Schadebemiddeling op politieniveau: een onderzoek naar de mogelijkheden voor een veralgemeenbaar model. (Kevin Vaes)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

Vooral sinds de tweede helft van de twintigste eeuw kwam men tot het besef dat het strafrecht steeds verder verwijderd raakte van het publiek waarvoor het bestemd was. Mede door de opkomst van het feminisme kreeg men in de loop van de jaren zeventig en tachtig meer aandacht voor het slachtoffer van een misdrijf. In de loop van de jaren negentig ging men in België ook steeds meer conflicten buiten het strafrecht afhandelen. Toch kreeg enkel bemiddeling in strafzaken in 1994 een wettelijke basis. Herstelgerichte initiatieven hebben niet tot doel de strafrechtsbedeling te versnellen of meer effectief te maken maar hebben tot doel de partijen meer te betrekken bij de afhandeling van hun geschil, zodat wederzijdse belangen aan bod komen en het concrete probleem opgelost wordt. Een bemiddeling probeert de relatie tussen beide partijen (dader en slachtoffer) te herstellen door de context van het conflict te begrijpen. Vooral in het strafrecht worden deze uitgaanspunten teruggevonden in de filosofie van ‘restorative justice’. Er zijn in België tal van bemiddelingsprojecten zowel binnen als buiten het strafrecht. Bemiddeling op politieniveau is er daar één van. In enkele Vlaamse gemeenten alsook in Brussel treffen we projecten van politiële schadebemiddeling of ‘médiation locale’aan. Maar omdat er geen wettelijk kader is, zijn elk van deze projecten een eigen koers gaan varen. Er zijn immers tal van verschillen in de werking, selectiecriteria vestiging ed. tussen de verschillende schadebemiddelingsprojecten.  Niet alleen tussen de Brusselse en de Vlaamse projecten zijn er verschillen maar zelfs tussen de Vlaamse projecten onderling merken we veel diversiteit. Dit bemoeilijkt de zaak om tot een veralgemeend aanbod te komen. Aangezien er geen wettelijk kader is en deze projecten voor hun financiering afhankelijk zijn van allerlei instanties zoals de politie of de gemeente, blijft hun voortbestaan ook steeds onzeker.

            Met de komst van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering kan hier misschien verandering in komen. Met deze wet wilde de regering immers eindelijk een wettelijk kader voor de verschillende bemiddelingsprojecten in het kader van het strafrecht. Doorheen de jaren heeft zich immers op het terrein een belangrijke evolutie voorgedaan door het opstarten van allerhande proefprojecten of pilootprojecten die de bemiddeling op andere niveaus van de strafprocedure introduceerden. De resultaten op het terrein en de positieve echo’s die werden ontvangen, pleitten voor het voortbestaan en de uitbreiding van het aanbod van bemiddeling. Teneinde dit aanbod op een uniforme wijze ter beschikking te stellen, voegt deze wet een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering in. Het aanbod van bemiddeling wordt dus ook uitgebreid opdat een bemiddelingsproces kan worden opgestart doorheen de hele strafprocedure, in de ruime zin van het woord.

           De rode draad in deze eindverhandeling is de vraag in welke mate politiële schadebemiddeling kan veralgemeend worden en op welke manier dit dan dient te gebeuren. Met de komst van de wet van 22 juni 2005 hebben we misschien een voedingsbodem gevonden waarin een veralgemeend aanbod van schadebemiddeling mogelijk wordt. Het is tijdens mijn stage bij Politiële Schadebemiddeling van de politiezone Leuven een van de belangrijkste vragen geweest. Zowel op de stuurgroepvergaderingen, teamvergaderingen als in tal van andere gelegenheden werd er voortdurend de vraag gesteld of schadebemiddeling onder de wet moet vallen en welke gevolgen dit kan hebben. Het leek mij daarom ook een boeiend thema om te zien hoe en in welke mate men dient te komen tot een veralgemening van schadebemiddeling. Na een korte inleiding over de ontwikkelingen met betrekking tot ‘restorative justice’ en een korte schets van de ontwikkelingen op vlak van bemiddeling in België, hebben we getracht om de praktijk van schadebemiddeling in België in kaart te brengen. Op elf plaatsen wordt dit project aangeboden. In het tweede hoofdstuk willen we u dus de elf verschillende schadebemiddelingsprojecten voorstellen die er bestaan in ons land. Tevens proberen we te vergelijken met de situatie in Nederland. Op basis van de gelijkenissen en verschillen tussen de Belgische projecten willen we in het vierde hoofdstuk zoeken naar een veralgemeenbaar model van schadebemiddeling. In het derde hoofdstuk willen we schadebemiddeling theoretisch funderen aan de hand van de theorieën van ‘community policing’ en ‘restorative justice’. In het vierde hoofdstuk willen we dan aan de hand van een bespreking van de wet van 22 juni 2005  nagaan of er een mogelijkheid bestaat om schadebemiddeling te veralgemenen in het kader van deze wet. Vervolgens willen we nagaan op basis van de literatuur hoe dit dan dient te gebeuren. Via een onderzoek naar de vestiging en de aard en de aanpak van de dossiers willen we onderzoeken hoe het schadebemiddelingsproject er idealiter zou moeten uitzien. Dit doen we ook door de link te leggen met bemiddeling in strafzaken, schaderegeling, buurtbemiddeling en de bemiddeling bij de gemeentelijke administratieve sanctie. Tevens willen we nagaan wat de rol van de politie kan zijn bij een bemiddeling door in de literatuur te zoeken naar buitenlandse ervaringen. Eveneens gaan we na of in het kader van de regelgeving rond politionele slachtofferbejegening reeds een basis kan gevonden worden om schadebemiddeling op te nemen in de basispolitiezorg of om schadebemiddeling toch meer te kunnen betrekken bij de politietaken. Ook onderzoeken we op basis van binnen – en buitenlandse ervaringen wat de mogelijkheden en risico’s zijn van een institutionalisering van schadebemiddeling. In het allerlaatste hoofdstuk willen we u naast een samenvatting van de belangrijkste bevindingen en standpunten uit dit onderzoek ook een hypothetisch model van schadebemiddeling meegeven dat we op basis van de bevindingen kunnen opstellen voor het gerechtelijk arrondissement Leuven. Dit model geeft de lezer na te gaan wat de bevindingen van dit onderzoek in de praktijk kunnen teweegbrengen.

            Ik hoop u, als lezer, alleszins een zicht te kunnen geven op de huidige praktijk van schadebemiddeling en ‘médiation locale’ in België en op de mogelijkheden en problemen van een veralgemening van het schadebemiddelingsaanbod.

 

 

HOOFDSTUK 1: ONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE STRAFRECHTSBEDELING

 

Dit hoofdstuk geeft in het kort de verschillende evoluties weer, die maken dat de strafrechtsbedeling de laatste 30 jaar grondig in vraag werd gesteld. Een volledig overzicht valt buiten het bereik van deze studie. Wel wordt getracht inzicht te verkrijgen waarom de aandacht gegroeid is naar een nieuwe rechtscultuur, met name ‘restorative justice’.

 

1. Op naar buitengerechtelijke vormen van conflictregeling

 

Het klassieke strafrecht, als reactie op het Ancien Regime, was aanvankelijk vooral gericht op de dader vanuit een retributief denken. Later na de twee wereldoorlogen werd meer aandacht geschonken aan de rehabilitatie en de maatschappelijke integratie van de dader. De dader bleef ook in het rehabilitatief denken de centrale positie innemen.1 De ‘code pénal’, die werd ingevoerd door Napoleon in 1810 werd achteraf niet meer fundamenteel vervangen. Door bewuste leedtoevoeging wordt gepoogd het verstoorde evenwicht in de rechtsorde te herstellen. De strafmaat wordt bepaald aan de hand van de ernst van de gepleegde feiten en de mate van de schuld van de dader. Voor jongeren werd een apart systeem ontwikkeld voor de gerechtelijke reactie op delicten.           

           In de sociologie, de psychologie en de criminologie ging men zich gaandeweg steeds meer afvragen wat een zinnige, maatschappelijke reactie op criminaliteit zou kunnen zijn. Dit was natuurlijk niet nieuw want ook in de eeuwen ervoor werd dit regelmatig gedaan. Ezzat Fattah voerde in het einde van de twintigste eeuw aan dat de huidige manier van straffen totaal ineffectief is. De klassieke doelen zoals afschrikking, rehabilitatie en opvoeding worden niet gerealiseerd. Het toenemende gebruik van de vrijheidsstraf resulteert niet in een beperking van de criminaliteit. De straf heeft een vernederend en stigmatiserend effect op de dader en treft ook andere personen. De straf zal ook nooit in staat zijn om het lijden van het slachtoffer te ‘vereffenen’ of een herstel mogelijk te maken.2 Naast ontelbare andere publicaties hebben twee klassiekers een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het herstelrechtelijke gedachtegoed. In het boek Changing Lenses stelt Howard Zehr dat we een andere bril moeten opzetten om naar criminaliteit en conflicten te kijken.3 Een misdrijf moeten we niet louter abstract bekijken als een overtreding van de strafwet, maar moeten we plaatsen binnen de concrete leefwereld van slachtoffers en daders. Een misdrijf veroorzaakt een inbreuk op menselijke relaties en die moet worden goedgemaakt om tot een herstel van de geleden schade of het doorstane leed te komen.

     In het artikel Conflicts as property stelt Nils Christie waarom het klassieke strafrecht uiteindelijk faalt om de door criminaliteit veroorzaakte problemen finaal en afdoende op te lossen. 4 Wanneer het klassieke strafrecht een misdrijf bestraft, dan doet het in wezen niets anders dan het conflict dat aan de basis lag van het misdrijf, of er uit resulteerde, van de mensen afnemen. De rechtstreeks betrokkenen hebben nauwelijks of geen inspraak in de afhandeling van hun zaak, alles gebeurt boven hun hoofden heen.

            Zeker in de tweede helft van de twintigste eeuw kwam men tot het besef dat het strafrecht steeds verder verwijderd raakte van het publiek waarvoor het bestemd was. Er werd geklaagd over de logge procedures, over het feit dat de rechters en advocaten een taal spraken die onbegrijpelijk was voor de gewone burger, en dat alles door een traag gerechtelijk apparaat werd geregeld.5 De tweede helft van de twintigste eeuw werd onder andere ook gekenmerkt door de opkomst van het feminisme. Deze emancipatorische beweging pleitte niet enkel voor de gelijkheid tussen man en vrouw, maar fulmineerde met recht en reden tegen misdrijven waarvan vrouwen en kinderen het slachtoffer werden. Het heeft lang geduurd voor men deze vormen van criminaliteit echt ernstig ging nemen. Het actieve feminisme stond aldus mee aan de bakermat van de slachtofferbeweging. Ook binnen de academische wereld werd het slachtofferschap de voorbije decennia voorwerp van studie en onderzoek. Jarenlang werd binnen de criminologie vooral de dader in al zijn complexiteit bestudeerd. Daarbij werd enerzijds gekeken naar hoe plegers van misdrijven een goede straf konden krijgen opdat recidive zou kunnen worden voorkomen. Anderzijds werd de vraag gesteld hoe daders rechtvaardig behandeld konden worden.

            Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig kreeg men van de weeromstuit meer aandacht voor het slachtoffer als individueel en maatschappelijk fenomeen. Hoe verwerken slachtoffers ernstige feiten en hoe wensen zij behandeld te worden door het gerechtelijk apparaat? Langzaamaan ontstonden initiatieven van slachtofferhulp binnen het algemeen welzijnswerk. Verder hebben politici, onder meer sinds de zaak Dutroux, de Witte Mars in 1996 en de aanklachten tegen het systeem, pogingen ondernomen om het vertrouwen van de burger te herwinnen. Slachtoffers konden niet langer worden genegeerd en kregen bijgevolg ook meer inspraak en rechten. Zo was er bijvoorbeeld de ‘Oriëntatienota Strafbeleid en Gevangenisbeleid’ (1996) van minister van Justitie S. De Clerck, die de vergeldende functie van de straf in vraag stelde. 6

                       In eigen land werd er in de jaren zeventig en tachtig amper geïnvesteerd in het gerechtelijke apparaat. Pas in de jaren negentig werd Justitie geleidelijk aan geherwaardeerd. Minister van Justitie Wathelet haalde in het begin van de jaren negentig aan dat indien men vasthield aan de traditionele gevangenisstraf en geldboete, er vele problemen zouden kunnen opduiken: ondoeltreffendheid van de gevangenis vanuit het oogpunt van sociale reclassering en recidive-voorkoming, overlast in de strafinrichtingen enzovoort. De waaier van sociale reacties tegen delinquentie zou, aldus Wathelet, moeten worden uitgebreid.7 Ten gevolge van de verschillende kritieken die geuit werden met betrekking tot de betrokkenheid van slachtoffers in het strafproces, werden bij de hervorming van het Belgische wetboek van strafvordering in 1998 door de Wet Franchimont de rechten en de waarborgen van de rechtzoekenden versterkt. Zo werden onder andere het recht op een behoorlijke bejegening van slachtoffers en hun verwanten, het recht op inzage in het dossier en het recht op het vragen van bijkomende onderzoekshandelingen bijgevoegd in het wetboek van strafvordering.

           In de loop van de jaren negentig ging men in België ook steeds meer conflicten buiten het strafrecht afhandelen. Toch kreeg enkel bemiddeling in strafzaken in 1994 een wettelijke basis. Herstelgerichte initiatieven hebben niet tot doel de strafrechtsbedeling te versnellen of meer effectief te maken maar hebben tot doel de partijen meer te betrekken bij de afhandeling van hun geschil, zodat wederzijdse belangen aan bod komen en het concrete probleem opgelost wordt. Een bemiddeling probeert de relatie tussen beide partijen (dader en slachtoffer) te herstellen door de context van het conflict te begrijpen. Vooral in het strafrecht worden deze uitgaanspunten teruggevonden in de filosofie van ‘restorative justice’. Men kan deze evolutie kenmerken door een verschuiving van een ‘justice imposée’ naar een ‘justice négociée’.8

 

Ook Europese regelgeving duidt op het belang van het toepassen van dader-slachtoffer bemiddeling en andere vormen van alternatieve conflictoplossing.9 Ook in België kwam er meer aandacht voor regelgeving. De hier geschetste ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling liggen aan de basis van de herstelrechtelijke beweging, die steeds meer gewaardeerd wordt als een belangrijk uitgaanspunt bij de afhandeling van de gevolgen van misdrijven. In verschillende Europese landen werd de wetgeving aangepast en werd een kader gecreëerd voor de toepassing van herstelgerichte initiatieven.10 In 2005 kwam er in België een nieuwe wet, waarover meer in de volgende hoofdstukken.11

 

 

2. Restorative Justice

 

2.1. Korte schets van het ontstaan en de evolutie van de herstelrechtelijke beweging

 

Canada is het land waar de beweging in de jaren zeventig ontstond, in de jaren tachtig stagneerde om vervolgens in de tweede helft van de jaren negentig een doorbraak te kennen. Slachtoffer-daderbemiddeling heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. De eerste generatie projecten, zowel in Canada als in V.S., werd aangeduid met de term ‘Victim-offender reconciliation programs’.12 Het eerste project ging in 1974 van start in de Canadese stad Kitchener, althans dat wordt dikwijls beweerd. Het is alleszins een trendsetter geweest.13 Het lokale project werd opgestart door een adult probation officer die ook lid was van een geloofgemeenschap. Het project beriep zich op een conflictoplossings- en ‘peacemaking’-filosofie. Het was de bedoeling om een alternatieve manier te ontwikkelen om criminaliteit te reduceren en om slachtoffers en daders samen te brengen om te komen tot een overeenstemming naar restitutie. Men maakte in dit project ook gebruik van een derde partij. Criminaliteit werd hier beschouwd als een conflict dat kan opgelost worden.14 Later werden de initiatiefnemers beïnvloed door de ideeën van Christie met betrekking tot het teruggeven van het conflict aan de betrokken partijen.15 Hoewel het project in Kitchener zelf beperkt bleef qua omvang en caseload, inspireerde het tal van andere projecten in Noord-Amerika en daarbuiten.16

Toch bleef in Canada het aantal projecten beperkt.17 De meeste projecten oriënteren zich hoofdzakelijk op de problematiek van jeugddelinquentie. Het betreft meestal ‘first offenders’, die verdacht worden van niet al te ernstige vermogens- of geweldsmisdrijven. Ook ontstonden er enkele projecten die bemiddeling aldaar aanboden in samenloop met het gerechtelijke onderzoek of na veroordeling. Op federaal wetgevend en beleidsvlak werd in Canada sinds het midden van de jaren tachtig interesse getoond voor slachtoffer-daderbemiddeling. Maar toch werd, ondanks de sterke signalen van de Commissie voor de hervorming van de strafrechtstoepassing, bemiddeling als autonome afhandelingsvorm op federaal vlak nooit in een wettelijk kader gegoten. In de Verenigde Staten waren er veel meer bemiddelingsprojecten maar toch kon je niet spreken van een snelle ontwikkeling als je het vergelijkt met de evolutie in Europa. Bovendien blijkt in de V.S. bemiddeling in andere sectoren dan de strafrechtelijke een veel snellere opgang te kennen. De bemiddeling zelf verloopt in Amerikaanse projecten doorgaans zeer gestructureerd, en omvat niet meer dan enkele persoonlijke contacten. Toch ligt het accent niet uitsluitend op de financiële schaderegeling. Ook voor de lichtere misdrijven nemen communicatie, verstandhouding en het uitwerken van niet-materiële vormen van herstel of genoegdoening een belangrijke plaats in.18 De oorspronkelijke interesse in restorative justice en de eerste herstelgerichte ontwikkelingen in Europa kunnen niet eenzijdig worden toegeschreven aan Noord-Amerikaanse initiatieven.19

 

2.2. Wat is nu ‘restorative justice’?

 

Herstelrecht is een derde model in de gerechtelijke interventie tegen delicten, naast het klassieke retributieve strafrecht en het rehabilitatieve model. Het groeit stilaan uit tot een nieuw paradigma waarin niet meer de bestraffing of behandeling van de dader vooropstaat, maar wel het herstel van de schade die door het delict werd aangericht. Het herstelrecht betekent dus meer dan een reeks technieken die binnen de bestaande structuren van strafrecht en jeugdrecht kunnen worden toegepast. Ook kan het herstelrecht niet beperkt worden tot dader-slachtofferbemiddeling. Andere uitvoeringsmodaliteiten zijn bijvoorbeeld ‘Family Group Conferencing’ of ‘healing circles’.

          Verscheidene auteurs hanteren de term ‘restorative justice’ of ‘herstelrecht’, maar nog steeds is er geen éénduidigheid omtrent zijn betekenis en inhoud. Zehr omschrijft ‘restorative justice’ als volgt ‘crime is a violation of people and relationships. It creates obligations to make things right. Justice involves the victim, the offender, and the community in a search for solutions which promote repair, reconciliation and reassurance’.20 Zehr benadrukt voornamelijk de tussenmenselijke relaties, de verstoorde relatie tussen dader en slachtoffer als gevolg van criminaliteit en de interpersoonlijke benadering van criminaliteit als uitgangspunt van het herstelrecht. Wright geeft aan dat bij een herstelrechtelijk antwoord op criminaliteit de aandacht niet alleen beperkt mag blijven tot het resultaat maar ook moet focussen op het proces.21 In de definitie van Marshall neemt het overlegproces een centrale plaats in: ‘a process whereby all the parties with a stake in a particular offence come together to resolve collectively how to deal with the aftermath of the offence and the implications for the future’.22

          Als reactie op deze definitie ontwikkelden Walgrave en Bazemore een andere definitie omdat ze de visie van Marshall zowel te eng als te ruim vonden. Deze twee auteurs zijn van mening dat men niet noodzakelijk een rechtstreeks overlegproces tussen de betrokken partijen moet hebben om het herstelrechtelijke karakter van de actie te bepalen. Lode Walgrave stelt dat algemeen aanvaard wordt dat de reactie op delinquent gedrag zo constructief mogelijk moet bijdragen tot het behoud en de eventuele verbetering van de kwaliteit van het maatschappelijk leven en van de relaties tussen de leden van de samenleving. Als gevolg hiervan moet men bij de reactie op criminaliteit, uitgaande van de verantwoordelijkheid van de dader, een beroep doen op de betrokkenheid van verschillende partijen. Walgrave en Bazemore kwamen tot de volgende definitie: ‘Restorative justice is every action that is primarily oriented towards doing justice by repairing the harm that has been caused by a crime’.23

          Men is nog steeds op zoek naar de juiste omschrijving en onderbouwde theorie. McCold en Wachtel omschrijven ‘restorative justice’ als ‘a process involving the direct stakeholders in determining how best to repair the harm done by offending behaviour’. Zij geven ook verschillende theoretische kaders en hypothesen voor de wetenschappelijke toetsing van hun definitie.24 Die diversiteit aan theorievorming weerspiegelt zich ook in de diversiteit aan herstelrechtelijke initiatieven.

 

2.3. Herstelrecht in de praktijk in het buitenland

 

Hieronder geven we naast ‘victim-offender mediation’ nog drie verschillende vormen weer die zich zeer sterk ontwikkeld hebben.

 

2.3.1. Sentencing circles

 

Sentencing circles ontstonden binnen de indianengemeenschap als een vorm van de bestaande ‘peacemaking circles’.25 Normaal gezien gaan aan de eigenlijke ‘sentencing circle’ voorbereidende ‘circles’ vooraf. De dader, het slachtoffer, hun familieleden en andere geïnteresseerden maken deel uit van de ‘circle’. Maar ook politie, advocaten, rechters, hulpverleners enz. kunnen deelnemen aan de ‘circle’. Een gemeenschapslid begeleidt de circle. De deelnemers kunnen via deze weg het conflict bespreken en samen op zoek gaan naar de beste oplossing. De nadruk wordt steeds gelegd op de verstoorde relaties in de persoon en in de gemeenschap ten gevolge van criminaliteit.

 

2.3.2. Family group conferences

 

De term ‘family groups conferences’ is voor het eerst officieel gebruikt in 1989 in Nieuw-Zeeland, meer bepaald in ‘the Children, Young Persons and Their Families Act’. Het voornaamste doel van een ‘conference’ is een plan op te stellen over hoe met het misdrijf moet worden omgegaan. Het slachtoffer en de dader worden samengebracht, elk met hun familie en andere steunfiguren, onder leiding van een ‘facilitator’. Na de discussie over de daad en zijn gevolgen, wordt de betekenis van het misdrijf voor alle betrokken partijen duidelijk en kan de dader aansprakelijk gehouden worden voor de geleden schade. Wanneer alle betrokken partijen instemmen met het gekozen voorstel, worden de details formeel vastgelegd en wordt de ‘conference’ afgesloten. Bij een ‘family groups conference’ wordt net zoals bij ‘sentencing circles’ meer de nadruk gelegd op de rol van de gemeenschap.26 Uit Australië kennen we vast en zeker het ‘Wagga Model’. Het model werd ontwikkeld door de politie van New South Wales te Wagga Wagga in 1991.27 In België kennen we ‘family group conferences’ beter onder de naam Hergo, herstelgericht groepsoverleg.28 De jeugdrechter schat de opportuniteit in van de hergo aan de hand van de vastgestelde criteria. De moderator gaat eerst op huisbezoek bij slachtoffer en dader en legt hen de principes van hergo uit. Het ganse hergo-proces groeit naar het groepsoverleg waar het slachtoffer, de dader en hun achterban bemerkingen kunnen geven bij het uiteindelijke voorgestelde plan. Dit project was tijdelijk stopgezet, maar in de loop van 2005 werd het weer verdergezet.

 

2.3.3. Sentencing panels 29

 

Door het toepassen van ‘sentencing panels’ wil de strafrechtsbedeling de bevolking dichter betrekken bij de reactie op criminaliteit. Tijdens een ‘sentencing panel’ wordt de dader en zijn achterban aan het woord gelaten en wordt de dader ook aangemoedigd om zijn verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van het slachtoffer. De beslissing wordt hier alleen genomen door het panel. De ‘panels’ bestaan vaak uit vrijwilligers uit de lokale gemeenschap en worden meestal geleidelijk gevormd. Het is een beweging die ontstond in het kader van ‘neighbourhood justice centres’ en ‘community mediation boards’ in de jaren zestig in de Verenigde Staten.

 

2.4. Herstelrecht in de praktijk in België

 

In België vonden de eerste aanzetten tot bemiddeling tussen daders en slachtoffers van misdrijven plaats op het terrein van de jeugddelinquentie. Zowel in Wallonië als in Vlaanderen kwam het initiatief van enkele kleine v.z.w.’s in de sector van de bijzondere jeugdbijstand. Dit gebeurde in de tweede helft van de jaren tachtig. Vier verenigingen speelden een hoofdrol: Oikoten, gevestigd te Leuven, en drie Waalse verenigingen (Arpège, Gacep en Radian).30 Deze organisaties opereren allemaal binnen het kader van de wet van 15 april 1965.31 Deze wet gaat duidelijk uit van een pedagogische ideologie. Hierin wordt een minderjarige die ‘in gevaar’ is of die ‘een als misdrijf omschreven feit’ heeft gepleegd, niet strafrechtelijk verantwoordelijk gesteld voor zijn of haar gedrag. De minderjarige dient beschermd en gerehabiliteerd te worden door middel van maatregelen met een opvoedkundige finaliteit.32

 

2.4.1. Oikoten en Franstalige organisaties

 

De Vlaamse organisatie Oikoten startte in 1987 het eerste bemiddelingsproject voor jongeren. De filosofie van de organisatie is: jongeren worden niet geholpen door hen te beschermen, maar wel door hen te behandelen als volwaardige partners en hen verantwoordelijkheid te geven.33 In dit perspectief organiseert Oikoten sinds zijn ontstaan ‘onthemingsprojecten’ en tochten voor jonge delinquenten, waarbij deze voor een korte of langere periode in een voor hen vreemd milieu in het buitenland verblijven. Voor jongeren met een minder zware problematiek startte de organisatie in 1987 een experiment rond gemeenschapsdienst. Zo kon de jongere een symbolisch herstel realiseren ten aanzien van de gemeenschap. Ook werden de slachtoffers betrokken in het overleg over de duur en de aard van het werk dat door de jongere zou uitgevoerd worden. Maar dit systeem was te dadergericht. Slachtoffers weigerden louter ten voordele van de dader bij te dragen tot de educatieve doelstellingen van de gemeenschapsdienst. Daarom evolueerde Oikoten van een zuivere gemeenschapsdienst naar een bemiddelingsproject. In 1991 werd een vereffeningsfonds opgericht. Wanneer de jongere dus niet bij machte is om het slachtoffer financieel te vergoeden, kan hij een aantal uren vrijwilligerswerk vervullen in een humanitaire, culturele of sociale organisatie. In ruil hiervoor krijgt hij een som geld uit het vereffeningsfonds om het slachtoffer schadeloos te stellen. In 1996 werd de Bemiddelingsdienst Arrondissement Leuven opgericht en dit geldt nog altijd als een belangrijke etappe in het ontwikkelingsproces van Oikoten.

          In Wallonië werd pas in 1984 de gemeenschapsdienst toegepast. Ondanks de snelle groei van gemeenschapsdienst voor jonge delinquenten resulteerde dit niet in een ontwikkeling van een cultuur van ‘herstelrecht’.34 Directe of indirecte bemiddeling werd slechts incidenteel toegepast. In 1993 werd een gemeenschappelijk pilootproject opgericht en er werd uiteindelijk een bemiddelingsmethode uitgewerkt. Het pilootproject werd uiteindelijk stopgezet en de drie organisaties, Arpège, Gacep en Radian, bleven hun bemiddelingswerk wel verder zetten maar toch bleef in Wallonië bemiddeling met jongeren tot het einde van de jaren negentig vrij beperkt.

Ook in Vlaanderen bleef het vereffeningsproject van Oikoten gedurende vele jaren een eenzame verkenner. Pas in 1996 werd een tweede bemiddelingsproject opgezet door de v.z.w. BAS!, een begeleidingsdienst in de sector van alternatieve sancties voor jongeren die zich vooral richt op gemeenschapsdienst, opgelegd door de jeugdrechter. In 1999 waren er dus zes bemiddelingsdiensten actief in het ganse land.35

 

2.4.2 Huidig overzicht van de bemiddelingsprojecten

 

Binnen de strafrechtelijke sfeer kent België vijf soorten bemiddeling. In 1994 werd de bemiddeling in strafzaken wettelijk geregeld.36 Maar de Minister van Justitie Onkelinx heeft een wetsvoorstel ingediend in verband met de bemiddeling bij minderjarigen. En ook is er uiteraard de wet van 22 juni 2005 gekomen, waarover we het gaan hebben in het vierde hoofdstuk van deze scriptie.37

Het verloop van het bemiddelingsproces is in verschillende projecten ongeveer gelijklopend. Eerst worden de dossiers die in aanmerking komen voor bemiddeling geselecteerd, meestal op parketniveau. Daarna volgt, per brief of telefonisch, de contactname met de dader en het slachtoffer. Eens de partijen instemmen om deel te nemen aan de bemiddeling, volgt de eerste ontmoeting. In de loop van de ontmoetingen wordt duidelijk of de partijen opteren voor een indirecte of directe bemiddeling. Na het beëindigen van de bemiddeling wordt mogelijks bij bepaalde bemiddelingsinitiatieven een eindverslag opgemaakt voor het parket met het resultaat van de bemiddeling en de ondernomen stappen.38

 

2.4.2.1. Bemiddeling in strafzaken

 

Op 10 februari 1994 werd ‘de wet houdende regeling van een procedure voor bemiddeling in strafzaken’ goedgekeurd. Dit resulteerde in het nieuwe artikel 216 ter in het wetboek van strafvordering. Deze wet wil een snelle reactie bieden op veel voorkomende stadscriminaliteit en meer aandacht schenken aan het slachtoffer. Elk gerechtelijk arrondissement biedt bemiddeling in strafzaken aan.39 De Procureur des Konings selecteert de dossiers die in aanmerking komen voor bemiddeling in strafzaken en maakt deze over aan de justitieassistent. De Procureur kan bemiddeling in strafzaken voorstellen wanneer hij voor een straf niet meer dan twee jaar meent te moeten vorderen. De maatregelen die opgelegd kunnen worden zijn vergoeding of herstel van schade en het volgen van een behandeling of opleiding. Een andere maatregel die vroeger opgelegd kon worden, was het volbrengen van een gemeenschapsdienst. Deze maatregel werd afgeschaft toen de werkstraf een autonoom statuut kreeg. Maar met de wet van 22 juni 2005 kwam hier opnieuw verandering in.40

              De procedure richt zich enkel tot meerderjarige daders en indien een dossier reeds aanhangig is bij de rechtbank, kan er geen bemiddeling in strafzaken meer plaatsvinden. De justitieassistent staat in voor de contactname en ontmoeting met de betrokken partijen, en tevens voor de opvolging van de overeenkomst. Een uitgevoerde overeenkomst leidt tot verval van de strafvordering.

