’ers Gaelens, Vandille en Van Robaeys-Maes, was voor. De verdeeldheid onder de raadsleden was groot, maar een meerderheid was voor een fusie onder bepaalde voorwaarden.[491]
Dat was ook al de conclusie geweest van een studie onder leiding van Sint-Michiels waar onder andere ook Sint-Kruis aan meewerkte. Op 13 maart hadden zij een dossier rond dat niet diende als pro- of contra de fusie, maar als een bestuderen van de mogelijkheden. Na het onderzoek van financiële en personeelsaspecten van de eventuele fusie, kwamen ze tot het besluit dat het wetsvoorstel onbetwistbaar interessante perspectieven bood voor de aanpassing van de bestaande gemeentelijke infrastructuur en aan de eisen die werden gesteld voor een rationeel en efficiënt beheer die een schaalvergroting impliceerde. Toch zou er volgens hen nog het een en ander aan de voorstellen moeten veranderd en verbeterd worden.[492]
Dat betekende zo goed als de doodsteek voor Sint-Kruis. Het verzet dat er eigenlijk nooit was geweest, was daarmee gebroken. Eigenlijk hadden ze ook nooit een keuze gehad. De reden daarvoor was, dat de druk van bovenaf enorm groot was geweest op de socialisten maar vooral voor de CVP, die tegen was geweest, op het eigen ACW. Bij de socialisten was de redering logisch. Zij hadden in alle gemeentebesturen in de randgemeenten wel enkele vertegenwoordigers en in enkele gevallen wel de macht, maar zij bleven een vrij kleine groep. Met de fusie naar een Groot-Brugge dachten zij dat een centralisering van de krachten hen een groter voordeel kon opleveren om zo bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen een grotere partij te worden. De verdeeldheid tegengaan dus, door het verzamelen van al hun krachten.[493]
De situatie in het katholieke kamp lag ingewikkelder maar was eigenlijk ook niet meer dan een uitloper en een direct gevolg van de politieke evolutie in de jaren ’50 en ’60. In sé waren immers alle CVP’ers en ACW’ers niet echt voor een fusie, maar toch heeft een groot deel van het ACW wel pro gestemd, terwijl de meer CVP-gezinden tegen stemden. Opmerkelijk hierbij was dat ook de CVP in het arrondissement tegen stemde[494]. Dat zorgde voor grote problemen binnen Brugge zelf omdat Pierre Vandamme, de CVP burgemeester van Brugge, wel voor was. Toen Groot-Brugge er dan uiteindelijk wel gekomen is, hebben heel veel leden van de CVP dit als verraad gezien en hebben ze hun steun bij de gemeenteraadsverkiezingen niet meer aan hem gegeven maar aan zijn rivaal Michel Van Maele, die in de hele zaak wat diplomatischer en vooral veel gewiekster was. De gespletenheid van de CVP (in een ACW kamp en een CVP-zijde) was het gevolg van de jarenlange, zich steeds vergrotende invloed, die het ACW vanuit Brugge (De Gilde en werkgever van Vandille) en vanuit het arrondissement kon uitoefenen op de afdeling in Sint-Kruis en die de relaties binnen de koepel deed verzuren. Het was vreemd dat de CVP op arrondissementeel vlak ook tegenstemde, maar dit kan waarschijnlijk verklaard worden door de houding van het ACW en de interne strijd binnen de CVP-Brugge tussen Vandamme en Van Maele. Bij het ACW was de situatie simpeler. Met als dominante factor Brugge waren zij uiteraard voor een fusie gewonnen. Voor Sint-Kruis werd het nu moeilijk om te kiezen. Kopman Vandille stond voor een dilemma. Ofwel volgde hij zijn partij in Sint-Kruis en stemde tegen, ofwel zijn ‘oversten’ op arrondissementeel vlak binnen het ACW. Het resultaat was bekend. Vandille zwichtte voor de enorme druk van bovenaf en heel de ACW-fractie (buiten Tamsin die meer CVP gezind was) stemde voor de fusie. Toen was het eind 1969[495]. Het leek dat Brugge haar slag had thuisgehaald, want na ongeveer een jaar bakkeleien kwam er in de overwegend negatieve houding van de meeste gemeentebesturen stilaan verandering (zie onder). Dat had ook veel te maken met de starre houding van de minister van Binnenlandse Zaken die niet van plan was de nakende fusie in te trekken. Bovendien bleken ook steeds meer vooraanstaande mannen voor de fusie te zijn. De tegenstand leek het gewoon niet te kunnen halen, hoeveel zij ook mochten protesteren. Effectief was dit ook zo. Na de invloed die Brugge in de loop der jaren op allerlei vlakken had uitgeoefend op de randgemeente, hadden zij het nu ook politiek (en financieel! voor het zeggen) wanneer op 1 januari 1971 Groot-Brugge in voege trad.[496]
Het gevolg was dat er in het ACW weer een interne ruzie kwam. Velen van hen waren niet akkoord met de beslissing van ACW-Sint-Kruis onder druk van het arrondissement. Evenwel kon ook dat niets meer baten. Sint-Kruis was zijn onafhankelijkheid kwijt.
