Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL II:
BESCHRIJVING VAN HET CONFLICT
HFST. 8: DE PARLEMENTAIRE ONDERZOEKSCOMMISSIE VOOR DE ONTWAARDING VAN DE FRANK 1935 - 36
In de nasleep van de aankondiging der devaluatie, die stof bleef doen opwaaien, pleitten velen voor de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie, die moest nagaan wie er op een muntontwaarding had aangestuurd, alsook wie er ongeoorloofde winsten uit haalde. Daarnaast kwam tevens de bewering van Van Zeeland als betekende de instelling van de wisselcontrole automatisch een devaluatie, ter sprake. Het onderzoek strekte zich uit over een periode die de regeringen - de Broqueville en - Theunis omspande, van dewelke vooral het financieel-economisch beleid, waar zowel Sap als Van Zeeland hadden aan meegewerkt, ter sprake kwam. De vergaderingen van de Commissie vormden het toneel voor dikwijls heel heftige polemieken, o.m. tussen Sap en de Boerenbond, maar ook i.v.m. de rol die Francqui in de devaluatie speelde, omtrent het zgn. plan - Van Zeeland, etc.
Vorming en taak van de Commissie
Toen het nieuws van de devaluatie bekend werd, ging een schok door heel het land. Zowel in als buiten het parlement werd met verontwaardiging gereageerd. De vraag rees naar wie in feite de schuld droeg voor de muntontwaarding. Wie zat bvb. achter de enorme goudopvragingen en kapitaalvlucht, die de directe aanleiding voor de devaluatie waren geweest? Algauw weerklonk een luide roep naar de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie die zich met deze materie moest bezighouden[240]. Dit was niet zo evident als het misschien wel lijkt. Sinds 1909 immers was het niet meer voorgekomen dat een officiële parlementaire onderzoekscommissie werd opgericht[241]. Toch ging de Kamer op woensdag 17 april al over tot de bespreking en stemming van een wetsvoorstel in die zin. Het voorstel werd goedgekeurd met 129 stemmen (waaronder Sap) bij 5 onthoudingen, afkomstig van de communistische Kamerfractie die hiermee protesteerde tegen het feit dat geen harer vertegenwoordigers in de Commissie zou worden opgenomen[242].
De Commissie, waar Sap geen lid van was, zou onder leiding staan van Henri Jaspar, een verwoed tegenstander van de devaluatie. Ze werd belast met een viervoudige opdracht: (1) klaarheid scheppen omtrent de opvragingen van goud en vreemde deviezen sinds 30 maart 1933 bij de Nationale Bank, en de transfers ervan naar het buitenland (2) nagaan of de uitvoerindustrieën de opbrengst van hun uitvoer al dan niet naar ons land terugbrachten (3) nagaan of financiële kringen (banken, wisselagenten, etc.) niet tegen de frank hadden gespeculeerd (4) onderzoeken of deze financiële milieus geen publicaties ten gunste van de devaluatie hadden gefinancierd[243].
De werkzaamheden van de Commissie[244]
Heel spoedig ging de ‘Commissie voor Parlementair Onderzoek belast met het opsporen van de verantwoordelijkheden in verband met de ontwaarding van den frank’ aan het werk. Vanaf 14 mei 1935 werden hoorzittingen achter gesloten deuren gehouden, waarbij de opgeroepen personen onder ede werden verhoord. Heel wat hoge personaliteiten moesten op het appèl verschijnen. Onder hen bevonden zich o.m. de Broqueville, Sap, Gutt, Francqui, Theunis, Janssen, Van de Vyvere, Warland, Fabri, etc. Van Zeeland, intussen dus premier geworden, verscheen nooit voor de Commissie.
Een eerste vraag die beantwoord moest worden, was wie precies had aangestuurd op een devaluatie. Verschillende wegen werden hierbij bewandeld. Sap beschuldigde de Boerenbond en Van de Vyvere ervan een perscampagne te hebben gefinancierd ten gunste van de devaluatie. Begin oktober al had Sap de Broqueville gewaarschuwd dat de Boerenbond aanstuurde op een devaluatie: “Il me revient de différents côtés que les dirigeants du Boerenbond et certaines personnalités consultées par eux (Van de Vyvere), espèrent trouver une solution dans la dévaluation éventuelle du franc. Ils s’efforcent de créer à cet effet une ambiance favorable.”[245]. Voor Van Zeeland toonde hij zich opvallend mild: “Ik heb steeds gezegd dat men in alle eerlijkheid de devaluatie kon verdedigen. Men kon gelooven zijn land aldus te dienen. Ik voor mij geloof dat de heer Van Zeeland zich vergist heeft.”[246] Van de Vyvere en Philips echter werden expliciet beschuldigd, ook van financieel geldgewin. Sap bleef in zijn beschuldigingen evenwel erg vaag, en kon zeker geen sluitende bewijzen voorleggen.