 

2.4.2.2. Herstelbemiddeling bij minderjarigen

 

Herstelbemiddeling ontstond als vereffeningsproject in 1987 bij de vzw Oikoten, zoals we hierboven reeds hebben vermeld.41 In de loop van de jaren heeft dit project vele wijzigingen ondergaan. Bij herstelbemiddeling voor minderjarige daders worden dossiers doorverwezen door het parket. Het gaat zowel om lichte als zwaardere feiten, dus eveneens dossiers die gedagvaard worden door de jeugdrechter. De minderjarigen worden tijdens het bemiddelingsproces aangemoedigd om hun verantwoordelijkheid op te nemen in het herstel van de schade die ze hebben veroorzaakt. Indien de jongere niet genoeg geld heeft om de schade te vergoeden, kan hij een beroep doen op het vereffeningsfonds. Naast herstel naar het slachtoffer toe wordt tijdens de bemiddeling ook veel aandacht besteed aan het herstel van het relationeel netwerk van de jongere.42

 

2.4.2.3. Herstelbemiddeling voor meerderjarigen

 

Het project ‘herstelbemiddeling’ startte in Leuven op 1 januari 1993. Het initiatief van dit project lag bij de onderzoeksgroep Penologie en Victimologie van de afdeling Strafrecht, Strafvordering en Criminologie van de KULeuven.43 Het parket moet reeds beslist hebben om te vervolgen. Het project richt zich tot meerderjarige daders en slachtoffers van ernstige misdrijven.Vaak zijn het feiten zoals diefstal met geweld, slagen en verwondingen enzovoort. Via gesprekken met elk van de partijen en/of ontmoetingen tussen beiden, tracht de bemiddelaar communicatie mogelijk te maken over de feiten en over de gevolgen hiervan voor beide partijen. Zo krijgen slachtoffers via een bemiddeling vaak antwoorden op hun vragen en biedt het de verdachten een kans reeds verantwoordelijkheid op te nemen voor hun daden. De gerechtelijke afhandeling van het dossier loopt ondertussen wel gewoon door. Momenteel wordt in 13 arrondissementen een aanbod tot herstelbemiddeling gedaan.

 

2.4.2.4. Herstelbemiddeling in de fase van de strafuitvoering

 

Dit project ging van start op 15 februari 2001.44 Het voorziet in een aanbod van bemiddeling voor veroordeelde gedetineerden en hun slachtoffers die wensen in contact te komen met elkaar. Het is dus duidelijk dat we ons hier bevinden op een ander niveau dan de andere bemiddelingsprojecten, namelijk in de fase van de strafuitvoering met de specifieke doelgroep ‘gedetineerden’. Bemiddeling wordt hier in de ruimste zin opgevat als ‘alle communicatie tussen slachtoffer en dader op een continuüm gaande van een éénmalig, indirect contact tot een proces met meerdere, rechtstreekse gesprekken’.45 In het Waalse landsgedeelte is er niet echt sprake van een specifiek project en komen alle gevangenissen in aanmerking.

 

2.4.2.5. Bemiddeling op politieniveau

 

Het aanbod wordt voorzien in drie Vlaamse steden: Leuven, Lier en Mechelen, en in acht Brusselse gemeenten. Schadebemiddeling wil een snellere en efficiëntere aanpak van de kleine criminaliteit bewerkstelligen.46 De Vlaamse projecten verschillen onderling en ook de Brusselse projecten zijn van elkaar verschillend. Sommige projecten leggen meer de nadruk op schaderegeling terwijl andere projecten meer aan schadebemiddeling doen.

          Bij schaderegeling primeert de financiële kant van de zaak. De bemiddelaar gaat niet dieper in op de feiten. Bij schadebemiddeling daarentegen tracht men werkelijk te bemiddelen tussen dader en slachtoffer en probeert men toch verder te kijken dan alleen maar de materiële schade veroorzaakt door het misdrijf. Deze vorm van bemiddeling wordt uitgebreid besproken verder in dit werk.

 

2.4.2.6. Bemiddeling in andere sectoren

 

Er bestaan ook nog andere bemiddelingsinitiatieven zoals buurtbemiddeling, familiale bemiddeling, schoolbemiddeling, burenbemiddeling enzovoort.47

 

 

3.Conclusie

 

Dit hoofdstuk heeft een bondig overzicht gebracht van de belangrijkste ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling in het kader van restorative justice en herstelrecht. Voor Justitie werd de kloof met de bevolking de laatste decennia steeds groter. Belangrijk is dat het justitiemodel terug dialoog en uitwisseling aanmoedigt. De burger moet opnieuw vertrouwen krijgen in de gerechtelijke instanties en het gerecht moet weer geloofwaardig worden zonder naar een veroordeling of gevangenisstraf te grijpen. Het herstelrechtelijke denken, voornamelijk ontstaan als reactie op de onvrede met het klassieke rechtssysteem, kan hier een antwoord bieden.

           In de loop van de jaren negentig ging men in België maar ook in enkele andere Europese landen steeds meer conflicten buiten het strafrecht afhandelen. Dit gaf de kans om de partijen meer te betrekken bij de afhandeling van hun geschil. Er kwam steeds meer aandacht voor het toepassen van slachtoffer-daderbemiddeling. Uit dit hoofdstuk blijkt duidelijk dat bemiddeling reeds redelijk goed is uitgebouwd in België. Maar het was enkel de bemiddeling in strafzaken dat een wettelijk kader had gekregen in 1994. Maar er zijn meerdere vormen van bemiddeling in het kader van het strafrecht. Met de invoering van de wet van 22 juni 2005 wilde de overheid een einde maken aan de onzekerheid over het bestaan van de bemiddelingsprojecten in het kader van het strafrecht. Met deze wet beoogde men de veralgemening van de reeds bestaande bemiddelingsprojecten over het ganse land. Over deze wet hebben we het verder in het vierde hoofdstuk. Meteen kunnen we ons ook al enkele vragen stellen in het kader van deze scriptie: Hoe verloopt de werking van de verschillende schadebemiddelingsprojecten? Want bij een veralgemeend aanbod is het logisch om te streven naar één model. Tevens zit je met de vraag of politiële schadebemiddeling wel onder de wet van 22 juni 2005 valt. Op al deze vragen hoop ik in de volgende hoofdstukken een beter zicht te geven.

 

 

HOOFDSTUK 2: SCHADEBEMIDDELING

 

1. Inleiding

 

 

Uit allerlei onderzoeken, waaronder de Veiligheidsmonitor, is gebleken dat vooral kleine vormen van criminaliteit onveiligheidsgevoelens creëren bij de bevolking. Het zijn dus vooral de kleinere vormen van criminaliteit zoals het niet opruimen van hondenpoep, vandalisme enzovoort die de mensen irriteren. Ook stelde men vast dat het slachtoffer eigenlijk de grote afwezige was in het gerechtelijke onderzoek. De laatste jaren probeerde men dan ook vanuit justitie om meer aandacht te besteden aan alternatieven voor de klassieke gerechtelijke aanpak, enerzijds om meer aandacht te kunnen schenken aan de problemen van het slachtoffer, anderzijds omdat de gerechtelijke instanties worstelen met een hoge werklast.

           Van Garsse stelt dan ook dat in deze context diende gezocht te worden naar een differentiatie in het gerechtelijke optreden waarbij enerzijds snelheid en efficiëntie, en anderzijds slachtoffergerichtheid aan de orde zijn.48 Dit zoeken is ook terug te vinden op het politiële niveau. Bemiddeling op politieniveau wil immers een snelle reactie bieden op kleine criminaliteit, door met dader en slachtoffer tot een overeenkomst te komen over de veroorzaakte schade.49

       Er circuleren verschillende benamingen voor deze vorm van bemiddeling: politiële schadebemiddeling, lokale bemiddeling, schaderegeling, schadebemiddeling enzovoort. In deze eindverhandeling zullen we gemakkelijkheidshalve de term schadebemiddeling gebruiken.

            Dit hoofdstuk zal het begrip schadebemiddeling verder toelichten. In eerste instantie zullen we de schadebemiddelingsprojecten in Vlaanderen en Brussel bespreken, gevolgd door een korte voorstelling van de situatie in Nederland. Vervolgens trachten we de werkingsprincipes van bemiddeling toe te passen op schadebemiddeling en ten slotte geven we op basis van de stage-ervaringen enkele bedenkingen ten aanzien van de schadebemiddelingspraktijk.

 

 

2. Praktijk van schadebemiddeling in Vlaanderen en Brussel

 

 

In Leuven heeft men sinds de start van het project in 1996 al verscheidene benamingen gekend voor dit project: schadebemiddeling, schaderegeling of herstelbemiddeling op politieniveau. Ook in Mechelen en Lier ging het project van start in de loop van het jaar 1996. Thans noemt het project politiële schadebemiddeling. In de Brusselse gemeenten gebruikt men de benaming ‘médiation locale’ of ‘lokale bemiddeling’. In Brussel werd er in 1998 gestart met de schadebemiddelingsprojecten te Jette en Etterbeek.50 In Wallonië vindt men geen bemiddelingsprojecten op politieniveau. Wel kent men aldaar projecten zoals sociale bemiddeling of buurtbemiddeling. In dit deel zal getracht worden een zo helder mogelijk beeld te schetsen van de schadebemiddelingsprojecten.

 

2.1. Brussel

 

2.1.1. Ontstaan, doelstellingen en huidige ontwikkelingen

 

In het Brusselse is de lokale bemiddeling vooral ontstaan als antwoord op de overbelasting van het gerechtelijke systeem. Het opzetten van lokale bemiddeling is in grote mate te danken aan de inspanningen van één van de substituten van de Procureur des Konings van het Brusselse parket. Op basis van de ervaringen van het project te Leuven werd een omzendbrief in 1998 goedgekeurd door de procureur des Konings van Brussel.51 Deze omzendbrief bevatte richtlijnen voor het opstarten van de eerste pilootprojecten. Door de substituut-procureur werden er contacten gelegd met de Brusselse gemeenten. In 1998 waren er twee deelnemende gemeenten, namelijk Etterbeek en Jette. In 2000 sloten twee andere gemeenten zich aan bij het initiatief, met name Elsene en Brussel-Stad. In 2002 besloot de F.O.D. Binnenlandse Zaken om de projecten voor lokale bemiddeling te subsidiëren in het kader van de veiligheidscontracten. Vier andere projecten ( Vorst/ Sint-Gilles, Anderlecht, Sint-Jans-Molenbeek en Sint-Lambrechts-Woluwe) startten hierdoor met een dergelijk project. Momenteel kent Brussel dus acht projecten die lokale bemiddeling aanbieden.52 Voor 2003 stond één parketmagistraat in voor de samenwerking met lokale bemiddelaars, nu kunnen alle parketmagistraten in de verschillende zones de lokale bemiddelaars aanspreken. Lokale bemiddeling kan worden beschouwd als een alternatief voor de klassieke strafrechtelijke procedure. Een bemiddelaar kan als neutrale, begeleidende partij tijdens een rechtstreeks gesprek met de verdachte en het slachtoffer het gerezen conflict trachten op te lossen. Lokale bemiddeling biedt ook een snelle reactie op een klacht die ter kennis is gebracht van de politie. Het slachtoffer en de dader krijgen de mogelijkheid om gehoord te worden. Door de projecten van lokale bemiddeling wordt ook het administratieve werk van de politie en het parket verminderd.53 Sinds 2002 is er ook een overlegplatform opgericht waar de Brusselse lokale bemiddelaars en de Vlaamse schadebemiddelaars elkaar ontmoeten. Het platform lijkt dus een formule waar er gereflecteerd kan worden over hun bemiddelingsaanpak, een gemeenschappelijk regelgevend kader, knelpunten enzovoort.

 

2.1.2. Financiering 54

 

De twee eerste pilootprojecten in Jette en Etterbeek en de twee daaropvolgende projecten in Elsene en Brussel-Stad werden in de periode 1998-2002 gesubsidieerd in het kader van de uitoefening van andere opdrachten. In 2002 stelde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken voor om lokale bemiddeling te subsidiëren via de veiligheidscontracten. In deze periode kregen de reeds bestaande projecten een duidelijke omschrijving van hun opdracht en namen nieuwe gemeenten een project voor lokale bemiddeling op in hun veiligheidscontract. Gemeenten die geen veiligheidscontract hadden, besloten om lokale bemiddeling te subsidiëren vanuit de gemeente of de politiezone. Het project te Jette wordt gefinancierd door het gemeentebestuur en de projecten te Anderlecht, Vorst/Sint-Gilles en Sint-Lambrechts-Woluwe krijgen financiële steun uit het budget van de lokale politie.

 

2.1.3. Selectiecriteria en procedure

 

De omzendbrief uit 1998 stelt dat lokale bemiddeling zich richt op feiten die gekwalificeerd worden als overtreding of wanbedrijf waarvan de materiële schade het bedrag van 50.000 frank/1250 euro niet overschrijdt, zoals opzettelijke vernielingen, afzetterij, lichte slagen en verwondingen enzovoort.55 In Brussel moet het hoofdzakelijk gaan om feiten tussen personen die elkaar kennen of elkaar regelmatig terugzien. Verder zijn twee andere basiscriteria van belang, namelijk de afwezigheid van specifieke antecedenten (het strafregister van iedere betrokkene moet nagekeken worden) en de vrijwillige instemming van de dader en het slachtoffer om me te werken aan de bemiddeling.56 Verschillende diensten voor lokale bemiddeling beschouwen de politie als een onmisbare partner voor de toelevering van dossiers. Ook het parket wordt beschouwd als een bevoorrechte partner. Sinds het jaar 2003 worden de dossiers voor lokale bemiddeling beheerd door alle magistraten van de verschillende zones, waardoor de vergaderingen met parketmagistraten en bemiddelaars per zone verlopen.57 

             Nadat een klacht neergelegd is bij de politiediensten, gebeurt de selectie van de bemiddelingsdossiers door de politieofficieren. Een goede sensibilisatie is daarom ook van zeer groot belang. Als de feiten beantwoorden aan de selectiecriteria, wordt er door de officier nagegaan of er bij de verdachte geen antecedenten zijn. Hierna wordt het dossier doorgestuurd naar de bemiddelaar. Het dossier wordt dus niet eerst naar het parket gestuurd, wat een grote tijdsbesparing is. Er is steeds een termijn van twee maanden voorzien om tot een akkoord te komen tussen de betrokken partijen. De bemiddelaar stelt na het beëindigen van de bemiddeling een verslag op voor de politiediensten. Indien de betrokken partijen tot een akkoord komen, stelt de politiedienst aan de verantwoordelijke parketmagistraat voor om het dossier op politieniveau te klasseren.Wanneer het akkoord niet wordt nageleefd, wordt de klacht overgemaakt aan het parket met de mededeling en de redenen waarom een bemiddeling niet geslaagd is. Momenteel krijgen de bemiddelingsdiensten ook dossiers doorverwezen vanuit het parket. Dit komt omdat het niet langer één enkele magistraat is die instaat voor de lokale bemiddeling, maar meerdere magistraten in de verschillende zones. Maar het aantal selecties die gebeuren door het parket is slechts gering.58 Er zijn diensten die lokale bemiddeling zien als bemiddeling die gericht is op de materiële feiten en er zijn diensten die het eerder zien als een instrument voor conflictoplossing in de ruime zin. In het eerste geval moet er rekening gehouden worden met de bijkomende behoeften en vragen van de partijen maar aan het einde van de bemiddeling dienen de bepalingen van de overeenkomst met de klacht te maken te hebben. In het tweede geval gaan de diensten niet uit van het proces-verbaal. Zij gaan in dat geval ook veel meer samenwerken met de diensten van sociale en familiale bemiddeling. Hierdoor gaat men ook minder strikte criteria hanteren.59 Ook op het overleg tussen de Vlaamse en Brusselse projecten bemerk je duidelijk die spanning tussen deze twee benaderingen. De partijen dienen uiteraard hun akkoord te geven. Tevens sluit het bemiddelingsproces een gelijktijdig beroep op een gerechtelijke procedure uit.

 

2.2. Vlaanderen

 

Het project te Leuven zal uitgebreider besproken worden dan de schadebemiddelingsprojecten te Mechelen en Lier, aangezien ik door mijn stage-ervaringen een beter inzicht heb in de methodiek van schadebemiddeling in Leuven.

 

2.2.1. Leuven

 

Ontstaan, doelstellingen en huidige ontwikkelingen

 

Bij de politie en het parket van Leuven stelde men vast dat de afhandeling van een groot aantal kleinere dossiers lang op zich lieten wachten. Er was duidelijk vraag om op politieel vlak iets uit te bouwen om lichtere zaken te behandelen. Het accent ligt op het regelen van de schade, zodat uiteindelijk het dossier beslissingsklaar toekomt op het parket.60

            Het Leuvense project ‘schadebemiddeling’ is in maart 1996 van start gegaan. Initiatiefnemer was de toenmalige verantwoordelijke van de gemeentelijke preventiedienst. In het kader van het Globaal Plan konden gemeenten een beroep doen op een financiering indien zij burgerpersoneel wensten aan te nemen voor het begeleiden van alternatieve strafrechtelijke maatregelen. Het project schadebemiddeling startte samen met de oprichting van de Bemiddelingsdienst Arrondissement Leuven. Het oprichten van één bemiddelingsdienst werd ingegeven door de wil om de drie bestaande bemiddelingsprojecten te groeperen en om tot één gemeenschappelijke filosofie en methodiek te komen. De drie bemiddelingsprojecten van BAL – vereffening, schadebemiddeling en herstelbemiddeling – hadden nochtans elk hun specifieke accenten en ontstaansgeschiedenis. Toch werd in 1999 beslist om een uniformiteit in benaming te creëren: herstelbemiddeling voor meerderjarigen (voorheen: herstelbemiddeling), herstelbemiddeling voor minderjarigen (voorheen: vereffening) en herstelbemiddeling op politieniveau (voorheen: schadebemiddeling).61 Deze keuze werd ingegeven door het feit dat het toch telkens om hetzelfde ging, nl. ‘een aanbod aan de betrokkenen bij een misdrijf om een communicatie op te starten rond het gebeurde feit om samen te zoeken naar een mogelijk herstel.’

            Sinds 1 januari 2003 werden de middelen stopgezet vanuit het Globaal Plan, dit met de duidelijke boodschap dat het project positief geëvalueerd werd maar dat de subsidiëring van het project niet meer kaderde binnen het huidige wettelijke subsidiekader van het Globaal Plan en het Ministerie van Justitie niet langer in middelen zou voorzien. Politiezone Leuven nam dit project en de subsidiëring van het personeelslid over van de stad Leuven, zodat het gecontinueerd kon worden. Met de aanwerving van een nieuwe bemiddelaar en het onderbrengen van het project bij de Jeugd- en Sociale Dienst van de politie, werd het project nieuw leven ingeblazen en bracht dit tevens een andere dynamiek op gang binnen de bemiddelingsdienst. Op zes november 2003 werd beslist om het project ‘Politiële schadebemiddeling’ te noemen.62

De naam ‘schadebemiddeling’ gaat veel verder dan de term ‘schaderegeling’. Het project in Leuven doet meer dan gewoon de schade te regelen. Het project gaat uit van de politie, men wil de geleden schade vergoed zien en de bemiddelaar zoekt samen met de betrokken partijen naar een overeenkomst waar iedereen zich in kan vinden. Emoties die gelinkt zijn aan de schade worden ook opgenomen. Maar het gaat niet ver genoeg om al te spreken van ‘herstelbemiddeling’. Over de term ‘politiële’ kan men nog discussiëren want veel mensen hebben hierbij de verwachting dat de bemiddeling zal gebeuren door politiemensen.

 

Financiering

 

In de startfase werd het project gefinancierd door het Globaal Plan. Het Globaal Plan laat toe dat gemeenten een beroep kunnen doen op federale middelen om bijkomend burgerpersoneel aan te werven voor de begeleiding van alternatieve strafrechtelijke maatregelen.63 Tot 31 december 2002 stond het Globaal Plan in voor de financiering. De reden van de stopzetting is, zoals reeds vermeld, de incongruentie met het wettelijke subsidiekader van het Globaal Plan. Schadebemiddeling past moeilijk in één van de vier categorieën van afhandeling die voor de subsidiëring in aanmerking komen. Deze categorieën betreffen de dienstverlening en de opleiding in het kader van de probatiewet, bemiddeling in strafzaken, de alternatieve maatregelen ter vervanging van de voorlopige hechtenis en de diversiemaatregelen voor minderjarigen.64

             Sinds 1 januari 2003 wordt het Leuvense project gefinancierd uit het budget van de politiezone Leuven. Aangezien de politie geld en middelen vrijmaakt voor het bemiddelingsproject, heeft de politie ook een grote invloed op de werking en de ‘cultuur’ van het project. De politie lijkt ook tevreden over het project en er is veel meer zekerheid over de permanente financiering dan bij de projecten te Lier en Mechelen. Het nadeel aan deze financiering is dat het project nu beperkt wordt tot binnen de stadsgrenzen.

 

Selectiecriteria en de bemiddelingsprocedure

 

In Leuven werden al vrij vroeg afspraken gemaakt in de vorm van een protocol.65 Het bemiddelingsproject kan dossiers ontvangen van de politie, het parket en van de bevoegde ambtenaar voor de gemeentelijke administratieve sancties. Het moet alleszins gaan om meerderjarige daders, met uitzondering van bemiddeling bij gemeentelijke administratieve sancties, en zowel de dader als het slachtoffer dienen gekend te zijn. Bovendien moet de dader de feiten bekennen en bereid zijn de schade te vergoeden. De feiten moeten zich ook voorgedaan hebben binnen de politiezone Leuven en de dader of het slachtoffer moet een inwoner zijn van Leuven. Ook studenten die verblijven te Leuven komen in aanmerking. Het gaat om lichte feiten met een beperkte schade zoals lichte slagen en verwondingen, vandalisme aan wagens en woningen, diefstal, misbruik van vertrouwen enzovoort. Dossiers waarin de politie betrokken is alsook vorderingen van openbare instanties worden uitgesloten. Ook verkeersmisdrijven en daden van verkeersagressie worden uitgesloten. Dossiers waarin de dader gekend is voor voorgaande feiten of voor een drank-, drugs- of zwaar agressieprobleem kunnen worden uitgesloten. Een politie-inspecteur kan een dossier dat in aanmerking komt voor bemiddeling doorzenden naar de bemiddelaar. Ook de A.P.0.66 – officier kan een A.P.O.-dossier voor bemiddeling adresseren aan de schadebemiddelaar. Daarnaast komen nog andere feiten (via G.P.V.67 en dus geselecteerd door een individuele inspecteur) in aanmerking namelijk diefstal met geweld en/of bedreiging, diefstal met braak en andere vormen van diefstal. Ook het parket kan dossiers zenden via een kantschrift naar de bemiddelaar maar dat zou eerder de uitzondering moeten zijn. Het parket heeft de bevoegdheid om dossiers, hoewel geselecteerd door politie, toch te weerhouden van een politiële schadebemiddeling. Er zijn, voor wat de zuiver strafrechtelijke dossiers betreft, twee segmenten: enerzijds alle A.P.O.-dossiers en anderzijds de G.P.V.-dossiers, met uitzondering van de dossiers waarin de dader reeds gekend is voor voorgaande feiten of voor een zwaar drank-, drugs-, of agressieprobleem. Dossiers uit dit laatste segment dienen in principe steeds te worden voorgelegd aan het parket. De dossiers uit het eerste segment kunnen meteen worden opgestart. Na afsluiten van de bemiddeling gaat het dossier terug naar het parket dat dan autonoom een beslissing neemt. Het parket kan het dossier seponeren zonder gevolg, een minnelijke schikking opleggen of de dader in kwestie dagvaarden.68

            In Leuven komen GAS69-dossiers waarin bemiddeld dient te worden ook terecht bij de politiële schadebemiddelaar. Feiten die volgens het gemeentelijke reglement met een zuiver administratieve sanctie worden bestraft, komen terecht bij de bevoegde ambtenaar. Die kan dan een kopie van het dossier sturen naar de politiële schadebemiddelaar indien hij een bemiddeling noodzakelijk acht. Maar bij de minderjarigen vanaf zestien jaar is een bemiddeling verplicht. Bij meerderjarige overtreders is een bemiddeling niet verplicht. Dit vormt meteen ook een uitzondering op het principe dat enkel meerderjarige daders in aanmerking komen voor schadebemiddeling in Leuven. Dus alle GAS-dossiers met zuivere administratieve afhandeling van minderjarige daders vanaf zestien jaar komen bij de politiële schadebemiddelaar terecht om te bemiddelen. Bij minderjarigen jonger dan zestien jaar is geen administratieve sanctie mogelijk. Bij gemengde inbreuken70 van de tweede categorie gaat het p.v. naar de procureur des konings. Indien het parket toestemming geeft of als het parket niet reageert na een periode van twee maanden, kan de ambtenaar overgaan tot een administratieve procedure. Na afsluiten van de bemiddelingsprocedure gaat het dossier terug naar de bevoegde ambtenaar die rekening houdt met het resultaat van de bemiddeling. De ambtenaar zal dan geen administratieve geldboete opleggen of besluiten tot een kleinere geldboete.71

           Wanneer de schadebemiddelaar een dossier binnenkrijgt, wordt het dossier geregistreerd en krijgt het naast het p.v.-nummer ook een eigen nummer. Beide partijen worden dan op de hoogte gebracht via een brief en krijgen dan ongeveer twee weken tijd om te reageren. Indien één van de partijen of beide partijen nog niet gereageerd hebben binnen die periode, krijgen zij een herinneringsbrief. Opnieuw krijgen ze dan een periode van twee weken de tijd om te reageren. De bedoeling van politiële schadebemiddeling is om als neutrale bemiddelaar te trachten via een indirecte of soms ook directe bemiddeling tot een overeenkomst te komen tussen beide partijen. Deze overeenkomst betreft vaak een zuiver financiële overeenkomst maar kan ook andere vormen aannemen. Een overeenkomst kan bijvoorbeeld ook bestaan uit excuses. Na de al dan niet opgestarte bemiddeling, wordt er een eindverslag doorgestuurd naar het parket of de bevoegde GAS-ambtenaar. In dat eindverslag wordt het volgende meegedeeld:

 

Het eindverslag dat door de politiële schadebemiddelaar te Leuven wordt gegeven, is een uitgebreid verslag zonder inhoudelijke zaken uit de gesprekken weer te geven. Dit verslag wordt in principe ook steeds besproken met de partijen. Indien een dossier door een politieofficier werd doorgezonden, dan wordt deze op de hoogte gebracht van het bemiddelingsresultaat.72

 

2.2.2. Lier

 

Ontstaan, doelstellingen en huidige ontwikkelingen

 

Sinds 1996 is er in de stad Lier en de stad Mechelen een project Alternatieve Gerechtelijke Maatregelen lopende.73 Het project schadebemiddeling ging net zoals in Leuven van start in maart 1996. Initiatiefnemer was hier de adjunct-commissaris van de gemeentelijke politie. Ook hij greep de financieringsmogelijkheid van het Globaal Plan aan. Men inspireerde zich duidelijk op het Leuvense projectvoorstel. Het accent in het Lierse project ligt ook op het regelen van de materiële schade in een zo vroeg mogelijk stadium.74 Een belangrijke reden voor het opzetten van dit project was om trachten te werkdruk van de politie en het parket te verminderen. Het Lierse project werd van in het begin binnen de politiestructuur ingebed. Dit is op heden nog steeds het geval. Ook heeft Lier, net als Mechelen, sinds de start van het project altijd de term schadebemiddeling gebruikt. In tegenstelling tot Leuven en Mechelen, beschikt Lier maar over een halftijdse schadebemiddelaar.

 

Financiering

 

Tot eind 2002 werd het project te Lier gefinancierd door het Globaal Plan. Sinds 1 januari 2003 wordt het schadebemiddelingsproject gefinancierd in het kader van het veiligheids- en preventiecontract.75 Het probleem is dat hierdoor het project beperkt blijft tot binnen de stadsmuren of tot de inwoners van de stad en dat het ook maar gaat over een tijdelijke financiering waardoor de situatie onzeker blijft.

