De weg naar Santiago de Compostela: analyse van verhalende bronnen als graadmeter voor een gemeenschappelijk gedachtegoed. (Annick Plancke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

6. Algemeen Besluit

 

Uit de literatuur blijkt dat de bedevaart naar Compostela werd gestimuleerd en uitgedragen door Cluny. De instelling van de bedevaart naar Compostela werd als middel beschouwd om een bolwerk te vestigen tegen de Moren, die een dreiging vormden voor de Noordelijke gebieden van Spanje. Tevens creëerde het de mogelijkheid om de ideeën van de Gregoriaanse hervorming uit te dragen, weliswaar gefilterd door Cluny’s specifieke visie en denkwereld.

Als het uitwerken van een bedevaarttraditie naar Compostela de christenheid kon versterken, dan is het aannemelijk dat er ideeën en invloeden circuleerden op de routes naar Compostela. Het belang van handelsroutes en circuits voor het uitoefenen van een invloed wordt in de literatuur aangehaald. Zo ontstaan er circuits waar zich een uitwisseling kan voordoen tussen de rakende regio’s. De idee dat de middeleeuwers ‘bekrompen’ en autarkisch waren, kan in vraag gesteld worden. Via handelscircuits wisselde men goederen, etenswaren, drank, klederen, grondstoffen en mensen uit, waarom dan geen ideeën en mentaliteiten.

 

In deze scriptie werd onderzocht of in de monastieke verhalende bronnen van kloosters langs de bedevaartsroutes naar Santiago de Compostela elementen zijn van een Europese culturele entiteit. Verder werd de vraag naar de onderlinge beïnvloeding van het monnikendom en de buitenwereld gesteld, evenals de invloed van de rondtrekkende pelgrims. Tenslotte werd nagegaan wat de mogelijkheden zijn van de studie van thematische variaties in de monastieke geschiedschrijving in het kader van een onderzoek naar een gemeenschappelijk gedachtegoed.

 

Op de eerste onderzoeksvraag naar elementen die als uitingen kunnen worden beschouwd van een Europese culturele entiteit geeft deze studie het volgende antwoord.

Uit de inhoudsanalyse blijkt dat als we naar de hoofdcategorieën kijken we de politieke activiteit als gemeenschappelijk element kunnen beschouwen. Een uitzondering hierop is de bron Albelda 1 die wordt gekenmerkt door een overwicht aan ‘wonderlijke gebeurtenissen, bijzondere natuurverschijnselen en bijbelse gebeurtenissen’.

Specificeren we verder naar de subcategorieën dan merken we dat het gemeenschappelijke zich differentieert in een overwicht aan ‘religieus politiek’ ofwel ‘wereldlijk politiek’.

De aandacht van de auteurs gaat naar politieke activiteiten die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hadden op de geschiedenis van het klooster.

Rechtstreekse informatie in verband met de heersende mentaliteit is nauwelijks aanwezig in de bronnen. In de categorie ‘cultureel’ wordt, in alle bronnen samen, ‘ideeëngoed, waarden en mentaliteit’ slechts 10 maal vermeld en ‘kunstuitingen’ 28 maal. Bovendien hebben deze directe vermeldingen naar mentaliteiten en ideeën betrekking op verschillende tijdsperiodes.

 

In verband met de onderzoeksvraag naar een beïnvloeding van het monnikendom op de buitenwereld en van de rondtrekkende pelgrim op het gedachtegoed van de monniken kunnen we bondig zijn. De bronnen getuigen niet van een interesse voor de buitenwereld. De categorie ‘communicatoren’, die specifiek voor deze onderzoeksvraag werd uitgewerkt, levert geen informatie gezien de quasi afwezigheid ervan in het bronnenmateriaal.

 

In verband met de derde vraag naar de bijdrage van de inhoudsanalyse tot de mediëvistiek kunnen we stellen dat de methode mogelijkheden biedt tot het opstellen van een typologie van het bronnenmateriaal.

Uit de vergelijkende inhoudsanalyse van de hoofdcategorieën kunnen we drie clusters van bronnen onderscheiden. Een eerste cluster met accent op het religieuze, zowel wat betreft politieke activiteit, actor, locatie en communicatienetwerk. Een tweede cluster met accent op het wereldlijke zowel wat betreft politieke activiteit, actor, locatie en communicatienetwerk. Een derde cluster vertoont een evenwicht tussen religieuze en wereldlijke politieke activiteiten met daarbij aansluitend een evenwicht tussen clerus en adel, tussen wereldlijke en religieuze locaties en tussen wereldlijke en religieuze communicatienetwerken.

Uit de analyse van de locatie ‘religieuze centra’ en de actor ‘clerus’ kunnen we bronnen typeren die vooral aandacht besteden aan de categorie ‘klooster’.