Groot-Brugge werd niet alleen politiek veel besproken, ook in de pers wou de bevolking en anderen (al dan niet met kennis van zaken) hun woordje doen.[497]
In de jaren ’69-’70 was de vorming van Groot-Brugge hèt item in de krant. Dat gold niet enkel voor de lokale kranten maar ook voor de nationale. Met de fusie zou Brugge nu de vijfde grootste stad van België worden. Al vlug ging de pers dienst doen als informatiekanaal waarbij elke verandering werd neergeschreven en iedereen daarbij zijn mening had. Liters inkt zijn gevloeid bij het bijhouden van de ontwikkelingen, maar al vlug werd alles een onoverzichtelijke zaak. De tegenstanders werden belicht waarna de voorstanders aan het woord kwamen. De ene dag meldde de krant dat de fusie in de ijskast was beland om dan de volgende week weer een doorbraak mee te maken. Hierna volgt een kort overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in de pers en in de aanloop naar de fusie van Groot-Brugge.
Eerst en vooral waren er de verschillende geplaatsten die hun zegje wilden doen over de fusie. Dit had ook een belangrijk aandeel in de beeldvorming van het hele gebeuren. Er waren heel wat personen met een zekere autoriteit die zich pro uitspraken. Er werden sociologen bij de zaak betrokken om de impact van een fusie op de bevolking te achterhalen, want er rezen grote protesten van enkele randgemeenten. Zo was er in 1970 een actiecomité van Sint-Andries tegen de fusie met Brugge.[498] De meeste mensen bleven wel vrij onbewogen over wat ging volgen. Het was wel voldoende om er elke week een stuk over te schrijven. De conclusies van de teksten geraakten echter niet veel verder dan enkele algemene waarheden (‘met de fusie zullen de mensen in de randgemeenten tot een grotere samenwerking moeten overgaan’).[499] Het Brugsch Handelsblad ging focussen op ‘De Mens’ in Groot-Brugge, hoewel ze daar eigenlijk nooit aan toe kwam. In feite was het bijna pure propaganda en wishful thinking om van Brugge weer de grote stad uit de Middeleeuwen te maken.[500]
Een ander hot item was uitaard de houding van de CVP tegenover de fusie.[501] Velen begrepen deze helemaal niet, ook al omdat enkele kopstukken zich vrij radicaal voor de fusie hadden uitgesproken, zoals Pierre Vandamme. Ook de provinciegouverneur van Outryve d’Ydewalle moeide zich in de zaak en vond de vorming van Groot-Brugge een noodzaak.[502] Opinies als deze zullen waarschijnlijk wel vrij belangrijk geweest zijn in de uiteindelijke beslissingen van de gemeenteraden (die veelal onder CVP bestuur stonden). In heel veel gevallen wist de gemeente zelf niet meer wat te doen of denken en rekende men in zekere zin op anderen om dan zelf het initiatief over te nemen.