 

2.2.3. Mechelen

 

Ontstaan, doelstellingen en huidige ontwikkelingen

 

Startdatum voor het Mechelse project schadebemiddeling was oktober 1996. Het initiatief was afkomstig van de toenmalige korpschef van de gemeentelijke politie, die zich op zijn beurt liet inspireren door het Lierse project. Beide projecten werden dan ook op vrij gelijke wijze opgevat. Tot de politiehervorming werd het project schadebemiddeling ondergebracht binnen de gemeentelijke politiestructuren, maar na de politiehervorming ging het project wel rechtstreeks administratief afhangen van het Mechelse stadsbestuur.76

 

Financiering

 

In de startfase werd het project te Mechelen gefinancierd door het Globaal Plan. Vanaf begin 2003 werd het project schadebemiddeling in Mechelen ingeschreven op het budget van de stedelijke Dienst Welzijn.77 Ook hier krijgt men een geografische beperking door de nieuwe financiering. Dit project blijft nu ook maar beperkt tot de stad of de inwoners van de stad. Ook hier blijft altijd een onzekerheid bestaan door de tijdelijke financiering.

 

Selectiecriteria en bemiddelingsprocedure in Lier en Mechelen

 

In Lier en Mechelen beschikt men nog steeds niet over een protocol. Maar toch zijn enkele criteria waaraan voldaan moet zijn voordat een dossier in aanmerking komt voor schadebemiddeling:78

 

In Mechelen worden de dossiers voornamelijk geselecteerd door het parket. Slechts een heel kleine minderheid van de dossiers in Mechelen wordt door de politie geselecteerd.79 In Lier worden iets meer dossiers vanuit de politie doorgestuurd aangezien het project goed bekend is bij het politiekorps door de beperkte grootte van het korps. Het parket van Mechelen bezorgt het originele dossier door middel van kantschrift aan de schadebemiddelaar van Lier of Mechelen. Wanneer een dossier door de politie wordt geselecteerd, krijgt de schadebemiddelaar een kopie van het proces-verbaal. Het originele proces-verbaal wordt naar het parket verstuurd. Het parket van Mechelen stelt geen termijn voorop om tot een overeenkomst te komen in een schadebemiddelingsdossier.80 Uit het rapport van Aertsen en Lemonne blijkt nog dat in Mechelen de Procureur des Konings het project ook ging inschakelen voor zwaardere feiten. Uit het jaarverslag blijkt dat er meer vermogensdelicten worden doorgestuurd. De voornaamste inbreuken in 2004 waren opzettelijke beschadiging en opzettelijke slagen en verwondingen.81 In Lier werd er voornamelijk bemiddeld in dossiers in verband met vermogensdelicten.82 Rond de bemiddeling in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties is nog niets geregeld in het arrondissement Mechelen.

         De drie schadebemiddelingsprojecten kennen een vrij identiek verloop.83 De betrokken partijen worden per standaardbrief gecontacteerd. De partijen hebben de keuze of ze al dan niet participeren. Het zijn ook zij die het bemiddelingsproces bepalen. De eigenlijke bemiddeling verloopt meestal op een indirecte manier. Het zijn de partijen die zorgen voor de invulling van het bemiddelingsproces. Na het afsluiten van de bemiddeling, al dan niet met een overeenkomst, wordt een verslag opgemaakt voor het parket met een korte uitleg over het resultaat van de bemiddeling.

 

2.3. Brussel en Vlaanderen kort vergeleken

 

Hoewel er tussen de Brusselse projecten onderling en ook tussen de Vlaamse projecten onderling al verschillen zijn, gaan we toch proberen enkele globale verschillen tussen Brussel en Vlaanderen weer te geven. Dit doen we op basis van het onderzoeksrapport ‘Lokale bemiddeling of schadebemiddeling als alternatief voor lichte misdrijven in België’.

            De Brusselse projecten vertrekken allemaal vanuit de gemeenschappelijke omzendbrief opgesteld door het parket van Brussel. De Vlaamse projecten daarentegen kregen meer bewegingsruimte. In Leuven werd er een protocol opgesteld tussen het parket van Leuven en de lokale politie Leuven, dat nadien werd voorgelegd aan de Leuvense stuurgroep.84 Bij de twee andere Vlaamse projecten is er nog geen protocol maar ook daar speelt het idee om er kortelings één op te stellen.

            Een tweede belangrijk verschil tussen Vlaanderen en Brussel betreft één bepaald selectiecriterium. De Brusselse projecten verkiezen om te bemiddelen rond de schade tussen personen die elkaar kennen of elkaar nog vaak zullen terugzien zoals bijvoorbeeld familieleden of buren. De Vlaamse projecten maken hierin geen onderscheid. In Vlaanderen wordt evenzeer bemiddeld tussen personen die elkaar niet kennen.85

            Een derde groot verschil is dat verscheidene Brusselse projecten eerder de neiging vertonen om niet of minder te gaan samen werken met de politie. Dit bleek alvast hun mening te zijn tijdens een overlegplatform. De Brusselse projecten zijn meestal ook niet gelokaliseerd in een gebouw van de politie. Zij werken meestal niet met p.v.’s maar wel met de aanvragen. Die Brusselse projecten zou je dus eigenlijk eerder kunnen vergelijken met sociale of buurtbemiddeling. Je merkt in Brussel ook duidelijk de spanning tussen de projecten die willen samenwerken met politie en de andere projecten die er niet zo mee te maken willen hebben. In de Vlaamse projecten werkt men eerder nauwer samen met de politiediensten en zijn de bemiddelaars ook afhankelijk van de politie en het parket om dossier doorverwezen te krijgen.

 

 

3. Nederland 86

 

In Nederland is er eigenlijk meer sprake van een schaderegeling dan van een schadebemiddeling. Schaderegeling is een proces dat een regeling van de schade tot stand probeert te brengen tussen het slachtoffer en de verdachte. Bij de politie en alle parketten zijn één of meerdere schadebemiddelaars aangesteld. De schadebemiddelaar treedt op als tussenpersoon tussen het slachtoffer en de dader en probeert overeenstemming te bereiken over een schadebedrag aan het slachtoffer. Vervolgens probeert hij de verdachte de schade te laten betalen.

De taken van de schadebemiddelaar zijn in hoofdlijnen:

  1. Het tot stand brengen (bemiddelen, uitvoeren en bewaken) van schaderegelingen

  2. Het informeren van het resultaat van de bemiddeling aan de officier van justitie, door middel van een verslag schadebemiddeling.

  3. Het onderhouden van contacten met de netwerkpartners slachtofferzorg vanuit een centrale positie in het netwerk.

 

De politie kan, voorafgaand aan de eventuele aangifte, een regeling treffen tussen de verdachte en de benadeelde. Daarbij wordt de schade door de verdachte direct vergoed. Dit is alleen mogelijk als beide partijen hiermee akkoord gaan. Bij deze zogenoemde boter-bij-de-vis-zaken gaat het om kwesties waarbij er relatief weinig schade is. In overige zaken kunnen schaderegelingen worden opgezet door de schadebemiddelaars van de politie of het Openbaar Ministerie. Een schadebemiddelaar kan proberen om een schaderegeling tussen het slachtoffer en de verdachte tot stand te brengen. Dezeschadevergoeding kan buiten de rechtszaak om geregeld worden. Algemene voorwaarden voor het starten van de schadebemiddeling zijn dat het slachtoffer kenbaar gemaakt heeft dat hij schadevergoeding wenst én dat de verdachte is opgespoord. Pas dan bevordert de politie een regeling van de schade tussen verdachte en slachtoffer. Op basis van de schadeopgave door de benadeelde in de aangifte, wordt de verdachte geïnformeerd over de algemene omvang van de schade, zonder daarbij een precies bedrag te noemen. In de verklaring van de verdachte staat vermeld of hij bereid is de schade te vergoeden en bij een weigering de reden hiervan. Wil hij wel vergoeden maar kan hij dit niet, dan moet de reden eveneens vermeld worden in hetproces-verbaal van verhoor. De schadebemiddelaar neemt contact op met het slachtoffer om het juiste schadebedrag te kunnen vaststellen. Hij of zij zal aan het slachtoffer vragen of deze gerelateerde rekeningen heeft en of (een deel van) de schade reeds door de verzekeringsmaatschappij is vergoed. Nadat de hoogte van het bedrag is vastgesteld, zal de bemiddelaar de verdachte benaderen. Daarna wordt, als beide partijen dit willen, bemiddeld in de schade. De schadebemiddelaar van de politie maakt een verslag schadebemiddeling op. Dit wordt bij het dossier gevoegd.

Als de schaderegeling is gelukt, kan de officier van justitie het volgende doen:

Indien een schaderegeling niet tot stand kon worden gebracht, dan wordt de zaak naar het Openbaar Ministerie gestuurd. Het slachtoffer kan zich dan in de strafzaak voegen ( bij ons noemt dat ‘zich burgerlijke partij stellen’) of verder gaan via burgerrechtelijke weg.

 

 

4. Conclusie

 

Ondanks het feit dat alle projecten uitgaan van dezelfde gedachte, namelijk een reactie bieden op de kleinere vormen van criminaliteit, zijn er toch vele verschillen merkbaar. Niet alleen zijn er vele verschillen tussen de Vlaamse en Brusselse projecten maar ook tussen de Vlaamse projecten onderling merken we verscheidene verschilpunten. In sommige projecten primeert het vergoeden van de materiële schade ten aanzien van het slachtoffer, in andere projecten staat naast dit aspect ook de communicatie tussen de partijen centraal opdat ze hun conflict zouden kunnen oplossen en in nog andere projecten wordt gepleit om schadebemiddeling uit de gerechtelijke sfeer te halen. Tevens plaatsen sommige bemiddelaars vraagtekens bij de samenwerking met het parket en de politie. Ook over de plaats waar het project dient gelokaliseerd te worden, is er veel discussie. De verschillen tussen de bestaande schadebemiddelingsprojecten maken het er niet makkelijker op om te komen tot een veralgemeend aanbod. We moeten ons tevens de vraag stellen of we met deze vorm van bemiddeling nog op het niveau van het strafrecht zitten. Dit is immers van belang om te weten of er sprake kan zijn van een veralgemeend aanbod in het kader van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering. Hierover hebben we het verder in het vierde hoofdstuk.

           We hebben ook getracht om een vergelijking te maken met Nederland. Bij onze Noorderburen is er echter eerder sprake van schaderegeling. Daar wordt er bij dergelijke projecten, zoals reeds eerder vermeld, veel minder aandacht besteed aan de communicatie tussen de betrokken partijen.           

           Positief is wel dat met dergelijke bemiddelingsprojecten aan de burgers het signaal wordt gegeven dat er ook iets wordt gedaan aan de kleine problemen. Uit de praktijk blijkt immers dat schadebemiddeling een belangrijk antwoord kan bieden op de kleine criminaliteitsproblemen en dat het ook zorgt voor een meer positief beeld over de werking van politie en gerecht.

 

 

HOOFDSTUK 3: DE THEORETISCHE FUNDERING VAN POLITIËLE SCHADEBEMIDDELING

 

1.Inleiding

 

In dit hoofdstuk wordt getracht schadebemiddeling binnen de context van ‘restorative justice’ en ‘community policing’ te kaderen. Naast het theoretisch kaderen van het begrip schadebemiddeling trachten we ook om dit begrip kritisch te analyseren binnen deze twee theorieën. In het eerste hoofdstuk kregen we al een kort overzicht over ‘restorative justice’. Hier gaan we trachten schadebemiddeling toe te lichten in het kader van ‘restorative justice’.

        Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op ‘community policing’ (CP). Zowel op organisatorisch als op inhoudelijk vlak zijn er tal van veranderingen merkbaar. Deze term wordt de laatste jaren vaak aangehaald in de media. Vanuit de Verenigde Staten en later vanuit enkele andere West-Europese landen is deze hervormingsbeweging ook bij ons terecht gekomen. Het traditionele politiemodel werd onder vuur genomen omdat er een gebrek aan doeltreffendheid en doelmatigheid was. Community policing wordt aanzien als een ware ommezwaai in het denken over de politie en haar taakuitvoering. Het propageert een integrale benadering van het veiligheidsprobleem, voornamelijk dankzij een verbetering van de relatie tussen politie en bevolking.87

            In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de geschiedenis en de betekenis van community policing. Het is niet de bedoeling van deze scriptie om daar gedetailleerd op in te gaan. Tevens hebben we een poging ondernomen om politiële schadebemiddeling hieraan te linken.

 

 

2. Community policing

 

2.1.Een kort overzicht van de geschiedenis van community policing

 

Het traditionele politiemodel is gekenmerkt door het louter reactief reageren op veiligheidsproblemen en op de onmiddellijk zichtbare symptomen van de problemen.88 Die reactieve houding mondt bijvoorbeeld uit in het enkel reageren op noodoproepen van de bevolking en het verrichten van een opsporingsonderzoek nadat een delict is gepleegd.89 De toepassing en de naleving van de wet wordt als doel op zich beschouwd. Tevens heeft de politie het geweldsmonopolie in handen. Het volledige domein van de politiezorg lijkt hiermee te worden bestreken, waarbij de nadruk volledig op het domein van de criminaliteit komt te liggen, en niet op de wijze van reageren. De politie werd verondersteld de misdaad te voorkomen, maar slaagde daar blijkbaar niet in. Dit was niet omdat ze die taak niet als haar opdracht beschouwde. De politie beoordeelde zichzelf immers op basis van haar resultaten inzake misdaadbeheersing en misdaadbestrijding. De reden van het gebrekkig succes was eerder dat haar klassieke strategieën niet werkten.90 Uit bevolkingsonderzoek bleek immers dat de ontevredenheid over de werking van de politie het grootst was bij zij die meest behoefte hebben aan de politiezorg, met name bij de slachtoffers, en tevens het meest klemmend naar voor kwam bij die functies die het hart van de politiezorg uitmaakten, met name de criminaliteitsbeheersing.91

           Als reactie op het traditionele politiemodel werden vanaf eind jaren zeventig allerlei politie-experimenten opgestart onder de noemer van community policing. Het gemeenschappelijke aan deze experimenten was dat ze elk de waarde van het professionele politiemodel in vraag stelden en dat ze het belang aantoonden van een goede relatie tussen de bevolking en de politie. community policing bevestigt en erkent dat de politiefunctie meer is dan enkel misdaadbestrijding. De politie is in eerste instantie een dienstverlenend orgaan dat samen met de bevolking diens problemen tracht op te lossen en waar mogelijk te voorkomen.92 De structuur van de organisatie moet daarom zo goed mogelijk worden aangepast aan de taken en functies die van de politie. Het concept community policing is vooral gegroeid binnen Angelsaksische landen waar de politie autonomer functioneert dan in ons land. Maar toch is dit concept interessant gebleken en kan het een hele cultuurverandering teweegbrengen.

            Er is geen volledige eensgezindheid over wat community policing nu eigenlijk is. Een van de meest gangbare definities van community policing is de definitie van R. Friedmann: Community policing wordt omschreven als ‘een beleid en een strategie die doelt op het bereiken van een meer effectieve en efficiënte criminaliteitsbeheersing, vermindering van onveiligheidsgevoelens, de verbetering van de politiële dienstverlening en van de legitimiteit van de politie, en dat door pro-actief beroep te doen op de mogelijkheden van de gemeenschap waarbij gezocht wordt de omstandigheden die tot misdaad leiden te veranderen. Community policing veronderstelt een grotere politieverantwoordelijkheid, meer inspraak van de burger in de besluitvorming en meer aandacht voor burgerrechten en vrijheden.’ 93

           Problem Oriented Policing (POP) en Community Oriented Policing (COP) vormen de twee kerncomponenten van het algemene begrip community policing.94 In de voorbije jaren werd dikwijls hevig gediscussieerd over wat de verschilpunten, gelijkenissen en eventuele overlappingen tussen beide varianten zijn.95 In grote mate bevatten COP en POP overlappende concepten. Dikwijls zal een probleemoplossende aanpak immers resulteren in een nauwer contact met de burger. Een bevolkingsgerichte aanpak zal ook vaak gebruikmaken van probleemoplossende strategieën. Maar toch blijft er een onderscheid. POP stelt de samenwerking in het teken van de criminaliteitsbestrijding en wordt daarom als een misdaadgericht model omschreven. Steeds meer staat POP ook in het teken van overlastbestrijding. Daarvoor heeft de politie behoefte aan informatie vanuit de bevolking. Het contact met de burger blijft vandaar veeleer instrumenteel, gericht op het oplossen van specifieke problemen. COP daarentegen stelt de samenwerking in het teken van de verbetering van de lokale leefkwaliteit. In onderstaande tabel worden de verschillen nog eens duidelijk uiteengezet. Er wordt vaak nog een derde kerncomponent aangehaald, nl. Multi Agency Approach (MAA). Bij een MAA probeert de politie alle mogelijke schakels te betrekken die in de keten van de maatschappelijke veiligheid een rol spelen. MAA is immers gebaseerd op de overtuiging dat veiligheid pas gegarandeerd kan worden door de samenwerking van alle mogelijke schakels, die in de keten van de maatschappelijke veiligheid een rol spelen. Deze visie kunnen we vertalen in ‘de partnerschapsgedachte van de politie’, die bestaat uit twee dimensies: de samenwerking met de bevolking en de samenwerking met andere instanties. De politie is slechts één schakel in de totstandkoming van de veiligheid. Maar bij een MAA blijkt het dat de politie vaak de andere partners niet betrekt in het veiligheidsbeleid. Omwille van haar positie in de strafrechtsbedeling is het zo dat de politie veel macht heeft als ‘initiaters of the criminal justice process’. De oorzaken hiervoor liggen bij de complexiteit van opdrachten die ze moet vervullen en de legitimiteit van macht als middel om de vooropgestelde doelen te bereiken.96

 

Tabel 1: Vergelijking tussen POP en COP

Model

Problem (Oriented) Policing

Community (Oriented) Policing

Initiatief

Politie zet projecten op

Politie zet in samenwerking met

bevolking en andere organisaties projecten op

 

Doel

Criminaliteitsfenomenen detecteren en achterliggende problemen op politiële wijze aanpakken

Samenwerking met bevolking om problemen in leefomgeving op politiële en niet-politiële wijze op te lossen

 

Contact met de

bevolking

Gericht op informatiegaring over fenomenen

Tijdelijke aanwezigheid gericht op fenomeenbestrijding

Om samen problemen te omschrijven en strategieën te ontwikkelen

Permanente aanwezigheid gericht op langdurige samenwerking en ondersteuning

 

Bron: T. VAN DEN BROECK en M. EASTON, ‘Return to sender? De initiatieven tot community policing bij de rijkswacht’,
 Politeia, jaargang 2, maart, 1997, 17

 

            In de Belgische vertaling van COP die we hier beneden maken via de vijf pijlers wordt duidelijk geopteerd voor een ruime interpretatie van het begrip COP. Er wordt uitgegaan van de gedachte dat elk van de vijf pijlers er een wezenlijk onderdeel van vormt en dat ze elkaar onderling versterken. Indien niet aan de eerste pijler van de externe gerichtheid is voldaan, kan er nooit sprake zijn van COP. Maar de probleemoplossende pijler maakt evenzeer wezenlijk deel uit van de Belgische COP-benadering. Hoeveel ‘gewicht’ beide pijlers krijgen ten opzichte van elkaar is afhankelijk van de klemtoon die door de overheden wordt gelegd op een kortetermijnoplossing van bepaalde problemen van veiligheid en leefbaarheid en is dus contextspecifiek. Nooit echter mag dit ertoe leiden dat COP zou verworden tot loutere POP, laat staan tot de assertieve variant ervan, met name ‘zero tolerance policing’.97

 

2.2. De Belgische situatie

 

In België berust het concept community policing98 op een ruime aanpak van de veiligheid en van de leefbaarheid in onze samenleving. De omzendbrief CP1 vermeldt de vijf pijlers van community policing in België.99 Elk van deze pijlers vormt mijn inziens een essentiële voorwaarde waaraan voldaan moet zijn. Maar nog belangrijker dan elke pijler op zich, is dat er tussen al deze pijlers een wisselwerking bestaat en dat ze elkaar onderling versterken. Deze vijf pijlers vormen de essentie van community policing. Het gaat om essentiële waarden die bepalend moeten zijn voor alles wat de politieorganisatie doet. Ze vormen tegelijk de kernelementen van de formulering van de zin en visie van de politie.

            Nog voor de omzendbrief CP1 had men reeds in België enkele wettelijke kaders die de basis vormden voor deze visie. In het Octopusakkoord werd de idee van een geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus opnieuw aangehaald. Men nam tevens het standpunt in dat de gehele politieorganisatie, zowel lokaal als federaal, bevolkingsgericht moest werken. Om het beheer van de lokale gebeurtenissen en fenomenen op het grondgebied van de zone vlot te laten verlopen, werd de basispolitiezorg toevertrouwd aan de lokale politie. En dit was nieuw aangezien voor het akkoord ook de rijkswacht instond voor een deel van de basispolitiezorg. De federale politie dient de lokale politie te ondersteunen.100 Ook werd er in het Octopusakkoord van 24 mei 1998 vermeld om de alternatieve afhandeling buiten proces te stimuleren en verder uit te bouwen. Concreet werd er gedacht aan formules van verzoening en bemiddeling.101 Maar in het octopusakkoord wordt eigenlijk verzaakt om het begrip CP duidelijk te formuleren. Met de politiewet van 7 december 1998 102 werd het Belgisch reguliere politiewezen grondig herschikt. De klassieke indeling, zijnde de gemeentepolitie, de rijkswacht en de gerechtelijke politie, werd afgeschaft.103 De vroegere rijkswachtbrigades en de gemeentelijke korpsen staan nu sinds 2001 in voor de basispolitiezorg en vormen samen de lokale politie. Hieronder vinden we de Belgische interpretatie van CP uit de omzendbrief CP1. 

 

De eerste pijler: de externe oriëntering

 

Externe oriëntering houdt in dat de politie niet tegenover de samenleving staat, maar dat ze in de maatschappij is geïntegreerd. De politie moet zich bewust zijn van wat er ‘leeft en speelt’ over veiligheid en leefbaarheid in onze samenleving, zodat men zelfs kan anticiperen op bepaalde problemen. De idee hierachter is dat via de relatie met de bevolking het mogelijk moet worden de aard van de sociale problemen beter te begrijpen. Het betekent ook dat politie een dienstverlenende houding aanneemt ten aanzien van de bevolking en rekening houdt met de behoeften en de realistische verwachtingen van burgers.104

 

De tweede pijler: probleemoplossend werken

 

De politie moet pro-actief te werk gaan en de oorzaken van onderliggende problemen trachten te analyseren. De politiële aanpak dient dan ook gepland en doordacht te gebeuren. Door eerst het probleem te analyseren en dan pas te handelen, kan de meest adequate aanpak gekozen worden. De politie zal zich vooral in eerste instantie moeten richten op de hardnekkige terugkerende problemen om ze vervolgens integraal aan te pakken.105

 

De derde pijler: het partnerschap

 

De politie is niet alleen verantwoordelijk voor de veiligheid in de samenleving. Het is de bedoeling om alle schakels van de maatschappij te betrekken bij de veiligheid en te trachten op een geïntegreerde wijze de veiligheidsproblematiek te benaderen. De politie moet dus netwerken gaan vormen met andere partners in de veiligheidszorg. Ook de burgers dienen aangespoord te worden tot het bevorderen van de zelfregulering en de zelfredzaamheid, waarbij misdrijven in bedwang worden gehouden door de inspanningen van de burgers.106

 

De vierde pijler: verantwoording

 

De politie moet verantwoording kunnen afleggen over de acties die ze onderneemt op de vragen van de bevolking en de noden van de gemeenschap. Dit is belangrijk voor het legitimeren van het politiewerk alsook voor het transparant maken van de politiële activiteiten. Doordat de politie bij de bevolking peilt naar haar verwachtingen, kunnen de burgers hun ontevredenheid uitdrukken over de handelswijze van de politie of ze kunnen ook vragen stellen over de manier van criminaliteitsaanpak. Ook dienen de burgers en de politie actief samen te werken zodat ook de burgers een beter beeld hebben van de politiële activiteiten. De politieaanwezigheid in de lokale leefgemeenschappen moet tevens gebaseerd zijn op de principes van de zichtbaarheid, aanspreekbaarheid, bereikbaarheid en beschikbaarheid. Dus de politieagenten dienen niet alleen verantwoording af te leggen ten aanzien van hun oversten maar ook ten aanzien van de burgers en de overheden.107

 

De vijfde pijler: ‘empowerment’ of ‘bekwame betrokkenheid’

 

Zowel voor de politiemensen als voor de diverse bevolkingsgroepen dienen mogelijkheden ontwikkeld te worden om gezamenlijke problemen van veiligheid en leefbaarheid aan te pakken. Deze vijfde pijler heeft tevens tot doel dat politiemensen, samen met hun partners en de bevolking, hun eigen taken kritisch analyseren. Men streeft tevens naar een verhoogde motivatie en een grotere lokale autonomie. Ook wil men streven naar een meer polyvalente politieman.108

 

2.3. De link met schadebemiddeling

 

Diverse bevolkingsbevragingen zoals de Veiligheidsmonitor hebben op het vlak van de verwachtingen van de bevolking drie tendensen aangetoond109:

 

De bevolking is en blijft de belangrijkste externe partner van de politie. Een van de fundamentele veronderstellingen waarop de gemeenschapsgerichte politiezorg gebaseerd is, is dat er bij de bevolking steun zal zijn voor de initiatieven van de politie en zelfs de bereidheid om eraan mee te werken.

            Bemiddelen kan mijn inziens enkele passen binnen COP aangezien er benadrukt wordt dat ook op een niet-politiële manier conflicten kunnen worden opgelost. De twee andere kerncomponenten zijn problematischer. Bij een POP staat de criminaliteitsdetectie centraal, het contact met de burger is eerder instrumenteel, gericht op informatievergaring. En uit onderzoek is gebleken, zoals reeds hierboven vermeld, dat in een MAA de politie bijna nooit samenwerkt met zijn partners.

            In België kan bemiddeling op politieniveau gebeuren binnen de wettelijke taak van basispolitiezorg, volgens het model van CP. In het kader van de politiehervorming wordt bemiddeling tevens vermeld bij de wijkwerking van de lokale politie.110 Bemiddelen betekent immers een communicatieproces tussen dader en slachtoffer mogelijk maken en de partijen helpen bij het vinden van een oplossing. Een vraag die in deze context bij verscheidene auteurs terugkomt, is in welke mate de politie bekwaam is om zich neutraal op te stellen in bemiddelingssituaties.111 De houding van politie-inspecteurs ten aanzien van bemiddeling varieert van inspecteur tot inspecteur. Sommigen vinden bemiddeling absoluut geen taak voor politie, anderen uiten zich positief over de bemiddelende rol van politie. Maar de discussie of bemiddeling nu zelf door de politie kan gebeuren, is geen evidente kwestie. Experten ter zake zijn van mening dat de politie in eerste instantie objectieve en accurate informatie dient te verschaffen. Samenwerken met de bevolking betekent immers ook de zelfredzaamheid van de bevolking stimuleren. De burgers dienen in het licht van community policing gemobiliseerd te worden door de verantwoordelijkheid voor het aanpakken van de problemen deels bij de burger zelf te leggen. Dit is een belangrijke taak voor de politie.112 Maar de bemiddeling tussen dader en slachtoffer zelf kan beter gebeuren door professionele bemiddelaars. Het is wel de taak van de politie om adequaat door te verwijzen, een heldere informatie te verschaffen en de toepassing van schadebemiddeling daadwerkelijk te faciliteren. Immers gaan de betrokken personen bij een bemiddeling door een politie-inspecteur niet het gevoel van neutraliteit hebben. Door de aanwezigheid van politie kunnen de personen het gevoel hebben dat ze geen vrije keuze kunnen maken. Bovendien hoeft voor een bemiddelaar, in tegenstelling tot de politie, de inhoud van het proces-verbaal niet de waarheid te zijn. Een bemiddeling geeft de mensen de mogelijkheid om hun verhaal te doen. Dit kadert ook in het feit dat ‘het conflict wordt teruggegeven aan de partijen’ omdat een medeburger de betrokkenen helpt bij de oplossing van het conflict. Een bemiddelaar dient dus op te treden als een neutraal persoon en dient het dossier zowel tegenover het slachtoffer als tegenover de dader objectief te benaderen. Ten slotte kan men stellen dat de locatie binnen het politiecommissariaat ook een psychologisch en responsabiliserend effect heeft op de dader. Ook kan het een geruststellende en ondersteunende gedachte zijn voor het slachtoffer. Ook kan dit het beeld over politie en justitie in positieve zin beïnvloeden

 

 

3. Restorative Justice en schadebemiddeling

 

In het eerste hoofdstuk werd reeds uiteengezet wat ‘restorative justice’ inhield en werd ook kort ingegaan op de geschiedenis ervan.

            Schadebemiddeling situeert zich ten opzichte van de andere vormen van slachtoffer-daderbemiddeling voor meerderjarigen113 in een andere fase van het strafrechtelijke verloop. Bij schadebemiddeling heeft het parket immers nog geen beslissing genomen om al dan niet te vervolgen. Onafhankelijk van het resultaat van de schadebemiddeling kan het parket nog soeverein een beslissing nemen met betrekking tot de vervolging.

 

3.1. Bemiddelen of regelen

           

Er zijn tal van verschillen tussen de Belgische projecten. In het Brusselse zijn er enerzijds de projecten die de bemiddeling zoveel mogelijk beperken tot de klacht en de gevolgen die daar onmiddellijk aan verbonden zijn. Men is daar vooral gericht op het bereiken van een regeling, waarbij een eventuele ruimere sociale problematiek doorverwezen wordt naar een andere vorm van dienstverlening. Anderzijds zijn er de projecten die geneigd zijn ‘het conflict open te houden’. Zij streven naar een zo volledig mogelijke oplossing van het probleem en leunen zelf qua methodiek dichter aan bij buurt- of familiale bemiddeling. In Lier en Leuven is de werking voornamelijk gericht op een zakelijke schaderegeling, terwijl in Mechelen ook de immateriële noden in het bijzonder in acht worden genomen en vooral de communicatieve aspecten van de bemiddeling worden bewaakt.114 Maar dit dient toch genuanceerd te worden. Uit mijn stage-ervaring kan ik toch wel stellen dat er ook in Leuven aandacht is voor communicatie en de immateriële aspecten en gevolgen van de feiten. De ervaring leert duidelijk dat de materiële en de immateriële gevolgen van een misdrijf niet zomaar gescheiden kunnen worden. Je kan ook niet meteen weten waar het accent dient te worden gelegd. Er zijn dikwijls al verschillende gesprekken voor nodig om te weten wat de behoeften en verwachtingen zijn van het slachtoffer en de dader.

