De weg naar Santiago de Compostela: analyse van verhalende bronnen als graadmeter voor een gemeenschappelijk gedachtegoed. (Annick Plancke) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
1.1. Inhoudsanalyse als brug tussen de kwalitatieve analyse van het onderzoeksmateriaal en de kwantitatieve analyse
Inhoudsanalyse definieert men als volgt:
Het is een onderzoeksmethodologie, die een verzameling van procedures hanteert om valide gevolgtrekkingen af te leiden uit het tekstmateriaal. Het betreft zowel gevolgtrekkingen over de zenders, de boodschap zelf, als het publiek van de boodschap[113].
Het is een onderzoekstechniek om uit de verzamelde gegevens repliceerbare en valide gevolgtrekkingen af te leiden over de context[114].
Het is een verwerking van informatie waarbij de inhoud van de communicatie wordt getransformeerd door het objectief en het systematisch toepassen van categorisatieregels[115].
Inhoudsanalyse is dus een techniek die gebruik maakt van expliciete procedures, die repliceerbaar zijn.
De klassieke inhoudsanalyse vindt zijn basis in het tekstmateriaal. Het opstellen van thema’s, categorieën en subcategorieën en het coderen van teksteenheden is hierbij essentieel. Slechts daarna kan men een statistische verwerking uitvoeren. De inhoudsanalyse overbrugt dus de kwantitatieve analyse en de kwalitatieve analyse van het onderzoeksmateriaal. Het is, volgens Bauer[116], een hybride techniek die kan mediëren in het onproductieve dispuut over het toepassen van kwalitatieve of kwantitatieve methoden. Dit wil zeggen dat de techniek een combinatie is van kwalitatieve én kwantitatieve methodes.
Belichten we de bron, dan is de tekst een medium voor expressie. Een tekst, corpus is de voorstelling en de expressie van een gemeenschap die schrijft. Inhoudsanalyse stelt ons in staat om indicatoren te construeren om op die manier wereldbeelden, waarden, houdingen, meningen, … aan het licht te brengen. Belichten we de lezer, dan is de tekst een medium om invloed uit te oefenen.
1.2. Inhoudsanalyse en historici
Boyce[117] behandelt de plaats van de geschiedenis als discipline ten opzichte van de sociale wetenschappen. De beoefenaars van economische en sociale geschiedenis associëren zich meestal met de sociale wetenschappers en gebruiken een methodologie die eerder kwantitatief en/of cliometrisch georiënteerd is. De traditionele historici zien zich eerder bij de humane wetenschappers. Robert Fogel[118], Nobelprijswinnaar voor zijn cliometrisch onderzoek, formuleert het als volgt: ‘Scientific’ historians tend to focus on collectives of people and recurring events, while traditional historians tend to focus on particular individuals and particular events. Het onderwerp van de traditionele historici is uitzonderlijk breed, het beperkt zich niet tot de economische, sociale of demografische geschiedenis maar omvat ook de politieke, intellectuele en sociale ontwikkelingen. Zij werken eerder verhalend dan analytisch in vergelijking met de sociale wetenschappers. Hoewel, de historische onderzoeksmethoden en verklaringsmodellen werden de laatste jaren sterk beïnvloed door deze van de eerder analytische en systematische sociale wetenschappers[119].
1.3. De methodiek van de inhoudsanalyse
1.3.1. Het uitvoeren van een inhoudsanalyse
De vooropgestelde theorie en de probleemstelling zijn nodig om de selectie en de categorisering van het onderzoeksmateriaal te kunnen uitvoeren.
De inhoudsanalyse hanteert dikwijls een random of toevallige steekproeftrekking om het onderzoeksmateriaal te selecteren. Bij deze statistische steekproef zijn de representativiteit, de grootte van de steekproef en de codeereenheid belangrijke elementen om geldige veralgemeningen te kunnen doen ten opzichte van de volledige verzameling teksten.
Krippendorff[120] onderscheidt de volgende types van codeereenheden:
· fysieke eenheden zoals boeken, brieven…
· syntactische eenheden zoals hoofdstukken, paragrafen, zinnen, woorden…
· propositionele eenheden, waar complexe zinnen worden opgesplitst in logische kernzinnen van het type onderwerp/werkwoord/lijdend voorwerp…
· thematische of semantische eenheden, die onderscheiden worden op theoretische gronden
1.3.2. Categorieën en codes
De constructie van een categorie- of codeersysteem is een proces dat de theorie en het onderzoeksmateriaal samen brengt. De inhoudsanalyse interpreteert dan de tekst aan de hand van het codeersysteem.
Aan elke teksteenheid moet één codewaarde kunnen worden toegekend. Het coderen kan gebeuren met potlood en papier of met de computer. Computerprogramma’s kunnen het codeerproces rechtstreeks ondersteunen. Zo is QSR.NUD*IST een programma dat de kwalitatieve analyse van niet-numerieke, niet-gestructureerde data toelaat. Eens de codering gebeurd is, kunnen statistische programma’s zoals SPSS ingeschakeld worden bij de verwerking van de kwantitatieve gegevens.
1.3.3. Stappenplan voor de inhoudsanalyse[121]
1. De vooropgestelde theorie en de omstandigheden suggereren een nauwkeurige selectie van de teksten.
2. Er dient een steekproef van de teksten gedaan te worden indien er te veel zijn om allen te analyseren.
3. De constructie van een codeersysteem moet zowel bij de theorie als bij het onderzoeksmateriaal passen.
4. Er wordt een pilootonderzoek en een herziening van het codeersysteem gedaan en de codeerregels worden geëxpliciteerd.
5. Onderzoek de betrouwbaarheid van de codes en train de codeerders.
6. Codeer al het onderzoeksmateriaal en bepaal de globale betrouwbaarheid.
7. Maak een databestand, geschikt voor statistische analyse.
8. Schrijf het codeboek met (a) de verantwoording van het codeersysteem, (b) de frequentieverdeling van de codes en (c) de betrouwbaarheid van het codeerproces.
1.4. Kwaliteit
De kwaliteitscriteria van een inhoudsanalyse zijn betrouwbaarheid en validiteit. Bauer[122] voegt er eveneens aan toe coherentie en transparantie.
Een codeersysteem is intern coherent als de codes zijn afgeleid van algemene principes. Een dergelijk principe is ‘acties en hun perceptie’: wie percipieert welke acties met welk effect en hoe worden deze geëvalueerd. ‘Rhetoriek’ is een ander algemeen principe: logos refereert aan logische conclusies, pathos doet beroep op de emoties van de toehoorder of lezer en ethos refereert naar de wijze waarop de schrijver zich beroept op zijn autoriteit.
Het ‘narratief’ is eveneens een algemeen principe: de auteur, de actor, de thema’s, de gebeurtenissen, de locatie van de gebeurtenis, de achtergrond situatie, de gevolgen en de moraal. De codes voortkomend uit deze algemene principes worden dan verder onderverdeeld in codes van secundair niveau. Elke hoofdcode kan modulair uitgewerkt worden.
Transparantie wordt geleverd door het gebruik van een codeboek. Het codeboek bevat een overzicht van alle codes met codenaam (bijvoorbeeld ‘c1’) en codelabel (‘auteur’) en een illustratie. Het documenteren van het codeerproces is een essentieel kenmerk van de objectiviteit van de gegevens.
Betrouwbaarheid wordt gedefinieerd als de overeenstemming tussen de codeerders. De codeerders kunnen verschillende personen zijn ofwel dezelfde persoon, die het codeerproces tweemaal uitvoert. De betrouwbaarheid wordt uitgedrukt in een betrouwbaarheidsindex (phi, kappa of alfa): een getal tussen 0 (geen overeenstemming) en 1 (perfecte overeenstemming).
Er zijn twee soorten betrouwbaarheidsproblemen: het bepalen van de codeereenheden en het coderen van de inhouden. De betrouwbaarheid is afhankelijk van de hoeveelheid training, de definities van de categorieën, de complexiteit van het codeersysteem en het onderzoeksmateriaal.
Validiteit heeft betrekking op de vraag: ‘Geeft het resultaat van de analyse op een correcte wijze de tekst en de context weer?’ Men spreekt over semantische validiteit als de codes overeenstemmen met de woorden in de tekst. Bij construct-validiteit gaat men na of de theorie, waarvan men vertrekt, in het codeersysteem vervat ligt.
1.5. Dilemma’s
De balans tussen de steekproeftrekking en het codeersysteem is van cruciaal belang voor het slagen van de inhoudsanalyse. Een perfecte steekproef is van weinig waarde als men er niet toe komt om een codeersysteem uit te werken.
De balans tussen weinig observaties over een lange periode - een trendanalyse - en vele observaties over een korte periode - het complex coderen – is eveneens een dilemma[123]. Een complex codeersysteem kan moeilijk aangepast worden aan de verschillende historische contexten. Een eenvoudig codeersysteem is dus aangewezen bij longitudinale studies om zo anachronisme in het coderen te vermijden[124].
In verband met de balans tussen de betrouwbaarheid en de validiteit kan men stellen dat een eenvoudig codeersysteem betrouwbare maar weinig informatieve resultaten oplevert. Bij een complex codeersysteem, met een groot aantal categorieën en subcategorieën, daarentegen is een hoge betrouwbaarheid moeilijker te bereiken, terwijl de resultaten relevant kunnen zijn voor de theorie en dus eerder informatief beter scoren.
1.6. Sterkten en zwakten van de inhoudsanalyse
Een inhoudsanalyse is systematisch en openbaar. Het kan toegepast worden op historische gegevens en kan grote hoeveelheden gegevens verwerken aangezien het voorzien is van goed gedocumenteerde procedures.
Als zwakheid werd reeds in 1952 door Kracauer[125] vermeld dat het scheiden van analyse-eenheden onnauwkeurigheid introduceert bij de interpretatie: citaties zonder context kunnen misleidend zijn.
Een andere zwakte is dat veel aandacht besteed wordt aan de frequentie: het weinig voorkomende en het afwezige item of thema wordt verwaarloosd. Sommige analisten maken gebruik van theoretische codes die deze afwezigheid kunnen coderen. In principe kan dus zowel het voorkomen als het niet voorkomen van een categorie gecodeerd worden.
1.7. Methodologische verdiensten en problemen bij het gebruik van software
De drie volgende voordelen van het gebruik van kwalitatieve softwarepakketten voor de analyse van teksten worden frequent vermeld[126].
Een eerste voordeel is een grotere efficiëntie bij het zoeken en kopiëren van tekstsegmenten. Eens de gegevens in de computer zijn ingevoerd kan een grote hoeveelheid materiaal bewerkt worden. De input van de gegevens blijft evenwel een tijdrovende zaak.
Een tweede voordeel is dat de software het onderzoeksproces meer systematisch en expliciet maakt, waardoor de transparantie vergroot.
Een derde voordeel is dat de onderzoeker verlost wordt van mechanisch werk, zodat er meer tijd vrijkomt voor het creatieve analytische werk.
Als potentiële methodologische gevaren wordt er vermeld dat de computer de onderzoeker van zijn gegevens vervreemdt en dat de computer een specifieke methodologie oplegt aan de gebruiker. Lee en Fielding[127] deden een empirisch onderzoek bij kwalitatieve onderzoekers die dergelijke software gebruikten. Zij besluiten dat onderzoekers eerder stoppen met een bepaald programma, dan dat zij zich onderwerpen aan de logica van het softwareprogramma dat volledig verschillend is van de onderzoekslogica die zij wensen te hanteren.
Toch kunnen we concluderen dat kwalitatieve computersoftware meer voordelen biedt dan nadelen. Zij maakt het immers mogelijk een onderzoek te verrichten dat vlotter kan verlopen dan een onderzoek met pen en papier. Zij helpt namelijk bij het coderen, het indexeren en het oproepen van allerlei gegevens.
2. Het toelichten van de toegepaste methode
2.1. De relevantie van het onderzoek
De relevantie van het onderzoek kan beargumenteerd worden vanuit twee invalshoeken. Ten eerste, de toetsing van een algemene stelling aan de hand van een bronnenanalyse is vanuit historisch perspectief een relevante denkpiste. Deze stelling is hier “het aanwezig zijn van een gemeenschappelijk gedachtegoed in verhalende bronnen, dat getuigt van een Europese culturele entiteit op de weg naar Santiago de Compostela”. Ten tweede, is het vanuit het methodologische standpunt relevant om een inhoudsanalyse, die kwalitatieve en kwantitatieve methoden combineert, te toetsen op haar bruikbaarheid en toepasbaarheid. Het is dan van belang om de voor- en nadelen van de werkwijze toe te lichten.
2.2. De specificiteit van de methode
De specificiteit van de inhoudsanalyse ligt in het systematisch coderen van de kwalitatieve gegevens vanuit het bronnenmateriaal die dan kwantitatief verwerkt worden. Met behulp van de inhoudsanalyse kan het onderzoeksmateriaal gescand worden aan de hand van allerlei categorieën en subcategorieën. Het onderzoeksmateriaal bestaat hier uit narratieve monastieke bronnen geschreven in een locatie op een Frans-Spaanse route naar Santiago de Compostela. De categorieën en subcategorieën worden door de onderzoeker zelf opgesteld. Een overzicht hiervan volgt verder. De frequentie van de verschillende categorieën wordt als indicator gebruikt voor het belang en het gewicht van de respectievelijke categorie. Dit belang van de categorieën zal dan gevisualiseerd worden aan de hand van grafieken. Deze resultaten moeten dan kwalitatief worden verwerkt door middel van het interpreteren van het kwantitatief materiaal. Door vervolgens de onderzoeksresultaten van de gescande bronnen te vergelijken wordt het mogelijk geacht een antwoord te geven op de onderzoeksvragen (zie Probleemstelling). Men moet er wel op bedacht zijn dat in de bronnen de monastieke perceptie van de maatschappij wordt weergegeven. Het komt er dan op aan om deze visie te filteren en zo het eigenlijke gedachtegoed te achterhalen. Deze methode leunt aan bij deze die S. Vanderputten in zijn proefschrift[128] heeft ontworpen. Het is de bedoeling deze aan te passen naar onze probleemstelling door het aantal categorieën en subcategorieën uit te breiden. De verwerking van de toegekende codes zal worden uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma SPSS, versie 9. Dit programma maakt een statistische analyse van kwantitatieve gegevens. De databank waar de categorieën en subcategorieën systematisch gecodeerd worden weergegeven, zal dus worden vastgelegd in een SPSS-databestand.
2.3. Het toelichten van de keuze van het bronnenmateriaal
In het kader van deze studie worden 13 narratieve bronnen geanalyseerd.Dit aantal geldt als steekproef voor het totaal aantal bestaande bronnen. Gezien het totaal aantal bestaande bronnen onbekend is, kan er geen uitspraak gedaan worden over de representativiteit van deze steekproef.
Aanvankelijk was het de bedoeling eveneens bronnen te analyseren van kloosters niet gelegen op een route. Deze zouden dan functioneren als controle om het specifieke van het gemeenschappelijke gedachtegoed van de kloosters op de routes te achterhalen. Gezien de problemen en vertragingen bij het detecteren van geschikte bronnen uit de bedoelde periode en regio, werd afgezien van deze controle. De enige geanalyseerde bron, Chronicon Cluniacense, die niet op een route ligt, heeft een sterke betrokkenheid tot het bedevaartwezen naar Santiago de Compostela (zie Samenstelling van het bronnenmateriaal) en kan dus niet als controle dienen.
3. Het codeerschema: categorieën en themata
De thematische indeling van S. Vanderputten[129] diende als basis voor het toegepaste schema. Vanderputten hanteerde vier hoofdcodes ‘kerk’, ‘wereld’, ‘cultuur’ en ‘natuur’. Als secundaire codes zijn overgenomen ‘actoren’, ‘bestuur’, ‘conflicten’ en ‘wonderlijke gebeurtenissen’.
Vanderputtens schema is in deze studie uitgebreid tot zes hoofdcodes. Verder is het schema gespecificeerd tot op het vierde niveau.
Het schema werd onderworpen aan een pilootonderzoek op 50 paragrafen uit de kroniek afkomstig van Vézelay[130] (zie Samenstelling van het bronnenmateriaal). Dit resulteerde in onderstaand codeersysteem.
3.1. Schematisch overzicht
1. activiteiten – wat
1. economisch
1. handel
2. landbouw
3. nijverheid
4. andere
2. cultureel
1. kunstuitingen
2. ideeëngoed, waarden, mentaliteit
3. politiek
1. wereldlijk
1. bestuur
2. conflict
3. andere gebeurtenissen
2. religieus
1. bestuur
2. conflict
3. andere gebeurtenissen
3. wereldlijk en religieus
1. bestuur
2. conflict
3. andere gebeurtenissen
4. juridisch (rechtspraak)
1. religieus
1. pontificaal
2. aarts-, bisdom
3. klooster
4. parochie
2. wereldlijk
1. ’nationaal’
2. regionaal
3. stedelijk of communaal
3. religieus en wereldlijk
1. ‘nationaal’
2. regionaal
3. stedelijk of communaal
4. pontificaal
5. bedevaarten
6. theologisch
7. andere
8. wonderlijke gebeurtenissen, bijzondere natuurverschijnselen, bijbelse
gebeurtenissen
2. actoren -
wie
1. adel
1. internationaal
2. nationaal (vorst)
3. regionaal (graaf)
4. stedelijk of communaal
2. clerus
1. patriarchaal (paus)
2. hoge clerus (aarts-, bisschoppen)
3. reguliere clerus
1. abt
2. monnik
3. prior
4. seculiere clerus (priesters)
3. de derde stand of de gewone man
4. Heiligen of bijbelse figuren
3. locaties - waar
1. economisch centrum
2. wereldlijke centra
1. koninklijke hoven
2. regionale hoven
3. stedelijke of communale bestuurscentra
3. religieuze centra
1. patriarchaat
2. aarts-, bisdom
3. klooster
1. op een bedevaartsroute naar Compostela
2. niet op een bedevaartsroute naar Compostela
4. bedevaartsoord
1. Santiago de Compostela
2. andere
5. andere
4 communicatienetwerken - hoe
1. politiek netwerk
1. supranationaal
2. ‘nationaal’
3. regionaal
4. stedelijk of communaal
2. religieus netwerk
1. cluniacenzers
2. benedictijnen
3. cisterciënzers
4. andere
5. pauselijk
3. bedevaartsroute naar Compostela vertrekkende vanuit
1. Tours
2. Vézelay
3. Le Puy
4. Arles
4. handelsroute
5. cultureel netwerk
5. communicatoren
1. auteur
2. priester/prediker
3. reizende clerici
4. reizende handelaar
5. reizende kunstenaars/troubadours
6. migranten/kolonisten
7. functionarissen
8. ridders en vechtersbazen
6. wanneer
1. <750
2. 750-774
3. 775-799
4. 800-824
5. 825-849
6. 850-874
7. 875-899
8. 900-924
9. 925-949
10. 950-974
11. 975-999
12. 1000-1024
13. 1025-1049
14. 1050-1074
15. 1075-1099
16. 1100-1124
17. 1125-1149
18. 1150-1174
19. 1175-1199
20. 1200-1224
21. 1225-1249
22. 1250-1274
23. 1275-1299
24. 1300-1324
25. 1325-1349
26. 1350-1374
27. 1375-1399
28. ≥1400
3.2. De motivatie van de gekozen categorieën en themata
De bedoeling van deze opstelling van de verschillende themata is, een weergave te geven van het gedachtegoed en maatschappelijke mentaliteiten te achterhalen.
Er werd gekozen voor een opdeling in paragrafen van de bronnen. De paragraaf is dus als syntactische eenheid, de codeereenheid. We beschouwen de paragrafen als entiteiten door de auteur zelf of uitgever aangebracht.
De toekenning van een code aan de categorieën gebeurt door na te gaan wat de activiteiten waren – die naar voren komen in de bronnen - wie de actoren waren, waar dit alles plaats vond, hoe dit gebeurde en wanneer.
Binnen de categorie activiteiten onderscheiden we het economische, culturele, politieke, juridische en het sociale gebeuren alsook het ondernemen van een bedevaart. De eerste vier categorieën worden verder uitgediept.
De categorie economisch verdelen we onder: handel, landbouw en nijverheid. Dit met de bedoeling na te gaan of er sprake kan zijn van een economische uitwisseling langs de bedevaartsroutes. Bij de categorie cultureel peilen we naar kunstuitingen - zoals architecturale, literaire, iconografische, muzikale stromingen - en de ethiek, mentaliteiten, waarden, normen en ideeën, die de bedevaartsroutes kruisen. De politieke gebeurtenissen splitsen we op in politiek-wereldlijke, politiek-religieuze en politiek-wereldlijke-religieuze gebeurtenissen. Elk van deze drie categorieën wordt verder verfijnd in beslissingen betreffende het bestuur, conflicten en een algemene categorie, nl. andere gebeurtenissen.
Door de categorie juridisch in het analyseschema op te nemen, pogen we een zo globaal mogelijk beeld te krijgen van wat er zich afspeelde in een middeleeuwse ruimte. Deze categorie wordt traditioneel opgesplitst in een wereldlijke, een religieuze en een wereldlijke-religieuze rechtspraak, elk onderverdeeld naar hun territoriale bevoegdheid.
Bedevaarten is een afzonderlijke categorie.
In de categorie theologisch brengen we elke theologische activiteit onder.
De categorie andere, neemt gegevens op die niet kunnen ondergebracht worden bij de overige. Tenslotte onderscheiden we de categorie wonderlijke gebeurtenissen, bijzondere natuurverschijnselen, bijbelse gebeurtenissen waarin specifieke en bizarre gebeurtenissen gemeld worden.
De actoren brengen de drie maatschappelijke klassen samen. De adel wordt opgedeeld naar zijn internationaal, nationaal, regionaal of stedelijk/communaal belang. Zo kan men het mogelijk gezag en de invloedsfeer achterhalen van een bepaald persoon. Voor de clerus geldt hetzelfde principe: de paus, hoge, reguliere en seculiere clerici worden onderscheiden. In de categorie derde stand peilen we naar sporen van de gewone man in de monastieke geschiedschrijving. Aansluitend bij de aard van de bronnen is de laatste categorie Heiligen en Bijbelfiguren.
In de categorie locaties is het voornamelijk van belang te weten welke plaatsen er worden gesitueerd en in welke ruimte en omgeving zich bepaalde feiten afspeelden. Het is interessant te kunnen achterhalen of economische, wereldlijke en religieuze centra een betekenisvolle rol kenden in de mentaliteitsvorming. Wordt er frequent melding gemaakt van economische centra, dan kunnen we afleiden dat de monastieke historiografen hier een bepaald belang aan hechtten. Bij de wereldlijke en religieuze centra wordt een analoge onderverdeling toegepast, zoals bij de categorie actoren. Te weten of er kloosters vermeld worden die op een route naar Santiago de Compostela liggen, kan interessante informatie opleveren.
Communicatienetwerken is de categorie om het hoe te achterhalen. Kan men spreken van circulatienetwerken die politiek, religieus, economisch of cultureel gekarakteriseerd worden? Via de indeling van de categorie politiek netwerk kan men zien of het lokale, regionale en het ‘nationale’ wordt overschreden. Men spreekt van ‘supranationaal’ wanneer men het ‘nationale’ overstijgt. In de categorie religieus netwerk is het van belang na te gaan over welke religieuze orde het gaat. De cluniacenzers schijnen de drijvende kracht geweest te zijn achter de ontwikkeling van het bedevaartsnetwerk. Blijkt dit ook uit de bronnen? Door de categorie bedevaartsroutes naar Santiago de Compostela vertrekkende vanuit op te delen in Tours, Vézelay, Le Puy en Arles volgen we de vier hoofdassen die vanuit Frankrijk Santiago bereiken.
Als vijfde categorie hebben we communicatoren. Aangezien dit werk gaat over mentaliteiten en invloeden, is het relevant om deze categorie te onderscheiden. Mogelijke communicatoren zijnin het eerste geval de auteurs van de monastieke bronnen. Op lokaal niveau zijn de priesters/predikers mogelijke communicatoren. Zij stonden immers in contact met een brede laag van de bevolking, door middel van prediking, het opdragen van de mis en het afnemen van de biecht. Andere categorieën zijn reizende monniken, handelaars, kunstenaars/troubadours, migranten/kolonisten, functionarissen en ridders-vechtersbazen. Dit zijn mogelijke categorieën, die binnen de middeleeuwse samenleving in de positie stonden om een bepaalde invloed uit te oefenen. Op die manier konden ze bijdragen tot het ontwikkelen en uitdragen van een bepaald gedachtegoed.
De laatste categorie behandelt het wanneer. Elke code beslaat een periode van 25 jaar, uitgezonderd de eerste, die de jaren vóór 750 behelst en de laatste code, die de jaren na 1400 behandelt. Zo kunnen we evoluties of veranderingen doorheen de Middeleeuwen opsporen.
We illustreren het toekennen van de codes en nemen hiervoor paragraaf 33 uit The Vézelay Chronicle[131].
Pons, therefore, though he had not yielded to the arrogance of the bishop’s overweening pride, yielded to him when he came as a humble suppliant. With the mediation of those mentioned, peace was refashioned at the hands of the duke between both churches: every dispute was settled, kisses of mutual friendship were exchanged, and treaties of perpetual peace entered upon. The bishop had the composition of peace written in his own chancery hand and strengthened with the protection of his seal, in the belief that it would in this way be better guarded by succeeding generations, as the following exemplar reveals:
We gaven deze paragraaf in de categorie activiteiten code 4, juridisch aangezien er een verdrag tot vrede wordt getekend.
In de categorie juridisch werd code 1 gegeven, religieus aangezien het een dispuut betreft tussen ‘twee kerken’. In de categorie juridisch-religieus werd dan code 2, aarts- of bisdom toegekend. Dat het om twee bisdommen gaat is enkel te weten via de context en is dus niet onafhankelijk te coderen. In de categorie actoren schreven we code 2, clerus. Een verdere codering in deze categorie is niet mogelijk, aangezien er geen melding wordt gemaakt van één specifieke actor, men weet wel dat het om clerici gaat.
In de categorie locaties hebben we code 3, religieus centrum. Als verdere codering krijgen we code 2, bisdom. Uit de context weten we dat het zich afspeelt te Autun, een bisdom.
De categorie communicatie krijgt code 2, religieus netwerk voor deze paragraaf, met verdere codering code 2, benedictijns.
De categorie communicatoren kan hier niet worden ingevuld aangezien er geen informatie over wordt gegeven.
De categorie wanneer heeft code 18, 1150-1174 aangezien het zich afspeelt in 1154, eveneens te achterhalen via de context.
De betrouwbaarheid van de analyse werd onderzocht door de eerste 50 paragrafen van de kroniek afkomstig van Limoges (zie Samenstelling van het bronnenmateriaal) opnieuw te coderen. Voor de hoofdcodes was de overeenstemming volledig. Ook bij de secundaire codes was er dezelfde volledigheid. Wat betreft de tertiaire codes merken we enkele verschillen. Als de categorie politiek wereldlijke-religieuze gebeurtenissen werd ingevuld en er dus zowel religieuze als wereldlijke zaken aan de orde waren, stelden we een verschil vast bij het coderen van de actoren. Waar er als actor de secundaire code adel werd toegekend kon dit bij heruitvoering verschuiven naar de actor clerus. Doorgaans kunnen deze verschillen weggewerkt worden door het opnemen van de context van het verloop van de gebeurtenissen. In enkele gevallen is de context eerder onduidelijk. Enkel in dit laatste geval kan er dus een wijziging optreden bij het hercoderen van dergelijke syntactische eenheden. We besluiten met te stellen dat de betrouwbaarheid van deze methode dus zeer hoog is.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[112] C.-O. Carbonell, o.c., p. 41.
[113] R.P. Weber, Basic Content Analysis, Beverly Hills, Sage, 1985, p.9.
[114] K. Krippendorff, Content Analysis: an introduction to its Methodology, Londen, Sage, 1980, p.21.
[115] W.J. Paisley, “Studying style as deviation from encoding norms”, in G. Gerbner, O.R. Holsti, K. Krippendorff, W.J. Paisley & P.J. Stone, The Analysis of Communication Contents: Developments in Scientific Theories and Computer Techniques, New York, Wiley,1969.
[116] M.W. Bauer, “Classical Content Analysis: a review”, in M.W. Bauer & G. Gaskell, Qualitative Researching with Text, Image and Sound, Londen, Sage, 2000, pp. 131-151.
[117] R.W.D. Boyce, “Fallacies in interpreting historical and social data”, in M.W. Bauer & G. Gaskell, o.c., pp. 318-335.
[118] R.W. Fogel & G.R. Elton, Which Road to the Past? Two views of History, New Haven, Yale University Press, 1983, p. 42.
[119] C. Lorenz, De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Amsterdam, 1998, pp. 221-249.
[120] K. Krippendorff, o.c., 1980, p. 61.
[121] M.W. Bauer, o.c., pp. 131-151.
[122] M.W. Bauer, o.c., pp. 131-151.
[123] M.W. Bauer, o.c., p. 145.
[124] R.W.D. Boyce, o.c., p. 327.
[125] S. Kracauer, “The challenge of quantitative content analysis”, in Public Opinion Quaterly, 16, 1952, pp. 631-642.
[126] U. Kelle, “Computer-Assisted Analysis: coding and indexing”, in M.W. Bauer & G.Gaskell, o.c., pp. 282-298.
[127] R.M. Lee & N.G. Fielding, “Computing for qualitative research: options, problems and potential”, in R.M. Lee & N.G. Fielding, Using computers in Qualitative Research, London, Sage, 1991, pp. 1-13.
[128] S. Vanderputten, Sociale perceptie en maatschappelijke positionering in de Middeleeuwse monastieke historiografie (8e-15e eeuw), Gent, 2000.
[129] S. Vanderputten, o.c., pp.145-147.
[130] J. Scott en J.O. Ward, The Vézelay Chronicle, Binghamton, New York, 1992.
[131] J. Scott en J.O. Ward, The Vézelay Chronicle, Binghamton, New York, 1992, p. 149.