Van de Vyvere en Philips van hun kant ontkenden alles formeel. Bij monde van Aloys Van de Vyvere ontkende ook de Boerenbond alle aantijgingen. In een brief van 13 oktober 1934 antwoordde hij op Saps beschuldigingen: “De heer Sap wil een onwaardige wraakneming uitoefenen tegen een groep zeer achtbare menschen die aan het land de uitstekendste diensten hebben bewezen: de leiders van de Boerenbond.”[247] De hoorzittingen van de Commissie zouden trouwens het toneel worden van een ware afrekening tussen Sap en Boerenbond[248].
Ook de naam van Francqui werd veelvuldig genoemd als gangmaker voor de muntontwaarding. Eerder reeds had Sap hem ‘het paard van Troje in de regering - Theunis’ genoemd, een beschuldiging die hij voor de Commissie herhaalde. Ook Van Zeeland had, zij het onrechtstreeks, Francqui beschuldigd. In zijn regeringsverklaring van 29 maart had hij het over de ex-gouverneur van de Société Générale toen hij vertelde: “Il y a quelques semaines, un de nos grands capitaines d’industrie, dont la vue est perçante et l’expérience unique en Belgique, me disait, en conclusion d’un examen approfondi de notre situation économique: ‘Il est évident que la dévaluation est à nos portes. (…) Il serait grand temps d’y procéder si on veut sauver encore tout ce qui peut être sauvé. Mais ne nous y frottons pas. Laissons faire la sale besogne par un naïf. Après, nous verrons.”[249] Francqui van zijn kant ontkende echter alle beschuldigingen, hierin geruggesteund door oud-premier Theunis, die verklaarde dat Francqui erg loyaal was geweest toen hij zitting had in de regering - Theunis van 1934-35. Van Helbig de Balzac, de kabinetschef van Sap toen die nog minister van financiën was, weten we echter dat Francqui’s verhouding tegenover de devaluatie erg dubbelzinnig was. Op 9 november 1934 had Francqui hem toevertrouwd: “Je n’entrerai pas dans le prochain gouvernement; il est trop tard: on devra faire dévaluation. Je ne veux pas être l’homme de la dévaluation. Après je ne dis pas non.”[250] Bij andere gelegenheden toonde hij zich dan weer minder pessimistisch.
Bepaalde opgeroepenen kwamen er openlijk voor uit een devaluatie te hebben voorgestaan. Dupriez zowel als Baudhuin, die veelvuldig in het openbaar een devaluatie hadden aangeprezen, rechtvaardigden hun gedrag op wetenschappelijke gronden, waar evenwel nog altijd discussie over gevoerd kan worden.
Tot slot peilde de Commissie ook naar de rol van de bankwereld, die erg gebaat was bij een devaluatie. Volgens Thielemans is het “certain que l’Algemeene Bankvereeniging (met Philips als afgevaardigd bestuurder) et la Banque de Bruxelles encouragèrent la campagne pour la dévaluation.”[251] De Commissie ondervroeg echter alleen de publiciteitsverantwoordelijken van bepaalde banken, dit om na te gaan of er geen pro-devaluatiecampagnes waren gesponsord. Verschillende grote haaien binnen de bankwereld werden om de één of andere duistere reden ongemoeid gelaten.
Een tweede hoofdbekommernis van de Commissie was vast te stellen of er geen personen of instellingen bedrieglijke winsten hadden gepuurd uit de devaluatie. In dit verband is vooral de naam van Charles Fabri van belang. Fabri bekleedde gedurende het interbellum belangrijke functies in diverse organismen en naamloze vennootschappen (Cfr. infra, p. 131). Hij werd ervan verdacht gespeculeerd te hebben tegen de Belgische frank. Bepaalde verrichtingen door hem gedaan, werden als speculatief bestempeld: ze waren gericht op persoonlijke verrijking, en dit ten nadele van de stabiliteit van de frank.
Met Fabri werd ook de naam van Francqui genoemd. Fabri beheerde immers een rekening van deze laatste, toen hij deel uitmaakte van het kabinet - Theunis. Ook voor rekening van Francqui had Fabri via speculatie grote, maar eigenlijk ongeoorloofde winsten geboekt. Het verweer van de oud-gouverneur van de Société Générale bestond erin dat hij slechts tweemaal per jaar Fabri bij zich riep om hem uitleg te laten verschaffen over het beheer van zijn rekening. Gedurende de regering - Theunis zagen de twee elkaar, volgens een getuigenis van Gutt, echter vrijwel dagelijks. Hoogstwaarschijnlijk was Francqui dus wel degelijk op de hoogte van wat er met zijn rekening gebeurde. Twee jaar later zouden beiden hard aangepakt worden door de commissie-Servais, o.m. omtrent deze feiten (Cfr. infra, p. 131).
Een derde persoon die genoemd werd in de zaak van financieel geldgewin was Aloys Van de Vyvere. Sap had hem beschuldigd van geldgewin voor rekening van Sofina, waar Van de Vyvere voorzitter van de raad van beheer was. Met klem weerlegde de burggraaf deze beschuldigingen en noemde ze laster. Sofina was een trust waarin Belgisch én buitenlands kapitaal zat. De meeste harer zaken liepen in het buitenland. Volgens Van de Vyvere was het dan ook logisch dat Sofina veel buitenlandse valuta nodig had. Met speculatie had dit dus niets te maken.
Al deze zaken werden niet alleen onderzocht door de parlementaire Commissie, maar ook door het gerecht, dat een parallel onderzoek voerde. Niemand werd echter in staat van beschuldiging gesteld.
Impliceerde de instelling van de wisselcontrole automatisch de devaluatie?
Een vraag i.v.m. de devaluatie die wij voorlopig onbeantwoord lieten, is of Van Zeeland gelijk had toen hij op 29 maart 1935 in zijn regeringsverklaring stelde dat de instelling van de wisselcontrole een eerste, maar onomkeerbare stap in de richting van de devaluatie betekende. Op deze vraag hoefde de Commissie geen antwoord te formuleren, maar telkens kwam deze kwestie wel terug.
Sap herhaalde zijn stelling dat de wisselcontrole niet mocht gelijkgesteld worden aan de devaluatie. Hij benadrukte nogmaals dat de muntontwaarding totaal nutteloos was, en dat ook zonder de banken hadden kunnen worden gered. In feite traden alle door de Commissie opgeroepen personaliteiten, de stelling van Sap bij dat de instelling van de wisselcontrole helemaal nog geen devaluatie impliceerde. Franck, Gutt, Theunis, Francqui en Janssen waren het hierover roerend eens[252]. Van Zeeland gaf volgens hen dus een totaal verkeerde voorstelling van zaken, toen hij op 29 maart 1935 voor het parlement het tegenovergestelde beweerde.
Zonder het zo te bedoelen gaf Van Zeeland dit eigenlijk tweemaal toe in de maanden na de devaluatie. In een interview met de Franse krant l’Ordre verklaarde hij: “Quand j’ai pris le pouvoir, je me suis trouvé en présence d’un franc qui n’était plus rattaché à l’étalon-or. Essayer de lui rendre sa parité perdue, c’eût été risquer les plus graves aventures, et tout d’abord l’écroulement de tout notre système bancaire.”[253] Hier gaf hij dus voor het eerst toe dat er nog een mogelijkheid bestond om de frank op zijn oude pariteit te handhaven, toen hij het had over essayer de lui rendre sa parité perdue. Een tweede keer bekende hij meer expliciet zijn onjuiste bewering in een verslag van de regering, dat verscheen n.a.v. het verlopen van de bijzondere machten die de regering waren toegewezen. Daarin valt te lezen: “Liever dan geheel het bankwezen van ons land te zien instorten en daarna ook de economische en sociale structuur van het land te bedreigen, was de regering van meening dat de verdediging van den frank moest verzekerd worden op een meer naar achter gelegen stelling. Het kwam er op aan een peil van devaluatie te krijgen waardoor het mogelijk werd de Belgische kostprijzen bij dit der internationale prijzen aan te passen.”[254] Hier gaf Van Zeeland duidelijk toe dat de beslissing tot een devaluatie over te gaan, wel degelijk door zijn regering werd genomen, en niet op rekening van het kabinet - Theunis kon worden geschreven.
In de marge van de getuigenverklaringen kwamen nog meer zaken ter sprake die niet tot het specifieke onderzoeksobject van de Commissie behoorden. Zo o.m., zij het nooit rechtstreeks of expliciet geformuleerd, de vete Sap - Van Zeeland. Vooral de Broqueville refereerde hieraan toen hij het had over interne strubbelingen, die het regeringswerk sterk bemoeilijkten en uiteindelijk leidden naar de val van zijn kabinet. Sap van zijn kant bracht de figuur van de toenmalige minister zonder portefeuille meermaals ter sprake. M.b.t. de devaluatie bleef Sap opvallend mild voor Van Zeeland. Omtrent zijn zgn. herstelplan was Sap echter formeel: dat was een hersenschim en zeker geen reëel bestaand plan. Van Zeeland zelf werd door de Commissie niet gehoord.
Het eindverslag van de Commissie
Uit verslagen van de ministerraad blijkt dat Van Zeeland allerminst gelukkig was met de werkzaamheden van de Commissie, waarover in de pers uitvoerig werd bericht. Op 26 juni 1935 kwam de Commissie ter sprake op de ministerraad. “Paul Van Zeeland stelt vast dat de parlementaire debatten slechts bedroevende en te vermijden effecten op de publieke geloofwaardigheid teweeg brengen. De commissie ging haar rol te buiten. De regering wil zo vlug mogelijk een afsluiting van het parlementair onderzoek.”[255] Als bijkomende reden haalde Van Zeeland de negatieve effecten op de markt aan.
Van Zeelands wens ging vlug in vervulling, want op 10 juli 1935 schorste de Commissie haar werkzaamheden. Ze besloot het strafdossier van het parket af te wachten, vooraleer haar taak verder te zetten[256]. Het gerechtelijk onderzoek eindigde met een ontslag van rechtsvervolging. Het Parket kon nl. niet bewijzen dat zij die de devaluatie openbaar voorstonden, er ook door winstgevende operaties van hadden geprofiteerd, en vice versa. In de wet 18 juli 1924 was voorzien dat aan beide voorwaarden moest worden voldaan vooraleer strafrechtelijke vervolging kon worden ingesteld. De procureur des konings koppelde daar volgend besluit aan vast: “Het onderzoek heeft andermaal in het licht gesteld hoe ontoereikend en ondoelmatig de bestaande strafwetten zijn, bestemd om de aanvallen op den frank te beteugelen.”[257] De besluiten van het onderzoek werden aan de Commissie overgemaakt einde januari 1936, en in maart werden haar werkzaamheden hervat.
Op 20 april 1936 was het eindverslag van de Commissie klaar. In een eerste deel werden de belangrijkste vaststellingen van het gerechtelijk onderzoek weergegeven. Vervolgens presenteerde de Commissie de eigen besluiten. De onmiddellijke oorzaak voor de devaluatie lag volgens de Commissie in de wil om de goud- en vreemde deviezenopvragingen bij de Nationale Bank te stoppen. Ze stelde vast dat door de devaluatie vele banken van het faillissement werden gered. Technisch was de belga op het ogenblik van de devaluatie echter niet in gevaar. Op 28 maart 1935 was de goudvoorraad van de Nationale Bank bvb. nog steeds op peil, waardoor de frank moeiteloos verder kon verdedigd worden. De Commissie betreurde ten zeerste de lacunes in de wetgeving waardoor tot vervolging niet kon worden overgegaan.
Haar algemeen besluit over de oorzaken voor de devaluatie, luidde als volgt: “Het onmiddellijk belang van een groot aantal schuldenaars, de theoretische opvattingen van sommige economisten, universiteitsprofessoren of publicisten, de wankelbaarheid van de Regeering en, ten slotte, de speculatie op de buitenlandsche deviezen, ten koste van ‘s Lands betaalmiddel, blijken de convergeerende oorzaken te zijn van een muntmanipulatie welke doen zeggen heeft, dat het gemakkelijker is de munteenheid in te krimpen, wanneer men de lasten en uitgaven niet inkrimpen wil.”[258] Dit laatste hield een strenge vermaning in voor de regering - Van Zeeland.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[240] Dit was het geval in het parlement zowel als in de pers.
[241] Gerard, “Omstreden democratie”, 106.
[242] PHK, zittingsjaar 1934-1935, 1110.
[243] Parlementaire Bescheiden Kamer, zittingsjaar 1935-36, nr. 231, p. 2-3.
[244] Dit stuk is vooral gebaseerd op de getuigenverklaringen en het eindverslag der Commissie.
[245] Sap aan de Broqueville 8 oktober 1934; ARA, PDB, nr. 695
[246] Commissie voor parlementair onderzoek belast met het opsporen van…, vergadering van 25 mei 1935 (p. 58).
[247] Commissie van parlementair onderzoek belast met het opsporen van..., bijlagen (p.83).
[248] Dit blijkt overduidelijk uit het verslag van de Commissie.
[249] PHK, zittingsjaar 1934-35, 697.
[250] Ongesigneerde nota (Capelle hoogstwaarschijnlijk) s.d.; AKP, XIV/2 crise ministérielle 13-24 novembre 1934
[251] Thielemans, La grande crise, 61.
[252] Zie hiervoor hun resp. verklaringen voor de Commissie. Commissie voor parlementair onderzoek belast met het opsporen van…
[253] Geciteerd in L’Avant-Garde (28 juni 1935) 2.
[254] Verslag door de Regeering aan de Wetgevende Kamers voorgelegd aangaande de uitvoering dezer wet (wet van 30.3.1935), 19.
[255] Notulen van de ministerraad, 26 juni 1935 nr. 20; ARA, NM p. 690
[256] Parlementaire Bescheiden Kamer, zittingsjaar 1935-36, nr. 231, p. 4 e.v.
[257] Parlementaire Bescheiden Kamer, zittingsjaar 1935-36, nr. 231, p. 9.
[258] Ib., p. 13.