Een ander belangrijk en vooral spectaculair aspect was natuurlijk de ontevredenheid van de gemeentes zelf. Daarbij werd de onderlinge rivaliteit tussen de randgemeentes soms sterk in de verf gezet. Oostkamp kende problemen met Sint-Michiels inzake een zekere grenswijziging[503], Lissewege was totaal tegen een fusie, terwijl Dudzele zou vechten voor zijn onafhankelijkheid en Sint-Andries en Sint-Michiels geen brood zagen in een samenvoeging.[504]
Dit korte overzicht mag duidelijk maken dat de fusie van Groot-Brugge meer was dan enkel een formaliteit. De mensen leefden ermee. Toch bleek dat door de bevolking zelf nogal koel onthaald te worden. In werkelijkheid zou er ook niet zoveel voor de inwoners van Sint-Kruis veranderen. Sommigen (vooral de ouderen dan) hadden het er wel moeilijker mee dan anderen, maar over het algemeen bleef in Sint-Kruis de bevolking vrij passief. Dit in tegenstelling tot andere gemeentes zoals Sint-Andries.
Ik heb ook al kort de onderlinge rivaliteit tussen Vandamme en Van Maele geschetst. In een afsluitend punt wil ik dat als sluitstuk van mijn thesis gebruiken: de opkomst van een nieuwe man, burgemeester van Sint-Michiels en toekomstig burgemeester van het pas gevormde Groot-Brugge, Michel Van Maele.
4. De eerste burgemeesters van Groot-Brugge [505]
Tot slot nog enkele woorden over de strijd tussen Van Maele en Vandamme. Ik zal hier heel summier op ingaan als aanzet van een ander onderzoek misschien?
Hoewel Vandamme officieel als burgemeester van Groot-Brugge werd ingehuldigd, waren er reeds voor de fusie de verkiezingen voor de gemeenteraad van Brugge. De reden waarom ik deze nog kort vermeld, is omdat voor een groot deel de fusie vorming deze verkiezingen hebben beïnvloed.
Binnen de lijst van de CVP was er immers een grote strijd tussen Vandamme en Van Maele. Vandamme had als huidig burgemeester van Brugge een grote aanhang en hij zag een fusievorming dan natuurlijk ook zitten. Het probleem situeerde zich eerder in zijn partij, de CVP. Daar was de eendracht immers ver te zoeken en had de partij zich tegen de fusie met de randgemeenten uitgesproken. Vandamme zat in een lastige positie. Langs de ene kant wilde hij met aantocht van de verkiezingen zijn toekomstig kiezerspotentieel in de randgemeenten niet voor het hoofd stoten door zich openlijk pro uit te spreken, langs de andere kant wilde hij de fusie zoveel mogelijk steunen. Hij koos uiteindelijk voor de laatste optie. In verschillende krantenartikels werd dit breed utgesmeerd en probeerde Vandamme zo goed als het kon in te gaan tegen het partijstandpunt.[506]
De grote tegenstander van Vandamme was de huidige burgmeester van Sint-Michiels, Michel Van Maele. Als burgervader van deze gemeente had hij al van een groot ondernemerschap getuigd (lees: hij was gewiekst, bij de aanleg van het Boudewijnpark was het een publiek geheim dat met het structuurplan van de gemeente geprutst was om de nodige gronden vrij te krijgen voor de bouw ervan). Niettegenstaande was hij de man van de vooruitgang en lid van de CVP. Hij was de jonge garde die de positie van Vandamme, de gevestigde waarde bedreigde. Hij was ook slimmer. In wezen was Van Maele uiteraard vòòr de fusie, en zijn ambities reikten ook veel verder dan dat. Als populair politicus ambieerde hij natuurlijk de burgemeesterszetel van de nieuwe grote gemeente. Toch heeft hij zich in de pers nooit openlijk uitgesproken voor een fusie.[507] Hij wist dat dit bij de CVP een gevoelig punt was en dat hij bij de verkiezingen ook hun steun zou nodig hebben. Hij stelde zich ook heel nederig op. Hij liet de kop van de lijst bij de verkiezingen in 1970 aan Vandamme, want hij wist dat hij daar zijn profijt uit kon halen. Als invloedrijke burgemeester had hij het voortouw genomen in de verdediging van de rechten van de randgemeentes en was hij één van de krachten achter het njet van de CVP geweest. Op uiterst slimme wijze heeft hij het publiek voor hem gewonnen en liet hij zijn tegenstanders de klappen incasseren. Uiteindelijk wist ook hij wel dat Groot-Brugge zo goed als een zekerheid was. Maar dat weerhield hem niet zich opportuun in de zaak te gedragen en de meerderheid te steunen. De meerderheid was in feite tegen (zeker in het begin) en daardoor werd zijn aura van vernieuwer en verdediger alleen nog maar groter en blinkender.[508]