Indien men als uitgangspunt voor bemiddeling de noden van betrokkenen en hun beleving van het misdrijf neemt, dan doet men er goed aan het aanbod zo open mogelijk te houden. Het is goed om te vertrekken van de noodzakelijke financiële schaderegeling, maar de afhandeling zal grotendeels bepaald worden door de ervaring en de behoeften van de partijen. En bij een onderliggende psychologische of sociale problematiek kan de bemiddelaar best steeds doorverwijzen naar de juiste hulpverleningsdienst. Dus lijkt mij de term ‘schadebemiddeling’ beter passen bij deze context.

 

3.2. De link tussen Restorative Justice en schadebemiddeling

 

Eén van de doelen van slachtoffer-daderbemiddeling is de leedverwerking bij het slachtoffer en de schuldverwerking bij de dader. Bij het slachtoffer kan de confrontatie met de dader, al dan niet direct, een belangrijke rol spelen in het verwerkingsproces. Een misdrijf betekent voor het slachtoffer ook meer dan een aangifte van een feit. Een slachtoffer ervaart immers allerlei problemen en vragen, maar heeft ook verwachtingen ten aanzien van de politie. Door de selectie en verwijzing van een zaak naar een bemiddelaar garandeert de politie het slachtoffer dat er iets gebeurt met de zaak na de aangifte. En politiële schadebemiddeling heeft ook een bijkomend voordeel dat het al snel na de feiten kan worden opgestart.115

            De dader wordt binnen het herstelrecht beschouwd als een moreel persoon die bereid is om zijn verantwoordelijkheid op te nemen en de veroorzaakte schade te herstellen. Dit herstel kan breed geïnterpreteerd worden: een herstelling in de oorspronkelijke staat, een financiële vergoeding, vrijwilligerswerk, het aanbieden van excuses enzovoort. Een vrijwillige confrontatie met het slachtoffer, al dan niet direct, waarin hij het leed onder ogen ziet dat hij heeft veroorzaakt, kan zijn schuldverwerking versnellen.116 De politie moet tevens herstelgericht trachten te werken met de dader. Politiemensen moeten zich realiseren dat ze erbij winnen wanneer ze de dader als mens benaderen. Politiële schadebemiddeling kan voor de dader positieve effecten hebben. Het kan zijn beeld over de politie positief beïnvloeden.

           Schadebemiddeling, ook wanneer die slechts de materiële schade als vertrekpunt heeft, heeft een specifieke deskundigheid nodig. Het is immers de taak van de bemiddelaar om te waken over het vrijwillige karakter van de bemiddeling. Dit kan gezien worden als een zegen maar evengoed als een zwakheid. Immers zo beschikken de bemiddelaars niet over dwangmiddelen. Maar vooral voor het slachtoffer is dit een belangrijk gegeven aangezien een vrijwillig gerealiseerd herstel een grotere psychologische betekenis heeft dan een opgelegd herstel.117 Een tweede belangrijk werkingsprincipe is de vertrouwelijkheid. De vertrouwelijkheid van de gesprekken verhoogt immers de kansen op het bereiken van een voor iedereen bevredigende oplossing. Men zal minder gemakkelijk vrijuit spreken indien men beseft dat de inhoudelijke aspecten van het gesprek worden meegedeeld aan andere partijen zoals gerechtelijke instanties, de tegenpartij of derden. Parketmagistraten hebben het hier vaak moeilijk mee. Maar toch dienen er duidelijke afspraken gemaakt te worden. Dit kan men bijvoorbeeld doen door enkel het resultaat van de bemiddeling weer te geven alsook de ondernomen stappen. Een derde belangrijk uitgangspunt is de neutraliteit. De bemiddelaar dient ten aanzien van beide partijen duidelijk te maken dat niet aan de kant van de ene of de andere staat. Daarnaast dient de bemiddeling ook transparant zijn. De bemiddelaar verduidelijkt aan de direct betrokken partijen zijn rol, zijn mogelijkheden en beperktheden, het doel en de grenzen van het bemiddelingsaanbod. Hij houdt op geen enkel moment informatie achter. Dit zijn de voornaamste vier werkingsprincipes van een bemiddeling. Daarnaast dient men ook in het achterhoofd te houden dat een succesvolle bemiddeling meer inhoudt dan enkel het bemiddelingsresultaat. Zelfs wanneer er geen overeenkomst bereikt wordt op materieel of immaterieel vlak, kan er sprake zijn van een geslaagde bemiddeling. Dit is zo wanneer partijen tevreden zijn over het aanbod op zich of over de uitwisseling die heeft plaats gevonden tijdens het bemiddelingsproces.

 

 

4. Conclusie

 

In dit hoofdstuk werd kort het concept community policing geschetst. Daarnaast werd ook getracht om een link te leggen tussen schadebemiddeling en community policing en tussen schadebemiddeling en restorative justice.

            Community policing wordt gekenmerkt door drie kerncomponenten, namelijk ‘Community Oriented Policing’, ‘Problem Oriented Policing’ en ‘Multi Agency Approach’. Binnen de eerste component zou schadebemiddeling nog kunnen worden ingepast. Een COP heeft immers tot doel met de bevolking samen te werken om de problemen in de leefomgeving op een politiële of niet-politiële wijze op te lossen. De twee andere componenten zijn problematischer. Bij een POP staat de criminaliteitsdetectie centraal, het contact met de burger is eerder instrumenteel, gericht op informatievergaring. Een MAA met de politie is zoals in dit hoofdstuk is aangehaald eveneens niet evident. Uit onderzoek is immers gebleken dat de politie in haar samenwerkingsverbanden vaak de andere leden niet betrekt wanneer zij beslissingen neemt inzake het veiligheidsbeleid.

            Maar het blijft moeilijk om bemiddeling binnen een politiële context te plaatsen. Een COP doet immers geen afbreuk van de kerntaak van de politie. De politie heeft immers het monopolie van de legale dwang en zij alleen kan repressieve methodes hanteren. Het feit dat ze zich toch bevolkingsgericht en probleemgericht opstelt, is daar in geen enkel opzicht tegenstrijdig mee. Maar als de politie zelf de bemiddeling gaat aanbieden, gaat zij zich ook moeten houden aan de werkingsprincipes van de bemiddeling. De politie kan dan de burgers informeren en dossiers doorverwijzen naar deze neutrale bemiddelaar. De bevolking gaat immers nooit de politie aanzien als een neutrale instantie.

            In dit hoofdstuk werd tevens ingegaan op de link tussen restorative justice en schadebemiddeling. Het is best om steeds bij een schadebemiddeling niet uit te gaan van een ‘regeling van de schade’ maar om het aanbod zo open mogelijk te houden. Het hangt immers af van de verwachtingen en behoeften van de dader en het slachtoffer. Politiële Schadebemiddeling heeft het voordeel dat het al redelijk snel na de feiten kan worden opgestart. De verdachte krijgt via schadebemiddeling de mogelijkheid om zijn verantwoordelijkheid op te nemen en het kan voor het slachtoffer belangrijk zijn in zijn of haar verwerkingsproces. Het geeft de burgers alleszins de kans om ‘zelf het conflict in handen te nemen’ en het geeft de burgers ook het signaal dat er iets gebeurt aan hun problemen, hoe klein ook. Dit komt het imago van de politie en het gerecht alleen maar ten goede.

 

HOOFDSTUK 4: EEN VERALGEMEEND AANBOD VAN POLITIËLE SCHADEBEMIDDELING?

 

1.Inleiding

 

Met de nieuwe wet op bemiddeling die begin februari 2006 in werking trad, werd er eindelijk iets gedaan aan de verwettelijking van het aanbod van bemiddeling. In de voorbije jaren had enkel bemiddeling in strafzaken een wettelijk karakter gekregen. Met de nieuwe wet beoogde men voornamelijk om op alle niveaus in de strafprocedure een veralgemeend aanbod aan te bieden. Met de publicatie van de drie uitvoeringsbesluiten op 1 februari 2006118 trad de wet in werking. Maar er blijven nog tal van vragen onbeantwoord.

            Zo is het nog altijd niet duidelijk of de projecten van politiële schadebemiddeling en ‘médiation locale’ onder de wet zullen vallen of niet. Op basis van de wettekst zullen we nagaan of het mogelijk is dat schadebemiddeling via deze weg kan verwettelijkt worden. Door deze onzekerheid zijn er tal van scenario’s mogelijk. In dit hoofdstuk willen we nagaan wat de verschillende mogelijkheden zijn en trachten we na te gaan of het mogelijk is om een model van schadebemiddeling te veralgemenen en hoe dit dan zou moeten gebeuren. Het probleem is immers dat er in gans België maar een klein aantal projecten zijn en dat deze alle nog op een verschillende wijze te werk gaan. Dit bleek althans uit het tweede hoofdstuk van deze scriptie.

 

 

2.  22 juni 2005: een nieuwe mijlpaal in de geschiedenis van de bemiddeling

 

2.1. De aanloop naar de nieuwe wet

 

Op 22 juni 2005119 werd de wet tot invoering van bepalingen inzake bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering afgekondigd. De wet is in werking getreden op 1 februari 2006. Deze wet beoogt in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering een aantal bepalingen inzake bemiddeling in te voegen. Voor deze datum had enkel de bemiddeling op het niveau van de parketten een wettelijke basis gekregen met het artikel 216ter van het Wetboek van Strafvordering. De begrippen ‘bemiddeling’ en ‘herstelrecht’ zijn nog relatief jonge noties, maar toch kunnen we niet stellen dat ze heden ten dage nog onbekenden zijn in het strafrechtelijk en strafprocesrechtelijk discours. De pleidooien voor een omschakeling van de zogenaamde klassieke retributieve benadering van criminaliteit naar een meer slachtoffergerichte en herstelgerichte benadering van criminaliteit zijn hier complementair aan. Doorheen de jaren echter heeft zich op het terrein een belangrijke evolutie voorgedaan door het opstarten van allerhande proefprojecten of pilootprojecten die de bemiddeling op andere niveaus van de strafprocedure introduceerden. De resultaten op het terrein en de positieve echo’s die werden ontvangen, pleitten voor het voortbestaan en de uitbreiding van het aanbod van bemiddeling. Teneinde dit aanbod op een uniforme wijze ter beschikking te stellen, voegt deze wet een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering in. Het aanbod van bemiddeling wordt dus ook uitgebreid opdat een bemiddelingsproces kan worden opgestart doorheen de hele strafprocedure, in de ruime zin van het woord.

 

2.2. De definitie van bemiddeling in de nieuwe wet

 

In de nieuwe wet wordt bemiddeling gedefinieerd als ‘een proces dat aan personen in conflict toelaat om, als zij er vrijwillig mee instemmen, actief en in alle vertrouwelijkheid deel te nemen aan het oplossen van moeilijkheden die voortvloeien uit een misdrijf, met de hulp van een neutrale derde en gegrond op een bepaalde methodologie. Ze heeft tot doel de communicatie te vergemakkelijken en partijen te helpen zelf te komen tot een akkoord inzake de nadere regels en voorwaarden die tot pacificatie en herstel kunnen leiden.’120 Deze definitie is duidelijk geïnspireerd door de definitie in de Aanbeveling (99)19 van het Comité van ministers van de Raad van Europa over de bemiddeling in strafrechtelijke zaken.121

           Sleutelbegrippen in de definitie zijn vrijwilligheid, vertrouwelijkheid, het actief deelnemen, neutrale ondersteuning en communicatie. Deze sleutelbegrippen vormen als het ware het essentieel kader waarin het bemiddelingsproces plaatsvindt. Bemiddeling is aldus een proces waaraan partijen in conflict vrijwillig deelnemen. Gezien de persoonlijke betrokkenheid van personen in het proces en de noodzaak aan een actieve deelname in het bemiddelingsproces is het element ‘dwang’ volledig uitgesloten. De bemiddeling streeft ernaar de rechtstreekse communicatie tussen de partijen te vergemakkelijken en dit vanuit het herstelrechtelijke perspectief dat de maximale betrokkenheid en de responsabilisering van de rechtstreeks betrokkenen in een misdrijf zo kan worden gerealiseerd. Het bemiddelingsproces vindt plaats volgens een bepaalde methodologie en onder begeleiding van een neutrale derde. De partijen aan de bemiddeling moeten ook de garantie hebben dat de communicatie in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden zodat in alle vrijheid kan gecommuniceerd worden. Mededelingen en documenten mogen in geen enkele procedure als bewijs worden gebruikt. Wel kunnen de partijen overeenkomen om een aantal zaken ter kennis te brengen van de gerechtelijke instanties. De bemiddeling streeft ernaar de communicatie tussen partijen te vergemakkelijken zodat partijen zelf zouden kunnen komen tot een akkoord inzake modaliteiten en voorwaarden tot pacificatie en herstel. Het bemiddelingsproces voorziet een ruimte waar door het met elkaar in dialoog treden de betrokkenen hun persoonlijke beleving van het conflict kunnen uiten en aan elkaar meedelen. Dit alles vereist een persoonlijk engagement en aldus een actieve deelname van de betrokkene aan het bemiddelingsproces. Bemiddeling is een proces waarbij het proces an sich net zo belangrijk is als een akkoord dat eventueel tussen de partijen in conflict tot stand komt. Reeds door communicatie alleen kan een belangrijke aanzet worden gegeven tot pacificatie en herstel.122

            De nieuwe wet streeft ook een algemeen aanbod van bemiddeling na waarop personen zich kunnen beroepen doorheen de hele strafprocedure, in de ruime zin van het woord. Zowel in de fase van het vooronderzoek, in het fase van het gerechtelijk onderzoek, in de fase van de behandeling ten gronde als in de fase van de strafuitvoering, kunnen personen hun aanvraag richten tot een bemiddelingsdienst. Het bemiddelingsaanbod richt zich bovendien tot alle personen die betrokken zijn in de strafprocedure en is dus niet beperkt tot deze personen die een wettelijk bepaald statuut in de strafprocedure hebben zoals bijvoorbeeld de burgerlijke partij. De bemiddeling richt zich tot personen die een direct belang hebben in de zaak. Dat kunnen dus evengoed de ouders of de partner van de dader of het slachtoffer zijn.

            In deze wet werd het bemiddelingsproces niet op een gedetailleerde wijze vastgelegd. Bemiddeling is immers een proces waarvan het verloop afhankelijk is van de inbreng en de evolutie van de partijen zelf. Elke gevoerde bemiddeling is in die zin uniek dat ze op een individuele expressie en communicatie van de procespartijen doelt. In de wet wordt enkel een kader gecreëerd dat bemiddeling mogelijk maakt.

 

2.3. De inwerkingtreding van de wet via de drie koninklijke besluiten

 

Op 26 januari 2006 werden de uitvoeringsbesluiten van deze wet goedgekeurd. Zo werd er bepaald dat er een Deontologische Commissie dient te worden opgericht ten behoeve van de bemiddelingsdiensten. De Commissie zal een algemene ondersteunende, informerende en adviserende functie hebben aangaande deontologische kwesties. De Commissie zal ook een deontologische code opstellen. Naast deontologische vragen kunnen de bemiddelingsdiensten zich ook tot de Commissie richten voor advies over een bepaalde zaak. De deontologische Commissie zal tevens de individuele klachten betreffende deontologische kwesties van betrokken personen die gebruik gemaakt hebben van de bemiddelingsdienst, opvolgen.123

            Een ander koninklijk besluit124 geeft naast de erkenningsprocedure ook de erkenningscriteria aan:

Het derde koninklijke besluit voorziet in een subsidiëring voor bemiddeling bij een minimaal aantal van vijftig dossiers per voltijds equivalent op jaarbasis.125

 

3. Mogelijke scenario’s na de inwerkingtreding van de wet van 22 juni 2005

 

Met de verschijning van de drie koninklijke besluiten in het Belgische staatsblad op 1 februari 2006 trad ook meteen de wet van 22 juni 2005 in werking. Deze wet moet er voor zorgen dat er in gans België een veralgemeend aanbod van bemiddeling komt waardoor alle personen die betrokken zijn bij een strafrechtelijke procedure op vrijwillige basis een beroep kunnen doen op een bemiddeling. Maar er blijven nog vele vragen onbeantwoord. Het is niet duidelijk of de projecten van politiële schadebemiddeling en ‘médiation locale’ onder de wet vallen. Valt met andere woorden schadebemiddeling onder ‘bemiddeling in de opeenvolgende fasen van de strafprocedure? Of blijft het met de andere vormen van bemiddeling parallel met de wet bestaan? En als het toch onder de wet zou vallen, blijft nog de vraag wanneer men dan wel begint met de strafprocedure. Kunnen we stellen dat de strafprocedure reeds begint bij de vaststelling van het strafbaar feit door de politiediensten?

 

3.1. Valt Politiële Schadebemiddeling onder de wet van 22 juni 2005? 126

 

In de wet van 22 juni 2005 werd er oorspronkelijk in artikel twee vermeld dat het enkel ging om een veralgemeend aanbod van bemiddeling in een ‘gerechtelijke procedure’.127 Maar uit de voorbereidende teksten128, met name de Memorie van Toelichting punt 2.2., bleek duidelijk dat het een aanbod diende te zijn waarop personen zich kunnen beroepen doorheen de hele strafprocedure, in de ruime zin van het woord. Dit betekent dus dat personen van dit aanbod kunnen genieten in de fase van het vooronderzoek, in de fase van het gerechtelijke onderzoek als in de fase van de behandeling ten gronde. De personen kunnen dus gedurende heel de strafprocedure een vraag richten tot een bemiddelingsdienst. De regering wenste ook de bemiddeling niet uit te sluiten in het kader van de strafuitvoering. De Nederlandstalige bewoording ‘gerechtelijke procedure’ zorgde voor veel discussie. In het kaderbesluit van 15 maart 2001 wordt de procedure gedefinieerd als ‘alle door het slachtoffer in die hoedanigheid gelegde contacten met ongeacht welke autoriteit, overheidsdienst of organisatie voor slachtofferhulp voor, tijdens en na de strafprocedure.’129 Uit deze definitie blijkt eigenlijk vrij duidelijk dat het zowel over contacten voor, tijdens en na de strafprocedure gaat. Als we deze definitie gaan toepassen op wat we hierboven hebben vermeld, impliceert dit dat ook politiële schadebemiddeling onder de wet zou kunnen vallen aangezien we tevens praten over initiatieven voor de strafprocedure. De betrokken partijen bij een bemiddeling kunnen dan immers vooraleer de strafprocedure op gang komt, dus op het niveau van de politie, reeds een aanvraag indienen voor een bemiddeling.

            Maar wat betekent dit nu voor schadebemiddeling op politieniveau? De vraag blijft natuurlijk of dit project in het vooronderzoek zit of niet. Het onderzoek in strafzaken verloopt in twee fasen: het onderzoek vóór de terechtzitting, ook vooronderzoek genoemd, en het onderzoek ten gronde. Het vooronderzoek is de onderzoeksfase waarin wordt onderzocht of er voldoende bezwaren zijn om de verdachte voor het vonnisgerecht te brengen, om te komen tot een beslissing over de grond van de zaak. In deze onderzoeksfase wordt niet beslist over de vraag of de feiten bewezen zijn, maar enkel over de vraag of tegen de verdachte voldoende bezwaren zijn gevonden, die een behandeling van de zaak voor het vonnisgerecht kunnen verantwoorden. In België gebeurt de opsporing van misdrijven en het verzamelen van bewijsmateriaal door de overheid, m.n. door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter en de politie. Het vooronderzoek kan volgens twee scenario’s verlopen: ofwel wordt het gevoerd door de procureur des Konings, ofwel door de onderzoeksrechter. In het eerste geval spreekt men van een opsporingsonderzoek, in het tweede van een gerechtelijk onderzoek. Van deze twee mogelijke scenario’s is het opsporingsonderzoek de regel.130 Het onderzoek gebeurt dus onder de leiding en het gezag van de procureur des Konings131 en, indien dwangmaatregelen nodig zijn door de onderzoeksrechter.132 Zij zijn de leidinggevende magistraten die verantwoordelijk zijn voor het geheel, de politiediensten staan hen hierin bij.133

           Als het project in het vooronderzoek zit, kunnen we er vanuit gaan dat politiële schadebemiddeling onder de wet valt op basis van de Memorie van Toelichting. Maar wat is nu eigenlijk dat statuut van dat politieniveau? En wat is de betekenis van schadebemiddeling hierin?

            Strikt genomen bestaat het politieniveau eigenlijk niet als eigenstandige ‘stap’ in de gerechtelijke tussenkomst. De opdracht van de politie is immers de klachten van de burgers te registreren en zo vlug mogelijk over te maken aan het parket. Op dat moment spreken we van een strafrechtelijk dossier en van een vooronderzoek.134 Alles wat dan verder gebeurt, gebeurt in opdracht van het parket. Dat geldt in een heel aantal gevallen ook voor schadebemiddeling. Iemand van de politie doet immers het aanbod, maar dat gebeurt eigenlijk als uitvoering van een parketinstructie. Dit lijkt het kader ‘vooronderzoek’ te zijn en dus valt deze bemiddelingsvorm onder de wet van 22 juni 2005. Hierbij moet wel de reserve gemaakt worden dat het parket natuurlijk ook dossiers kan doorsturen naar Bemiddeling in Strafzaken in het kader van art. 126ter van het Wetboek van Strafvordering. In dat geval, conform het art. zes van de wet van 22 juni 2005, is de wet van 22 juni 2005 niet van toepassing en dient de bemiddeling te worden uitgevoerd door de Dienst Justitiehuizen. Op de vergelijking met Bemiddeling in Strafzaken gaan we later in dit hoofdstuk verder in.

            De voorbije jaren is er heel wat te doen geweest rond de vormen van ‘autonome politionele afhandeling’ (APA), ondermeer via een omzendbrief van de Gentse Procureur-Generaal Schins. Onder APA verstaat men de zelfstandige politiële behandeling van bepaalde dossiers in de fase van het opsporingsonderzoek en waarbij de algemene politiediensten steeds onder een bijzonder geregelde toezicht van de magistratuur werken, zonder evenwel de klacht, aangifte of vaststelling te kunnen afhandelen in de betekenis van het treffen van een eindbeslissing, die nog steeds door een parketmagistraat wordt genomen. Deze treft een eindbeslissing over een volledig samengesteld dossier na de inhoud te hebben getoetst aan een aantal criteria.135 Men zou in dat geval kunnen stellen dat de bemiddeling op politieniveau kadert in een vorm van autonomie van de politie bij de afhandeling van kleine dossiers. Deze bemiddeling zou dan buiten de wet van 22 juni 2005 vallen. Maar dit argument lijkt niet op te gaan. De term APA werd al spoedig vervangen door de term Autonoom politioneel onderzoek (APO). Hiermee heeft men in alle ondubbelzinnigheid willen stellen dat de politie in de behandeling van zaken geen eigen autonomie behoort te hebben. De geest van APO is dat de politiediensten in een beperkte reeks van kleine delicten sneller een reeks van onderzoekshandelingen kunnen stellen en dus sneller en vollediger kunnen bijdragen tot een parketdossier. De eigenlijke opdracht blijft dus ook hier van het parket uitgaan, zelfs al krijgt de politie in de allereerste fase van het vooronderzoek hierbij van het parket een beperkte en gecontroleerde speelruimte.

           De politie heeft, naast een strafrechtelijke, echter ook een bestuurlijke opdracht, als handhaver van de maatschappelijke orde. Kan men hier schadebemiddeling dan niet onderschuiven? Slechts in dat geval zou men kunnen stellen dat de wet van 22 juni 2005 hiervan volkomen losstaat. Dit zou mogelijk zijn, maar technisch gesproken enkel voor zaken waarvan het parket op voorhand al stelt dat er strafrechtelijk hoe dan ook niets mee zal gebeuren. We komen hier terecht in de sfeer van de wet van 17 juni 2004 tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet136, de zogenaamde wet op de Gemeentelijke Administratieve Sancties. Deze wet laat de gemeenten toe met eigen ambtenaren en al dan niet op aangeven van de politie, autonoom te reageren op kleine overtredingen, gevat in het politiereglement. De wet voorziet hierbij de modaliteit van bemiddeling. Dit is verplicht bij minderjarigen vanaf zestien jaar. Bij meerderjarigen is dit niet het geval. Strikt genomen kan het ook hier gaan over strafbare feiten. Ook over de administratieve sanctie hebben we het nog verder in dit hoofdstuk. Maar de Federale Overheidsdienst Justitie heeft al laten weten dat de bemiddeling in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties niet de bevoegdheid is van het ministerie van Justitie. Dit valt dus alvast uit de toepasbaarheid van de wet van 22 juni 2005 en valt onder de bevoegdheid van de gemeenten. Over alle andere vormen van bemiddeling spreekt men zich bij de Federale Overheidsdienst Justitie momenteel nog niet uit.

            Formeel lijkt er dus geen twijfel te bestaan, aldus L. Van Garsse, dat deze bemiddelingsvorm onder de wet van 22 juni 2005 valt. Wel is er één uitzondering, namelijk datgene wat door de Bemiddeling in Strafzaken wordt opgenomen. En zoals hierboven al vermeld staat, kunnen ook GAS-dossiers niet binnen deze wet worden opgenomen. Bemiddeling op politieniveau zal er logischerwijze anders uitzien dan bijvoorbeeld de bemiddeling in de fase van de strafuitvoering, maar er is geen reden om schadebemiddeling niet onder dezelfde noemer te plaatsen. L. Van Garsse pleitte er ook voor om het in deze wet op te nemen omdat men anders vroeg of laat tot een versnippering zal komen. In functie van de rechtsgelijkheid zal men immers op termijn toch moeten overgaan tot een veralgemening van het aanbod. En als dit dan dient te gebeuren in het kader van een andere wet, zal dit alleen maar voor extra moeilijkheden zorgen.

            De redenen die werden aangehaald lijken mij belangrijk genoeg om ervan uit te gaan dat schadebemiddeling onder de wet van 22 juni 2005 kan vallen. Het blijft natuurlijk afwachten want tot op heden durft niemand eigenlijk een duidelijk standpunt in te nemen. Ook de FOD Justitie houdt zich afzijdig in deze discussie. Verder in dit hoofdstuk wil ik nog enkele belangrijke discussiepunten over de veralgemeenbaarheid van het project meegeven. Dit zijn onder andere de discussies in verband met de vestiging en de aard van het bemiddelingsproject.

           

3.2. Vestiging in een bemiddelingsdienst?

 

Als het project schadebemiddeling onder de wet van 22 juni 2005 valt, betekent dat ook dat de schadebemiddelingsprojecten zich zullen moeten gaan vestigen in een bemiddelingsdienst? Artikel 7 van de wet van 22 juni 2005 stelt immers dat bemiddelaars deel uitmaken van een dienst die bemiddeling aanbiedt en die door de Minister van Justitie is erkend. Via een koninklijk besluit werden de erkenningscriteria vastgelegd.137

            Zowel in Brussel als in Vlaanderen worden de schadebemiddelingsprojecten door verscheidene instanties gefinancierd. Deze projecten zijn dus niet gevestigd binnen een bemiddelingsdienst. In de arrondissementen Leuven en Mechelen bijvoorbeeld zijn de schadebemiddelaars nog  wel lid van de arrondissementele bemiddelingsdienst maar voor hun voortbestaan zijn zij afhankelijk van andere diensten, met name de lokale politie van Leuven en de stedelijke Dienst Welzijn van Mechelen. In Lier wordt het project gefinancierd in het kader van het veiligheids- en preventiecontract.138 Dit brengt wel heel wat onzekerheid met zich mee. Door deze situatie is het voortbestaan van de verschillende projecten afhankelijk van subsidies en de goodwill van de gemeenten, de politie of andere diensten. Tevens is er ook een gebrek aan leiding. De functionele leiding is meestal niet formeel omschreven en op vele plaatsen is er ook een gebrek aan effectieve leiding. Op het niveau van het dagelijkse bemiddelingswerk is deze leiding niet echt noodzakelijk aangezien het niet mogelijk is om het bemiddelingsproces in een strak keurslijf te stoppen. Op dat vlak hebben de bemiddelaars dus een vrij grote vrijheid maar uit de praktijk blijkt dat zij er toch in slagen om adequaat te functioneren. Maar op het niveau van de algemene oriëntatie van het project en het beleid is er wel een duidelijke visie en leiding nodig.139

        Als de schadebemiddelingsprojecten dus in het kader van de wet van 22 juni 2005 kunnen worden ondergebracht in de bemiddelingsdiensten, zijn zij verzekerd in hun voortbestaan. De financiering wordt dan geregeld door het koninklijk besluit van 26 januari 2006.140 Via een criterium van een aantal van vijftig dossiers per voltijds equivalent per jaar worden de bemiddelingsdiensten gesubsidieerd.

