De evolutie van de Brugse rand: De politieke en infrastructurele ontwikkeling van de gemeente Sint-Kruis tot de fusie binnen Groot-Brugge (1919-1971). (Lieven De Visch)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel II. De Tweede Wereldoorlog. (1940-1945)

 

Hoofdstuk 4. De kracht van de macht: Sint- Kruis onder Gaston Meire (1941-1943)

 

1. Het scharniermoment

 

1.1. De eeuw van de totale oorlog

 

Om consequent te blijven aan de andere hoofdstukken zal ik ook dit deel beginnen met een zeer korte situering van het belang van de oorlog binnen de eeuw als ankerpunt binnen de kering.

De Tweede Wereldoorlog was het hoogtepunt van de eeuw van totale oorlog. Het was bijna niet te geloven dat in een tijdspanne van amper 30 jaar, de wereld, bijna 10 jaar in oorlog is geweest. In het eerste hoofdstuk heb ik deels al het belang van de Eerste Wereldoorlog uit de doeken gedaan. De conclusie was daar dat door de wereldoorlog er een begin werd gemaakt van een politieke, sociale en economische verandering op nationaal én op gemeentelijk vlak. De oorlog van ’39-’45 had in die zin niet dezelfde ‘revolutionaire kracht’, maar ze paste vooral binnen de evoluties die zich in de jaren ’30 hadden voorgedaan. Als ankerpunt markeert ze het scharnierpunt waarna West-Europa een ongekende en oorlogsloze periode tegemoet gaat (althans geen open conflicten meer). In zeker zin was de oorlog een afrekening met het verleden. Vanaf de Eerste Wereldoorlog en de nasleep daarvan zou je kunnen zeggen dat de wereld op een nieuw conflict afstevende.

W.O.II was dus een eindpunt. Het afsluiten van een periode die al begonnen was in 1914. Ondertussen hadden er zich wel grote veranderingen voorgedaan op wereldlijk vlak. Er was de opkomst van enkele geografische machtsblokken en het ontstaan van een nieuwe tegenstelling (oost-west), maar deze zijn niet belangrijk in het licht van mijn doelstelling. Belangrijker was de rijping en de groei van de VS. Met hun economisch en militair overwicht zouden zij zich in de oorlog mengen en erna het grootste aandeel hebben in het herstel van Europa. Het fenomeen ‘amerikanisering’ is in dat opzicht belangrijk. Het zou niet enkel een toplaag of een deel van de bevolking aanspreken, maar een volledige maatschappij beïnvloeden (zie volgende hoofdstukken).

Zo blijkt het belang van de Wereldoorlog niet enkel op internationaal-politiek niveau te liggen, maar is ze eveneens een indirecte oorzaak van de kering in de jaren ’50 en ’60. Daarom is ze binnen de bespreking van een gemeentegeschiedenis ook onontbeerlijk.

De typische kenmerken van de oorlog die invloed hebben gehad op de technologische vooruitgang, de invloed van opeisingen en van de bezetting lopen over het algemeen vrij gelijk met deze van de Eerste Wereldoorlog. Daarvoor verwijs ik ook nog graag eens naar deze pagina’s. Het belang van de Tweede Wereldoorlog als een keerpunt in de eeuw is echter niet daar te zoeken. Net zoals bij de Grote Oorlog is de nasleep en de reactie erop veel belangrijker voor het verder verloop van de eeuw dan de oorlog zelf.

 

1.2. Het belang voor Sint-Kruis

 

In de bovenstaande pagina’s is al summier het belang van de wereldoorlog voor de gemeente besproken. Het belang daarbij zal voornamelijk op het sociale liggen, zeker met het oog op de spectaculaire veranderingen die in de volgende twintig jaar zouden volgen.

Politiek zal het een rustige periode worden. Het zal echter eveneens een eindpunt en een beginpunt zijn. Een eindpunt van de oude politiekers uit de jaren ’20 en ’30. Een beginpunt voor Didier de Pierpont die als nieuwe politieker en lid van het verzet zijn strepen in de oorlog zal verdienen en als beloning burgemeester zal blijven tot na de fusie. Het belang ervan mag dus niet onderschat worden. Voor het eerst zal op politiek vlak nu ook de Vlaamse kant van de katholieke vleugel de macht proberen te grijpen. Deze situatie lag niet zo eenvoudig. Sint-Kruis had immers nog altijd de naam van een ‘zwart gat’ te zijn, maar een formele vorm nl. en extreem rechtse partij was niet aanwezig op de gemeente.

Economisch zal er weinig of niets gebeuren. De weinige industrie die er was zal ingeschakeld worden in de Duitse oorlogseconomie, maar dat zal van weinig belang zijn. Sociaal liggen de zaken heel anders, vooral bij de mensen die de Eerste Wereldoorlog nog hadden meegemaakt. De reactie op de bezetting en vooral de collaboratie zal volgens andere patronen verlopen dan in ’14-‘18.

Het belangrijkste echter met het oog op de probleemstelling van deze scriptie is de eerste fusie met Groot-Brugge die er in 1943 zal komen. Misschien was dit van weinig belang voor de bevolking, symbolisch gezien kon het wel tellen. Vooral op politiek vlak zal onder invloed van het VNV deze droom verwezenlijkt worden. Het belangrijkste gevolg daarvan komt pas goed tot uiting in de jaren ’50 en ’60 wanneer Brugge voor een tweede maal probeert zijn invloed binnen zijn randgemeentes te vergroten. De gedachte van het Groot-Brugge uit de Tweede Wereldoorlog was nooit niet veraf, alleen waren in de loop van de jaren de bruine randjes er wat van af gesleten.

De invloed van de Tweede Wereldoorlog op de gemeente is niet van cruciale invloed geweest, maar heeft wel duidelijke sporen nagelaten in de latere gemeentegeschiedenis. Het is daarom dat de Tweede Wereldoorlog als scharnier in de kering van Sint-Kruis een plaats krijgt in dit werk, maar ook minder uitgebreid aan bod zal komen. Over de geschiedenis van de oorlog in Brugge én in Sint-Kruis is reeds overvloedig geschreven.[249] Ik zal me in deze pagina’s dan ook hoofdzakelijk op deze werken baseren.

 

2. Economisch-sociale situatie

 

2.1. Nationaal

 

2.1.1. Een oorlogseconomie

 

Wanneer we beide wereldoorlogen met elkaar vergelijken, dan kunnen we algemeen enkele verschillen onderscheiden.

Ten eerste was de Tweede Wereldoorlog wat je kan noemen een aangekondigde oorlog. Al enkele maanden voor het effectieve uitbreken ervan rammelde het oorlogsspook met zijn ketens. Dit had zo zijn gevolgen voor de economische en financiële toestand van ons land. De staatskas zuchtte onder de hoge legeruitgaven en de economie had grote last van de mobilisatie doordat waardevolle arbeidskrachten in het leger waren verdwenen. Wie wel gouden zaken deed in die periode was de metaal- en wapenindustrie, dit om voor de hand liggende redenen. Tussen de afkondiging van de mobilisatie in september 1939 en het uitbreken van de oorlog lagen ondertussen ook al acht maanden. Dat zorgde voor een vreemde situatie. Hoewel het land zich voorbereidde op een oorlog, leek de verhoogde staat van paraatheid stilaan een routine te worden en dachten velen al dat de oorlogsdreiging vanzelf wel ging overwaaien.[250]

Wanneer op 10 mei dan toch het Duitse leger België binnenviel kwam de bevolking voor een tweede keer in een korte periode onder een bezetting te leven. De invloed die dat had voor de economische bedrijvigheid was nogal dubbelzinnig. Dat kwam vooral doordat de bevolking nogal snel ging wennen aan de nieuwe situatie. Velen dachten immers niet meer aan een vlugge ommekeer, waardoor de collaboratie alleen maar in de hand werd gewerkt. Dat uitte zich op economisch vlak, waar we de meest in het oog springende vorm van accommodatie aan de nieuwe omstandigheden konden onderscheiden. Het verschil tussen het in stand houden van de industriële productie en meewerken aan de Duitse oorlogsinspanningen bleef immers de hele oorlog door flinterdun. Dat zal voornamelijk ook zijn sporen nalaten bij de repressie die volgde na de oorlog waar willekeurige beschuldigingen vaak niet van de lucht waren. De industrie in België was zozeer op de export gericht dat ze daardoor voornamelijk haar klanten in Duitsland zou moeten zoeken; daar bestond immers ook nog een grote vraag. De regering van haar kant en de Belgische zakenwereld waren ook niet van plan om van de Tweede Wereldoorlog een herhaling van de eerste te maken. Door het vormen van een comité van bankiers beoogde men een duidelijke beleidslijn: het vrijwaren van de Belgische controle op het industriële patrimonium, het in stand houden van de werkgelegenheid om de werkeloosheid en de wegvoering van arbeidskrachten te voorkomen en het verzekeren van voedselinvoer uit Duitsland in ruil voor de industriële export. Het enige wat diende vermeden te worden was directe medewerking aan de Duitse oorlogsinspanningen en al te opzichtig winstbejag. Het gevolg was dat eenmaal de economie weer op gang gekomen was, deze dan ook terug op 60 procent van haar capaciteit draaide waarbij twee derde van de productie richting Duitsland ging. Toch kon de regering vanuit Londen haar doelstellingen niet realiseren. De collaboratie (althans de rechtstreekse) bleef wel beperkt, maar voedselleveringen vanuit Duitsland bleven uit en ook de verplichte tewerkstelling kon niet tegengehouden worden.[251]

 

2.1.2. Sociaal: de alledaagse bezetting

 

De situatie van de gewone man tijdens de oorlog ging na de paniekdagen van mei 1940 al vlug normaliseren. De gevechten op het Belgisch grondgebied hadden nog geen drie weken geduurd en de verliezen waren zwaar geweest, maar toch hernamen de mensen al vlug hun gewone leven. ‘Gewoon’ in een andere zin; het was toch nog altijd oorlog. Dat ging zich ten eerste uiten in de voedselbevoorrading die al vlug voor de nodige problemen zou zorgen. De oorzaak was voornamelijk de grote afhankelijkheid van import van ons land. Hoe langer de oorlog dan ook duurde, hoe slechter het rantsoeneringssysteem (via kaarten en bonnetjes) ging werken.[252]

Hiermee kwam ook het belangrijkste probleem bovendrijven: de duur van de oorlog. Deze werkte niet alleen nefast op de economische situatie, maar ook op de mentaliteit van de mensen. Na de chaos van het eerste uur kwam er na de normalisering van het dagelijkse leven ook een soort opluchting. Er was hoop op betere tijden, ook al omdat het verschil met de Eerste Wereldoorlog merkbaar was. De Duitse troepen straalden orde en tucht uit, waarmee het verschil met de Grote Oorlog ook meteen duidelijk was. Een keerpunt kwam er echter in de tweede zomer van de oorlog, wanneer na een harde winter de leefomstandigheden zwaar achteruit gingen. De voedselschaarste was groot, de prijzen bereikten ongelofelijk hoge pieken, terwijl de lonen geblokkeerd waren en de verplichte tewerkstelling begon te wegen. Nu kwam de duur van de oorlog aan de oppervlakte. Gevolg daarvan was een welig tieren van de zwarte markt, en het verzuren van de relaties. Niet alleen was er jaloezie ten opzichte van de boeren die in deze situatie sterker stonden en nog in een zekere mate zelfvoorzienend waren, er was ook een toegenomen angst voor verraad. De collaboratie, zowel politiek als economisch stelde de mensen soms voor een moeilijke keuze. Velen dachten dat er geen bevrijding meer ging komen waardoor een samenwerking met de Duitsers hen gerechtvaardigd leek. Anderen hinkten op twee gedachten. Langs de ene kant de hoop op verbetering en een geallieerd offensief, langs de andere kant de wanhoop omdat ook zij de toen huidige situatie als blijvend beschouwden.[253]

Naarmate de oorlogskansen gingen keren, werd de Duitse bezetting drukkender. Vanaf de lente van 1942 volgden de verplichte tewerkstellingen, de executies en deportatie van joden en verzetslieden elkaar op. Gevolg was dat vanaf die periode ook het volk zich begon te roeren. Onderduikadressen ontstonden en het verzet organiseerde zich en breidde uit. Het Belgisch patriottisme kende weer hoogdagen en de Vlaamse beweging kreeg, vooral na de oorlog, maar er wel als gevolg van, rake klappen. Naarmate het einde van de oorlog dichterbij leek te komen, werd de situatie voor de bevolking alleen nog maar verwarrender. De politieke, militaire en economische propaganda en collaboratie namen verschillende standpunten in, en veranderende van mening naargelang het moment. Dat ging uiteraard tot een ontploffing van de labiele situatie leidden, die er ook kwam wanneer de omstandigheden er waren: tijdens de bevrijding. De repressie dompelde het land dan voor een tweede keer onder in terreur, chaos en willekeurige jacht.[254]

 

2.2. De toestand in Sint-Kruis en de stad

 

Tijdens de Eerste Wereldoorlog sprak ik al over een soort organische eenheid tussen de stad en het platteland als gevolg van de oorlog. Dit zal in 1940-1944 eveneens het geval zijn. Ongewild zullen de stedelingen en de plattelandsbewoners naar elkaar toegroeien als gevolg van de bezetting. Met de vorming van Groot-Brugge heeft dit niet veel te maken, wel veel meer met de noodzaak om te overleven. De zwarte markt en de rol van de boeren zullen hier een heel belangrijke rol spelen, meer nog dan in de Grote Oorlog. Een tweede facet van het sociale luik dat eveneens inspeelde op de scheiding tussen stad en platteland, was het verschillende regime dat de bezetter oplegde. De oorlog zal weer een harde tijd worden waar verordeningen en opeisingen mentaal zware schade zullen aanrichten. Een laatste punt binnen het sociale luik, is de samenwerking die bestond tussen de bezetter en de bezette en de redenen waarom deze situatie zoveel verschilde van de Eerste Wereldoorlog. De tegenstelling zwart-wit zal ook na de oorlog nog een belangrijke rol spelen.[255]

Ik ga eerst even dieper in op het alledaagse leven onder de Duitse bezetting. Over het algemeen had de bevolking tijdens de oorlog te lijden onder drie zaken die hun vrijheid beknotten: verboden, vorderingen en agressie. Het eerste wat men ging instellen was een avondklok. In sommige gevallen was dat eigenlijk geen probleem omdat het binnen toch veiliger was dan buiten, maar in andere gevallen was het noodzakelijk om dat verbod te overtreden. Smokkelen gebeurde altijd als het donker was. Het gevolg was dan ook dat dat een risicovolle onderneming was. Een ander verbod was er in verband met de verlichting. Daarom bedekte men ramen met dikke zware stoffen zodat er bijna geen licht meer door kon. Dit was een maatregel om de vijandelijke vliegtuigen te verhinderen zich te positioneren. Andere verboden hadden betrekking op de vrije tijd. Er was een vroeg sluitingsuur voor herbergen en een verbod op dansen. Ook mocht men niet naar de illegale Engelse radio luisteren, dat om voor de hand liggende redenen. Men kon wel naar het theater gaan of een muziekstuk, maar over het algemeen liet de bevolking deze ontspanningsmogelijkheden links liggen. In Sint-Kruis moest men daarvoor al naar Brugge gaan en gezien de gevaarlijke tijden was dat niet altijd een leuke gedachte.[256]

Een tweede kwaal waar de Sint-Kruizenaars (en de Bruggelingen) onder leden waren de verplichte vorderingen en inkwartieringen. Deze waren noodzakelijk om de Duitse oorlogsmachine in stand te houden. Ook hun soldaten moesten gevoed worden en belangrijker, zij hadden nood aan grondstoffen om hun oorlogsindustrie op peil te houden. Om deze dan nog eens goed te laten draaien ging men over tot de gevreesde verplichte tewerkstelling (zie later). Potten, pannen, kroonluchters, lampen en presteerbladen, alles werd meegenomen. Ook de radio was iets wat men niet mocht houden. Toch probeerde men dit veel te omzeilen wat eveneens een gevaarlijke situatie was; de kans op verklikking werd daardoor groter.[257]

Daarnaast werd ook Sint-Kruis overspoeld met troepen die zich daar wilden vestigen en dus onderdak moesten krijgen. Er werd dus overgegaan tot verplichte inkwartieren. Evenwel waren de bestaande militaire gebouwen in Sint-Kruis (die aanwezig waren zie hoofdstuk 1) niet voldoende voor de grote troepenmacht. Daardoor zocht men ook zijn toevlucht tot de burgerbevolking. Deze inkwartiering betekende ook een zware dobber voor de bevolking van Sint-Kruis die het toen al niet zo breed had. Inkwartieringen kwam immers simpelweg neer op een verlies aan middelen in een al heel barre periode. Natuurlijk waren er de uitzonderingen die de regel bevestigden, maar die waren zeldzamer dan de mensen die eronder leden. Naar het einde van de oorlog toe verbeterde de situatie in Sint-Kruis omdat de meeste Duitse troepen meer naar de kust werden gestuurd; D-day was in het begin van 1944 niet meer zo veraf.[258]

Tenslotte was er ook nog de verbale agressie via de kranten en het fysiek geweld. Al vlug kwam ook de pers onder controle te staan van de Duitsers. Door de collaboratie werden de Brugse kranten al vlug het slachtoffer van de propaganda van de Nieuwe Orde. Van de drie Brugse Weekbladen weigert het Woensdagblad onmiddellijk nog te verschijnen. Het Burgerwelzijn hield het vier nummers vol en werd dan geschorst door de bezetter. Alleen het Brugsch Handelsblad bleef tot 1944 bestaan evenwel onder controle van het VNV, Rex en DeVlag.[259]

Aan effectief oorlogsgeweld is de stad en de randgemeente eigenlijk twee keer ontsnapt. Meestal was dat het gevolg van een systematische ontwijking van de stad, bijvoorbeeld wat de luchtbombardementen betrof. Als dat toch het geval was, waren de aanvallen meestal gericht op de haven of de fabrieken. Ook een militaire installatie van de Duitsers op Sint-Michiels werd geviseerd. Aangezien Sint-Kruis tussen de twee grootste fabrieken lag, de Gistfabriek en de Brugeoise, werd zij soms wel ten dele door luchtgeweld getroffen ook al bleef dat heel beperkt.[260]

Een ander soort geweld was dat van de bezetter zelf. Alhoewel de bevolking van Brugge en Sint-Kruis niet onder een schrikbewind leefde, mag de agressiviteit van de Duitse bezetter niet onderschat worden. Vaak was dit het gevolg van de slepende oorlogssituatie en het wederzijdse wantrouwen dat was ontstaan als gevolg van de collaboratie van sommige Sint-Kruizenaars en Bruggelingen.[261]

In zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog boezemde een andere vorm van beperkingen van de individuele vrijheid de burgers angst in: de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Ze liet bij de burgers pijnlijke gevoelens na omwille van de gevaarlijkheid die ervan uitging. Velen die opgeroepen waren, kwamen immers nooit terug. De tewerkstellingspolitiek die de Duitsers hanteerden in ons land werd vooral bepaald door het feit dat hun administratie geconfronteerd werd met de grote werkeloosheid in België (500 000 werkzoekenden op 8 miljoen inwoners). Daarbij kwam de noodzaak om het economische leven weer op gang te brengen. De initiatieven van de COO en de Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling probeerden de hoogste nood qua voedsel, kleding en onderdak wat op te lossen, maar veel hulp van de Duitsers kregen ze hier niet bij. Zij hoopten immers profijt te trekken uit de netelige situatie om een vrijwillige tewerkstelling in Duitsland te bevorderen. Vreemd genoeg had deze maatregel een groot succes. In 1942 waren al 1682 mannen en 436 vrouwen op vrijwillige basis naar Duitsland getrokken. Niet iedereen was daar even tevreden mee. Gezien de eerder getroffen maatregelen door de Belgische regering om zo’n situaties te verhinderen slaagde de top van de Belgische administratie erin om deze politiek te minderen. Echter tijdelijk. Vanaf maart 1942 gingen de Duitsers nog een stap verder en gingen over tot verplichte tewerkstelling. Intussen was het aantal vrijwillige contractuelen in België al tot 400 000 opgelopen. Vanaf oktober ging de definitieve tewerkstelling definitief van start. Met alle mogelijke middelen probeerde de bevolking daaraan te ontsnappen. Soms met succes (door collaborateurs), soms met wat geluk, soms niet. Hoewel het grootste deel van de verplicht tewerkgestelden uit Brugge kwamen, ontsnapte ook Sint-Kruis en andere randgemeentes er niet aan. Vóór de verplichte tewerkstelling waren al, net als in de Eerste Wereldoorlog, arbeidskrachten ingeschakeld voor de heraanleg van het vliegveld op het Maleveld.

Daarna volgde ook de verplichte tewerkstelling voor de inwoners van Sint-Kruis die ook sterk onder de werkeloosheid leden. Het feit dat sommige inwoners tijdens de oorlog ingeschakeld werden in bepaalde werken ten voordele van de Duitsers (zoals het Maleveld) had niet in eerste instantie met collaboratie te maken. Het was eerder een noodzaak. De Duitsers op Sint-Kruis moesten dus nooit overgaan tot het inschakelen van krijgsgevangen of slavenarbeid om hun klussen op te knappen. Vrijwillige arbeid op Sint-Kruis was dus geen marginaal fenomeen en het was alleszins beter dan een deportatie naar Duitsland. Evenwel zorgde dit na de oorlog tijdens de repressie vaak voor ongegronde beschuldigingen.[262]

Een laatste element dat van groot belang was en sinds de Eerste Wereldoorlog aan belang had gewonnen was de zwarte markt. Spil hierbij waren de boeren. Zij hadden immers het meest noodzakelijke in huis om de oorlog te overleven: voedsel. Dit had een belangrijk gevolg voor de rest van de gemeente en de stadsbewoners die ook naar het platteland gingen. Aangezien de boeren in ruil voor hun voedsel geen geld vroegen (de prijzen lagen zo hoog dat geld eigenlijk niet veel waarde meer had) maar wederdiensten. Zo kon het deel van de bevolking dat geen boer was ook meedraaien in deze handel en overleven. Waren de mensen dus arm geworden in Sint-Kruis? Ja. Sommigen die eens rijk waren voor de oorlog hadden niets meer over. Was er honger op Sint-Kruis? Niet zoveel. Door de dienst-wederdienst (bv. schilderwerk of herstellingswerk in ruil voor voedsel) kon men het ergste vermijden. Natuurlijk was het moeilijk leven, zeker tijdens harde winters, maar de inwoners van Sint-Kruis hadden het geluk van deze keer op een boerengemeente te wonen. Het belang van de zwarte markt was groot in vergelijking met 1914-1918 eenvoudigweg omdat het aantal inwoners veel groter was en nu ook de aantrekking van de stad woog op de boeren in Sint-Kruis. Of zoals een boer het zei: ‘Als er geen honger was dan waren de boeren niet nodig op de gemeente. Alleen, …tijdens de oorlog heb ik nog nooit zo’n grote familie gehad.”[263]

 

3. Politiek

 

3.1. De nationale en Brugse situatie

 

Zoals ik al eerder heb gezegd is de Tweede Wereldoorlog niet uit de lucht komen te vallen. Ze was het resultaat van jarenlange spanningen die zich uiteindelijk als een virus over heel Europa hebben verspreid. Toch verliep de effectieve inpalming en de berichtgeving over de vorderende oorlog overal op een andere manier. Er was één algemene vaststelling: de mensen voelden dat de oorlog nabij was en dat er een tweede bezetting dreigde.[264]

De bezetting kwam voor de gewone man plots, zonder dat ze echter verrast waren. De politieke toestand was al enkele jaren daarvoor explosief geweest. Ik zal me hierbij baseren op de oorlogsherinnering van André Lommez die rond die tijd provinciegriffier van West-Vlaanderen was.

In de jaren ’36-’37 was de politieke situatie in ons land erg vertroebeld sinds er verwarring bestond rond een Frans-Belgische overeenkomst omtrent het al dan niet militair bijspringen van ons land indien Frankrijk door een andere mogendheid aangevallen zou worden. Uiteindelijk besliste koning Leopold III dat, indien er een aanval zou komen, België zich totaal onafhankelijk zou opstellen. Het gevolg was een verzuurde relatie met de Fransen.[265]

Ondertussen ging de Duitse agressie verder met de claim op Sudetenland en Tsjechoslowakije. Dit zorgde ervoor dat in Frankrijk en België reeds begonnen was met een deel van het leger te mobiliseren. Deze verliep in dezelfde sfeer als in 1914. Het Burgerwelzijn omschreef de situatie in 1938 als volgt: “…een dag van bijzonder grote drukte. Niettegenstaande het heerlijke weder, hing een waas van bedroefnis en bekommernis over de mensen : de angst van pas twintig jaar geleden had allen gepakt. Overal heerste onrust.” Hoewel er ondertussen een vredesakkoord tussen de grote mogendheden was afgesloten, vroeg iedereen zich af hoelang deze schijnvrede zou blijven duren.[266]

De effectieve oorlog brak uit in september 1939 toen met een Biltz-Krieg Polen onder de voet werd gelopen en Frankrijk en Engeland verplicht waren zich aan de verdragen te houden dat indien dit zou voorvallen de oorlog zou worden verklaard aan Duitsland. Opnieuw werd daarna een deel van het Belgische leger gemobiliseerd. De oorlog was nu heel dichtbij. Ondanks een laatste vredesoproep in augustus 1939 viel het Duitse leger België en Nederland binnen op 10 mei 1940. Het Belgische leger werd in een krachtige beweging van de kaart geveegd. Het prototype voorbeeld van de Belgische onmacht was het onneembare fort Eben-Emaal. Het herbergde 1200 Belgische soldaten, maar werd ingenomen door 80 (!) parachutisten. Met de ondergang van Eben-Emaal lag zonk de moed in de schoenen. België lag nu voor het grijpen.[267]

De situatie in Brugge was op dat moment erg verwarrend. Op 11 mei was het leger al massaal op de terugtocht geslagen en in de stad steeg de spanning naar een hoogtepunt. Toch hoopte iedereen dat de oorlog nog uit de stad kon worden gehouden; er was een bevreemdende kalmte over de stad gedaald. Op politiek vlak werd de situatie ook stilaan onhoudbaar. Omdat door de oprukkende legers de regering Pierlot niet meer in Brussel kon blijven, vluchtte ze naar de kust. Intussen was ze ook uit elkaar gevallen waardoor communiceren bijna onmogelijk was geworden. Richtlijnen aan de provincie en aan de stad waren nu bijna uitgesloten. Niemand wist nog wat te doen. Het enige wat men kon zeggen was dat er doorgewerkt moest worden op alle vlakken; het leven moest doorgaan.[268]

Naarmate het Duitse leger dichter bij de stad kwam, vluchtten er ook meer vooraanstaande politieke figuren naar Engeland. De stad werd al vlug compleet aan haar lot overgelaten. Nog even werd Brugge een ontmoetingsplaats voor de vluchtende regering, met name op 19 mei 1940. In enkele haastige zittingen gaven de ministers nog enkele laatste richtlijnen om de oorlogstoestand wat vlotter te laten verlopen. Onderwerpen waren onder andere de vluchtelingen en de gebrekkige bevoorrading. In de daaropvolgende dagen kreeg West-Vlaanderen ook geld toegestuurd vanuit Londen en beloofde de minister van Binnenlandse Zaken Vanderpoorten dat hij er alles zou aandoen om de chaotische toestand in de provincie te verbeteren. In de loop van de nacht van 25 mei verlieten de ministers Brugge. De toestand zal er hopeloos uit: “Na het vertrek van de ministers uit Brugge voelden wij ons (politiek personeel) werkelijk als verlaten wezens. Geen enkele overheid was nog te bereiken, nergens konden wij om inlichtingen of hulp vragen…alleen de telefoon bleef over voor zover deze tengevolge van de vijandelijke bezetting niet onderbroken was. Het waren angstige en sombere dagen.”[269] Op 28 mei werd Brugge bezet.[270]

De sleutel lag daarvoor in handen van Leopold III. Indien hij zich overgaf was alles verloren. Op 27 mei gebeurde dat dan ook. Deze beslissing had ook fatale gevolgen voor de Frans-Belgische verdedigingslinie die nu compleet verloren was. De Fransen hadden hun beste kruid in België verschoten en wat overbleef waren tweederangssoldaten.[271]

De eerste Duitsers bevonden zich in de vroege ochtend al in de stad. Een uur later kreeg het schepencollege het bezoek van een Duits officier. In de loop van de dag zouden nog anderen volgen. Merkwaardig genoeg was er van een officiële inbezitname zoals in 1914 geen sprake. De bezettingsorganisatie zelf was eveneens van een heel andere aard. De Duitsers beperkten hun tussenkomst tot toezicht op de bestaande Belgische administratieve structuren en penetratie van deze structuur door duitsgezinde Belgische ambtenaren. Dit zal tot uiting komen door het benoemen van VNV-burgemeesters en schepenen. De Duitse bezetting zelf beperkte zich tot een militaire organisatie. Veld- en Oberfeldkommandatur aan de top, Kreiskommandatur voor de arrondissementen Brugge-Oostende gevestigd in Brugge en een Stadskommandatur. Daarnaast kwamen er ook nog een aantal specifieke en concurrerende organisaties bij zoals de Gestapo. De schepencolleges werden dus voorlopig nog intact gelaten maar wel aangepast aan de huidige normen: VNV. Deze situatie leidde tot een vreemde situatie. Met name werd door de bezetsstructuur de collaboratie bevorderd, ook al omdat velen dachten dat deze bezetting definitief was (zie punt 2). De militaire indeling van ons land gebeurde tussen een vrij gedeelte met relatief gemakkelijk verkeer en het Sperrgebiet aan de kust. Brugge viel daar dus buiten omdat het overgangsgebied op 10 km was ingesteld. Over het algemeen betekende dit een vrijere situatie in vergelijking met de Eerste Wereldoorlog hoewel ook dat relatief was natuurlijk.[272]

De kaarten waren geschud en kwamen zo voor vier jaar in een voor de bevolking bevreemdende situatie te liggen. Een tweede bezetting was een feit en voorlopig kon geen enkele politieke beslissing daar nog verandering in brengen.

 

3.2. In Sint-Kruis

 

Ook in Sint-Kruis groeide sinds de mobilisatie de ongerustheid over de loop van zaken. Aanvankelijk had de bevolking vrij onverschillig gereageerd. Een nieuwe oorlog en een nieuwe bezetting leken immers een ver-van-mijn-bed show, maar daar kwam al vlug verandering in.

 

3.2.1. De bezetting van Sint-Kruis

 

Ook in Sint-Kruis was de mobilisatie natuurlijk niet onopgemerkt voorbijgegaan. Dit omdat er reeds sinds de Eerste Wereldoorlog een aanzienlijk aantal militairen en militaire installaties in Sint-Kruis aanwezig waren. Tijdens de jaren 1939-1940 werd dit aantal logischerwijs aanzienlijk opgetrokken, wat al vlug tot plaatsgebrek ging leiden. Toen de kazernes en openbare gebouwen eenmaal volgeboekt waren, ging men over tot inkwartieringen. Reeds hier begon voor vele Sint-Kruizenaars al een moeilijke periode. Vaak kwam men in aanvaring met Franse soldaten of ontstond er onenigheid omwille van bepaalde opeisingen van goederen (zoals trekkarren). Anderzijds trachtten ook heel veel bewoners van de situatie te profiteren door het aanrekenen van woekerprijzen voor bepaalde goederen als voeder, vlees en stro.

De meeste Belgische militairen die tijdens de 18-daagse veldtocht (vanaf de Duitse inval) ingekwartierd waren in Sint-Kruis behoorden evenwel tot de medische dienst. Dit kwam omdat de hoofdapotheek van het leger in Sint-Kruis was ondergebracht. Behalve deze diensten waren er ook nog een reeks andere regimenten (of delen ervan) in Sint-Kruis ingetrokken onder meer artillerie en infanterie.[273]

Deze troepen konden echter niet veel aarde aan de dijk brengen. De geallieerde troepen in België waren na de 18-daagse veldtocht, officieel technisch, strategische en tactisch verslagen in evenveel dagen. Daarvoor was op 27 mei al duidelijk dat de Franse en Engelse troepen het Belgisch leger geen hulp meer konden bieden. Diezelfde dag nog vertrokken ze via Vivekapelle en werden ze daar door een colonne camions opgepikt. De Belgen werden in Sint-Kruis aan hun lot overgelaten. Het Belgisch leger geraakte al vlug totaal ingesloten in de Brugse regio en werd gered door de overgave van Leopold III op 28 mei (hoe gecontesteerd die later ook zou zijn). Sint-Kruis ging een nieuwe bezetting tegemoet.[274]

 

3.2.2. De laatste dagen onder Pieter Janssens

 

Om vijf uur die morgen kwamen de eerste Duitse troepen Sint-Kruis binnen via de Maalse Steenweg en de Schaakstraat. De volgende dag kwamen via de Moerkerkse Steenweg en Vivekapelle infanteriesoldaten en reservetroepen aan. De rest van het Belgische leger gaf zich over. Bij de intrede van deze troepen ontstonden er geen moeilijkheden. Alles verliep ordelijk en beheerst, ook al omdat de Duitsers bij hun aankomst brood hadden uitgedeeld aan de hongerige bevolking. In de gemeenteraad van Brugge en Sint-Kruis maanden de burgemeester Van Hoestenberge en Janssens de bevolking tot kalmte aan. Tot zover was er nog niets aan de hand. Met instemming van de Kommandatur bleven de burgemeesters en het schepencollege aanvankelijk op hun plaats.[275]

Tijdens zijn laatste weken van zijn ambt ging Janssens dus gewoon verder met het organiseren van een gemeente in oorlogstijd. Er werd werk gemaakt van tijdelijke benoemingen en oprichten van nieuwe diensten om het vertrek van de gemobiliseerden op te vangen. Vooral bij de ravitaillering was er veel werk te verrichten. In december 1940 ging deze dienst al uitbreiden.[276] Op 2 juli 1941 vroeg de burgemeester aan de plattelandsbewoners om enkele vrijwilligers aan te duiden die een ‘Boerenwacht’ moesten optrekken. De redenen hiervoor lagen in oorlogstijd uiteraard voor de hand (diefstal, vernietiging van goederen, vee en gewassen en aanvallen op de boeren omdat zij uiteraard aan de bron zaten). Later zal de vrijwilligheid verplicht worden, aangezien in een eerste poging de geschikte personen niet mee wilden werken.[277]

In 1941 komt er dan verandering in de situatie en zal er overgegaan worden tot een aantal onwettige benoemingen. De raadszittingen van 15 maart zal tevens de laatste zijn in de oorlog, nadien kwam enkel het schepencollege nog samen tot de fusie met Brugge in 1943. In 1941 echter wordt Pieter Janssens aan de kant geschoven omdat hij de leeftijdsgrens zou overschreden hebben die hem nog toeliet om burgemeester te zijn. In werkelijkheid betekende dit gewoon het plaatsen van Duits gezinde VNV-leden op de burgemeestersstoel. Gaston Meire rook zijn kans en greep de macht. Uit protest namen beide schepenen Thys en de Pierpont ontslag. In de hier volgende tekst wordt de ‘conversatie’ tussen beiden weergegeven zoals deze in de gemeenteraadsverslagen is weergegeven.[278]

 

Bij aanvang van de zitting (22 juli 1941) vraagt Didier de Pierpont het woord. Hij zegt het volgende:

“Mijnheer Meire,

Ik meen dat het, het gepaste ogenblik is om onze verhoudingen tegenover elkander klaarblijkelijk te bespreken, dit omdat er geen dubbelzinnigheden zou kunnen ontstaan, ik vraag dan ook aan de heer secretaris om mijn verklaring te willen akteeren in het proces verbaal van het Schepencollege.

Wij protesteren uit al onze krachten tegen de afzetting van den heer burgemeester Pier Janssens, deze maatregel is totaal ongrondwettelijk en als Belg kunnen wij ze niet goedkeuren; nochtans gezien dat voor den oogenblik de macht heerst over het recht, gezien de titularis van het burgemeesterambt in de onmogelijkheid is zijn ambt verder uit te oefenen, zullen wij, schepenen, onzen plicht tegenover de bevolking voorts vervullen zooals wij het ambt van onze medeburgers, wij aanzagen dit als een eerpost en wij blijven het alzoo aanzien, wij verlaten het schip niet en blijven bereid in alle rechtvaardigheid onze plicht te doen tegenover dezen die over zoovelen jaren ons aangesteld hebben.

U zult, mijnheer Meire, begrijpen dat in deze omstandigheden onze betrekkingen zich zullen beperken tot het bespreken van de bestuurlijke zaken.”[279].

 

Enkele weken later zal de Pierpont ontslagen worden uit zijn ambt en vervangen worden door Cyriel Busschaert. Met deze toespraak en met zijn latere aanspraken op zijn ‘Witte Brigade-verleden’ tijdens de oorlog, profileerde de francofone schepen en coming man zich als een echte Belgicist. Dat zal hem later in dankbaarheid afgenomen en ook handig uitgespeeld worden in de zwart-wit tegenstellingen na de oorlog. De Pierpont zal tot de fusie met Brugge in 1971 burgemeester verkozen worden in Sint-Kruis.[280]

 

Meire antwoordde op deze toespraak als volgt:

“Heren Schepen de Pierpont en Thys,

Zonder de verklaring van de heer schepen de Pierpont zou ik u toch ook een woordje toegesproken hebben ter gelegenheid van de eerste kontaktname in mijn ambt van burgemeester met het Schepencollege.

Ik kan het protest van de heer de Pierpont niet aanvaarden. Heer Pieter Janssens werd mijns inziens wel wettelijk afgezet als burgemeester der gemeente St. Kruis. Ik zal dus mijn ambt als burgemeester, als zulkdanig uitoefenen, met al de plichten en bevoegdheden eraan verbonden.

Wij leven in nieuwe tijden, waarin de gedachten en uit dien hoofde werd dan ook mijne benoeming als burgemeester bewerkstelligd.

Ik weet niet en het is voor mij ook van minder belang, hoe en op welke wijze de gewezen burgemeester de gemeente bestuurde. Ik veronderstel en verhoop dat alles normaal verliep. Doch ik houd eraan van in den beginne af klare wijn te schenken en openlijk te verklaren dat ik de gemeente besturen zal met het doel voor ogen orde te scheppen, mede te helpen in ons land, in Vlaanderen orde te scheppen, daar waar vroeger wanorde bestond.

Als mensen der nieuwe gedachte zullen wij besturen in den geest van volksverbondenheid van solidarisme, en laat ons radikaal en klaar zijn, in de geest van het nationaal-socialisme.

Ik weet dat velen, dat de heren schepenen zelf mijn opinie dienaangaande niet deelen, doch ik vraag ook daarom hun medewerking niet, ik verlang slechts dat zij onzijdig blijven zouden en niet tegenwerken.

Wij hebben ons een richtlijn vooropgesteld die wij, in de mate van de middels en de macht waarover wij als burgemeester beschikken, door dun en dik zullen volgen, zulks ons inziens, ons Dietschland, ons volk en de bevolking van Sint-Kruis in ’t bijzonder ten bate.”[281]

 

De toespraak van Meire laat over zijn motieven geen twijfel. Als VNV’er was hij een aanhanger van de Nieuwe Orde én Nationaal-socialist. Dat was uiteraard niet altijd het geval. Meestal was men gewoon Vlaamsgezind, wat geen uitzondering was op de gemeente. Daarom kreeg Sint-Kruis ook vaak de naam van een ‘zwarte gemeente’ te zijn. Ik kan me hierbij dan ook de vraag stellen waarom er geen lijsten van Rex of het VNV werden ingediend. Er was immers wel een aanhang, zoals de meetings in de garage van ene Vander Schaeghe, de landdag van het Verdinaso in Sint-Kruis en de vele beschuldigingen naar katholieke zijde toe in de gemeenteraad, bewezen.[282] Dit kwam voornamelijk door de breedte van de katholieke vleugel. Omdat het Vlaamse er al altijd had ingezeten in Sint-Kruis en dit voornamelijk via de kerk werd overgebracht, zullen dan ook alle extremen opgenomen worden in de katholieke partij. We kunnen dus stellen dat zowel het Christen Blok van Casteleyn en als Gemeentebelangen van Janssen een zeer sterke rechtse vleugel hadden. Dat betekende echter niet dat zij daardoor altijd nazi waren. Mannen als Meire waren dat wel, maar eigenlijk kan hij bestempeld worden als de die hard van de beweging. Uiteindelijk was deze oorlogsburgemeester niet meer dan een poppetje in de handen van de Duitse overheid die in werkelijkheid niets te zeggen had. Ook de bevolking deed daarom nogal neerbuigend over hem. Zijn onmachtige positie zal vooral blijken wanneer hij met de vorming van Groot-Brugge zonder veel boe of bah aan de kant zal worden geschoven. Ongelukkig genoeg zal deze Vlaamsgezindheid van deze VNV’ers in katholieke schaapsvacht de gemeente een slechte naam geven. Vooral bij de repressie zal dat leiden tot wilde beschuldigingen die in vele gevallen helemaal niet terecht waren. Hoedanook was het meteen duidelijk waarom er in Sint-Kruis geen lijsten van extreem rechts zijn opgekomen. Er was gewoon geen behoefte aan.[283]

 

Ook Thys legde een verklaring af, replicerend op de toespraak van Meire:

Sedert mijn jeugd ben ik democraat geworden en gebleven.

“Er was wanorde over een negental jaren als mijnheer Pieter Janssens burgemeester benoemd werd. Na de eerste zes jaren van zijn bestuur was er orde in de gemeente en de bevolking keurde zijn gedragslijn goed, gezien hij bij zijn herverkiezing 825 voorkeurstemmen behaalde of 1/5 der uitgebrachte stemmen, wat bewijst dat het volk hem vertrouwen schonk.

Op administratief gebied beloof ik mijn best te doen om de gemeentebelangen te dienen.”[284]

 

Meire antwoordde:

“Ik heb wel gezegd en steun er nog op dat ik geenszins den heer P. Janssens, gewezen burgemeester beschuldig zijn plicht verzuimd te hebben, doch dat ik als burgemeester van de Vlaamsche nationaal socialistische groepering mij als doel gesteld heb de orde zooals wij die opvatten te bewerkstelligen.

Dat St.Kruis en zelfs ander deelen van het land goed bestuurd werden is best mogelijk, doch St. Kruis is nu een klein deeltje van het land in ons land en niet in het wereldcomplex, doch ik wil met alles wat in mijne macht is en met alle middelen waarover ik beschik medehelpen tot het bewerken en verspreiden der nieuwe gedachte en tot het vestigen van de orde die er nooit volledig komen kan tenzij het nationaal socialisme.

Wij zullen nu verder van onze wederzijdse verklaringen geen politieke meeting houden, en aanzien dus deze bespreking als beëindigd en gaan over tot het bewerken van het dagorde.”[285]

 

Ook schepen Thys ging het niet lang meer volhouden. Op 5 augustus 1941 legde oorlogsschepen Bleyaert de eed af als oorlogsschepen als gevolg van het ontslag van de Thys.

Toch kunnen we niet stellen de het burgemeesterschap van Meire puur pro forma was. Uiteindelijk meende hij het wel goed met de gemeente. Dat blijkt ook deels uit zijn korte beleid van 1941 tot 1943. Eigenlijk gaat in het schepencollege alles zijn gewone gang en er is zeker geen sprake van enig misbruik van de posities. De oorlogsburgemeester en schepen hadden de macht geroken en waren opportuun op de mogelijkheid gesprongen. Achteraf zou dat hun redding blijken bij de herintegratie in de ‘normale’ samenleving. Het oorlogsbestuur liet zich immers ook opmerken door enkele goede beslissingen die het belang van de gemeente ten goede kwamen, zoals de heeraanneming van de meisjesschool en de bewaarschool en het verbeteren van de infrastructuur (al was dat gezien de tijdsperiode en de mogelijkheden die er waren zeer beperkt). Daarna was zijn rijk uit: van november 1942 tot september 1944 werd Sint-Kruis voor een eerste keer opgeslorpt door Brugge met aan het hoofd Jozef Devroe.[286]

 

4. Infrastructuur

 

4.1. De ontwikkeling tijdens de oorlog

 

Het was al tijdens de mobilisatie in 1939 dat de dreigende oorlog het openbare leven verlamde. De meeste openbare werken vielen dan ook stil of werden stopgezet als gevolg daarvan. Na een hoogtepunt in de huizenbouw zowat rond 1938 was er in de oorlogsjaren een heel geringe ontwikkeling van de verkavelingen. De uitzonderingsjaren waren 1941 en 1942. In 1940 had Renaat de Pourcq, een houthandelaar uit Brugge, zich reeds aan de Vossensteert (zie kaart p.238) gaan vestigen vanwege de vele vrije ruimte die daar aanwezig was. In 1941 zijn er een aantal verkavelingen. Dit is de periode van de vergroting van de suburbanisatie. Vele mensen uit Brugge of uit delen van Sint-Kruis met een rijhuisverkaveling kochten stukken grond in deze verkaveling. Het opvallende is natuurlijk dat dit in oorlogstijd gebeurde. Een sluitende verklaring daarvoor heb ik niet, maar het staat wel vast de het begin van de oorlog financieel gezien nog niet precair was (althans voor de rijkeren uiteraard).[287]

