Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL II:
BESCHRIJVING VAN HET CONFLICT
HFST. 17: ASPECTEN VAN HET REGERINGSWERK: HET FINANCIEEL-ECONOMISCH BELEID EN DE AMNESTIEGEDACHTE
Na de tussentijdse verkiezing van 11 april was het prestige van Paul Van Zeeland tot nieuwe hoogten gestegen, nadat de interpellatie van Sap de sympathie voor de persoon van de premier al had doen toenemen. Algauw echter pakten nieuwe donkere wolken zich samen. De gunstige economische conjunctuur begon te keren, en het vraagstuk der amnestie stelde zich aan de orde van de dag.
Een zich wijzigende economische conjunctuur
Aan het einde van zijn eerste premierschap had Van Zeeland verklaard dat de crisis technisch gezien voorbij was. Tot een stuk in 1937 leek de economische ontwikkeling hem hierin gelijk te geven. De werkloosheid nam verder af, terwijl de koopkracht lichtjes steeg, evenals de productiecijfers in heel wat sectoren.
In de eerste helft van 1937 verscheen in De Gids op Maatschappelijk Gebied een artikel over de evolutie van de Belgische economie onder de regeringen - Van Zeeland[460]. Het kwam van de hand van Roger en Hopchet, resp. secretaris van de OREC en lid van het documentatiebureel (= propagandadienst van de regering) van de premier. Het hing een uiterst positief beeld op van het regeringswerk. De auteurs stelden dat het kabinet op economisch gebied had gezegevierd. De crisis was overwonnen. Nu moest nog de politieke crisis worden opgelost.
De werkelijkheid zag er echter minder rooskleurig uit. Vanaf april 1937 sloeg de hoogconjunctuur om naar een nieuwe recessie, waarbij de grondstoffenprijzen daalden, evenals de Belgische exportcijfers. De concurrentiekracht zowel als de winstmarges van Belgische exportbedrijven namen af. De werkloosheidscijfers daarentegen gingen de hoogte in. Heel spoedig zou de regering terug te kampen krijgen met een deficitair budget[461]. Gaston Eyskens verklaarde hierover in 1938: “In feite was het evenwicht van de begrooting van 1938 reeds in den Zomer van 1937 ondermijnd en de bevoegde diensten moesten dit weten ten minste in september.”[462] Van Zeeland stond toen nog altijd aan het hoofd van de regering.
Het begon er dus op te lijken dat de tegenstanders van de devaluatie gelijk zouden krijgen. Die hadden voorspeld dat het economisch herstel zich als een strovuur zou gedragen: kort zou het hevig opflakkeren, maar daarna vlug uitdoven. Dit was nu aan het gebeuren. Mede onder invloed van de internationale situatie, die ook in de heropleving een rol had gespeeld, trad de Belgische economie in een recessie. Dit zou rampzalige gevolgen hebben. De regering had immers heel wat geld, dat geleend was, gespendeerd aan haar politiek van openbare werken. Nu de economische hoogconjunctuur omgeslagen was, daalden de inkomsten echter fors, en was er geen geld meer om de leningen verder af te betalen. Het gevaar van de roekeloze politiek van de regeringen - Van Zeeland, waarvoor o.m. Sap en Gutt zo dikwijls hadden gewaarschuwd, begon zich te voltrekken.
De amnestiegedachte
De amnestiekwestie was al vlug na de Eerste Wereldoorlog een heet hangijzer geworden. Een oplossing was nog niet uit de bus gekomen. De wet van 1929, die een verzachtende maatregel bevatte, voldeed helemaal niet aan de wensen van voorstanders van amnestie: die wilden een volledige kwijtschelding.
Achttien jaar na datum was er nog steeds geen algemene amnestiewet, en bleef de kwestie een brandend probleem vormen. Zo werd op de IJzerbedevaart van 23 augustus 1936 door het dito comité verkondigd “dat het de strijd op beslissende wijze zal inzetten, ten einde in de kortst mogelijke tijd volledige en onvoorwaardelijke amnestie van de Belgische staat af te dwingen (…), eerherstel zowel aan de eerlijke en heerlijke Vlaamse activisten als aan de stoere en ideaalgetrouwe IJzersoldaten”[463]. Deze uitspraak werd later op het jaar gevolgd door de eis van zowel VNV als KVV tot volledige amnestie voor de activisten.