            Een vestiging in een bemiddelingsdienst heeft natuurlijk nog meer voordelen. In een bemiddelingsdienst kan de bemiddelaar enkel en alleen met de bemiddeling bezig zijn en krijgt in het kader van het K.B. dus alle middelen die nodig zijn om de hoofdtaak, namelijk bemiddeling, uit te voeren. De schadebemiddelaar kan zo tevens ook worden ondersteund in haar dossierwerking. Bij problemen kan de bemiddelaar immers overleggen met collega’s en tevens zouden er in elke dienst mensen moeten zitten met kennis van en ervaring inzake psychosociale-, juridische, ethische en bemiddelingsaangelegenheden. Ook zouden de bemiddelaars volgens het K.B. gespecialiseerde ondersteuning krijgen. Tevens moeten de bemiddelaars de mogelijkheid krijgen om vorming te gaan volgen. Ook heeft de vestiging in een bemiddelingsdienst het voordeel dat er eindelijk duidelijkheid komt omtrent de deontologische regels.141 Als we kijken naar de Leuvense situatie merken we dat er totaal geen eensgezindheid bestaat over de deontologische regels. Zowel voor de herstelbemiddelaars als voor de politiekorpsen bestaat er een soort van deontologische code. Bij de Belgische politiediensten is men volop aan het werken aan het Koninklijk Besluit houdende de vaststelling van de deontologische code van de politiediensten. Het is niet duidelijk welke van deze deontologische codes de schadebemiddelaar dient toe te passen in Leuven. Met een vestiging in een bemiddelingsdienst valt dit probleem weg aangezien de verschillende bemiddelingsdiensten de deontologische code van de Deontologische Commissie Bemiddeling dienen te onderschrijven. Ook kunnen zij dan voor vragen omtrent dossiers of voor deontologische kwesties terecht bij deze commissie. Dit zijn dus allemaal voordelen aangezien de schadebemiddelaars, zeker in de drie Vlaamse projecten, er vaak alleen voor stonden. In de Brusselse projecten zijn er vaak meerdere bemiddelaars aanwezig waardoor er wel overleg mogelijk is. Ook de werkdruk zal in Leuven omlaag gaan. Uit de praktijk blijkt immers dat de schadebemiddelaar daar meer dan 150 dossiers diende af te werken in 2005.142 Als we daar de subsidiëringscriteria kijken, zien we dat het project schadebemiddeling te Leuven recht zou hebben op drie fulltime bemiddelaars!

            Maar toch dienen we ons af te vragen of het niet beter is om het project Politiële Schadebemiddeling te vestigen in een politiegebouw. Aan een locatie bij de politie zijn immers tal van voordelen verbonden143:

 

Toch zijn er ook enkele nadelen verbonden aan een locatie bij de politie:

 

 

In Brussel zijn de projecten van ‘médiation locale’ vaak niet ingebed in de politie. Zij bevinden zich vaak in een gebouw van de gemeente of in een gebouw van een niet-openbare dienst. Ook in Mechelen bevindt het project zich in een gebouw van de gemeente. Het kan zijn dat dan de ‘nabijheid’ tot de burger hier beter verzekerd is en het zou kunnen dat men hier ook een groter gevoel van neutraliteit ervaart.

           Het spreekt voor zich dat een vorm van bemiddeling die vertrekt van een aangifte bij, of vaststellingen door de politie, een goede aansluiting moet vinden bij de politie. Persoonlijk lijkt me dit moeilijk te realiseren als het project niet gevestigd is in een politiegebouw. Uit de cijfers van het jaar 2004 blijkt duidelijk dat bijvoorbeeld in Mechelen, waar het project schadebemiddeling niet bij de politie is gehuisvest, de politie slechts sporadisch dossiers doorstuurt voor bemiddeling. Het parket is in Mechelen immers de grootste doorverwijzer.144 Dit is geen goede zaak. De bedoeling van schadebemiddeling is immers om in kleinere zaken te bemiddelen. Het parket van Mechelen gebruikt het project ook voor zwaardere feiten.145 Daarom lijkt het me ook raadzaam om een goede samenwerking op te richten met de politie. Dit is nodig om zoveel mogelijk dossiers doorgestuurd te krijgen van individuele inspecteurs en via de A.P.O.-procedure. Uit de Leuvense praktijk blijkt duidelijk dat dit het best mogelijk is door een huisvesting in een politiegebouw. Zo kan er ook meer aan sensibilisatie worden gedaan en blijven de inspecteurs ook gemotiveerd om dossiers door te sturen. Uit het Leuvense voorbeeld blijkt duidelijk dat ook veel individuele inspecteurs dossiers doorsturen of vragen stellen over de selectiecriteria. De individuele inspecteurs krijgen na afsluiten van een dossier ook feedback over het bemiddelingsresultaat. Zo blijven ook zij betrokken bij de door hen geselecteerde zaken.

            Een soort van tussenoplossing zoals in Leuven is om de schadebemiddelaar te vestigen bij de lokale politie, maar de bemiddelaar blijft toch ook nog deel uitmaken van de bemiddelingsdienst BAL. De bemiddelaar blijft zo goed betrokken bij de politie en kan tevens nog de overlegmomenten en dergelijke bijwonen van de bemiddelingsdienst.

            Maar een mogelijk knelpunt daar is dat de lokale politie van Leuven niet over voldoende budgetten beschikt om meerdere bemiddelaars in dienst te nemen. Zo kan de Leuvense schadebemiddelaar zich eigenlijk enkel concentreren op het zuivere dossierwerk en het regelen van de schade. Hierdoor is er te weinig aandacht voor meer inhoudelijke kwesties zoals teamoverleg, vormingen, zich up-to-date houden enzovoort. Ook in de bemiddelingen kan minder tijd worden gestoken zodat er niet altijd voldoende kan geluisterd worden naar de verhalen en verwachtingen van de mensen. Ook aan nazorg en andere toch wel belangrijke bemiddelingsaspecten wordt soms te weinig aandacht gespendeerd. Een veralgemeend aanbod in het kader van de wet van 22 juni 2005 kan hierbij een oplossing bieden. Als schadebemiddeling onder de nieuwe wet valt, dient dit project deel uit te maken van een bemiddelingsdienst, zoals hierboven in het eerste punt is uiteengezet. Dit heeft ook zijn voordelen op het vlak van subsidies. Immers zo kunnen naargelang het aantal dossiers meerdere bemiddelaars voorzien worden voor het project Politiële Schadebemiddeling. Zo hebben de bemiddelaars meer tijd en ruimte om meer te focussen op immateriële facetten van een dossier en ook om terug meer bezig te zijn met allerlei inhoudelijke kwesties. Maar toch dient opgemerkt te worden dat de schadebemiddelaars beter aan de ‘bron’ zitten, namelijk bij de politiediensten. Daarom zou er misschien bij een veralgemening eens over nagedacht moeten worden of het niet mogelijk is om een achterpoortje te gebruiken. Dit achterpoortje bestaat er dan in dat de schadebemiddelaars wel lid zijn van een bemiddelingsdienst en dus voldoen aan de wettelijke voorwaarden, maar toch dat zij een goede samenwerking opbouwen met de belangrijkste verwijzer, namelijk de politie. Dit gaat mijn inziens het best door er gehuisvest te zijn.

            Juridisch gezien is er geen probleem om meerdere diensten te erkennen. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 januari 2006 tot bepaling van de erkenningscriteria van de bemiddelingsdiensten zoals bepaald door artikel 554, § 1, van het Wetboek van strafvordering worden immers enkel de erkenningscriteria aangehaald. Maar nergens wordt aangehaald hoe de bemiddelingsdiensten dienen te worden georganiseerd. De wet van 22 juni 2005 noch het koninklijk besluit bepalen dat er per arrondissement slechts één bemiddelingsdienst moet zijn. De bemiddelingsdienst dient wel een v.z.w. te zijn; dus een politiedienst kan geen bemiddelingen uitvoeren. Dus juridisch gezien kan men ook met antennes werken of bijvoorbeeld een bemiddelingdienst oprichten per politiezone. Praktisch gezien ligt dit misschien iets moeilijker voor de inzage van de dossiers. Maar uit de Leuvense praktijk blijkt, zoals we hierboven hebben aangehaald, dat dit euvel kan worden opgelost door het opstellen van een protocol. Mits afspraken met de belangrijkste doorverwijzers, namelijk het parket en de politie, moet het mogelijk zijn om gezamenlijk te bepalen welke dossiers dienen te worden doorgestuurd naar de schadebemiddelaar en op welke manier dit dient te gebeuren.

           Het is dus duidelijk dat het K.B. van 26 januari 2006 vele pistes openlaat en het zal dus afwachten blijven hoe de bemiddelingsdiensten concreet georganiseerd zullen worden. Ook valt het af te wachten of er geen rechtspraak zal komen. Bij het ter perse gaan van deze eindverhandeling was er immers nog maar weinig verandering te merken. Een klacht van een burger is daarom niet ondenkbaar want bij een kleiner feit kan er bijvoorbeeld in de gemeente Boutersem geen schadebemiddeling aangeboden worden terwijl dit bijvoorbeeld in Leuven wel kan. Dit kan als rechtsongelijkheid worden bestempeld en via rechtspraak kan het zijn dat er plots veranderingen worden doorgevoerd in sneltreintempo.

 

3.3. Welk model dient er veralgemeend te worden?

 

Zowel tussen de Vlaamse en Brusselse projecten onderling als tussen de Vlaamse en Brusselse projecten zijn er tal van verschillen. In het tweede hoofdstuk werden deze verschillen uiteengezet. Naast het al dan niet gevestigd zijn bij de politie, zijn er nog enkele andere verschillen. Zo is er bij enkele projecten eerder de neiging om meer te ‘regelen’ dan te ‘bemiddelen’. Andere schadebemiddelingsprojecten of projecten van ‘médiation locale’ neigen al meer naar een vorm van buurtbemiddeling.

 

3.3.1. Enkel een financiële regeling van de schade?

 

Reeds in het vorige hoofdstuk werd dit kort aangehaald. Bij onze noorderburen heeft men al een veralgemeend aanbod van schaderegeling bij de politie. In Nederland wordt reeds in alle politiezones een lineair aanbod aangeboden, d.w.z. op een systematische en administratieve manier. Door gebruik te maken van standaardformulieren, briefwisseling met overschrijvingsformulieren is er daar dus een duidelijk en eenvormig systeem om tot een financiële ‘regeling’ van de schade te komen op het politieniveau. In Nederland is heel deze kwestie geregeld in de richtlijn ‘Terwee’ (thans Wet aanwijzing slachtofferzorg). De politie kan, voorafgaand aan de eventuele aangifte, een regeling treffen tussen de verdachte en de benadeelde. Daarbij wordt de schade door de verdachte direct vergoed. Dit is alleen mogelijk als beide partijen hiermee akkoord gaan. In overige zaken kunnen schaderegelingen worden opgestart door de schadebemiddelaars van de politie of het Openbaar Ministerie. Een schadebemiddelaar kan proberen om een schaderegeling tussen het slachtoffer en de verdachte tot stand te brengen. Dezeschadevergoeding kan buiten de rechtszaak om geregeld worden.146 Maar een van de grote kritieken op de wet Terwee is juist de instrumentalisering van het slachtoffer. Dit kan echt zorgen voor een uitholling van de herstelgerichte kant van het verhaal door de wetgever. Door telkens een standaardprocedure aan te bieden, bijvoorbeeld door te werken met een brief met een overschrijvingsformulier, gaat men dus misschien wel een snellere procedure krijgen maar zo vergeet men toch de communicatieve en participatieve en op herstelgerichte justitie.

            Het is natuurlijk een hele discussie. Het project kan enkel de schade ‘regelen’ maar het andere uiterste komt ook voor waarbij het project al eerder begint te lijken op een project van buurtbemiddeling. Het eerste is zuiver gericht op een financiële regeling, waarbij de ruimere sociale problematiek wordt overgelaten aan andere instanties. De laatste vorm streeft eerder naar een zo volledig mogelijke oplossing van het probleem.

           Maar een zuivere regeling van de schade lijkt me toch geen geschikt model om te veralgemenen. Een efficiënte schaderegeling kan inderdaad een snellere werking bieden en in bepaalde gevallen kan dit voldoende zijn. Maar dan gaat men voorbij aan een meer probleemoplossende aanpak. Het is immers moeilijk om in een individueel dossier een onderscheid te maken. In verschillende dossiers kan een zuivere regeling van de materiële schade voldoen aan de verwachtingen van beide partijen. Maar vaak is dit niet het geval. Je kan trouwens op voorhand nooit een inschatting maken van de immateriële en materiële schade. Het uitgangspunt dient de verwachtingen en de noden van de betrokkenen te zijn. En dat kan naar mijn mening enkel als je het aanbod zo open mogelijk houdt. Naast een financiële regeling zou er ook aandacht moeten zijn voor andere zaken zoals het verhaal van beide partijen, de immateriële gevolgen en dergelijke. Bij een bemiddeling is immers niet het resultaat maar wel het bemiddelingsproces het belangrijkste.

            Samenvattend kunnen we stellen dat een veralgemening van ‘schaderegeling’ niet voldoende is. Er dient rekening gehouden te worden met de verwachtingen en behoeften van de betrokkenen. Ook past een zuivere schaderegeling niet in het kader van de wet van 22 juni 2005. Een bemiddeling houdt immers meer in dan enkel het bereiken van een financiële overeenkomst. Het lijkt verleidelijk om het systeem van schaderegeling uit Nederland over te nemen. Daar wordt er op een systematische en efficiënte manier de financiële kant van de zaak geregeld. Dit kan aanzienlijk veel tijd besparen ten opzichte van de gebruikelijke gerechtelijke mogelijkheden. Maar een bemiddeling kan niet systematisch worden uitgevoerd. Dat is ook één van de redenen waarom het bemiddelingsproces niet nauwgezet werd vastgelegd in de wet. Elke individuele zaak dient op een andere manier aangepakt te worden. Daarom is het nodig om het aanbod zo open mogelijk te houden. Een goed voorstel is om misschien de lokale schadebemiddelaar administratieve ondersteuning te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een medewerker.147 Dit kan de administratieve last van de bemiddelaar verlichten. De administratieve kracht kan dan de administratieve zaken zoals registratie, opvolging van betalingen en dergelijke uitvoeren zodat de bemiddelaar zich meer kan concentreren op het eigenlijke bemiddelingswerk. In het kader van de nieuwe wet moet dit kunnen omdat zij voldoende ondersteund dienen te worden.148

 

3.3.2. Vergelijkbaar met buurtbemiddeling?

 

In Brussel zijn er enkele projecten van ‘médiation locale’ die qua werking eerder gelijkenissen tonen met andere vormen van bemiddeling zoals buurtbemiddeling. In sommige gemeenten werken de lokale bemiddelaars goed samen met een sociale bemiddelaar terwijl in andere gemeenten de lokale bemiddelaars vinden dat hun werk maar weinig verschilt met het werk van een sociale bemiddelaar. Buurtbemiddeling is vooral in Nederland sterk ontwikkeld. Ook in België hebben we enkele projecten. In Charleroi en in Genk bijvoorbeeld bevinden zich gelijkaardige projecten. In Genk werd het project ‘burenbemiddeling’ in 1999 opgericht in de schoot van de justitie-antenne. Ook in Evere hebben we een interessant voorbeeld, namelijk de vzw Egregoros. In Evere kan je als inwoner naar een speciaal telefoonnummer bellen om een tussenkomst te krijgen in buurtgeschillen zoals lawaaihinder, vervuiling en dergelijke. Daar beschikt men zelfs over dag-en nachtbemiddelaars. Aangezien de burgers buiten de uren nooit terecht konden bij allerlei sociale diensten en om de politiediensten te ontlasten, werd dus dit project opgericht. Ook daar ligt de focus op (het voorkomen van) criminaliteit. De grens tussen enkele Brusselse projecten en buurtbemiddeling is dus flinterdun.

           Buurtbemiddeling wordt gezien als het neutraal begeleiden c.q. faciliteren van een onderhandeling tussen buren, die gebaseerd is op de onderliggende wensen en motieven. Vaak zijn emoties dermate hoog opgelopen dat de buren alleen nog kunnen zien hoezeer hun leven door de buren verziekt wordt. In deze gevallen kan de bemiddelaar uitkomst bieden omdat deze neutraal is. En door het zoeken naar de achterliggende motieven en behoeften bij beiden, kan hij een basis vinden van waaruit een gemeenschappelijk belang en begrip kan ontstaan. Het bemiddelingsgesprek beoogt ook dat de deelnemers op een andere manier naar elkaar kunnen kijken. Dat ze begrijpen wat er bij de ander speelt, waarom de ander zo handelt en dit ook kunnen accepteren.149 Het Nederlandse model is hard geïnspireerd op het model van de San Fransisco Community Boards (SFCB). Daar wordt dit gezien als een interventie in een vroeg stadium om te zorgen voor een afname van gevoelens van boosheid en vijandelijkheid tussen mensen die elkaar kennen. De SFCB zijn gestructureerd rondom een vaste kern van betaalde medewerkers die het werk van de vrijwilligers coördineren. De Community Board is een raad, die bestaat uit vrijwillige buurtbewoners. De bedoeling is niet alleen het verlenen van een service voor het behandelen van individuele zaken maar ook om een sociale cohesie trachten te ontwikkelen in de wijken. Tevens spitst het project zich toe op het vermogen van de bewoners om met elkaar gerezen conflicten op te lossen voor zij in het formele rechtscircuit belanden.150 In Nederland komen de klachten binnen via de telefoon of via een aanmelding bij het kantoor van de projectleider. Ook kan er bijvoorbeeld doorverwezen worden door de politie. In het intakegesprek worden de problemen aanhoord. Op grond daarvan valt het besluit of deze problematiek geschikt is voor buurtbemiddeling. Ook wordt al meteen duidelijk gemaakt wat de bemiddeling precies gaat inhouden. Vervolgens wordt er een afspraak gemaakt met de aangeklaagde buren. De vrijwilligers, want het bemiddelingswerk wordt heel vaak geleid door opgeleide vrijwilligers die in de buurt wonen, willen ook de andere kant van het verhaal horen. Ook hier wordt de uitleg over het verdere verloop gedaan. Wanneer beide partijen instemmen, komt het tot het eigenlijke bemiddelingsgesprek. Na het geven van de nodige informatie wordt er getracht om de communicatie te herstellen. Dit wordt gedaan door het versterken van de eigenwaarde van beide partijen en door het laten ontstaan van begrip. Dit wordt getracht door de focus te leggen op de achterliggende motieven en behoeften en te kijken naar de voor beiden wenselijke toekomst. In deze fase probeert de bemiddelaar de personen met elkaar te laten praten over hun probleem.151 Dit kan de bemiddelaar trachten te doen door steeds het positieve te benadrukken en elkaars verwijten om te zetten in onderhandelbare wensen. De bemiddelaar dient zich ook terughoudend op te stellen wanneer mensen in gesprek zijn en tracht ook uit te zoeken wat beide partijen willen. Wanneer er wederzijds begrip is, zullen de bemiddelaars beide buren uitnodigen om voorstellen voor mogelijke stappen te formuleren. Omdat het gaat over de eigen mogelijkheden van de buren is het belangrijk dat tijdens het onderhandelingsproces partijen oog krijgen voor wat ze voor elkaar kunnen betekenen.

            In Brussel neigen enkele projecten dus eerder naar deze modellen van buurtbemiddeling. Of dit een geschikte vorm is om te veralgemenen, valt af te wachten.  Sommige diensten van lokale bemiddeling werken in nauwe samenwerking met de sociale bemiddelaar in het kader van problematische situaties waarvoor nog geen klacht werd neergelegd.152 Dit heeft natuurlijk het voordeel dat het dossier kan behandeld worden of de partijen nu beslissen om een klacht in te dienen of niet. Maar er zijn ook lokale bemiddelaars die dossiers accepteren die niet het voorwerp van een klacht zijn geweest en die niet samenwerken met de sociale bemiddelaars. Het werk van de lokale bemiddelaars die nauw samenwerken met de diensten voor sociale bemiddeling wordt gekenmerkt door de beperking van de verantwoordelijkheid ten aanzien van de behandeling van het rapport. Deze beperkte verantwoordelijkheid bij de behandeling van het ‘feit van het misdrijf’ heeft het voordeel dat het beheer van het dossier vereenvoudigd wordt en dat de termijneisen van het parket kunnen worden gevolgd. Dit kenmerkt misschien wel de specificiteit van de lokale bemiddelaar. Maar indien de lokale bemiddelaar niet samenwerkt met een sociaal bemiddelaar en zich dus richt op de eisen van de partijen en niet op de eisen van het gerechtelijke apparaat, kan er dikwijls niet voldaan worden aan de termijneisen van het parket. Het blijft natuurlijk een hevige discussie over hoe ver de verantwoordelijkheid in het behandelen van een dossier gaat. Maar in deze discussie gaat het over de veralgemeenbaarheid van schadebemiddeling. En het lijkt me dat het nog steeds moet gaan over de bemiddeling in de strafprocedure. Lokale bemiddelaars mogen hun specificiteit niet verliezen en mogen niet getransformeerd worden in een sociale bemiddelaar of een maatschappelijk assistent.

           Hierboven gaven we al aan dat een schadebemiddeling niet beperkt mag blijven tot een zuivere regeling van de schade. Maar anderzijds mag je natuurlijk ook niet te ver gaan in een dossier. De specificiteit van een schadebemiddelaar mag niet verloren gaan. Schadebemiddeling moet beschikbaar zijn voor iedereen. Dat is immers de voorwaarde in de wet van 22 juni 2005. Dus de beperking dat er enkel bemiddeld wordt tussen mensen die elkaar kennen, zal dus moeten worden opgeheven. Er zijn natuurlijk wel overeenkomsten tussen schadebemiddeling en buurtbemiddeling maar schadebemiddeling kan naar mijn mening enkel afhangen van doorverwijzingen door het parket en de politie. Het gaat hier immers over een bemiddeling in het kader van een strafprocedure. Het lijkt me beter dat een schadebemiddelaar instaat voor de regeling en bemiddeling tussen personen op basis van hun verwachtingen. Mocht het blijken dat het om een specifiek probleem of dergelijke gaat, kan er nog altijd doorverwezen worden door de bemiddelaar naar bijvoorbeeld een sociale bemiddelaar.

 

3.3.3. Verschil met bemiddeling in strafzaken

 

Het basiskader van de bemiddeling in strafzaken wordt geboden door de Wet van 10 februari 1994153 waarin in het Belgische Strafprocesrecht een procedure voor de bemiddeling in strafzaken wordt ingevoerd. Dit is niet hetzelfde als een minnelijke schikking. De enige gelijkenis is dat de Procureur des Konings de kans wordt geboden om de strafvordering te laten vervallen indien de dader bepaalde voorwaarden heeft nageleefd. In het kader van de bemiddeling in strafzaken heeft de procureur meerdere mogelijkheden te zijner beschikking. Strafbemiddeling is mogelijk voor zover het feit niet van die aard schijnt te zijn dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenis of met een zwaardere straf. De zaak mag ook nog niet aanhangig gemaakt zijn bij de strafrechter. De dader moet gekend zijn, meerderjarig zijn en hij moet bekend hebben. Met de wet van 7 mei 1999154 werd de bemiddeling in strafzaken geherstructureerd en ondergebracht binnen de Dienst Justitiehuizen.

           De procedure van een bemiddeling in strafzaken wordt uitgevoerd vanuit een herstelrechtelijke visie op justitie. Vanuit de strafrechtelijke context waarin wordt gewerkt wordt echter een aantal beperkingen opgelegd aan de herstelrechtelijke visie. In principe wordt het slachtoffer niet betrokken bij de beslissing over de strafvordering. Dit betekent dat de partijen binnen de bemiddeling in strafzaken niet in een positie zijn om het conflict volledig autonoom af te handelen. In feite is er sprake van een dubbel proces, nl. enerzijds een bemiddelingsproces tussen dader en slachtoffer over alle mogelijke modaliteiten die kunnen leiden tot een pacificatie van het conflict tussen de partijen, zoals een schadevergoeding, excuses en dergelijke, en anderzijds een tweede proces onder de vorm van een onderhandelen tussen de dader en het parket over een maatregel op maat voor de dader.155 Zo’n maatregel kan een bepaalde vorming of begeleiding zijn.

Schadebemiddeling onderscheidt zich van bemiddeling in strafzaken door de ernst van de feiten. De bemiddeling in strafzaken wordt verondersteld betrekking te hebben op feiten die kunnen leiden tot een principiële correctionele gevangenisstraf tot twee jaar. Dit criterium houdt geen rekening met de strafrechtelijke kwalificatie, maar met de vereiste straf in het geval van vervolging. De schadebemiddeling is hoofdzakelijk gericht op lichte vergrijpen, die het parket vaak seponeert. De bemiddeling in strafzaken is dus een alternatief voor vervolging, terwijl de schadebemiddeling een alternatief is voor seponering.156 Het schadebedrag is ook niet beperkend bij bemiddeling in strafzaken. De bemiddeling in strafzaken wordt uitgevoerd door justitieassistenten in een justitiehuis, terwijl dit bij schadebemiddeling niet het geval is. Maar bijvoorbeeld in Mechelen worden er ook dossiers met zwaardere feiten doorgestuurd naar het project schadebemiddeling. Dit doet natuurlijk de grenzen vervagen met de bemiddeling in strafzaken. En bij een veralgemeend aanbod in het kader van de wet van 22 juni 2005 is duidelijk bepaald dat er geen inferentie kan zijn met de bemiddeling in strafzaken.157

 

3.4. De Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS)

 

3.4.1. Een kort overzicht van de geschiedenis

 

Sinds begin jaren negentig is veiligheid een belangrijk politiek thema. Burgers voelen zich niet altijd veilig meer in hun leefomgeving en klagen over overlast. Het zogenaamde ‘onveiligheidsgevoel’ wordt een belangrijk maatschappelijk probleem. Om een passende oplossing te vinden voor dit maatschappelijk probleem is het belangrijk te weten wat de oorzaak is van dit onveiligheidsgevoel bij de burger. De veiligheidsmonitor toonde aan dat het niet zozeer de criminaliteit is waar men wakker van ligt, maar wel allerlei vormen van storend gedrag zoals vandalisme, hondenpoep enzovoort. Met andere woorden allemaal gedragingen die niet zozeer de ‘echte’ criminaliteit vormen, maar toch zorgen voor overlastproblemen die als bedreigend worden aanzien.158

           In 1999 diende de toenmalige regering een wetsontwerp in dat de gemeenten moest toelaten om via bestuurlijke weg op te treden tegen overlastproblemen. Op grond van artikel 119 van de nieuwe gemeentewet hadden gemeenten al de bevoegdheid om gemeentelijke politieverordeningen uit te vaardigen die tot doel hebben de openbare orde en rust te handhaven op het lokale vlak.

           De gemeenteraad kon de overtreding van de gemeentelijke politiereglementen voordien enkel laten sanctioneren door het voorzien van politiestraffen. De afhandeling van deze overtredingen was in handen van het parket en het strafgerecht. In de praktijk had dit dikwijls tot gevolg dat, indien er van de overtreding op een politiereglement al een proces-verbaal werd opgesteld, dat proces-verbaal vaak zonder gevolg werd gelaten. De gemeenten stelden vast dat ze hierdoor hun politieverordeningen niet langer konden afdwingen.

           Volgens het nieuwe wetsontwerp was het dan ook logisch dat de gemeente zelf haar reglementering in functie van de ervaren overlast kon aanpassen en zelf een sanctie kan opleggen. Daarmee was het concept van de gemeentelijke administratieve sancties geboren. Dit instrument laat de gemeente toe om maatregelen te nemen tegen overlast zonder dat men afhankelijk is van een derde. Gemeenten hebben zo de volledige keten van het handhavingsbeleid in eigen beheer en kunnen eigen accenten leggen in hun lokaal veiligheidsbeleid. Op 20 juni 1999 trad de GAS-wet159 in werking. Deze wet voegde in de Nieuwe Gemeentewet onder meer een nieuw artikel 119 bis in, op grond waarvan de gemeenten overtredingen op hun politieverordening niet alleen strafrechtelijk maar ook bestuurlijk kunnen afhandelen. Dit kan door in hun politiereglementen inbreuken in te voeren die gesanctioneerd kunnen worden met een administratieve sanctie. Dit betekent natuurlijk niet dat de gemeente zomaar kan beslissen dat alle gedragingen waarvan de gemeente denkt dat een sanctie aangewezen is in aanmerking komen voor een administratieve sanctie.160 De gemeenteraad kan slechts straffen of administratieve sancties bepalen voor overtredingen van zijn politiereglementen indien die overtreding niet al in een wet of decreet strafbaar wordt gesteld. De wet van 13 mei 1999 bleek dus eigenlijk een lege doos. De meeste van de beoogde gedragingen waren immers reeds strafbaar gesteld door decreten en wetten. Hierdoor maakten gemeenten amper gebruik van de administratieve sancties. Daarom werd de wet veranderd op 1 april 2005.161 Bepaalde gedragingen werden toen uit de strafwet gehaald en daarnaast werden er gedragingen strafbaar gesteld met een strafsanctie of een administratieve sanctie. Ook konden nu minderjarigen vanaf zestien jaar worden gesanctioneerd. Bij de minderjarige overtreders is een voorafgaandelijke bemiddeling verplicht. Voor meerderjarigen is dit niet verplicht.162 Hierdoor creëerde men een hoop extra problemen aangezien de minderjarigen die nog geen zestien jaar zijn straffeloos bleven voor de gedragingen die uit de strafwet werden gehaald.

Met de komst van de reparatiewet163 werden gedragingen zoals het beschadigen van roerende goederen, beschadigen van landelijke en stedelijke afsluitingen en het plegen van lichte gewelddaden terug in de strafwet opgenomen. Zij worden dus toegevoegd aan de categorie van de ‘gemengde inbreuken’. Gemengde inbreuken zijn inbreuken die zowel bestraft kunnen worden met een strafrechtelijke sanctie als met een administratieve sanctie. Bij de gemengde inbreuken krijgt de procureur twee maanden de tijd om te reageren. Bij de meer ernstige gemengde inbreuken dient het parket toestemming te geven aan de ambtenaar om de administratieve procedure op te starten. Bij de andere gemengde inbreuken kan de ambtenaar een administratieve sanctie opleggen als de procureur toestemming geeft voor de periode van twee maanden is verstreken of als het parket niet reageert na twee maanden. Een gemeentelijke administratieve sanctie kan niet worden opgelegd als het parket binnen de twee maanden vervolgt of seponeert. Naast die gemengde inbreuken heb je natuurlijk ook de zuivere inbreuken, die dus rechtstreeks worden doorgezonden naar de gemeentelijke ambtenaar. Van zodra de ambtenaar het dossier in handen kreeg, begon de termijn van zes maanden te lopen. Binnen deze termijn diende de sanctie opgelegd en meegedeeld zijn aan de overtreder.

 

3.4.2. De bemiddeling in het kader van GAS: een problematische situatie

 

Wat betreft de bemiddeling kan gezegd worden dat de gemeenten over een grote vrijheid beschikken om inhoud te geven aan het bemiddelingsproces. Gemeenten moeten enkel het doel voor ogen houden, namelijk de vergoeding of het herstel van de schade.164 Omzendbrief OOP30bis van de Minister van Binnenlandse Zaken stelt in punt 33 dat ‘niets belet dat de bemiddelingsprocedure zou gevoerd worden door een andere persoon of instantie dan de ambtenaar die specifiek werd aangeduid om de administratieve geldboete op te leggen.’165 Bemiddeling in het kader van GAS wordt door Bart Claes omschreven als ‘ een vorm van vrijwillige dienstverlening naar aanleiding van gesteld afwijkend gedrag van de overtreder met schade in de individuele belangen van een persoon tot gevolg, in samenspraak met de gemeentelijke autoriteiten.’166 Maar toch zit je wat met tegenstrijdige belangen. De geest van deze wet laat veeleer uitschijnen dat werd gedacht de ‘dader’ te wijzen op de verwachting dat hij de door hem veroorzaakte schade zou vergoeden, en aan de bereidheid deze vergoeding in rekening te brengen bij het bepalen van de boete. Deze uitgesproken resultaat- en dadergerichte aanpak mag toch niet verward worden met een proces van bemiddeling. De focus ligt volledig op de dader en het bestrijden van de openbare overlast. Het slachtoffer werd nergens opgenomen in de wettelijke bepalingen. De enige mogelijkheid voor het slachtoffer is dus eigenlijk de bemiddeling. Maar het slachtoffer heeft er toch geen weet van als de ambtenaar het dossier niet doorstuurt voor bemiddeling. De bemiddeling lijkt zo ook eerder op een gunst dan op een recht want vaak worden gewoon de dossiers met minderjarige overtreders doorgestuurd omdat het verplicht is. Er is wel ruimte voor de herstelgedachte door de vage bepaling in de wet, maar het is vooral het repressieve dat overheerst bij GAS. Nochtans kan de bemiddeling eigenlijk wel een mooie aanvulling zijn op de administratieve sancties.

            Nochtans blijkt uit de praktijk dat er tal van problemen zijn in verband met de bemiddeling in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties. Zo worden er bijvoorbeeld ook dossiers doorgezonden naar de bemiddelaar die eigenlijk niet voldoen aan de minimale voorwaarden van bemiddeling. Zo dient er aantoonbare schade te zijn en dient het slachtoffer gekend te zijn. Ook wat betreft de verantwoordelijkheid van de overtreder zijn er tal van problemen. Voor de gemeentelijke ambtenaar is het vaak onduidelijk of de overtreder de feiten bekent en of hij zijn verantwoordelijk wil opnemen.167 Een bemiddeling vereist immers dat de dader de feiten bekent en zijn verantwoordelijkheid wil opnemen. Toch zullen ook deze dossiers doorgestuurd moeten worden naar een bemiddelaar bij minderjarige overtreders vanaf zestien. Een bemiddeling is hier immers verplicht. Tevens is het niet onrealistisch dat er een risico is van net-widening. Feiten die vroeger niet bestraft werden, worden nu wel vervolgd waardoor de mazen van het net smaller worden. Een belangrijk probleem is ook dat de overtreder in deze administratieve procedure vaak niet de kans krijgt om zijn verantwoordelijkheid te nemen. Bemiddeling heeft tot doel om partijen hun verantwoordelijkheid te laten opnemen, maar de focus van de administratieve procedure ligt eigenlijk meer op de bestraffing en niet zozeer op het opnemen van de verantwoordelijkheid van de dader. Enkel als het komt tot een bemiddeling wordt het slachtoffer op de hoogte gebracht. Het slachtoffer wordt zo eigenlijk ook een beetje druk opgelegd aangezien zij geen andere mogelijk hebben om te komen tot een vergoeding van de schade. Vaak stellen zij zich immers geen burgerlijke partij omwille van de omslachtige en tijdrovende procedure.

           Door de korte termijn van zes maanden wordt het ook moeilijk om een bemiddeling op een goede manier uit te voeren. Immers van zodra de ambtenaar het dossier ontvangt, begint de termijn van zes maanden te lopen. Wanneer het dossier aankomt bij de bemiddelaar is er hoogstwaarschijnlijk al heel wat tijd voorbij gegaan. Vaak is het dus niet mogelijk om op een zodanig korte tijd tot een overeenkomst te komen, laat staan om de schade te vergoeden. De schade kan zowel slaan op materiële als immateriële zaken. Het is immers niet duidelijk of de bemiddeling volledig dient te worden doorlopen alvorens het dossier dient te worden teruggezonden naar de ambtenaar. De ambtenaar dient rekening te houden met het bemiddelingsresultaat. De ambtenaar kan immers moeilijk beslissen om een lagere boete of geen boete op te leggen indien men niet zeker weet of de overeenkomst zal worden uitgevoerd.

           Ook staat de boete vaak niet in verhouding met het schadebedrag waardoor een overtreder eerder geneigd kan zijn om de boete te betalen in plaats van aan een bemiddeling deel te nemen. Immers voor minderjarigen kan het boetebedrag maximum 125 euro zijn en voor meerderjarige daders is dit maximum 250 euro. Voordat de bemiddeling opgestart wordt krijgt de verdachte immers al een brief met daarin de vermelding van het maximumbedrag van de boete voor zijn gedraging. Bij zaken zoals slagen en verwondingen en vandalisme kan het schadebedrag immers veel hoger zijn. Veel daders gaan daarom eerder geneigd zijn om de boete te betalen om zo het hoge schadebedrag te vermijden. Veel slachtoffers stellen zich immers toch geen burgerlijke partij aangezien het een kostelijke en tijdsintensieve operatie kan zijn. Vaak is het schadebedrag ook vrij hoog zoals bij vandalisme aan een auto. Minderjarige daders kunnen dit vaak niet betalen en gaan daarom eerder geneigd zijn om het boetebedrag te betalen. Dit boetebedrag dat aan de gemeente dient betaald te worden is immers een pak lager. En ook al zou de minderjarige dader bereid zijn om het schadebedrag te betalen dan nog is het niet zeker of er wel een intentieverklaring kan worden opgesteld aangezien de ambtenaar moeilijk kan nagaan of de eventuele afbetaling wel vlot verloopt en daarom is de vraag of een administratieve sanctie hiervan kan afhangen. Kan het dossier dan wel zo worden afgesloten?

            Door de korte termijn lijkt het ook niet mogelijk te zijn om bijvoorbeeld een aanvraag in te dienen bij het vereffeningsfonds. Dit is jammer aangezien de dader via deze weg wel de mogelijkheid zou hebben om zijn verantwoordelijkheid op te nemen. Het uitgangspunt van het vereffeningsfonds is dat jongeren ‘in se’ onvermogend zijn en dat zij geen middelen hebben om hun slachtoffer te vergoeden. Zij hebben bovendien ook weinig of geen kansen om die middelen te vergaren aangezien er een verbod bestaat op kinderarbeid. De ouders zijn weliswaar burgerlijk aansprakelijk en worden geacht schade veroorzaakt door hun kinderen te betalen. Met de oprichting van het vereffeningsfonds werden er op dit vlak nieuwe perspectieven geboden. Jongeren die een schadeverwekkend feit gepleegd hebben en waartegen een klacht werd ingediend en voor wie een dossier werd geopend bij het parket, krijgen de kans om zelf de gevolgen van hun daden te herstellen. Zij kunnen gaan ‘werken’ voor een vergoeding die bestaat uit een bijdrage uit het vereffeningsfonds. Deze bijdrage wordt bepaald aan de hand van het aantal uren dat de jongere gewerkt heeft. Deze geldsom wordt rechtstreeks overgemaakt aan het slachtoffer.168

            Dit zijn enkele problemen die er in de praktijk op te merken zijn. Men kan misschien opwerpen dat de overtredingen waarover het gaat in het kader van de wetgeving gemeentelijke administratieve sancties toch wel van een andere orde zijn dan de misdrijven waarover het gaat bij een dader-slachtofferbemiddeling. Dit klopt slechts ten dele. Dader-slachtofferbemiddeling kan betrekking hebben op zeer zware, maar ook op zeer lichte misdrijven. Bovendien staat de niet-materiële impact die een misdrijf heeft niet altijd in een rechtevenredige verhouding tot de zwaarte van de feiten. De juridische kwalificatie van de feiten zegt soms weinig over de op het terrein doorleefde realiteit, en achter ogenschijnlijk banale kwalificaties kan soms een zware menselijke of intermenselijke problematiek schuilgaan.

 

3.4.3. GAS in Leuven

 

Leuven is opnieuw één van de voorlopers wat betreft de bemiddeling in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties. Er werden afspraken gemaakt tussen de schadebemiddelaar, het parket en de gemeentelijke ambtenaar van Leuven.169 Binnen de maand stuurt de p.v.-administratie het dossier door naar de ambtenaar indien het gaat om een zuiver administratief feit. Bij gemengde inbreuken170 stuurt de p.v.-administratie het dossier door naar het parket, met een afschrift naar de ambtenaar. Bij een gemengde inbreuk kan de ambtenaar een administratieve sanctie opleggen als het parket toestemming geeft voor de periode van twee maanden verstreken is of als het parket niet reageert na twee maanden. Een gemeentelijke administratieve sanctie kan niet worden opgelegd als het parket binnen de twee maanden vervolgt of seponeert. Bij minderjarigen vanaf zestien jaar is een bemiddeling ongeacht het feit verplicht. Bij meerderjarigen is een bemiddeling facultatief. Voor een bemiddeling dient de ambtenaar van Leuven het dossier door te sturen naar de dienst Politiële Schadebemiddeling. Als het parket bij een gemengde inbreuk beslist om zelf iets te ondernemen in het dossier sturen zij bij een minderjarige overtreder het dossier door naar het project herstelbemiddeling voor minderjarigen. Bij een meerderjarige dader sturen zij het dossier door naar Politiële Schadebemiddeling.

            Maar zoals hierboven aangehaald werd, zijn de GAS-dossiers in principe geen strafrechtelijke dossiers. De Federale Overheidsdienst Justitie heeft al laten weten dat de bemiddeling in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties niet de bevoegdheid is van het ministerie van Justitie. Dit valt dus alvast uit de toepasbaarheid van de wet van 22 juni 2005 en valt onder de bevoegdheid van de gemeenten. Bij een veralgemeend aanbod van schadebemiddeling in het kader van de wet van 22 juni 2005 zal het dus niet mogelijk zijn om ook te bemiddelen in GAS-dossiers.

 

 

4. Bemiddeling veralgemeend binnen een politiedienst?

 

Hieronder willen we nagaan wat de taak van de politie kan zijn bij een veralgemeend aanbod van schadebemiddeling. Eerst gaan we op zoek naar buitenlandse voorbeelden en vervolgens proberen we op basis van de praktijk in Canada de link te leggen tussen community policing en restorative justice. Tenslotte proberen we nog na te gaan of er in het kader van politionele slachtofferbejegening in België een veralgemeend aanbod van schadebemiddeling mogelijk is.

 

4.1. Enkele buitenlandse voorbeelden

 

In Engeland is men met de ‘Thames Valley Police’ al een tijdje bezig met het ontwikkelen van een politiecultuur die zich baseert op de principes van ‘restorative justice’.171 Thames Valley Police hanteert verschillende herstelrechtelijke methoden.172 Een eerste methode voor meerderjarige daders is ‘restorative cautioning’ (waarschuwing zonder verder gevolg op gerechtelijk vlak). Deze methode wil de daders confronteren met hun daden en de gevolgen ervan voor henzelf, de slachtoffers en de gemeenschap. Indien mogelijk is het slachtoffer of een vertegenwoordiger van de gemeenschap aanwezig. Een tweede methode is de ‘restorative conferencing’. De ‘facilitator’, meestal een getrainde politieofficier, vraagt eerst de dader uitleg over zijn daad en zijn verantwoordelijkheid. Nadien vraagt hij het slachtoffer en zijn/haar mogelijke achterban naar hun gevoelens over het incident. De ‘facilitator’ heeft als taak neutraal te blijven. Hij mag de dader niet aansporen om zijn verontschuldigingen of herstel aan te bieden. Een derde methode op politieniveau is de ‘community conferencing’. Hier wordt naast het slachtoffer, de dader en zijn achterban, ook een lid van de gemeenschap betrokken die nadeel van het misdrijf ondervindt of steun kan bieden. De Thames Valley Police propageert ‘restorative policing’.173 Dankzij ‘restorative policing’ worden de daders werkelijk geconfronteerd met de gevolgen van eigen gedrag en worden slachtoffers volledig betrokken in het strafrechtelijk proces. Slachtoffers krijgen de kans om de dader te ontmoeten en hem/haar uit te leggen hoe ze zich voelen na het misdrijf. Dit is een belangrijke stap in het verwerkingsproces van het slachtoffer. De politie beslist na de ‘conference’ autonoom over het al dan niet seponeren van de zaak.

            In Denemarken beschikt men nog niet over een wettelijke autoriteit voor wat betreft dader-slachtofferbemiddeling. Wel liep er tot eind 2003 een experiment in drie politiezones. Daar konden daders vanaf vijftien jaar die een vermogensmisdrijf of een geweldsmisdrijf hadden gepleegd en die hun verantwoordelijkheid hadden erkend, worden uitgenodigd voor een bemiddeling. De bedoeling was om de positie van het slachtoffer te versterken. De bemiddeling, of ze nu succesvol was of niet, verving de vervolging of straf niet maar de rechter kon het bemiddelingsresultaat wel in overweging nemen. Het experiment stond onder leiding van de Deense criminaliteitspreventieraad. De stuurgroep bestond uit leden van de raad, het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Sociale Zaken, procureurs, politie en bemiddelaars.  Elke zaak werd in overweging genomen door de politieofficiers. Als de zaak in aanmerking kwam voor bemiddeling, werden het slachtoffer en de dader geïnformeerd over het project. Als de partijen hun akkoord gegeven hadden, werd de zaak doorgestuurd naar de bemiddelaar. Het ging steeds om een directe bemiddeling. Er werd getracht om te komen tot een overeenkomst maar voor sommigen was de ontmoeting tussen beide partijen belangrijker.174 Ondertussen lopen er geen dergelijke projecten meer in Denemarken.

            In Zweden werd er op 1 juli 2002 een wet goedgekeurd in verband met dader-slachtofferbemiddeling.175 Slachtoffer-daderbemiddeling wordt in Zweden voornamelijk gedaan door gemeentes, soms in een regionaal samenwerkingsverband. Er is dus niet echt een uniformiteit in de uitvoering. De meeste doorverwijzingen gebeuren ook hier door de politie. Het zijn vaak jeugdwerkers die instaan voor de service. Vaak gaat het dus ook over minderjarige daders. In Zweden lijkt slachtoffer-daderbemiddeling ook veel meer voor te komen na de procedure voor de rechtbank.176 Ook in Finland kan de politie dossiers doorsturen voor bemiddeling. Ook de partijen zelf en de procureur kunnen dat. Bemiddeling kan ook een reden zijn om een zaak te seponeren.177 Ook in Nederland tenslotte kunnen de politieofficieren dossiers doorsturen voor bemiddeling. In hoofdstuk twee van deze scriptie kreeg u een uitgebreide uitleg hierover. Maar bij onze noorderburen lijkt het model eerder op een zuivere regeling van de schade. Op het niveau van de politie kan de zaak, indien het gaat om lichtere feiten, worden geseponeerd als de dader een som aan het slachtoffer betaald heeft.178

 

4.2. Community policing en restorative justice in Canada

 

De Royal Canadian Mounted Police (RCMP) is de nationale Canadese politiedienst en staat onder leiding van ‘the Ministry of Public Safety and Emergency Preparedness’. De RCMP heeft een belangrijke rol in de ontwikkeling van restorative justice in Canada. Zij hebben resoluut gekozen voor het model ‘Community Justice Forum’. Net zoals met community policing wil de RCMP ook met het ‘Community Justice Forum’ meewerken aan de hervorming van het Canadese strafrechtelijke systeem. Een ‘Community Justice Forum’ is een veilige en gecontroleerde omgeving waar het slachtoffer  en de dader met hun familie en naasten samenkomen onder begeleiding van een opgeleide bemiddelaar. Voor strafrechtelijke zaken situeert het project zich voornamelijk in de fase van het vooronderzoek en is het de officicier die de leiding over het onderzoek heeft, die de beslissing neemt om een zaak door te sturen voor een bemiddeling. In deze ‘Community Justice Forum’ wordt er gestreefd naar het herstel ten aanzien van het slachtoffer en de gemeenschap. In het hieronder beschreven onderzoek willen we aangrijpingspunten vinden om de bemiddeling binnen het politiewerk te kunnen integreren. Dit doen we door de theorieën van community policing en restorative justice met elkaar te linken op basis van de praktijk bij de RCMP.179

           Beide concepten delen een aantal gemeenschappelijke waarden, zoals probleemoplossend werken, een gedeelde verantwoordelijkheid met de gemeenschap en als werkmethode primeert communicatie en bemiddeling boven confrontatie. In theorie sluiten beide concepten goed aan. Dit wil echter niet zeggen dat ze elkaars synoniem zijn of dat het aannemen van een herstelrechtelijk gedachtegoed in een CP-model zonder problemen zal verlopen.180 Het is een feit dat herstelrecht buiten het punitieve systeem van justitie wil blijven en dat de politie, zelfs wanneer deze ‘gemeenschapsgericht’ is, deel blijft uitmaken van dat systeem.

           Restorative justice formuleert een aantal uitdagingen voor de politiezorg. Opdat de herstelrechtelijke cultuur binnen de politiepraktijk kan binnendringen, moeten ten eerste zowel de politiecultuur als de politiepraktijk gewijzigd worden. De politiecultuur moet niet meer gezien worden als een geheel van negatieve houdingen en waarden, maar als een geheel van aangeleerde gevoeligheden. Een wijziging van de politiepraktijk vereist de creatie van nieuwe visies die op hun beurt nieuwe gevoeligheden zullen creëren. Ten tweede moet de politie getraind worden in ‘restorative justice’. Ten derde speelt de houding van de bevolking tegenover de politie een belangrijke rol bij het ontwikkelen van een herstelrechtelijk politiebeleid, -cultuur en –praktijk. Ten vierde heeft de politie voor de formele inbeschuldigingstelling de meeste mogelijkheden om betrokken te worden bij ‘restorative justice’ en blijkt dat ze bij ‘conferencing’ een grotere rol kan spelen, dan alleen maar de rol van doorverwijzer.181

            Het is geen evidentie dat de politie binnen de herstelrechtelijke praktijk een centrale positie zou innemen. Hieromtrent werden kritische bedenkingen geformuleerd. Een mogelijk gevaar is de toenemende informele politiecontrole, de moeilijkheid voor de politie om neutraliteit uit te stralen enz. De meeste zijn van mening dat de politie zelf de ‘conferencing’ niet kan leiden, maar dat het op een neutraal terrein moet gebeuren dat voor de betrokken partijen aanvaardbaar is. Als mogelijke oplossing wordt voorgesteld dat de politie de sleutelinformatie verschaft aan een onafhankelijke ‘facilitator’ of dat de politie als ‘facilitator’ bijgestaan wordt door een ‘co-facilitator’ uit de gemeenschap.182 Eén van de kenmerken van CP is het partnerschap met de bevolking en andere diensten. Dit aspect is wel gecompliceerder dan het lijkt. Bij een partnerschap zal de politie gewoonlijk domineren. Voor de politie zal het moeilijk zijn om enige beslissingsmacht af te staan en voor de gemeenschap zal het eveneens moeilijk zijn om niet te verwachten dat de politie de leiding zal opnemen.183

            Volgens WEITEKAMP, KERNER en MEIER zijn de politie en de gemeenschap de belangrijkste sleutelfiguren binnen het CP-gedachtegoed. Maar één essentiële groep uit de gemeenschap wordt vaak niet in rekening gebracht, namelijk diegenen die de misdrijven plegen. Het CP-concept is zeker niet fout, maar wanneer de herstelrechtelijke kant binnen CP nagestreefd wordt, is het noodzakelijk ook aandacht te hebben voor de daders. Naast het feit dat een gemeenschapsgerichte politie haar relatie met de bevolking tracht te optimaliseren, preventiestrategieën tracht te ontwikkelen en het leven in de gemeenschap tracht te verbeteren, moet ze er zich ook van bewust zijn dat de vrede in de ‘community’ slechts kan gerealiseerd worden door een herstelrechtelijke benadering te hanteren. Daarnaast is het ook belangrijk bij preventieve maatregelen in het achterhoofd te houden dat het essentieel is te bemiddelen tussen dader en slachtoffer, zodat hun conflict opgelost geraakt. WEITEKAMP, KERNER en MEIER hebben daarom het ‘restorative problem-solving police prevention programme’ ontwikkeld waarbij de gemeenschap, het slachtoffer, de dader en de politie centraal staan. Het is volgens hen noodzakelijk om de politie te integreren in een model dat de gemeenschap veiliger wil maken, de onveiligheidsgevoelens wil doen dalen, de vrede in de gemeenschap wil herstellen, enz. Het is ook belangrijk om de politie daarin te betrekken aangezien de burgers het meest met justitie in contact komen door hun aanraking met de politie.184

 

4.3. Politionele slachtofferbejegening

 

De laatste jaren is er steeds meer aandacht van de politie voor de slachtofferproblematiek.185 De politie is meestal de eerste hulpverlenende instantie die in contact komt met slachtoffers na een misdrijf. Het is belangrijk dat de politie het slachtoffer op een goede wijze bejegent. De politie kan immers een belangrijke rol spelen in het verwerkingsproces van het slachtoffer. De politionele slachtofferbejegening behoort tot de basisdienstverlening van de politiediensten en is de taak van elke individuele politieambtenaar. Bejegening slaat op attitudes, het ontwikkelen van bepaalde vaardigheden en de wijze waarop  men moet omgaan met slachtoffers.

           Volgens artikel 3bis van het Wetboek van Strafvordering dienen slachtoffers van misdrijven en hun verwanten zorgvuldig en correct te worden bejegend, in het bijzonder door de terbeschikkingstelling van de nodige informatie en, in voorkomend geval, het bewerkstelligen van contact met de gespecialiseerde diensten. Ook artikel 46 van de wet op het Politieambt186 haalt aan dat de politiediensten de personen die hulp of bijstand vragen in contact brengen met gespecialiseerde diensten. Zij verlenen bijstand aan slachtoffers van misdrijven, inzonderheid door hun de nodige informatie te verstrekken. Elke Europese lidstaat ruimt in zijn strafrecht een reële en passende rol in voor het slachtoffer.187 Elke Europese lidstaat waarborgt dat het slachtoffer in het bijzonder vanaf het eerste contact met de handhavingsdiensten toegang heeft tot de relevante informatie.188 In de ministeriële omzendbrief OOP15ter van 9 juli 1999189 werden de opdrachten van de politiediensten op het niveau van de korpsleiding, politieambtenaar en op het niveau van de dienst slachtofferbejegening duidelijk beschreven.190 De definitie van slachtofferbejegening, gegeven in de omzendbrief 00P15ter, luidt als volgt: “Slachtofferbejegening is de dienstverlening aan slachtoffers door politiële en justitiële diensten waarbij eerste opvang en het onthaal van het slachtoffer evenals het verstrekken van een goede basisinformatie aan het slachtoffer centraal staan.”191  Belangrijk is uiteraard een goede opvang.192 Het is belangrijk dat er tijdens het gesprek een actieve luisterbereidheid gegarandeerd wordt. De feiten mogen door de politieambtenaar niet geminimaliseerd worden en de politieambtenaar dient steeds uitleggen waarom bepaalde vragen kunnen gesteld worden. Het slachtoffer dient in de mate van het mogelijk ook in een apart lokaal te worden verhoord. Tevens is het belangrijk dat het slachtoffer op een degelijke manier wordt geïnformeerd, uiteraard rekening houdend met et beroepsgeheim en het geheim van het onderzoek. Deze informatieverstrekking kan gaan over de verdere onderzoeksverrichtingen, de rechtshulp enz. In de omzendbrief PLP 10193 wordt er bij de functie ‘wijkwerking’ aangehaald dat de politie ook moet zorgen voor ‘het opsporen en helpen oplossen van kleine ontluikende conflicten (bemiddelingsfunctie).’ Hieruit blijkt dat de politie bij kleinere conflicten moet trachten om tot een oplossing te komen om het conflict niet te laten escaleren. Dit is in het kader van de wijkwerking één van de basistaken van de politie.

           Uit het voorgaande blijkt dat de Belgische politie alleszins moet instaan voor een correcte behandeling en informatieverstrekking ten aanzien van slachtoffers. Maar uit de omzendbrief PLP 10 blijkt ook dat de politie kan instaan voor een bemiddeling bij kleine conflicten. Deze ene bepaling in de omzendbrief blijft natuurlijk erg vaag maar het zou wel kunnen bepalen dat de politie een meer actieve rol zou kunnen spelen bij een bemiddeling.

           De actieve rol van de politie in schadebemiddeling kan een mogelijke meerwaarde voor de politie zelf betekenen. De Brusselse projecten spreken van een ‘valorisatie’ van het politiewerk en een responsabilisering. Bemiddeling wordt meer en meer beschouwd als een onderdeel van de basispolitiezorg, waarin de relatie met de burgers centraal staat. Sommigen zien bemiddeling als een taak van de politie, zowel in het kader van haar bestuurlijke als haar gerechtelijke opdrachten.194 In de lijn van CP kunnen we stellen dat voor de wijkagent de taak van bemiddeling mogelijks weggelegd is. Naast het feit dat de wijkagent goed geplaatst kan zijn om te bemiddelen, kan het hele politiekorps ook voordeel halen uit het bemiddelingsaanbod. Het oplossingsgericht werken, de bemiddelende rol van de politie en het effectief komen tot een schadevergoeding kunnen bijdragen tot een positief beeld van de politie bij de bevolking en ligt in de lijn van de CP-filosofie.

           In het buitenland ontwikkelt men politiële bemiddelingsmodellen als een mogelijke bijdrage tot een hernieuwde vorm van ‘community policing’.195 Vast staat dat de lokale politie een centrale rol speelt in deze vorm van dienstverlening, aangezien zij fungeert als meldingsplaats en eerste vangnet. Onderzocht moet worden in hoeverre wijkagenten van de lokale politie op een meer systematische en methodische wijze een taak kunnen opnemen inzake bemiddeling. Naar analogie met de politiële slachtofferbejegening zou dan een bemiddelaar bij het korps of bij de gemeente een prioritaire taak toebedeeld krijgen inzake de vorming en ondersteuning van politieagenten bij het bemiddelingswerk. In het buitenland heeft vooral de conferencing-methode de wind in de zeilen. Specifieke modellen werden op dit vlak ontwikkeld in onder meer Australië, Canada, Groot-Brittannië en Ierland. Binnen Europa is vooral het werk van de Engelse Thames Valley Police te vermelden, onder meer met het model van de ‘restorative cautioning’, zoals hierboven reeds vermeld werd. Niettegenstaande de observatie van ontegensprekelijke positieve effecten op slachtoffer en dader, wordt ook hier gewezen op de noodzakelijke neutrale rol bij bemiddeling, die niet altijd verzekerd is binnen het politiewerk. Daarnaast wordt ook gewaarschuwd voor het gevaar van oneigenlijke druk op de partijen en het ontbreken van de nodige rechtswaarborgen. Verdachten worden soms verwezen naar bemiddeling zonder de feiten of hun schuld bekend te hebben.

           Of de bemiddeling nu zelf door de politie kan gebeuren, is geen evidente kwestie. De politie moet in eerste instantie objectieve en accurate informatie verschaffen. Gezien de centrale informatiepositie die de politie bekleedt, beschikt zij immers over de essentiële oplossingssleutel in geval van conflicten.196 Goede informatie verschaffen reduceert immers de angst en legt een onvervangbare basis voor de zelfredzaamheid van de burger. Volgens PONSAERS is het niet aan de politie om de bemiddeling tussen dader en slachtoffer als zodanig te gaan uitvoeren. Hiertoe dienen geprofessionaliseerde diensten tussen te komen net zoals bij de slachtofferhulp. Het is wel de taak van de politie om adequaat door te verwijzen, een heldere informatie te verschaffen en de toepassing van schadebemiddeling daadwerkelijk te faciliteren. Voor een bemiddelaar, in tegenstelling tot de politie, hoeft de inhoud van het proces-verbaal niet de waarheid te zijn. Een bemiddeling geeft de mensen de mogelijkheid om opnieuw hun verhaal te doen. Naast het feit dat de politieagent geen neutraliteit uitstraalt, ligt in het verlengde van het basisidee ‘het conflict teruggeven aan de partijen’ dat een medeburger de betrokkenen helpt bij de oplossing van het conflict.

 

 

5. Institutionalisering en de mogelijke risico’s

 

De aanbeveling R(99)19 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa betreffende de bemiddeling in strafzaken197 biedt belangrijke richtlijnen voor de promotie en implementatie van bemiddeling. Bemiddeling wordt hier gedefinieerd als “any process whereby the victim and the offender are enabled, if they freely consent, to participate actively in the resolution of matters arising from the crime through the help of an impartial third party (mediator).”198 Na een periode van pilootprojecten dient er een aanbod van bemiddeling te zijn in gans het land en in alle fasen van de strafrechtsproces.199  In dit laatste gedeelte gaan we nog kort in op de institutionalisering van schadebemiddeling en de mogelijke risico’s ervan.

Uit de klassieke sociologische theorieën blijkt dat institutionalisering wijst op het proces van groeiende instituties die in een bepaalde samenleving te voorschijn komen. Institutionalisering komt voor wanneer bepaalde gedragspatronen bij verschillende personen gangbaar en gewoon worden. Het is dus een voortdurende sociale situatie waarin de gewoonlijke acties van verschillende individuen met elkaar verbonden zijn. In België is bemiddeling op politieniveau sterk geïnstitutionaliseerd.  Fondsen, doorverwijzingen en personeelsleden zijn compleet afhankelijk van secties van het justitiële systeem en de politie. Het project hangt af van het beleid van de politie en de procureur om een snel, strikt en duidelijk zichtbaar antwoord te bieden op kleinere criminaliteit. Dit is vaak ook zeer gericht op daders.200

           De groei van activiteiten in het kader van ‘restorative justice’ kan gezien worden in de verschuiving van een welvaartstaat naar een neoliberale participatiestaat.201 Er is ook een groeiende aandacht voor veiligheid en veiligheidsbeleid in de meeste Westerse landen. De laatste jaren zijn er hierdoor tal van private initiatieven gekomen. De staat kan zo over meer alternatieven beschikken zonder de officiële initiatieven te verminderen. Volgens Braithwaite kan restorative justice deel uitmaken van deze strategie en hoeft het niet noodzakelijk gezien te worden als een tegengestelde van het veiligheidsbeleid. Ivo Aertsen pleit er voor om een organisatiemodel te ontwikkelen waarin genoeg ruimte is voor een voortdurende uitwisseling en interactie tussen bemiddeling en de formele justitiële systemen. Zo een model heeft een autonome of onafhankelijke institutionele positie nodig. Hiervoor zijn er lokale partnerships nodig zoals een stuurgroep.202

            In Nederland wordt vaak ook het model van schadebemiddeling aangehaald. Volgens Blad is dit niet correct. Het model heeft immers maar weinig met bemiddeling te maken. Het is een project, zoals in het tweede hoofdstuk reeds is aangehaald, waarbij de dader wordt uitgenodigd om een geldsom te betalen om de schade te compenseren. Vaak is het een politie-inspecteur die instaat voor de financiële belangen van het slachtoffer.   Er is geen eigenlijk contact tussen het slachtoffer en de dader want het is de politie die de dader contacteert met de vraag of hij of zij de schade wil vergoeden, als het slachtoffer wenst vergoed te worden. Het is duidelijk meer een administratieve procedure. In enkele van dergelijke projecten gaat men verder dan een zuivere administratieve procedure. Men wil via deze manier een meer zichtbare en effectieve vorm van justitie krijgen door de nabijheid bij het volk in stedelijke probleemregio’s.203 Een belangrijke opmerking is ook dat er in Nederland nog geen duidelijk en integraal model van restorative justice aanwezig is. In domeinen buiten het strafrecht wordt er veel meer gebruik gemaakt van ‘restorative practices’. Om ook in het strafrecht een institutionalisering te krijgen is het noodzakelijk om te komen tot een cultuursverandering.204 Restorative justice blijft maar zeldzaam in Nederland als je kijkt naar het aantal dossiers. Ook niet alle Nederlandse projecten hebben de intentie om een restorative justice-model te ontwikkelen.205 In de meeste initiatieven is er een humanitaire overweging met zowel aandacht voor het slachtoffer als voor de dader. Het gaat vooral om initiatieven die zich richten op de sociaal-psychologische sfeer, namelijk om het slachtoffer meer inzicht te geven in de dader en de achtergrond van de dader en het feit. Serieuze verplichtingen zoals een schriftelijke overeenkomst zijn zelden het doel.206 De huidige projecten in het strafrecht in Nederland vertonen dus niet echt een duidelijk en integraal restorative justice model maar eerder gefragmenteerde weerklanken omdat zij eigenlijk vervat zitten in een punitieve rationaliteit. De initiatieven zijn steeds genomen door instanties zoals de politie die het project invullen vanuit hun eigen perspectief. Ook is er vaak geen overleg met academici. Voor de slachtoffers zijn er tal van initiatieven maar bij de dader ligt de focus vooral op het weerhouden van criminaliteit. Daarom krijg je een cultuur van instrumentalisme waarbij de belangrijkste taak voor de restorative justice-projecten het vermijden van recidive wordt.207

            Het is dus duidelijk dat bij de institutionalisering van herstelrecht de focus voornamelijk ligt bij de dader en zijn positie in het strafrecht. Ook heb je het risico dat men juridische categorieën gaat gebruiken in de praktijk van de bemiddeling. Een voorbeeld kan zijn dat men bij de selectie van dossiers wettelijke criteria betreffende de types van criminaliteit gaat gebruiken als de belangrijkste referentie om een dossier door te sturen naar een bemiddelaar. De bedoeling van restorative justice zou eigenlijk toch moeten zijn dat het gericht is op de noden van slachtoffers, daders en hun lokale gemeenschap.208

            Belangrijk is ook om bij institutionalisering enkele werkingsprincipes in het achterhoofd te houden.209 De drie werkingsprincipes die erkend worden door de Raad van Europa210 zijn vrijwilligheid, vertrouwelijkheid en neutraliteit.

 

Vrijwilligheid

 

We kunnen stellen dat een bemiddelaar nooit iemand tot wat dan ook kan dwingen of onder druk zetten. Zijn taak is zelfs binnen smalle marges het releveren van de keuzevrijheid  aan de betrokken partijen. De relativiteit van de vrijwilligheid wordt in grote mate bepaald door de aanwezigheid van het gerechtelijk kader. De aanwezigheid van een bemiddelaar in een politiekantoor of de mogelijke strafrechtelijke stok achter de deur kunnen zorgen voor druk bij de dader. Ook aan de kant van het slachtoffer moet idealiter elke dwang worden vermeden om te vermijden dat het bemiddelingsproces wordt ervaren als victimiserend.

 

Vertrouwelijkheid

 

Tijdens de verschillende gesprekken met de betrokken partijen komt er vaak informatie aan bod die vertrouwelijk van aard is. Deze informatie kan de globale indruk van een derde over de persoon sterk beïnvloeden. Het is belangrijk dat de bemiddelaar in zijn eerste contact met de partijen deze vertrouwelijkheid duidelijk maakt. Met andere woorden, de bemiddelaar verzekert de partijen dat de inhoud van de gesprekken niet aan derden zal worden meegedeeld.211 Een belangrijke opmerking blijft wel dat de bemiddelaar gebonden is aan algemene meldingsplicht zoals die wettelijk bepaald is. Indien hij in de loop van de bemiddeling getuige is van een nieuw strafbaar feit, is hij verplicht dit te melden. Men kan veronderstellen dat partijen betrokken bij een misdrijf minder gemakkelijk vrijuit zullen spreken indien ze vermoeden dat de inhoud van de gesprekken meegedeeld kan worden aan de gerechtelijke instanties. De partijen aan de eigenlijke bemiddeling dienen vooraf te weten welke informatie aan het parket en de politie doorgegeven wordt. In een eindverslag aan het parket wordt het principe van vertrouwelijkheid gerespecteerd. In het algemeen maakt de bemiddelaar een summier verslag over het resultaat van de bemiddeling, de inhoud van de gesprekken wordt dus niet aan het parket doorgegeven.

 

Neutraliteit

 

Als bemiddelaar kom je met conflicterende partijen in contact. Het behouden van een onpartijdige positie is dan ook uitermate belangrijk, wil je door beide partijen ‘aanvaard’ worden als bemiddelaar. In de praktijk betekent dit dat er van de bemiddelaar werkelijk interesse moet uitgaan naar beide partijen en dat hij objectief moet zijn. De bemiddelaar moet ook aandacht hebben voor mogelijke machtsonevenwichten tussen de twee partijen. Het is de taak van de bemiddelaar om ervoor te zorgen dat gelijkheid tussen de partijen blijft bestaan. De veronderstelling dat het slachtoffer zich zelden in een sterkere positie bevindt dan de dader, moet in de context van bemiddeling toch gecorrigeerd worden.212 Na het delict kan het slachtoffer een gevoel van machteloosheid ervaren, maar tijdens het bemiddelingsproces beslist het slachtoffer autonoom over de aanvaarding van de spijtbetuigingen van de dader. Het slachtoffer beschikt in zekere zin over de ‘macht’ om de dader te vergeven of niet.

 

In dit laatste punt was het voornamelijk de bedoeling om op basis van enkele voorbeelden in te gaan op enkele mogelijke gevolgen van institutionalisering van schadebemiddeling. Het is duidelijk dat schadebemiddeling niet compleet afhankelijk mag worden van de politie en het gerecht. Deze instituties zijn immers voornamelijk gericht op de dader. Men moet zeker vermijden dat men zoals in Nederland een administratieve procedure uitbouwt want hier kan men niet meer echt spreken van een bemiddeling tussen dader en slachtoffer. Natuurlijk kan schadebemiddeling door het ingebed te zijn bij de politie ook tot een wijziging van deze zuiver dadergerichte visie leiden. Er is alleszins een goede samenwerking tussen de bemiddelaar en de politie en het parket noodzakelijk en daarom is er zeker een overlegstructuur zoals een stuurgroep nodig. Overleg en samenwerking is belangrijk voor de doorverwijzing van de dossiers. Maar bij een te grote afhankelijkheid van de politie en de gerechtelijke instanties kan het zijn dat de bemiddelingsprincipes in het gedrang komen. Neutraliteit, vertrouwelijkheid en vrijwilligheid zijn immers van heel groot belang.

 

 

6. Conclusie

 

Met de inwerkingtreding van de wet van 22 juni 2005 op 1 februari 2006 kwam er eindelijk een verwettelijking van de Belgische bemiddelingspraktijk. De betrokken personen kunnen dus gedurende heel de strafprocedure een vraag richten tot een bemiddelingsdienst. Maar de vraag blijft nog steeds of de projecten van schadebemiddeling en ‘médiation locale’ ook onder deze nieuwe wet vallen. L. Van Garsse haalde aan dat strikt genomen het politieniveau eigenlijk niet als eigenstandige ‘stap’ bestaat in de gerechtelijke tussenkomst. De opdracht van de politie is immers de klachten van de burgers te registreren en zo vlug mogelijk over te maken aan het parket. Op dat moment spreken we van een strafrechtelijk dossier en van een vooronderzoek. Alles wat dan verder gebeurt, gebeurt in opdracht van het parket. Dat geldt in een heel aantal gevallen ook voor schadebemiddeling. Iemand van de politie doet immers het aanbod, maar dat gebeurt eigenlijk als uitvoering van een parketinstructie. Dit lijkt het kader ‘vooronderzoek’ te zijn en dus valt deze bemiddelingsvorm onder de wet van 22 juni 2005. Op basis van de argumenten van L. Van Garsse zou je kunnen stellen dat de schadebemiddelingsprojecten onder de wet kunnen vallen. Men kan dit natuurlijk nooit met zekerheid zeggen en deze discussie zal vermoedelijk nog wel een tijdje aanslepen. De Federale Overheidsdienst Justitie heeft in deze materie ook nog geen standpunt ingenomen. In dit hoofdstuk hebben we voorts ook enkele punten tot nadenken weergegeven met betrekking tot de mogelijke veralgemening. In elk project, zowel in Brussel als in Vlaanderen, zijn er immers tal van verschillen. Zowel over de vestiging als over de werking kan er immers veel gediscussieerd worden. We hebben dus in dit hoofdstuk getracht om de lezer duidelijk te maken dat er met de wet van 22 juni 2005 zich een mooie opportuniteit aanbiedt voor de projecten van schadebemiddeling en ‘médiation locale’. Een verwettelijking zorgt immers voor meer zekerheid met betrekking tot de subsidiëring en de werking. Verder hopen we een zicht gegeven te hebben op enkele inhoudelijke discussies in verband met de werking en de vestiging van het project. In een ander punt van dit hoofdstuk zijn we ook nog even kort ingegaan op een specifiek probleem in Leuven, nl. de bemiddeling in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties. Ook gaven we onze visie op een mogelijke veralgemening van schadebemiddeling in het kader van politionele slachtofferbejegening. Hoewel er wel voorstanders van een meer actieve rol van de politie bij een bemiddeling zijn en er in het buitenland ook wel precedenten zijn, lijkt het ons beter dat de politie-inspecteurs beter kunnen informeren en doorverwijzen naar meer gespecialiseerde instanties.

 

 

HOOFDSTUK 5 : ALGEMENE CONCLUSIE

 

 

In het vijfde en laatste hoofdstuk van deze studie worden de belangrijkste bevindingen uit de voorgaande hoofdstukken samengevat. Daarnaast vertolkt dit hoofdstuk tevens een persoonlijk standpunt over de werking en de mogelijke veralgemening van de schadebemiddelingsprojecten. Tevens willen we in dit hoofdstuk een concreet model uitwerken voor het arrondissement Leuven.

 

 

1. Samenvatting en conclusie

 

De rode draad in deze eindverhandeling is de vraag in welke mate politiële schadebemiddeling kan veralgemeend worden en op welke manier dit dan dient te gebeuren. Met de komst van de wet van 22 juni 2005 hebben we misschien een basis gevonden waarin een veralgemeend aanbod van schadebemiddeling mogelijk wordt.

           Schadebemiddeling situeert zich op het vlak van de lichte ‘dagelijkse’ criminaliteit. Het gaat niet om feiten waar slachtoffers zware trauma’s aan overhouden of waarvoor langdurige gesprekken vereist zijn. Toch is het belangrijk om ook op dit terrein inspanningen te leveren. Het zijn immers deze kleine delicten waar het grootste deel van de bevolking uitsluitend mee te maken krijgt. Vandalisme op straat, diefstal, ed. zijn bovendien de delicten die mede het onveiligheidsgevoel van de burger bepalen. Het is positief, zelfs in deze vormen van lichte criminaliteit, om samen met de betrokkenen te zoeken naar een herstelgerichte oplossing van het conflict.

            Uit de schadebemiddelingspraktijk blijkt dat er tussen de bestaande projecten tal van verschillen zijn qua locatie, financiering, selectiecriteria en werking. Dit bemoeilijkt natuurlijk de zaak als we schadebemiddeling willen gaan veralgemenen in het ganse land. Met de komst van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering wilde men eindelijk een wettelijk kader bieden aan de verschillende bemiddelingsprojecten in het kader van de strafprocedure. Het aanbod van bemiddeling wordt dus ook uitgebreid opdat een bemiddelingsproces kan worden opgestart doorheen de hele strafprocedure, in de ruime zin van het woord. Dit betekent dus dat personen van dit aanbod kunnen genieten in de fase van het vooronderzoek, in de fase van het gerechtelijke onderzoek als in de fase van de behandeling ten gronde. De personen kunnen dus gedurende heel de strafprocedure een vraag richten tot een bemiddelingsdienst. We moeten ons afvragen of de projecten van politiële schadebemiddeling zich ook situeren op het niveau van het vooronderzoek. Als het project zich bevindt in de fase van het vooronderzoek, kunnen we op basis van de Memorie van Toelichting er vanuit gaan dat politiële schadebemiddeling onder de wet valt. Maar wat is nu eigenlijk dat statuut van dat politieniveau? En wat is de betekenis van schadebemiddeling hierin? Strikt genomen bestaat het politieniveau eigenlijk niet als eigenstandige ‘stap’ in de gerechtelijke tussenkomst. De opdracht van de politie is immers de klachten van de burgers te registreren en zo vlug mogelijk over te maken aan het parket. Op dat moment spreken we van een strafrechtelijk dossier en van een vooronderzoek. Alles wat dan verder gebeurt, gebeurt in opdracht van het parket. Dat geldt in een heel aantal gevallen ook voor schadebemiddeling. Iemand van de politie doet immers het aanbod, maar dat gebeurt eigenlijk als uitvoering van een parketinstructie. Dit lijkt het kader ‘vooronderzoek’ te zijn en dus valt deze bemiddelingsvorm onder de wet van 22 juni 2005. Samen met VAN GARSSE ben ik van mening dat de projecten van schadebemiddeling onder het vooronderzoek vallen en dus kunnen worden veralgemeend in het kader van de wet van 22 juni 2005.

            Maar door de diversiteit tussen de verschillende bestaande projecten moeten we ons verschillende vragen stellen over hoe het project eruit moet zien. Qua locatie is het belangrijk dat een bemiddelaar de nodige ondersteuning krijgt. In een erkende bemiddelingsdienst kan de bemiddelaar enkel en alleen met de bemiddeling bezig zijn en krijgt hij dus alle middelen die nodig zijn om de hoofdtaak, namelijk bemiddeling, uit te voeren. De schadebemiddelaar kan zo tevens ook worden ondersteund in haar dossierwerking. Bij problemen kan de bemiddelaar immers overleggen met collega’s en tevens zouden er in elke dienst mensen moeten aanwezig zijn met kennis van en ervaring inzake psychosociale, juridische, ethische en bemiddelingsaangelegenheden. Ook zouden de bemiddelaars dan gespecialiseerde ondersteuning krijgen. Tevens moeten de bemiddelaars de mogelijkheid krijgen om vorming te gaan volgen. Ook heeft de vestiging in een bemiddelingsdienst het voordeel dat er eindelijk duidelijkheid komt omtrent de deontologische regels. Maar ook een vestiging bij een politiedienst is uitermate belangrijk onder andere voor de sensibilisatie en doorverwijzing van de dossiers. Aangezien er uit de wet niet blijkt dat het onmogelijk is om bijvoorbeeld antennes op te richten, lijkt het me aangewezen om zoals in het Leuvense voorbeeld in elke politiezone een soort van antenne op te richten. Het spreekt voor zich dat een vorm van bemiddeling die vertrekt van een aangifte bij, of vaststellingen door de politie, een goede aansluiting moet vinden bij de politie. Persoonlijk lijkt me dit dan ook moeilijk te realiseren als het project niet gevestigd is in een politiegebouw. De bemiddelaar behoort door het oprichten van deze antennes toch nog tot een bemiddelingsdienst en dit is natuurlijk belangrijk voor de financiering en de ondersteuning. Zoals hierboven vermeld krijgt de bemiddelaar immers dan de nodige ondersteuning wat belangrijk is om het eigenlijke bemiddelingswerk op een behoorlijke manier te kunnen uitvoeren. Zoals blijkt uit de Leuvense praktijk is de bemiddelaar al snel bezig met allerlei administratieve taken en heeft ze een overvloed aan dossiers waardoor het bemiddelingswerk in gedrang komt. Maar ook kan er in allerlei vergaderingen overlegd worden tussen de verschillende bemiddelaars over bepaalde dossiers, deontologische kwesties, inhoudelijke problemen ed. Met de ondersteuning door de bemiddelingsdienst hebben de verschillende schadebemiddelaars ook een leiding waardoor er oriëntatie kan gegeven worden aan het project.

            Maar met een veralgemening van het schadebemiddelingsproject mag men ook niet vervallen in een zuivere regeling van de schade zoals in Nederland. Dit zou, naar mijn mening, de partijen tekort doen. Een zuivere regeling van de schade kan in bepaalde gevallen voldoende zijn voor beide partijen maar dat is dan een keuze die gemaakt is door die partijen. Het zijn immers de partijen die zelf het conflict in handen moeten nemen. Het kan immers ook zijn dat bepaalde partijen meerdere verwachtingen hebben, zoals een uitleg, excuses enz. Maar men mag natuurlijk de specificiteit van de schadebemiddelaar niet uit het oog verliezen. In bepaalde gevallen kan een dossier beter doorverwezen worden naar een meer gespecialiseerde dienst.

            Hoewel er in Engeland positieve effecten gemeten worden door de Thames Valley Police, lijkt het mij toch niet evident dat een politie-inspecteur zelf een bemiddeling zal uitvoeren. Daarom lijkt het me beter om zoals bij de pilootprojecten in Denemarken dat de politie de dossiers doorverwijst naar een bemiddelaar. Net zoals PONSAERS denk ik dat het niet aan de politie is om de bemiddeling tussen dader en slachtoffer als zodanig te gaan uitvoeren. Hiertoe dienen geprofessionaliseerde diensten tussen te komen net zoals bij de slachtofferhulp. Het is wel de taak van de politie om adequaat door te verwijzen, een heldere informatie te verschaffen en de toepassing van schadebemiddeling daadwerkelijk te faciliteren. Net zoals bij slachtofferbejegening kan de politie de sleutelfunctie hebben om de partijen te informeren over het bestaan van het schadebemiddelingsproject en over wat de mogelijkheden zijn. Uiteraard dient het doorverwijzen voornamelijk te gebeuren door de politiediensten. Het is immers belangrijk om dergelijke feiten zo snel mogelijk door te sturen voor bemiddeling om een snelle en adequate reactie te bieden tegen de kleinere vormen van criminaliteit. Tevens kan dit de parketten ontlasten. Maar een bemiddeling door de politie-inspecteurs zelf zie ik persoonlijk niet zo direct gebeuren omdat de betrokken partijen automatisch externe druk ervaren en ook de neutraliteit niet kan gegarandeerd worden.

 

 

2.  Voorstel voor een concreet model in het arrondissement Leuven

 

In dit laatste gedeelte willen we op basis van de bevindingen uit deze eindverhandeling een concreet model voorstellen voor het arrondissement Leuven. Persoonlijk lijkt het me opportuun om in elk gerechtelijk arrondissement een bemiddelingsdienst te voorzien. Voor het arrondissement Leuven denken we dan aan de Bemiddelingsdienst Arrondissement Leuven (BAL). De bemiddelingsdienst valt onder de vzw Suggnomé, die op 10 maart 2006 de erkenning heeft gekregen als bemiddelingsdienst. Het K.B. van 26 januari 2006 sluit niet uit dat er meerdere bemiddelingsdiensten, bijvoorbeeld op arrondissementeel niveau, kunnen worden erkend. BAL zal dan wel de rechtsvorm van een v.z.w. moeten hebben indien ze wil erkend worden als bemiddelingsdienst. Voor het overige stelt er zich niet direct een probleem aangezien de medewerkers van BAL al tien jaar ervaring hebben met hun hoofdtaak, namelijk bemiddeling. Zij beschikken ook over de nodige kennis en de nodige infrastructuur voor het uitvoeren van een bemiddeling. BAL zal dus in het arrondissement Leuven aangeduid worden als de bemiddelingsdienst. Maar zoals uit deze studie is gebleken is, is een locatie bij een politiedienst noodzakelijk. Bij deze kleinere vormen van criminaliteit kan de lokale politie immers al in een vroeg stadium de betrokken partijen informeren over het bestaan en de werking van schadebemiddeling. Gezien de centrale informatiepositie die de politie bekleedt, beschikt zij immers over de essentiële oplossingssleutel in geval van conflicten. Goede informatie is immers van groot belang. Maar zoals in deze eindverhandeling werd aangehaald kan het niet de bedoeling zijn dat de politie de bemiddeling uitvoert. Hiertoe dienen professionele bemiddelaars. Die professionele bemiddelaars vinden we logischerwijze in een erkende bemiddelingsdienst, met name BAL. Maar aangezien we voorstander zijn van een locatie bij de politie, zoals in het Leuvense voorbeeld, dient de bemiddelingsdienst bemiddelaars te delegeren naar de politiediensten in het arrondissement. Maar in tegenstelling tot het Leuvense voorbeeld is het niet aangewezen dat de politie de werkgever is en zorgt voor de subsidiëring. Om de neutraliteit beter te kunnen garanderen en de risico’s van institutionalisering te vermijden, is het beter dat de bemiddelingsdienst als juridische entiteit de werkgever is van de schadebemiddelaars. Maar de bemiddelaars dienen wel gehuisvest te zijn bij een politiedienst.  In elke politiezone213 zou er dan een soort van antenne moeten opgericht worden met één of meerdere schadebemiddelaars, afhankelijk van het aantal dossiers. De opdeling naar politiezones is te rechtvaardigen aangezien het financieel niet haalbaar is om in elke gemeente van het arrondissement een antenne op te richten. De landelijke gemeentes zijn immers vaak verenigd in een politiezone of worden bijgevoegd bij een grotere gemeente in een zone.  Concreet zou men dan in elk hoofdbureau van de politiezone, zoals het politiebureau van Diest in de politiezone Demerdal, één of meerdere schadebemiddelaars huisvesten. Die bemiddelaars moeten naast hun bemiddelingswerk ook instaan voor de sensibilisatie van de politie-inspecteurs en zorgen voor een nauwe samenwerking in functie van de doorverwijzing. Belangrijk is ook dat de politie-inspecteurs bij het informeren van de betrokken partijen  duidelijk het project schetsen en duidelijk maken dat de bemiddelaar onafhankelijk werkt van de politie om geen externe druk te creëren.

            De bemiddelingsdienst BAL is dus de werkgever van de schadebemiddelaars in het arrondissement Leuven en via de nieuwe wet van 22 juni 2005 is ook de subsidiëring geregeld. Per vijftig bemiddelingsdossiers per jaar dient er immers een bemiddelaar te worden aangenomen. Daarom is het niet ondenkbaar dat er in grote politiezones zoals Leuven er meerdere bemiddelaars werkzaam zijn. Maar in kleinere zones kan het zijn dat er niet voldoende dossiers kunnen worden doorverwezen en er bijgevolg een samenwerking moet worden aangegaan met een omliggende politiezone. Het is alleszins belangrijk dat er rechtsgelijkheid is in het arrondissement waardoor elke inwoner recht heeft op een behandeling van zijn dossier door een schadebemiddelaar. BAL zorgt eveneens voor de nodige ondersteuning door te voorzien dat de bemiddelaars zich enkel moeten bezighouden met bemiddelen en allerlei administratieve taken kunnen laten uitvoeren door bijvoorbeeld administratief personeel. Dit kan de werklast van de bemiddelaars aanzienlijk verminderen. Het is niet ondenkbaar dat BAL in de grote gemeentes een administratief personeelslid214 delegeert omdat men in die gemeenten zoals Leuven anders door de grote hoeveelheid aan dossiers  zich anders gaan verliezen in de administratieve taken. De bemiddeling mag immers ook niet beperkt blijven tot een zuivere regeling van de schade. Er moet immers bij deze kleine criminele feiten ook aandacht zijn voor bijvoorbeeld immateriële zaken, zoals emoties en dergelijke. Maar dit is natuurlijk bij elk dossier verschillend en zal dus steeds in overleg moeten gebeuren met de betrokken partijen. BAL dient er ook op toe te zien dat de verschillende schadebemiddelaars ook de nodige vorming krijgen en het is daarom ook opportuun dat de schadebemiddelaars regelmatig studiedagen en dergelijke kunnen bijwonen. Ook is het van heel groot belang dat de schadebemiddelaars van het hele arrondissement regelmatig kunnen overleggen over bepaalde problemen in een dossier, inhoudelijke kwesties en dergelijke in een soort van teamvergadering. Ook kan de stuurgroep bemiddeling te Leuven een belangrijke rol spelen aangezien alle belangrijke instanties zoals de politie, de bemiddelaars, het parket enz. hierin kunnen overleggen over allerlei bemiddelingskwesties. Belangrijk is dat hier regelmatig ook een schadebemiddelaar en een afgevaardigde van een politiezone aanwezig is om allerlei zaken binnen de schadebemiddelingspraktijk aan te kaarten en ook om de band tussen de politie en de bemiddelaars te versterken.

            Voorts spelen de stuurgroepvergadering, de bemiddelingsdienst en de deontologische commissie nog een belangrijke rol inzake de externe controle van de schadebemiddelingsprojecten. Zo is er minder gevaar voor institutionalisering en heeft de bemiddelaar een houvast als hij/zij bijvoorbeeld met een probleem in verband met een deontologische kwestie zit. Ook kan er ingegrepen worden als de bemiddelaar de deontologische code niet naleeft of als er een klacht wordt ingediend.

 

 

BIBLIOGRAFIE

 

Wetgeving en regelgeving

 

Recommendation N˚ R(99) 19 concerning mediation in penal matters adopted by the Committee of Ministers of the Council of Europe on 15 September 1999, www.coe.int;

Kaderbesluit van 15 maart 2001 van de Europese Unie inzake de Status van het Slachtoffer in de Strafprocedure, PB. L 082  22 maart 2001, 0001 – 0004;

Wet 10 februari 1994 houdende de regeling van een procedure voor de bemiddeling in strafzaken, B.S. 27 april 1994;

 

Wet van 7 mei 1999 tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 29 juni 1999;

 

 

Boeken en tijdschriften

 

 

Internet

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

1 T. PETERS, ‘Aanzetten tot een victimologische benadering in de criminologie’, in T. PETERS en J.     GOETHALS (ed.), De achterkant van de criminaliteit. Over victimologie, slachtofferhulp en strafrechtsbedeling, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 9-11

2  E. FATTAH, ‘A critical assessment of two justice paradigms: contrasting the restorative and retributive justice models’ in E. FATTAH en T. PETERS (eds.), Support for crime victims in a comparative perspective. A collection of essays dedicated to the memory of Prof. Frederic McClintock, Leuven, Leuven University Press, 1998, 99-102

3 H. ZEHR, Changing Lenses: A New Focus for Crime and Justice, Scottdale, Herald Press, 1990

4 N. CHRISTIE, ‘Conflicts as property’, British Journal of criminology, 1977, 1, 1-15       

5  L. HUYSE en H. SABBE, De mensen van het recht, Leuven, Van Halewyck, 1997, 245p; RAPPORT VAN DE COMMISSIE BURGER, RECHT EN SAMENLEVING, Het recht van de mensen. Naar een kwaliteitsvolle verhouding tussen burger, recht en samenleving, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 2001, 177p

6 I. AERTSEN, Slachtoffer-daderbemiddeling: een onderzoek naar de ontwikkeling van een herstelgerichte strafrechtsbedeling, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Rechtsgeleerdheid, 2001, 14

7 I. AERTSEN, Slachtoffer-daderbemiddeling: een onderzoek naar de ontwikkeling van een herstelgerichte strafrechtsbedeling, Leuven,Universitaire Pers Leuven, 2004,26

8 F. TULKENS en M. VAN DE KERCHOVE, ‘La justice pénale: justice imposée, justice participative, justice consensuelle ou justice négociée?’  in Ph. GÉRARD, F. OST en M. VAN DE KERCHOVE (eds.), Droit négociée, droit imposé?, Brussel, Facultés universitaires Saint-Louis, 1996, 529-579

9 Recommendation Nº R (99) concerning mediation in penal matters adopted by the Committee of Ministers of the Council of Europe on 15 September 1999, cm.coe.int/ta/rec/1999/99r19.htm; het kaderbesluit van 15 maart 2001 van de Europese Unie inzake de Status van het Slachtoffer in de Strafprocedure, PB. L 082  22 maart 2001, 0001 - 0004

10 D. VAN NESS, ‘The shape of things to come: a framework for thinking about restorative justice systems’, in E. WEITEKAMP en H.-J. KERNER(ed.), Restorative Justice. Theoretical Foundations, Cullompton, Willan Publishing, 2002, 2

11 Wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het  Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering, B.S. 27 juli 2005

12 I. AERTSEN, o.c., 162

13 Ibid., 163

14 D. MCKNIGHT, ‘The Victim-offender Reconciliation Project’ in B. GALAWAY en J. HUDSON (eds.), Perspectives on Crime Victims, St-Louis, The C.V. Mosby Company, 1981, 292-298

15 D. VAN NESS en K.H. STRONG, o.c., 69-70

16 P. ROCK, Helping Victims of Crimes. The Home Office and the Rise of Victim Support in England and Wales, Oxford, Claredon Press, 1990, 282-300

17 I. AERTSEN,o.c., 168

18 Ibid., 193-198

19 P. ROCK, o.c., 282-300

20 H. ZEHR, o.c., 181

21 M. WRIGHT, Justice for Victims and Offenders, Philadelphia, Open University Press, 1991, 112

22 L. WALGRAVE, Restorative Justice for juveniles. Potentialities, risks and problems for research, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1998, 20

    23 L. WALGRAVE, Met het oog op herstel, Bakens voor een constructief jeugdsanctierecht, Leuven,    Universitaire Pers Leuven, 2000, 34-40

24 P. MCCOLD en T. WACHTEL, ‘Restorative justice theory’, in E.WEITEKAMP en H.-J. KERNER (ed.), Restorative Justice. Theoretical Foundations, Cullompton, Willan Publishing, 2003, 111

25 I. AERTSEN, o.c.,177-182

26 A. MORRIS en G. MAXWELL, ‘The Practice of Family Group Conferences in New-Zealand: Assessing the Place, Potential and Pitfalls of Restorative Justice’, in A. CRAWFORD en J.GOODEY (ed.), Integrating a victim perspective within criminal justice, Aldershot, Ashgate, 2000, 207-225

27 I. AERTSEN, o.c.,186

28 I. VANFRAECHEM en L. WALGRAVE, ‘Een wetenschappelijk experiment met herstelgericht groepsoverleg’, Panopticon 2001, afl. 5, 479-493

29 I. AERTSEN, o.c., 190-192

30 I. AERTSEN, ‘Victim-Offender Mediation in Belgium’ in EUROPEAN FORUM FOR VICTIM-OFFENDER MEDIATION AND RESTORATIVE JUSTICE (ed.), Victim-Offender Mediation in Europe. Making Restorative Justice Work, Leuven, Leuven University Press, 2000, 153-192

31 B.S. 15 april 1965

32 L. WALGRAVE, ‘Herstelrecht’: een derde weg in het gerechtelijk antwoord op jeugddelinquentie?’, Panopticon 1992, 24-42

33 L. VAN GARSSE, ‘Jeugdsanctierecht en bemiddeling’, Agora 1997, 2, 55-66

34 A. BUONATESTA, ‘Mediation and community service within the Belgian law on juvenile protection. A paradoxal approach to a restorative model’ in L. WALGRAVE (ed.), Restorative Justice for Juveniles. Potentialities, Risks and Problems, Leuven, Leuven University Press, 1998, 220-221

35 I. AERTSEN, o.c., 211-212

36 Wet 10 februari 1994 houdende regeling van een procedure voor de bemiddeling in strafzaken, B.S. 27 april 1994

37 Wet 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van strafvordering, B.S. 8 augustus 2005

38 I. AERTSEN en K. LAUWAERT, ‘Bemiddeling tussen daders en slachtoffers van misdrijven’, in Handboek criminaliteitspreventie, Diegem, Kluwer Rechtswetenschappen, 23-60

39 Ontwerp van wet houdende regeling van een procedure voor de bemiddeling in strafzaken, Parl. St. Senaat 1992-93, nr. 652/1, 18p.

40 Wet 22 juni 2005 tot wijziging van artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering, teneinde de dienstverlening opnieuw in te voeren in het kader van de bemiddeling in strafzaken, B.S. 27 juli 2005

41 L. DEVRIENDT, ‘Herstelbemiddeling Arrondissement Leuven’, Panopticon, 2001, nr. 22, 461

42 BEMIDDELINGSDIENST ARRONDISSEMENT LEUVEN, Het project herstelbemiddeling voor minderjarigen, onuitg.

43 I. AERTSEN, o.c., 213

44 BEMIDDELINGSDIENST ARRONDISSEMENT LEUVEN, Jaarverslag 2004, Leuven, 2005,4

45 T. PETERS, S. CHRISTIAENSEN, I. VANDEURZEN en H. VERHOEVEN, Herstelgerichte detentie. Van actie-onderzoek naar beleidsvoering, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Rechtsgeleerdheid, 2000, 100-103

46 Deelprotocol Politiële schadebemiddeling, Leuven, april 2004, onuitg.

47 I. AERTSEN, o.c., 221-227

 

48 L. VAN GARSSE, ‘ Schaderegeling op politieniveau’, Pretest, 1998, afl. 7, 12-17

49 BEMIDDELINGSDIENST ARRONDISSEMENT LEUVEN, Jaarverslag 2003, Leuven, 2004, 6-7

50 I. AERTSEN en A. LEMONNE, Lokale bemiddeling of schadebemiddeling als ‘alternatieve maatregel voor lichte misdrijven in België’ , onuitg., Brussel, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, september 2003, 9. Dit rapport is tot stand gekomen in opdracht van de federale minister van Economie en Wetenschappelijk onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. Voor dit onderzoek werd samengewerkt tussen de ‘Onderzoeksgroep Penologie en Victimologie’ van de K.U.Leuven en het ‘Centre de Recherches Criminologiques’ van de ULB.

51 PARKET VAN DE PROCUREUR DES KONINGS TE BRUSSEL, Omzendbrief betreffende het ‘Project van bemiddeling op lokaal niveau in de gemeentes Jette en Etterbeek’, Brussel, november 1998

52 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c.,16-17.

53 Ibid., 17-18

54 Ibid., 19

55 PARKET VAN DE PROCUREUR DES KONINGS TE BRUSSEL, omzendbrief betreffende het ‘Project van bemiddeling op lokaal niveau in de gemeentes Jette en Etterbeek, november 1998, 2.

56 Ibid., 3.

57 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 23 

58 Ibid., 26-27

59 Ibid., 27-28

60 L. DEVRIENDT, l.c., 461-478

61 Ibid., 464

62 BEMIDDELINGSDIENST ARRONDISSEMENT LEUVEN, Jaarverslag 2003, Leuven, 2004, 6-7

63 K.B. 12 augustus 1994 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder gemeenten een financiële hulp kunnen genieten voor de aanwerving van bijkomend burgerpersoneel belast met de begeleiding van alternatieve strafrechtelijke maatregelen, de criminaliteitspreventie en de opvang inzake drugsverslaving, B.S. 16 september 1994

64 M.O. 7 maart 1995 met betrekking tot de aanwerving door de gemeenten van bijkomend personeel belast met de omkadering van alternatieve gerechtelijke maatregelen, mogelijk gemaakt in het kader van het Globaal Plan voor de tewerkstelling, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid, B.S. 22 maart 1995

65 Toen de nieuwe schadebemiddelaar in januari 2003 in dienst werd genomen door de politie van Leuven, werd er meteen een eerste protocol opgesteld. Dit resulteerde in het ‘Basisprotocol herstelbemiddeling op politieniveau’ van 10 maart 2003; in november 2003 werd het protocol aangepast en kreeg het de benaming ‘Deelprotocol politiële schadebemiddeling’. In april 2004 werd het deelprotocol ondertekend door de korpschef H.Michiels en Procureur des Konings I.Carmen.

66 Ambtshalve Politioneel Onderzoek. Dit zijn dossiers van afzetterij-bedreigingen, opzettelijke beschadigingen, onopzettelijke brand, cheque zonder dekking, diefstal winkelwaren, grafschennis, diefstal brieventas, misbruik van vertrouwen – oplichting en (on)opzettelijke slagen. 

67 Gerechtelijk proces-verbaal

68 Deelprotocol Politiële Schadebemiddeling, Leuven, 29 april 2004, onuitg.

69 Gemeentelijke administratieve sanctie. Wet 13 mei 1999 tot invoering van de administratieve sancties, B.S. 10 juni 1999

70 In Leuven is bij protocol afgesproken dat gemengde inbreuken van categorie 1 de bevoegdheid blijven van het parket. Art. 526 SW en art 537 SW zijn gemengde inbreuken van de categorie 2. In de toekomst kunnen daar door de reparatiewet nog art. 559, 1°, art. 561,1°, art. 563,2° en art. 563,3° van de strafwet bijkomen.

71 BEMIDDELING BIJ DE GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES, protocol tussen de stad Leuven (beteugelende ambtenaar) en de bemiddeling, Leuven, 2005. Dit protocol is nog niet officieel ondertekend.

72 Deelprotocol Politiële Schadebemiddeling, Leuven, 29 april 2004, onuitg.

73 SCHADEBEMIDDELINGSDIENST MECHELEN, Jaarverslag 2004, Mechelen, 2005, 8

74 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 35-36

75 Ibid.,36

76 Ibid., 36-37

77 Ibid., 38-39

78 SCHADEBEMIDDELINGSDIENST MECHELEN, Jaarverslag 2002, Mechelen, 2003, 73

79 SCHADEBEMIDDELINGSDIENST MECHELEN, Jaarverslag 2004, Mechelen, 2005 , 60 en 65

80 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 44-45

81 SCHADEBEMIDDELINGSDIENST MECHELEN, Jaarverslag 2004, Mechelen, 2005 , 59

82 Ibid., 65

83 I. AERTSEN, A. LEMONNE, o.c., 46

84 De stuurgroep in Leuven is een overlegstructuur tussen verscheidene partners. De verschillende partners zijn: het parket van de Procureur des Konings van Leuven, de vzw Centrum Algemeen Welzijnswerk, de vzw Oikoten, de lokale politie van Leuven, de vzw suggnomè, de KULeuven, de stad Leuven, de vzw OSBJ en de rechtbank van eerste aanleg van Leuven, Bemiddelingsdienst Arrondissement Leuven, de balie, de herstelconsulenten van Leuven-Centraal en Leuven Hulp, de jeugdrechter en het Justitiehuis

85 Ibid., 62-63

86 MINISTERIE VAN JUSTITIE NEDERLAND, Justitie en slachtoffers, Den Haag, 2005, onuitg.; MINISTERIE VAN JUSTITIE NEDERLAND, Schadevergoeding door daders van misdrijven,Den Haag, 2005, onuitg.

87 T. VAN DEN BROECK en C. ELIAERTS, ‘Community Policing: een basis voor de politiezorg in ons land?’, Politeia, 1995, afl. 9, 7

88 P. PONSAERS, ‘Reading about “community (oriented) policing” and police models’, Policing. An International Journal of Police Strategies & Management, Volume 24, nummer 4, 2001, 170-496.

89 P. PONSAERS, De bronnen van Community Policing in België, Brussel, Ministerie van Binnenlandse Zaken, www.info-zone.be, juni 2003, 6

90 D. BAYLEY, Police for the future, Oxford University Press, 1996, 140

91 T. BENNETT, ‘Police and Public Involvement in the Delivery of Community Policing’ in  J-P. BRODEUR (ed.), How to recognize good policing. Problems and Issues. Thousand Oaks, London, New Delhi:SAGE Publications, 1998, 113

92 P. PONSAERS, D.VAN NUFFEL, L. VAN OUTRIVE (eds.), Partnership en Politie, Politeia, Brussel, 2002, 104

93 P. PONSAERS, ‘De politie in de ‘community’ of de community in de politie’, in M. BOUVERNE – DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE en J. VANACKER (ed.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 420.

94 T. VAN DEN BROECK en M. EASTON, ‘Return to sender? De initiatieven tot community policing  bij de rijkswacht’, Politeia, jaargang 2, februari 1997, 16-19

95 J-P. BRODEUR, ‘Tailor-made Policing. A Conceptual Investigation’ in J-P. BRODEUR (ed.), l.c., 30-54 

96 C. ELIAERTS, ‘Opening address’, in T. VAN DEN BROECK en C. ELIAERTS (ed.), Evaluating Community Policing, Brussel, Politeia, 2002, 8-10; M. SHAW en F. JANE, Restorative justice and policing in Canada. Bringing the community into focus, Ottawa, Royal Canadian Mounted Police, 1998, 54

97 MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN. DIRECTIE VAN DE RELATIES MET DE LOKALE POLITIE, Bronnen van Community (Oriented) Policing en de toepassing ervan in België, Brussel, 2003, 55

98 Omzendbrief CP1 van 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van toepassing op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S. 9 juli 2003, 37.049.

99 P. PONSAERS, o.c., 25-47

100 D.VAN DAELE, F. GOOSSENS, C. FIJNAUT en F. HUTSEBAUT, ‘Octopus-akkoord, 23 mei 1998: de reorganisatie van de politiediensten. Algemene beginselen’, Het Belgisch politiewezen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 2002, 617-619

101 D. VAN DAELE, F. GOOSSENS, C. FIJNAUT en F. HUTSEBAUT, ‘Octopus-akkoord, 24 mei 1998 : krachtlijnen inzake de hervorming van de gerechtelijke organisatie’, Het Belgisch politiewezen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 2002, 635

102  Wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S. 5 januari 1999

103 D.VAN DAELE, F. GOOSSENS, C. FIJNAUT en F. HUTSEBAUT, ‘De geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus: een beknopte schets’, Het Belgisch politiewezen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 2002, 3

104 T. VAN DEN BROEK en C. ELIAERTS, o.c., 46-47; E. ENHUS, ‘De relatie bevolking-politie: Het paard van Troje?’ in J. VAN ERCK, Gemeenschapsgerichte politiezorg. Externe oriëntering van de politie, Politeia, Brussel, 2003, 37-50

105   P. PONSAERS, ‘De politie in de community of de community in de politie?’, l.c., 441

106 Ibid., 439

107 L. VAN OUTRIVE, ‘Round up and critical assessment’, in T. VAN DE BROEK, C. ELIAERTS (ed.), Evaluating Community Policing, Brussel, Politeia, 2002, 194

108 P. PONSAERS, o.c., 45

109 X., Veiligheidsmonitor 2000. Analyse van de federale enquête, Federale Politie, 2000, 43-57

110 M.O. PLP 10 van 9 oktober 2001 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, B.S. 16 oktober 2001.

111 P. PONSAERS, ‘Community (Oriented) Policing en sociaal discretionair politie-optreden’, in L. DUPONT en F. HUTSEBAUT (ed.), Herstelrecht tussen toekomst en verleden- Liber Amicorum Tony Peters, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2001, 449

112 P. PONSAERS, ‘Community (Oriented) Policing en sociaal discretionair politie-optreden’, l.c., 449

113 I. AERTSEN en  A. LEMONNE, o.c. ,69

114 Ibid., 53

115 I. AERTSEN, L.VAN GARSSE en T. PETERS, Herstelbemiddeling . Onderzoeksrapport periode 1/1/1993-31/10/1994, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Rechtsgeleerdheid, 1994, 66

116 J.H.M. MOOREN, ‘Recht maken wat krom is. Herstelbemiddeling in perspectief van zingeving’, Tijdschrift voor herstelrecht 2001, afl. 2, 26-27

117 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 55 

118 K.B. 26 januari 2006 tot regeling van de samenstelling en de werking van de Deontologische Commissie Bemiddeling zoals bepaald door artikel 554,§ 2, van het Wetboek van Strafvordering, B.S. 1 februari 2006; K.B. 26 januari 2006 tot bepaling van de erkenningscriteria van de bemiddelingsdiensten zoals bepaald door artikel 554, § 1, van het Wetboek van Strafvordering, B.S. 1 februari 2006; K.B. 26 januari 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure, B.S. 1 februari 2006

119 B.S. 27 juli 2005

120 Art. 2 Wet 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering

121 COUNCIL OF EUROPE, Recommendation No. R(99)19 of the Committee of Ministers to Member States Concerning Mediation in Penal Matters, Strasbourg, 1999.

122 In de memorie van toelichting wordt verduidelijkt wat de begrippen ‘pacificatie’ en ‘herstel’ betekenen. Pacificatie is het herstellen van de rust en de orde en dit zowel in de relatie tussen de betrokkenen in een geding als in de ruime relatie met de samenleving. Herstel dient ruim geïnterpreteerd te worden en kan dus betrekking hebben op zowel het materieel als het immaterieel herstel.

123 K.B. 26 januari 2006 tot regeling van de samenstelling en de werking van de Deontologische Commissie Bemiddeling zoals bepaald door artikel 554,§ 2, van het Wetboek van Strafvordering, B.S. 1 februari 2006 

124 K.B. 26 januari 2006 tot bepaling van de erkenningscriteria van de bemiddelingsdiensten zoals bepaald door artikel 554, § 1, van het Wetboek van Strafvordering, B.S. 1 februari 2006 

125 K.B. 26 januari 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure, B.S. 1 februari 2006

126 Punt 3.1.kwam mede tot stand dankzij een gesprek met L. VAN GARSSE, medewerker van de vzw Suggnomé, op 2 maart 2006.

127 Wetsontwerp tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaandelijke Titel van het Wetboek  van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering, Parl. St. Kamer 2004-05, nr. 1562/001, p.28

128 Wetsontwerp tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaandelijke Titel van het Wetboek  van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering, Parl. St. Kamer 2004-05, nr. 1562/001, p.9

129 Art. 1 Kaderbesluit van 15 maart 2001 van de Europese Unie inzake de Status van het Slachtoffer in de Strafprocedure, PB. L 082  22 maart 2001, 0001 - 0004

130 C. VAN DEN WIJNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2003, 734-735 en 752

131 Art.28bis §1 Sv.

132 Art. 28bis §3 Sv.

133 Art. 28ter en art. 56 Sv.

134 C. VAN DEN WIJNGAERT, o.c., 739-740

135 R. RUYS, ‘Autonome Politionele Afhandeling: een taak voor de administratie. Van wenselijkheid naar werkelijkheid’, Panopticon, 2002, 538-539

136 B.S. 23 juli 2004

137 K.B. 26 januari 2006 tot bepaling van de erkenningscriteria van de bemiddelingsdiensten zoals bepaald door artikel 554, § 1, van het Wetboek van Strafvordering, B.S. 1 februari 2006 

138 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 36-39

139 Ibid., 52

140 K.B. 26 januari 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure, B.S. 1 februari 2006  

141 Art. 2 K.B. 26 januari 2006 tot bepaling van de erkenningscriteria van de bemiddelingsdiensten zoals bepaald door artikel 554, § 1, van het Wetboek van Strafvordering

142 BEMIDDELINGSDIENST ARRONDISSEMENT LEUVEN, Jaarverslag 2005, Leuven, 2006, 19

143 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 50-51

144 SCHADEBEMIDDELINGSDIENST MECHELEN, o.c., 60 

145 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 44-45

146 A.C. SPAPENS, Bemiddeling tussen dader en slachtoffer. Bemiddelingsvormen voor, tijdens en na het strafproces, Ministerie van Justitie – Directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid, Den Haag, 2000; X., Evaluatie Terwee. Schadebemiddeling bij verdachten. De uitgangssituatie, Stichting Social Research, Uitgeverij Tandem Felix, 1994; X., De organisatie van slachtofferzorg. Resultaten van een onderzoek naar de uitvoering en werking van de wet en richtlijn Terwee, Justitie Dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering, Den Haag, 1996; meer informatie over het Nederlandse model vind je ook in het eerste hoofdstuk van deze verhandeling

147 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 55

148 Art.2 K.B. 26 januari 2006 tot bepaling van de erkenningscriteria van de bemiddelingsdiensten zoals bepaald door artikel 554, § 1, van het Wetboek van Strafvordering, B.S. 1 februari 2006  

149 B. PEPER, F. SPIERINGS, W. DE JONG, J. BLAD, S. HOGENHUIS en V. VAN ALTENA, Bemiddelen bij conflicten tussen buren. Een sociaal-wetenschappelijke evaluatie van experimenten met Buurtbemiddeling in Nederland, Eburon, Delft, 1999, 64

150 Ibid., 48; BUURTBEMIDDELING ROTTERDAM, Monitor 2001, Rotterdam, februari 2002, 14  

151 Ibid., 69-70

152 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 63

153 B.S. 27 april 1994

154 B.S. 29 juni 1999

155 T. GOOSEN, ‘Bemiddeling in strafzaken: theorie en praktijk in 1999’, Panopticon, 2001, 450

156 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 64

157 L. VAN GARSSE, ‘Regelgeving inzake bemiddeling in de strafrechtelijke context. Een doos van Pandora?’, Panopticon, 2005, 6, 46

158 M. VERBEEK en K. VAN HEDDEGHEM, Gemeentelijke administratieve sancties. De bestuurlijke aanpak van overlast, Brussel, Politeia, 2005, hoofdstuk 1, 1.

159 Wet 13 mei 1999 tot invoering van de administratieve sancties, B.S. 10 juni 1999

160 M. VERBEEK en K. VAN HEDDEGHEM, o.c., hoofdstuk 1, 3-7.

161 Wet van 17 juni 2004 tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet, B.S. 23 juli 2004

    162 K. VANHEDDEGHEM, ‘Gemeentelijke Administratieve Sancties toegelicht’ in Nieuwsbrief Suggnomè, jaargang 6 nr. 2, 6-7; M. VERBEEK en K. VAN HEDDEGHEM, o.c., hoofdstuk 1, 22-29.

163 Wet 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen, B.S. 8 augustus 2005

164 Art. 199bis NGW

165 Omzendbrief OOP 30bis, B.S. 20 januari 2005, 1733

166 B. CLAES, ‘Bemiddelingsdiensten in beweging: een mogelijk aanbod bij gemeentelijke administratieve sancties. Knelpunten en bedenkingen vanuit de herstelbemiddelingspraktijk’, Panopticon, 2005, 6, 27 

167 Ibid., 31

168 E. STASSART, Wetenschappelijke ondersteuning bij de implementatie en ontwikkeling van het provinciaal vereffeningsfonds. Onderzoek naar de optimale werking ervan en grondige evaluatie, Onderzoeksgroep penologie en victimologie KULeuven, Leuven, 1999, 65

169 Er werd een protocol opgesteld maar dit is tot op heden nog niet ondertekend. In Mechelen heeft men ook plannen om de bemiddelingsprocedure in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties officieel te regelen. Maar dit is tot op heden niet gebeurd.

170 Feiten die zowel bestraft kunnen worden met een strafrechtelijke als een administratiefrechtelijke sanctie. In Leuven gaat het om art. 526 SWB, art. 537 SWB, art. 559,1° SWB, art. 561,1˚ SWB, art. 563,2° SWB en art. 563,3˚ SWB

171 D. MIERS en J. WILLEMSENS, Mapping Restorative Justice. Developments in 25 European Countries, Leuven: European Forum for Victim-Offender Mediation and Restorative Justice, 2004, 48

172 Voor meer info kan u terecht op de website www.thamesvalley.police.uk/about/rj/RJ-methods.htm

173 Voor meer info kan u terecht op de website www.thamesvalley.police.uk/about/rj/rp-principles.htm

174 D. MIERS en J. WILLEMSENS, o.c., 43-45

175 Wet 2002/445 betreffende bemiddeling in verband met criminaliteit

176 D. MIERS en J. WILLEMSENS, o.c., 131-133

177 Ibid., 55

178 Ibid., 87

179 meer info over de Royal Canadian Mounted Police vind je op http://www.rcmp-grc.gc.ca

180 M. SHAW en F. JANE, Restorative justice and policing in Canada. Bringing the community into focus, final report submitted to the RCMP and the OPP, onuitg., Canada, 1998, 47

181 Ibid., 47-57

182 Ibid., 47-57

183 Ibid., 57

184 E. WEITEKAMP, H. – J. KERNER en U. MEIER, ‘Community and problem-oriented policing in the context of restorative justice’, in E. WEITEKAMP en H.- J. KERNER (ed.), Restorative Justice in Context. International practices and directions, Collumpton, Willan Publishing, 2003, 304-321

185 E. ENHUS, Politie in de steigers. Bouwen aan gemeenschapsgerichte politiefuncties in een lokale context, Brussel, Politeia, 2003, 85

186 Wet 5 augustus 1992 op het Politieambt, B.S. 22 december 1992

187 Art. 2 kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, PB. L 082  22 maart 2001, 0001 - 0004

188 Art. 4 kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure

189 Omzendbrief OOP15ter van 9 juli 1999 betreffende de politionele slachtofferbejegening, B.S. 21 augustus 1999

190 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSEN, L. HOUGARDY en D. MARTIN, Vademecum Politiële slachtofferbejegening, Gent, Academia Press, 2002, 190-191

191 N. CRETEN, Politionele slachtofferbejegening, Antwerpen, Apeldoorn/maklu, 2004, 28-29

192 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSEN, L. HOUGARDY en D. MARTIN, o.c., 206

193 M.O. 9 oktober 2001 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, B.S. 16 oktober 2001

194 I. AERTSEN en A. LEMONNE, o.c., 65

195 M. SHAW en F. JANE, Restorative Justice and Policing in Canada. Bringing the Community into Focus, Ottawa, Royal Canadian Mounted Police, 1998

196 P. PONSAERS, ‘Community (Oriented) Policing en sociaal discretionair politie-optreden’, l.c., 449

197 Recommendation N˚ R(99) 19 concerning mediation in penal matters adopted by the Committee of Ministers of the Council of Europe on 15 September 1999, www.coe.int

198 I. AERTSEN, R. MACKAY, C. PELIKAN, J. WILLEMSENS en M. WRIGHT, Rebuilding community connections – mediation and restorative justice in Europe, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2004, 41

199 Ibid., 44

200 I. AERTSEN, ‘The intermediate position of restorative justice: the case of Belgium’ in I. AERTSEN, T.  DAEMS en L. ROBERT (eds.), Institutionalizing Restorative Justice, Cullompton, Willan Publishing, 2006, 77

201 Ibid., 79

202 Ibid., 84

203 J. BLAD, ‘Institutionalizing restorative justice? Transforming criminal justice? A critical view on the Netherlands’ in I. AERTSEN, T. DAEMS en L. ROBERT (eds.), Institutionalizing Restorative Justice, Cullompton, Willan Publishing, 2006, 104-105

204 Ibid., 106

205 Ibid., 107

206 Ibid., 108

207 Ibid., 110

208 I. AERTSEN, R. MACKAY, C. PELIKAN, J. WILLEMSENS en M. WRIGHT, o.c., 51

209 R. E. MACKAY, ‘The institutionalization of principles in restorative justice – a case study from the UK’ in I. AERTSEN, T. DAEMS en L. ROBERT(eds.), Institutionalizing Restorative Justice, Willan Publishing, 2006, 201-208

210 Recommendation Nº R(99) 19 concerning mediation in penal matters adopted by the Committee of Ministers of the Council of Europe on 15 September 1999, cm.coe.int/ta/rec/1999/99r19.htm.

211 I. AERTSEN en T. PETERS, ‘Herstelbemiddeling in slachtofferperspectief’, Tijdschrift voor criminologie 1997, 381

212 Ibid., 379

213 In het arrondissement Leuven vinden we volgende politiezones: zone Leuven, zone Hageland (Bekkevoort, Geetbets, Glabbeek, Kortenaken en Tielt-Winge), zone Bierbeek/Boutersem/Holsbeek/Lubbeek, zone Tienen - Hoegaarden, zone HERKO (Herent en Kortenberg), zone Aarschot, zone Haacht (Haacht, Boortmeerbeek en Keerbergen), zone Demerdal DSZ (Diest, Scherpenheuvel – Zichem), zone Dijleland (Bertem, Huldenberg en Oud - Heverlee), zone Tervuren en de zone BRT (Begijnendijk, Rotselaar en Tremelo).

214 In artikel 2 van het K.B. van 26 januari 2006 tot bepaling van de erkenningscriteria van de bemiddelingsdiensten zoals bepaald door artikel 554, § 1, van het Wetboek van Strafvordering wordt er immers bepaald dat de bemiddelingsdiensten moeten voorzien in de nodige ondersteuning voor de bemiddelaars. Er wordt nergens vermeld of dit ook inhoudt dat er een administratief personeelslid moet worden aangesteld. In grotere politiezones zou dit nochtans erg opportuun kunnen zijn aangezien de bemiddelaars daar door de vele dossiers ook veel administratief werk dienen uit te voeren. Het administratief personeel zou daarnaast ook kunnen instaan voor andere taken zoals bijvoorbeeld  het onthaal ed. Misschien is het daarom raadzaam om dit K.B. aan te passen en deze mogelijkheid te voorzien.