De monarchie op het schavot. Kritische analyse van de argumentatie in het debat rond de vervolging van Louis XVI. (Eva Catteeuw)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Na twee eeuwen strak absolutistisch bewind in Frankrijk, zag Louis XVI zich in het voorjaar van 1789 genoodzaakt om voor het eerst sinds 1614 de Staten Generaal weer bijeen te roepen. De gevolgen van het initiatief waren niet te overzien; een decennium bloedige revolutie ging van start, een tijdperk werd afgesloten. Over de preciese oorzaken van het uitbreken van deze revolutie en over wat er net doorslaggevend geweest is, zijn historici het vaak nog oneens. Maar vast staat dat Frankrijk in een crisis verkeerde. Het gewone volk ging gebukt onder de slechte economische situatie en de uitspattingen van Versailles lagen het zwaar op de maag, terwijl de burgerij zich naar het einde van de eeuw onder invloed van de Verlichting meer en meer begon te verzetten tegen de statische maatschappelijke structuur.

 

Als Louis XVI in mei dacht nog enigszins vat te hebben op de gebeurtenissen, dan ontglipte de controle hem pas echt in juni, toen de derde stand zich uitriep tot Assemblée nationale en de revolutie in een onomkeerbare stroomversnelling raakte. Ook het Parijse volk kwam in opstand en bestormde op 14 juli de Bastille. In de hoofdstad werd er een revolutionair stadsbewind geïnstalleerd en een burgerwacht gevormd. Boeren kwamen in opstand tegen hun grootgrondbezitters, zorgden voor de “grande peur” en de afschaffing van de feodale maatschappijstructuur in de nacht van 4 augustus 1789. Een eerste emigratiegolf van edelen vond plaats. Ze vluchtten naar het buitenland om zich militair te organiseren en de Franse orde te herstellen. Dit weerhield revolutionair Frankrijk er echter niet van om de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen op te stellen. Er werd verder gebroken met iedere vorm van traditioneel gezag, dus ook met de Kerk, die door de invoering van de Constitution civile du clergé, gedwongen werd de eed van trouw aan de revolutie te zweren. De antiliberale en contrarevolutionaire gezindheid van de geestelijkheid werd er echter alleen mee aangewakkerd. Ondertussen werden impulsen gegeven aan de vrije economie en werden gemene gronden geprivatiseerd.

 

Tegen september 1791 was de nieuwe, of eerste geschreven grondwet klaargestoomd. Frankrijk heette vanaf dan een constitutionele parlementaire monarchie. Het resultaat was een liberaal bestuursapparaat van verkozen ambtenaren met een sterk doorgevoerde scheiding van machten. De monarch werd net zoals de bevoorrechte standen in zijn macht beperkt ten voordele van de burgerij. De andere peiler van de tweeledige staatstructuur was de Assemblée nationale législative, een door getrapte verkiezingen en censuskiesrecht samengestelde kamer. Tot slot was er ook nog de rechterlijke macht die in handen was van verkozen rechters, optredend per departement, naast een hoog gerechtshof in Parijs.

 

Ondanks de gematigde constitutie, leek de revolutie zich sterk te radicaliseren en steeds meer vijanden te maken. Europa keek ongerust toe op de gebeurtenissen in Frankrijk, terwijl het aantal émigrés bleef groeien. Louis XVI, wiens houding steeds meer begon te lijken op die van een gijzelaar van de revolutie, ondernam een vergeefse vluchtpoging, maar werd onderschept en in gevangenschap terug naar de hoofdstad gevoerd. Wantrouwen sloeg om in directe vijandschap in april 1792, toen aan de Habsburgse keizer de oorlog werd verklaard en het Franse leger de Oostenrijkse Nederlanden binnenviel. De radicalisatie werd er verder door gestimuleerd. Onder grote druk -soms spreekt men van een staatsgreep- werd op 10 augustus 1792 beslist om over te gaan tot de schorsing van de koning en volgden verkiezingen, voor het eerst volgens algemeen stemrecht, voor een Convention nationale. Tijdens de eerste zitting van de Convention werd het koningschap afgeschaft en de republiek uitgeroepen. Ondertussen verkeerde de koning nog steeds in gevangenschap en was een proces, waar vooral de radicale Parijse secties op aanstuurden, haast onvermijdelijk geworden. Louis XVI zou ‘zogenaamd’ verraad gepleegd hebben en werd daarvoor berecht en terechtgesteld.