Onder druk van de Vlaamse concentratie diende de tweede regering - Van Zeeland op 4 november 1936 een ontwerp in rond volledige amnestie. Aan alle gestrafte activisten zouden hun burgerrechten worden teruggegeven. Een materiële schadevergoeding, wat een eis was van het VNV, zou niet worden toegekend. De liberale minister van justitie Bovesse ondertekende dit ontwerp, maar had verzuimd vooraf zijn partij hierover te raadplegen. En veel liberalen, vooral Waalse en Brusselse, waren juist gekant tegen amnestie. Het gevolg was dan ook dat op 11 april 1937 Bovesse tot ontslag werd gedwongen[464]. De regering in zijn geheel kwam door dit ontslag niet in gevaar, vooral door het grote prestige dat premier Van Zeeland genoot na zijn overwinning op Rex-leider Degrelle. Wel rees de serieuze moeilijkheid dat deze liberale minister moest vervangen worden, en dit zonder het amnestieontwerp te moeten wijzigen.
Een week na het ontslag van Bovesse liet de liberale partij via haar woordvoerder De Laveleye weten dat ze de amnestiewet niet zou stemmen. Van Zeeland kon het echter voor mekaar krijgen dat diezelfde De Laveleye in de regering trad. En ook al werd diens houding door zijn partij afgekeurd, de regering was terug compleet[465].
In de publieke opinie heerste echter grote beroering. Op 30 april 1937 deelde De Standaard mee dat Van Zeeland aan de liberalen de vrijheid had teruggegeven inzake amnestie. De krant van Sap stelde het voor als zou De Laveleye niet meer gebonden zijn door de teksten die Bovesse had ondertekend. Door verschillende groepen en personen werden betogingen aangekondigd[466].
Het Kamerdebat over amnestie nam een aanvang op 19 mei 1937 te midden van een gespannen sfeer. De V.O.S. had voor 23 mei een pro-amnestiebetoging te Brussel aangekondigd, die echter werd verboden door de Brusselse burgemeester Max. Een storm van protest brak hierop los. Pas na een scherpe interpellatie in de Kamer waar de Vlamingen blok vormden, en onder druk van de regering, werd het verbod terug ingetrokken. Op de bewuste 23 mei stapten volgens sommige bronnen ongeveer 100 000 mensen op. Vooral de Vlamingen waren eensgezind naar Brussel afgezakt, alsook waren alle Vlaamse kopstukken, waaronder ook Sap en Van Cauwelaert, aanwezig. Het enige minpunt van de betoging was dat burgemeester Max het hele traject van de protestmars had laten ontruimen, waardoor de betogers opstapten zonder dat de betoging door iemand werd gezien[467].
Intussen was op 19 mei dus het Kamerdebat geopend, dit met een lange rede van premier Van Zeeland. Hij had het over de gevoeligheid van het vraagstuk, en over een persoonlijke gewetenscrisis die hem tot het besluit had gebracht dat amnestie een nationale noodzaak was geworden. Vandaar de indiening van het wetsontwerp. Wel sloot hij aan bij het amendement van de commissie van justitie omtrent de uitsluiting van sommige activisten van verkiesbaarheid. Van Zeeland riep op tot het goedkeuren van het ontwerp met de amendementen, omdat het gemeenschappelijke doel van iedereen toch immers was “la patrie belge, grande, forte, indivisible”[468].
Van Zeelands toespraak werd gevolgd door een resem redevoeringen van voor- en tegenstanders van het ontwerp. De Vlamingen eisten dat de amnestie zou zijn: volledig (geen verminkte oplossingen), algemeen (ook bestuurlijke amnestie) en onvoorwaardelijk. Van den Eynde, een VNV-Kamerlid, vertolkte goed de Vlaamse gevoelens toen hij verklaarde: “Wij meenen dat de regeering een uitstekende gelegenheid heeft om nu een bewijs te geven van haar edelmoedigheid. Amnestie is een symbolisch gebaar voor België. Het is geen politieke zaak: al de partijen, al de vertegenwoordigers van het Vlaamsche volk vragen volledige amnestie, de Vlaamsche oud-strijders, onze sociale organisaties, onze cultureele vereenigingen, onze gemeentebesturen. Het gansch Vlaamsche land vraagt volledige amnestie; het is een Vlaamsch nationalen eis geworden. Daarom vraag ik u, eens voor goed, met het ongelukkig verleden, met het ziekelijk, met het onrechtvaardig verleden voor ons land gedaan te krijgen. Het is tijd, hoog tijd, want ons volk, het Vlaamsche volk, komt tot het volledig bewustzijn van zijn groeiende macht. Daarom grijp naar de kans, naar de groote kans om een nationale daad te stellen, ten einde ons Vlaamsche volk te verzoenen met België.”[469]
Einde mei 1937 leek het land schijnbaar op weg naar een regeringscrisis. De onenigheid rond het amnestieproject werd nog versterkt door een amendement van de regering op haar eigen ontwerp. Aan ter dood veroordeelde activisten zou het passief kiesrecht worden ontzegd: ze werden onverkiesbaar voor het leven[470]. In beide kampen zette het amendement kwaad bloed. Flaminganten vonden de toegeving onaanvaardbaar, terwijl voor liberalen en andere tegenstanders het ontwerp nog te ver ging. In een rede voor de Kamer op 2 juni 1937 deed Van Zeeland zijn beklag dat het debat over amnestie zo was verengd tot een discussie rond het ingediende amendement. Hij verklaarde in naam van de regering dat aan het wetsontwerp met het bijbehorende amendement nochtans niet meer kon en zou worden getornd[471].
Uiteindelijk werd nog diezelfde 2 juni het amendement goedgekeurd met 94 stemmen tegen 65 (waaronder Sap) bij 26 onthoudingen (waaronder Frans Van Cauwelaert). Het gehele ontwerp werd in de Kamer goedgekeurd met 95 stemmen (o.m. Van Cauwelaert) tegen 75 (o.m. Sap) bij 16 onthoudingen. De socialisten van hun kant hadden in blok vóór gestemd, terwijl slechts een deel van de katholieken en een paar liberalen dit ook hadden gedaan. VNV en Rex stemden tegen. De wet zelf werd uitgevaardigd op 13 juni 1937.
Daarmee was de kous nog niet af, want tussen 9 juni en 1 augustus zouden nog maar liefst 23 anti-amnestiebetogingen plaatsgrijpen. Deze kenden een apotheose op 23 juni 1937 toen het Brusselse Paleizenplein en de neutrale zone op spectaculaire wijze werden bezet door betogers. Pas na een interventie van de koning begin juli luwde het protest en ebde het stilaan volledig weg[472].
Heel deze amnestie kwestie schaadde het prestige van Paul Van Zeeland zeer, alsook had ze hem in een wankele positie gebracht. Hij had de liberalen tegen zich in het harnas gejaagd, terwijl ook de V.O.S. en de Walen zich tegen hem keerden. Langs Vlaamse zijde had hij geen sympathie gewonnen. Toen bovendien opnieuw de zaak van onregelmatigheden binnen de schoot van de Nationale Bank opdook, werd de situatie bijna helemaal ondraaglijk voor de premier[473].
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[460] Roger en Hopchet, “De Evolutie van de Belgische Economie en de Politiek van de Regeering Van Zeeland”.
[461] Van Audenhove, “De grote economische crisis van de jaren dertig”, 178-187.
[462] Blok der katholieken van België, De politiek, 54-55.
[463] Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging IV, 62.
[464] Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging IV, 62-63.
[465] Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging IV, 63.
[466] Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging IV, 63.
[467] Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging IV, 63-66.
[468] PHK, zittingsjaar 1936-37, 1472.
[469] PHK, zittingsjaar 1936-37, 1465.
[470] Volgens Elias was dit amendement ingediend voor één persoon: August Borms, van wie men wilde vermijden dat hij zich nog kandidaat zou stellen voor een parlementszetel.
[471] PHK, zittingsjaar 1936-37, 1646-1647.
[472] Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging IV, 67-68.
[473] Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging IV, 68.