Toch liet de oorlog zich al vlug duidelijk voelen. Dit gebeurde in twee stadia. In een eerste vond er bijna geen bebouwing meer plaats, maar de grondspeculatie en grondverkavelingen duurden voort. In een volgend stadium (vanaf 1943) was er enkel nog grondverkaveling op kleine schaal. Vele eigenaars van een stukje grond verkochten deeltjes van hun grondeigendom als tuinbouwland aan woekerprijzen. Van een gerichte bouwpolitiek was evenwel allang geen sprake meer. Tot 1942 bleef de grondverkaveling op grote schaal voortduren. Dit was niet enkel aan de bovengenoemde buurt van de Vossensteert, maar ook in het Dampoortkwartier in de buurt van de Damse vaart. Er was daar een man die zijn gronden verkavelde met aanleg van een nieuwe dreef, de Godelieve Dreef, die hij noemde naar de patroonheilige van zijn geboortegemeente Gistel: Karel Casteleyn. De ex-burgemeester had dan misschien wel zijn ambt verloren, zijn aannemersneus werkte blijkbaar nog uitstekend, zelfs in oorlogstijd. Meteen krijgen we ook een aanduiding van wie ging verkavelen. De rijke mensen die geld genoeg hadden om hun familie af te schermen van het oorlogsgebeuren en hun eigen leven te leiden op de gemeente. De bebouwing van de Godelievedreef zou pas na de oorlog komen.[288]

Op het vlak van oorlogsinfrastructuur is Sint-Kruis wel belangrijker geweest. Er was reeds op het eind van de jaren ’30 de opeising van het Maleveld door het Belgische leger die er weer een vliegveld van maakten en er waren de militaire gronden die op de gemeente aanwezig waren langs de Maalse Steenweg, het zogenaamde Soldatenplein. Zowel door de Belgen als door de bezetter is daarvan gebruik gemaakt. Al sinds 1937 had het Belgische leger nieuwe gronden aangekocht in de gemeente waar ze militaire installaties plaatste. Ofwel deed ze dat particulier ofwel aan de stad die nog steeds een groot deel van de gronden bezat op Sint-Kruis (onder andere de COO van Brugge). Er was immers een groot tekort aan uitwijkvliegvelden, mobilisatiekernen en depôts ter ondersteuning van veldhospitalen. Sint-Kruis zou hier dan ook een belangrijke rol in spelen.[289]

Bij de terugtrekking van de Belgische en Franse troepen hebben vooral deze installaties zwaar te lijden gehad. Bij het vertrek van de soldaten werden ze immers niet gebruiksklaar geraakt. De startbaan van het Maleveld werd vernield en de chiffons van de Damse vaart werden opgeblazen evenals de verbindingsbruggen met de stad. Het gevolg was dan ook dat er een drinkwaterprobleem voor het vee zou ontstaan en de velden zouden overstromen.[290]

Het begin van de oorlog had dus reeds heel wat schade aangericht in de gemeente en niet in het minst werden daardoor de nutsvoorzieningen getroffen.

 

4.2. De nutsvoorzieningen in de oorlog

 

Na het uitbreken van de oorlog was er van het uitbreiden van de nutsvoorzieningen uiteraard geen sprake meer. Integendeel, tijdens de eerste gevechtsdagen werden er meer installaties geraakt en vernietigd. Dat had zo zijn gevolgen. Er waren al de opeisingen geweest door (overwegend Franse) soldaten, en nu werd de bevolking ook nog eens getroffen door het wegvallen van gas en in sommige gevallen van water door een defect aan de waterleiding in Gent, ook al was dat miniem.

De eerste weken na de oorlog zouden dan ook vooral in teken staan van herstellingswerken. De gasleidingen werden al vlug hersteld ook al zou de druk voor blijvende problemen blijven zorgen en het drinkwater werd geleverd door de Gistfabriek. Dat was voor hen die niet beschikten over een waterput zoals de meesten mensen (vooral op het platteland en niet in de dorpskom).[291]

Verder probeerden de Duitse overheden, in het begin bijgestaan door de oude gemeentebesturen, zoveel mogelijk het dagelijkse leven te normaliseren. Dat lukte al vlug, maar van een normale situatie zou in de vier volgende jaren nooit geen sprake meer zijn. Dat kwam ook al doordat de werkeloosheid heel hoog lag. Door Sint-Kruizenaars deels aan het werk te zetten bij enkele militair infrastructurele werken, werd dit probleem dan ook deels opgelost (zie boven). Het Maleveld-vliegveld moest immers opnieuw gebruiksklaar gemaakt worden en de militaire depots verandert. Voor een tweede maal werd dus de werkloze bevolking ingeschakeld (onder andere de Malenaars van het veld die nu hun grond kwijt waren) als gevolg van de militaire functie die de gemeente had en de installaties die daardoor moesten onderhouden worden.[292]

 

 

Hoofdstuk 5. Groot- Brugge avant la lettre: De droom van burgmeester Devroe (1943-1944)

 

1. Inleiding

 

In het tweede deel van de Tweede Wereldoorlog gebeurt er iets unieks. Op beslissing van de Duitse overheid wordt Brugge uitgebreid tot één grote administratieve eenheid. Onder luide aanmoediging van het VNV wordt zo voor de eerste keer Groot-Brugge geboren.

Dat dit er kwam was geen toevalstreffer, maar langs de andere kant toch ook een samenloop van omstandigheden. De tijd was gewoon opportuun. De plannen voor een fusie van de grotere steden met haar randgemeentes was een gedachte die in Vlaanderen al in de jaren dertig was gerijpt. De effectieve fusie was het resultaat van dit aandringen tot het verwezenlijken van die droom gecombineerd met de drang naar Duitse efficiëntie en orde in de bezetting.

Het waarom van deze eerste fusie is echter gemakkelijker te verklaren dan de waarde die het had en de voorbeeldfunctie ervan voor deze in de jaren ’70. In die zin is heel de Tweede Wereldoorlog een zeer moeilijk te plaatsen periode. Dat komt omdat het enerzijds een uitzonderingssituatie is waardoor je zou kunnen zeggen dat 1940-1944 in onze streken een onderbreken is van de continuïteit. Er is immers bezetting, geen politieke evolutie en een onderbreking van de kering. Toch is ook de Tweede Wereldoorlog een kind van zijn tijd. Wat ik daarmee bedoel is dat ze over de volledige eeuw gezien wel perfect in te passen is in de evolutie van de gemeente zodat we in dit geval over continuïteit in de kering kunnen spreken. Het is ook daarom dat het belang van de vorming van Groot-Brugge in november 1942 niet zomaar een toevallig fait divers was in de loop van de Tweede Wereldoorlog maar een groter belang had. Het was het prototype van een latere situatie. Door deze eerste fusie zou je kunnen zeggen dat het idee voorgoed in de hoofden van sommige Bruggelingen zat. Eenmaal na de oorlog, wanneer de negatieve connotatie er wat vanaf gesleten was, speelde dat een grote rol in de groei naar een dominantere positie ten opzichte van haar randgemeenten in de jaren ’50 en ’60. Natuurlijk is de effectieve fusie vanuit het nationale gekomen, maar in het licht van mijn probleemstelling is dat enkel het eindpunt. De situatie om tot een fusie over te gaan was reeds door de steden voorbereid in de Gouden Jaren en de federale verplichting later was in feite slechts een officiële bevestiging ervan. Het gaat mij hier vooral over de manier waarop er langzaam een natuurlijk-organische eenheid is ontstaan tussen stad en plattelandsgemeente, hoe die scheiding stilletjes aan is weggevallen, hoe Brugge ongemerkt zijn tentakels uitspreidde naar de gemeentes aan de rand en die ‘ongemerkt’ insloot; het is als het ware het zoeken naar de fusie voor de fusie. Wanneer we de gebeurtenissen van 1943 tot 1945 en later binnen deze optie zullen gaan bekijken, kunnen we besluiten dat dit voor de randgemeente Sint-Kruis opnieuw een jaar nul is. Van geen interesse en een lichte dominantie in het Interbellum zal dit nu veranderen naar rechtstreekse inmengen. Niet in het minst probeerde men nu ook op politiek-administratief vlak door te dringen. De fusie in 1942 was dus een Groot-Brugge avant la lettre, waarvan we de betekenis en symboolwaarde voor de na-oorlogse periode niet mogen onderschatten.

 

2. De oprichting van Groot-Brugge

 

De oprichting van Groot-Brugge was het gevolg van twee tegengestelde krachten die elkaar in feite hebben aangevuld. Vooreerst waren er al de eerder vermelde studies van 1936 gewijd aan de vorming van vijf grote agglomeraties in België waar Brugge echter niet bijhoorde. Wel was er een voorontwerp gemaakt van een inlijving van Lissewege en Sint-Michiels bij Brugge. Dat was reeds tot in het parlement geraakt in 1940. Daarna had zich nog eens een commissie (bestaande uit de burgemeester van Brugge, Sint-Kruis, Sint-Andries, Sint-Michiels en Lissewege) over de zaak gebogen. En andermaal geraakte men er niet uit.[293]

Het is op dat moment dat toekomstig oorlogsburgemeester Jozef Devroe, volksvertegenwoordiger, gewestelijk en arrondissementeel leider van het VNV, werk wou maken van deze plannen. Het jaar 1941 was immers de uitschakeling van de gemeenteraden waardoor het VNV nu grotendeels de macht had gegrepen en de Nieuwe Orde had ingesteld. Onder andere de aanstellingen van Gaston Meire als oorlogsburgemeester in Sint-Kruis is op voorstel van Devroe gebeurd. Op basis van de ouderdomsverordeningen waren tijdens de bezetting de officieel benoemde gemeentebesturen opzij gezet en was de controle van de Duitse bezetter meteen ook veel groter wanneer er Duits gezinde VNV-burgemeesters aan het hoofd van de gemeenteraad stonden. In het licht daarvan zou de oprichting van grotere agglomeraties voor beide partijen een win-win situatie zijn. Zo kon het VNV zijn reeds lang gekoesterde plannen uitvoeren en hun macht binnen deze agglomeraties vergroten (niet alle oorlogsburgemeesters waren immers van VNV-makelij) en meer centraliseren. Dat zou deels ook voortkomen uit de voordelen die de bezetter zou kunnen halen uit grotere agglomeraties. Ze zouden dan immers onbetrouwbaar geachte schepenen kunnen weren uit de nieuw gevormde colleges en de politiekorpsen kunnen groeperen onder bevel van nieuwe Duitsgezinde commissarissen. Op 1 september 1941 zou men starten met deze nieuwe agglomeraties. Groot-Brugge zou pas als laatste (samen met Oostende) in oktober 1942 aan de beurt komen.[294]

Toch lag de situatie nog wat ingewikkelder dan dat. Het is echter niet de bedoeling om daar te diep op in te gaan. Om de beschrijving en het doel van de oprichting van Groot-Brugge toch compleet te houden, zal ik kort de probleempunten aangeven. Voor een verdere en uitgebreide lectuur verwijs ik graag naar het werk van Rondas en Ravyts[295].

Om kort nog even terug te komen op het doel van de oprichting van de Brugse agglomeratie moet ik een stap vooruit zetten. In juli 1946 moest Devroe zich verantwoorden voor zijn daden tijdens de oorlog voor Krijgsraad Brugge tijdens het proces “Groot-Brugge”, meer bepaald voor de niet-grondwettelijke oprichting ervan. Het opmerkelijke was dat Devroe tijdens zijn proces zei dat de Duitsers eigenlijk maar heel weinig interesse in een vorming van Groot-Brugge hadden getoond: “Er heeft nooit geen enkele Duitser over Groot-Brugge gesproken, laat staan aangedrongen op de oprichting ervan…De Duitsers hebben Groot-Brugge laten tot stand komen, (maar hebben) er echter zelf geen stap voor gedaan, zelfs de plannen niet nauwkeurig onderzocht.[296]

Devroe ontkende tevens dat de oprichting van Groot-Brugge de Duitse politiek in de hand had gewerkt. Hij beweerde dat de centralisatie van de politiediensten geen nut hadden voor de Duitse bezetter en in tegendeel de hele controle van de Duitsers bemoeilijkte. Zelfs voor het collaborerende VNV zou de eenmaking geen voordeel hebben gehad. Devroe zei dat dit enkel voordelen zou gehad hebben bij de kleinere gemeentes, waar het contact tussen de burgemeester, schepenen en de bevolking veel nauwer was en de invloed zo ook groter.[297]

Wat er ook van zij, de waarheid zal wellicht ergens tussenin hebben gelegen. Devroes betoog was immers ook zijn verdediging. Dat de berekende Duitse troepen uit de oprichting van Brugge helemaal geen voordeel hebben kunnen halen lijkt onwaarschijnlijk te zijn, net zoals dezelfde stelling over het VNV. Immers zou een verdediging waar uit zou blijken dat de oprichting van Groot-Brugge alleen maar voordelen zou hebben gehad voor de beide partijen geen goede keus geweest zijn. Devroe werd beschuldigd in deze zaak en moest dan ook vooral kunnen aantonen waarom het eigenlijk goed was dat Groot-Brugge ten einde was gekomen en waarom hij daar blij mee was.

 

Terug naar de oprichting in 1942. Het leidt geen twijfel dat de drijvende kracht daar inderdaad Jozef Devroe was. Maar hoogstwaarschijnlijk zullen de Duisters zich ook opportuun gedragen hebben in deze zaak. Devroe had zich intussen op de plannen van 1941 gestort en legde daarmee de basis voor een eigen voorstel. Op 22 december 1941 legde hij zijn plannen, naar voorbeeld van Groot-Antwerpen, voor aan het schepencollege.[298] Na overleg en bestudering van het plan door de Duitse overheden werd Groot-Brugge in oktober 1942 een realiteit. Daarvoor waren er wel nog enkele tegenwerkingen geweest. De drie overblijvende katholieke schepenen in het Brugse stadsbestuur hadden samen met de afgezette burgemeester Van Hoestenberge zich verzet tegen de uitvoering van de plannen. Toch kon dit niet beletten dat het ontwerp in augustus 1942 goedgekeurd werd door het college van de burgemeester en schepenen. Intussen hadden ook de betrokken randgemeenten protest laten aantekenen. Althans toch één ervan, nl. Lissewege omdat deze de enige was die geen VNV-burgemeester in haar rangen had; Amedé Boi was een gewezen Rexist. Gevolg was dat het schepencollege weigerde de aanhechting goed te keuren, ondanks de druk van Gouverneur Bulckaert die de plannen wel genegen was. Deze laatste dreigde zelfs met ontslag voor de ‘weerspannigen’. Toen burgemeester Boi zijn standpunt ging bepleiten bij de Duitse overheden, trokken deze hun handen ervan af. Volgens hen konden zij zich niet mengen in deze puur ‘Belgische aangelegenheid’. Lissewege kon niet anders meer dan toestemmen. De burgemeester zou zich definitief van het VNV afzijdig houden en zijn gemeente tot een autoritair DeVlag-bastion uitbouwen.[299] Na het overwinnen van deze hindernissen kon Groot-Brugge opgericht worden. De gemeenteraden van Assebroek, Sint-Andries, Sint-Michiels, Sint-Kruis, Lissewege en Koolkerke werden met ingang van 1 november 1942 ontslagen en de politici werden eervol de deur gewezen en kregen een vergoeding voor hun bewezen diensten.[300] Devroe die op 9 juni 1941 al de fakkel van Van Hoestenberghe had overgenomen werd nu de oorlogsburgemeester van Groot-Brugge.[301]

 

Het belangrijkste besluit dat ik uit de oprichting van Groot-Brugge wil trekken heeft te maken met de motieven ervan. Eigenlijk is deze eerste fusie er vooral gekomen door het aandringen van het VNV onder leiding van Jozef Devroe. Dat de Duitsers zich afzijdig hielden zal maar deels waar geweest zijn. Ook zijn konden via grotere agglomeraties voordelen verkrijgen. Het belangrijkste in de hele zaak is dat dit een Vlaamse gedachte was. Of misschien nog beter een inlandse. De plannen van 1936 hadden al aangeduid dat men aan fusioneren en het vormen van grotere gehelen dacht. Het Groot-Brugge van Jozef Devroe was een eerste poging om dit ook effectief in de praktijk om te zetten. Dat dit mislukte doet eigenlijk niet terzake. Het belangrijkste was dat de gedachte aanwezig was en vooral de overtuiging dat het mogelijk was. Dit had wel wat deuken gekregen in de radicale ‘zwart-wit-periode’ vlak na de oorlog, maar eenmaal dit voorbij gewaaid was, kwamen fusioneringsgedachten even vlug terug als ze gekomen waren. Volgens mij leidt het dan ook geen twijfel dat de drang naar een grotere controle op de randgemeentes vanuit Brugge in de jaren ’50 en ’60 voor een groot deel schatplichtig is aan de eerste fusie in 1942.

 

3. De werking van Groot-Brugge

 

De werking van Groot-Brugge steunde op een herverdeling van het geheel in een aantal nieuwe administratief bestuurlijke eenheden (zie fig.8, p.133). Het officiële doel van de oprichting van Groot-Brugge was de vereniging van de oude stadskern met de rand. Een gedachte die reeds in de vele urbanisatieplannen van Sint-Kruis en andere gemeenten tot uiting kwam. Bovendien zou ze een territoriale verbondenheid tussen Brugge en Zeebrugge tot stand brengen door de aanhechting van Lissewege. Het was eveneens de bedoeling om de Brugse rand daarmee verder te laten evolueren. De evolutie in het Interbellum had er immers vooral voor gezorgd dat de oude stad uit zijn vroegere begrenzing was gebroken en de uitbouw verder was gaan zetten buiten de wallen. Er was een stedenbouwkundige, economische en sociale eenheid tot stand komen die volgens de oprichters van Groot-Brugge in schril contrast stond met de administratieve verdeeldheid en de veelheid aan grenzen en besturen. De agglomerale eenheid zou zo ook daaraan een mouw passen door een centraal bestuur in te stellen.[302]

Als gevolg van deze centralisering werden er een hele hoop voorzieningen dan ook gecentraliseerd en moesten de meeste inwoners voor bepaalde administratieve zaken naar Brugge, anderen bleven behouden op de gemeente. Het huwelijk moest nu op het stadhuis van Brugge voltrokken worden. Het gemeentepersoneel kwam uiteraard onder toezicht van de stad te staan. De brandweer bleef onder dezelfde voorwaarden als vroeger beschikbaar voor alle gemeenten. Heel wat andere ambtsverrichtingen werden ook gecentraliseerd zoals alles wat verband hield met het statuut van het personeel, alles wat te maken had met openbare werken, en met onderwijs en boekerijen. Dit waren de belangrijkste gecentraliseerde diensten.[303]

Ook politiek vindt er zich een grootscheepse centralisering plaats. Deze was evenwel, zoals boven aangegeven, reeds begonnen met het afzetten van de Brugse Burgemeester Van Hoestenberghe. Evenwel was dit nog maar het topje van de ijsberg. Tussen zijn vervanging door Devroe en de oprichting van Groot-Brugge werd er een grootscheepse machtswissel in de provinciehoofdstad uitgevoerd. Er werden zes schepenen buiten de raad benoemd (d.i. onwettig, zonder instemming van de raad), terwijl door het ontslag van de overige katholieke schepenen het college tot het einde van de bezetting onvolledig zou blijven.[304]

De enige vraag die we hier nog bij kunnen stellen, is hoe de bevolking over deze situatie dacht, hoe zij dit beleefden en of de instelling van Groot-Brugge enig effect op hun leven heeft gehad?

Daar is heel kort op te antwoorden. Weinig of niets. De mensen hadden gewoon niet de tijd om aan eventuele fusies te denken. Ze trokken het hen ook niet aan. Dat kwam voornamelijk omdat in realiteit de fusie niet zoveel veranderde aan hun dagelijkse leven. Bovendien was men reeds in een ver gevorderd stadium van de oorlog aangebroken en de bezetting begon heel zwaar op de mensen te wegen. Ook de levensomstandigheden in het algemeen verslechterden naarmate het einde naderende. Als er dus één zaak was waar de meeste mensen geen aandacht meer aan schonken of in de oorlog nooit hadden gedaan dan was het politiek. De zaak lag natuurlijk anders voor de collaborateurs die wel blij waren met de fusie, al primeerde ook voor hen de levensomstandigheden op de politieke voorkeuren. Bovendien speelde er nog een andere gedachte door de hoofden van de Sint-Kruizenaars. Deze gold zowel voor wit als voor zwart. Eens de bezetting in voege was getreden was er een gevoel bij de bevolking ontstaan dat deze wel eens voor altijd zou kunnen zijn. Gezien de verpletterende overwinningen van de Duitse troepen bij de invasie durfde niemand nog te hopen op een terugkeer en een overwinning van geallieerde troepen. Nu de toestand in Sint-Kruis met de jaren verslechterde verbeterde dat zeker het moraal niet onder de bevolking, en daar kon een fusie met Brugge niets aan veranderen, zelfs niet voor de collaborateurs.[305]

Groot-Brugge was echter geen lang leven beschoren. De oorlogskansen begonnen in 1943 reeds te keren. In begin 1944 zag het er naar uit dat er zelfs een einde aan de oorlog en aan de bezetting zou komen.

 

Fig. 8 (onder): Schema van de structuur en organisatie van Groot-Brugge (november 1942-september 1944). Bron: SAB, GASK, XXI. Oorlogsgebeurtenissen, Tweede Wereldoorlog, Groot-Brugge, n°1824: oprichting en liquidatie van Groot-Brugge, 1941-1946.

 

4. Het einde van de oorlog

 

Op zes juni 1944 was het zover. D-day begon. Na een bloedige strijd wonnen de geallieerden het pleit en rukten ze op om het vasteland te bevrijden.

 

4.1. De bevrijding en het verzet

 

Op 8 september hing er een zenuwachtige sfeer in de Brugge. De geallieerden kwamen steeds dichterbij en zouden algauw de stad bereiken. Diezelfde dag nog kwam Brugge in de eerste linie te liggen waardoor de taak van het militair bestuur erop zat. De Duitsers gingen zich terugtrekken tot Nederland. Tegen de avond verliet de Kreiskommandatur de stad en trokken alle manschappen te voet naar Breskens. De bevolking merkte nauwelijks iets, ook al omdat op bevel van de bezetter het hen verboden was op straat te komen.[306]

Bij hun terugtrekking hadden de Duitsers alle Brugse bruggen opgeblazen. De stad was nu voor de bevolking een geïsoleerd eiland geworden. De slag om Brugge was ingezet, maar de terugtrekking uit de stad was maar schijn. Al vlug volgden er bombardementen en gevechten langs de ringlaan. De eerste Canadese voorposten hadden via Sint-Andries een deel van de andere randgemeenten bevrijd en zij stonden nu aan de rand van de stad.[307]

De reden waarom de Duitsers Brugge niet zomaar uit hand gingen geven was vanwege de strategische positie tussen de haven van Zeebrugge en Gent. De verdedigingslinie die in de buurt was opgetrokken had als bedoeling de geallieerde opmars zoveel mogelijk te vertragen, zodat zij niet optimaal van de haven in Antwerpen zouden kunnen profiteren. De gevechten om de stad vonden plaats nabij Moerbrugge. De reden daarvoor was de waarde van Brugge als kunsthistorische stad die ze wilden sparen (dit stond in alle Canadese regimentsgeschiedenissen vermeld) en ook omdat er tussen Brugge en Zeebrugge niet genoeg manschappen aanwezig waren om tot een grootscheepse aanval over te gaan. De gevechten in Moerbrugge duurden 4 dagen. Na de bevrijding van Sint-Andries op 8 september volgde nu de definitieve bevrijding van de stad op 12 september én van Sint-Kruis.[308]

Ik zou bij de bevrijding nog graag even kort stilstaan bij één van de meest tot de verbeelding sprekende facetten: het verzet. Niet in het minst omdat de toekomstige burgemeester van Sint-Kruis aan het hoofd van een beweging van het Geheim Leger heeft gestaan. Evenwel was dat niet in Sint-Kruis. De verdienstelijke verzetsbeweging die daar aan het werk was geweest was de zogenaamde groep ‘H’. Deze ‘Groep’ met standplaats in Sint-Kruis stond onder leiding van zijn stichter Willy Hanssen. Reeds zeer vroeg na de capitulatie van het Belgische leger wist hij een aantal mannen rond zich te verzamelen om actief de bezetter te bestrijden. Zij traden toe tot het Belgisch legioen, later ‘Geheim leger’. Als aannemer werkte hij in de haven van Brugge-Zeebrugge en via zijn beroepsbezigheden kon hij deze gebieden dan ook betreden tijdens de oorlog en informatie doorspelen naar zijn overste in Brugge. In 1941 kwam hij voor een eerste maal in de gevangenis terecht wegens ‘anglofiele’ activiteiten (in het ‘Pandereitje’ in Brugge). Na zijn vrijlating kon hij zijn weerstandsgroep verder uitbreiden en bleef gans de bezetting door actief in het verzet. Na de bevrijding werd de groep ‘H’ dan ook aangeduid om de orde in Sint-Kruis te handgaven. Zij moesten ook verdachten opleiden voor verhoor en internering in het Interneringskamp Sint-Kruis. Al vlug bleek echter dat de groep niet bij machte was weerstand te bieden aan de volkswoede en het straatgeweld. Zij werden hierdoor versterkt met nieuwe jongeren uit Brugge wat wel eens tot verwarring leidde onder de bevolking die soms deze ‘Witten’ verantwoordelijk zagen voor het geweld in de gemeente (zie ook repressie 4.3.).[309]

De groep ‘H’ hielp bij de bevrijding in zekere mate mee aan de bevrijding van het Brugse. Dat deden ze samen met de Canadese troepen die hen voor bepaalde taken aan het werk zette (zoals bij patrouilles en wachten). Tijdens de oorlog was Hanssen al eerder in contact gekomen met een andere verzetsman die werkte in een ander gedeelte dan Sint-Kruis, nl. de haven. Het was Didier de Pierpont, chef van het schuiloord ‘Haven Brugge’ en later burgemeester van Sint-Kruis tot aan de fusie. Hij was belast met de anti-sabotage in het havengebied. Deze verzetsgroep heeft een grote verdienste gehad in het vrijwaren van grote schade aan de haven van Brugge.[310]

 

4.2. De liquidatie van Groot-Brugge

 

Met de bevrijding van Brugge kwam meteen ook een einde aan de periode van Groot-Brugge. Evenwel was daarmee de structuur van de fusie nog niet teniet gedaan. Vooral rond de herverdeling van de gemeentefinanciën bleek er veel onenigheid te bestaan. Voor de liquidatie van Groot-Brugge werd dan ook een college van vereffenaars opgericht met als vertegenwoordigers onder andere de burgemeester van Brugge van voor en een stukje tijdens de oorlog, Victor Vanhoestenberghe en de burgemeester van Sint-Kruis, Pieter Janssens.[311]

Volgens dat college had de creatie van Groot-Brugge de stad zo’n klein miljoen Belgische frank gekost. Het doel van college was ook een voorlopig comité van burgemeester op te richten, zodat na de ontbinding van Groot-Brugge iedere gemeente zo snel mogelijk weer haar zelfstandige bestuur zou kunnen waarnemen. Onmiddellijk na de oorlog hadden de meeste oude gemeentebesturen al hun vroegere plaats weer ingenomen en kwam het gemeentepersoneel weer in dienst. De probleemgebieden hierbij waren voor de dienst landbouw en ravitaillering, de passieve luchtbescherming en de financiën. De maatregelen die door de bezetter genomen waren in deze diensten werden in het college weliswaar als onwettig beoordeeld maar bleven nog een tijdje van kracht, dat wou zeggen onder het bestuur van de stad Brugge. Vooral de gemeentefinanciën zorgden hierbij voor problemen omdat men bij de terugbetaling aan de gemeenten niet precies wist wat het aandeel van elke gemeente in de gemeenschappelijke kas van Groot-Brugge was. De grootste problemen die men had bij de ontbinding van Groot-Brugge waren dus van praktische aard.[312]

Tijdens het ‘proces van Groot-Brugge’ in 1946 voor het Krijgsauditoraat van Brugge (zie boven) probeerde het college van liquidatoren haar beschuldigingen hard te maken in verband met de financiële verliezen die de stad had geleden. Ze claimden vooral dat de verschillende uitgaven die het oprichten van Groot-Brugge met zich had meegebracht geleid had tot een financiële wantoestand. Het verschil tussen de normale wedden van de burgemeester en schepenen en die werden uitbetaald na de stichting van Groot-Brugge vormden daar een onderdeel van. Het college gaf evenwel toe dat het bestuur van Groot-Brugge hun ambt met een zekere gewetensvolheid had uitgevoerd en ‘niet tegenover de bevolking zijn geweest wat ze had kunnen zijn’. Hoe dan ook zouden ze met de oprichting van Groot-Brugge de Duitse politiek mee in de hand hebben gewerkt.[313]

Opvallend hierbij was dat Groot-Brugge immers was afgesloten met een opmerkelijk boni. De Krijgsraad veroordeelde de betichten (Devroe en schepenen) tot het betalen van 100000 frank elk aan het College dat daarmee niet tevreden was. Toch kon de Krijgsraad niet op alle eisen van de liquidatoren ingaan en liet het geldoverschot van Groot-Brugge al uitschijnen dat ze op bepaalde vlakken teveel eisten. Het College van Liquidatoren bracht tegen de uitspraak van de krijgsraad in, dat de gunstige uitslag van het bestuur van Groot-Brugge in tal van oorzaken te vinden was die met de zaak niets te maken had. Met een nogal vaag argument beschuldigde het college het gemeentebestuur van Groot-Brugge van fraude via private bedrijven, een klacht waar geen rekening mee werd gehouden.[314]

Zo kwam in 1946 de gemeentefinanciën na de uitspraak van de Krijgsraad geleidelijk weer in de handen van de gemeenten zelf en was de periode van Groot-Brugge definitief afgesloten. Sint-Kruis had het er op financieel vlak bij de eindrekening van de gemeente in 1944 bovendien helemaal niet zo slecht vanaf gebracht tijdens de oorlog. Met een boni van 2 253 400 bef scoorde Sint-Kruis daar als derde beste gemeente, na Assebroek en Brugge zelf. Dit was alvast een groot verschil met de Eerste Wereldoorlog en heeft ook bijgedragen tot het relatief vlug herstel van de gemeente tijdens de Restauratie.[315]

 

4.3. De repressie en het interneringskamp

 

Tot slot nog een woordje over de repressie de volkswoede na de oorlog in Sint-Kruis. Ook de kleine gemeente Sint-Kruis ontsnapte niet aan de gevolgen van vier jaar opgekropte woede en frustratie. Men gooide onder andere stenen naar de huizen van de familie Gevaert en Pieters in de Moerkerkse Steenweg en sloeg de schoenhandel van de familie Danneels aan stukken om ze daarna te plunderen. De schoenmaker zelf werd hierbij opgehaald en mishandeld. Ook bij ene familie Van Menen hield men lelijk thuis. Vernielingen werden aangericht en kinderbedjes werden in brand gestoken. Ook militaire installaties ontsnapten niet aan plunderingen en vernielingen. Zo werd het militair magazijn ‘de Fourrage’ dat langs de Maalse Steenweg lag en waar naast voedsel en kleren ook nog andere materialen opgestapeld lagen, volledig leeggeroofd.[316]

Het werd al vlug duidelijk dat de feestvreugde na de bevrijding moest plaatsruimen voor alles vernietigende woede. Het probleem hierbij was echter dat men soms moeilijk onderscheid kon maken tussen ‘wit’ en ‘zwart’. Dit was ook het grootste probleem in Sint-Kruis. Eerder heb ik al aangegeven dat Sint-Kruis op dat vlak een dubieuze reputatie had en evenzeer moest ik daarbij opmerken dat in vele gevallen dat onterecht was. Er waren inderdaad veel Vlaams gezinden aanwezig op de gemeente die meestal opgenomen waren in de rechtervleugel van de katholieke partij maar waarschijnlijk was het effectieve aantal VNV’ers die ook Nazistische sympathie hadden zeer klein. Een reden hiervoor kan de vrij matige politieke belangstelling zijn die de inwoners van Sint-Kruis erop nahielden. De bevolking heeft al altijd vrij ver van de politieke elite in de gemeente gestaan en het zou verwondering wekken moest er daar met de oorlog verandering in gekomen zijn. De meeste VNV’ers waren gewoon de Vlaamse zaak aangedaan en gingen mee in de stroming van het moment. Velen waren ook niet akkoord met de richting die de partij op nationaal vlak had genomen laat staan dat ze het nationaal socialisme genegen waren.

Dit kan in verband gebracht worden met een ander probleem dat vrij onduidelijk was na de oorlog. Wie stond in voor de vernielingen en de roof. Op de eerste plaats de bevolking zou je kunnen zeggen. Toch bleek in alle interviews dat de getuigen vaak een beschuldigende vinger uitstaken naar ‘de mannen van de Witte brigade’. Een weerkomende opmerking was bovendien dat deze meestal uit Brugge kwamen. Misschien doelden zij hiermee op de versterking voor de groep ‘H’ die uit de stad kwam en de orde moest herstellen maar eveneens beschuldigden moest opvorderen en naar het interneringskamp brengen. Toch kan deze bewering niet helemaal kloppen. De volkswoede die uitbarstte zal hoogstwaarschijnlijk niet gedragen zijn door de leden van het Geheim Leger. Dat de inwoners van Sint-Kruis daar zelf deels verantwoordelijk voor waren lijkt duidelijk. Immers, na vier jaar oorlog was de sfeer op de gemeente ook tot een dieptepunt gedaald en kon een –welliswaar beperkte- uitbarsting van woede niet uitblijven. Waarschijnlijk zal er ook een uitbarsting van geweld geweest zijn vanwege de leden van groep ‘H’ of andere Brugse verzetsbewegingen maar dat was voornamelijk op het conto van de wit-zwart heksenjacht te schrijven die na de oorlog bijna direct over het Brugse was neergedaald. De roep naar gerechtigheid was groot en de beschuldigingen waren talrijk en vaak lukraak. Hoe dan ook blijft deze periode in Sint-Kruis nogal mysterieus en onduidelijk en zullen de reële feiten wellicht nooit helemaal (gewild) aan het licht komen.[317]

Een andere stukje oorlogsgeschiedenis zit vervat in het Interneringskamp Sint-Kruis dat tijdens de oorlog als opsluitingskamp voor de ‘witten’ diende en na de oorlog voor de collaborateurs. Het complex lag in de buurt van de Brieversweg en is in de loop van de oorlog uitgebreid geweest door de Duitsers met enkele gronden waar ze enkele houten barakken hadden neergepoot. Het terrein waarop de gebouwen stonden was doorkruist met betonwegen om het transport en doorgang in het kamp te vergemakkelijken. Het kamp was bijna een klein dorp met de aanwezigheid van een bakkerij, kapel, burelen, … Elektriciteit en watervoorziening was er ook op de meeste plaatsen aanwezig (hoewel deze op verschillende plaatsen ontmanteld was), onder meer daardoor kon de aanwezige infrastructuur niet in gebruik genomen worden.

Officieel werd het ‘Interneringscentrum Sint-Kruis’ vanaf 21 september 1944 operationeel. Het ICSK was één van de grootste interneringscentra van België. Het doel ervan was de herberging van geïnterneerden en gedetineerden die verdacht werden of bestraft waren voor daden van incivisme en collaboratie met de vijand.

Tot zover deze korte aanduiding van het kamp. Deze wordt verder uitvoerig beschreven in twee boekdelen van Rondas en Ravyts (waarvan het b-deel nog moet uitkomen, zie ook eindnoot).[318]

 

5. Het hernemen van de gemeentepolitiek

 

Na de bevrijding van Brugge en Sint-Kruis op 12 september 1944 kwam de gemeenteraad in Sint-Kruis voor het eerst weer samen op 27 oktober.

De begindagen van de herneming van de gemeentepolitiek stonden vooral in het teken van de nasleep van de oorlog. De namen van de oorlogsslachtoffers werden er officieel bekendgemaakt en voorgelezen, en allerlei maatregelen werden genomen om weer tot een normale structurele werking van de gemeente te komen.

Stilaan probeerde men het dagelijkse leven weer op gang te trekken en rekende men definitief af met het verleden. In 1945 werd er opnieuw gesproken over de heroprichting van de gemeenteschool en werden in de gemeenteraad de onwettelijke benoemingen vervallen verklaard. Op het einde van dat jaar zal er ook voor gezorgd worden dat het vliegplein terug aan de boeren bezorgd kon worden. Evenwel zal de zaak nog tot augustus 1946 duren vooraleer al de overheden ervoor gezorgd hadden dat ze het Maleveld konden overdragen en ze het niet meer nodig hadden om militair materieel te vernietigen.

Het maatschappelijk leven zal na een tijdje weer op volle toeren draaien. De oorlogsschade werd opgemaakt en hersteld en de reeds aanwezige nutsvoorzieningen konden weer in gebruik genomen werden, de buurtwegen werden hersteld evenals de openbare verlichting, in 1947 werd er ook een contract aangegaan met de TMVW voor de waterbedeling in de gemeente. Met de verkiezingen in aantocht tegen eind december kon men opgelucht ademhalen in Sint-Kruis; de oorlog was nu echt definitief gedaan.[319]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[249] Zie bibliografie: Ravyts en Rondas voor Sint-Kruis en Schepens voor Brugge.

[250] M. Reynebeau, De Eeuw van België. Tielt, Lannoo, 1999, p.114.

[251] J.C.H. Blom en E. Lambrechts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, Hbuitgevers, 2001, pp. 296-298, M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 126-127 en E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, De politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Brussel, VUBpress, 1997, pp. 225-230.

[252] M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 128-129.

[253] K. Van Isacker, Mijn land in de kering 1830-1980: deel 2, de enge ruimte/1914-1980. Antwerpen-Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1983, pp. 131-137.

[254] M. Reynebeau, Op. Cit., pp. 128-131 en K. Van Isacker, Op. Cit., pp. 147-153.

[255] Interview met G. Leuridan door Lieven De Visch, op 1-2-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[256] L. Schepens, Brugge Bezet: het leven in een stad tijdens twee wereldoorlogen. 1914-1918 en 1940-1944. Tielt, Lannoo, 1985, p. 281 en interview met G. Leuridan door Lieven De Visch, op 1-2-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[257] BH, 1-11-1941, p.3 en interview met G. Leuridan door Lieven De Visch, op 1-2-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[258] K. Ravyts en J. Rondas, Het Brugse 1940-1945: deel 1: Collaboratie en verzet. Kortrijk, uitgeverij Groeninghe, 2000, pp. 98-99.

[259] L. Schepens, Op. Cit., pp. 192-195.

[260] M. Ryckaert, A. Vandewalle, e.a., Brugge, De Geschiedenis van een Europese stad. Tielt, Lannoo, 1999, pp. 202-203; interview met G. Leuridan door Lieven De Visch, op 1-2-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en SAB, GASK, XXI. Oorlogsgebeurtenissen, n°1802: oorlogsschade 1940-1958.

[261] Interview met G. Leuridan door Lieven De Visch, op 1-2-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[262] J. Rondas, J. D’hondt, e.a., Sint-Kruis 1940-1945, oorlogsjaren en bevrijding (tentoonstelling). Sint-Kruis, HKMC, 1996, pp. 4-6 en K. Ravyts en J. Rondas, Op. Cit., pp. 130-132.

[263] Interview met G. Leuridan door Lieven De Visch, op 1-2-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten en L. Schepens, Op. Cit., pp. 101-103.

[264] L. Schepens, Op. Cit., p. 49 en E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., pp. 217-218.

[265] A. Lommez, Grepen uit het verleden, herinneringen uit mijn ambtsjaren (1937-1944). Onuitgegeven werk, pp. 1-2.

[266] L. Schepens, Op. Cit., pp. 49-50 en E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., p. 219.

[267] A. Lommez, Op. Cit., p.9.

[268] Ibid., pp. 14-15.

[269] Ibid., p. 35.

[270] Ibid, pp. 18-29.

[271] E. Witte, J. Craebeckx en A. Meynen, Op. Cit., p. 220-224.

[272] L. Schepens, Op. Cit., p. 59.

[273] K. Ravyts en J. Rondas, Op. Cit., pp. 82-85.

[274] Ibid., pp. 91-92.

[275] Ibid., pp. 92-93.

[276] SAB, GASK, I. algemeenheden, n°20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955, SAB, GASK, I. algemeenheden, n°33: notulen van het college van burgemeester en schepenen, 1929-1948.

[277] K. Ravyts en J. Rondas, Op. Cit., pp. 129-130 en SAB, GASK, I. algemeenheden, n°20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955, SAB, GASK, I. algemeenheden, n°33: notulen van het college van burgemeester en schepenen, 1929-1948.

[278] HKMC, FCJ, Geschiedenis van de politiek in Sint-Kruis 1830-1970, 5.04.01/A.

[279] SAB, GASK, I. algemeenheden, n°20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955.

[280] Idem

[281] Idem

[282] VW, 28-10-1939, p.4; BH, 22-8-1939, p.1.; SAB, GASK, XVII. Openbare Orde, uitvoering en toezicht, n°1535: correspondentie betreffende de aanvraag van tot organiseren van een Rex-meeting met L. Degrelle in de garage van Vander Schaeghe op 10 oktober 1937.

[283] Interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 10-3-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten

[284] SAB, GASK, I. algemeenheden, n°20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955.

[285] Idem.

[286] SAB, GASK, I. algemeenheden, n°20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955, SAB, GASK, I. algemeenheden, n°33: notulen van het college van burgemeester en schepenen, 1929-1948.

[287] L. Zwartjes, Sint-Kruis: van landelijke tot verstedelijkte gemeente. Leuven, OLV, 1986, pp. 103-109.

[288] Interviews met Godelieve Casteleyn en L. Zwartjes, Op. Cit., p.113.

[289] K. Ravyts en J. Rondas, Op. Cit., pp. 74-76.

[290] Ibid., pp. 91-92

[291] Ibid., pp. 92-93.

[292] J. Rondas, J. D’hondt, e.a., Sint-Kruis 1940-1945, oorlogsjaren en bevrijding (tentoonstelling). Sint-Kruis, HKMC, 1996, pp. 4-6.

[293] BH, 16-11-1940, p.2 en J.M. Pylyser, Kustvolk in de vuurlijn, deel 3: de Atlantik Wall 1942-1944. Middelkerke, uitgeverij J.M.P-trends b.v.b.a., 2003, p. 87.

[294] Ibid., pp. 32-33.

[295] Omtrent de vorming, de werking en de liquidatie van Groot-Brugge in de Tweede Wereldoorlog, zie K. Ravyts en J. Rondas, Het Brugse 1940-1945: deel 1: Collaboratie en verzet. Kortrijk, uitgeverij Groeninghe, 2000, pp. 137-175.

[296] K. Ravyts en J. Rondas, Op. Cit., p. 162.

[297] Ibid., pp. 162-164.

[298] BH, 17-5-1941, p.1 en 31-5-1941, p.2.

[299] De hele problematiek van het oprichten van Groot-Brugge en de positie is ook bepaald geweest door de tegenstellingen die bestonden tussen het VNV en DeVlag.

[300] J.M. Pylyser, Op. Cit., p. 87

[301] Ibid., p.33 en BH, 29-11-1941.

[302] SAB, GASK, XXI. Oorlogsgebeurtenissen, Tweede Wereldoorlog, Groot-Brugge, n°1824: oprichting en liquidatie van Groot-Brugge, 1941-1946.

[303] K. Ravyts en J. Rondas, Op. Cit., p. 155-157 en SAB, GASK, XXI. Oorlogsgebeurtenissen, Tweede Wereldoorlog, Groot-Brugge, n°1824: oprichting en liquidatie van Groot-Brugge, 1941-1946.

[304] J.M. Pylyser, Op. Cit., p. 87.

[305] Interview met G. Leuridan door Lieven De Visch, op 1-2-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten.

[306] C. Vlaeminck, De bevrijding van Brugge (12 september 1944). Brugge, Brugsch Handelsblad, 1974, p.24.

[307] Ibid., pp. 28-30.

[308] Ibid., pp. 35 en A. Lommez, Grepen uit het verleden, herinneringen uit mijn ambtsjaren (1937-1944). Onuitgegeven werk, p.95.

[309] K. Ravyts en J. Rondas, Het Brugse 1940-1945: deel 2: Bevrijding en straatterreur. Kortrijk, uitgeverij Groeninghe, 2001, pp. 70-73. (opmerking: de vorige noten onder Op. Cit. aanduiding en dezelfde auteurs verwijzen allen naar het eerste boekdeel. Vanaf nu zal ik altijd een duidelijke verwijzing maken naar het gebruikte boekdeel binnen dit hoofdstuk.)

[310] K. Ravyts en J. Rondas, Het Brugse 1940-1945: deel 2: Bevrijding en straatterreur…pp.170-171.

[311] SAB, GASK, XXI. Oorlogsgebeurtenissen, Tweede Wereldoorlog, Groot-Brugge, n°1824: oprichting en liquidatie van Groot-Brugge, 1941-1946 en n°1827: rekening courant-B (Sint-Kruis).

[312] Idem.

[313] K. Ravyts en J. Rondas, Het Brugse 1940-1945: deel 1: Collaboratie en verzet… pp. 171-172.

[314] Ibid., pp. 172-173.

[315] SAB, GASK, XXI. Oorlogsgebeurtenissen, Tweede Wereldoorlog, Groot-Brugge, n°1824: oprichting en liquidatie van Groot-Brugge, 1941-1946 en n°1827: rekening courant-B (Sint-Kruis).

[316] K. Ravyts en J. Rondas, Het Brugse 1940-1945: deel 2: Bevrijding en straatterreur…p. 258.

[317] Interview met M. Dhoore door Lieven De Visch, op 21-1-2004. Op tape en transcriptie, eigen verzameling documenten, interview met Godelieve Casteleyn door Lieven De Visch, op 20-12-2003 . Op tape en transcriptie en K. Ravyts en J. Rondas, Het Brugse 1940-1945: deel 3: Het repressieklimaat en de Brugse Krijgsraad. Kortrijk, uitgeverij Groeninghe, 2001, pp. 11-23

[318] K. Ravyts en J. Rondas, Het Brugse 1940-1945: deel 4a: Het interneringskamp Sint-Kruis I.C.S.K.. Kortrijk, uitgeverij Groeninghe, 2003, pp. 21-23 en p. 75.

[319] SAB, GASK, I. algemeenheden, n° 19-20: notulen van de gemeenteraad, 1939-1955.