 

Historici zijn het er nog steeds oneens over of deze Franse koning zich nu al dan niet schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem ten laste werd gelegd[1]. Het is inderdaad merkwaardig hoe vele getuigen à décharge op de één of andere manier vlak voor het proces verdwenen en soms lijkt het ook geen toeval meer te zijn hoe bepaald bewijsmateriaal plots onvindbaar werd. Het is bovendien ook de vraag of een koning als onderdeel van zijn “droit monarchique” buitenlandse hulp niet mag inroepen bij de verdediging van het welzijn van het volk. Doorheen het proces zal echter wel duidelijk worden dat de schuld en de preciese misstappen van Louis XVI niet zozeer ter zake waren en dat ze eerder een middel waren om een doel te bereiken. Zijn voornaamste misdaad was eenvoudig koning te zijn, zoals Robespierre en Saint- Just het zo goed uitdrukten: “on ne peut point régner innocemment… tout roi est un rebelle et un usurpateur”[2]. Wat Louis XVI nu net mispeuterd had, had toen weinig belang en behoort daarom ook in deze studie niet tot de eigenlijke vraagstelling.

 

Toch was het allerminst evident om over een constitutionele koning, beschermd en onschendbaar verklaard door de grondwet, recht te spreken. Daarvoor was enige juridische verantwoording en rechtvaardiging vereist. Zo werd gedurende de twee maanden, die de terdoodbrenging van de koning voorafgingen, druk gedebatteerd in de Convention, door voor- en tegenstanders van het koningschap, voor- en tegenstanders van een proces voor de koning en voor- en tegenstanders van de doodstraf.

 

Het gehele proces moet gezien worden als het eindpunt van drie jaar intellectuele revolutie in twee stappen. Eerst werd overgegaan naar een constitutionele monarchie, met beperking van de absolute macht van de koning door de grondwet, waarbij het vernieuwende de legitimatie van de soevereiniteit zonder koning was. In een volgende fase werd de stap gezet naar de terdoodveroordeling van de vorst door een door het volk verkozen vertegenwoordiging.

 

Vanaf het begin van de nieuwe tijd, voor er sprake was van enige politieke theorievorming, werd de koning geplaatst in een positie van pure betekenisgever in een nooit eerder ingevulde schakel in een politiek systeem: “le roi est, était dèjà là”. Tot aan het einde van het Ancien Régime vertegenwoordigde hij het verleden, door een teruggrijpend mechanisme van hetgeen hem in de eerste plaats staatsman, man van de wet en man van de natie maakte. Dit symbolische aspect van het koninklijke personage, dat de overleving van het regime verzekerde, werd eigenlijk al in het begin van de Franse revolutie ontbonden. Toen Sièyes op 17 juni 1789 verklaarde dat de nationale vertegenwoordiging één en ondeelbaar was in Frankrijk, werd de vroegere, moeilijk te vatten koninklijke functie van soevereiniteit door de Staten Generaal hertaald naar een expliciete, electoraal uitgebalanceerde afvaardiging. Deze “représentation indivisible et quantifiée” omvatte de eens door de koning vertolkte eenheid volledig en schortte het axioma van de formele, koninklijke functie van representatie op. De natie werd van de vorst gescheiden - hij was van dan af dan niet meer dan een afgevaardigde- terwijl alle andere volksvertegenwoordigers ditmaal de incarnatie van de natie werden. Zo vond een symbolische en praktische omverwerping van de troon in 1789 plaats, maar deze werd gecamoufleerd door de ‘recyclage’ van de koning als “premier fonctionnaire du peuple”. [3]

 

Niet alleen de revolutie bewerkstelligde de destructie van de oude maatschappijstructuur, om er een nieuwe op te bouwen. Het absolutisme zelf was eigenlijk al een eerste omverwerping van de traditionele monarchie en maatschappij. Door administratieve en politieke machtsconcentratie bij de staatsontwikkeling, werd de feodale hiërarchie als het ware onteigend van haar vroegere autoriteit en had het absolutisme de tendens om de maatschappij te niveleren. De monarchie ontwikkelde zich tot een zichzelf instandhoudend politiek orgaan, vertegenwoordigd door de koning als de incarnatie van de natie. Net dit onvoorwaardelijk, statisch karakter van het regime heeft gezorgd voor de sterk toenemende radicalisatie van de revolutie in de jaren na 1789. Daarom ook dat de constitutionele monarchie of het compromis revolutie-monarchie in Frankrijk nooit geslaagd is. De absolutistische staat heeft de aristocratie onteerd en onteigend, maar zonder de weg te openen naar de democratie, zelfs niet na het van start gaan van de revolutie: “l’ancienne monarchie n’a rien à léguer à la Révolution, rien sinon la négation pure de ce qu’elle a été” [4].

 

Toen de debatten over de constitutionele monarchie van start gingen, pleitte de rechterzijde van het revolutionaire kamp niettemin voor cosoevereiniteit van koning en parlement naar het Engelse voorbeeld. In Frankrijk, zo zou later echter blijken, was het onmogelijk om het nationaal verleden te verenigen met de revolutie door een samenvoeging van de oude monarchie met de nieuwe nationale vertegenwoordiging. Monarchisten deden immers beroep op een traditie, een monarchie die niet meer bestond en de poging om de monarchie herin te voeren door de samenwerking met een tweede kamer, wekte de indruk weer een aristocratische macht te willen inrichten. Nadat deze ideologie en de grondwet van 1791 in een tweede fase van de revolutie sterk achterhaald bleek, manifesteerde zich vooral de radicale partij van het revolutionaire kamp, die aan dit traditionalisme helemaal geen boodschap had. Zij eigende zich de door het absolutisme gecreëerde soevereiniteit toe, terwijl de monarchisten deze net hadden willen heruitvinden onder een nieuwe vorm. Voor de eersten nam het volk dezelfde plaats in als de koning, zodat de pure democratie zich in de plaats van de absolute monarchie stelde. Het is in deze context dat de afschaffing van het koningschap van september 1792 moet gezien worden. Waarbij men zich als het ware wilde distantiëren van de eerste drie jaren van de Franse revolutie, besmet door het nationaal verleden. Zo schreef Roland bijvoorbeeld, “le despotisme fut détruit en 1789, mais 1792 sera l’époque du règne de l’égalité”. [5]

 

Zoals bekend bleef het echter niet alleen bij de officiële afschaffing van het koningschap. Hetzelfde jaar werd de koning in beschuldiging gesteld. Zo is men in amper één jaar tijd -434 dagen om precies te zijn-, overgegaan van een toestand van constitutionele onschendbaarheid van de koning, van zijn sacraal karakter naar zijn fysieke terdoodbrenging. Hoe de legitimatie van een dergelijke radicale kentering van de status van de vorst is kunnen gebeuren, is hetgeen waar wij in deze verhandeling een antwoord op pogen te vormen. Hierbij zullen we vooral aandacht besteden aan de verantwoording die afgevaardigden inriepen met betrekking tot concreet, gecodificeerd recht, waarbij nagegaan zal worden in welke mate er een vorm van partijpolitiek, of partijstandpunt inzake de berechting van de koning terug te vinden is.

 

In een eerste deel zal voornamelijk op basis van literatuur worden stil gestaan bij de gebeurtenissen die de afschaffing van het koningschap vooraf gingen. In de Assemblée werd er echter opmerkelijk weinig over gedebatteerd. Daarom komen we niet tot een bespreking van de argumentatie van afgevaardigden met betrekking tot de afschaffing van het koningschap, maar geven we toch enkele betogen weer om de sfeer waarin de beslissingen werden genomen, weer te geven. In een tweede deel worden de grote lijnen van het proces in de Convention verhaald. In het volgende deel komen we tot de eigenlijke vraagstelling van deze verhandeling en maken we een analyse van de argumentatie die werd ingeroepen om de vervolging van Louis XVI te verantwoorden. Daarvoor baseren we ons op de debatten die in de Convention werden gehouden vanaf begin november tot aan de terechtstelling van de vorst en de uiteenzettingen die gepubliceerd en rondgestuurd zijn. Na een bronnenbespreking behandelen we de verschillende deelnemers aan de debatten, of de fracties die in de Convention zetelden. Vervolgens komt een echte doorlichting van de argumentatie aan bod, aan de hand van een aantal steeds terugkerende thema’s. Daarbij wordt telkens de vraag gesteld naar een vorm van partijpolitiek in de discussie. We stellen eveneens de vraag naar de al dan niet gegarandeerde vrije meningsuiting in Convention nationale. Het deel wordt besloten met de volledige redevoeringen van enkele grote politieke namen. In een laatste deel volgt de ontknoping van de debatten. De verdediging van Louis XVI door zijn advocaten en de hoofdelijke stemming worden besproken. Tot slot wordt de dood van de koning zelf en de weerklank ervan behandeld, om te eindigen met de betekenis van het proces en de kritiek en de verdediging ervan.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Enkele auteurs vonden het hun roeping alle aan de koning ten laste gelegde feiten te weerleggen.

Isorno, J. Le vrai procès du roi, Paris, 1980.

De Coursac, G. Enquête sur le procès de Louis XVI, Paris, 1982.

[2] Naar Saint-Just: Archives parlementaires, LIII, 706-710.

[3] Boureau, A. “Le Roi” in Les lieux de mémoire, III Les France, 3. De l’Archive à l’emblème, 802.

[4] Furet, F. “L’Ancien Régime et la révolution”, Les lieux de mémoire, III France, 1. Conflits et partages, 112-115.

[5] Furet, F. “L’Ancien Régime et la révolution”, Les lieux de mémoire, III France, 1. Conflits et partages, 117-118.