Van Maele had een goede gok gemaakt. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 11 oktober 1970 koos de burger voor de CVP (het opzet van de BSP om met de fusie de macht te grijpen was mislukt) maar belangrijker, Van Maele had veel meer voorkeursstemmen dan Vandamme. In eerste instantie deed Van Maele nog een stap achteruit ten voordele van zijn kopman, waardoor Vandamme de eerste burgemeester van Groot-Brugge werd op 1 januari 1971. Dat was echter pro forma. De positie van Vandamme was zwak en werd in oktober van datzelfde jaar onhoudbaar. Hij nam ontslag en Van Maele kon de kroon op het werk zetten: hij werd burgemeester van Groot-Brugge.[509]
Fig.: 14 De schematische infrastructurele evolutie van Sint-Kruis. Vanuit de kernen aan de stadsrand in het Interbellum (A: Dampoortkwartier, B: Dampoortstraat, C: de Goudklomp), zwermde de bebouwing en de nutsvoorzieningen verder uit over de gemeente. Na W.O.II leidde dat tot verkavelingen in de grens met Assebroek (E), de wijk Male en de Malehoek (D) en uitbreiding van de nutsvoorzieningen in de polder (F). De gebieden tussen deze punten werden dan ook ‘opgevuld’. Vanuit de nieuwe punten groeide de gemeente dan verder.
De evolutie geeft dus duidelijk de groei vanuit de rand en de het centrum (het dorp) weer.
(bron:D. Burggraeve en F. Tamsin, Welkomsgids: Sint-Kruis groeit. Sint-Kruis, gemeentebestuur, 1964, kaart achteraan)
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[429] E. Vanhaute, Economische en Sociale geschiedenis van de Nieuwste Tijden. Gent, Academica Press, 2002, pp. 13-14 en pp. 143-144.
[430] M. Reynebeau, De Eeuw van België. Tielt, Lannoo, 1999, p. 149.
[431] E. Vanhaute, Op. Cit., pp. 143, M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 167-169 en H. Gaus, Politieke en sociale evolutie van België, deel 1. Leuven-Apeldoorn, Garant, 1992, pp. 18-19, 58-59 en 82-88.
[432] K. Van Isacker, Mijn land in de kering 1830-1980: deel 2, de enge ruimte/1914-1980. Antwerpen-Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1983, pp. 176-188 en M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 169-173.
[433] K. Van Isacker, idem.
[434] J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, Hbuitgevers, 2001, p. 306; K. Van Isacker, Op. Cit., pp. 215-231 en S. Hellemans, “Sociale bewegingen, zuilen en de strijd om de moderniteit”. In: Tijdschrift voor Sociologie, 11(1), 1990, pp. 57-60.
[435] E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, De politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Brussel, VUBpress, 1997, pp. 298-304 en D. Luyten, Sociaal-economisch overleg in België sedert 1918. Brussel, VUBpress, 1995, pp. 174-181.
[436] Zie bijlagen 5, punt 5 a en b.
[437] Interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 14-3-2004 . Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en bijlagen 3, punt 1 en 2 b en c.
[438] Idem.
[439] M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 165-166 en J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), Op. Cit., pp. 305-307.
[440] E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., pp. 292-304, M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 165-167 en D. Luyten, Sociaal-economisch overleg in België sedert 1918. Brussel, VUBpress, 1995, pp. 184-193.
[441] J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), Op. Cit., pp. 310-311, M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 181-182, E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., passim en J. Houthuys, “ De verhoudingen ACV-ABVV in de jaren 1970-1985”. In: Res Publica, 30(4), 1988, pp. 450-453, S. Hellemans en M. D’Hooghe (red.), Van ‘Mei ‘68’ tot ‘Hand in hand’. Nieuwe sociale bewegingen in België, 1965-1995. Leuven –Apeldoorn, Garant, 1995, pp. 7-10.
[442] CVPAB, Plaatselijke afdelingen, 3.3.9. Sint-Kruis: 1945-1970 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[443] Interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 14-3-2004 . Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten
[444] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[445] HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis 1830-1970, 5.04.01/B en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003, 13-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[446] PCB, ‘Vrij en Vrank’ Tijdschrift door de Volksunie Sint-Kruis, 99 P 12 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[447] HKMC, WGSK, XVI.3. Verkiezingen voor 1970, SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1498: kiezerslijsten, 1960-1972 en J. Weyts, Mensen van bij ons. Brugge, NCMV, 1991, pp.19-20 en 75-82.
[448] PCB, Gemeenteraadsverkiezingen 1964, pamflet Volksbelangen, 74 P 13(6) en HKMC, WGSK, XVI.3. Verkiezingen voor 1970, SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1498: kiezerslijsten, 1960-1972.
[449] HKMC, WGSK, XVI.3. Verkiezingen voor 1970.
[450] Idem.
[451] HKMC, WGSK, XVI.3. Verkiezingen voor 1970 en SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1498: kiezerslijsten, 1960-1972.
[452] HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis 1830-1970, 5.04.01/B.
[453] HKMC, WGSK, XVI.3. Verkiezingen voor 1970 (propaganda) en VW, 28-12-1963, p.15.
[454] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en HKMC, WGSK, XVI.3. Verkiezingen voor 1970 (propaganda).
[455] HKMC, WGSK, XVI.3. Verkiezingen voor 1970 (propaganda).
[456] PCB, Gemeenteraadsverkiezingen 1964, pamflet Volksbelangen, 74 P 13(6) en HKMC, WGSK, XVI.3. Verkiezingen voor 1970 (propaganda).
[457] HKMC, WGSK, XVI.3. Verkiezingen voor 1970 (propaganda).
[458] VW, 17-10-1964, p.17; 7-11-1964, s.p. en De Volksmacht, 17-10-1964 en 24-10-1964.
[459] Het aantal te verdelen zetels was en is afhankelijk van de hoeveelheid inwoners. Doordat Sint-Kruis intussen al meer dan 11 000 inwoners in haar gemeente had, betekende dat, dat er een extra schepenzetel mocht aangeduid worden tijdens de verkiezingen van 1968. (J. Ackaert, De gemeenteraadsverkiezingen. Leuven, Davidsfonds, 1994)
[460] Zie bijlage 1.
[461] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[462] Interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 14-3-2004 . Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[463] VW, 14-11-1964 en 27-2-1965, s.p.; BH, 20-2-1965, p.4. en Vrij en Vrank, maart ’65.
[464] SAB, GASK, XVI. Verkiezingen, n°1510: Dossier van het beroep van Marcel Vandille tegen de gemeenteraadsverkiezingen van 1964.
[465] PAFT, ACW en KAJ nota’s: Gilde Berichten oktober 1965 (divers en niet geïnventariseerd) en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[466] BH, 25-9-1965 en BW, 24-9-1965, s.p. en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[467] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 24-27: notulen van de gemeenteraad, 1959-1970 en interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 20-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[468] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 24-27: notulen van de gemeenteraad, 1959-1970; BH, 31-3-1965, s.p.; Het Nieuwsblad, 2-2-1965 en 19-10-1965, s.p. BW, 10-9-1970, s.p.;
[469] Interview met R. Dermul door Lieven De Visch, op 13-1-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[470] L. Zwartjes, Sint-Kruis: van landelijke tot verstedelijkte gemeente. Leuven, OLV, 1986, pp. 135-141.
[471] Interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 6-3-2004 . Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[472] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 24-27: notulen van de gemeenteraad, 1959-1970.
[473] SAB, GASK, XVIII. Openbare diensten, n°1575-1576: stukken ivm met openbaar telefoonnet.
[474] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 24-27: notulen van de gemeenteraad, 1959-1970.
[475] S. Vanneste, Als de eiken van Rooigem en de Bisschopsdreef konden vertellen. Brugge, West-Vlaamse Gidsenkring (OV), 2000, pp. 29-31.
[476] Ibid., pp. 32-33 en SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 24-27: notulen van de gemeenteraad, 1959-1970.
[477] P. Van Den Eeckhout & G. Vanthemse. Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19de-20ste eeuw. Brussel, VUBPRESS, 2001, p.54.
[478] S.A., De Samenvoeging van de gemeenten. Brussel, Kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken, 1976, passim.
[479] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.
[480] L. Malvoz en C. Verbist, “Een België van 589 gemeenten: bestuursgeografische aspecten van de samenvoegingen”. In: Gemeentekrediet, 11(30), 1976, pp. 21-22.
[481] Ibid., p.22.
[482] Ibid., pp. 22-23.
[483] Ibid., pp. 23-25.
[484] L. Malvoz, “De samenvoeging van gemeenten in 1969-1970”. In: Gemeentekrediet, 14(24), 1970, p.207.
[485] Ibid., pp. 208-209.
[486] Ibid. pp. 212-214.
[487] “Fusies van gemeenten in West-Vlaanderen”. In: West-Vlaanderen werkt, 1(18), 1976, pp. 15-16.
[488] L. Malvoz en C. Verbist, Art. Cit., pp. 26-30.
[489] A. Vande Abeele, “Fusies van gemeenten”. Brugge, Biekorf, 1975, n°4.
[490] R. Maes, “De samenvoeging van de gemeenten: het kader van een onvoltooid gebleven hervormingsproces” In: Res Publica, XXVV, 1982, 4, pp. 417-420 en 440-441.
[491] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 27: notulen van de gemeenteraad, 1969-1970.
[492] S.a., De oprichting van “Groot-Brugge” door samenvoeging van Assebroek, Brugge, Dudzele, Koolkerke, Lissewege, Sint-Andries, Sint-Kruis en Sint-Michiels. Globale benadering van de belangrijkste aspecten en de rechtstreekse gevolgen van de geplande samenvoeging. Sint-Michiels, gemeentebestuur, 1970, passim.
[493] Interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en CVPAB, Politieke documentatie, 9.4.1.1. fusies van de gemeenten Sint-Kruis, Sint-Michiels en Sint-Andries (1970).
[494] VW, 22-11-1969, p.1.
[495] BW, 30-10-1969, p. 6 en 6-11-1969, p.8.
[496] CVPAB, Politieke documentatie, 9.4.1.3. fusies: Arrondissementele werking en CVPAB, FFT, 10.5.2. ACW-briefwisseling.
[497] HKMC, FCJ, Vorming van Groot-Brugge, Krantenknipsels 5.02.00.
[498] BH, 11-4-1970, p.1.
[499] BW, 20-11-1969, s.p.
[500] BH, 21-2-1970, s.p.
[501] BW, 27-11-1969, s.p.
[502] BH, 7-3-1970, s.p.
[503] BH, 14-3-1970, s.p.
[504] BH, 10-1-1970, s.p.
[505] HKMC, FCJ, Gemeenteverkiezingen Groot-Brugge, 5.03.00/ A en B en II/3. Reeks Sint-Kruis, 1970-1980 A en PCB, verkiezingen Groot-Brugge 11.10.1970, 1117D 33 en E. Van Hove, Negen Brugse burgemeesters 1830-1988. Brussel, Het Nieuwsblad, 1988, passim.
[506] BH, 18-10-1969, s.p. en BW, 27-11-1969 p.28.
[507] BW, 5-3-1970, p.1.
[508] BW, 13-11-1969, p.11.
[509] BH, 24-10-1970, p.1; interview met Fernand Tamsin door Lieven De Visch, op 6-12-2003 en 21-12-2003. Op tape en transcriptie, eigen verzameling.