 

De resultaten van deze studie ondersteunen de stelling dat deze documenten geschreven zijn vanuit de eigen invalshoek met als enige bekommernis en doel het veiligstellen van het voortbestaan van de instelling, alsook de rechtvaardiging ervan.

Zowel uit de inhoudsanalyse als de literatuur blijkt dat religieuze gemeenschappen als kloosters op zichzelf bestaan en dus niet afhankelijk zijn van andere invloedsferen dan de eigen. De instelling van de bedevaart en de routes staan los van de inplanting van kloosterinstellingen. Bedevaartsroutes waren verbindingwegen tussen heiligdommen en relieken. Het is niet omdat de routes bezaaid zijn met religieuze instellingen dat zij effectief een of andere vorm van invloed laten gevoelen.

 

De ontstaansgrond van een bron determineert de inhoud van het werk. Er was nood aan het ontwikkelen van een identiteit en samenhorigheidsgevoel binnen de gemeenschap. Ruimte en tijd zorgden voor de specificiteit van de monastieke historiografie. Dergelijke uitingen dienen als identificatie- en differentiatiemiddel. Hierbij komt de antropologische en sociologische functie van het bronnenmateriaal naar voor: het menselijk communiceren via een collectieve identificatie binnen de eigen gemeenschap. De socialisatie primeerde bij het ontstaan van de bron op allerhande invloeden van buiten de gemeenschap. 

 

Volgende kritische bedenkingen bij het geanalyseerde bronnenmateriaal en de toegepaste methode zijn hier op zijn plaats.

 

Wat betreft het geanalyseerde bronnenmateriaal wensen we te benadrukken dat de zoektocht naar monastieke verhalende bronnen uit de periode tot 1400 in de regio Frankrijk en Noord-Spanje moeilijk was. De geselecteerde bronnen zijn bovendien zeer heterogeen wat betreft de behandelde periodes. De bronnen zijn weerhouden gezien de herkomst, namelijk locaties gelegen op een route naar Santiago de Compostela.

 

Over de toepasbaarheid van de methodiek van deze verhandeling formuleren we volgende reflecties.

Aan de hand van een analyseschema codeerden we geschreven bronnen zodanig dat de codes statistisch konden geanalyseerd worden. Uit deze statistische analyse werd een antwoord afgeleid op de onderzoeksvragen. Deze methode van de inhoudsanalyse pretendeert systematisch en objectief te zijn. De validiteit van het analyseschema is bepalend voor de kwaliteit van het cijfermateriaal dat vervolgens de kwaliteit van de statistische resultaten en uiteindelijk de kwaliteit van de conclusie bepaalt. Over de validiteit van het gehanteerde analyseschema kunnen we geen duidelijke uitspraak doen. We hebben het analyseschema van S. Vanderputten uitgebreid met categorieën, die relevant zijn voor onze probleemstelling. Verder onderzoek hieromtrent zou aangewezen zijn. Het op punt stellen van een analyseschema voor de Middeleeuwen zou het onderwerp van een scriptie op zich kunnen zijn. Kwantitatief onderzoek is per definitie objectief. De inhoud van het bronnenmateriaal wordt door middel van de inhoudsanalyse expliciet geobjectiveerd. Het is de selectie van de thematiek dat het onderzoek subjectief maakt. Men gaat uit van de regel: ‘hoe hoger de kwantiteit en de frequentie van de themata, hoe groter de belangstelling’. Een voordeel van deze methode is dat uit het statistisch onderzoek stellingen kunnen geformuleerd en getoetst worden.

Merken we tevens op dat de resultaten van een inhoudsanalyse uiteraard afhankelijk zijn van het materiaal dat als input dient. Zelfs de meest ingewikkelde statistische technieken kunnen geen rookgordijn opwerpen, integendeel deze technieken gaan des te duidelijker en objectiever de essentie van de inhoud van het materiaal bloot leggen.

 

Uit deze studie kunnen we twee besluiten trekken.

Ten eerste, een gemeenschappelijk gedachtegoed - met betrekking tot een Europese culturele entiteit - is moeilijk te detecteren uit het geanalyseerde materiaal. Deze studie ondersteunt de stelling dat deze documenten geschreven zijn vanuit de eigen invalshoek met als enige bekommernis en doel het veiligstellen van het voortbestaan van de instelling, alsook de rechtvaardiging ervan. Monastieke historiografie ontstaat tenslotte op een microniveau, bij en door monniken met hun specifieke monnikenideaal en denkbeeld.

Ten tweede, de methode van de inhoudsanalyse biedt perspectieven tot het uitwerken van een typologie van Middeleeuwse geschreven bronnen. Meer onderzoek is vereist naar het opstellen van een van valied analyseschema.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende