De sandinisten: evaluatie een kwarteeuw na de revolutie. (Marjolijn Lemahieu)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDEND DEEL.

 

1. Probleemstelling.

 

Er zal eerst getracht worden om een beknopte achtergrond te schetsen waartegen de thesis zich afspeelt, met het oogmerk een kader te vormen waarbinnen de onderzoeksvragen zich situeren. Er volgt een korte voorgeschiedenis, vanaf het ontstaan van de sandinistische partij over het decennia dat ze aan de macht was tot op het moment van de historische verkiezingen van 1990 waarbij ze de macht verloor. Verder komt een bondig overzicht van de politieke situatie in de 15 volgende jaren na de revolutie.

Van 1967 tot 1979 was de laatste Somoza aan de macht in Nicaragua. Hij kon gezien worden als een doorsnee dictator. Hij genoot de steun van de Verenigde Staten, die bijvoorbeeld hielp zijn leger te bewapenen. Somoza gebruikte zijn leger, de guardia nacional, echter als speelgoedje voor zijn hebzucht en schrok niet terug geweld te gebruiken tegen zijn volk, die hij jarenlang onderdrukte[1]. Daartegen ontstond verzet en werd in 1961 het FSLN (Frente Sandinista de la Liberación Nacional- Sandinistisch Front voor de nationale bevrijding) opgericht, met als stichters onder andere Tomás Borge en Carlos Fonseca. De revolutionaire groepering werd genoemd naar de nationale mythe, Sandino. Die versloeg met zijn guerrilla de Amerikaanse legertroepen zodat die het land moesten verlaten[2]. Hijzelf werd vermoord door het leger van Somoza. Fonseca was tot aan zijn dood in 1976 de ideologische en strategische leider van het FSLN. De ideologie van de partij werd gebaseerd op teksten van onder meer Sandino en Marx en was anti-imperialistisch en marxistisch. De revolutionaire strijd die gevoerd werd, werd daarom tweezijdig genoemd: aan de ene kant was het de revolutie van de nationale bevrijding, tegen het imperialisme van de Verenigde Staten, en aan de andere kant was het een sociale revolutie, tegen de onderdrukking van de bevolking door Somoza[3].

In 1979 kwamen de sandinisten in Nicaragua aan de macht met de steun van de grote meerderheid van de bevolking en met als president Daniel Ortega. Ze hadden hiertoe een nationale coalitie gevormd met de burgerij en verkregen de hegemonische positie over het revolutionaire project. Opmerkelijk is dat Nicaragua het enige land is in Latijns-Amerika waar een socialistische revolutie geslaagd is. Ze slaagden er echter niet in hun macht te consolideren[4]. De witte broodsweken met de burgerij duurden niet lang, al gauw keerde die zich af van het sandinistische project. De sandinisten voerden een gemengde economie in en realiseerden grootse landhervormingen, waarvan de confiscaties op veel tegenstand stuitten. Verder organiseerden ze een grootschalige alfabetiseringscampagne en maakten gezondheidsvoorzieningen en onderwijs gratis. Hiertoe werd een massa-apparaat ontwikkeld, met tentakels verspreid over de hele samenleving: de hele bevolking werd gemobiliseerd voor het nationale project. Het FSLN had een enorme invloed op andere revolutionaire en progressieve bewegingen in de regio, meer nog, het werd zelfs een referentiepunt[5]. Ze boden hulp aan de guerrilla van de Salvadoranen en kregen hulp van de Cubanen en de Sovjets. Binnen de context van de koude oorlog, was dit linkse beleid in Centraal-Amerika een doorn in het oog van de Verenigde Staten die de zone als een deel van hun invloedssfeer beschouwden. Deze laatste hielp dan in het begin van de jaren 80 een contrarevolutie op gang te brengen[6]. Zo geraakte Nicaragua in een wrede burgeroorlog terecht die het land verscheurde tussen de sandinisten en antisandinisten. De sandinisten, die democratie beloofd hadden, verboden de vrijheid van pers en politieke en syndicale organisatie[7]. Ze voerde verplichte militaire dienst in voor allen ouder dan zestien jaar. Daarbij kwam de economische boycot vanwege de Verenigde Staten. Deze factoren creëerden een puinhoop in het land.

 

In 1990 volgde de historische verkiezingsnederlaag van de sandinisten, en kwam Violetta Chamorro aan de macht, als kandidate van de UNO, de coalitie van 14 antisandinistische partijen[8]. Dit is iets wat de sandinisten nooit hadden zien aankomen, aangezien ze in 1979 nog met 69% van de stemmen gewonnen hadden[9]. Als gevolg waren ze ook niet voorbereid op hun rol in de oppositie. Er kwam een bruuske overschakeling naar een neoliberaal beleid en vele verwezenlijkingen van de revolutie werden ongedaan gemaakt. Na deze historische nederlaag verloren de sandinisten, telkens met Daniel Ortega als presidentskandidaat, nogmaals in 1996, toen de PLC voor het eerst aan de macht kwam met als president de omstreden Arnoldo Alemán en in 2001, toen de huidige president Enrique Bolaños met dezelfde partij aan de macht kwam[10]. Dit roept uiteraard vragen op. Wat is er gebeurd met de grote aanhang die de sandinisten nog kenden in ’79? Waar liep het fout en waarom werden ze plots niet meer verkozen? Waarom blijft Daniel Ortega kandidaat terwijl hij al driemaal op rij de verkiezingen verloor? Is hij niet meer in staat de Nicaraguanen van vandaag te overtuigen, hun wensen te formuleren of mist de partij vernieuwing? Wat zijn de uitdagingen voor de sandinistische partij vandaag, nu zij geëvolueerd zijn van een politiek-militaire organisatie naar een parlementaire politieke partij?

In 2004 behaalde het FSLN een enorme overwinning bij de gemeenteverkiezingen. De vraag is of het FSLN er in zal slagen dit lokale succes te vertalen naar de presidentsverkiezingen in 2006.

 

 

2. Vraagstelling.

 

Van daaruit wordt gekomen tot de centrale onderzoeksvraag: Hoe zijn de sandinisten geëvolueerd na de revolutie? Deze hoofdvraag wordt verder opgesplitst in twee deelvragen waarop de focus ligt bij deze thesis: ‘Welke zijn de oorzaken van het machtsverlies van de sandinisten?’ en ‘Hoe is het vandaag gesteld met de sandinistische partij?’

Om aan deze vraagsteling tegemoet te komen, wordt de thesis opgedeeld in vier delen. Het eerste begint met een beknopte historische schets van Nicaragua vanaf de onafhankelijkheid in 1938, tot en met het regime onder de Somoza’s. Het gaat door met een uiteenzetting over het ontstaan van het sandinistische verzet en geeft de dynamiek weer die geleid heeft tot de revolutionaire triomf in 1979. Het tweede deel bespreekt de jaren van de revolutie: het sandinistische bewind, de oppositie en de contrarevolutie. Het derde deel wordt verder in drie onderdelen opgesplitst en begint bij de verkiezingsnederlaag in 1990. De oorzaken worden uiteraard uitgebreid behandeld. Het handelt verder over de jaren dat de sandinisten in de oppositie zaten. Vervolgens wordt in het tweede en derde onderdeel een analoge uiteenzetting gedaan: ze beginnen met het bespreken van de verkiezingen en de nederlaag van het FSLN en analyseren verder de sandinistische partij in de daaropvolgende jaren. Telkens wordt ook beknopt het liberale beleid besproken, om een kader te bieden voor de ontwikkelingen van het sandinisme. Er is steeds aandacht voor de dynamiek binnen het FSLN, voor het programma, de positie ten opzichte van de regering, de structuur, de relatie met de achterban enzovoort. De uiteenzetting loopt door tot op de dag van vandaag en bekijkt daarbij hoe de partij er vandaag voor staat en wat haar grote uitdagingen vormen. Uiteindelijk wordt gekomen tot een synthese van het geheel: een evaluatie van de sandinisten een kwarteeuw na de revolutionaire triomf.

 

 

3. Methodologie.

 

Deze thesis is een kwalitatief onderzoek en wat het theoretische gedeelte betreft gebaseerd op een literatuurstudie. Naast opzoekingwerk aan de Universitat Autonoma in Barcelona, werd ook optimaal gebruik gemaakt van de aanwezige literatuur aanwezig in de Universidad de Central América te Managua. De theoretische inzichten van Salvador Martí leverden een klare kijk op de dynamiek binnen het FSLN tot 1996. Het elektronische archief van het wetenschappelijke tijdschrift van de UCA, leverde uitgebreid informatie vanaf 1981 en was vooral nuttig wat de laatste jaren betreft. Voor de rest wordt verwezen naar de bibliografie.

Vervolgens werden in maart 2005 interviews afgenomen te Managua. Er werden sandinisten bevraagd die de revolutie van in den beginne mee hebben gevoerd en die nog steeds actief zijn en een mandaat hebben binnen de partij, anderen die afhaakten na de revolutie, militanten vanuit het middenveld en zelfs antisandinisten die nooit wat voelden voor het revolutionaire project. Er werd daarbij gebruik gemaakt van halfopen vragenlijsten. De bedoeling van de interviews is de thesis te illustreren. Ze hielpen een beeld te construeren aangaande de centrale vraagstelling.

 

 

4. Concept: ‘de sandinisten’.

 

Ik ben geen militante, maar ik ben wel sandiniste. [11]

Lucia Castillo

 

Het is belangrijk duidelijk de term ‘sandinisten’ af te bakenen. Deze thesis legt de focus op de sandinisten als politieke partij, het FSLN. De termen ‘de sandinisten’ en ‘FSLN’ worden door elkaar gebruikt, doch is enige nuancering noodzakelijk. Niet elke sandinist is een militant van het FSLN. De partij heeft een monopolie op het gebruik van de naam van de revolutionaire volksheld Sandino, die in het begin van de twintigste eeuw een volksleger oprichtte waarmee hij een guerrillaoorlog begon tegen de aanwezige Amerikaanse legertroepen. Vele sandinisten voelen zich echter niet meer vertegenwoordigd door het FSLN. Zodanig is doorheen de jaren een discrepantie ontstaan tussen het sandinisme en de partij. Bovenstaand citaat drukt uit wat onder vele Nicaraguanen leeft: ze noemen zich sandinist, maar zijn geen militant bij het FSLN en stemmen misschien niet voor de partij.

Uiteraard is er een verschil tussen de sandinisten van vandaag, in een land met een parlementair democratisch systeem waarin verkiezingen bepalen wie de macht heeft en de sandinisten die eind de jaren zeventig in de bergen de guerrilla tegen het dictatoriale regime van Somoza vormden. Deze evolutie is een van de thematieken binnen de thesis.

Zoals het FSLN het monopolie heeft over het sandinistische ideeëngoed, heeft binnen het FSLN een kern, gevormd rond Daniel ‘caudillo’ Ortega -de gedoodverfde leider van de partij- het monopolie over het FSLN. Tegen zijn leidersschap ontstond al meermaals interne tegenstand, wat soms leidde tot opsplitsingen. De eerste opsplitsing gebeurde in 1994, met de oprichting van het MRS, el Movimiento Renovadora Sandinista, door een aantal dissidente leden van het FSLN. Ook vandaag nog ontstaan verdelingen binnen de sandinisten. De actuele verdeling ontstaat tussen Daniel Ortega en Herty Lewites, ex-burgemeester van Managua. Zodanig zijn er sandinisten aan de kant van Ortega en sandinisten die niet akkoord gaan met zijn machtspositie.

Wanneer echter gesproken of geschreven wordt over ‘de sandinisten’, heeft dit in de meeste gevallen, ook in de literatuur, betrekking op het FSLN. Zodanig worden de termen ook in deze thesis door elkaar gebruikt. Het is echter belangrijk zich bewust te zijn van de polemiek die rond het concept bestaat.

Het frente is de benoeming die de partij in Nicaragua vaak toegeschreven krijgt. Zodanig wordt ook dit begrip soms gebruikt voor het FSLN.

Ook over het begrip ‘sandinistische revolutie’ wens ik enige duidelijkheid te scheppen. Vaak slaat dit op het decennium waarin het FSLN aan de macht was, vanaf de revolutionaire triomf in 1979 tot aan de electorale nederlaag in 1990 én op het revolutionaire project dat daarmee samenhangt. Dezelfde term wordt echter soms door elkaar gebruikt met het moment van de revolutionaire triomf in 1979. Wanneer het concept in de titel van deze thesis ‘De sandinisten, evaluatie een kwarteeuw na de revolutie’ gebruikt wordt, doelt dit uiteraard op de tweede betekenis, dus de tijdsspanne van 26 jaar na de zege van het FSLN in Nicaragua.

 

 

DEEL 1- DE SANDINISTEN GAAN IN VERZET.

 

In het eerste deel van deze thesis wordt er gefocust op het ontstaan van de sandinistische partij. Eerst wordt een historische achtergrond geschetst. Daarna wordt een beeld geschetst van het FSLN in haar jonge jaren, toen zij nog een guerrillabeweging was. De belangrijkste karakteristieken, de ideologie en het historische programma worden besproken. Dit is cruciaal voor het verdere verloop van de thesis: er wordt een maatstaf geconstrueerd waaraan het FSLN verder zal worden getoetst. Tenslotte wordt de evolutie naar een massabeweging onder de loep genomen en wordt bekeken hoe de sandinisten aan de macht kwamen.

 

 

1. Historisch overzicht.

 

1.1. Beknopte algemene voorgeschiedenis.

 

Het huidige Nicaragua, dat werd ontdekt door Christoffel Colombus in 1502, werd veroverd door de Spanjaarden en bestond onder hun dominantie tot het begin van de negentiende eeuw[12]. Vanaf 1824 maakte het deel uit van de Federación de América Central, samen met Costa Rica, Honduras, Guatemala en El-Salvador. Wegens interne conflicten viel deze federatie echter gauw uiteen. Nicaragua werd onafhankelijk in 1838.

Er waren echter heel wat problemen voor de nieuwe soevereine staat. De Atlantische Kust stond nog onder leiding van een opperhoofd van de miskieten, gesteund door Groot-Brittannië. Daarenboven was er een lange periode van burgeroorlogen tussen de liberale elites van León en de conservatieve elites van Granada[13]. De slag werd gewonnen door de liberalen, die de hulp van Noord-Amerikaanse huursoldaten hadden ingeroepen, geleid door Wiliam Walker. Deze laatste trok daarop de macht naar zich toe, voerde de slavernij terug in en maakte het Engels de officiële taal. Dit werd zowel door de andere Centraal-Amerikaanse landen als door de nationale elites niet getolereerd, waarop gedurende dertig jaar conservatieven aan de macht kwamen.

Onder het liberale regime van José Santos Zelaya werd Nicaragua ingeplant in het internationale economische systeem, als exporteur van basisgrondstoffen. Hij trok buitenlands kapitaal aan. Staat en Kerk werden gescheiden en het leger werd gemoderniseerd. Zelaya won de controle over de Atlantische kust terug op de Britten. Maar, ook al was het land nu onafhankelijk van Spanje, het werd steeds meer afhankelijk van de Verenigde Staten[14]. Die wilden een kanaal construeren in Nicaragua, vergelijkbaar met het Panamakanaal[15]. De ambities van Zelaya om dit kanaal te construeren met Europese en Japanse hulp, leidden tot zijn verbanning in 1909. De daaropvolgende 25 jaar werd Nicaragua praktisch een Amerikaanse kolonie. De Noord-Amerikaanse zeemacht bezette het land verschillende malen en maakte er een soort van protectoraat van: ze controleerde de nationale bank, de spoorwegen en de douane. Deze afhankelijkheid van de Verenigde Staten blijft een rode draad doorheen de geschiedenis van Nicaragua.

Het Bryan-Chamorro akkoord van 1916 kende aan de Verenigde Staten de rechten toe om het kanaal te construeren. Een tweede akkoord was in de maak in 1927, dat handelde over de toekomstige invloed van de Verenigde Staten in Nicaragua, die er hun macht wilden behouden zonder verder nog grondtroepen te moeten inzetten. Hiervoor werd onderhandeld over een akkoord tussen liberalen en conservatieven. Het akkoord hield in dat er in 1927 verkiezingen zouden worden gehouden onder toezicht van de Verenigde Staten en dat deze laatste troepen in Nicaragua zou behouden tot er een nationale wacht werd opgeleid[16]. Hiertegen kwam er echter reactie van de liberale luitenant Augusto Cesar Sandino die dit akkoord niet aanvaardde en een guerrillabeweging oprichtte van een 300-tal man. Ze vocht tegen de Amerikaanse aanwezigheid en tegen hun liberale en conservatieve medestanders. De Amerikaanse mariniers verloren de strijd waardoor ze het land moesten verlaten. Er volgden verkiezingen die werden gewonnen door de liberaal Juan Bautista Sacasa. Sandino tekende een vredesakkoord met deze nieuwe regering, die garanties bevatte dat de VS-troepen niet zouden terugkeren. De VS is Nicargua echter blijven beschouwen als een staat die tot haar invloedssfeer behoort, wat de geschiedenis van het land zou blijven bepalen.

Sandino werd echter vermoord in 1934, op bevel van Anastasio Somoza García, het hoofd van de guardia nacional (de nationale wacht). Sandino groeide uit tot de nationale volksheld van Nicaragua.

 

1.2. Het regime onder de Somoza’s.

 

In mei 1936 pleegde Anastasio Somoza García een staatsgreep op president Sacasa en kreeg de erkenning van de Verenigde Staten. Zo kwam de somocistische dynastie aan de macht die regeerde tot 1979. Eind 1936 trok hij naar de verkiezingen voor de partij PLN, el Partido Liberal Nacional, en ‘won’[17]. Hij regeerde tot wanneer hij vermoord werd in 1956 door de poëet Rigoberto López Pérez[18].

De eerste Somoza werd gezien als de grondlegger van de moderne staat in Nicaragua. Er ontstond, naast een verpauperde onderklasse weliswaar, een behoorlijk ruime middenklasse, die uit 45% van de bevolking bestond en toegang had tot 57% van de totale inkomsten[19].

 

“In de periode waarin hij [Anastasio Somoza García] aan de macht was, werden de funderingen van de daaropvolgende economische en politieke ontwikkeling gevestigd, en uiteraard, ook de voorwaarden die de latere revolutionaire doorbraak mogelijk maakten.[20]

 

Na zijn dood in 1956 volgde Luís Somoza Debayle zijn vader op, terwijl de jongste zoon hoofd werd van de guardia nacional. Van Luís werd gezegd dat hij een menselijkere manier had van regeren, dat hij het politieke systeem opende en zelf een aantal sociale programma’s in werking stelde, met behulp van de Verenigde Staten. Hij overleed in 1967 en werd opgevolgd door zijn broer Anastasio Somoza Debayle, die regeerde in Nicaragua van 1967 tot 1979 als laatste regerend lid van de dynastie. Hij regeerde als een doorsnee dictator en gebruikte veel meer repressie dan zijn broer.

 

Een van de pilaren van de staat onder de Somoza’s was de guardia nacional, het leger, en dat werd door Anastasio Somoza Debayle gebruikt als speelgoedje voor zijn enorme hebzucht[21]. Hij schrok er niet voor terug geweld te gebruiken tegen zijn volk dat jarenlang onderdrukt werd[22]. Zo werd in 1967 bijvoorbeeld een hele massa manifestanten bloedig vermoord[23]. Hier kwamen uiteraard meermaals kritieken op wegens schendingen van de mensenrechten. Zelfs de beschermheer, de Verenigde Staten, vroeg verbeteringen op dit vlak. Jimmy Carter, die midden jaren zeventig aan de macht kwam, begon zich te distantiëren van het regime.

Een andere pilaar van de somocistische staat was een cliënteel raamwerk van verwante politieke actoren en syndicaten. Ook de Kerk had ze onvoorwaardelijk aan haar kant, wat een enorme hulp was bij de legitimatie van haar macht, voornamelijk bij de rurale bevolking.

Tenslotte kwam er belangrijke hulp van de Verenigde Staten, die de dictatuur onder meer hielp met de bewapening van het leger. De Amerikaanse invloed was geen nieuw fenomeen: in de tweede helft van de negentiende eeuw zond de VS reeds zesmaal de Noord-Amerikaanse marine naar Nicaragua om ‘de sociale orde’ te herstellen. Dit herhaalde zich nog tweemaal tussen 1900 en 1930[24]. Bij de laatste werd Augusto César Sandino vermoord en werd de somocistische dictatuur geïnstalleerd. In ruil voor de hulp hielp Somoza de Amerikanen enkele malen met militaire tussenkomsten in Guatemala, Panama, de Dominicaanse Republiek en Cuba. Centraal-Amerika bevond zich in de politieke achtertuin van de Amerikanen. Ze wilde verhinderen dat verzetsgroepen zouden ontstaan die de politieke stabiliteit in de Centraal-Amerikaanse landen in gevaar zouden kunnen brengen. De belangen van de Verenigde Staten in Midden-Amerika waren namelijk niet economisch getint: zo was bijvoorbeeld minder dan één procent van de Amerikaanse buitenlandse handel betrokken op Nicaragua[25]. Het gebied werd eerder gezien als een geopolitieke enclave aan de grenzen van de VS die belangrijk waren voor haar veiligheid. Het verdere verloop van de Nicaraguaanse geschiedenis blijft gekenmerkt door de invloed van de VS.

Het regime werd door verschillende theoretici op verschillende manieren bestempeld[26]: als sultanistisch (Linz en Stepan, 1978), patrimoniaal (Rouquié, 1984), mafiocratisch (Falcoff, 1993) en als nepotisch cleptocratisch (González, 1992). De regimes onder de Somoza’s kunnen echter ook in het licht van andere langdurige caraïbische dictaturen en autocratische regeringen worden gezien, zoals dat van Leónidas Trujillo en Joaquín Balaguer in de Dominicaanse republiek of Fulgencio Batista in Cuba.

Er kunnen vijf basiskenmerken onderscheiden worden die eigen waren aan de somocistische regimes[27]. Ten eerste de persoonlijke en autoritaire vorm van de regering: de macht was zeer gecentraliseerd bij de politieke elite, zijnde de Somoza’s en hun verwanten. De macht werd door de familie uitgevoerd op een bijna absolute manier, achter een netwerk van militaire leiders, politici, ondernemers, grootgrondbezitters, landelijke rechters, dorpstirannen, enzovoort, die zich lieten beschermen en verrijken. Een goed functionerend partijensysteem was afwezig. Een tweede basiskenmerk was het feit dat de politieke elites niet overeenkwamen met de traditionele socio-economische elites. Er ontstonden dan ook tegenstellingen tussen hen die zich verrijkten door de manipulatie van de macht en staatsapparaten en hen die zich verrijkten met economische middelen of door accumulatie. Als derde karakteristiek wordt de persoonlijke dominantie over de gewapende macht en de veiligheidslichamen beschouwd. Ten vierde was er de corruptie als een institutionele praktijk: de Somoza’s gebruikten het staatsapparaat meer en meer om hun familiale belangen te verzadigen. Ook de oligarchische sector en de bourgeoisie profiteerden mee van deze geïnstitutionaliseerde corruptie, om problemen te vermijden: het hield hen aan de macht in tijden van verkiezingen. Tenslotte kenmerkt ook het leger het somocistische regime, door haar politiek van dwang en de repressie tegenover de oppositionele groepen, zoals dat eerder werd besproken.

Al te democratisch kan het systeem zeker niet bestempeld worden. Hoewel er verkiezingen werden georganiseerd, triomfeerde telkens de PLN, de partij van Somoza. Er kon geen sterke oppositie ontstaan. De enige universiteit werd al gauw gesloten, alsook de krant ‘La Prensa’. De vakbonden waren zeer beperkt en op het platteland zo goed als onbestaande. Het partijensysteem was zeer zwak. De grenzen van de democratie waren dus duidelijk bepaald.

 

1.3. Het regime wankelt.

 

In de jaren zeventig deed zich langzamerhand een vertraging van de economische groei voor[28]. Het economische model maakte Nicaragua, als uitvoerder van landbouwproducten, zeer afhankelijk van de internationale economie. Ook technologie en energie waren twee sectoren die het land afhankelijk maakten van het buitenland. En dan was er nog een financiële factor: de buitenlandse schuld die was opgebouwd.

 

In 1972 verscherpte de situatie, toen Somoza na de grote aardbeving de overvloedige buitenlandse financiële hulp gebruikte om zijn eigen zakken en die van zijn handlangers te vullen. Na de aardbeving trok Somoza heel wat sectoren, die voordien in handen waren van de burgerij, zoals de bouw- en de financiële sector naar zich toe. Hierdoor ontstonden uiteraard sterke tegenstellingen tussen Somoza en de burgerij, soms wel de anti-somocistische burgerij genoemd. Die had veel economische macht en beperkte politieke macht. De somocistische dictatuur had zijn eigen belangen, die nogal botsten met die van de burgerij, en deze tegenstelling werd dus sterker vanaf 1972. Tot dan was de burgerij zeer verdeeld en vormde ze dus geen sterke oppositie tegenover de sterke dictatuur. Vanaf het moment dat het somocistische regime in crisis was, begon de burgerij coalities te vormen. Eerst was dit de Unión Democratica de Liberación (UDEL, Democratische Unie voor de Bevrijding), en later het Frente Amplio Opositor (FAO, Breed Oppositiefront).

 

Tegen het regime van de Somoza’s ontstond nog verzet: in 1961 werd het Frente Sandinista de la Liberación Nacional (FSLN, Sandinistisch Front voor de nationale bevrijding) opgericht, met als stichters onder andere Tomás Borge en Carlos Fonseca. Deze revolutionaire groepering werd genoemd naar de nationale mythe, Sandino. De ideologie van de partij werd gebaseerd op teksten van onder meer Sandino en Marx en was marxistisch en anti-imperialistisch. De revolutionaire strijd werd dan ook tweezijdig genoemd: aan de ene kant was het de revolutie van de nationale bevrijding, tegen het imperialisme van de Verenigde Staten, en aan de andere kant was het een sociale revolutie, tegen de onderdrukking van de bevolking door Somoza[29]. Volgend onderdeel gaat hier uitgebreid op in.

 

Vanaf 1977 begon de crisis van het regime zich verder te verdiepen en kreeg de tegenstand tegen het regime een bredere basis bij de bevolking. Het FSLN groeide uit tot een massabeweging[30].

 

 

2. Het FSLN in zijn jonge jaren.

 

2.1. Ontstaan.

 

In het licht van de Cubaanse revolutie ontstonden in Latijns-Amerika talrijke revolutionaire groepen. In 1959 werd de Juventud Democrática Nicaragüense (JDN, Democratische Nicaraguaanse Jeugd) opgericht door enkele studenten die banden hadden met de Nicaraguaanse socialistische partij. Bij de stichters zaten onder andere Silvio Mayorga en Carlos Fonseca[31]. Het was een open organisatie van jongeren die revolutionaire spreuken op de muren schilderden en deelnamen aan manifestaties die de Cubaanse revolutie steunden. Hetzelfde jaar nog hield de organisatie echter op te bestaan en richtten enkele vroegere leden de Juventud Revolucionario Nicaragüense (JRN, De Revolutionaire Nicaraguaanse Jeugd) op in Havana en in San José: de leden waren vooral bannelingen en de organisatie was niet echt in Nicaragua zelf aanwezig. In 1960 gingen ze banden aan met de Juventud Patriótica (Patriottische Jeugd) in Managua. Deze had een revolutionair ideeëngoed en was voorstander van een gewapende strijd. Kort hierna viel ze echter uiteen in kleinere gelijkaardige organisaties. De meeste leden van deze kortstondige groepjes werden uiteindelijk geen lid van het latere FSLN. Maar de groepen waren er wel belangrijke voorgangers van: de nadruk lag reeds op de militaire straatacties, ze toonden solidariteit met de Cubaanse revolutie en ze waren onafhankelijk van de burgerlijke partijen en van de communistische partij[32].

 

Een belangrijke voorganger van het FSLN werd opgericht in 1961: de Movimiento Nueva Nicaragua (MNN, de Beweging Nieuw Nicaragua). Onder zijn leden bevonden zich latere belangrijke leiders van het FSLN en oud-strijders uit de guerrilla van Sandino. Het hoofdkwartier bevond zich in Honduras, maar er waren ook afdelingen in Managua, Estelí en León. De organisatie verscheen voor het eerst in het openbaar toen er in april 1961 werd geprotesteerd tegen de anti-Cuba campagne. Het MNN hield echter op te bestaan toen een andere organisatie, met dezelfde leden, werd gecreëerd: het Frente de la Liberación Nacional (FLN, Nationaal Bevrijdingsfront). Carlos Fonseca, een van de belangrijkste oprichters van het FSLN en gefascineerd door Augusto C. Sandino, smolt de organisatie in 1961 om tot het FSLN door het adjectief Sandinista te introduceren. In september 1963 werden de eerste communiqués openbaar gemaakt. De nadruk lag in het begin op de actie, niet op de theorie. De politieke ideeën waren zeer heterogeen en het duurde dan ook tot 1969 eer een geschreven programma werd uitgegeven. Er was gedurende de eerste jaren wel een consensus wat de volgende punten betreft: het voorbeeld van Cuba, het onafhankelijke bestaan van de conservatieve, liberale en communistische partij, de noodzaak van een clandestiene organisatie, de overeenkomst naar een gewapende strijd toe en de identificatie met de strijd van Augusto C. Sandino[33].

 

2.2. Inspiratoren.

 

Het grote voorbeeld voor de sandinisten was uiteraard Augusto Calderón Sandino[34]. Hij werd geboren op 18 mei 1895 in Niquinohomo, Nicaragua. De eerste tien jaren van zijn leven kende hij zware armoede, daarna kreeg hij van zijn vader de kans om te studeren. Hij groeide op in een liberale omgeving en maakte van dichtbij de eerste opstand tegen de Amerikaanse mariniers mee, onder Benjamín Zelodón. Na bluefields, een plaats in Nicaragua aan de Atlantische Kust, Honduras en Guatemala, trok Sandino naar Mexico, wat zijn politieke denken zeker heeft beïnvloed. De Mexicaanse revolutie was nog maar dertien jaar voorbij en de Mexicanen voerden in die tijd een zeer confronterende politiek tegen de Verenigde Staten. Het nationalistische en antiyankee discours liet een diepe indruk na op Sandino, alsook de idee van een Latijns-Amerikaanse identiteit tegenover de Angelsaksische wereld. Hij kwam door zijn werk ook in contact met socialistische en anarchistische arbeidersleiders en hun eisen[35].

Toen er in mei 1926 een opstand van liberalen was in bluefields, keerde Sandino terug naar Nicaragua om zich bij de revolutionaire beweging aan te sluiten. Hij zocht zijn basis in de zone van Las Segovias, waar vele boeren leefden die vaak het slachtoffer waren van de gewelddadige politieke cultuur van de liberale en conservatieve oligarchie en van bendes die overvloedig waren in de regio. Deze boeren gaven hun vertrouwen aan Sandino, die een utopisch discours hield waarbij “de onderdrukte volkeren hun banden moesten breken met de onrechtvaardigheid en de vernedering, waarmee de imperialisten hen neer hielden, om dit verlichte stadium van de mensheid te bereiken.[36]” In 1927 ontstond zo het Ejército Defensor de la Soberanía Nacional (EDSN- Verdedigingsleger voor de Nationale Soevereiniteit).

Tussen 1927 en 1933 steeg het aantal Amerikaanse mariniers in Nicaragua. In 1933 slaagde Sandino er met zijn guerrillatroepen in de gringos[37] te verdrijven·. Sandino werd vermoord in 1934 op bevel van de guardia nacional. Toen het somocistische regime geconsolideerd werd, versterkte het mythische beeld bij de Nicaraguaanse bevolking, vanwege het contrast met de dagelijkse realiteit. Sandino bleef in het nationale geheugen gegrift als volksheld, voor de nationalistische groepen die zich verzetten tegen het regime, van de burgerij tot en met de marxisten. Het is vooral Sandino’s sterke anti-imperialisme die het latere FSLN beïnvloed heeft; hij had geen band met het marxistische gedachtegoed[38].

 

Aan de wieg van het FSLN stonden tien stichters: Carlos Fonseca Amador, Coronel Santos Lopez, German Pomares Ordoñez, Tomas Borge Martinez, Francisco Buitrago, Jorge Navarro, Faustino Ruiz, Silvio Mayorga Delgado, Rigoberto Cruz en Jose Benito Escobar Perez. De meesten van hen zijn gestorven in gevechten nog vóór de revolutionaire triomf. Enkel Tomas Borge Martinez is nu nog in leven. Hij is nog steeds actief binnen het FSLN[39].

Carlos Fonseca was in het begin de centrale ideologische figuur binnen het FSLN –hij schreef tot aan zijn dood in 1976 bijna alle geschriften die de ideologie van de sandinisten weergaven- en de strategische leider van de revolutionaire beweging in Nicaragua, waarbij hij het radicale en volkse karakter van de revolutie vertegenwoordigde[40]. Na zijn dood bleef hij een grote symbolische waarde hebben voor de sandinisten.

 

2.3. Ideologie.

 

De theoretische gronden waarop het FSLN zich ontwikkelde waren verscheiden. Vaak genoemd zijn het marxisme, het vanguardisme, het foquisme en het nationalisme[41].

Het marxisme zorgde voor het intellectuele kader en het doel voor de jongeren die het FSLN opstartten[42]. Toch lag de nadruk aanvankelijk meer op bijvoorbeeld de strategie in hun geschriften, die meer omvatten dan louter intellectuele ideeën. Of het FSLN communistisch was, is een complexe vraag. De sterk nationalistische aard viel moeilijk te rijmen met de universele boodschap van de socialistische revolutie waar Marx, Lenin en Ché Guevara voor stonden[43].

 

“Om de historische tegenstelling tussen het nationalisme van Sandino en de internationalistische essentie van het communisme op te lossen, koos Fonseca om dergelijk meningsverschil bijna te laten vallen en het sandinisme te definiëren als de authentieke Nicaraguaanse uitdrukking van de genoemde internationale ideologie.[44]

 

Het vanguardisme introduceert het elitaire karakter van het FSLN. De revolutie moest worden doorgegeven naar het volk, het FSLN zag zichzelf oorspronkelijk als de vanguardia, de avant-garde van het Nicaraguaanse volk, belichaamd door de Dirección Nacional (de nationale leiding), die de enige was die de ideologische lijn van het FSLN kon uitstippelen. Het feit dat de organisatie niet onder de leiding van een persoon stond, heeft ook wel geleid tot de ideologische fragmentatie[45]. Later zou de relatie tussen de burger en de vanguardia verticaal zijn, onder de vaak gebruikte slogan: “¡Dirección Nacional, ordene[46]!”

Het foquisme is een afgeleide van de Cubaanse revolutie. Voor het FSLN betekende het dat het een gewapende politieke organisatie was, waarbij de actie van de guerrilla centraal stond. Het militaire aspect van de revolutie woog in Nicaragua door op het politieke of organisatorische aspect.

 

“Het model van de Nicaraguanen, wanneer zij hun eigen opstand regelden in 1962, was deze van een oorlog van landelijke guerrilla’s, met de hulp van de boeren en een basiskamp in de bergen, dat vlug zou uitmonden in een opstand op nationale schaal naar een nederlaag van het leger van de dictator toe.[47]

 

Deze revolutionaire focus werd de ‘foco guerrillero’ genoemd, wat de naam van de stroming verklaart. De gewapende strijd werd als de enige mogelijke weg tot de revolutionaire overwinning beschouwd.

Het nationalisme en het anti-imperialisme worden hier samen gezien. Het imperialisme was de vijand, die werd belichaamd door de Verenigde Staten. Het komt voort van de machtige multinationale bedrijven die controle uitoefenen op hun regering en van het internationale kapitalistische systeem. Het kan ook gelinkt worden aan de mythe van Sandino, als symbool voor de verdrijving van de Amerikanen in het begin van de twintigste eeuw.

 

“In Nicaragua waren de Somoza’s en de guardia nacional de repressieve nationale agenten van het zogezegde globale systeem, wat gelijk is aan te zeggen dat het somocisme de Nicaraguaanse uitdrukking was van het imperialisme.[48]

 

2.4. Het historisch programma van het FSLN, 1969[49].

 

In 1969, tien jaar voor de revolutionaire triomf, werd voor het eerst een concreet programma opgesteld en verspreid. In het programma definieert het FSLN zichzelf als volgt: “Het FSLN is een politiek-militaire organisatie, wiens strategisch doel de politieke machtsovername is, door middel van de vernieling van het militaire en bureaucratische apparaat van de dictatuur en de oprichting van een revolutionaire regering gebaseerd op het verbond arbeider-boer, en de samenwerking van alle vaderlandslievende anti-imperialistische en antioligarchische krachten van het land.[50]

Het programma werd opgesteld door de Dirección Nacional en stelde de punten voorop die zouden uitgevoerd worden eens de sandinistische volksrevolutie triomfeerde.

 

De dertien punten die de basis van het programma vormden, zijn de volgende[51]: het vormen van een revolutionaire regering, agrarische revolutie, revolutie op vlak van onderwijs en cultuur, een degelijke arbeidswetgeving en sociale zekerheid, administratieve openheid, de herinlijving van de Atlantische Kust, de emancipatie van de vrouw, godsdienstvrijheid, een onafhankelijk buitenlands beleid, de populaire eenheid van Centraal-Amerika, solidariteit tussen volkeren, het vormen van een nationaal volksleger en eeuwige dankbaarheid voor de martelaren.

 

Ten eerste werd een revolutionaire regering nagestreefd. Op politiek vlak werd dit vertaald in het volgende: een structuur creëren die de participatie van het volk toelaat, zowel op nationaal als op lokaal niveau; de toekenning van alle individuele vrijheden en alle mensenrechten aan alle burgers; de vrijheid van meningsuiting die voortkomt uit de vrijheid van volkeren en vaderland; de vrijheid om zich te organiseren in bewegingen, vakbonden, zowel in de stad als op het platteland, en in boerengroeperingen, jongeren-, studenten-, vrouwen-, culturele, en sportgroeperingen, enzovoort. Verder zal het recht aan uitgeweken en verbannen Nicaraguanen worden toegekend om terug te keren naar hun vaderland; aan burgers van andere landen die vervolgd worden voor revolutionaire activiteiten zal asiel worden verleend; de beulen die schuldig zijn aan het vervolgen, verklikken, smaden, folteren of vermoorden van revolutionairen of het volk zullen gestraft worden; de politieke rechten van individuen zullen worden ontnomen van hen die hoge openbare functies bekleden op basis van electorale misbruiken of staatsgrepen. Wat de economie betreft zou de revolutionaire regering borg staan voor de onteigening van grootgrondbezitters, fabrieken, bedrijven, transportmiddelen en andere goederen die door de familie van Somoza waren overmeesterd, en geaccumuleerd werden door verduistering en diefstal van de nationale rijkdommen; hetzelfde gaat op voor al hetgeen door politici en militairen en hun handlangers toegeëigend werden door administratieve corruptie van het regime van Somoza. Alle goederen van buitenlandse bedrijven, die het minerale, bos-, en zeevermogen uitbuitten zouden genationaliseerd worden. De arbeider zal inspraak krijgen in de fabriek waar hij werkt, het FSLN zal publiek transport organiseren, zal een bank nationaliseren die de functie heeft het land te ontwikkelen, zal een eigen munt ontwikkelen, zal de leningen op het land, ingesteld door de monopolies van de Amerikanen of gelijk welke andere macht. Er zullen handelsrelaties worden aangegaan met alle landen die de economische ontwikkeling van het land vooruit helpen. Het zal een adequaat beleid ontwikkelen wat belonen betreft, wat zich zal vertalen in rechtvaardige rechtspraak. De woekering zal worden verboden, zowel in binnen- als buitenland. De kleine en middelgrote eigenaars, producenten en handelaars zullen worden beschermd, met uitzondering van hen die met overdreven eigendommen de uitbuiting van de arbeiders uitlokken. Er zal staatscontrole komen op de buitenlandse handel met het doel deze te diversifiëren en onafhankelijk te maken. De revolutionaire regering zal toezien op de strenge restrictie op de invoer van luxeproducten. Tenslotte zal ze de nationale economie plannen, een einde makend aan het ‘anarchistisch’ karakter van het kapitalistische productiesysteem. Hierbij is de industrialisatie en het aanbrengen elektrische infrastructuur in het land belangrijk.

 

Ten tweede werd ook een agrarische revolutie beloofd. Deze moet tot een massale herverdeling van de gronden leiden, die de opslorping door grootgrondbezitters stopt en de arbeiders die de gronden bewerken bevoordeelt. Concreet slaat dit op onteigeningen van de grootgrondbezitters, de overdracht van de gronden aan de boeren die deze bewerken, het opzetten van een ontwikkelingsplan van landbouw en veeteelt die de diversificatie van de productie vooropstelt, het toekennen aan boeren van het recht op leningen, toegang tot de markt en technische hulp, bescherming van de grondbezitters die de revolutie steunen, het stimuleren van de organisatie van boeren in coöperatieven, het wegschelden van de schulden van de boeren bij grootgrondbezitters en afzetters en tenslotte het terugdringen van de werkloosheid, die tijdens het grootste deel van het jaar bestaat op het veld, door meer werk te creëren voor de boeren.

 

Op de derde plaats zou de revolutie ook worden doorgevoerd op vlak van cultuur en onderwijs. De bedoeling was de massa te mobiliseren voor de ontwikkeling van de nationale cultuur, het onderwijs en de hervorming van de universiteit. Hiervoor zou een massacampagne worden ingezet die het analfabetisme moest uitroeien. Men wilde een nationale cultuur uitbouwen en de neokoloniale invloeden die er voordien geweest waren op de cultuur, uitroeien. De progressieve intellectuelen die in de vorige regimes onderdrukt werden, zouden nu terug waardering krijgen. Over de hele lijn, van kleuteronderwijs tot en met de universiteit, zal het onderwijs gratis gegeven worden en soms verplicht. Er zouden beurzen worden gegeven aan studenten die het nodig hebben. Er zullen meer en betere leraren worden gevormd, aangepast aan de huidige wetenschappelijke kennis. De private onderwijsinstellingen zouden genationaliseerd worden. De onderwijsprogramma’s zouden worden aangepast aan de noodzaken van het land. En, tenslotte, de universiteit zou worden hervormd.

 

Ten vierde werd de arbeidswetgeving en de sociale zekerheid uiteengezet. Er zouden enkele voorschriften worden uitgevaardigd die bepaalde rechten zouden waarborgen, zoals onder andere de acht-uren-werkdag, reglementering wat ontslag betreft, enzovoort. De werkloosheid zou worden weggewerkt, de sociale zekerheid zou worden uitgebouwd, aan de bevolking zou er gratis medische hulp verleend worden, preventiecampagnes zouden worden opgezet om de verspreiding van ziektes te voorkomen, er zou een stedelijke hervorming worden bewerkstelligd met betrekking tot huisvesting en ook voor de boerenbevolking zou gezorgd worden voor betere huisvesting. Het water, licht, riolering enzomeer zou goedkoper tot gratis worden, sport zou worden aangemoedigd. Door al deze maatregelen zou de bedelarij verdwijnen.

 

Ten vijfde werd administratieve eerlijkheid beloofd. Het doel was de administratieve corruptie van overheidswege uitroeien. De criminele industrie zou hiertoe moeten werden uitgeroeid, waarmee onder andere de prostitutie, drugshandel en kansspelen werd bedoeld. De inning van belastingen zou strikt gecontroleerd worden en het innen van lokale belastingen zou in het vervolg gebeuren zonder de tussenkomst van de guardia nacional. Er zou verhinderd worden dat militaire commandanten het budget voor de gevangenen aan zichzelf toe-eigenen en er zouden instellingen worden opgericht voor de rehabilitatie van delinquenten. Verder zou ook tegen het smokkelen, dat gebeurt door politieke, militaire en buitenlandse bendes, hard worden opgetreden en zouden de personen die zich schuldig maken aan misbruiken tegen de administratieve eerlijkheid zwaar worden gestraft en nog zwaarder als ze lid zijn van de revolutionaire beweging.

 

Op de zesde plaats zou de Atlantische Kust opnieuw worden ingelijfd. Aan de uitbuiting van de Atlantische Kust zou een einde worden gesteld, bepaalde gronden zouden zodanig worden uitgerust dat ze zich zouden lenen tot landbouw en veeteelt. Ook de ontwikkeling van de visserij en de bosbouw zou worden voorzien. Verder zou de oorspronkelijke, lokale cultuur gestimuleerd worden. Tenslotte zou er komaf worden gemaakt met de discriminatie waaronder de inheemse bevolking, met name de miskitos, de sumos, zamos en zwarten lijdt[52]. Nicaragua had niet altijd de soevereiniteit over dit oostelijke deelgebied gehad. Geografisch gezien ligt de regio wat geïsoleerd van Nicaragua en etnisch gezien zijn er grote verschillen. Onder het somocistische regime had de regio een redelijke autonomie[53].

 

De emancipatie van de vrouw werd behandeld in het zevende punt. De economische, politieke en culturele gelijkheid tussen man en vrouw was hierbij het uitgangspunt. Concreet werd beloofd meer aandacht te hebben voor zowel man als vrouw, zou de prostitutie worden uitgeroeid, samen met andere gebruiken die de waardigheid van de vrouw bedoezelen, zou er een einde worden gesteld aan de dienstbaarheid waaraan de vrouw aan lijdt, zouden er dezelfde rechten en een gelijke bescherming worden toegekend aan buitenechtelijke kinderen, zouden er kringen van mensen worden opgericht om de kinderen van werkende vrouwen op te vangen en te verzorgen, worden er voor en na de geboorte twee maanden verlof voorzien voor de moeders, zou de vrouw opklimmen op onder andere politiek en cultureel niveau, omwille van haar verdiensten in het revolutionair proces.

 

Het achtste punt omvatte de godsdienstvrijheid. Naast het recht voor de burgers om gelijk welk religieus geloof te beleven en te beoefenen, bevatte dit punt ook nog de belofte steun te bieden aan de priesters en predikers die het werkende volk verdedigden.

 

Het onafhankelijk buitenlands beleid werd beloofd in het negende programmapunt. Hiermee werd gestreefd naar een beleid onafhankelijk van de Verenigde Staten. Deze zouden geen inspraak meer krijgen in de Nicaraguaanse binnenlandse politiek. Verder wilde men met andere landen een politieke verstandhouding creëren die gebaseerd zou zijn op wederzijds respect, waarbij ook ‘broederlijkheid’ tussen de verschillende volkeren werd nagestreefd. De Amerikaanse militaire aanwezigheid zou verdreven worden, alsook de zogenaamde vredescorpsen. De economische en technische hulp van elk land zou steeds aanvaard worden, wanneer dit geen politieke engagementen inhoudt. Samen met alle andere volkeren wilde men een campagne steunen die een universele vredesverklaring beoogt. Elk verbond, met gelijk welke buitenlandse macht, die de nationale hegemonie verhindert, zou genegeerd worden.

 

Op de tiende plaats kwam de populaire eenheid van Centraal Amerika. Er werd een eenheid van alle Centraal Amerikaanse volkeren ondersteund, om de nationale bevrijding van deze landen te bekomen, los van een imperialistische overheersing. Elke zogenaamde integratie die de onderwerping van Centraal Amerika aan de Verenigde Staten vergroot, zal gedwarsboomd worden.

 

Solidariteit tussen de volkeren werd besproken in het elfde punt. Ook dit werd gelinkt aan de agressie van de Verenigde Staten, meer bepaald door de solidariteit tussen volkeren te stimuleren om samen te werken tegen deze Noord-Amerikaanse invloed. Er werd nadrukkelijk steun toegekend aan de volkeren van Azië, Afrika en Latijns-Amerika, om het imperialisme tegen te gaan. Ook aan de zwarte bevolking en aan de hele bevolking van de Verenigde Staten werd steun betuigd, om hun authentieke democratische rechten en de gelijkheid in rechten te verkrijgen.

 

Het nationalistische volksleger werd besproken in de twaalfde titel, waarbij de guardia nacional, het leger van Somoza, zou worden afgeschaft en waarbij een nieuw nationaal en patriottisch volksleger zou worden gesticht.

 

Tenslotte beloofde het FSLN onvergankelijke dankbaarheid en verering aan zijn martelaren.

 

2.5. Evolutie tot een massabeweging[54].

 

Aanvankelijk was de sandinistische guerrilla een kleine groep die zich concentreerde in de bergen ten noorden en in het centrum van Nicaragua, die voornamelijk bestond uit studenten[55]. De meeste leiders van de guerrilla waren dan ook studenten uit de stedelijke zones en de scholen en universiteiten speelden een belangrijke rol in het verzet tegen het somocistische regime. Er waren nog weinig militaire successen; de nederlagen waren talrijker. Voor 1979 was de beweging internationaal gezien zo goed als onbekend en van de revolutionaire groeperingen die na de Cubaanse revolutie waren ontstaan, leek het FSLN deze met de minste mogelijkheden tot slagen[56].

In de jaren zestig en in het begin van de jaren zeventig was het regime van de Somoza’s nog enorm sterk en stabiel en de militaire en numerieke zwakte van het FSLN enorm groot. Als opposant van het somocistische regime werd ze gemarginaliseerd[57]. Zo waren er in de jaren zestig en zeventig amper 150 leden. Na 1977 groeide dit aantal significant. Doch waren er toen nog net geen 500 leden[58]. Toch verspreidde zich de ideologie, die vaak refereerde naar de bergen, zoals een van de meest gekende Nicaraguaanse schrijfsters ten tijde van de revolutie, Giaconda Belli, schreef:

 

“(…) nosotros sabemos, camerada, que en las montañas enterraremos el corazón del enemigo.[59]

 

Opmerkelijk was dus de transformatie van een zeer kleine radicale groep studenten tot een beweging die de opstand van het hele volk geleid heeft. Naast de steun vanuit de studenten, creëerde het FSLN ook belangrijke banden met de religie. Zo ontstonden bijvoorbeeld Comunidades Eclesiales de Base (Kerkelijke Basisgemeenschappen), wat een duidelijk gewicht had op het dagelijkse sociale leven in de Nicaraguaanse samenleving. Er werd zelfs gesproken van cristianismo revolucionario, revolutionair Christendom[60]. Het dagelijkse leven begon zich dan, eind jaren zeventig, te politiseren. De guerrilla, die zich eerder enkel in de landelijke gebieden ontwikkelde, groeide nu ook in de steden, als gevolg van het wanbeleid van de dictatuur op economisch, politiek en sociaal vlak.

Het FSLN was een sterk gecentraliseerde politiek-militaire organisatie, die al van in het begin een hiërarchische militaire structuur had. De intermediaire organen werden gevormd rond administratieve afdelingen in het land en zo ontstonden departementale en zonale comités die direct onderworpen waren aan de Dirección Nacional, de hoogste politieke en militaire autoriteit[61]. Op basisniveau waren er twee eenheden, de militie, de militaire eenheid die de commando’s uitvoerde, en de cellen op stedelijk niveau.

Eind de jaren zeventig pas, werd het FSLN ook politiek relevant: eind 1977 begonnen er een hele reeks aanvallen in verschillende delen van het land. De acties konden rekenen op de steun van het overgrote deel van de bevolking, wat dus voor de herkenning van het FSLN zorgde. Vanaf dan kregen de acties een continu en systematisch karakter, waardoor het

mogelijk leek dat deze het regime van Somoza neer zou kunnen halen.

De gewapende strijd leek nog de enige mogelijke optie tegen het somozato. Ook de burgerij realiseerde zich, na de moord op Pedro Joaquín Chamorro in 1978 -directeur van ‘La Prensa’ en leider van het Alianza Nacional Conservadora (ANC, Nationale Conservatieve Alliantie) en de Unión Democratica de Liberación (UDEL, Democratische Unie voor de Bevrijding), de burgerlijke oppositie tegen Somoza- dat een hervorming van het somocisme uitzichtloos was, want ze maakte duidelijk dat de guardia nacional niet enkel de tegenstanders van het regime viseerde, maar ook de zakenlui, de economische elite en de leden van de belangrijke families, die zich voordien veilig voelden bij het voeren van een vredevolle oppositie[62]. De mogelijkheid van burgerlijke oppositie werd in de kiem gesmoord. De moord lokte massaprotesten uit en werd gevolgd door een nationale staking en een reeks van opstanden in de grootste steden in september[63]. De moord op Chamorro wordt als keerpunt gezien die de politieke crisis veranderde in een revolutionaire crisis.

 

Op 21 februari 1980, zou Tomás Borge het ontstaan van de partij het FSLN aankondigen. Dit kan gezien worden als een volgende stap in de transformatie van het FSLN van een politiek-militaire organisatie tot een politieke partij, die de hegemonische machthebber werd van Nicaragua[64].

 

2.6. De drie stromingen.

 

Er waren drie stromingen binnen het FSLN[65]. De eerste was de Tendencia Proletaria (de Proletarische Stroming), de strekking van de armen, die de radicaalste was en de focus op de guerrilla legde. De Tendencia Guerra Popular Prolungada (de Volksstroming van de Langdurige Oorlog), de strekking waarin de meeste intellectuelen en studenten zich terugvonden, leidde de allianties met de linkse politieke partijen, de populaire organisaties en de vakbonden. De Tendencia Tercerista (de Derde Stroming), of nog la Tendencia Insurreccional (de Stroming van Opstand), de grootste strekking die eerder centraal-links of nog sociaal-democratisch genoemd wordt, linkte zich met de gematigde burgerlijke oppositie, vaak gelinkt aan familiebanden en creëerde een internationaal netwerk van contacten. De drie stromingen zorgden voor een netwerk van contacten, zowel op nationaal als internationaal niveau, met sociale groepen en sectoren die als enige gemeenschappelijk kenmerk hadden dat ze antisomocistisch waren.

In 1978 werden de drie samengebracht bij de creatie van de Dirección Nacional Conjunta, het gezamenlijk nationale bestuur, dat bestond uit negen leden, drie uit elke stroming. Die samensmelting was een strategische zet, gericht naar concrete politieke vragen, en was geen politieke eenmaking[66].

Sommigen zien de opdeling van het FSLN in deze drie stromingen als de basisoorzaak van zijn latere breuk[67]. Daarenboven waren het de Terceristen die de dominante positie uitmaakten, in verband met hun strategische en programmatische opvattingen. De gemeenschappelijke doelen waren het neerhalen van de somocistische dictatuur en het installeren van een volksdemocratie. Hierom werd het document ‘acuerdo de unidad’ opgesteld. Er diende hiertoe een volksleger te worden opgericht, om de revolutionaire overwinning te garanderen.

Op hetzelfde moment brak el Frente Amplio Opositor (FAO, Breed Oppositiefront), de coalitie die de meeste partijen van de burgerlijke oppositie omvatte, omwille van interne tegenstellingen omtrent de te volgen strategie. Uit de restanten van de FAO en de Movimiento del Pueblo Unido (MPU, Beweging van het Verenigd Volk) ontstond het Patriottisch Nationaal Front.

 

2.7. De revolutionaire triomf en de nieuwe perspectieven.

 

Op 22 augustus 1978 vielen 25 guerrillero’s, geleid door Eden Pastora, binnen in het nationale paleis, en ze namen de corrupte leden van de asamblea nacional, het parlement, gevangen[68]. Dit had enorme gevolgen voor de opstand van het volk, het versterkte het verzet tegen het regime van Somoza. De dictatuur had zich kwetsbaar getoond. Toen het FSLN een aantal aanvallen op belangrijke Nicaraguaanse steden organiseerde op 9 september, sloeg Somoza hard terug en er stierven honderden burgers. Dit had een publiciteitseffect ten voordele van het FSLN. Geheel Nicaragua begon zich voor te bereiden voor het finale offensief. Somoza aan de ene kant kocht wapens aan in Israël en Argentinië, het FSLN trainde duizenden vrijwilligers. In maart begon de oorlog tegen de guardia van Somoza. Het volk participeerde hierin onder de vorm van aanvallen op de kwartieren in de dorpen en in de rurale gebieden, burgerprotesten, barricades en het verbranden van autobanden in de straten en de snelwegen, terechtstellingen van verklikkers, valstrikken maken voor de patrouilles met bommen in huis, vernieling van eigendommen van somoza-aanhangers, enzovoort[69]. De meeste deelnemers aan de opstand kwamen voort uit de lagere sociale klasse, maar ook vanuit de middenklasse, de katholieke kerk en zelfs vanuit enkele sectoren van de Nicaraguaanse burgerij kwam steun aan de revolutie[70]. Vanaf mei 1979 vielen er dorpen en steden in het noorden in handen van de sandinisten.

 

Eenmaal het finale offensief werd ingezet, was de Junta de Gobierno de Reconstrucción Nacional (JGRN- het Bestuur van de Regering van Nationale Wederopbouw) gecreëerd, waarin vertegenwoordigers uit verschillende politieke en sociale sectoren present waren[71]. Ze bestond uit vijf leden: Daniel Ortega Saavedra, lid van het nationale bestuur van het FSLN, Violeta Barrios, weduwe van Pedro Joaquín Chamorro, Sergio Ramírez Mercado, leider van de Groep van de Twaalf, Alfonso Robelo Callejas, ondernemer en president van de Movimiento Democratico Nicaragüense (MDN, Democratische Beweging van Nicaragua), en Moisés Hassan, coördinator van het blok van volksbewegingen, genaamd Movimiento Pueblo Unido (MPU, Beweging Verenigd Volk). De JGRN maakte het programma op van de regering·.

Op vlak van de binnenlandse politiek waren de belangrijkste streefdoelen de volgende: de installatie van een regime met een effectieve democratie, gerechtigheid en sociale vooruitgang en dit met volle respect voor de mensenrechten, vrijheid van godsdienst, pers en vrije meningsuiting. De belofte was ook algemeen stemrecht te organiseren en de organisatie van politieke partijen en vakbonden van gelijk welke politieke strekking te bevorderen.

De klemtonen voor het buitenlandse beleid zouden liggen op de zelfbeschikking van Nicaragua, er werd dan ook gekozen voor neutraliteit in de Koude Oorlog, voor de heropening van de diplomatieke relaties met die landen die juiste voorwaarden voor internationale ruil aanboden.

Wat het economische programma betreft tenslotte, werd gestreefd naar een gemengd economisch systeem, die drie grote economische velden zou insluiten: sociale en publieke eigendommen, kapitalistische bedrijven en investeringen zowel in de publieke als in de private sector. Zij die zich voordien verrijkt hadden onder het regime van Somoza, zijn familie en hun intimi, zouden hun economisch erfgoed moeten afstaan om de nationale reconstructie te bewerkstelligen.

De vierde juni was het begin van de zes weken durende oorlog die gevoerd werd op alle fronten. Het FSLN riep het volk op tot een algemene opstand. Anastasio Somoza moest uiteindelijk, ook onder druk van Latijns-Amerikaanse regeringen en de Noord-Amerikaanse administratie Carter, vluchten. Op 17 juli 1979 vluchtte hij naar Miami. Het land was een puinhoop: er waren ongeveer 35.000 doden, 100.000 gewonden en 40.000 wezen. Op 19 juli volgde uiteindelijk de revolutionaire triomf, de sandinistische guerrilla reed Managua binnen. Ondanks de vele lidtekens die de oorlog naliet, stroomde het volk samen op de straten om de revolutionaire overwinning te vieren. Er heerste een enorme vreugde en het standbeeld van de dictator werd neergehaald[72]. Een nieuw regeringssysteem werd geïnstalleerd.

Verschillende factoren hebben het mogelijk gemaakt dat de revolutie is kunnen slagen. In het boek van Thomas Walker worden hiervoor verschillende factoren, zowel nationaal als internationaal, in rekening genomen. De corruptie van de Somoza’s, hun systeem van uitbuiting, de strategie van de revolutionairen en het feit dat ze niet gestopt werden door de Verenigde Staten, waar president Carter toen aan de macht was, vallen daar onder. Zodoende vonden ze een enorme basis bij de bevolking.

Er wordt verder gesteld dat er vier condities waren in Nicaragua, die niet aanwezig waren in andere Latijns-Amerikaanse landen, die gemaakt hebben dat de revolutie geslaagd is[73]: ten eerste was er de juiste sociale voorwaarde, namelijk een toestand van extreme armoede. Het regime waar men zich tegen verzette, was vervolgens zodanig verwerpelijk dat zelfs zijn eigen politieke basis zich ervan distantieerde. Dit gevoel werd versterkt na de aardbeving van 1972, toen Somoza de internationale hulpmiddelen voor eigen gebruik aanwendde. Ten derde was er tijdelijk het juiste internationale klimaat: onder de administratie Carter stond de Koude Oorlog op een lager pitje. Tenslotte werd de intelligente en flexibele aard van de guerrillabeweging gezien als een goede grond voor de revolutie: deze wendde uiteindelijk een multiklasse strategie aan. Ook de burgerij werd in de revolutie betrokken.

 

 

3. Eindbeschouwingen.

 

Om een evaluatie te maken van de sandinisten, vandaag, 26 jaar na de revolutie; om te zien hoe het FSLN veranderde doorheen de jaren, is het belangrijk een maatstaf te hebben om ze aan te toetsen en te zien van waar ze komen. Wat waren de belangrijkste kenmerken? Dit onderdeel schetste de achtergrond van waaruit het FSLN komt en gaf een beeld van het prille begin.

 

Ten eerste werd gezien dat de belangrijkste inspiratoren Augusto C. Sandino en Carlos Fonseca Amador waren. De eerste vertegenwoordigt het nationalistische en anti-imperialistische karakter van het FSLN. De laatste, stichter van het FSLN en jarenlang ideologische leider, inspireerde zich op het ideeëngoed van Sandino en voegde er het marxistische denken aan toe. Naast het anti-imperialisme en het nationalisme, en het marxisme werden het foquisme en vanguardisme als belangrijke karakteristiek beschouwd. Het foquisme heeft vooral zijn implicaties op het revolutionaire karakter van de strijd, op de guerilla-structuur. Het vanguardisme kenmerkt de structuur en introduceert het verticale karakter van de relatie nationale bestuur- bevolking.

Vervolgens werd ook het historische programma besproken. De opvallendste punten waren het voorzien in de basisbehoeften voor de bevolking; zo zou er gratis toegang komen tot gronden, onderwijs, gezondheidsvoorzieningen, enzovoort. Hiervoor zouden onteigeningen moeten gebeuren, en zou de economie een sterkere planning van de staat moeten kennen. Verder werd de participatie van de bevolking in het project benadrukt, zou er sociale zekerheid worden ingevoerd, en een degelijke arbeidswetgeving. Er werd administratieve eerlijkheid beloofd, de Atlantische Kust zou worden heringelijfd, de emancipatie van de vrouw stond op het programma, als ook godsdienstvrijheid, een onafhankelijk buitenlands beleid, de populaire eenheid van Centraal-Amerika, de solidariteit tussen volkeren, de oprichting van een nationaal leger en eeuwige dankbaarheid voor de martelaren. Opvallend is de focus; het FSLN heeft zich vaak geprofileerd als de partij voor de allerarmsten.

Wat opmerkelijk is aan de sandinistiche revolutie, is dat zo een grote massa gemobiliseerd werd en deelnam aan de opstand. De sandinisten evolueerden van een kleine clandestiene guerrillabeweging in de bergen tot een beweging die de hele bevolking inschakelde in zijn project. Ze slaagden er in een hegemonische positie te verwerven in de strijd tegen Somoza, en werkten samen met de burgerlijke oppositie.

Toch ontstonden nog voor de revolutionaire triomf verschillende stromingen binnen het FSLN. Dit werd ook nog gezien als het begin van de interne verdeeldheid binnen de partij. De overwinnende stroming was de Tendencia Tercerista, de stroming waar niemand minder dan Daniel Ortega deel van uitmaakte.

 

 

DEEL 2- DE ELF JAREN VAN DE REVOLUTIE.

 

In dit deel wordt een beeld geschetst van de periode dat de sandinisten aan de macht waren, van 1979 tot 1990. Het is niet de bedoeling een volledige, chronologische weergave van de politieke besluitvorming uit die periode te geven, maar eerder een beeld van de veranderingen binnen de partij. Het programma wordt vergeleken met de realiteit en er wordt bekeken welke de rode draad bleef in dit programma. Op die manier wordt een basis gelegd om in het verdere verloop van deze thesis de dynamiek uiteen te zetten die verklaart waarom het FSLN uiteindelijk de macht verloor in 1990 en hoe de partij werd wat ze vandaag is. Hiervoor is het ook belangrijk aandacht te hebben voor andere factoren, zoals de ontwikkeling van de oppositie, het internationale politieke toneel en de contrarevolutie. Tenslotte wordt uiteengezet wat de kenmerken zijn van de transformatie van het FSLN als politiek-militaire organisatie tot de partij als hegemonische machthebber die zijn stempel drukte op de hele Nicaraguaanse samenleving.

 

 

1. Het sandinistische bewind.

 

1.1. De oprichting van een nieuwe staat.

 

“Het basisdoel van de revolutionaire regering op dat moment, was het land normaliseren, samen met de heropbouw en de constructie van een nieuwe staat: een nieuw leger, nieuwe administratieve structuren, nieuwe departementale en lokale autoriteiten...[74]

 

De revolutionaire triomf van de sandinisten betekende een radicale breuk met het oude systeem. De grondwet van 1974 werd afgeschaft en dus ook het bicamerale Nationaal Congres. In het vorig deel werd besproken hoe, een maand voor de revolutionaire overwinning, de Junta de Gobierno de Reconstrucción Nacional (JGRN) werd opgericht. Eens de sandinisten aan de macht waren, stelde deze junta van de regering voor de nationale wederopbouw het programma op dat dan werd uitgevoerd. Ze beschikte over de uitvoerende macht gedurende de transitieperiode en ook had zij vergaande wetgevende bevoegdheden. Dit omwille van de noodtoestand die ten gevolge van de revolutie was afgekondigd. Ze deelde de wettelijke macht met de Consejo de Estado, het parlement die een discussieforum was waar nieuwe wetten besproken werden. Het bestond uit 33 leden, die vertegenwoordigers waren van politieke, economische en sociale massaorganisaties: Tot 1985 was er sprake van een corporatieve structuur[75]. Na 1985 kwamen de leden in de staatsraad op basis van geografische vertegenwoordiging. De samenstelling ervan was in het begin een hard discussiepunt geweest, omdat de leden grotendeels vertrouwelingen waren van de sandinisten, die hun verdiensten hadden bij het neerhalen van het somocistisch bewind.

 

Ook de organisatie van de rechterlijke macht nam totaal andere vormen aan[76]. Ze bestond aan de ene kant uit een aantal gewone en een aantal buitengewone rechtbanken en het hooggerechtshof aan de andere kant.

Het leger werd helemaal hervormd. Uiteraard verdween de guardia nacional en de sandinistische guerrilla werd omgesmeed tot de gewapende macht. Er werd een sterk leger nagestreefd, met als doel de verdediging van het democratische proces, het bewaren van de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van de natie en het oprichten van een nationale politiemacht die de rechten van de burgers diende te respecteren[77].

 

Dat het nieuwe project, de opbouw van een nieuwe staat, niet enkel het project was van de sandinistische strijders wordt duidelijk bij het beschouwen van de Movimiento Pueblo Unido (MPU, Beweging Verenigd Volk). Dit is de overkoepelende structuur voor heel wat vakbonden, wijk-, vrouwen- en jongerenorganisaties. Door een heel systeem van massaorganisaties participeerde de hele bevolking in het nationale project.

 

Voor de eerste keer in lange tijd -voor velen voor de eerste keer in hun leven- voelde het volk zich deel van een nationale gemeenschap, door iedereen gedeeld. De grote sociale verwezenlijkingen van de revolutie -de alfabetisering, de preventieve geneeskunde, het onderwijs voor volwassenen...- waren mogelijk door de massale, vrijwillige en hoopvolle betrokkenheid van vele mannen en vrouwen, voornamelijk afkomstig uit de volksklasse.[78]

 

Toen ten gevolge van de contrarevolutie deze instellingen later aangewend werden voor de defensie en vele jonge mannen verplicht legerdienst moesten doen, daalde de steun van het volk echter.

 

1.2. Programma en beleid.

 

De kernlijnen van het beleid van de sandinisten kunnen worden samengevat in drie punten: een gemengde economie, politiek pluralisme en niet-gebondenheid. Er vonden wezenlijke structurele veranderingen plaats, zoals hierboven geïllustreerd werd en in het begin was er een economische opbloei.

De sandinisten stelden een gemengde economie in, naar het model van Cuba. Al gauw werden er massaal gronden, bedrijven en huizen geconfisqueerd van oud-bestuurders onder Somoza, maar ook van hun familie en vrienden, van werknemers van onder het regime en zelfs van bezitters die niets te maken hadden met het somocisme. Dit was uiteraard een bron voor veel tegenstand tegen het regime. Toch maakte nooit meer dan 40% van de nationale productiecapaciteit deel uit van de publieke sector[79]. Het FSLN herverdeelde de gronden en akkers massaal onder de boeren. Zo waren er vierduizend nieuwe eigenaars[80].

Er werden in het begin van de sandinistische periode positieve resultaten behaald wat de economie betreft. Later zou dit ondermijnd worden door het handelsembargo van de Verenigde Staten en door de contrarevolutie.

 

Op sociaal gebied werd sociale zekerheid en welvaart verzekerd. Ten gevolge van agrarische hervormingen hadden meer mensen toegang tot land. De gronden werden geconfisqueerd, zoals hierboven reeds uiteengezet. Daarna werden ze herverdeeld onder grote delen van de bevolking.

De sociale programma’s begunstigden de allerarmsten van de bevolking. Er werd voor water- en elektriciteitsvoorzieningen gezorgd in de armste wijken. Elf procent van het nationale budget ging naar de gezondheidssector. Het bereik van de gezondheidsvoorzieningen werd uitgebreid naar de allerarmsten van de steden en van het platteland. Er werden vijf regionale ziekenhuizen opgericht en driehonderd gezondheidscentra. De vaccinatiecampagnes bereikten hun doel en heel wat ziekten werden uitgeroeid. De kindersterfte daalde van 113 tot 64 per duizend kinderen en de levensverwachting steeg van 56 tot 59 jaar.

Ook de budgetten voor onderwijs stegen stevig. Er werden scholen opgericht in landelijke gebieden, er waren meer inschrijvingen voor alle niveaus en het aantal leraren verviervoudigde[81]. Opmerkelijk was de Cruzada Nacional de Alfebetización, die in 1980 meer dan negentigduizend ‘brigadisten’ engageerde om in de meest achtergestelde rurale gebieden, fabrieken en de achtergestelde wijken van de steden het volk te gaan alfabetiseren. In 1980 was het analfabetisme gezakt van 60% tot 12%, een indrukwekkende daling gezien de korte tijdsspanne in welke ze plaatsvond[82]. De teksten die gebruikt werden, waren onder andere geschriften van Sandino, wat kritiek oogstte. Cultureel was er een heropleving, als gevolg van de alfabetisering.

Een belangrijk aspect dat het FSLN karakteriseerde is het gebruiken van symboliek. Sandino en Fonseca werden daarbij voorgesteld als nationale volkshelden. In de jaren tachtig waren de straten dan ook uitgebreid voorzien van muurschilderijen van hen en ook in de muziek werden ze ruimschoots bezongen. Toen in augustus 1980 Partido Socialdemócrata Sandinista werd opgericht, verzette het FSLN tegen het gebruik van Sandino in de naam. De partij moest zodoende zijn naam wijzigen.

 

In februari-maart 1982 ging de nationale noodtoestand van kracht, ten gevolge van aanslagen die gepleegd werden op strategische doelwitten in Nicaragua. Hierdoor werden een aantal rechten en vrijheden die in de Nicaraguaanse wet gewaarborgd werden, geschorst[83]. Vanaf dan speelde geweld een centrale rol in het bewind van de sandinisten en kwam er een einde aan de rozengeur en maneschijn van de revolutie. Defensie werd een prioriteit en er wordt zelfs gesproken van een zekere militarisatie van de staat omdat een aantal instellingen nu in functie van die defensie werden gesteld[84]. Het verdedigen van de revolutie was de absolute prioriteit.

 

De kaders van het FSLN toonden weinig fijngevoeligheid tegenover de etnische identiteiten van de inwoners van de Atlantische Kust[85]. De bevolking daar ligt geografisch gezien nogal geïsoleerd van de rest van Nicaragua en er zijn grote etnische verschillen[86]. De inheemse Caribische bevolking werd niet zo betrokken in de strijd tegen Somoza; in die tijd hadden ze er redelijk veel autonomie, het dictatoriale regime was daar niet sterk vertegenwoordigd. Toen de sandinisten de reïntegratie van het gebied beoogden, stuitte dit op lokaal verzet. De geschiedenis van conflicten tussen de oorspronkelijke bevolking en de Spaanse overheerser zaten er ook nog in het geheugen. Deze herinlijving maakte deel uit van het historische programma van 1969, waarbij ook beloofd werd dat de oorspronkelijke lokale cultuur gestimuleerd zou worden[87]. Het FSLN had de grootste moeite om de Atlantische bevolking te betrekken in haar massaorganisaties. In de nieuwe grondwet van 1987 kreeg het gebied meer autonomie[88].

 

De regering, el Gobierno de Reconstrucción Nacional, schafte de grondwet van 1974 af, waaronder de kieswet[89]. Zo werd de mogelijkheid tot verkiezingen uitgesloten. De sandinisten zagen democratie ruimer dan verkiezingen. Ze zagen de participatie van de bevolking in de politiek, economisch, sociaal en cultureel project als prioritair[90]. Het volk had grond nodig om op te werken, toegang tot een sociaal systeem en opvoeding voor hun kinderen. Ze waren geïntegreerd in vakbondsorganisaties, alfabetiseringscampagnes, gezondheidscampagnes, enzovoort. Toch werden in augustus 1980 reeds verkiezingen beloofd binnen de tijdspanne van vijf jaar, maar dit enkel met de bedoeling het revolutionaire proces te versterken.

Op vijftien maart 1984 werd de kieswet goedgekeurd in het parlement, na een langaanslepend en grimmig debat[91]. In de verkiezingen zouden de president, de vice-president en de parlementsleden verkozen worden. De verkiezingen als keerpunt beschouwd, kan de periode waarin de sandinisten regeerden opgedeeld worden in twee subperioden: een eerste periode van ‘transitioneel bestuur van nationale wederopbouw’, van 1979 tot 1985, wat een periode was van innovatie, experimenteren en succes. De vraag groeide, basisgoederen werden gesubsidieerd, de transporttarieven daalden, er werden heel wat diensten geleverd, zoals onderwijs en gezondheid, enzovoort. De tweede ‘constitutionele periode’ liep van 1985 tot 1990. Op dat moment vond de contraoorlog plaats en was er een enorme menselijke en economische schade[92]. De nieuwe grondwet zou er komen in 1987.

 

Programma bij de verkiezingen van 1984.

Naar de verkiezingen van 1984 toe veranderde het FSLN zijn programma niet. In de campagne legde ze het Plan de Lucha voor, het strijdplan dat in 23 punten het historische programma van 1969 samenvatte[93]. De bedoeling was dan ook het revolutionaire project dat ze begonnen waren, verder te zetten en uit te diepen. Ook stelden ze een nieuwe grondwet voor Nicaragua voor. Deze zou de organización del Poder Popular y el Estado revolucionario, de organisatie van de volksmacht en de revolutionaire staat vastleggen. Er werd ook benadrukt dat men streefde naar een verregaande participatie van het volk. Bij de campagne werden wel 70.000 sandinistische activisten ingezet die huis aan huis mensen gingen ‘bekeren’.

Het is goed in het achterhoofd te hebben dat bij de verkiezingen de contrarevolutie, gesteund door de Verenigde Staten, al bezig was. Verder in dit onderdeel komt de contrarevolutie uitgebreider aan bod.

 

De verkiezingen werden met een ruime meerderheid gewonnen door de sandinisten. De opkomst was betrekkelijk hoog. 75,4% van de kiesgerechtigde bevolking ging stemmen. Daarvan stemde 63% voor het FSLN. Verder stemde 27% voor de drie centrumrechtse ingeschreven partijen en 4% voor de drie ingeschreven partijen die nog linkser lagen in het politieke veld dan het FSLN[94]. Delegaties internationale waarnemers verklaarden dat de campagne en de verkiezingen eerlijk verlopen waren, hoewel de Verenigde Staten toch beweerden dat er fraude bij te pas was gekomen.

 

Op negen en tien januari 1985 werd de nieuwe regering ingesteld. De president was commandant Daniel Ortega, die voordien al de leider was binnen de JGRN. De nieuwe vice-president, Sergio Ramírez, was eerder lid van de Junta. De FSLN bleef de partij aan de macht en het programma bleef hetzelfde: het programma van nationale bevrijding, die in 1979 van start ging, werd verdergezet door de nieuwe regering. De facto was er dus niet veel veranderd, buiten dat de partij zijn legitimiteit nu op electorale wijze verworven had[95].

 

Interessant om weten is dat de sandinisten, zoals het in Cuba geschiedde, elk jaar doopten met een leuze, die duidelijk maakte wat de huidige beleidsprioriteit was. Zo was 1979 het jaar van de wederopbouw, 1980 dat van de alfabetisatie, 1981 dat van de verdediging en de productie, 1982 dat van eenheid tegenover de agressie, 1983 dat van de strijd voor de vrede en soevereiniteit, 1985 had als lemma ‘voor de vrede, iedereen tegen de agressie’ en in 1986 was het ‘alle wapens tegen de agressie’[96]. Hierbij werd weer eens duidelijk dat het geweld al van begin de jaren 80 de agenda bepaalde.

 

Na de verkiezingen was vrede een absolute prioriteit voor de nieuwe regering van de sandinisten. Desalniettemin was dit geen evidente zaak, nu in de Verenigde Staten Ronald Reagan de verkiezingen had gewonnen, juist 2 dagen na de verkiezingen in Nicaragua, en het neerhalen van het sandinistisch bewind op zijn agenda stond. In Nicaragua werd de burgeroorlog heviger, versterkt door de steun van de Verenigde Staten aan de contrabeweging.

In 1987 begon het FSLN te zoeken naar een oplossing die het overleven van de contrabeweging zou verhinderen en die voor hun ontwapening zou zorgen. Hiervoor maakte ze gebruik van vier instrumenten. Ten eerste waren er politieke onderhandelingen met de Centraal-Amerikaanse presidenten, op grond van het Plan Arias (nadien werd dit ‘los Acuerdos de Esquipulas’). Ten tweede trachtte ze akkoorden te bereiken met de Resistencia Nicaraguënse (RN, het Nicaraguaans Verzet), om een staakt-het-vuren in de oorlogszones te bewerkstelligen. Ten derde werd er onderhandeld over de politieke opening voor de antisandinistische oppositie en de zogenaamde nationale verzoeningscommissie. Tenslotte werd een oproep gedaan tot verkiezingen die legaliteit zou moeten bieden aan de grondwet van 1987[97]. Maar de contra’s werden echter niet gedemobiliseerd.

Ten gevolge van de oorlog kwam het land economisch gezien in een puinhoop terecht. De uitgaven voor defensie vermeerderden zeer sterk, aangezien de oorlog, alle aandacht opeiste. Ook de internationale crisis werd als een oorzaak van de economische malaise gezien.

Op 9 januari 1987 werd de nieuwe grondwet afgekondigd. Opmerkelijk was de grotere autonomie voor de oorspronkelijke bevolking van de Atlantische Kust. Dit kon worden gezien als het rechtzetten van eerder gemaakte fouten: de te gecentraliseerde aanpak tegenover deze groepen, die tot gewapend verzet had geleid[98].

 

Doorheen de jaren die ze aan de macht was, verliet het FSLN haar revolutionaire traditie. Bij de verkiezingen van 1984 was de rode draad van het programma het historische manifest van 1969 geweest; in 1989 werd dit laatste echter formeel herroepen, om vervangen te worden door een gematigd electoraal platform. In 1986 werd besloten de werken van Carlos Fonseca niet meer te publiceren, wat deze verandering symboliseert[99].

 

1.3. Waar lag de macht?

 

“De hegemonie die door het FSLN in de strijd en de opstand werd bereikt, liet zich in alles voelen.[100]

 

Wie nam dus de beslissingen? Waar zat de macht? Eerder werd duidelijk gemaakt dat de Junta de Gobierno de Reconstrucción Nacional zeer veel macht in handen had, zowel uitvoerende als wetgevende macht. Daarbij werd Daniel Ortega gezien als de facto president, in 1984 werd hij verkozen als president[101]. In de Junta zaten twee leden uit de anti-somocistische bourgeoisie, met name Alfonso Robelo en Violetta Barrios de Chamorro en drie sandinisten. Zodanig werd ze gezien als een tijdelijke alliantie tussen sociale klassen, wat er tijdens het eindoffensief overigens voor zou gezorgd hebben dat de Verenigde Staten niet intervenieerden[102]. De Junta stond dus eigenlijk los van het FSLN en werd pluralistisch genoemd, maar in de praktijk was het FSLN die dit orgaan domineerde. Envío ziet het als volgt:

“(…) een artificiële opdeling tussen het FSLN als vanguardia van het gehele revolutionaire proces en de JGRN, als uitvoerend hoofd van de revolutionaire staat.[103]

 

Robelo en Chamorro verlieten de Junta halverwege de jaren ‘80, omdat de sectoren van de burgerij niet genoeg inspraak hadden in het beleid. La Dirección Nacional, de nationale leiding van het FSLN hield daarbij een discours die de burgerij als vendepatria beschouwde, verkopers van het vaderland[104]. Al gauw had het FSLN dus een hegemonische positie bereikt in het revolutionaire proces[105]. Ze zag zichzelf als het volk, of toch als de vanguardia van het volk. Het revolutionaire proces was een absolute prioriteit, ook indien het politiek pluralisme en de vrijheid van pers ervoor moesten wijken.

 

Belangrijk was de vermenging van de structuur van de partij en de instituties van de staat. De organisatievorm van het FSLN onderging een bureaucratiseringsproces. Een grotere toegankelijkheid voor de massa’s was er niet, hoewel geopperd werd dat het volk doorheen de revolutie in het systeem zou worden geïncorporeerd. De macht bleef, zoals eerder meermaals vermeld, geconcentreerd bij de Dirección Nacional. Hierdoor werden materiële doelstellingen belangrijker, zoals het innemen van bepaalde machtsposities of het beheren van bepaalde machtsbronnen bijvoorbeeld. Op basis daarvan ontstond er een nieuwe machtshiërarchie binnen de staat. De hoogste leiding van het FSLN nam ook binnen die hiërarchie van de staat de hoogste posities in, zowel binnen de staatsapparaten als binnen de massaorganisaties. Dit stuitte zoals eerder besproken op verzet van de burgerij. Aangezien de machtsbronnen van de verschillende posten verschillend waren, ze waren bijvoorbeeld aan andere privileges gekoppeld, en de leden van het FSLN niet allen dezelfde toegang hadden tot informatie, netwerken enzovoort, werd er een ongelijkheid gecreëerd tussen de leden van het algemene bestuur. Aldus werd het idee van collectief leiderschap, zonder zichtbare leiders, gebroken. De leden van de Dirección Nacional bouwden elk een eigen machtsstructuur op, en zo werd de verticale aard van de organisatie van het FSLN versterkt.

Het FSLN was ook toen enorm verticaal georganiseerd. Controle en gehoorzaamheid gingen voor op het revolutionaire proces. Aanvankelijk had het FSLN het voor het zeggen in de massaorganisaties, waardoor het FSLN de blauwdruk uittekende voor de gehele Nicaraguaanse maatschappij. De bron van de macht kwam dus voort uit de revolutie en de oorlog: de macht werd verdeeld onder hen die het vertrouwen van het FSLN hadden gewonnen[106]. Deze organisatievorm kan vergeleken worden met de vanguardistische idee die al van het begin aanwezig is in het sandinistische gedachtengoed. De nationale leiding van het FSLN kan daarbij beschouwd worden als de vanguardia die de bevolking leidde doorheen het revolutionaire proces[107].

 

Een poging tot interne democratisering werd ondernomen toen het Asamblea Sandinista werd opgericht op 15 september 1980, samengesteld uit 67 leden, die zouden dienen als consultatief orgaan voor de nationale leiding[108]. Besluiten dat het FSLN hiermee democratisch georganiseerd was, is echter een stap te ver.

 

 

2. Antisandinistische krachten.

 

2.1. Interne oppositie.

 

Toen het FSLN in 1979 aan de macht kwam, baseerde ze haar legitimiteit op het feit dat er een nationale coalitie gevormd was, in functie van het breken van de macht van Somoza, maar niet op grond van een nationale consensus. Zij die de wapens hadden, de sandinisten, bleven aan de macht, maar het was, eens de doelstelling van de coalitie bereikt was, niet evident om de legitimiteit te behouden.

De politieke en sociale harmonie met de burgerij duurde slecht enkele maanden[109]. De macht werd dagelijks gecontesteerd door de private sector. Daarenboven begon in 1981 de contrarevolutie, met als doel het sandinistische regime onderuit te halen.

 

Burgerlijke oppositie.

Het is nodig op te merken dat er in Nicaragua geen democratische traditie van oppositiepartijen bestond. In 1979 was het al twaalf jaar geleden dat er nog degelijke presidentsverkiezingen gehouden waren. De laatste verkiezingen onder Somoza waren gehouden in 1974. Toen namen enkel het PLN, de partij van Somoza, en de conservatieven deel. De andere partijen hadden opgeroepen om niet te gaan stemmen. De politiek werd niet bepaald door stembusslag, maar door complotten. De partijen hadden dus lang geen oefening in de democratie gehad[110]. Heel wat partijen werden in 1979 pas legaal en hadden nooit enige sociale vertegenwoordiging gehad. Ook al claimden ze dan ook de liberale, conservatieve of sociaal-christelijke traditie te vertegenwoordigen; ze hadden nooit hun ideeën kunnen realiseren en hadden dus bitter weinig ervaring.

 

Ten tijde van Somoza kon men het politieke veld verdelen in drie groepen[111]: het dictatoriale blok van Somoza, het oppositieblok van de burgerij en het blok van het volk. Zoals al duidelijk werd, spanden de laatste twee samen tegen de somocistische dictatuur en was de coalitie, eenmaal het doel bereikt, niet meer zo evident.

Een eerste belangrijk discussiepunt, eenmaal de sandinisten aan de macht, was de samenstelling van de Consejo de Estado, het parlement. Er zouden teveel vertrouwenspersonen van de sandinisten worden benoemd. De eerste crisis die erop volgde, ontstond in april 1980. Toen versterkte het FSLN haar meerderheid in het parlement nog en namen Alfonso Robelo, hoofd van de MDN, een van de meest radicale bewegingen uit de burgerij die later de contrarevolutie zou steunen en enkele dagen later Violeta Barrios de Chamorro ontslag uit de JGRN.

Zo ontstond reeds halverweg 1980 een polarisatie tussen verschillende politieke actoren ten opzichte van het revolutionaire project. Aan de ene kant waren er zij die van mening waren dat het revolutionaire proces een noodzakelijkheid was en dat daartoe moest worden samengewerkt. Hierbij behoorden het PPSC, het PLI, het PSN, het PCdeN. Samen met het FSLN vormden ze de coalitie ‘Frente Patriótico revolucionario’ (FPR), het patriottisch revolutionaire front. Aan de andere kant ontstond een groep die zich meer en meer afzette van de revolutie. Die kant streefde naar een antisandinistische coalitie en nam later ook deel aan de contrarevolutie.

Een volgend discussiepunt was het uitroepen van verkiezingen en het vervaardigen van een wet van politieke partijen. Dit was opnieuw een discussie dat vooral met de burgerij een knelpunt was. Wat later, ook nog in 1980, trok de COSEP, de hoge raad van de privé-sector, zich terug uit het parlement. De crisis bereikte zijn hoogtepunt op 17 november, met de dood van Jorge Salazar, koffiekweker en bestuurder van de COSEP. Hij stierf in een gewapende confrontatie met de sandinistische politie[112]. Dit verzegelde definitief de breuk met de burgerij. Later werd na onderzoek bevonden dat enkele nabijen van Salazar bezig waren met een intern contrarevolutionair front, die onder andere vroegere leden van de guardia nacional steunde.

 

“De druk uitgeoefend door de partijen van het blok van de burgerij bij het verlaten van de Consejo de Estado, de campagne van zeer harde kritiek op de revolutionaire regering bij bijeenkomsten van de partijen en in de geschriften van het dagblad “La Prensa” en uiteindelijk het bewezen gewapend complot dat uitliep op de moord van Salazar, toonde duidelijk de gewelddadige weg waarheen het alternatieve project van de burgerij, dat zijn verschuiving van de macht niet aanvaardde en aandrong op het verwezenlijken van een nieuwe correlatie van krachten, leidde.[113]

 

Opnieuw rezen er problemen toen de noodtoestand in het land werd afgekondigd en La Prensa gecensureerd werd. De discussie rond verkiezingen kon toen gewoon niet meer gevoerd worden. Toen Daniel Ortega op 19 juli 1981 nieuwe confiscaties aankondigde van eigendommen die niet van somocistische bedrijfsleiders waren, liepen de spanningen weer hoog op. De wittebroodsweken na het verslaan van Somoza waren voorbij.

 

De breuk met de Kerk.

Op 24 juli 1982 werden veertien militanten van het FSLN vermoord in een gevecht aan een grenspost in Chinandega. De dadersbende die vermoedelijk Hondurees was, liet een spreuk op de muur na:

 

“Met God en Patriottisme verslaan we het communisme.[114]

 

Daniel Ortega vroeg de aartsbisschop Miguel Obando om de daders uit de Kerk te excommuniceren. Toen de Kerk daar niet op reageerde, werd zij beschuldigd betrokken te zijn bij de contra’s. Het conflict werd ten top gedreven bij het bezoek van de paus aan Managua in maart 1983. Duizenden sandinisten onderbraken toen de eucharistieviering om de paus te vragen de agressie vanwege de Verenigde Staten te veroordelen. Toen de nationale leiding van het FSLN daar bovenop nog het partijlied begonnen te zingen, was de katholieke eer helemaal geschonden. Dit moment wordt gezien als de breuk tussen het FSLN en de Kerk. Wanneer in 1983 de legerdienst werd ingevoerd, pleitte de Kerk in een brief van de bisschoppelijke conferentie voor de vrijstelling van niet-sandinistische katholieken en maande ze aan tot ongehoorzaamheid onder haar gelovigen. Tientallen kerken waar de kaart van de bisschop werd voorgelezen, werden het mikpunt van aanslagen van sandinistische defensiecomités. De Katholieke Kerk werd vanaf toen beschouwd als de belangrijkste pilaar van de binnenlandse oppositie tegen het FSLN[115].

 

De oppositie bij de verkiezingen van 1984.

Bij de verkiezingen van 1984 konden de oppositiepartijen opgedeeld worden in drie groepen[116]: Ten eerste was er een linkse groep van drie partijen die voortkwamen uit de marxistische partij die in de jaren 40 reeds bestond, met name de Communistische Partij van Nicaragua (PCdeN), de Socialistische Partij van Nicaragua (PSN) en de Marxistisch-leninistische Beweging van Volksactie (MAP-ML). Vervolgens was er een centristisch-reformistische groep, die bestond uit de conservatieve (PCD), liberale (PLI) en sociaal-christelijke partij (PPSC). De derde groep was de meest reactionaire groep. Zij waren samengesmolten in de Coordinadora Democrática Nicaragüense (CDN). Deze werd gedomineerd door de COSEP, de coalitie van bedrijfsorganisaties die de elite van de Nicaraguaanse burgerij vertegenwoordigde en die zijn eigen economische belangen verdedigde, die door de revolutie waren aangetast door de confiscaties van bezit in het kader van de sandinistische herverdelingspolitiek. Deze groep leunde nauw tegen de Noord-Amerikaanse administratie. Het was deze groep die niet deelnam aan de verkiezingen. Een deel van hen kwam later ook bij de contrarevolutie terecht.

Zoals eerder gezien wonnen de sandinisten de verkiezingen ruimschoots. De eerste en meest linkse oppositiegroep behaalde slechts 4% en de tweede oppositiegroep, die eerder centrum-rechts te situeren viel, behaalde 27% van de stemmen.

 

Na de verkiezingen van 1984.

Na onderhandelingsronden met de oppositiepartijen in april 1989 keurde de nationale raad een kieswet goed die garanties bood voor de competitiviteit, de gelijke toegang tot de communicatiemiddelen, de aanvaarding van buitenlandse financiering en de uitnodiging van buitenlandse observatoren. Het FSLN doelde hiermee op de goedkeuring door de oppositie van de instituties die ze na de revolutie gecreëerd had. Maar deze politieke opening en onderhandelingen stond in geen geval borg voor een flexibelere organisatie van de partijstructuren van het FSLN, noch voor het autonoom functioneren van de massaorganisaties van de sandinisten. Enkel ten opzichte van de oppositie gold deze opening. Het hervatten van de onderhandelingen met hen, betekende nog niet dat de oorlog was afgelopen of dat de levensomstandigheden van de bevolking, die onder andere ten gevolge van de oorlogstoestand erbarmelijk waren, verbeterden. De leiding zweeg de eisen en de meningsverschillen van de militante sandinisten dood onder het mom van het politieke agressieve klimaat. De leiding beloofde wel een nationaal congres met het oog op de partij intern te democratiseren en de massaorganisaties meer zelfstandigheid te geven.

 

Naar een verenigd oppositieblok toe.

In april 1988 begon de Noord-Amerikaanse ambassadeur Richard Melton in Managua een zo een groot mogelijke groep van oppositiepartijen en personen uit de zakenwereld te verenigen in een politieke organisatie. Na verschillende onderhandelingsrondes ontstond een gemeenschappelijk front tegen het regime, genaamd ‘el Grupo de los 14’ (de Groep van de 14). De interne oppositie werd hierdoor gemobiliseerd, samen met hen die daarvoor in het buitenland oppositie voerden. Het opstellen van een antisandinistisch blok leek steeds meer haalbaar. Toch was de bereikte consensus nog niet zo stabiel: In de eerste helft van 1988 waren er meerdere betogingen op verschillende plaatsen in Nicaragua, die op weinig tolerantie van de regering konden rekenen. Richard Melton werd, samen met zeven andere functionarissen van de ambassade, het land uitgezet. De interne oppositie kreeg dus nog steeds weinig bewegingsvrijheid.

Toen de datum voor de verkiezingen werd bekendgemaakt, versnelde het proces van de oppositievorming. De sandinisten, die in een congres in Costa del Sol besloten tot de verkiezingen, waren er van overtuigd dat de ze op gelijk welke manier gemakkelijk zouden winnen. Ze doelden met de verkiezingen op meer legitimiteit om zo meer druk te kunnen uitvoeren op de administratie van de Verenigde Staten om aan de ene kant de contra’s te ontwapenen en aan de andere kant het handelsembargo op te heffen[117].

 

In april 1989 kwamen de verschillende oppositionele formaties, vanuit de Groep van de 14, tot het akkoord om een antisandinistische coalitie te vormen, genaamd ‘Unión Nacional Opositora’ (UNO, nationale unie van de oppositie). Vier meer centrale partijen weigerden zich bij de coalitie aan te sluiten en dit omwille van het rechtse karakter ervan, én van de onderwerping aan de belangen van de Verenigde Staten en de werkgevers. Als kandidaat voor het presidentschap werd Violeta Barrios de Chamorro naar voor geschoven, de weduwe van Pedro Joaquín Chamorro. De keuze voor deze kandidaat was geen gemakkelijke zaak, gezien het heterogene karakter van de coalitie. De kandidaat mocht geen banden hebben met de coalitie en mocht geen achterdocht wekken bij de bevolking. De vele interne tegenstellingen werden weggewerkt met de hulp van de Amerikaanse ambassade, die financiële steun beloofde indien ze als een front naar de verkiezingen zouden gaan[118].

De vijf traditionele politieke stromingen waren in de UNO vertegenwoordigd: de conservatieven, de liberalen, de sociaalchristenen, de sociaal-democraten en de marxisten.

Het kiesprogramma dat de UNO vertegenwoordigde, was het Plan Azul y Blanco en volgende punten stonden daarbij centraal: De ontbinding van het sandinistische leger, het Ejército Popular Sandinista; de afschaffing van de legerplicht, de herprivatisering van de economie, de deregularisatie van het nationale salarissysteem, de herziening van de agrarische hervorming en van de geldende rechtsorde[119]. De bedoeling was het politieke proces, ingesteld door de sandinisten, terug om te keren. De UNO creëerde de idee dat zij het enige mogelijke alternatief was tegenover het FSLN. Zodanig holde ze de mogelijkheden uit voor de meer gecentreerde partijen die zich buiten de coalitie gesteld hadden en vermeed ze de identificatie met het extreem rechts.

Er werd in Nicaragua dus een verenigd oppositieblok tegen het FSLN gevormd, een allegaartje van alle onervaren oppositie samen.

 

2.2. Internationale context.

 

Koude oorlog in de achtertuin van de Verenigde Staten.

Op het internationale toneel zijn vooral de Verenigde Staten een belangrijke actor. In de geschiedenis van Nicaragua is dat al eeuwen het geval: Nicaragua ligt in de achtertuin van de Verenigde Staten en ten tijde van de Koude oorlog was een socialistisch regime in die achtertuin een doorn in het kapitalistische oog. De vlucht van Somoza was dus eigenlijk een slag in het gezicht van de administratie Carter. Toch was de strategie er aanvankelijk geen van militaire interventie, maar een van economische hulp met als doel controle te krijgen over de Nicaraguaanse ontwikkeling. In september 1979 kreeg de nationale leiding van het FSLN zelfs een uitnodiging vanwege het witte huis.

De verkiezing van Ronald Reagan in 1981 als president van de Verenigde staten was voor Nicaragua dus een belangrijk politiek gegeven; de strategie veranderde totaal. Het FSLN werd als een groep totalitaire communisten aanzien die een directe bedreiging vormden voor de veiligheidsbelangen van de Verenigde Staten en voor de vrijheden van het Nicaraguaanse volk. Er was angst dat de revolutie zich zou uitbreiden naar de rest van Centraal-Amerika: Nicaragua grenst aan Honduras en Costa Rica, in tegenstelling tot Cuba, een eiland.

Reagan begon gauw met een campagne om het sandinistische regime te destabiliseren en startte een oorlog van lage intensiteit. Er werden geheime paramilitaire operaties uitgevoerd, er werd hulp gegeven aan de militaire operaties van de gewapende oppositie, de economie werd gedestabiliseerd, er werd een offensieve propaganda gevoerd en er werd hulp gegeven aan de sociale sectoren die tegengesteld waren aan het sandinistische project[120].

 

Nicaragua werd door de Verenigde Staten in een internationaal-politiek isolement geduwd, met als ‘reden’ dat er in Nicaragua geen verkiezingen gehouden werden. Toen Daniel Ortega op 4 december 1983 verkiezingen aankondigde, werd het dan ook moeilijker voor de regering van de Verenigde Staten om hun steun aan het contraleger te verantwoorden[121]. Toch werd de situatie na de verkiezingen alleen maar erger. Nodig te herhalen dat de VS de enige was die beweerde dat er fraude te pas kwam aan de verkiezingen?

Het economische model van de sandinisten werd verder ondermijnd door het Amerikaanse handelsembargo, ingesteld in 1985 en het conflict met de contra’s[122]. De nationale schuld schoot de lucht in. De uitgaven voor defensie waren groot, zo werd in 1985 de helft van het budget aan defensie gespendeerd.

 

Op 27 juni 1986 won Nicaragua het proces die ze ingespannen had tegen de Verenigde Staten voor het Internationaal Gerechtshof van Den Haag. Op 9 april 1984 had Nicaragua namelijk een klacht ingediend om de activiteiten die de Verenigde Staten uitvoerden of steunden om het sandinistische regime onderuit te halen illegaal te verklaren volgens het internationaal recht[123].

 

2.3. Contrarevolutie.

 

De contrarevolutie bepaalde in sterke mate de geschiedenis van Nicaragua. In wat volgt wordt er dan ook even dieper op ingegaan. Nog steeds draagt het land de gevolgen ervan, het werd achtergelaten in puin. Naar de centrale vraag in deze thesis toe is het ook een essentiële gebeurtenis: de contrarevolutie beïnvloedde wezenlijk het beleid van de sandinisten en zelfs de hoedanigheid van de partij zelf.

De contrarevolutie kan opgedeeld worden in drie fasen[124]. De eerste was de activering van contrarevolutionaire groepen tussen 1980 en 1982. Toen kwam de stabiliteit van het sandinistische regime nog niet in gevaar[125]. Vervolgens was er de ‘blitsoorlog’, in functie van concrete doelwitten die op een efficiënte en vlugge manier bereikt werden. De laatste fase tenslotte was de langdurige oorlog tussen 1985 en 1990.

De Fuerza Democrática Nicaraguënse (FDN, de Nicaraguaanse Democratische Strijdkracht) was een soort van contrarevolutionair leger dat opereerde vanuit Honduras. Het was voornamelijk samengesteld uit duizenden ex-soldaten en –officieren van de oude guardia nacional. Het werd ook gesteund door vooraanstaande leden van de voormalige burgerij onder Somoza. Financieel was het afhankelijk van de hulp van de Verenigde Staten. Verder coördineerde de CIA ook de antisandinistische groeperingen zoals zij die ontstaan waren uit de oude guardia nacional en opereerden in het noorden van het land en andere militaire organisaties ontstaan aan de caraïbische kust en de grens met Costa Rica en bracht ze ze samen. De contra’s kregen verder ook hulp van de regeringen van Israël, El-Salvador, Honduras en in het begin ook van Argentinë. Opvallend dus is dat het gebeuren vanuit het buitenland gecoördineerd werd en zelfs opereerde vanuit het buitenland.

 

Er werd gezocht naar een sociale basis binnen Nicaragua zelf. Die werd gevonden bij de hiërarchie van de Katholieke Kerk, bij de burgerij, die verenigd was in de COSEP en bij binnenlandse boeren en etnische gemeenschappen[126]. De Kerk had steeds de meest conservatieve groepen vertegenwoordigd en hun steun aan de contra’s gaven deze legitimiteit. De COSEP droeg zijn steentje bij omdat haar belangen onder het beleid van de sandinisten in gedrang kwamen, zoals eerder besproken. Wat de boeren en heel wat etnische gemeenschappen betrof, botste het revolutionaire project soms met de traditionele waarden. In het discours van het FSLN werd de oorzaak van de contrarevolutie steeds bij de Verenigde Staten gelegd, maar de binnenlandse steun toont aan dat er meer aan de hand was dan een tekort aan Noord-Amerikaanse tolerantie.

De contrarevolutie zorgde er ook voor dat de sandinisten hun beleid aanpasten, door bijvoorbeeld de nadruk op defensie te leggen, de noodtoestand af te kondigen waardoor heel wat vrijheden niet meer konden worden gegarandeerd en de verticale aard van de partijstructuur te versterken. Deze aanpassingen zorgden dan voor de polarisatie tussen de sandinisten en zij die buiten het revolutionaire project stonden[127]. Oorzaak en gevolg zijn dus niet altijd zo gemakkelijk van elkaar te scheiden.

Met de contraoorlog werd niet enkel militair de fysische eliminatie van het FSLN bewerkstelligd, maar ook het ondermijnen van haar legitimiteit met het oog op het verwijderen van de partij van de macht. Men streefde ernaar de sandinisten onderuit te halen, het hun project om te keren en een liberaal regime ervoor in de plaats te vestigen[128].

Belangrijk is toch de brede internationale steun die werd gegeven aan de sandinisten, van Mexico, Venezuela, Costa Rica, Panama, Ecuador, Cuba, Colombia, Bolivia en Brazilië, van zowel heel wat West-Europese landen als van het toenmalige Socialistisch blok, van de Socialistische Internationale tot de beweging van de niet-geallieerde landen[129]. Er werd met heel veel romantiek gekeken naar een Nicaragua die het voorbeeld gaf van een sociale revolutie, voor en door het volk. Een revolutie die trouwens geen naar-de-pijpen-dansen was van het communistische bewind in de Sovjet Unie. Maar het was de tijd van de koude oorlog, de twee grootmachten vochten hun conflicten uit op andermans grondgebied. En de regering van de Verenigde Staten besliste de druk op de sandinisten te vergroten. Het werd nogmaals duidelijk dat een beleid dat in strijd was met de politiek van de Verenigde Staten geen optie kon zijn.

 

 

3. Eindbeschouwingen.

 

Om dit deel te besluiten, worden enkele reflexies weergegeven met betrekking op de centrale vraagstelling van mijn thesis: Hoe is het FSLN veranderd doorheen de jaren dat ze aan de macht was? Bleef ze haar programma trouw? Wat met de ideologie? Wat was de invloed van de contrarevolutie? En wat met de democratie en mensenrechten? Het zijn vragen die in dit deel al werden aangestipt. Mijn bedoeling is nu aan de hand van deze vragen een tussentijdse evaluatie te maken.

 

3.1. Van guerrilla tot politieke partij.

 

Het FSLN doorging de transformatie van een kleine, clandestiene politiek-militaire organisatie, een guerrilla, tot de machtshebbende hegemonische partij van Nicaragua, met een nationaal project, waar bijna de hele bevolking in werd betrokken. Die hegemonie werd opgebouwd door een heel netwerk van massaorganisaties, dat als middel diende om de hele bevolking te integreren in het beleid. In het vorig deel werd de transformatie van een guerrilla tot een massabeweging, die in staat was om het dictatoriale regime neer te halen, reeds behandeld. Het FSLN had aanvankelijk geen electorale traditie, haar oorspronkelijk doel was het neerhalen van de somocistische dictatuur, en dit op militaire wijze.

In het eerste deel werd het foquisme gezien als een van de voornaamste kenmerken in het begin van het FSLN. Door juist vernoemde transformatie naar een politieke partij veranderde dit kenmerk juist omdat het FSLN geen gewapende politieke partij meer was; het doel werd niet langer via de militaire weg getracht te bereiken. De legitimiteit werd sindsdien gezocht via de electorale weg.

Zoals eerder besproken, zorgde de contrarevolutie ervoor dat de verticale structuur en centrale organisatie van het FSLN versterkt werd. In dit opzicht bleef de vanguardistische aard een van de wezenlijke kenmerken van de partij. De Dirección Nacional, de nationale leiding had de macht in handen en nam de beslissingen. Dit zorgde ervoor dat groepen, zoals de burgerij en de Kerk en delen van de inheemse bevolking, zich afzetten tegen het nationale project.

Naast deze tegenstand, bleven velen ook de sandinisten steunen. Velen hadden familieleden, vrienden en kennissen zien sneuvelen voor de revolutie en dat versterkte de persoonlijke band met het project. Velen zagen hun sociale situatie verbeteren. De verkiezing van het FSLN in 1984 is een bewijs van deze steun.

 

 3.2. Programma.

 

De vraag is nu of deze gewijzigde aard van de partij ook een impact heeft gehad op het programma. Aanvankelijk werd het niet veel veranderd. De landhervormingen vonden plaats in naam van de agrarische revolutie, het tweede programmapunt[130], of die goed of slecht waren terzijde beschouwd. De onderwijs- en gezondheidscampagnes werden uitgevoerd en de sandinisten voerden een beleid in functie van de allerarmsten van de bevolking. Ook wat het anti-imperialisme betreft maakte het FSLN zijn historische programma waar. Ironisch genoeg zorgde deze afzetting tegen de imperiale macht ervoor dat deze ingreep een contrarevolutie ondersteunde die het land verscheurde. Bovendien wordt de contrarevolutie gezien als een van de belangrijkste factoren die leidden tot de nederlaag van de sandinisten in 1990.

Belangrijk voor de sandinisten was de band met de bevolking, ze streefden in het historische programma van 1969 naar een verregaande participatie van de bevolking in het project. In die zin bereikten ze zeker hun doelstelling via het hele netwerk van organisaties die ze construeerden.

Een punt waar de sandinisten aanvankelijk niet helemaal in slaagden, was programmapunt nummer zes: eerder werd kort het beleid tegenover de inheemse bevolking aangestipt. De herinlijving van de Atlantische Kust kwam inderdaad op de agenda te staan, maar wat het stimuleren van de lokale cultuur betreft ontstonden wat problemen. Aanvankelijk werd niet voldoende rekening gehouden met de etnische diversiteit in die regio, wat tot conflicten leidde[131]. In de nieuwe grondwet van 1987 kreeg de regio meer autonomie, wat ook wel beschouwd werd als het rechtzetten van eerder gemaakte fouten[132].

Toch lijkt het FSLN doorheen de jaren aan de macht haar revolutionaire traditie wat te hebben verlaten. Bij de verkiezingen van 1984 werd het programma Plan de Lucha nog gebaseerd op het historische manifest van 1969, maar in 1989 werd dat echter formeel herroepen, om vervangen te worden door een gematigd electoraal platform. Dit kan gezien worden in het licht van de transformatie van het FSLN van een guerrilla tot een politieke partij, die ernaar streefde stemmen te behalen via verkiezingen. Een ander moment dat de breuk met de revolutionaire traditie kenmerkte, vond plaats wanneer de partij in 1986 besliste de werken van Fonseca niet meer te laten publiceren.

Ook de bureaucratisering van de partij zorgde voor een verschuiving van de belangen. Waar die eerder op het collectieve niveau gesitueerd waren, kwamen doorheen de jaren de materiële belangen bovendrijven. Dit kwam door dat aan elke positie verschillende privileges gekoppeld waren. Wie zich verdienstig gemaakt had in de revolutie, werd bevoordeeld.

 

De invloed van de contrarevolutie op het programma bleek ook cruciaal. Die heeft het programma van de sandinisten niet veranderd, maar zorgde wel voor een kentering wat de prioriteiten betreft: defensie werd bekommernis nummer één. Vele massaorganisaties werden gekaderd binnen die defensie. Zo werd de legerdienst ingevoerd, wat bij velen op tegenstand stuitte. Moeders zagen hun mannen en zonen niet graag vertrekken[133]. Er wordt dus niet geïnsinueerd dat het FSLN geen fouten heeft gemaakt, maar er wordt gewoon benadrukt dat de contrarevolutie een grote invloed heeft gehad.

 

3.3. Democratie en mensenrechten.

 

Zoals eerder werd aangestipt, schafte de Junta de Gobierno de Reconstrucción Nacional de grondwet van 1974 af. Hiermee werd ook de kieswet afgeschaft en werd er niet direct de mogelijkheid tot verkiezingen voorzien. Dit kan gedeeltelijk worden verklaard door het wantrouwen die vele leden van het FSLN hadden ten opzichte van de liberale democratie en verkiezingen, die gegroeid was door de slechte ervaringen die ze in de geschiedenis van Nicaragua hadden met verkiezingen en partijen[134]. De volksopstand werd gezien als de bron voor of, beter gezegd, ze legitimeerde de macht en de vertegenwoordiging in massaorganisaties zorgde voor de participatie van de bevolking, waardoor, in de ogen van de sandinisten, er geen noodzaak was tot het uitroepen van verkiezingen. Zo bijvoorbeeld ontstonden Comités de Defensa Sandinistas (de sandinistische defensiecomités), las Milicias Populares Sandinistas (de sandinistische volksmilities) en stedelijke en landelijke vakbonden, vrouwen-, jongeren- en kinderverenigingen. De nadruk lag op de economische en sociale rechten, ook indien hierdoor de politieke rechten soms niet werden gewaarborgd. Democratie werd gezien als het wegwerken van de sociale ongelijkheid[135]. De relatie tussen de vanguardia en de massa’s was niet zo democratisch, gezien de verticale structuur. De nationale leiding ging ervan uit te weten wat goed was voor de bevolking en putte daar legitimiteit uit.

In 1980 werden wel reeds verkiezingen beloofd, maar enkel om het revolutionair proces te versterken. In het eerste ontwerp van wet van politieke partijen werd de mogelijkheid nog niet voorzien dat deze zouden kunnen concurreren om de macht. Democratie al goed en wel, als de revolutie maar niet in gevaar kwam.

Hoewel de sandinisten een politiek pluralisme naar voren droegen, werd veel hiervan dode letter eenmaal de noodtoestand werd uitgeroepen. De persvrijheid verdween en het vormen van politieke organisaties of vakbonden werd verboden. In de beginjaren van de sandinisten werden de mensenrechten redelijk goed gerespecteerd in vergelijking met de meeste andere Latijns-Amerikaanse landen. De grootste kritiek op het niet naleven van de mensenrechten kwam er vanaf de contrarevolutie.

 

Het FSLN werd gezien als een hegemonische partij, in die zin dat geen enkele partij van de oppositie het machtsmonopolie had kunnen doorbreken. Het FSLN zag zichzelf steeds als een volkspartij die de belangen van de meerderheid verdedigde en een nationaal project geïnstalleerd had. Ze had nooit gedacht de macht te verliezen bij de verkiezingen.

 

 

DEEL 3- DE SANDINISTEN IN DE OPPOSITIE?

 

A. Periode 1990-1996.

 

Wat waren de oorzaken van het machtsverlies van de sandinisten? In het volgende onderdeel wordt getracht een antwoord gegeven op deze vraag. Eerst worden de verkiezingen van 1990 besproken. De resultaten worden daarbij geanalyseerd en er wordt gezocht naar de oorzaken die deze kunnen verklaren.

Vervolgens wordt bekeken hoe het politieke landschap in Nicaragua zich na de electorale nederlaag van het FSLN ontwikkelde. Het land maakte de overschakeling naar een liberaal bewind. De dynamiek van dat nieuwe bewind en van de oppositie wordt beschouwd, zodanig een achtergrond te schetsen voor de evoluties binnen het frente .

Tenslotte staat het FSLN opnieuw centraal. Er wordt bekeken hoe de partij reageerde op haar plaats in de oppositie. De houding ten opzichte van de regering, het programma en de structuur van de partij worden daarbij onder de loep genomen.

 

 

1. De presidentsverkiezingen van 1990.

 

Op 25 februari 1990 werden de verkiezingen gehouden die zouden leidden tot de historische nederlaag van het FSLN. Deze verkiezingen, die volgens sommigen de uiting waren van het vervolledigen van het democratiseringsproces in Nicaragua, stonden symbool voor de democratie in heel Latijns-Amerika: ze toonden dat het mogelijk was om eerlijke en transparante verkiezingen te houden, met een pluralistisch partijsysteem.

De verkiezingen werden verder ook wel de ‘elecciones para la paz’ genoemd, de verkiezingen voor de vrede. De grote tegenstrijdigheid was dat het houden van deze democratische verkiezingen geleid heeft tot de nederlaag van hen die dit politiek pluralisme geïnstalleerd hadden. Niemand had dit verwacht: zowel de sandinisten zelf, als buitenlandse waarnemers niet. De meeste pronostieken hadden een ruime overwinning van de sandinisten voorspeld[136]. De verkiezingen zorgden dan ook voor politieke chaos in het land.

Er moet worden opgemerkt dat deze verkiezingen niet plaatsvonden in normale omstandigheden, maar in het licht van een oorlog die al jaren aansleepte. Daarenboven was er een handelsembargo en daarmee gepaard een diepgaande uitholling van de binnenlandse politiek van Nicaragua. Het is belangrijk de nederlaag van de sandinisten te situeren binnen de agressie van de Verenigde Staten, de koude oorlog, de Latijns-Amerikaanse context, de economische crisis en de fouten die ze begingen toen ze aan de macht waren[137].

De verkiezingen hadden vier directe consequenties volgens de theoretische inzichten van Salvador Martí: het pluralisme in Nicaragua werd versterkt, de politieke activiteit gebeurde nu volgens de spelregels vastgelegd in de grondwet van 1987, de samenhang van de politieke, sociale en economische krachten was veranderd en er was een herschikking van de politieke actoren ten opzichte van de toegang die ze hadden tot de middelen van de staat[138].

Het is belangrijk de dynamiek te beschouwen die volgde op deze electorale nederlaag: de inplanting van het land in een neoliberaal economisch systeem is een belangrijke gebeurtenis in het licht van het electorale verlies van het FSLN. De sandinisten veranderden van hegemonische macht tot oppositiepartij. De vraag naar de reactie van de partij op deze verandering dringt zich dan ook op.

De analyse begint met de weergave van de verkiezingsresultaten.

 

1.1. Analyse van de resultaten.

 

Op 25 februari 1990 moest er gekozen worden voor de president, voor het parlement en voor de gemeenteraden. De opkomst voor de verkiezingen lag hoog, zelf nog hoger dan in 1984: 86,3% ging stemmen. De coalitie UNO behaalde 54,7% bij de presidentsverkiezingen en 53,9% bij de parlementsverkiezingen. Het FSLN behaalde 40,8% bij beide verkiezingen. De overige acht partijen behaalden samen 4,2% voor de presidentsverkiezingen en 5,3% voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Bij de gemeenteraadsverkiezingen won de UNO in 101 en het FSLN in 30 van de 131 gemeentes. Dit komt neer op een percentage van respectievelijk 75,6% en 24,4%. Ook op dit niveau werd dus een overtuigende overwinning behaald voor de UNO.

Het FSLN bleef evenwel de sterkste homogene partij, gezien de UNO een coalitie was bestaande uit veertien partijen. Daarenboven had de UNO niet genoeg zetels in het parlement om een buitengewone meerderheid te behalen, nodig om de grondwet te wijzigen[139].

 

Violeta Barrios werd presidente, als kandidate voor de UNO en de liberaal Virgilio Godoy vice-president. De sandinisten behielden in de praktijk echter nog heel wat macht, onder meer in het leger en in de rechterlijke instellingen.

 

 

2. Verkiezingsnederlaag: oorzaken.

 

In dit onderdeel wordt getracht volgende vraag te beantwoorden: hoe komt het dat de sandinisten, die in 1979 aan de macht kwamen met de steun van het grootste deel van de bevolking[140], die in 1984 de verkiezingen nog met zo een grote meerderheid hadden gewonnen, de stembusslag verloren in 1990? Het is niet zo eenvoudig een verklaring te zoeken voor het machtsverlies. Er ligt een zeer complexe realiteit op de achtergrond, vele factoren spelen mee.

 

Salvador Martí haalt in zijn boek ‘La revolución enredada. Nicaragua 1977-1997’ vier elementen aan die de afloop van de verkiezingen kaderen[141]. Dit zijn:

1) de situatie van diepe economische crisis als gevolg van de militaire confrontatie en enkele fouten begaan door het FSLN;

2) de langdurigheid van het oorlogsgebeuren;

3) de impact van het beleid van aanpassingen op grote groepen van de bevolking;

4) de oppermachtige houding van een aantal sandinistische leiders en het opnieuw verschijnen van cliëntelistische dynamieke, waaraan de burgers zich ergerden.

Deze factoren situeren zich op verschillende niveaus.

 

De verdere bespreking van de oorzaken zal gebeuren op drie niveaus. Beginnend bij de internationale dynamiek wordt vooral de rol van de Verenigde staten uiteengezet, die het sandinistische bewind ondergroeven, door hun bijdrage in de contrarevolutie en door het handelsembargo die ze instelden tegen het sandinistische regime. Dit kadert binnen de context van de koude oorlog. Vervolgens wordt het nationale niveau besproken, duidelijk makend wat de impact van de economische crisis was op het nationale project van de sandinisten, en de sociale gevolgen hiervan. De nadruk ligt daarbij op het verlies aan aanhang bij de bevolking. Tenslotte komen de factoren aan bod die intrinsiek zijn aan de partij, haar structuur en haar handelingen. Bij de analyse is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat het FSLN toch nog ruim 40% van de stemmen behaalde, wat geen kleine minderheid vormt.

 

2.1 De internationale dynamiek.

 

Internationale context.

Paul Oquist benadrukt de veranderingen in de sociopolitieke internationale structuren[142]. De internationale situatie zou in 1979 veel gunstiger geweest zijn voor het FSLN dan in 1990. De sandinistische nederlaag werd gesitueerd binnen de ineenstorting van het socialistisch blok in Oost-Europa. Hierdoor kwam de Verenigde Staten op internationaal niveau in een hegemonische positie terecht en handelde de grootmacht monopolair. In het hele decennium hield ze zich bezig met het terugdringen van revolutionaire regimes in de derde wereld. Deze regimes stonden over het algemeen zwak in het internationale systeem. Landen die basismaterialen uitvoeren, hadden het bovendien ook economisch moeilijk, wat duidelijk wordt als bijvoorbeeld gekeken wordt naar de schuldencrisissen waar vele van die landen mee te maken hadden.

 

Koude oorlog in de achtertuin van de Verenigde Staten[143].

Wellicht is de druk van de Verenigde Staten om het sandinistische regime omver te werpen een van de belangrijkste factoren geweest die geleid hebben tot de verkiezingsnederlaag van 1990. Dat komt terug in de meeste literatuur en kwam ook terug in de meeste interviews die in het kader van deze thesis werden afgenomen in Managua: bijna alle ondervraagden zagen de door de Verenigde Staten georchestreerde contrarevolutie als voornaamste oorzaak voor de verkiezingsnederlaag. De Amerikanen financierden de contra’s, wat leidde tot een enorm wrede burgeroorlog. Verder stelde ze een handelsembargo in, wat een van de oorzaken was voor de economische crisis in Nicaragua. De gevolgen waren enorm groot, zowel op militair, politiek, economisch als sociaal vlak.

 

“Centraal-Amerika is altijd een integraal deel geweest van de invloedssfeer van de Verenigde Staten. Dus werd het voorbeeld van de sandinistische revolutie in Nicaragua als gevaarlijk gezien voor hun belangen. Ze zetten een oorlog in, een zeer wrede, die dit volk veel bloed heeft gekost. Jongeren als jij werden in de legerdienst opgenomen en keerden als lijken in zakken terug. Daarna was de economische situatie extreem hard, want alles werd ingezet voor de verdediging van het land en van de revolutie. Dus in 1990, toen Violeta kandidaat was voor de rechtse krachten, had het volk grote verwachtingen.[144]

 

De Verenigde Staten lokaliseerden Nicaragua door de geschiedenis heen steeds in hun achtertuin, wat omgekeerd trouwens vaak op tegenstand van de pinoleros[145] stuitte. Sandino staat hier persoonlijk symbool voor en het anti-imperialisme vormt een primordiale rode lijn in het programma van de sandinisten. De economische en politieke interventies vanwege de yankees waren niet schaars, zoals eerder werd besproken. Het witte huis heeft bijna permanent een invloed gehad op de politieke aangelegenheden van Nicaragua. Onder president Carter werd de sandinistische revolutie nog getolereerd en gebeurden de relaties tussen beide landen normaal. Niet dat de revolutie werd toegejuicht, maar de internationale sympathie voor de revolutie zorgde ervoor dat de betrekkingen op een diplomatieke manier gebeurden. Toch begon tegen het einde van zijn ambtstermijn het beleid al in een andere richting te keren, voornamelijk onder druk van de rechtse oppositie[146]. Er werd gevreesd voor de uitbreiding van het communisme; Cuba zou zijn politiek exporteren naar Centraal-Amerika. Nicaragua was immers geen eiland zoals Cuba, wat de vrees versterkte. Daarom werd de hulp van de Verenigde Staten aan de nieuwe regering van Nicaragua gestaakt. Dit beleid werd, samen met de groei van ‘nieuw rechts’ onder Ronald Reagan in de Verenigde Staten, enkel offensiever. In het onderdeel dat handelde over de contrarevolutie kwam dit reeds uitgebreid aan bod: De Verenigde Staten financierden en steunden de contrarevolutie, die in de jaren 80 Nicaragua ruïneerde.

De Verenigde Staten negeerde de uitspraak van het Hof van Justitie in Den Haag, die op 27 juni 1987 plaatsvond in het voordeel van Nicaragua. Ze werd veroordeeld volgens het internationaal gewoonterecht omdat ze geweld had gebruikt tegen een andere staat. De uitspraak berechtte de aanvallen in 1983 en 1984, tegen de haven Sandino, tegen Corinto, tegen de basis van de zeemacht in Potosí en tegen San Juan del Sur.

Op politiek vlak had de contrarevolutie de polarisatie van de samenleving tussen sandinisten en antisandinisten tot gevolg, de sociale sector werd onder druk gezet. De legitimiteit van de sandinisten werd ondergraven. Het beleid werd noodgedwongen gewijzigd: defensie werd bekommernis nummer één. Het revolutionaire project kwam daardoor in gedrang. De effecten op economisch gebied worden verder besproken. Zodoende droeg het Noord-Amerikaanse beleid bij aan de nederlaag van de sandinisten op 25 februari.

 

2.2. De nationale dynamiek.

 

Economie.

De economie van Nicaragua is voornamelijk afhankelijk van import. Daarom was de impact van het handelsembargo van de Verenigde Staten zo groot. De oorlog zette evenzeer een zware druk op de economie. De inflatie ging tijdens de achtjarige regeringsperioden van de sandinisten over van 70,3% in 1979 tot 1347,2% in 1987. De externe schuld had in 1987 een omvang die viermaal zo groot was als die op het einde van het somocistisch regime. Eind de jaren tachtig was de Nicaraguaanse economie simpelweg vernietigd[147].

Tussen 1979 en 1983 had Nicaragua nog het tweede hoogste groeicijfer van Latijns-Amerika[148]. De oorlog bracht daar verandering in. De kosten voor defensie lagen zeer hoog en zeer veel infrastructuur werd vernietigd.

De verwezenlijkingen die het FSLN in het begin realiseerde, zoals het voorzien in sociale diensten, gezondheid, onderwijs, implementatie van een politieke economie die moest leiden tot het vergroten van de vraag, de agrarische hervormingen en de afkondiging van wetten in verband van stedelijke verpachting werden op de achtergrond geschoven. De nadruk die in het begin van het sandinistische tijdperk gelegd werd op het voorzien van basisbehoeften voor de gehele bevolking, verschoof naar defensie en het trachten behouden van de macht. De sociale gevolgen van de oorlog en de economische malaise waren enorm. Het FSLN moest de economische politiek die gericht was op ontwikkeling voor de meerderheid van de bevolking achterwege laten, en concentreerde zich op het overleven van de partij. Het FSLN stond tussen twee vuren geprangd: de sociale basis en de rechtse sectoren.

 

De steun van het volk doorbroken.

Voor dit onderdeel wordt onder andere gebruik gemaakt van een onderzoek uitgevoerd door Instituut van Nicaraguaanse Studies (IEN), die een diepgaandere analyse maakt over het wegvallen van de basis van het FSLN. Deze studie werd geleid door Paul Oquist[149].

In 1979 had het FSLN de leiding over alle groepen die zich verzetten tegen Somoza. Ze kwam aan de macht zonder ervaring, zonder verregaande organisatie enzovoort. Toch werd ze gesteund door bijna de hele bevolking. Uit de resultaten van de verkiezingen bleek dat die steun enorm geminderd was. Onderzoek wees uit dat van diegenen die in 1984 nog voor het FSLN stemden en dit niet meer deden in 1990, 28,4% afhaakte in 1985[150]. In de periode 1985 tot 1987 haakte 56,8% af. Toen was er een snelle neerwaartse tendens in de economie. Het handelsembargo werd ingesteld. Ook de militaire burgerplicht was een factor bij deze snelle achteruitgang: in enkele maanden na de verkiezingen van november 1984 was een kwart van de stemmers van het FSLN al van mening veranderd.

 

De burgerij, de professionals, de boeren, de informele sector en de huisvrouwen zijn opvallende groepen die hun steun voor de sandinisten staakten in 1990[151].

Een groot deel van de burgerij, het deel dat vertegenwoordigd was binnen de COSEP, was niet te vinden voor de fundamenten van het revolutionaire project. De nationalisaties, agrarische hervorming, de herverdelingspolitiek, de wetten die de gronden van afwezigen confisqueerden, enzovoort schopten deze groep enorm tegen de schenen. Al in 1980, met het ontslag van Alfonso Robelo en Violeta Barrios de Chamorro uit de revolutionaire regering, verliet de groep de nationale coalitie die tegen Somoza gevormd was. Dit had ook met macht te maken: er waren onenigheden over de samenstelling van het parlement, zoals in een vorig deel reeds uitgebreid werd besproken. De burgerij had gedacht dat zij de macht zouden hebben binnen de coalitie. Toen bleek dat dit niet het geval was en getrouwen van het FSLN de beste posities binnen het staatsapparaat en de massaorganisaties innamen, gingen ze over tot de oppositie. Ook de andere delen van de burgerij gingen over tot de oppositie, omwille van bijvoorbeeld onrechtmatige confiscaties en de concurrentie van de staatsbedrijven. Opmerkelijk is toch dat er van de burgerij toch nog 10% voor het FSLN stemde. Er waren namelijk bepaalde kredietvoordelen, maar vooral ging dit om ‘patriottische producenten’.

Een volgende groep, besproken door het IEN, waarbij men een significant verlies aan steun vindt, is bij de professionals van Nicaragua. Een deel vervreemde om dat ze niet akkoord ging met het revolutionaire project. Zij die wel akkoord gingen met het revolutionaire project schaarden zich rond de staat en de partij, bij de gewapende macht en rond de programma’s voor onderwijs en gezondheid. Sommigen haalden er materiële voordelen uit, anderen niet. Deze staatsgebonden professionelen bleven wel trouw. Een deel van de intellectuelen emigreerde in de jaren tachtig. Onderzoek[152] wees uit dat in de eerste jaren van de revolutie de reden voor verstek vaak ideologie was, en dat later de economische factor en de legerdienst de doorslag gaven.

Dan volgt de relatie met de boeren. De boeren die bevoordeeld werden door de agrarische hervormingen bleven de revolutie steunen, terwijl de anderen de basis vormden voor de contrarevolutie. Deze laatste kwamen voornamelijk uit de landbouwzones aan de grens en de aangrenzende zones waar aan extensieve veeteelt werd gedaan.

 

“Het betreft een minder ontwikkelde, traditionele en individualistische gemeenschap die angstig stond tegenover de agrarische hervorming en de statelijke regulering van gelijk welke vorm, en die het geloof en de Kerk die zich bedreigd noemde steunde.[153]

 

Vooral tegen het einde van de contrarevolutie was de invloed van de contra in deze zone enorm. Sandinist zijn kon er dan ook gelijk staan aan vermoord worden. De impact van de landbouwhervormingen dient overigens gerelativeerd te worden: in een aantal gemeentes werden de sandinistische boeren bevoordeeld en boven kwam de herverdelingspolitiek vooral coöperatieven tegoed en hadden de boeren zelf niet de mogelijkheid de gronden te verkopen, wat die gronden voor hen minder waardevol maakte.

 

“Ondertussen belaagde de Contra voortdurend de regering. In hun gelid waren er vele boeren, ontgoocheld in de sandinisten. Ze wilden baas zijn over hun gronden, en wilden niet dat deze staatseigendom waren.[154]

 

De boeren steunden het FSLN in 1979 al niet zo sterk en stemden in 1990 in grote getalle voor de UNO[155].

Een volgende focus in de analyse van Oquist[156] is de informele sector. Dit slaat op de ambachtslui, de handelaars, de kleine producenten en arbeiders die voor eigen rekening werken. Deze sector groeide behoorlijk in de jaren tachtig en botste met de regeringscontrole op de producten, de distributie en de prijzen. Wanneer de handel in 1987 vrijer werd, verzachtte de tegenstelling, maar de meningen waren al gevormd. Deze sector had overigens niet mee geprofiteerd van de economische boom in de beginjaren.

Tenslotte was er de Nicaraguaanse huisvrouw. Deze sector, die zeer weinig georganiseerd was, haakte af omwille van de sociale gevolgen van de economische crisis en van de oorlog. Hierdoor waren er tekorten aan voedingswaren, gingen de lonen omlaag en was er de legerdienst. Lucia Castillo, een van de vrouwen die recent geïnterviewd werd in Managua naar aanleiding van deze thesis, formuleerde het zo:

 

“Als je het hebt over 1990, de eerste keer waarin het frente verloor, dan was dat [de oorzaak van de verkiezingsnederlaag] omwille van de angst die de mensen hadden voor de militaire dienstplicht. Dat zegt iedereen. Ik was moeder, en ik had al een klein zoontje, maar die zou de militaire dienst nog niet bereiken. Maar als ik al een andere grotere zoon zou gehad hebben, dan zou ik niet voor het frente gestemd hebben, ook al ben ik sandiniste. We waren bang dat de militaire dienstplicht zou terugkomen.[157]

 

De voornaamste redenen voor het verlies van de steun in de verkiezingen van 1990 waren het idee dat een sandinistische overwinning zich zou vertalen in het voortduren van de oorlog en de economische crisis, de militaire dienstplicht en de hiërarchische wijze van regeren van de sandinistische leiding[158].

 

“De burgers stemden dus tegen omdat ze de oorlog niet wilden, niet omdat ze het frente sandinista niet wilden.[159]

 

In de analyse van de sociale basis van het FSLN mag tenslotte niet ontbreken welke groepen het FSLN wel nog sterk steunden. De militairen, de studenten en de werklozen stemden in 1990 nog in grote mate voor het FSLN[160].

 

2.3. Interne oorzaken.

 

Er ontstond na de nederlaag een debat rond de oorzaken van de nederlaag. Dat de partij los gekomen was van de maatschappij, dat er een kloof was ontstaan tussen de partijleiding en de achterban, wat gezien werd als een gebrek aan interne democratie, of nog als de fouten van de sandinistische partij, en dat de regering zich tijdens de laatste weken aan de macht staatseigendommen toekende, wat ook wel de piñata genoemd werd, waren de hete hangijzers in de discussie.

 

Vaak wordt aangehaald dat het FSLN aan zijn nederlaag kwam door fouten die werden gemaakt. Deze lagen mee aan het verlies van de steun van de massa’s.

 

“Deze fouten omvatten het verticalisme, het bureaucratisme, het sektarisme, ongeschikte procedures en stijlen in de relaties met de bevolking, voortgebracht door het niet differentiëren van staats-, militaire, partijstructuren en massaorganisaties.[161]

 

Deze organisatorische fouten ontstonden in de eerste plaats door de situatie. Toen het FSLN aan de macht kwam, was het nog geen partij, maar een politiek-militaire organisatie die de volksopstand had geleid. De nadruk lag in het begin op de staat en op het vormen van een gewapende macht. De massaorganisaties waren nog zwak en de civiele partij was er nog niet.

Door de oorlog versterkte de staatsgerichte structuur. Dat die staat zo verweven was met de partij, het leger en de massaorganisaties, botste met het revolutionaire model zelf. Het bleek effectief om de samenleving te mobiliseren en te betrekken in het project, maar toch was de verticale structuur van de partij een hindernis voor de inspraak van de bevolking in het beleid. Zodanig weerklonk de kritiek dat de staat totalitair was. De stijgende hiërarchische houding van de sandinistische leiding verhinderde dus de interne democratie binnen de partij en lag zodanig mee aan de oorzaak van de electorale nederlaag.

 

 

 

 

 

3. De regering Chamorro: Gobierno de la reconciliación[162].

 

“Después de 1990, Nicaragua pasó de la guerra a la paz en el ámbito militar, del autoritarismo revolucionario a la democracia liberal en lo político, y de un casi socialismo a un sistema de mercado en lo económico. Cada paso estuvo marcado por el trauma.[163]

Antonio Lacayo

 

De nieuwe regering stond voor een aantal belangrijke uitdagingen. Het zwakke institutionele kader werd gedomineerd door het FSLN, die bang was haar invloed te verliezen. Het rechtssysteem, het leger, de politie, de vakbonden, en dergelijke waren doordrongen van de sandinisten[164].

 

3.1. Een ander project.

 

De nieuwe regering gooide het over een compleet andere boeg. Het sandinistische project werd helemaal teruggeschroefd en in plaats van een sociaal project in functie van de meerderheid, kwamen de belangen van de economische elite terug op de voorgrond te staan in het kader van een neoliberaal systeem.

De gevolgen van dit beleid waren een enorme stijging van de werkloosheid, de daling van het inkomen per gezin, het groeien van het deel van de bevolking die onder de armoedegrens leefde enzovoort[165].

Wat het systeem van eigendom betreft, was er chaos in het land. De regering van Chamorro slaagde er niet in om dit probleem van geconfisqueerde eigendommen op te lossen[166].

Ook het sociale beleid maakte een radicale kentering[167]. De budgetten voor de sociale diensten gingen steeds achteruit. De doelstelling was duidelijk niet een welvaartsstaat te creëren. De initiatieven die werden genomen, waren vaak niet meer dan tijdelijke projecten of het oplossen van noodtoestanden. Op vlak van onderwijs was er ook een omslag. In plaats van de lerarenvakbonden in de besluitvorming te integreren, werden daarvoor nu meer vertegenwoordigers van de Katholieke Kerk in de plaats gesteld. Op vlak van gezondheid was er ook een sterk verminderde impuls, de gezondheidscentra moesten het nu met minder middelen doen. Het kindersterftecijfer steeg weer en heel wat ziektes, die onder de sandinisten waren uitgeroeid, staken de kop weer op.

 

3.2. Een moeilijke coalitie.

 

De interne conflicten binnen de UNO kwamen vrijwel onmiddellijk nadat ze de verkiezingen gewonnen hadden. Het verkiezingsproces had deze oppositiecoalitie coherenter gemaakt omwille van de gemeenschappelijke doelstelling het FSLN te verslaan. Maar eenmaal dit doel bereikt, kwamen de tegenstellingen boven: de consensus was gauw over. De coalitie werd geleid door zeer verschillende persoonlijkheden. De coalitie was verdeeld in drie groepen.

De eerste fractie bleef loyaal aan de regering. Antonio Lacayo, de schoonzoon van Violeta de Chamorro, leidde deze fractie en nam bijna alle politieke beslissingen binnen de regering. Deze fractie bleef in het binnenland gedurende het sandinistische bewind en was de burgerlijke oppositie tegen Somoza. De tweede fractie stond onder leiding van Virgilio Godoy Reyes, de vice-president die eigenlijk nooit ertoe is kunnen komen die functie effectief uit te voeren. Dit was de meest wraakzuchtige rechtse fractie, die eigenlijk een terugkeer wou naar de somocistische periode. Zodoende wilde ze een complete ommekeer van de sandinistische maatregelen, zoals de confiscaties die toen gebeurd waren en het sandinistische leger. Ook Arnoldo Alemán, toekomstig president, stond aan de leiding van deze fractie. Tenslotte was er nog de fractie van de burgerij, die ook geen politieke invloed kregen. Ze wilden, net als de tweede fractie, harder reageren tegen het FSLN. Ramiro Gurdián en Enrique Bolaños leidden deze extreemrechtse groep. De belangrijkste reden van de interne tegenstellingen, was de verhouding met het FSLN. De laatste twee fracties gingen niet akkoord met de verzoenende wijze van regeren[168].

 

3.3. Cogobierno?

 

Hoewel de sandinisten de verkiezingen verloren hadden, bleven ze nog steeds veel macht hebben. Zoals eerder gezegd bleven ze de grootste enkelvoudige partij. In het parlement hadden ze nog 42% van de zitjes en om de grondwet te hervormen was er 60% nodig. De rechterlijke macht bleef in hun handen, onder Generaal Humberto Ortega, en hetzelfde gold voor de politie[169]. Vooraleer ze de macht afstonden, hadden de sandinisten een meerderheid van rechters benoemd die trouw waren aan het FSLN.

Toch was er in de grondwet van 1987 een ruime bewegingsvrijheid voorzien voor de uitvoerende macht. Zodanig konden de economische maatregelen en hervormingen toch worden doorgevoerd.

Uiteindelijk werd toch een behoorlijke stabiliteit bereikt aan het einde van de regering Violeta. Drie factoren droegen daar aan bij: ten eerste de grote internationale financiële hulp maakte dat er economische stabiliteit in het land mogelijk was, waardoor het land in vrede kon bestuurd blijven. Daarenboven kwamen er geen sancties meer van het IMF en de Wereldbank. Een tweede factor was de verzoenende manier van regeren: Violeta koos voor overleg met de sandinisten in plaats van de confrontatie aan te gaan. Zo werd het institutionele pact onderhandeld, en de akkoorden van concertación. Maar zodanig was het voor het FSLN ook mogelijk politieke en economische macht te behouden, waardoor vaak gesproken werd van cogobierno, samen regeren. De laatste factor had betrekking op het imago van de regering die er een zou geweest zijn van gelijkheid[170]. Toch mag niet vergeten worden dat, ook al was er tegen het einde een relatieve stabiliteit bereikt, er enorme sociale problemen waren door de snelle overschakeling naar het neoliberalisme.

 

 

4. Het FSLN na 1990: interne crisis.

 

Het resultaat van de verkiezingen van 1990 was, zoals eerder meermaals vermeld, volledig tegen alle verwachtingen in. Na een eerste reactie van verbazing en verbittering, ontstond al vlug een interne discussie die de organisatievorm van het FSLN in vraag stelde. De periode van interne consensus in de partij die bestond tijdens de elf jaar durende regeringsperiode, was voorbij[171]. Zodoende was niet enkel de coalitie van de UNO verdeeld, maar ook het FSLN zelf. Het FSLN was overigens niet voorbereid op een rol in de oppositie, op een legale en vredevolle manier. Ze vreesden dat de hervormingen van tijdens de revolutie ongedaan gemaakt zouden worden en poogden krampachtig de invloed die ze nog hadden te behouden[172].

 

4.1. Het leidersschap in vraag gesteld.

 

Er volgden twee congressen die de bovengekomen geschillen behandelden. Een eerste, la Asamblea Nacional de Militantes, behandelde meer specifiek de oorzaken van de electorale nederlaag en werd gehouden in El Crucero, in juni 1990. Het was het hoogtepunt van samenkomsten die spontaan waren gekomen vanuit militante sandinisten die de passiviteit van de leiding beu waren[173]. Op dit congres werden de oorzaken van de electorale nederlaag besproken. Het sterke verticalisme van de partij, de onmogelijkheid tot kritiek, de bureaucratische beleidsvorm, het gebrek aan interne democratie, het tekort aan bewegingsruimte van de massaorganisaties en de levensstijl van sommige leiders werden daarbij in vraag gesteld[174]. De partijleiding was te elitair en er was een te grote kloof tussen hen en de militanten, of sterker nog, tussen hen en de maatschappij in zijn geheel. Deze kritieken waren er al voor de verkiezingen, maar werden toen genegeerd om de eenheid binnen de partij te bewaren[175]. De conclusies van het congres haalden de nood aan de partij te herstructureren, en zelfs het leiderschap te veranderen.

Het tweede congres vond plaats een jaar later, in juli 1991. De verwachtingen waren hooggespannen. De bedoeling was de kernlijnen voor de verandering van de organisatievorm vast te leggen, la Dirección Nacional of het Nationale Bestuur te vernieuwen en de programmapunten te herwerken. Deze doelen werden echter niet verwezenlijkt zoals gehoopt was, of zoals bedoeld was in het voorgaande congres. De Dirección Nacional hield de touwtjes van het congres in handen. Ze werd vernieuwd, maar dit op basis van een gesloten lijst, waardoor er geen vrijheid werd gelaten tot veel verandering in de leiding van de partij. Er werden de facto enkel twee leden bijgevoegd: Sergio Ramírez, leider van de sandinisten in het parlement en voormalig vice-president, en René Nuñez, secretaris van de partij, die daarvoor in de praktijk reeds lid was van het Nationale Bestuur. Aan de leiding van de partij werd dus niet geraakt, ze werd daarentegen enkel nogmaals bevestigd. Zo werd ook de positie van Daniel Ortega verzekerd, door hem nu de nieuwe post van secretaris generaal van de partij toe te kennen. Dus nu was hij de officiële leider van de partij, die hij daar voor in de praktijk reeds was. Dit congres maakte duidelijk dat er weinig ruimte werd gelaten voor vernieuwing en democratisering van de partij. Dit zorgde voor een interne crisis, die plaatsvond tussen hen die de verticale structuur bleven verdedigen en zij die pro-vernieuwing waren[176].

 

4.2. Inhoudelijke tegenstellingen.

 

Een andere tegenstelling ontstond na de massale stakingen in Managua in 1990, die aangezet waren door het Frente Nacional de Trabajadores (FNT), het orgaan die de sandinistische vakbonden coördineerde en na de nederlaag van het FSLN was opgericht. Er was onenigheid over het antwoord dat het FSLN nu moest geven op de actuele problematieken in de veranderde context[177]. Aan de ene kant bevonden zich de parlementsleden en de instellingen waar de sandinisten nog behoorlijk wat macht in handen hadden. Zij opteerden voor een nationaal en multiclasistisch project. De nationale belangen moesten daarbij primordiaal worden gesteld, en er werd benadrukt dat het FSLN niet enkel een partij was van de arbeiders en de boeren, maar ook van de kleine burgerij en de burgerij die mee hadden geholpen Somoza te verslaan.

Aan de andere kant manifesteerden zich de vakbonden, van waaruit de massaopstanden voortkwamen, die dichter bij de massa’s stonden. Ze wilden dat het FSLN een duidelijker standpunt innam tegen de neoliberale politiek. De partij moest het opnemen voor de armen, zonder daarbij het onderscheid te maken tussen sandinisten en ex-contra’s[178].

 

4.3. Oppositie of cogobierno?

 

Een ander belangrijk pijnpunt was de rol die het FSLN moest spelen tegenover de regering Chamorro. Aanvankelijk had ze voor de zachte lijn gekozen, om zo enige politieke speelruimte in het parlement en bij de bevolking te behouden. De samenwerking tussen de regering Chamorro en het FSLN werd ook wel nog cogobierno genoemd, of mederegering. Dit zorgde echter voor problemen eenmaal de nieuwe regering een neoliberale politiek begon toe te passen, volgens de richtlijnen van het IMF en de Wereldbank. Dit zorgde namelijk voor het ongedaan maken van vele verwezenlijkingen tijdens de revolutie, voornamelijk wat gezondheid en onderwijs betrof. Ook werden vele staatseigendommen nu geprivatiseerd, wat in de praktijk vertaald vaak de terugkeer naar voormalige eigenaars inhield. Dit alles zorgde dus wederom voor interne tegenstellingen in het FSLN, waarbij mee- of tegenwerken met de regering het breekpunt vormde.

Aan de ene kant van de arena bevond zich de orthodoxe stroming, met aan het hoofd Daniel Ortega en Tomás Borge. Deze kwamen in januari 1994 naar buiten met het document ‘Een sterkere strijdvaardigheid van het FSLN in het verdedigen van de armen, zijn revolutionaire roeping en zijn vanguardistische natuur’. Het document werd getekend door Izquierda Democrática, Democratisch links. Het document benadrukte de revolutionaire organisatievorm van de partij, die als doel had zich te vestigen in een rechtsstaat, sociale rechtvaardigheid na te streven en een menselijk socialisme te installeren. Deze stroming wou meewerken met de regering om zo invloed te kunnen blijven uitoefenen.

Aan de andere kant van de politieke arena bevond zich de stroming die vooral verbonden was met de vakbondsbewegingen, zoals la Federación Nacional de Trabajadores (de Nationale Arbeidersfederatie), en in dit verband positie innam tegen de regering. Ze steunde nationale stakingen die het neoliberale beleid van de regering Chamorro aanklaagden. Deze stroming binnen de partij, die plaatsvond binnen de parlementaire fractie van de partij, werd vertegenwoordigd door Sergio Ramírez. Ook zij brachten een document naar voren, getiteld ‘Por un Sandinismo de las Mayorías (Voor een Sandinisme van de Meerderheden)’. Het benadrukte het meerklassenkarakter van de partij, de noodzaak tot meer transparantie binnen de partij, de noodzaak tot een brede sociale consensus en een groter realisme wat het buitenland betrof·.

 

“Beide groepen identificeerden zich met de centrale probleemstellingen en met de centrale waarden van het sandinisme. Toch wortelden de grootste verschillen zich aangaande de strategie van de strijd over wie moest leiden en over de definitie van het politieke karakter van het FSLN.[179]

 

4.4. Breuk van de sandinisten.

 

Na het eerste congres groeiden de debatten over verschillende groepen binnen de sandinisten[180]. De interne tegenstellingen werden na het tweede congres dus enkel maar sterker. Zodanig werd een volgend congres noodzakelijk, dat gehouden werd in mei 1994 te Managua. Het was een buitengewoon congres, wat wil zeggen dat het buiten de regelmatige gehouden congressen viel. Het motto van het congres was: “Por la unidad sandinista”, wat “Voor de sandinistische eenheid” betekent. De bedoeling was wederom het verkiezen van een nieuwe Dirección Nacional, hervormingen door te voeren aan het programma en de statuten van het FSLN, nieuwe strategieën uit te dokteren en toe te werken naar de verkiezingen van 1996. De uitkomst van het congres was wederom een versterking van de vanguardistische natuur van de partij[181]. De stroming Izquierda Democrática Sandinista trok het congres naar zich toe en in plaats van eenmaking werden minder democratische praktijken toegepast en werd Sergio Ramírez uit het Nationaal Bestuur gezet[182]. Toen Daniel Ortega daarenboven herverkozen werd als secretaris-generaal van de partij, werd nogmaals duidelijk welke stroming de bovenhand had behaald.

De tegenstellingen leidden uiteindelijk tot een splitsing van het FSLN. Sergio Ramírez nam ontslag uit de partij en stichtte wat later de Movimiento Renovador Sandinista (MRS, Beweging voor Sandinistische Vernieuwing). In het bestuur van de partij zaten Luis Carrión, Dora María Téllez, en Mirna Cunningham[183]. Zodanig hielden binnen het FSLN enkel de orthodoxen nog de touwtjes in handen, de oude sandinistische koepel van Daniel Ortega dus.

De opsplitsing van de sandinistische partij maakt duidelijk dat er binnen de partij geen plaats was voor vernieuwing van de leiding. Daniel Ortega zegevierde als absolute leider van de partij, met rondom zich figuren als Tomás Borge en andere leiders die al meegingen van in de jaren zeventig[184]. Volgend schema verduidelijkt de politieke verschillen tussen de orthodoxe en de vernieuwende stroming[185]:

 

POLITIEKE VERSCHILLEN TUSSEN DE TWEE STROMINGEN:

 

Democratisch Sandinistisch Links

Beweging voor Sandinistische Vernieuwing- MRS

 

Strategie van het Frente Sandinista

Mobilisatie van het volk zonder ophouden

Grotere strijdbaarheid van de mobilisering, zonder aan een deel de dialoog te laten

Versterking van het parlementarisme

Nee aan de promotie of de justificatie van geweld; de strijd moet zich ontwikkelen in het kader van de Grondwet

 

Terugkeer naar de macht

Langs de electorale weg, maar het is een zaak van leven of dood voor de Revolutie

Langs de electorale weg door het herwinnen van de consensus van het volk

 

Politiek platform van het FSLN

Herinstellen, verdedigen en perfectioneren van de Rechtsstaat en Sociale Rechtvaardigheid op een socialistische manier

Een rechtvaardige, solidaire en democratische samenleving opbouwen, die zich tegen elke vorm van sociale onderdrukking opstelt

 

4.5. La piñata.

 

De overdracht en legalisering van talrijke grondbezittingen in handen van sandinistische leiders en hun volgelingen werd een van de hoofddoelen van het FSLN.[186]

 

De term piñata staat voor een Nicaraguaans volksspel, waarbij geblinddoekte kinderen een kom gevuld met snoep stukslaan, en de anderen zoveel mogelijk lekkers van de grond proberen op te rapen. De vergelijking wordt gemaakt met wat de sandinistische top deed aan het einde van zijn macht[187]: het vermogen van de staat, ervoor ‘eigendom van het volk’, zoals bedrijven, bankrekeningen en andere staatseigendommen, werd uit handen gegeven aan voormalige leiders, om zich op deze manier van macht te verzekeren. Deze macht kwam niet terecht bij de arbeiders die lid waren van de begunstigde vakbonden, maar bij de politici die dicht verwant waren aan het FSLN. Uiteraard kwam hiertegen een enorme kritiek.

 

De piñata is een zeer controversieel onderwerp geweest. Het legde een blaam over de hele sandinistische beweging terwijl het eindelijk een kwaad was van een minderheid van de top van het FSLN. Ook zou het een gevolg geweest zijn van de legale nalatigheid van het FSLN[188]. De grondenherverdelingen tijdens hun beleid gebeurden namelijk niet altijd met de benodigde papieren. Zodoende trachtte een deel van de top dit nog recht te zetten, weliswaar te laat. Violeta Chamorro slaagde er tijdens haar bewind niet in de conflicten tussen nieuwe en oude eigenaars, die hun geconfisqueerde eigendom trachtten terug te krijgen, uit te klaren[189].

Augusto Zamora relativeert de piñata in volgend citaat:

 

“Ik geloof dat niemand revolutionair is geworden om zijn economische situatie te verbeteren. Eerder omgekeerd. Wie in de jaren van de dictatuur toetrad tot het FSLN, had meer kans om jong te sterven dan oud op een divan te eindigen.[190]

 

Door de piñata zou er een nieuwe tegenstelling ontstaan, tussen de sandinisten die bedrijfsleiders werden en vooral economische belangen voorop begonnen te stellen en de sandinisten die nog steeds bleven borg staan voor de belangen van de allerarmsten[191]. In een volgend deel komt deze tegenstelling uitgebreider aan bod.

 

4.6. Besluit.

 

Dit onderdeel begon met het bespreken van de historische nederlaag van het FSLN. Er werd gezocht naar de factoren die deze verklaren.

De oorzaken werden gesitueerd op drie niveaus: internationaal, nationaal en intern, binnen de partij zelf. Op het internationale niveau was de rol van de koude oorlog belangrijk. De Verenigde Staten tolereerde geen links beleid in Centraal-Amerika. Het land werd verscheurd door een burgeroorlog, tussen de sandinisten en de contra’s, die gefinancierd werden door de VS. Die stelde ook een handelsembargo in.

Op het nationale niveau was er een enorme economische crisis, omwille van de oorlog en het Amerikaanse embargo. De economie was namelijk afhankelijk van de import. Door deze economische hard times, konden de sociale verwezenlijkingen niet meer gegarandeerd worden. Deze dynamiek leidde ertoe dat de steun van de bevolking aan de revolutie werd doorbroken. Er werd gezien dat de burgerij, de professionelen, de boeren, de informele sector en de huisvrouwen de groepen waren die zich het sterkst afkeerden van het sandinistische project. De burgerij liet het afweten door de politiek van confiscaties en nationaliseringen. Ze kreeg ook niet de kans mee te delen in de macht. De professionelen die zich niet rond de staat schaarden, emigreerden voornamelijk omdat ze het niet eens waren met het revolutionaire project. De boeren haakten af wegens de agrarische hervormingen, waar ze wantrouwig tegenover stonden. De informele sector zag het nationale project niet meer zitten door de verregaande regeringscontrole. De huisvrouwen tenslotte zagen de welvaart achteruit gaan: door de economische tekorten waren er problemen om zich te bevoorraden. Ook de militaire dienst die verplicht werd gemaakt, zorgde ervoor dat deze groep zich van het frente afkeerde.

Het FSLN kreeg echter wel nog steun van de militairen, de studenten en de werklozen.

De interne factoren die tot de electorale nederlaag leidden, hielden verband met de structuur van de partij. Het verticale organisatie en het bureaucratisme, maakten dat er een gebrek was aan interne democratie. De contrarevolutie versterkte deze hiërarchische structuur, waardoor het idee van collectief leiderschap werd doorbroken. Dit alles veroorzaakte een kloof tussen de partijleiding en de achterban. De staat was sterk verweven met de partijstructuur. Hoewel de samenleving gemobiliseerd werd in het nationale project, was er niet genoeg inspraak vanwege de bevolking. De kritiek daarop luidde dat er een totalitaire staat was gecreëerd.

 

Vervolgens behandelde dit hoofdstuk de dynamiek binnen de sandinistische partij na haar eerste verkiezingsnederlaag. De partij geraakte na de nederlaag in een crisis terecht. Het leidersschap van Daniel Ortega werd in vraag gesteld, samen met de verticale structuur van de partij. Een ander discussiepunt was de plaats die ingenomen werden tegenover de regering, of ze samen moesten werken of niet. Deze tegenstelling leidden uiteindelijk tot de opsplitsing van de partij, van de Movimiento de Renovación Sandinista.

Een andere dynamiek die ontstond na de nederlaag, was het probleem van de eigendommen. De sandinisten probeerden krampachtig vast te houden aan de eerder voor de staat geconfisqueerde eigendommen, wat de piñata genoemd werd. Hierdoor ontstond een groep van sandinistische leiders die andere economisch elitaire doelstellingen begon na te streven.

 

 

B. Periode 1996-2001.

 

In dit onderdeel gaat de aandacht uit naar de verkiezingen van oktober 1996, waarin de sandinisten een tweede electorale nederlaag leden. Hierna volgde een tweede liberale regeringsperiode, onder president Arnoldo Alemán. In die periode werd een pact gesloten tussen de sandinisten en de liberalen, wat de Nicaraguaanse politiek tot op heden beïnvloedt. Na deze uiteenzetting wordt de focus opnieuw gelegd op de sandinistische partij zelf.

 

 

1. De presidentsverkiezingen van 1996.

 

Op 20 oktober 1996, zes jaar en negen maanden na de verkiezingen van 1990, werden er opnieuw verkiezingen gehouden. De president en vice-president werden gekozen, 93 parlementsleden, 145 burgemeesters en 20 afgevaardigden voor het Centraal-Amerikaans parlement. Na deze verkiezingen beschuldigden verschillende politieke groeperingen elkaar van fraude. Er kwam kritiek dat de verkiezingen transparantie misten[192]. Zodoende werden de resultaten pas na een moeizaam proces van stemmen hertellen en klachten onderzoeken, op 22 november definitief meegedeeld door de Consejo Supremo Electoral (CSE, de hoogste kiesraad)[193]. Het gevolg was dat deze electorale instelling heel wat aan legitimiteit verloor.

In dit onderdeel zal kort een overzicht gegeven worden van de politieke situatie zoals die was in het najaar van 1996. De vragen die daarbij in het achterhoofd werden gehouden zijn de volgende: welke partijen namen deel aan de electorale strijd, hoe situeerde het FSLN zich daarbinnen, wat waren de belangrijkste programmapunten, zitten die op dezelfde lijn met daarvoor? Vervolgens worden de verkiezingsuitslagen geanalyseerd en wordt een verklaring gezocht voor de resultaten.

 

1.1. Partijenveld en campagnes.

 

Eerder werd uiteengezet hoe er tijdens het regime van de Somoza’s, tot 1978 tenminste, geen andere partijen meededen dan de liberale of de conservatieve, of afsplitsingen daarvan. Vanaf 1979, het jaar van de sandinistische triomf, ontstonden er een stijgend aantal partijen: In 1984 namen tien partijen deel aan de verkiezingen, in 1990 waren dat er 21 en in 1996 waren er 35 partijen[194]. Na het maken van allianties bleven er nog 24 over die zich kandidaat stelden voor de presidentsverkiezingen. Toch bleken er maar twee levensvatbare alternatieven. Naast de Liberale Alliantie en het FSLN waren er nog 22 partijen, maar die maakten duidelijk geen kans. Het partijenveld was doorheen de jaren gepolariseerd geraakt en er was geen centrumoplossing tussen het linkse FSLN, die Daniel Ortega Saavedra als presidentskandidaat stelde en de Liberale Alliantie, die Arnoldo Alemán Lacayo, burgemeester van Managua na 1990, voorop zette[195]. Dit werd zeker duidelijk in de zeer uiteenlopende campagnes.

 

De Liberale Alliantie: “Todos contra el FSLN[196]”.

La Alianza Liberal werd gedomineerd door het PLC. De campagne was enorm gepersonaliseerd, met Arnoldo Alemán als kandidaat. Het antisandinisme bleef de belangrijkste factor die de coalitie samenhield[197]. Zo werd er in de propaganda uitgebreid verwezen naar de tijd van de contrarevolutie, die een economisch zeer zware periode was. Er werd driemaal zoveel geïnvesteerd in de liberale campagne als in die van het FSLN[198]. Het sociaal-economische programma lag duidelijk in de liberale lijn van dat van Violeta de Chamorro[199]. Hoewel de Liberale Alliantie uit meerdere politieke groeperingen bestond, zoals liberalen, conservatieven, contrarevolutionairen, onafhankelijken, etc.; was ze toch ideologisch toch meer coherent dan de UNO.

 

Het FSLN en haar Programma.

Het Frente Sandinista hield het bij een zeer gematigd programma, want aangezien geen enkele linkse partij haar veel stemmen zou kunnen kosten, richtte ze zich op een breder politiek spectrum naar het centrum toe[200]. Ze maakte er werk van het extremistische imago te stoppen: ze beloofde op 28 augustus 1996 de militaire dienst niet terug in te voeren, geen staatseconomie na te streven, geen confiscaties meer uit te voeren en geen agressief beleid ten opzichte van de Verenigde Staten te voeren. Verder werd beloofd in het eerste jaar 50.000 banen te creëren voor jongeren, 25% jongeren te werk te stellen in de structuren van de gemeenteraden, enzovoort. Ook naar de Kerk toe werd een verzoenend gebaar gemaakt: respect voor de godsdienstvrijheid, overleg plegen met Kardinaal Obando en ontvankelijke ministers van onderwijs, defensie en regering werden beloofd. Daniel Ortega was wederom presidentskandidaat en Manuel Caldera was de vice-presidentskandidaat. Deze laatste was een producent die onder de sandinisten onteigend was, wat ook wijst op deze neiging naar het centrum[201].

Het FSLN wilde dus het signaal sturen dat ze veranderd was, gericht op een brede massa in plaats van op de allerarmsten. En dit terwijl de Liberale Alliantie, in hun antisandinistische campagne, net de boodschap wou geven dat de sandinisten niet veranderden[202].

Een punt van kritiek was dat het FSLN zou opgehouden zijn een linkse partij te zijn[203]. De teleurstelling was groot omdat de partij zoveel akkoorden had gesloten en vele leiders zichzelf verrijkt hadden in de zogenaamde piñata. Het FSLN werd zodoende geassocieerd met de piñata, waarbij die leiders zich in bedrijfsleiders hadden omgevormd. Hierdoor waren er nu ook andere economische belangen ontstaan binnen het FSLN.

 

“Het werk dat in deze jaren verricht werd door de leiding van het FSLN, heeft voor deze verkiezingen de linkse keuze uitgeschakeld, waarbij links beschouwd wordt als een duidelijke vertegenwoordiging en deelname van het volk, een duidelijk nationalistische politiek, een verbreding en consolidering van de democratie en een vernieuwde staat die efficiënt gericht is naar ontwikkeling met sociale inclusie.[204]

 

De andere vijftien verkozen partijen kwamen uit partijen die zich meer in het centrum situeerden[205]: vier kwamen uit de Partido Camino Cristiano, twee uit Partido Proyecto Nacional, één uit de MRS, één uit de Partido de Resistencia Nicaragüense, één uit de coalitie UNO-96, één uit de Alianza Nacional Conservadora en een uit de onafhankelijke liberale partij.

 

1.2. Analyse van de resultaten.

 

Aan de vooravond van de verkiezingen was het nog niet mogelijk een definitieve pronostiek te maken van de uitslagen. Hoewel tegen het einde van de campagne al een zekere stabilisering in het voordeel van de Alianza Liberal te merken was, werd wel al duidelijk dat de uitslagen enorm gepolariseerd zouden zijn tussen de liberalen en de sandinisten[206].

De opkomst lag lager dan in 1990: 22,93% van de ingeschreven bevolking onthield zich van het stemmen. De resultaten waren, zoals verwacht, zeer gepolariseerd. Alemán behaalde 51% van de stemmen, terwijl Ortega er 37,7% behaalde. De andere kandidaten deden het direct veel minder goed. Sergio Ramírez van de Movimiento Renovador Sandinista kreeg slechts 0,4% van de stemmen. Wat het parlement betreft, haalde de AL 46,03% van de stemmen binnen, goed voor 42 zetels en het FSLN 36,55%, goed voor 36 zetels. Opnieuw hinkten de volgende partijen ver achterop. De evangelistische partij, het CCN, behaalde als derde partij 3,73% van de stemmen en het MRS eindigde met 1,33% als zesde. Voor de gemeentelijke verkiezingen tenslotte, won de AL 91 burgemeesterschappen, tegenover 52 sandinistische burgemeesters. Het MRS mocht ook een burgemeester leveren.

Opvallend is dat het FSLN niet meer de sterkste homogene partij was.

 

Tussen de tien en vijftien procent van de stemmen voor de Liberale Alliantie zouden van vlottende kiezers geweest zijn[207]. Dit waren vooral onbeslisten die een sandinistische triomf niet zagen zitten. Ook de invloed van de Katholieke Kerk speelde hierbij een rol[208]. Vele armen die voor Alemán stemden, hoopten dat Alemán verandering zou brengen, dat hij ze uit de ellende van in de jaren negentig zou halen en dit zonder terug te keren naar de oorlog van in de jaren tachtig[209].

Ook bleek uit de uitslagen dat de kleine burgerij en de middenklasse voor rechts hadden gekozen[210]. De poging van de sandinisten om zich te verbreden en te richten naar deze groepen, was dus niet geslaagd. De vice-presidentskandidaat Caldera had deze doelgroep dus niet kunnen overtuigen. De campagne van de AL had gewerkt: ‘Todas contra el FSLN.’

 

De sandinisten haalden duidelijk minder stemmen dan in 1990. Toch wonnen ze in meer departementen. Velen stemden uit een gevoel van angst dat er terug oorlog zou komen met het FSLN aan de macht en angst dat ze niet in staat waren de economie terug op te krikken. Hierdoor werd duidelijk dat het FSLN niet meer de hele bevolking vertegenwoordigde, zoals ze in hun campagne wel voorop stelden. Het FSLN vertegenwoordigde slechts nog de lage klasse. De brede coalitie die in 1979 tegen Somoza was gevormd, was nu dus definitief gebroken. Dit lag echter in conflict met de leiders die zich piñatasgewijs tot bedrijfsleiders hadden ontpopt. Deze conflicterende belangen waren medeverantwoordelijk voor het breken van de basis van de sandinisten:

 

De interne crisis van het FSLN, het dubbele discours en de dubbele moraal van een deel van haar leiders (…), verzwakte de sociale basis van het sandinisme en dreef ze uiteen gedurende de jaren van de regering Chamorro.[211]

 

Los hiervan bleef het FSLN wel de best georganiseerde partij met de meest ingeschreven militanten: 200.000 leden, tegenover 50.000 in de Liberale Alliantie[212].

De interne crisis binnen het FSLN omvatte ook de organisatievorm. Er kwam veel kritiek toen in 1996 de nieuwe kandidaten werden verkozen binnen de partij door middel van een interne raadpleging. Het gebrek aan transparantie binnen de partij en hevige spanningen daaromtrent wezen nogmaals op de interne tegenstellingen binnen de partij[213]. Ook de centrale organisatie van de partij zorgde vaak voor spanningen, want niet iedereen accepteerde het sterke leiderschap van Daniel Ortega.

Nu de factoren besproken werden die aantonen waarom het FSLN opnieuw verloor, is het ook belangrijk stil te staan bij de factoren die verklaren waarom ze wel nog 37% behaalde. Het onbetwistbare leiderschap van Daniel Ortega, dat een zeer sterk politieksymbolische waarde had, was voor vele Nicaraguanen een vaste waarde. Het FSLN had verder de grootste ervaring als politieke partij. Vele Nicaraguanen hadden hun leven zien verbeteren ten tijde van de revolutie, zowel op vlak van welvaart als gezondheid, onderwijs, enzovoort. Ook speelde de ervaring van veel Nicaraguanen deelgenomen te hebben in het gezamenlijke nationale project van de revolutie nog steeds mee. Ze vonden dat het FSLN goed had geregeerd en dat dit zo gebleven zou zijn indien de Verenigde Staten zich niet hadden gemengd en er geen oorlog was geweest. Velen hadden spijt van hun antisandinistische stem in 1990, die wel vrede had gebracht voor het land, maar tegelijk ook veel armoede en werkloosheid. Sommigen vreesden zelfs voor de terugkeer van het somocisme in de gedaante van Arnoldo Alemán[214].

 

De polarisering tussen de liberalen en de sandinisten werd dus bevestigd en de verkiezingen waren een grote nederlaag voor alle kleine partijtjes. De 21 partijen naast het FSLN en de AL behaalden samen slechts 12% van de stemmen. 19 partijen haalden zelfs minder dan 1%. Er bleek, zoals voorspeld, geen centrumoptie te zijn. Een mogelijke verklaring is dat de twee caudillo’s, Alemán en Ortega, die twee uitersten vertegenwoordigden, de bevolking rond die extremen polariseerden. De kleine partijen slaagden er niet in zich hiertussen te laten horen[215].

Het MRS, de partij opgericht door dissidente sandinisten, kwam niet echt van de grond. Ze slaagde er niet in het sandinisme een nieuwe vorm te geven, of de stemmen van de gedesillusioneerde sandinisten gehoor te verlenen[216].

 

Om een enkelvoudige meerderheid in het parlement te behalen, waren er 48 van de 93 stemmen nodig, wat noch het AL, noch het FSLN had. Het AL doelde erop de meerderheid te bereiken zonder de steun van het FSLN nodig te hebben. Hiertoe zou ze dus moeten samenwerken met ‘micropartijen’.

 

 

2. Na de verkiezingen: De regering van Arnoldo Alemán.

 

Op tien januari 1997 werd de witblauwe presidentssjaal overgedragen van Violeta Barrios de Chamorro aan Arnoldo Alemán, in het baseball stadion van Managua, waar Violeta ze zeven jaar eerder had gekregen van Daniel Ortega[217]. Met Arnoldo Alemán ging een nieuwe periode in van zes jaar liberaal bewind.

Enkele belangrijke gebeurtenissen ten tijde van de regering Alemán zijn de orkaan ‘Mitch’, een enorme natuurramp, die in het noordwesten van het land bijna 3000 slachtoffers maakte en zeer veel infrastructuur aantastte, het pact tussen het PLC en het FSLN en talrijke corruptieschandalen.

 

2.1. Het beleid van Alemán.

 

Direct werd duidelijk dat de liberale regering Alemán radicaal anders zou zijn dan de vorige liberale regering[218]. De regering van Violeta was nooit die van een partij geweest, noch die van een sociale basis. Het was eerder de regering die de belangen van het grote kapitaal van de niet-somocistische Nicaraguaanse oligarchie vertegenwoordigde, zowel industrieel, commercieel als financieel. De regering Alemán echter, stond wel voor een politieke partij die al een traditie had in bijvoorbeeld het organiseren van een sociale basis. Ze vertegenwoordigde de economische belangen van het landbouwkapitaal, het middel- en grote kapitaal. Verder stond ze ook achter de somocisten die naar de Verenigde Staten waren gevlucht onder Somoza en de Cubaans-Amerikaanse contrarevolutionairen in Miami. Deze economische belangen beïnvloedden de nieuwe nationale scène. Een ander verschil was dat de regering Chamorro eerder een overgangsregering was, die haar doelen op korte termijn stelde. De regering Alemán, die politiek rijper was, had daarentegen een langetermijnproject.

In tegenstelling tot de verzoenende agenda van Violeta was de agenda van Alemán uitgesproken antisandinistisch. Een belangrijke tegenstelling kwam boven toen de regering Alemán de rechten van de familie Somoza erkende. De regering Chamorro had dit niet gedaan, in overeenkomst met de commissie voor mensenrechten[219]. Dit punt was vooral een belangrijke tegenstelling met het FSLN, die in 1979 de Somoza’s uit hun rechten hadden ontzet. Hun bezittingen gingen toen naar de staat, aangezien de dictatoriale familie deze niet op een rechtvaardige manier zou hebben verworven. Voor de sandinisten was dit aldus een zeer symbolische kwestie.

Economisch gezien was het beleid niet al te efficiënt. Het probleem van de werkloosheid en de armoede was enorm. Er kwam protest van het IMF en de Wereldbank tegen het economische mismanagement, omdat bijvoorbeeld veel van het privatiseringsgeld naar Alemán zijn naasten ging. In een tijdsspanne van minder dan twee jaar gingen wel vier banken failliet door het uitdelen van krediet aan Alemáns getrouwen[220]. Veel hulp aan het land werd hierdoor gestaakt en ook het IMF legde zijn hulpprogramma stil. De regering Alemán verwikkelde zich in talrijke corruptiezaken. Toen er internationaal massale steun geboden werd aan Nicaragua na de orkaan ‘Mitch’ die een groot deel van het land in puin legde, ging veel daarvan naar de strandvilla’s van Alemán zijn partners[221].

Ondanks de antisandinistische tendensen binnen Alemán zijn beleid werd er toch met het FSLN onderhandeld. In 1997 al werd tussen Daniel en Arnoldo de wet op eigendom overeengekomen. Dit is opmerkelijk, daar eigendom in Nicaragua een zeer controversieel thema is. Later, in 1999, werd het beruchte pact tussen de liberalen en de sandinisten gesloten[222]. Daar wordt verder uitgebreid op ingegaan, aangezien het een grote impact had op de binnenlandse politiek.

Op 7december 2003 werd Alemán veroordeeld tot twintig jaar celstraf voor corruptie[223]. Maandag 25 juli 2005 werd hij voorwaardelijk vrijgesproken, wegens de wettelijke clausule Convivencia Familiar (Samenwonen van de Familie). Sindsdien mag hij zich vrij bewegen over heel Managua en zijn werk als politicus uitvoeren. Er wordt gezegd dat het FSLN, die een zeer grote macht bezit in de Nicaraguaanse justitie, medeverantwoordelijk is voor zijn voorwaardelijke vrijlating en dat deze gebeurde in het kader van akkoorden tussen Ortega en Alemán[224]. Ortega verwijt de Verenigde Staten de vrijlating onderhandeld te hebben. Ze zou dit gedaan hebben met het oog op het verenigen van de rechtse partijen[225].

 

2.2. De gebreken van de Nicaraguaanse politiek.

 

Rye en Spence bespreken in ‘Retazos de democracia’ zeven gebreken die het politieke landschap na de verkiezing van Alemán kenmerken. Het gaat hierbij over het tekort aan efficiëntie en legitimiteit van de regering, de voortdurende conflicten over eigendom, de inadequate vertegenwoordiging, zwakke instellingen, caudillisme en cliëntelisme, de polarisatie tussen sandinisten en antisandinisten en de zwakke manier van regeren[226].

De economische groei was niet groot genoeg om de achterstand in te halen die er gekomen was in de contraoorlog. De werkloosheid was enorm en de armoede tierde welig. De regering was medeplichtig aan corruptie, met betrekking op het privatiseren van staatsgoederen.

Er bleven gewelddadige conflicten rijzen omtrent eigendom. Dit gebeurde voornamelijk tussen sandinisten en antisandinisten. De vroegere elite van onder Somoza eiste de eigendommen terug die ze ten tijde van de revolutie verloren, terwijl de sandinisten die ze toen verworven, ze verdedigden. De regeringen moesten steeds concessies doen aan beide zijden om te kunnen regeren, maar dit heeft er tegelijk voor gezorgd dat de conflicten bleven duren.

Binnen elke partij was er een dominante groep, die de belangen verdedigde van een economische elite. Het systeem van proportionele vertegenwoordiging was zodanig dat ze de dominantie binnen de partijen verscherpte, in plaats van een betere representatie te creëren.

Verder waren de instellingen zwak. De scheiding der machten was niet efficiënt en de partijleiders voerden een autoritaire controle over de instellingen, zowel de uitvoerende, wetgevende, als juridische. Dit doet uiteraard de onafhankelijkheid van de uitvoerende macht in vraag stellen. Ook het leger en de politie waren niet vrij van de invloed van de partijen, hoewel de controle van het FSLN over het hele gewapende apparaat niet meer was zoals vroeger. Tenslotte was er een sterke centralisatie van het systeem. Hoewel de regio’s aan de Atlantische kust met hun etnische diversiteit en verschillende historische achtergronden eigenlijk een autonoom statuut hadden, hadden ze toch, evenmin als de 151 gemeentes, niet voldoende de mogelijkheid om een zelfstandig beleid te voeren die de economie zou laten aantrekken, bijvoorbeeld om voldoende belastingen te innen.

Caudillisme, cliëntelisme en corruptie. De politieke leiders, Ortega en Alemán, duldden weinig tegenspraak. Het zoeken van een politiek mandaat gebeurde vaak omwille van het zoeken naar een economisch welzijn. Wie een hoge post in de politiek wou bekleden, diende te zoeken naar een politiek cliënteel, die ze een lager postje beloofden[227]. Het merendeel van de politieke elite had dan ook geen kaas gegeten van democratische principes. In het algemeen heerste er in Nicaragua de idee dat er sterke politieke leiders nodig zijn om stabiliteit te bereiken.

De polarisatie tussen sandinisten en antisandinisten kernmerkte het partijpolitieke veld, wat verscherpt werd in de campagne van de vorige verkiezingen. Toen werd al duidelijk dat er geen tussenweg mogelijk was[228]. Dit bipartijsysteem werd met het FSLN-PLC pact, dat in het volgende onderdeel aan bod komt, enkel maar vergroot.

Tenslotte was de zwakke manier van regeren een minpunt van de Nicaraguaanse politiek. Dit volgt zowat uit het voorgaande. Er was geen zekerheid op politieke stabiliteit. Dit werd vertaald in het feit dat oude leden van de contra's rijkdommen zochten in de regering, in de stakingen en gewelddadige manifestaties georganiseerd door sociale groepen en in de tussenkomst van de politieke partijen in het parlement[229].

 

 

3. Het Pact.

 

“The pact gives the two parties joint control of the Supreme Court, the audit office and the Electoral Council. Its declared aim is to save Nicaragua from the plague of tiny political parties which afflicted it in the 1990s. But the upshot, according to Shelley McConnell of the Carter Centre, an American pro-democracy foundation, has been to make it harder to form a new party in Nicaragua than anywhere else in Latin America.[230]

 

In januari 1999 ontstond grote controverse over het pact tussen de voormalig grote rivalen: het FSLN en het PLC. De sandinistische en liberale onderhandelaars streefden naar gedeelde controle over drie instituties van de staat en naar het vastleggen van de politieke competitie door middel van wijzigingen aan de kieswet[231]. Er kwam veel kritiek omdat het pact beschouwd werd als een poging tot het verzekeren van de heerschappij van de twee betrokken partijen. De belangen van beiden werden bewerkstelligd en het werd andere actoren bemoeilijkt deel te nemen aan de besluitvorming. Of het pact de democratie en politieke stabiliteit bevorderde werd sterk in vraag gesteld[232]. In januari 2000 werden de hervormingen in functie van het pact afgerond. Dit onderwerp wordt nu uitgebreid behandeld, aangezien het een cruciaal gebeuren is in de Nicaraguaanse politiek die verregaande gevolgen zou kennen.

 

3.1. Het consolideren van een bipartijsysteem?

 

Eerst worden de grondwettelijke hervormingen in het kader van het pact besproken[233]. Drie belangrijke instellingen werden hervormd: er werd een algemeen controleorgaan van de republiek opgericht, bestaande uit vijf leden van het parlement die om de zes jaar zouden worden verkozen. Verder werd het hooggerechtshof uitgebreid van twaalf tot zestien leden en in de hoge kiesraad werd het aantal magistraten opgetrokken van vijf naar zes. Binnen elk van deze organen werd het aantal bestuursleden opgekrikt om een politiek evenwicht tussen het FSLN en het PLC te verwezenlijken. De veranderingen kwamen de leiders van de partijen ook goed uit tegenover hun politieke tegenstanders[234]. Hun leiderspositie werd door het pact verstevigd: er waren nu meer dan vijftig procent van de stemmen in het parlement nodig om de president in functie te berispen. Ook kreeg de president na zijn ambtstermijn automatisch een zitje in het parlement. Juridisch gezien kregen de afgevaardigden van het parlement immuniteit. Opnieuw kwam dit de leiders ten goede: Ortega werd door zijn stiefdochter beschuldigd van seksueel misbruik en Alemán werd beschuldigd van corruptie. Sommigen beschouwden het pact zodoende als een poging van Alemán en Ortega om zichzelf veilig te stellen voor het gerecht[235]. Verder werd het percentage stemmen, nodig om de presidentsverkiezingen in de eerste ronde te winnen, naar beneden gehaald. Dit vergemakkelijkte het de beide leiders de verkiezingen te winnen. Een andere aanpassing was dat Nicaraguanen aan wie in het verleden het burgerschap ontzegd was, in de toekomst toch weer de mogelijkheid zouden krijgen om publieke ambten te vervullen. Met betrekking tot de gemeenteraadsverkiezingen was er nu ook de vereiste dat de kandidaat moest geboren en gevestigd zijn binnen het gebied waar hij zich kandidaat wou stellen[236]. Deze grondwettelijke hervormingen hadden duidelijk als gevolg dat de electorale competitie aan banden werd gelegd[237]. De inmenging van de politiek in de instellingen werd opnieuw bevestigd.

 

Ten tweede komen de veranderingen van de kieswet in het licht van het pact aan bod[238]. Ook hier zal blijken dat de partijen hun positie verstevigden en dat deelname voor andere politieke actoren bemoeilijkt werd. De hervormingen creëerden een kiessysteem met zeer zware beperkingen, die er mogelijk voor zouden zorgen dat de meeste bestaande partijen zouden verdwijnen. Ten eerste werd het vormen van nieuwe partijen aan bijna onvervulbare vereisten onderworpen. Zo moesten niet enkel op nationaal en provinciaal niveau kiescomités worden opgericht, maar ook in elk van de 151 gemeentes van Nicaragua. Er moesten handtekeningen van drie procent van de kiezers van de vorige verkiezingen worden verzameld en deze kiezers mochten niet bij een andere partij geregistreerd staan. Kandidaten mochten in het vervolg ook niet meer onafhankelijk deelnemen aan gemeentelijke verkiezingen. Ook het vormen van allianties werd aan strenge vereisten onderworpen; hiervoor waren nu drie procent handtekeningen vermenigvuldigd met het aantal partijen die deelnamen aan de alliantie nodig.

Een tweede verandering van de kieswet betrof de tijdspanne waarin partijen zich moesten inschrijven voor de verkiezingen: voor de nationale verkiezingen was dit een jaar op voorhand, voor gemeentelijke een half jaar. Dit was een hervorming die directe gevolgen had; aangezien de volgende verkiezingen niet meer zo ver af waren, diende deze inschrijving al vlug te gebeuren.

 

Ten derde kwam de financiering van partijen onder de loep te liggen. Partijen zouden voortaan minder gemakkelijk een beroep kunnen doen op publieke fondsen voor verkiezingsfinanciering, tenzij deze al in 1996 waren vastgelegd. Deze maatregel had twee gevolgen: aan de ene kant voorkwam het dat opportunistische partijen gevormd werden die enkel op de financiering uit waren en aan de andere kant moesten nieuwe partijen nu geld lenen om hun campagnes te kunnen betalen[239].

Ten vierde werd het systeem ‘D’Hont’ ingevoerd om de zetelverdeling te berekenen. Ook dit was in het voordeel van het FSLN en het PLC, daar de kleine partijen nu nog moeilijker zetels verkregen in het parlement.

 

Tenslotte werden de magistraten van de hoge kiesraad opnieuw door het FSLN en het PLC benoemd: de liberale Silvio Calderón en de sandinistische Emmet Lang kregen de nieuw gecreëerde plaatsen in de raad. Ook in de kiesraden op provinciaal en gemeentelijk niveau werd volgens een politiek criterium gerekruteerd. Zodanig werd de dominante vertegenwoordiging van zowel de liberalen als de sandinisten in deze organen verzekerd.

 

Het pact verankerde de politieke invloed in de instellingen. Volgend citaat van Emmet Lang, vice-president van de hoge kiesraad, toont de politieke kleur aan van de magistraten die aangesteld werden naar aanleiding van het pact:

 

“In 1996 was ik chef van de campagne van het FSLN. Daarna ging ik over naar de magistratuur. (…) Ik denk dat het belangrijk is dat Daniel kandidaat is, los van mijn positie als magistraat. Ik zou het niet mogen zeggen.[240]

 

3.2. Voor- en tegenstanders.

 

Het FSLN en het PLC waren uiteraard grote voorstanders van het pact, daar hun machtspositie erin werd vastgelegd. Ze argumenteerden dat de nieuwe kiesregels het bestuur er makkelijker op zouden maken en dat ze het vormen van micropartijtjes zouden tegengaan.

Maar er kwam zeer scherpe kritiek op het pact. Ze luidde dat de ontwikkeling die het land had gemaakt naar democratie, mogelijk terug omgekeerd zou worden. Sterker nog werd er gevreesd dat het land zou terugkeren naar een autoritaire structuur zoals die ten tijde van de Somoza’s. De invloed van de partijen in de instituties werd immers in het pact vastgelegd en de vraag rees: “Kan iemand nu nog geloven in de onafhankelijkheid van deze machten?[241]” Er werd gevreesd dat verkiezingsfraude zoals ten tijde van Somoza weer mogelijk zou worden. In de publieke opinie waren de meningen zeer duidelijk: uit onderzoek bleek dat een meerderheid het pact zag als het verdelen van de macht tussen het FSLN en het PLC. De Nicaraguaanse bevolking was tegen het pact gekant, zowel het kiespubliek van het FSLN als dat van de PLC[242].

 

 

4. Het FSLN.

 

Dit hoofdstuk eindigt opnieuw met een analyse van het FSLN. De vraag luidt: hoe reageerde de partij op de tweede electorale nederlaag? Wat waren de uitdagingen voor de partij en hoe heeft ze die doorstaan? Hoe is het FSLN veranderd? En hoe ontwikkelden de interne tegenstellingen zich?

 

Na de tweede electorale nederlaag stond het FSLN voor een aantal uitdagingen[243]. Ten eerste een eenduidige en constructieve oppositie te voeren. In de jaren van Chamorro is dit namelijk in gedrang gekomen door de zogenaamde dubbele moraal in het licht van de piñata. Ten tweede de basissen terug in goede banen te leiden. Er waren immers nog duizenden sympathisanten actief in de civiele samenleving en deze zouden opnieuw moeten opgenomen worden in een duidelijk project. Het FSLN had de capaciteit gehad grote massa’s te mobiliseren en mocht die niet verliezen indien ze haar kracht wou behouden. Ten derde waren er interne conflicten binnen de partij. De partij had nood aan transparantie, aan participatie en aan een democratisering van de structuur: om het gebrek aan interne democratie weg te werken, zoals dat vaak genoemd werd. Tenslotte was het nodig de eenheid binnen de partij te bewaren, zodat scheuren, zoals die met het MRS in 1994, niet meer zouden plaatsvinden. De verdeling binnen de sandinisten was nu niet meer die met de MRS, die zich in de verkiezingen niet had kunnen plaatsen, maar die tussen de economische belangen van de historische leiders en de belangen van de meerderheid van de sandinistische bevolking, die enorm verarmd was.

 

Toen in 1998 het land geteisterd werd door de orkaan ‘Mitch’, die een enorme schade aanrichtte, verzaakte de FSLN-leiding er aan de massa’s te mobiliseren om hulp te bieden. Dit wijst erop dat de partij de transformatie van sociale massabeweging tot parlementaire partij doorgaan had[244].

 

4.1. Het FSLN in de oppositie?

 

In het vorige onderdeel werd duidelijk dat het FSLN er in slaagde, in het begin van de jaren 90, heel wat macht te behouden, ook al had ze de verkiezingen verloren. Het leger, de politie en een groot deel van de justitie bleven in hun handen. Verder had ze een belangrijke controle in de publieke sector, door middel van controle over de vakbonden.

 

“Dit model voedde het idee van Daniel Ortega dat het FSLN kon ‘regeren van onder uit’, door een politiek gewicht uit te oefenen die niet in verhouding was met de resultaten van de verkiezingen van 1990.[245]

 

Toch verzwakte de sandinistische invloed doorheen de jaren negentig. In september 1992 moesten de sandinisten René Vivas en Humberto Ortega zich uit de politie en het leger terugtrekken[246]. Ook in de rechtbanken was de tendens de sandinistische ambten te vervangen. Dit was een grote bekommernis voor de sandinisten, aangezien de gronden die ze geconfisqueerd hadden nu in gevaar kwamen, zeker na de verkiezing van Arnoldo Alemán.

 

In het vorige hoofdstuk werd duidelijk hoe een van de belangrijke uitdagingen van het FSLN na hun eerste electorale nederlaag, de vraag was welke positie ze innamen ten opzichte van de regering:

 

“The debate over whether the party should be working constructively with the government to create stability or defending the interests of the poor majority by organizing strikes and protests highlighted the difficulty of reconciling the various roles the party was expected to play.[247]

 

Na de nederlaag tegen Alemán, bleef dit een van de belangrijkste discussiepunten: samenwerken met de regering of oppositie voeren. Deze interne tegenstelling werd weer zichtbaar wanneer het pact werd afgesloten. Toch is het niet omdat er een pact werd gesloten tussen de liberalen en de sandinisten, dat ze geen rivalen meer waren. Het kan misschien beter gezien worden als opportunisme van de leiders. De sandinisten voerden namelijk wel degelijk oppositie tegen de regering van Alemán, maar hadden niet echt een duidelijke lange termijnstrategie[248].

 

4.2. Ideologie en programma.

 

Het FSLN is zichzelf doorheen de jaren blijven beschouwen als een partij met een ideologie. Ze identificeerde zichzelf als ‘socialistisch’ en ‘revolutionair’[249]. In het congres van mei 1998 werd bijna unaniem beslist dat het FSLN zich zou blijven definiëren als een socialistische partij. Socialisme werd daarbij gezien als

 

“(…) an attempt to provide all Nicaraguans with a dignified life, access to employment, health care, housing, culture, sports and in general terms, to establish a just distribution of wealth by taking advantage of the country’s natural resources.[250]

 

Toch ontstonden onenigheden over de ideologische strekking, er werd soms gezegd dat er een identiteitscrisis heerste binnen het FSLN. De leiding kreeg de kritiek te verrechtsen, aangezien ze hun economische belangen nu meer en meer vertegenwoordigden. Een andere stroming beschouwde zichzelf hiertegenover als ‘democratisch links’. Maar daarover werd op het congres niet gesproken. Het FSLN is echter steeds meer een pragmatische partij geweest. Een van de belangrijkste punten was steeds dat ze de partij van de armen was. Maar ook dit kan niet eenduidig gezegd worden, omwille van de interne tegenstelling die binnen het FSLN na de nederlaag van 1990 was ontstaan: aan de ene kant was het FSLN, na de piñata, een partij van bedrijfsleiders geworden. De prioriteit begon voor deze leiders te gaan naar het verdedigen van hun economische belangen. Dit botste intern gezien met de andere kant, waar het sandinisme nog steeds zijn basis vertegenwoordigde, die in de jaren tachtig bezittingen had verworven bij de herverdelingen aan de professionelen, producenten, boeren en een grote massa van armen[251]. De belangen van deze twee groepen die vertegenwoordigd werden door het FSLN waren niet altijd verenigbaar.

 

 

“Het is de kloof tussen de pragmatische sandinistische leider, die enkel over de wrede realiteit spreekt van Nicaragua van op de tribune, maar niets riskeert om deze realiteit te veranderen en de arme sandinist, die onder deze realiteit lijdt en zonder genoeg hulp strijdt om ze te veranderen.[252]

 

Orlando Núñez vergelijkt de ideologische evolutie van het FSLN als de transformatie van het FSLN in een bedrijf, waarbij de sandinistische leiders het FSLN opkochten en gebruikten om hun economische belangen na te streven:

 

“In de jaren 60 en 70 beroofden we banken om de revolutie te maken, in de jaren 80 bestuurden we de banken die de revolutie maakten en nu zijn we beginnen denken dat enkel indien we bankiers zijn we iets zullen kunnen doen.[253]

 

Deze gedachte zou men van bovenaf in de structuur van de partij hebben willen inplanten, zodat de samenleving minder en minder het discours van ‘partij voor de armen’ zou geloven.

Dat de verandering van prioriteiten in het programma opnieuw voor verdeeldheid zorgde binnen de partij, bewees het ontslag van Henry Ruiz uit het Nationaal Bestuur na de wet op eigendom in 1997, die er was gekomen in overeenkomst tussen Ortega en Alemán[254].

 

 4.3. Daniel Ortega houdt de touwtjes in handen.

 

Na de nederlaag van 1996 ontstond er een interne dialoog die zocht naar een oplossing om de horizontale structuur van de partij te versterken. Dit duurde echter niet lang: Daniel Ortega behield zijn sterke greep op de partij.

Eind 1997 ontstond er een nieuwe opdeling binnen het FSLN. Aan de ene kant was er de oude garde, die zijn macht wou behouden en aan de andere kant was er een groep sandinisten die van mening waren dat er een transformatie nodig was binnen het FSLN als ze wou overleven[255]. In mei 1998 vond, zoals eerder gezegd, een congres van de sandinisten plaats. De bedoeling was te sleutelen aan de organisatievorm van de partij. Ortega verklaarde voor het congres nog dat de organisatievorm en de concepten waarop het FSLN gesteund waren, niet meer aangepast waren aan de nieuwe tijd van geglobaliseerde kapitalistische hegemonie[256]. De Dirección Nacional, het nationale bestuur, zou geherstructureerd worden. Maar eens zover werd over transformatie van de partij niet gesproken. Er werd in het congres zelfs geen plaats voorzien om eender welk thema in de diepte te bespreken[257]. Daniel Ortega werd herverkozen tot secretaris-generaal van het FSLN. Victor Tinoco had zich nochtans kandidaat gesteld als opvolger, maar er werd een stokje voor het wiel van zijn ambities gestoken.

In de jaren van de revolutie genoot Ortega bijna onvoorwaardelijke steun, omwille van een symbolische reden: hij was een van de oudste commandanten toen. Vanaf de verkiezingsnederlaag in 1990 werd zijn leiderspositie in vraag gesteld. Maar Ortega nam geen verantwoordelijkheid op in de nederlaag en centraliseerde de macht rond hem, in plaats van afstand te doen van de partij[258]. Het werd telkens voorkomen dat een alternatieve leider macht zou winnen: Ortega kreeg steeds meer te maken met dissidente stemmen waar hij komaf mee moest maken. Dit is kenmerkend voor het FSLN en gebeurt vandaag nog: van alternatief leiderschap kan er simpelweg geen sprake zijn. Hier zijn talrijke voorbeelden van. Het geval van Victor Tinoco werd zojuist aangehaald, een ander geval is het volgende: In 2000 ambieerde Carlos Guadamuz, die voor de sandinistische radio werkte, de kandidatuur voor de burgemeester van Managua. Guadamuz bekritiseerde openlijk en ongenuanceerd het FSLN-PLC pact. Het resultaat was dat hij uit de radio werd gezet en zijn lidmaatschap bij het FSLN verloor. Zo verloor hij ook de kans op de kandidatuur voor het FSLN[259]. Dit draagt bij tot een van de grootste gebreken binnen de structuren van het FSLN: het gebrek aan interne democratie.

 

Hoe komt het dat Daniel Ortega ondanks alles de steun bleef krijgen binnen de koepel van het FSLN? Volgend citaat brengt verduidelijking. Het verduidelijkt waarom Ortega als leider gedoogd blijft nadat onderzoek uitwees dat eigenlijk slechts een klein deel van de bevolking nog achter hem staat.

 

“Deze achteruitgang [in populariteit ] ontspringt aan het zicht, zelfs voor zijn meest nabijen in de koepel van het FSLN, die hem toch nog trouw blijven, niet omdat ze vertrouwen in zijn politiek vermogen, maar vanuit de onvermogen een andere leider voort te brengen die zo kneedbaar is naar hun belangen en zo goed verkoopt als revolutionair symbool aan een politiek cliënteel die weinig kritisch is en de oude iconen aanbidt, wiens naïviteit ze openlijk misbruiken.[260]

 

En toch rees er weer in stijgende mate interne oppositie tegen zijn leiderspositie. Zeker toen hij onderhandelingen met het oog op het pact begon met de PLC, om samen te werken in verband met de grondwet en het electorale systeem. De interne crisis binnen het FSLN verergerde enkel maar met een schandaal rond de figuur van Daniel Ortega[261]. Zijn stiefdochter beschuldigde hem ervan haar misbruikt te hebben als kind. Wat later werd hij ook betrokken in een drugsschandaal. Zodoende kan ook hier gesproken worden van een interne tegenstelling binnen het FSLN, tussen de danielisten en de antidanielisten[262].

 

4.4. Quid de achterban?

 

“Onlangs verklaarde Iván Escobar Fornos, liberaal magistraat en vroeger parlementslid, in een interview dat wanneer Alemán de regering bereikte, het FSLN de massa’s op straat had, ze had een sandinistisch volk die de spier was van een zeer machtige organisatie, in staat om Alemán te verhinderen te regeren zoals Alemán wou regeren. En hij legde uit dat het tot stilstand brengen van deze spier de politieke reden was voor de liberalen om tot het idee te komen van een politiek akkoord met het FSLN. Ik heb stemmen gehoord van dichtbij de koepel –zoals ze ons noemen- van het FSLN dat het precies zo is: dat het pact van 1999 de volksbeweging tot stilstand bracht, paraliseerde.[263]

 

De sociale basis van het FSLN kreeg klappen. De vakbonden van de sandinisten slaagden er niet meer in de grote massa’s te mobiliseren. Dit had onder andere te maken met het feit dat de leiders van de vakbonden ook poogden zich gronden toe te eigenen en zo de steun van de basis verloren.

Zoals eerder gezegd, verzwakte de sociale basis van de sandinisten in de jaren negentig, omwille van de interne crisis binnen het FSLN en omwille van het conflict tussen de leiders met economische belangen gelijk aan die van de hoge klasse en de leiders die nog steeds de armsten vertegenwoordigden[264].

Na de nederlaag werd een enorme laksheid vastgesteld binnen de basis van het FSLN. Het was niet meer gemakkelijk om de basis te mobiliseren. In 1996 kwamen bijvoorbeeld slechts 20.000 leden opdagen voor een ‘volksraadpleging’ binnen de partij waarin de kandidaten werden gekozen, tegenover 100.000 vier jaar eerder[265].

Binnen de sociale organisaties die aan het FSLN gekoppeld waren, ontstonden ook al spanningen en opdelingen. Sommigen wilden hun eigen leiders kandidaat stellen, wat niet toegestaan werd. Anderen gingen niet akkoord met de leiders die marionetten van Ortega waren. Verder kwam er kritiek vanwege de boeren die grond bewerkten die ze verkregen tijdens de landhervormingen onder de sandinisten. In vele gevallen werd die grond ondertussen terug opgeëist door de oorspronkelijke bezitters en de boeren vertrouwden niet meer op de sandinisten om hun probleem op te lossen.

Er kwam enorm veel kritiek op het pact dat Ortega sloot met zijn rivaal Alemán. Enquêtes wezen uit dat de populariteit van Ortega hierna daalde. Ortega moest na het pact in vele afdelingen de onenigheden gaan oplossen in het binnenland en verloor daar veel tijd en energie aan[266]. Henry Ruiz, was een van de sandinisten die zich terugtrok uit het Nationaal Bestuur van het FSLN omdat hij niet akkoord ging met de politiek van onderhandelen met de liberalen. Het bovenstaande citaat drukt ook uit dat het FSLN er door het pact minder in slaagt de massa’s te mobiliseren. Ze zocht een andere manier om aan macht te geraken, via onderhandelingen en niet meer via de mobilisatie van de bevolking. Dat zorgde er mede voor dat die bevolking niet meer gemakkelijk achter de sandinistische kar te spannen was[267].

 

4.5. Besluit.

 

De verkiezingen van 1996 betekenden alweer een nederlaag voor het FSLN. De campagne was enorm gepolariseerd tussen de Alianza Liberal, die de nadruk legde op de harde tijden van de jaren tachtig, en het frente, die een met een sterk gematigd programma naar buiten trad om zich op een ruimer kiespubliek te richten.

Er werden enkele gangbare verklaringen voorgesteld voor het verlies. Ten eerste was er de angst voor een sandinistisch bewind, die in het kader van de campagne werd voorgesteld als een terugkeer naar de oorlog en de economisch harde tijden. Vervolgens kreeg de Liberale Alliantie de steun van de Katholieke Kerk, wat haar een grote legitimiteit gaf. Tenslotte waren er de oorzaken gelinkt aan de interne crisis van het FSLN: de basis van het FSLN zou gebroken geweest zijn door de conflicterende belangen van de partij, ontstaan na de piñata. Hierdoor was er een kloof tussen de economische belangen van een deel van de partijleiding en de grote verpauperde massa. Een andere oorzaak, voortkomend uit de interne crisis, had te maken met de organisatievorm van de partij. Het gebrek aan interne democratie stond daarbij centraal. De verticale structuur van de partij maakte dat weinig tegenspraak tegen de koepel van de partij ontstond. Het leiderschap van Daniel Ortega werd niet meer unaniem aanvaard.

 

Tijdens de liberale regering van Alemán werd het institutioneel pact tussen het PLC en het FSLN gesloten, dat het bipartijsysteem versterkte. Het pact maakte oppositie tegen de twee partijen, gecentreerd rond de twee caudillo’s Ortega en Alemán, bijna onmogelijk. De inmenging van de partijen op de wetgevende, uitvoerende en juridische instellingen werd ook bevestigd. Met het pact verzekerde het FSLN zijn machtspositie binnen Nicaragua.

 

De belangrijkste ontwikkeling binnen het FSLN tussen 1996 en 2001 bleek dat de interne verdeeldheid zich verscherpte. Deze waren reeds in de jaren negentig ontstaan op drie niveaus: strategisch, ideologisch en structureel. Ten eerste ontstond onenigheid omtrent de houding ten opzichte van de regering. Sommigen wensten samen te werken en te onderhandelen; anderen wensten een harder oppositiebeleid te voeren. Ideologisch ontstond er een discrepantie tussen een deel van de partijtop, met economische bedrijfsbelangen, en zij die de belangen van het armste deel van de bevolking bleven vertegenwoordigen. Tenslotte wat de structuur betreft, groeide de kritiek op het leiderschap van Daniel Ortega, waardoor er binnen het sandinisme een verdeling ontstond tussen de danielisten en antidanielisten. Het feit dat hij de verkiezingen al tweemaal verloor als presidentskandidaat, het pact en de schandalen waarin hij verwikkeld raakte, verhitten het debat. Maar de koepel binnen het FSLN, rond Daniel Ortega, liet geen mogelijkheid tot alternatief leiderschap open.

Tenslotte werd gezien dat het FSLN verder vervreemde van haar basis. Deze ontwikkeling lag in de lijn van de interne crisis van het FSLN.

Deze ontwikkelingen maakten dat er een verschil ontstond tussen het FSLN en de sandinisten. Namelijk niet alle sandinisten voelden zich nog vertegenwoordigd door de partij.

 

 

C. Periode 2001-nu.

 

Nu volgt het laatste inhoudelijke deel van deze thesis. In analogie met de vorige hoofdstukken wordt opnieuw begonnen met het bespreken van de verkiezingen. Hoe lag het partijenveld erbij, en wat waren, in grote lijnen, de campagnes? Welke waren de resultaten en hoe kunnen deze verklaard worden? Daarna wordt de derde liberale regeerperiode besproken. Uitgebreid komt dan opnieuw het FSLN aan bod, en wordt bekeken hoe ze reageerden op een derde electorale nederlaag. In 2004 waren er lokale verkiezingen waarbij het FSLN duidelijk overwinningen boekte, hierop wordt dieper ingegaan. Tenslotte wordt bekeken wat de toekomstperspectieven zijn voor de partij.

 

 

1. De presidentsverkiezingen van 2001.

 

Op 4 november 2001 werden opnieuw presidents- en parlementsverkiezingen gehouden in Nicaragua. Daniel Ortega Saavedra kwam daarbij uit tegen Enrique Bolaños Geyer, een vooraanstaand bedrijfsleider en vice-president in de regering Alemán[268].

Hoewel de verkiezingen zelf eerlijk verliepen, werden ze niet democratisch beschouwd, omwille van de ontwikkelingen die eraan vooraf gingen. Er werd daarmee gedoeld op de gevolgen van het pact. Hierdoor bleken er nog maar twee vitale electorale keuzes over, terwijl uit onderzoek bleek dat 60% van de bevolking zowel Alemán als Ortega afwees[269].

 

“4 november 2001: Massale participatie en transparantie bij de stemming. Beide gegevens –uitdrukkingen van democratie- legitimeerden een ondemocratisch proces, niet transparant, gebaseerd op exclusie en ontworpen voor polarisatie. Er was geen fraude bij de verkiezingen, de fraude gebeurde ervoor.[270]

 

 1.1. Partijenveld en campagnes.

 

Opnieuw werden de verkiezingen gekenmerkt door een gepolariseerd partijenveld, met de reeds gekende PLC en het FSLN. Dit was ook de bedoeling van het pact tussen Ortega en Alemán. De Partido Conservador (Conservatieve Partij) bleek al lang voordien in de peilingen te zakken, wat het duale karakter van de campagne versterke.

 

“De derde optie gereduceerd, die van het PC, tot een niet significant percentage, en de mogelijkheid meegerekend dat het PC het laatste moment beslist niet deel te nemen aan de verkiezingen om het PLC te versterken, blijkt het al duidelijk dat de verkiezingen van 4 november voor twee bendes zullen zijn, of tussen twee bendes,(…)[271]

 

De campagnes waren zeer sterk gepersonaliseerd; de nadruk lag op de presidentskandidaten, eerder dan op de programma’s of op de partijen.

 

Het PLC.

Enrique Bolaños en José Rizo waren presidents- en vice-presidentskandidaat voor het PLC. Alemán bleef echter nog een enorme controle over de partij hebben, door middel van een systeem van benoemingen tot chantage en bedreigingen[272]. Economisch gezien konden de meeste partijleden zich niet onafhankelijk van Alemán opstellen. Ook in het PLC was de democratisering dus nog niet nabij. Niettemin nam Bolaños in zijn campagne afstand van Alemán, daarmee belovend dat hij, eenmaal aan de macht, de corruptie zou bestrijden. Verder zette hij en goed bestuur, democratie, transparantie, economische ontwikkeling en werkgelegenheid op de agenda[273]. De campagne was vergelijkbaar met die van de Liberale Alliantie in 1996.

Een van de belangrijke propagandapunten van het PLC was wederom het antisandinisme. De boodschap was dat Daniel Ortega niet veranderd was, daarbij nadruk leggend op de economische fouten tijdens zijn regime. Ook werd herinnerd aan de vijandigheid jegens de Verenigde Staten, inspelend op de vrees voor oorlog die heerste bij de bevolking. De boodschap was er dus een van angst: indien de sandinisten terug aan de macht zouden komen, zou worden teruggekeerd naar de periode van oorlog en economische problemen als in de jaren tachtig[274]. Het PLC werd daarbij voorgesteld als enig viabel alternatief.

Met de aanslagen van 11 september kon deze troef nog beter worden uitgespeeld. Maar de vraag was eigenlijk niet zozeer of Ortega veranderd was, maar of de VS de betrekkingen met een mogelijk sandinistische regering zagen zitten[275]. Bij de bespreking van de sandinistische campagne wordt de internationale dynamiek uitgebreider uitgelegd.

 

Het FSLN en la Convergencia Nacional.

Opnieuw was Daniel Ortega kandidaat voor het FSLN. Agustín Jarquín was vice-presidentskandidaat. Er was geen enkele aanwijzing dat er een opening zou gebeuren naar een kandidaat die niet van Daniel zijn strekking was. Elk alternatief leek op voorhand al uitgesloten: de andere sandinistische partijen schenen van de kaart verdwenen, andere sandinistische kandidaten kregen geen kans op de kandidatuur. Nochtans had Daniel een negatief imago: hij zou een autoritaire en ondemocratische stijl hanteren, zijn visie op de macht was dubieus, en hij zou misbruik maken van de arme bevolking. Daarenboven kwam nog eens zijn twijfelachtige ethiek: hij werd niet zo lang ervoor nog door zijn stiefdochter beschuldigd van sexueel misbruik. En niet te vergeten: Daniel had de presidentsverkiezingen al tweemaal verloren[276].

Het FSLN legde in haar campagne een sterke nadruk op het economisch wanbeleid en de corruptie van Alemán, toespelend op het feit dat deze politiek niet anders zou zijn met Bolaños: deze had toen in de vier jaar dat hij vice-president was onder Bolaños, niets gedaan aan de wanpraktijken[277]. Het programma was weer enorm gematigd, omwille van de interactie van de Verenigde Staten. Ze vormde vóór de verkiezingen een alliantie met la Convergencia Nacional. Samen hadden ze een programma van dertig punten.

 

Oorspronkelijk stonden de verkiezingen in Nicaragua niet hoog aangeschreven op de agenda van de Verenigde Staten, maar toen in de peilingen begin 2001 de overwinning van Ortega werd voorspeld, kwam daar verandering in[278]. De VS wendde terug haar strategie als in 1990 en 1996: ze moedigde een monolithisch blok tegen de sandinisten aan. De Amerikaanse ambassade oefende druk uit op populaire conservatieve leiders opdat die zich zouden terugtrekken voor de verkiezingen. Zodoende zouden deze geen stemmen wegtrekken van de liberalen. Uiteindelijk nam de conservatieve partij wel deel aan de verkiezingen, maar zoals eerder gezegd: die leek geen levensvatbaar alternatief.

De aanslagen van 11 september, twee maanden voor de verkiezingen, zorgden ervoor dat de VS heviger reageerde tegen de campagne van het FSLN. Het democratische gehalte van Ortega werd openlijk in vraag gesteld en zijn banden met staatshoofden van ‘terroristische’ landen werden in de verf gezet, zeker in liberale kranten en posters. Volgend citaat van Jeb Bush, voormalig gouverneur van Florida en broer van de president, in dit verband was zeer frappant:

 

We in Florida want the Nicaraguan people to know that they are not alone in this decision (...) It is inconceivable that a people would choose to return to a totalitarian past. Daniel Ortega’s past and present clearly indicate that he neither understands nor adopts the basic principles of freedom, democracy and the free market …. Some say that he has changed, that years out of power have convinced him of the need for a true democracy, of free markets and of having good relations with his neighbours and the United States. That is what Ortega wants us to believe. Daniel Ortega is an enemy of all that the United States represents. And he is also a friend of our enemies (...) Latin America needs leaders like Enrique Bolanos.[279]

 

Het FSLN had ervaring met de Amerikaanse electorale inmenging, en hield een enorm gematigde campagne. Die stond in het teken van ‘de weg van de vrede’, met roze posters in plaats van de traditionele rood-zwarte[280]. Het discours leunde zelfs sterk aan bij dat van de liberalen:

 

The Sandinista Party platform became, in essence, no different from that of the Liberal Party: promotion of free enterprise, adherence to macroeconomic discipline, rapid integration into de Free Trade Area of the Americas (FTAA) and the support for the “Pueblo to Panama Plan” to make the maquiladoras the showcase of the Central American and southern Mexican economies. Bankers and big capitalists were promised control over key economic and banking portfolios in an eventual Sandinista led government. The Sandinista ticket became known as the Convergence option as shifty figures from Nicaragua’s past, including some from Somoza’s National Guard, were promised government posts in return for their support.[281]

 

Het FSLN maakte voor de verkiezingen een alliantie met de MRS, de partij die zeven jaar eerder afgesplitst was van het FSLN[282]. Verder namen ook enkele individuen deel, los van een partij, zoals Antonio Lacayo, Miriam Argüello, Álvaro Robelo en Alexis Argüello. Verder nog el Movimiento de Unidad Cristiana (de Beweging van Christelijke eenheid), enkele disidenten van het PLC, de sociaalchristenen, een deel van La Resistencia (het Verzet, oud-tegenstanders van de sandinisten), en de indigenas-beweging RAAN[283]. De bedoeling was samen te werken, maar elk zou zijn eigen identiteit bewaren. Ze stelden een gezamenlijk programma van dertig punten op. De afbouw van het pact was daar een van. De alliantie kreeg de naam la Convergencia Nacional (de Nationale Convergentie) en was niet gericht naar de verkiezingen toe, maar had het perspectief een gezamenlijk project uit te werken op lange termijn[284]. Dat de alliantie niet zo evident was, blijkt uit de sterke afkeuring van Sergio Ramírez en Ernesto Cardenal, twee van de stichters van het MRS[285].

 

 1.2. Analyse van de resultaten.

 

De opkomst bij de verkiezingen lag bijzonder hoog, in tegenstelling tot wat men verwacht had: 92% van het electoraat ging stemmen. Opnieuw won het PLC de verkiezingen, nu met Enrique Bolaños als president en José Rizo als vice-president. Ze behaalden 56,3% van de stemmen, tegenover 42,3% voor Daniel Ortega en Agustín Jarquín[286]. Opvallend was dat het voordeel van de PLC op het FSLN, vergeleken met de gemeentelijke verkiezingen in 2000, dertien keer groter was, en bijna dubbel zo groot de presidentsverkiezingen in 1996[287]. Bij de parlementsverkiezingen overheersten de twee partijen opnieuw: het PLC behaalde 53%, goed voor 47 zitjes, tegenover 42% voor het FSLN, goed voor 28 zitjes. De Conservatieve partij behaalde met bijna 5% één zitje. Proportioneel gezien stond de verdeling van de zitjes gelijk aan respectievelijk 58,6%, 40% en 1,4%[288]. Hiermee worden de gevolgen van het pact nogmaals duidelijk: de kleine partijen werden erdoor benadeeld. Slechts één afgevaardigde in het parlement kwam uit een andere partij dan het FSLN of het PLC, tegenover vijftien in het vorige parlement.

 

Het PLC slaagde er dus in haar macht te consolideren. Ze won ondanks een situatie die haar nadelig had kunnen zijn: er was crisis in de koffie, er was hongersnood in verschillende rurale gebieden, er was corruptie, er waren faillissementen van een aantal banken, het pact met het FSLN werd slecht gepercipieerd bij de bevolking, enzovoort[289].

Als we de resultaten beschouwen in het kader van het pact, bleek het uiteindelijk inderdaad zo dat dat pact het bipartijsysteem, en de polarisatie, versterkte, maar dat enkel het PLC bleek daarvan te profiteren. Het FSLN en het politiek pluralisme bleken de grote verliezers. Arnoldo Alemán kwam er als overwinnaar uit[290].

 

De derde sandinistische nederlaag.

De analist Arturo Cruz verklaarde de resultaten als

 

“een confrontatie tussen de stem van de angst en de stem van de wanhoop. Angst voor de terugkeer van het FSLN en wanhoop door de honger en de werkloosheid die verergerd zijn door de politiek en de corruptie van de PLC.[291]

 

Een andere verklaring werd het Armageddon-effect genoemd: na de aanslagen van 11 september zou de angst voor represailles vanwege de Verenigde Staten in geval van een overwinning voor Daniel Ortega, vergroot zijn[292]. Eerder kwam de rol van de de politiek van Washington in de kiescampagne aan bod. De Nicaraguaanse kiezer was gevoelig voor de Amerikaanse invloed: ze wilde geen problemen met de yankees en achtte hun steun noodzakelijk. Dit heeft zeker meegespeeld bij de electorale nederlaag, maar kan niet als eenduidige oorzaak ervoor worden gezien[293]. Volgens enquêtes linkte de kiezer de sandinisten niet aan terrorisme[294].

 

De verroeste aard van de structuur van de partij, gecentraliseerd rond Daniel Ortega, werd ook mede als oorzaak beschouwd. Er zou plaats moeten zijn voor nieuwe leiders binnen het FSLN[295]. Ook werden de piñata, het weigeren van Ortega om in te gaan op de beschuldigingen van zijn stiefdochter en het pact als oorzaken gezien[296]. Hij heeft zowel op politiek als ethisch dus zwakke plekken. Bovendien zou hij de Nicaraguaanse samenleving herinneren aan zeer harde tijden. In de opiniepeilingen werd in de loop van 2001 aangetoond dat hoewel Daniel Ortega de meest populaire leider was binnen de basissen van het FSLN, hij de minst populaire politieke leider was voor de Nicaraguaanse samenleving in zijn geheel[297].

 

De Nationale Convergentie was duidelijk niet sterker uit de verkiezingen gekomen. Ze verklaarde wel nog samen te blijven werken na de verkiezingsnederlaag. Er werd gezegd dat de Convergentie niet geloofwaardig was geweest omwille van de fouten die het FSLN had gemaakt de laatste jaren, door haar exclusieve optreden tegen over kritieke stemmen, zoals die van politici, vrouwen, intellectuelen, boeren, enzovoort, die geen plaats kregen binnen de partij[298].

 

 

2. Na de verkiezingen: De regering van Enrique Bolaños.

 

De nieuwe regering Bolaños stond voor een aantal belangrijke uitdagingen. De economie moest de lift in, zodat meer werkgelegenheid zou worden gecreëerd en de armoede zou worden aangepakt. Daarvoor was het nodig dat er gesleuteld werd aan de hulpprogramma’s van het IMF en aan de buitenlandse schuld. Bovendien was het dringend tijd dat er iets gedaan werd aan de welig tierende corruptie in het land, die geïnstitutionaliseerd was door Alemán[299]. Last but not least zou het niet gemakkelijk worden een tegengewicht te vormen tegen Nicaragua’s twee caudillo’s.

 

 2.1. Het beleid van Bolaños.

 

Wat de economie betreft boekte Bolaños nog geen grote successen[300]. Er was bijna geen economische groei, er waren enorme fiscale tekorten en handelstekorten, er was een enorme werkloosheid en een zeer schrijnende armoede. Bolaños was vaak niet in de mogelijkheid zijn beleid uit te voeren zoals gewenst; de arnoldisten en alemanisten zaten hem te dicht op de vingers, wat zodra wordt toegelicht.

Wat werkgelegenheid betreft, zocht Bolaños zijn heil in de maquila’s en in toerisme. Maquila’s zijn de fabrieken in de vrijhandelszones, die naar Nicaragua komen omwille van fiscale voordelen en goedkope werkkrachten. Maar hierdoor wordt het land afhankelijker van het buitenland: bij recessie in een van de thuislanden bijvoorbeeld, daalt de vraag naar de producten uit de Amerikaanse, Chinese en Koreaanse maquila’s in Nicaragua. Dan vallen er ontslagen of sluiten er vestigingen. Daarenboven zijn de werkomstandigheden in de maquila’s vaak in strijd met de rechten van de mens. Zodoende is dit geen duurzame oplossing voor de werkloosheid. Het probleem bij toerisme is dat het land, ook al is het rijk aan natuurlijke rijkdommen, geen aangepaste infrastructuur heeft.

Bolaños kon steeds rekenen op de steun van de internationale gemeenschap, wat belangrijk is voor een land met een zwakke economie als Nicaragua.

Zijn stokpaardje was al vanaf zijn campagne de strijd tegen de corruptie.

 

2.2. Strijd tegen de corruptie.

 

De corruptie van Alemán begon bij het misbruiken van de internationale steun die Nicaragua ontving na de nationale ramp veroorzaakt door orkaan Mitch. Mede door die hulp bleef de economische groei van Nicaragua de volgende twee jaar duren, en werd het beleid van Alemán, ondanks de geïnstitutinaliseerde corruptie, gelegitimeerd. Dit bleef echter niet duren: in 2001 stagneerde de economie[301]. Een van de prioriteiten van Bolaños, was het aanpakken van de corruptie. Dit was een grote uitdaging, aangezien de macht die Alemán bezit.

Tijdens de eerste maanden van de nieuwe regering begonnen de gerechtelijke stappen al tegen ex-president Alemán en andere hoge functionarissen van de partij. Het schandaal rond Canal 6 was de eerste zaak die aan het licht werd, andere zaken volgden.

Op 7 december 2003 werd Alemán veroordeeld tot 20 jaar cel, omwille van het witwassen van geld, voor het verduisteren van publieke fondsen, belastingsontduiking, het aanzetten tot misdaden en electorale misdrijven. Door deze veroordeling leek zijn politieke carrière voorbij. Zijn burgerrechten en politieke rechten werden hem voor 23 jaar ontnomen, waardoor hij geen politieke functies meer zou kunnen uitoefenen, noch zich kandidaat stellen[302]. Doch dient dit met een korrel zout genomen te worden. Alemán oefende nog veel controle via het parlement en de partijstructuren. Ook de positie van onderhandelen met Ortega in het kader van het PLC-FSLN pact sterkte hem.

Maandag 25 juli werd Arnoldo Alemán voorwaardelijk vrij gesproken. Deze vrijspraak wordt toegeschreven aan het pact tussen de PLC en het FSLN. Volgens de wetgeving zou wie vastzit voor het witwassen van geld, niet voorwaardelijk vrij kunnen komen als gevolg van Convivencia Familiar, het Samenwonen van de Familie[303].

De voorwaardelijke vrijlating van Alemán is weer een bewijs van de beperktheid van de macht van Bolaños bij het uitvoeren van zijn beleid. Doch betaalt elke politieke strekking er de prijs ervoor.

 

2.3. De regering in oppositie?

 

Hoewel Enrique Bolaños de nieuwe president was, had Arnoldo Alemán nog een zeer grote invloed over de partij. Hij had controle over heel wat afgevaardigden binnen het parlement en zelfs over structuren van de partij binnen het hele land[304]. Ook controleerde hij zowat de helft van de magistraten van het hooggerechtshof. Er werd zelfs gesproken van de kloof tussen het bolañisme en het arnoldismo binnen de PLC. Het ging zover dat er in Masaya een manifestatie werd georganiseerd tegen Bolaños vanwege de arnoldisten, en er werd een conventie van deze laatsten uitgevaardigd, waarin ze verklaarden dat Arnoldo eigenlijk rechtmatig president was. Bolaños maakte de grond onder Alemán zijn voeten te heet, door de corruptie te willen aanpakken[305]. Bolaños staat geïsoleerd binnen het PLC, die eerder geneigd is samen te werken met de sandinistische fracties in het parlement. De binnenlandse politiek blijft gedomineerd door het overleg tussen de twee caudillo’s, Ortega en Alemán. Dit is zet een rem op het democratisch project in Nicaragua[306]. Het pact tussen de twee blijft bestaan, bijvoorbeeld door magistraten in het hooggerechtshof, in de hoge kiesraad en in de fiscale sector[307]. Het heeft zelfs zo een invloed dat er gezegd wordt dat Bolaños niet de vrijheid had zijn project uit te voeren. Internationaal gezien klaagt Bolaños het pact aan als een staatsgreep of een dictatuur. De internationale gemeenschap steunt hem[308]. Zodanig komt men tot een bizarre situatie waarin de president in de oppositie lijkt te zitten.

 

De president viel openlijk de PLC aan en vormde uiteindelijk een nieuwe alliantie met APRE, Alianza por la República (Alliantie voor de Republiek)[309]. Het is een voornamelijk liberaal-conservatieve alliantie met de bedoeling een manier te vinden zijn project continuïteit te geven en een alternatief te bieden tegen de twee caudillo’s[310]. De macht die deze twee hebben, verhinderden Bolaños namelijk vaak zijn eigen gang te gaan[311]. APRE is zich aan het omvormen tot een coalitie van meerdere oppositiepartijen, waar onder andere de sociaal-christelijke partij, de Unidad Social (US, Sociale Eenheid) en el Movimiento Democratico Nicaragüense (MDN, Democratische Beweging van Nicaragua) zich al bij aansluiten[312]. Of de conservatieve partij zich zal aansluiten, daar is nog discussie over. Aanvankelijk was dat de bedoeling maar nu verkiezen de belangrijkste fracties binnen de partij alleen naar de volgende verkiezingen te stappen[313]. De tegenstellingen tussen de bolañisten en de arnoldisten tonen aan dat rechts binnen Nicaragua verdeeld is.

 

In november 2004 onderhandelden het FSLN en het PLC over nieuwe hervormingen van de grondwet die er opnieuw voor zorgden dat de macht zich bij hen concentreerde, bij de koepels van beide partijen. Een derde weg werd hiermee verder onmogelijk gemaakt. Voor de regering Bolaños was dit vernederend, daar dit haar onmacht nogmaal bewees. Toen de president deze hervormingen aanklaagde bij het Centraal-Amerikaans Hof van Justitie, verklaarden het FSLN en het PLC dezelfde dag dat gerechtshof onbevoegd[314]. In januari werden de hervormingen van de grondwet doorgevoerd. Sindskort is er een ‘nieuwe fase’ van het pact aangebroken, die zich ook afspeelt tussen de parlementaire fracties van de danielisten en alemanisten. In dat licht werd in juni het instituut voor eigendom opgericht, de wet van de sociale zekerheid aangepast, electorale magistraten benoemd, enzovoort. Zodanig werd het bipartijsysteem naar de volgende verkiezingen toe versterkt en werden de mogelijkheden van Bolaños nogmaals beperkt[315].

 

 

3. Het FSLN.

 

Voor het FSLN betekenden de verkiezingen van 2001 een derde nederlaag op rij. Een diepe bezinning over die electorale verliezen en het autokritisch bekijken ervan, lijkt daarna zeker geen overbodige zaak. Toch zoeken de sandinisten de oorzaken steeds extern.

Bij de verkiezingen van 1990, met Daniel als presidentskandidaat, hadden de sandinisten de verkiezingen verloren omdat het volk ging stemmen met een geweer tegen de slaap. Nog meerdere oorzaken werden gezocht, maar er werd niet intern gekeken.

In 1996, opnieuw met Daniel als presidentskandidaat, verloren ze omdat de liberalen fraude pleegden. Het was een magere analyse, die overigens nooit werd bewezen. Het gebrek aan interne democratie en vernieuwing binnen de partij en zijn structuur, werd niet in vraag gesteld. Noch het gebrek aan een stevige oppositie, het verlies van het contact met de basissen, de piñata, de veranderde levensstijl van de leiders, enzovoort, werden aangehaald.

In 2001, nog steeds met Daniel als presidentskandidaat, faalden ze omwille van de vuile campagne van de liberalen, een oneerlijke campagne die ervoor gezorgd had dat de bevolking niet in vrijheid kon stemmen. Men keek niet terug naar de voorbije jaren, toen ze in plaats van een degelijke oppositie te houden, er een politiek van onderhandelen met de corrupte president op nahielden. Er werd niet nagedacht over de exclusieve houding van de partij die elke mogelijkheid tot kritiek op het leiderschap uitschakelde, noch over de omschakeling naar de economische belangen van de sandinistische top.

De sandinisten zijn dus steeds het debat van interne kritiek blijven uitstellen. Hierdoor lijkt het verschil dat ontstond tussen de sandinisten en de partij zich enkel dieper te wortelen. De partij, hoewel ze het monopolie op het sandinistisch gedachtengoed blijft behouden, vertegenwoordigt ‘het sandinisme’ niet meer[316].

 

Het FSLN staat na de derde electorale nederlaag, als enige oppositiepartij met degelijk politiek gewicht, voor een aantal uitdagingen. De uitdaging is niet meer het dictatoriale regime van de Somoza’s, maar de regering Bolaños, de invloed van de regering Bush, en diens militaire uitbreiding, de globalisering en de vrijhandelsakkoorden (TLC). Belangrijk is ook zich aan te passen aan de nieuwe realiteit.

 

 3.1. Oppositie?

 

Het blijft een controversieel gegeven: het FSLN blijft heel wat macht in handen hebben in Nicaragua. Of haar strategie een degelijke oppositie voeren is, is op zijn minst de vraag. Het pact zorgt ervoor dat ze veel macht behoudt. Zo zijn er een aanzienlijk deel sandinistische, of toch danielistische magistraten binnen de Justitie. Ook in de massamedia vertegenwoordigen ze een groot gewicht[317]. Nu werken ze dus niet samen met de regering, de bolañisten, maar voornamelijk met de fractie van Arnoldo, die geen schone lei heeft- de corruptieschandalen werden reeds eerder toegelicht.

 

“Orlando Nuñez, ideoloog van het FSLN, verdedigt het pact als een authentieke en nieuwe alliantie, anti-oligarchish en anti-imperialistisch. Voor de woordvoerders van het PLC is het de garantie op vrijheid voor Alemán. En een wraak tegen de fout die ze zich elke dag beklagen Bolaños aan de macht gebracht te hebben onder de liberale vlag.[318]

 

Eerder werd uiteengezet hoe het pact, voor het eerst gesloten in 1999, sindsdien vaak vernieuwd werd. Wanneer tijdens de vorige regering gesproken werd van cogobierno, kan de lijn tot op heden worden doorgetrokken. Met dat verschil dat de regering vandaag in de oppositie lijkt te zitten.

 

3.2. Ideologie en programma.

 

De laatste malen trok het FSLN steeds met een gematigd programma naar de verkiezingen. Het programma leek zich in 2001 echter niet meer op de arme meerderheid van de bevolking toe te spitsen, maar op een breder politiek spectrum. Zodanig begon de partij naar het centrum te neigen. Nochtans blijft het imago de partij van de armen te zijn overeind, los van de dubieuze geloofwaardigheid, die ontstaat omwille van de economische belangen van de sandinistische leiding en de krampachtige pogingen om de macht te behouden.

Een ander voorbeeld van die gematigde politiek is de veranderde houding van het FSLN ten opzichte van de Verenigde Staten en de internationale gemeenschap. Kritiek hierop is dat ze zijn roots zou miskennen, die teruggaan tot de principes van Sandino: de nationale soevereiniteit van Nicaragua. Het anti-imperialistisme lijkt van de agenda verdwenen, en komt enkel nog zeer occasioneel ter sprake.

Ondanks deze twijfels behoudt het FSLN het monopolie op het sandinistische gedachtegoed en zo blijft ze haar machtspositie behouden[319].

 

 3.3. Bevroren basissen?

 

Dat het FSLN zich sinds 1990 ontkoppelde van zijn basissen, wordt vaak gezegd[320]. Dit omdat de tactiek om de macht te bereiken, niet meer via massamobilisatie van het volk verloopt, maar via de electorale strijd, het sluiten van pacten en de onderhandelingen over de verdeling van de posten in de belangrijkste instellingen. Het FSLN heeft zijn basissen niet meer nodig om zijn objectieven via massamobilisaties te bereiken. Die zijn geen politiek actieve onderwerpen meer, maar stemmen bij de verkiezingen. De ideologische en zelfs de ethische factor is daarbij naar de achtergrond verdwenen. Een dubbel discours gaat daarmee gepaard:

 

“De officiële bezigheid van het FSLN stelde op een bijna exclusieve manier de electorale strijd, de pacten en de onderhandelingen over de belangrijkste posities in de instellingen voorop. (…) Dit alles gaat gepaard met een eeuwig geschikt anti-imperialistisch discours. Eén discours voor de massa en een verschillend discours voor de elites aan de macht.[321]

 

Een probleem dat zich stelt is dat Daniel Ortega het monopolie heeft wat het vertegenwoordigen van de partij betreft. Daarbij komt nog dat hij, samen met de koepel van het FSLN, niet meer consequent de belangen van die basis vertegenwoordigt, maar de economische belangen van de elite van het FSLN die bedrijfsleider is geworden. Dit leidt tot de zojuist vernoemde ambiguë retoriek. Dat heeft bijgedragen aan de passiviteit van de massa, die niet meer zo strijdbaar is als vroeger. De sociale beweging is niet meer gewoon zichzelf te vertegenwoordigen. Ze is geen actor meer in het overleg dat wordt gedomineerd door de politieke partijen, wat gepaard gaat met het overheersen van de economische belangen van een elite.

De corrupte arnoldisten zijn de belangrijkste geallieerden geworden. In plaats van trouw te zijn aan het sandinistische gedachtengoed, blijkt het trouw zijn aan Daniel Ortega een belangrijke voorwaarde te zijn om binnen het FSLN een goede positie te blijven behouden[322].

 

3.4. Intern verdeeld: Met of tegen Daniel Ortega.

 

“Van diegenen die gebleven zijn, zijn er ook al weer vertrokken. Er vertrekken nog steeds groepen uit het frente sandinista. Ook nu is er een grote breuk. Ik heb nooit zo een grote breuk meegemaakt. Er zijn nu duizenden militanten die de presidentiële kandidatuur niet steunen.[323]

 

Het FSLN lijkt de transformatie tot partij volbracht te hebben, ze is gericht op het behalen van stemmen, op het verzekeren van politieke functies, of beter gezegd het behouden van de macht[324].

De verticale structuur van het FSLN, een problematiek die tegenwoordig in de Nicaraguaanse media vaak omschreven wordt als het gebrek aan interne democratie, blijft bestaan. Dat Daniel Ortega deze keer weer kandidaat zal staan voor de volgende presidentsverkiezingen in november 2006, na die verkiezingen al driemaal te verliezen is daar het bewijs van. Opnieuw gebeurde dit niet zonder tegenstand. Maar de uitdager werd steevast uit de partij gezet. Nochtans zijn er geen grote ideologische verschillen tussen beide, het geschil draait louter om het leiderschap[325].

Dit jaar ambieerde Herty Lewites, ex-burgemeester van Managua voor het FSLN, de kandidatuur. Eind februari werd Lewites uit de partij gezet, na dat hij weigerde zijn kandidatuur in te trekken. Er waren nochtans peilingen die aantoonden dat de populaire Herty Lewites een goede kans zou maken in de verkiezingen, en andere wijzen op de dalende populariteit van Daniel Ortega[326].

De hele zaak leidt weer tot verdeling binnen de sandinisten. Herty zet zijn politieke ambities zeker niet aan de kant. Hij probeerde reeds druk te zetten op het FSLN door voorverkiezingen te eisen. Op 22 mei hield hij een samenkomst met 800 militanten van het FSLN onder de naam Movimiento de Rescate del Sandinismo (Beweging voor losgeld van het sandinisme). Hij blijft de kandidatuur voor het FSLN eisen vanuit deze beweging, ook al werd hij buiten de partij gezet.

Om te weten welke impact deze opsplitsing kan hebben op de volgende verkiezingen, is het nog te vroeg. Het MRS, in 1995 gesticht als een splinterpartij van het FSLN, boekte amper succes in de verkiezingen. Op 22 mei vierden ze op hun congres hun tiende verjaardag. Daarin werd nogmaals beslist dat ze zouden blijven samenwerken met het FSLN in de Nationale Convergentie. Voor hen was dat in de voorbije gemeenteverkiezingen een goede manier om burgemeestersschappen te veroveren, zoals ze bij de volgende verkiezingen zullen trachten parlementszetels te verkrijgen[327].

 

3.5. De gemeenteraadsverkiezingen van 2004.

 

“Van Sandino zongen we allemaal dat hij nooit president wou zijn, en nu moeten de basissen aannemen dat hun toekomst en die van het volk ervan afhangt of hun Secretaris-Generaal president wordt, en dat niemand anders mag ambiëren dat te worden, want dan zou de zelfvernietiging van het FSLN zich voordoen en daarmee de triomf van rechts.[328]

 

Vorig jaar, in november 2004, vonden er gemeenteraadsverkiezingen plaats over heel Nicaragua. De grote overwinnaar van deze overwinning waren de sandinisten, zowel in aantal stemmen als in aantal gemeentes. Het FSLN zal besturen in gemeentes die samen meer dan drie vierden van de bevolking vertegenwoordigen. Ze waren opnieuw opgekomen met La Convergencia, een alliantie met kleine politieke groeperingen, zoals de MRS, de sociaal-christelijke partij en een aantal commandanten van de contrarevolutie of de Resistencia[329].

Het FSLN won nog veel overtuigender dan voorspeld werd. Ze won in 14 van de 17 departementale hoofdsteden, in 87 van de 152 gemeentes en in 25 van de 42 belangrijkste steden van Nicaragua. Van de 90 burgemeesters in de in de tien meest bevolkte departementen van het land, won het FSLN er 69, het PLC 20 en het APRE slechts 1[330]. Het FSLN en de PLC haalden samen meer dan 81% van de stemmen, terwijl het APRE nog geen 10% behaalde[331].

Het PLC kwam als grote verliezer uit deze verkiezingen. Ze verloor 40% van haar gemeentes. Ze kwam deze keer niet als alliantie uit tegen het FSLN. Dit toont aan dat het PLC op zijn eentje niet in staat is zijn tegenstander te verslaan[332]. Ook het APRE was een grote verliezer in deze stembusslag.

 

Heel wat redenen kunnen worden gegeven voor de sandinistische overwinning: het goede bestuur van de aftredende burgemeesters in een aantal specifieke gemeentes; de slimme allianties die ze aangingen met conservatieven, liberalen, ex-Resistencia-leden, de MRS, evangelisten, sociaalchristenen, en lokale leiders; de discipline van het sandinistische electoraat; het fenomeen dat de kiezer echt voor de kandidaten en hun ideeën stemden, in plaats van tegen partijen en hun leiders; het algemene ongenoegen over de regering van Bolaños en de corruptie van de PLC-ers in de regering; de frustratie van de burgers na veertien jaar neoliberalisme, die nog steeds geen oplossing had geboden voor de extreme armoede, de werkloosheid en de miserabele situatie van de gezondheids- en onderwijssector; de verdeeldheid van de anti-sandinistische krachten; en de hegemonie van de sandinisten bij de radiozenders[333].

De PLC kwam uit als de grote verliezer. De interne ruzies hebben daar zeker mee te maken. Ook het feit dat het PLC niet haar beste kandidaten naar voren schoof, maar diegenen die het meeste trouw waren aan Arnoldo Alemàn, stelde vele liberale kiezers teleur[334].

De regering en de massamedia benadrukten de maanden ervoor ook dat de enige verantwoordelijke voor de corruptie de PLC was, in tegenstelling tot de veertien jaar ervoor, waar het FSLN telkens de blaam kreeg corrupt, dief, moordenaar, terrorist enzovoort te zijn[335].

 

3.6. Druk van de Verenigde Staten.

 

De verborgen agenda van de Verenigde Staten is nog steeds te verhinderen dat het FSLN aan de macht komt. De nieuwe Amerikaanse ambassadeur van Nicaragua, Paul Trivelli, betuigde reeds de volle steun aan de regering Bolaños, bekritiseerde het pact en deelde zijn prioriteiten in Nicaragua mee. Dit waren onder andere het vernietigen van de Sam-7-raketten, ervoor zorgen dat Nicaragua het TLC ratificeert en borg staan voor transparante verkiezingen in 2006. Toch is er ondergronds de grote prioriteit te voorkomen dat het FSLN aan de macht komt. Dit omdat Nicaragua de ‘as van het kwaad’ in Latijns-Amerika niet zou versterken, die volgens Bush bestaat tussen Cuba en Venezuela[336].

De Verenigde Staten zal waarschijnlijk haar oude tactiek aanwenden: stimuleren dat de niet-sandinisten, de rechtse partijen, als één blok naar de verkiezingen stappen. Zeker nu de antisandinistische krachten verdeeld lijken tussen bolañisten en arnoldisten zal ze die moeite moeten doen, als ze haar doel wenst te bereiken, daar vorige verkiezingen toonden dat de sandinisten meer kansen tot slagen hebben bij een heterogene rechterzijde.

De VS is zelfs bereid garant te staan voor de vrijlating van Alemán, daar zijn gevangenschap de eenheid van de liberalen, de zogezegd ‘democratische krachten’ binnen Nicaragua, in de weg stond. Ze gelooft dat zijn vrijheid de verzoening van rechts zou bevorderen. Het pact kan op weinig Amerikaans begrip rekenen, daar het mede de macht van het FSLN consolideert. Dus dreigde ze ermee de hulp aan Nicaragua stop te zetten indien de nieuwe institutie die de eigendom zou gaan regelen, ontstaan in het kader van het pact, onder de leiding van de sandinisten zou staan, zoals voorzien in het pact. Het PLC trok zich dan ook op het laatste moment terug bij het goedkeuren van de goedkeuring van de wet die de instelling van de eigendom creëerde. Uiteindelijk zou de goedkeuring van de wet afhankelijk worden van de vrijlating van Alemán[337].

 

3.7. Besluit en toekomstperspectieven.

 

De verkiezingen van 2001 werden opnieuw gekarakteriseerd door een sterk gepolariseerd partijenveld. Opnieuw kwam de liberale zijde uit met een antisandinistische campagne, terwijl het FSLN met een gematigd programma naar de kiezer stapte.

Het FSLN verloor nogmaals en de oorzaken werden weer gezocht bij de angst van de bevolking voor de terugkeer naar de moeilijke jaren tachtig.

Een andere factor die meespeelde, was de Amerikaanse invloed geweest. De Nicaraguanen zagen een confrontatie met de grootmacht niet meer zitten.

Ook werd de interne crisis van de partij als een van de oorzaken gezien die tot de nederlaag leidde; de verticale structuur, waar Ortega als kandidaat in vraag werd gesteld, werd daarbij als belangrijkste factor beschouwd.

 

Vandaag, 26 jaar na de revolutionaire triomf en 15 jaar na de eerste electorale nederlaag, na elf jaren bewind en 15 jaar oppositie, na drie electorale nederlagen, lijkt het noodzakelijk dat het FSLN eens zou bezinnen over zichzelf. Doch blijft het FSLN het autokritisch debat uitstellen. In plaats van een degelijke oppositie te voeren, tracht ze de macht te behouden via een politiek van onderhandelen met de liberalen. Ook de interne democratie laat op zich wachten. Hoewel Daniel Ortega nu al driemaal de verkiezingen verloor, blijft hij het onbetwist leiderschap van de partij behouden. Door de veranderde strategie, het consolideren van de macht via de electorale weg en dit onderhandelen met de politieke tegenstander, is het ideologische aspect van het FSLN wat op de achtergrond geraakt, wat zich uit in het dubbele discours dat de partij houdt. Als gevolg daarvan is de strijdbaarheid van haar basis enorm gedaald.

Het FSLN staat vandaag dus voor een aantal belangrijke uitdagingen. Om te beginnen lijkt het belangrijk het intern debat over de rol in de oppositie, de interne democratie, de vernieuwing van de partij en de relatie met de basissen te voeren.

 

Ook het inhoudelijk debat mag niet meer worden uitgesteld. Het is belangrijk het sandinisme te vertalen naar de nieuwe realiteit.

De wereld is veranderd en Nicaragua is veranderd vergeleken met 26 jaar geleden. De problematiek die de sandinisten toen bezighield is niet meer identiek aan die vandaag. Actueel in Centraal-Amerika zijn de vrijhandelsakkoorden, de Central American Free Trade Agreement (Cafta), waarvan de North American Free Trade Agreement (Nafta) de voorloper was. De onderhandelingen van dit verdrag werden afgesloten in december 2003, tussen de Verenigde Staten, Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras en Nicaragua. Cafta is een zeer ruim akkoord, over de landbouw, telecommunicatie, investeringen, handel in diensten (van waterdistributie tot gokken), intellectueel eigendom, het milieu, enzovoort. Het bevoordeelt eigenlijk voornamelijk de belangen van het bedrijfsleven van de Verenigde Staten, doordat deze heel wat rechten en vrijheden krijgen om te opereren in Centraal Amerika. Enkele sectoren binnen de Verenigde Staten, zoals de suikerproducenten, zullen benadeeld worden door de vrijhandelsverdragen, maar vooral de Centraal-Amerikaanse landen zullen er het slachtoffer van worden.

De senaat van de Verenigde Staten ratificeerde het Cafta op 30 juni 2005. Nu de president George W. Bush ook zijn handtekening plaatste, zal het vrijhandelsakkoord op 1 januari 2006 in werking treden in de landen die reeds ratificeerden. Voorlopig zijn dit de Verenigde Staten, El-Salvador, Guatemala en Honduras[338].

De Verenigde Staten is de grote winnaar bij de vrijhandelsakkoorden[339]. In de lijn van de nationale en anti-imperialistische achtergrond van de sandinisten, zou dit voor hen als een nieuw strijdpunt kunnen beschouwd worden. In Nicaragua moet het document nog geratificeerd worden. De sandinisten zijn in dit dossier tegenstanders. De liberale fractie in het parlement dreigt ermee een procedure in te stellen die de fractievoorzitter van het FSLN in het parlement, René Nuñez, zou ontslaan, indien de sandinistische fractie tegen het Cafta stemt. Maar de sandinisten geven niet de indruk onder die druk te bezwijken. De PLC zou onder druk staan van de ambassade van de VS in dit dossier[340].

Het debat rond het Cafta toont aan dat het ideologische aspect voor de sandinisten belangrijk blijft. Ze blijven zich in dit dossier tegenstellen aan de invloed van de Verenigde Staten; daarmee verdedigen ze hun nationale soevereiniteit.

 

Armoede blijft een primordiaal probleem in Nicaragua. De ongelijkheid is er enorm, in Latijns-Amerika is het een van de landen waar de verdeling van de rijkdom het meest onrechtvaardig gebeurt: de 20% rijkste huishoudens beschikken over 61% van het inkomen per hoofd, terwijl de 20% armste huishoudens het met 3,6% daarvan moet stellen. Van de bevolking overleeft 78% met minder dan twee dollar per dag. Aan de andere kant concentreert de extreme rijkdom zich bij 2% van de bevolking. Het ziet er niet naar uit dat de onzichtbare hand van de vrije markt deze ongelijkheid kan oplossen, met formules als de maquila waar Bolaños voor staat. Zijn regering zou bijvoorbeeld beter kunnen investeren in gezondheid en onderswijs[341]. Voor het FSLN is de bestrijding van armoede en een beleid voeren voor de meerderheid van de bevolking een van de karakteristieken die ze van het begin meedraagt. Ze zou een degelijke oppositie kunnen voeren waarin ze dit prioritair blijft stellen, en waarin ze een alternatief biedt aan het neoliberale beleid van haar politieke tegenstander.

 

 

DEEL 4- BESLUIT:

DE SANDINISTEN, EVALUATIE EEN KWARTEEUW NA DE REVOLUTIE.

 

Aan het einde van deze thesis wordt een beknopte analyse weergegeven die een antwoord tracht te bieden aan de centrale onderzoeksvraag: hoe zijn de sandinisten geëvolueerd na de revolutie? Zodoende wordt een evaluatie gemaakt van de sandinisten in de laatste 26 jaar.

Bijkomende vragen, die zouden helpen een duidelijk beeld te spiegelen, waren welke de oorzaken waren van het machtsverlies van het FSLN in1990 en hoe de actuele situatie van de partij was.

 

 

1. Van waar komt het FSLN?

 

Het FSLN ontstond als een politiek-militaire organisatie waarvan het belangrijkste doel was de somocistische dictatuur onderuit te halen. De belangrijkste inspiratoren waren Augusto Calderón Sandino en Carlos Fonseca Amador. De eerste van de twee, nationale volksheld van Nicaragua, verdreef in 1933 de Amerikaanse mariniers met zijn guerillatroepen, het Ejército Defensor de la Soberanía Nacional. Zijn anti-imperialisme, gepaard met het nationalisme, bleef het latere FSLN kenmerken. Carlos Fonseca, die tot zijn dood in 1976 de ideologische en strategische vader van het FSLN was, voegde daar het marxisme aan toe. Zo was de revolutionaire strijd tegen de onderdrukker tweezijdig: aan de ene kant anti-imperialistisch, als reactie tegen de Noord-Amerikaanse inmenging. De Verenigde Staten situeerden Nicaragua doorheen de geschiedenis immers steeds in hun invloedssfeer. Aan de andere kant was het ook een sociale revolutie, tegen het somocistische regime. Verder werd gezien dat het vanguardisme en het foquisme eigenschappen waren die de beweging aanvankelijk typeerden.

Het vanguardisme impliceerde dat het FSLN verticaal georganiseerd was. De nadruk lag aanvankelijk wel degelijk op de participatie van de bevolking, waarbij het FSLN de voorhoede was die de massa doorheen het revolutionaire project zou leiden. Het foquisme sloeg op het revolutionaire karakter van de strijd. In 1969 werd het historisch programma opgesteld, dat zich richtte op sociale verbeteringen voor het armste gedeelte van de bevolking. Nog vóór de revolutionaire triomf ontstonden drie stromingen binnen het FSLN, die samensmolten in een soort van collectief leiderschap, la Dirección Nacional. .

 

 

2. Oorzaken van het machtsverlies: de basis doorbroken.

 

Toen er in 1990 verkiezingen werden gehouden, verloor het FSLN tegen alle verwachtingen in. Toen het FSLN aan de macht kwam, had ze de steun van het grootste gedeelte van de bevolking. In 1984 won ze de verkiezingen overtuigend. De hele bevolking werd in de jaren tachtig gemobiliseerd voor het revolutionaire project: ze werd ingeschakeld in de massaorganisaties. Er werd een grootschalige alfabetiseringscampagne ingezet, gezondheidsvoorzieningen en onderwijs werden gratis gemaakt, de agrarische revolutie verdeelde de gronden onder de bevolking, enzovoort. Aanvankelijk wierp het sandinistische beleid zijn vruchten af.

De sandinisten werden echter al gauw geconfronteerd met een wrede burgeroorlog. De contrabeweging ontstonde vanuit oud-leden van de somocistische guardia nacional en vond zijn sociale basis voornamelijk bij de burgerij, de Katholieke Kerk, de boeren en de inheemse bevolking. Ze werd gesteund door de Verenigde Staten, die ten tijde van de koude oorlog geen links beleid tolereerde in Centraal-Amerika, gelegen binnen haar invloedzone. Economisch gezien kwam het land, omwille van de oorlog en het Amerikaanse handelsembargo, in een puinhoop terecht, waardoor de sociale verwezenlijkingen voor de bevolking niet meer konden worden volgehouden. De contrarevolutie en de economische crisis werden als belangrijke oorzaken van het electorale verlies beschouwd.

De steun van de bevolking aan de revolutie werd uiteindelijk doorbroken. De burgerij staakte zijn steun behoorlijk vlug omdat haar niet werd toegestaan mee te delen in de macht en omdat ze de politiek van nationaliseringen en confiscaties verwierp. De professionelen die zich niet rond de sandinistische staat schaarden, haakten af omdat ze het niet eens waren met het revolutionaire project. De boeren stonden wantrouwig tegenover de agrarische hervormingen. De informele sector botste met het FSLN omwille van de verregaande regeringscontrole. De huisvrouwen keerden zich af omdat ze de sociale en economische situatie achteruit zagen gaan en omdat ze het niet eens waren met de militaire dienstplicht, waardoor ze hun naasten zagen vertrekken.

De oorzaken die binnen de partij gevonden werden, hielden verband met de vanguardistische organisatie die maakte dat er bitter weinig inspraak mogelijk was in de partij. Zodanig ontstond er een kloof tussen de partij en haar achterban.

Na 1990 vergrootte de kloof tussen de partij en de bevolking. Door de transformatie van het FSLN tot een parlementaire politieke partij, moest de partij de bevolking niet meer mobiliseren om aan de macht te komen. Actieve participatie van de bevolking was niet meer nodig. De bevolking werd van dan af dan alleen beschouwd als ‘stem bij de verkiezingen’.

In 1996 en in 2001 verloor het frente de verkiezingen opnieuw. De liberale tegenstanders hadden benadrukt dat een terugkeer van het FSLN de harde tijden van oorlog en economische crisis, zoals in de jaren tachtig, met zich zou brengen. Een van de verklaringen voor de verliezen was dan ook de angst bij de bevolking daarvoor. Een andere verklaring was gebonden aan de piñata, de gebeurtenis waarbij de partijtop zich staatseigendommen eigen maakte om, met de bekomen middelen, economische belangen te gaan nastreven. Velen waren aldus bedrijfsleider geworden. Hun belangen botsten met de belangen van het armste gedeelte van de bevolking.

Een andere reden zou de vastgeroeste structuur van de partij geweest zijn. Ze bleef vernieuwing uitstellen; Daniel Ortega centraliseert tot nu toe, als secretaris-generaal en presidentskandidaat, de macht rond zich. Maar de bevolking kiest hem niet. Velen zouden hem niet meer steunen, omwille van zijn autoritaire imago en zijn dubieuze ethiek, gerezen door de schandalen rond zijn persoon.

 

 

3. Transformatie van de partij.

 

Het FSLN heeft de transformatie doorgemaakt van een politiek-militaire guerillabeweging over hegemonische macht van Nicaragua tot parlementaire oppositiepartij die nog steeds zeer veel macht bezit in het land.

Eens de revolutionaire triomf voorbij was en de sandinisten aan de macht waren, verdween de revolutionaire aard van de partij, wat eerder het ‘foquisme’ werd genoemd. Dit foquisme drukte in het begin echter wel zijn stempel op de verdere ontwikkeling. De partij had geen parlementaire achtergrond en haar concept aangaande democratie werd daar aanvankelijk door beïnvloed. De partij entte haar legitimiteit toen ook op de revolutionaire triomf en de massale steun van de bevolking die ze daarvoor had gekregen. Doorheen de eerste tien jaren in de macht heeft de partij haar visie terzake gewijzigd. Ze was toen geen politiek-militaire organisatie meer, maar een hegemonische partij die haar machtsbasis op electorale weg wou bevestigen, in plaats van via de militaire weg. De verkiezingen van 1990 symboliseerden het vervolledigen van het democratiseringsproces in Nicaragua.

Doorheen de revolutie maakte de partij een bureaucratiseringsproces mee. Daarbij namen diegenen die zich loyaal hadden getoond aan het FSLN de beste posities in binnen de staatsapparaten en de massaorganisaties. Het verwerven van die posities ging gepaard met bepaalde privileges, waardoor de partijleiding materiële belangen ging nastreven. Het verwerven en behouden van bepaalde machtsposities werd een doel, wat conflicteerde met de belangenverdediging van de basis. Ook door de piñata ontstond een belangenverschuiving. De transformatie van de partij had dus bij een gedeelte van de partijtop de verschuiving van collectieve naar materiële belangen als gevolg.

 

 

4. Programma en ideologie.

 

Een andere maatstaf om het FSLN aan te toetsen, was het historische programma dat in 1969 werd opgesteld. De focus van het programma was gericht op de grote meerderheid van de bevolking, de armen. Het programma had een belangrijk sociaal aspect, wat zich vertaalde in gratis onderwijs, gratis gezondheidsvoorzieningen enzovoort. De agrarische hervormingen stonden ook op de agenda. Wat de economie betreft, werd een sterkere planning voorzien. Ook werd de participatie van de bevolking in het project benadrukt. Dit waren de belangrijkste aspecten.

Als dit programma getoetst wordt aan het beleid dat gevoerd werd tussen 1979 en 1990, kan gesteld worden dat vele punten daarvan werden verwezenlijkt. Er waren effectief resultaten wat de alfabetisering, gezondheid en zomeer betreft. Vele Nicaraguanen zagen hun welvaart stijgen in de eerste jaren van de revolutie. De focus lag op meer welvaart voor de arme volksmassa.

Maar de contrarevolutie had een enorm impact op het revolutionaire project. Defensie en het verdedigen van de revolutie - of anders gezegd: het behouden van de macht - werden topprioriteit, zodat andere programmapunten in het gedrang kwamen. De noodtoestand werd afgekondigd, met als gevolg dat heel wat vrijheden niet meer gewaarborgd werden. Economisch gezien kwam het land in een malaise terecht, wat de sociale verwezenlijkingen in het gedrang bracht.

Bij de verkiezingen van 1984 werd het historische programma nog als leidraad genomen. In 1989 werd het echter vervangen door een gematigd kiesplatform. Dit symboliseerde opnieuw de transformatie van het FSLN naar een politieke partij die zijn macht aan de hand van stemmen diende te bevestigen. Het FSLN stapte vanaf 1990 met een gematigd programma naar de kiezer toe. In 1996 was de bedoeling zich te richten naar een breder publiek en het FSLN kwam daarom met een gematigd programma naar voren, waaruit de meest radicale punten - zoals het herinvoeren van de legerdienst en de confiscaties - geschrapt werden. Deze focus zorgde ervoor dat het FSLN nu meer naar het centrum toe neigde. In 2001 leunde het programma zelfs aan tegen dat van de liberalen. De roodzwarte campagnekleur werd zelfs ingeruild voor roze, wat de verandering symboliseerde.

Het is goed bij deze omschakeling in het achterhoofd te blijven houden, dat de transformatie van de partij ervoor zorgde dat heel wat sandinistische leiders de economische belangen van een elite was begonnen aan te kleven. Dit hing volgens velen samen met een dubbel discours: een populair discours, zoals dat van het anti-imperialistisme, werd aangehouden voor de grote massa, maar intern was er een ander discours voor de partijtop met de macht.

De belangrijkste wijziging in het programma was de verandering van focus. Het FSLN liet uit zijn programma merken niet meer de partij voor de allerarmsten te zijn. Het revolutionaire en radicale karakter werd nu ingeruild voor een meer gematigde koers. Er was verder ook een belangenverschuiving bij een gedeelte van de partijtop, wat leidt tot een dubbel discours. De partij kreeg hiervoor de kritiek geen linkse partij meer te zijn.

 

 

5. Interne verdeeldheid.

 

Nog voor de revolutionaire triomf ontstond er heterogeniteit binnen het FSLN. Ze was toen verdeeld in drie stromingen: de“Tendencia Guerra Popular Prolungada”, de “Tendencia Proletaria” en de “Tendencia Tercerista”. Sommigen zagen deze interne opsplitsing als de basis voor de toekomstige verdeeldheid binnen de partij. De drie stromingen kwamen samen in de “Dirección Nacional Conjunta”. Op die manier vestigde het FSLN een collectief leiderschap. De laatste stroming verkreeg daarin de dominante positie. Daniel Ortega maakte deel uit van deze beweging en zou in de toekomst het leiderschap van de partij naar zich toetrekken. Eenmaal het FSLN de macht verloor in 1990, kwamen de spanningen weer bovendrijven.

De interne conflicten waren te herleiden tot een strategische, een ideologische en een structurele tegenstelling.

De strategische tegenstelling ontstond naar aanleiding van de positie die ingenomen werd ten opzichte van de regering. Ten tijde van de regering Chamorro voerde het FSLN een politiek van samenwerking met de regering, die ook wel cogobierno genoemd werd. Niet iedereen binnen de partij ging akkoord met die politiek van onderhandelen met de regering. De tegenstelling werd versterkt onder het beleid van Arnoldo Alemán. Onder zijn regering werd het institutionele pact tussen het FSLN en het PLC gesloten die het bipartijsysteem in Nicaragua versterkte. Ze consolideerde de macht van de partijen, gecentraliseerd rond de twee caudillo’s, Daniel Ortega en Arnoldo Alemán. Het pact maakte het zo goed als onmogelijk voor een alternatieve partij om de macht te contesteren. Zodoende was het een grote hindernis voor de democratie in het land. Dat oogstte zoveel kritiek en vergrootte de verdeeldheid binnen het FSLN. Onder de Bolaños-administratie verbeterde de situatie niet. De onderhandelingen omtrent het pact en het verdelen van de posities binnen de belangrijkste instellingen bleven doorgaan, maar dit tussen de danielisten en de alemanisten. De macht van het pact was zodanig dat er gesproken werd van een regering in oppositie.

De ideologische tegenstelling werd eerder al meermaals aangekaart. Er was een belangenconflict tussen de leiders die door de piñata de economische belangen van een minderheid vertegenwoordigden en de sandinisten die de collectieve belangen van de meerderheid voorop stelden.

Tenslotte bleef de verticale structuur van de partij, die aanvankelijk bekend stond als het ‘vanguardisme’, een discussiepunt. De fractie rond Daniel Ortega, ook wel de koepel van de partij genaamd, trok daarbij het voortouw. Er kon dusdanig gesproken worden van de daniëlisten en de antidaniëlisten binnen de partij. De tweede groep streefde naar vernieuwing van de structuren van het FSLN. Veel tegenspraak binnen de partijtop werd echter niet geduld door de koepel, dissidente stemmen werden uit de partij gezet.

In 1994 leidden de tegenstellingen tot een eerste opsplitsing van de partij. Toen werd de Movimiento Renovadora Sandinista (MRS, Beweging voor Sandinistische Vernieuwing) opgericht. De partij kwam niet van de grond en het FSLN bleef het monopolie over het sandinistische gedachtegoed behouden.

Ook vandaag is het FSLN meer verdeeld dan ooit: Herty Lewites, de populaire ex-burgemeester van Managua, dingt naar de presidentskandidatuur. Hij werd echter uit de partij gezet. Hij blijft echter de kandidatuur ambiëren en kent een grote aanhang bij de bevolking. Of zijn beweging erin zal slagen de macht te behalen, blijft afwachten.

Door deze interne tegenstellingen ontstond een kloof tussen het FSLN en het sandinisme. Niet alle sandinisten voelen zich nog vertegenwoordigd door het FSLN en laatstgenoemde draagt op haar beurt niet meer alle eigenschappen van het sandinisme in haar mee. De belangenconflicten die eerder besproken werden, versterken deze kloof.

Het debat over vernieuwing binnen de partij bleef tot nu toe uitgesteld, maar de vraag ernaar is sterker dan ooit. De vraag is of er vernieuwing mogelijk is zolang Daniel Ortega de macht binnen de partij blijft behouden.

 

 

6. Toekomst.

 

Het FSLN vandaag is niet meer de partij die ze 26 jaar geleden was. Haar uitdaging is niet meer het verdrijven van de somocistische dictatuur, maar wel haar macht consolideren op een democratische wijze. Daarvoor is het belangrijk dat ze de steun van de bevolking terugwint. Daarvoor is het belangrijk op een geloofwaardige manier een antwoord te formuleren op de actuele problematieken. Nicaragua blijft een land dat geteisterd wordt door een enorme armoede. Het heeft een zwakke economie, er heerst veel corruptie, de democratie komt in het gedrang door een gepolariseerd partijenveld, waarbij de macht geconcentreerd is tussen twee caudillo’s, enzovoort. Het intern debat dient dringend gevoerd. Dit is nodig om de eenheid binnen het sandinisme terug te herstellen. Ook ideologisch gezien zijn er heel wat belangenconflicten, die opgelost dienen te worden. Verder kan gekeken worden hoe een degelijke oppositie te voeren, en daarbij een duidelijk programma naar voren te dragen, weg van het dubbel discours dat de bevolking alleen maar verwart.

Het FSLN bewees in de gemeenteraadsverkiezingen dat ze de capaciteit om de bevolking te overtuigen nog bezit. De uitdaging is dit succes te vertalen naar de presidentsverkiezingen van 2006 toe.

 

 

Nawoord.

 

Vandaag is het precies 26jaar geleden dat de sandinistische leiding in hun tanks de Plaza de la República binnenreden- mensen kwamen uit hun huizen om te dansen, de roodzwarte vlaggen en sjaaltjes domineerden het straatbeeld- de revolutionaire triomf werd met overtuiging gevierd. Heel Nicaragua was gemobiliseerd voor de strijd, bijna iedereen kende wel mensen die voor het vaderland waren gestorven, en er was nu hoop. Na de dictatoriale jaren waren de Nicaraguaanse harten gevuld met de idealen van hun grote voorbeelden, Augusto Sandino en Carlos Fonseca. Iedereen zou nu samenwerken aan een nieuw Nicaragua, waarin welvaart zou gebracht worden voor iedereen. Aan romanticisme en voluntarisme was er zeker geen gebrek.

Enkele jaren later keerde de oorlog echter al terug, de contrarevolutionairen werden gesteund door de Verenigde Staten en het land raakte verzeild in een burgeroorlog, die het land verscheurde tussen de sandinisten en de antisandinisten. Een decennium na de revolutionaire triomf verloor het FSLN, die geen guerrillabeweging meer was, maar een partij die de hegemonische positie had over het hele land, zijn mandaat die het verkregen had in de revolutie die door de hele bevolking werd gesteund, in de verkiezingen. En ze verloor die verkiezingen nogmaals in 1996 en in 2001. 26 jaar later is het FSLN niet meer wat ze toen was, ze vertegenwoordigt niet meer alle sandinisten en is van een guerrillabeweging getransformeerd tot een politieke partij die zijn macht moet halen via verkiezingen en politieke allianties en niet meer in de clandestiene strijd in de bergen.

Vandaag is de Plaza de la República weer gevuld. De roodzwarte kleuren spreken nog steeds tot de verbeelding van zeer veel Nicaraguanen, die het sandinisme in hun hart dragen. Het zijn geen gecorrumpeerde bedrijfsleiders die allianties maken om macht te behouden, maar gewone mensen, die na jaren armoede, ellende en miserie eten willen op hun bord, die hun kinderen naar school willen sturen, die hun ouders verzorging willen kunnen geven en de kartonnen huizen waarin ze wonen beu zijn. Het zijn studenten die niet akkoord gaan met de internationale akkoorden die boven hun hoofden worden gemaakt, de ongelijke akkoorden waarvan de NAFTA de voorloper was en hun economie nog meer in het slop zullen brengen. Hun moeders worden nu al uitgebuit in onmenselijke omstandigheden in de maquila’s van de vrijhandelszones, waarvan de president trots beaamt: ‘¡Con Bolaños, mas empleo, si se puede!’ Velen herinneren zich nog levendig de tijd van de sandinisten en de sociale diensten die voor iedereen toegankelijk werden.

Door het schrijven van deze thesis ben ik heel wat wijzer geworden in de revolutionaire geschiedenis en de actuele nationale politiek van Nicaragua. Ik besef dat het een zeer complexe materie is, waar geen eenduidige visie op kan gegeven worden. Ik voelde dit reeds in mijn conversaties met talrijke Nicaraguanen. Gemakkelijk is een mening vormen voor niemand, maar niemand is onverschillig. De armoede is niet weg te steken. Nicaragua is een land met talrijke lidtekens en er is nog een lange weg te gaan.

Om af te sluiten wil ik heel wat mensen bedanken die mij geïnspireerd en gesteund hebben in mijn thesis. Vooraleerst Antenor Ferrey, voor de gastvrijheid in Managua en de verrijkende conversaties, vervolgens Amparito omdat ze er zo goed voor mij zorgde, Lisy, voor haar enorme steun en het eindeloze plezier dat daarbij kwam kijken, mijn moeder en mijn zus, en verder heel wat vrienden, zowel hier als aan de andere kant van de ‘charco’, in Nicaragua, linda Nicaragüita.

 

Marjolijn

 

Gent, 19 juli ’05

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] DE ARISTEGUI, Pedro, Mision en Managua. Barcelona, ediciones B, 1989, p.65.

[2] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.261.

[3] GILBERT, Denis, Sandinistas. The party and the revolution. Cambridge, Basil Blackwell, 1990, pp.20-36.

[4] HERRERA ZÚNIGA, René, Nicaragua. El derrumbe Negociado. Los avatares de un cambio de régimen. México, El Colegio de México, 1994, p.19.

[5] LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, p.145.

[6] ÁLVAREZ, Emilio, La década Sandinista. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.39.

[7] ibid., p.38.

[8] Baracco, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.631.

[9] ÁLVAREZ MONTALVÁN, Emilio, Nicaragua, una transición sui generis. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.45.

[10] ap, Zakenman verslaat Ortega in Nicaragua. In: De standaard, 07/11/2001.

[11] Vrij vertaald uit: LEMAHIEU, Marjolijn, Interview met Lucia Castillo. Managua, 30 maart 2005.

[12] MENDOZA, Bernardo, Nicaragua. In: Historia y Vida, 2004, sep., p.14.

[13] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.629.

[14] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, pp.161-167.

[15] MENDOZA, Bernardo, Nicaragua. In: Historia y Vida, 2004, sep., p.14.

[16] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.629.

[17] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, pp.15-33.

[18] MENDOZA, Bernardo, Nicaragua. In: Historia y Vida, 2004, sep., p.15.

[19] MOLERO, María, Nicaragua Sandinista: Del sueño a la realidad. 1979-1988. Madrid, IEPALA, 1988, p.14.

[20] Vrij vertaald uit: MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p. 17.

[21] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, pp.18-19.

[22] DE ARISTEGUI, Pedro, Mision en Managua. Barcelona, ediciones B, 1989, p.65.

[23] MOLERO, María, Nicaragua Sandinista: Del sueño a la realidad. 1979-1988. Madrid, IEPALA, 1988, p.18.

[24] ibid., p.9.

[25] ibid., p.10.

[26] Gebaseerd op: MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.18.

[27] ibid., p.18.

[28] MOLERO, María, Nicaragua Sandinista: Del sueño a la realidad. 1979-1988. Madrid, IEPALA, 1988, p.12.

[29] GILBERT, Denis, Sandinistas. The party and the revolution. Cambridge, Basil Blackwell, 1990, pp.20-36.

[30] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.23-27.

[31] ZIMMERMAN, Matilde, Carlos Fonseca Amador y la revolución nicaragüense. Managua, URACCAN, 2003, pp.89-90.

[32] ibid., pp.91-92.

[33] ibid., pp.98-99.

[34] Vaak wordt de naam Augusto César Sandino gebruikt, dit slaat op dezelfde persoon. Calderón is echter de werkelijke familienaam van zijn moeder, Margarita. KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.260.

[35] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.261.

[36] Vrij vertaald uit: KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.263.

[37] ‘Gringo’ is de term die in Nicaragua gebruikt wordt voor Noord-Amerikaan, en komt van ‘green go’, wat geroepen werd tegen de Noord-Amerikaanse soldaten, en verwijst naar hun groene uniform.

[38] NOLAN, David, La ideologia sandinista y la revolución nicaragüense. Barcelona, ediciones 29, 1986, pp.30-31.

[39] http://www.fsln-nicaragua.com op 14/04/2005.

[40] ZIMMERMAN, Matilde, Carlos Fonseca Amador y la revolución nicaragüense. Managua, URACCAN, 2003, pp.7-8.

[41] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.21.

[42] NOLAN, David, La ideologia sandinista y la revolución nicaragüense. Barcelona, ediciones 29, 1986, pp.32-33.

[43] ibid., p.31.

[44] Vrij vertaald uit: NOLAN, David, La ideologia sandinista y la revolución nicaragüense. Barcelona, ediciones 29, 1986, p.31.

[45] ibid., p.166.

[46] “Nationaal bestuur, beveel!” Vrij vertaald uit: KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, pp.331-332.

[47] ZIMMERMAN, Matilde, Carlos Fonseca Amador y la revolución nicaragüense. Managua, URACCAN, 2003, p.100.

[48] Vrij vertaald uit: NOLAN, David, La ideologia sandinista y la revolución nicaragüense. Barcelona, ediciones 29, 1986, p.159.

[49] Gebaseerd op: Dirección Nacional del FSLN, Proclamas y programas: dirección nacional del FSLN, Managua, z.u., 1969, p.3-9.

[50] Vrij vertaald uit: Dirección Nacional del FSLN, Proclamas y programas: dirección nacional del FSLN, Managua, z.u., 1969, p.3.

[51] Gebaseerd op: Dirección Nacional del FSLN, Proclamas y programas: dirección nacional del FSLN, Managua, z.u., 1969, p.3-9.

[52] Gebaseerd op: Dirección Nacional del FSLN, Proclamas y programas: dirección nacional del FSLN, Managua, z.u., 1969, p.3-9.

[53] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, pp.338-341.

[54] Dit onderdeel werd grotendeels geïnspireerd op: MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, pp.35-55.

[55] ibid., pp.22-23.

[56] ZIMMERMAN, Matilde, Carlos Fonseca Amador y la revolución nicaragüense. Managua, URACCAN, 2003, pp.12-13.

[57] ibid., p.14.

[58] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.25.

[59] Vrij vertaald: “ …wij weten, kameraad, dat we het hart van onze vijand in de bergen zullen begraven”.

[60] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, pp.23-24

[61] ibid., p. 24-25.

[62] ibid., p.27.

[63] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.630.

[64] SANTIUSTE CUÉ, Salvador, la «incompleta» transformación del FSLN, in: América Latina Hoy, Salamanca, Ediciones universidad de Salamanca, 27, 2001, pp.106-107.

[65] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.39.

[66] ibid., p.40.

[67] Daarmee doelt men bijvoorbeeld op de opsplitsing van el Movimiento Renovadora Sandinista in 1994, na interne tegenstellingen. Voor meer uitleg wordt verwezen naar verder in de thesis.

LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, p.23.

[68] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, pp.320-321.

[69] ibid., p.322.

[70] ZIMMERMAN, Matilde, Carlos Fonseca Amador y la revolución nicaragüense. Managua, URACCAN, 2003, p.8-9.

[71] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, pp.325-326.

[72] MENDOZA, Bernardo, Nicaragua. In: Historia y Vida, 2004, sep., p.17.

[73] WALKER, Thomas W., Nicaragua without illusions. Regime Transition and Structural Adjustment in the 1990s, Wilmington, Scholary Resources Inc., 1997, pp.5-7.

[74] Vrij vertaald uit: Equipo Envío, (red.), Partidos y Movimientos Políticos en Nicaragua (II parte). In: Revista Envío, 4, 1984, 39, http://www.envio.org.ni/articulo/431 op 18/05/2005.

[75] Walker, Thomas W., Nicaragua without illusions. Regime Transition and Structural Adjustment in the 1990s, Wilmington, Scholary Resources Inc., 1997, p.13.

[76] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.61.

[77] ibid., pp.61-62.

[78] Vrij vertaalduit: MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.87.

[79] Walker, Thomas W., Nicaragua without illusions. Regime Transition and Structural Adjustment in the 1990s, Wilmington, Scholary Resources Inc., 1997, p.9.

[80] ÁLVAREZ, Emilio, La década sandinista. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, pp.39-40.

[81] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, pp.329-331.

[82] MENDOZA, Bernardo, Nicaragua. In: Historia y Vida, 2004, sep., p.16.

[83] Equipo Envío, (red.), Estado de Emergencia Nacional: antecedentes, causas e implementación. In: Revista Envío, 2, 1982, 11, http://www.envio.org.ni/articulo/45 op 18/05/2005.

[84] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.85.

[85] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, pp.338-339.

[86] Er is een grote etnische heterogeniteit aan de kust: er wonen 182.000 mestiezen, 67.000 miskieten, 26.000 Afro-Amerikaanse creolen, 5000 mayagna’s of sumus, 1500 garifonen en 650 rama’s. Velen spreken geen Spaans en hadden geen affiniteit met de nationalistische strijd van Sandino. Ze genoten grotere autonomie onder de Somoza’s.

[87] Dirección Nacional del FSLN, Proclamas y programas: dirección nacional del FSLN, Managua, z.u., 1969, p.3-9.

[88] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.630.

[89] GÓMEZ, Antonio Esgueva, Las constituciones y los poderes del estado en la historia de Nicaragua, In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.18.

[90] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, pp.66-67.

[91] Equipo Envío, (red.), Ley electoral: nuevo paso hacia la institucionalización. In: Revista Envío, 4, 1984, 34, http://www.envio.org.ni/articulo/418 op 18/05/2005.

[92] Walker, Thomas W., Nicaragua without illusions. Wilmington, Scholary Resources Inc., 1997, pp.8-9.

[93] Equipo Envío, (red.), Los partidos políticos en dos meses de campaña electoral. In: Revista Envío, 4, 1984, 40, http://www.envio.orgvo.ni/articulo/434 op 18/05/2005.

[94] Equipo Envío, (red.), 4 de Noviembre: análisis de los resultados electorales. In: Revista Envío, 4, 1984, 41, http://www.envio.org.ni/articulo/438 op 24/05/2005.

[95] Equipo Envío, (red.), Un nuevo gobierno (diagnósticos autocríticos y programas). In: Revista Envío, 5, 1985, 44, http://www.envio.org.ni/articulo/447op 24/05/2005.

[96] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.83.

[97] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.118-119.

[98] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.630.

[99] ZIMMERMAN, Matilde, Carlos Fonseca Amador y la revolución nicaragüense. Managua, URACCAN, 2003, pp.270-271.

[100] Vrij vertaald uit: Equipo Envío, (red.), Partidos y Movimientos Politicos en Nicaragua (II parte). In: Revista Envío, 4, 1984, 39, http://www.envio.org.ni/articulo/431 op 18/05/2005.

[101] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.630.

[102] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.327.

[103] Vrij vertaald uit: Equipo Envío, (red.), Partidos y Movimientos Politicos en Nicaragua (II parte). In: Revista Envío, 4, 1984, 39, http://www.envio.org.ni/articulo/431 op 18/05/2005.

[104] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, pp.327-328.

[105] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.68.

[106] ibid., p.63.

[107] Gebaseerd op: SANTIUSTE CUÉ, Salvador, la «incompleta» transformación del FSLN, in: América Latina Hoy, Salamanca, Ediciones universidad de Salamanca, 27, 2001, pp.111-113.

[108] Equipo Envío, (red.), Partidos y Movimientos Politicos en Nicaragua (II parte). In: Revista Envío, 4, 1984, 39, http://www.envio.org.ni/articulo/431 op 18/05/2005.

[109] VARGAS, Oscar Rene, La revolución, diez años después. Managua, centro de estudios de realidad nacional, 1990, pp.2-3.

[110] Equipo Envío, (red.), Los candidatos: rayado el cuadro electoral. In: Revista Envío, 9, 1989, 97, http://www.envio.org.ni/articulo/602 op 17/05/2005.

[111] Equipo Envío, (red.), Partidos y Movimientos Politicos en Nicaragua (I parte). In: Revista Envío, 4, 1984, 38, http://www.envio.org.ni/articulo/428 op 18/05/2005.

[112] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.328.

[113] Vrij vertaald uit: Equipo Envío, (red.), Partidos y Movimientos Politicos en Nicaragua (II parte). In: Revista Envío, 4, 1984, 39, http://www.envio.org.ni/articulo/431 op 18/05/2005.

[114] Vrij vertaald uit: KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.346.

[115] ibid., pp.346-347.

[116] Equipo Envío, (red.), Los candidatos: rayado el cuadro electoral. In: Revista Envío, 9, 1989, 97, http://www.envio.org.ni/articulo/602 op 17/05/2005.

[117] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.128.

[118] ibid., p.130.

[119] Equipo Envío, (red.), Los candidatos: rayado el cuadro electoral. In: Revista Envío, 9, 1989, 97, http://www.envio.org.ni/articulo/602 op 17/05/2005.

[120] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, pp.71-72.

[121] VARGAS, Oscar Rene, La revolución, diez años después. Managua, centro de estudios de realidad nacional, 1990, p.7.

[122] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, pp.630-631.

[123] Equipo Envío, (red.), Triunfo de Nicaragua en La Haya. In: Revista Envío, 6, 1986, 61, http://www.envio.org.ni/articulo/493 op 24/05/2005.

[124] LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, p.32.

[125] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.98.

[126] ibid., pp.101-102.

[127] ibid., pp.82-83.

[128] ibid., p.100.

[129] LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, p.33.

[130] Dirección Nacional del FSLN, Proclamas y programas: dirección nacional del FSLN, Managua, z.u., 1969, pp.3-9.

[131] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, pp.338-339.

[132] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.630.

[133] Bij onderzoek werd vastgesteld dat opvallend veel vrouwen tegen de sandinisten stemden in 1990.

[134] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.65.

[135] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.329.

[136] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, pp.139-140.

[137] LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, pp.29-30.

[138] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.142.

[139] Equipo Envío, (red.), Cómo votó Nicaragua? Los resultados electorales. In: Revista Envío, 10, 1990, 102, http://www.envio.org.ni/articulo/621 op 27/05/2005.

[140] OQUIST, Paul, Finalmente, ¿quién tuvo la culpa de la derrota electoral? In: Revista Envío, 12, 1992, 126, http://www.envio.org.ni/articulo/734 op 27/05/2005.

[141] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.141.

[142] OQUIST, Paul, Finalmente, ¿quién tuvo la culpa de la derrota electoral? In: Revista Envío, 12, 1992, 126, http://www.envio.org.ni/articulo/734 op 27/05/2005.

[143] LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, pp.31-36.

[144] Vrij vertaald uit: LEMAHIEU, Marjolijn, Interview met Javier Chamorro. Managua, 17 maart 2005.

[145] ‘Pinoleros’ is binnen Centraal-Amerika de bijnaam voor de Nicaraguanen.

[146] LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, pp.31-32.

[147] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.117.

[148] OQUIST, Paul, Finalmente, ¿quién tuvo la culpa de la derrota electoral? In: Revista Envío, 12, 1992, 126, http://www.envio.org.ni/articulo/734 op 27/05/2005.

[149] ibid.

[150] In de enquête werd gevraagd aan zij die in 1984 op het FSLN stemden en dit niet deden in 1990, op welk moment ze stopten met het FSLN te steunen.

 1985                                     28,4%

1986                                      13,0%

 1987                                     15,4%

 1988                                     10,1%

 1989                                     7,7%

 1990                                     1,8%

 Geen antwoord                 23,7%

Uit: OQUIST, Paul, Finalmente, ¿quién tuvo la culpa de la derrota electoral? In: Revista Envío, 12, 1992, 126, http://www.envio.org.ni/articulo/734 op 27/05/2005

[151] ibid.

[152] Onderzoek van de Universidad de América Latina (UCA), meer bepaald van de faculteit sociologie: “Migraciones Externas de Profesionales Nicaragua 1979-1988” (Buitenlandse Migratie van proffesionelen Nicaragua 1979-1988) geleid door Gertrudis Guerrero, Lucía Guerrero en Rosario Sanabria.

[153] Vrij vertaald uit: OQUIST, Paul, Finalmente, ¿quién tuvo la culpa de la derrota electoral? In: Revista Envío, 12, 1992, 126, http://www.envio.org.ni/articulo/734 op 27/05/2005.

[154] Vrij vertaald uit: MENDOZA, Bernardo, Nicaragua. In: Historia y Vida, 2004, sep., p.18.

[155] Volgens het onderzoek van Oquist, gebaseerd op enquêtes, stemde 61,5% van de boeren op de UNO en 29,2% op het FSLN.

[156] OQUIST, Paul, Finalmente, ¿quién tuvo la culpa de la derrota electoral? In: Revista Envío, 12, 1992, 126, http://www.envio.org.ni/articulo/734 op 27/05/2005.

[157] Vrij vertaald uit: LEMAHIEU, Marjolijn, Interview met Lucia Castillo. Managua, 30 maart 2005.

[158] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.631.

[159] Vrij vertaald uit: LEMAHIEU, Marjolijn, Interview met Reynaldo Raymundo Flores Genet. Ciudad Sandino, 16 maart 2005.

[160] De percentages waren respectievelijk 71,4%, 50,5% en 50,5% voor het FSLN tegenover respectievelijk 14,3%, 34,7% en 37,7% voor de UNO. Uit: OQUIST, Paul, Finalmente, ¿quién tuvo la culpa de la derrota electoral? In: Revista Envío, (red.), 12, 1992, 126, http://www.envio.org.ni/articulo/734 op 27/05/2005.

[161] Vrij vertaald uit: OQUIST, Paul, Finalmente, ¿quién tuvo la culpa de la derrota electoral? In: Revista Envío, 12, 1992, 126, http://www.envio.org.ni/articulo/734 op 27/05/2005.

[162] Vrij vertaald: Regering van de verzoening.

[163] Vrij vertaald: “Na 1990 ging Nicaragua over van oorlog tot vrede op militair vlak, van revolutionair autoritarisme tot liberale democratie op politiek vlak, en van een bijna socialisme tot een marktsysteem op economisch vlak. Elke stap werd gekenmerkt door een trauma.”

Antonio Lacayo, de officieuze eerste minister onder de regering Chamorro, benoemde de onrust in het begin van de jaren negentig als deze drievoudige transitie. Uit: RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia: la política nicaragüense diez años dezpués la derrota. Masachussets, Hemisphere alternatives, 2000, pp.2-3.

[164] ÁLVAREZ MONTALVÁN, Emilio, Nicaragua, una transición sui generis. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.45.

[165] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.166.

[166] ÁLVAREZ MONTALVÁN, Emilio, Nicaragua, una transición sui generis. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.48.

[167] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, pp.169-171.

[168] LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, pp.69-72.

[169] RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia: la política nicaragüense diez años dezpués la derrota. Masachussets, Hemisphere alternatives, 2000, p.3.

[170] ÁLVAREZ MONTALVÁN, Emilio, Nicaragua, una transición sui generis. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, pp.45-46.

[171] SANTIUSTE CUÉ, Salvador, la «incompleta» transformación del FSLN, in: América Latina Hoy, Salamanca, Ediciones universidad de Salamanca, 27, 2001, pp.89-122.

[172] ÁLVAREZ MONTALVÁN, Emilio, Nicaragua, una transición sui generis. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.45.

[173] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.155.

[174] Equipo Envío, (red.), Qué hacer: hacia el congreso del FSLN. In: Revista Envío, 10, 1990, 105, http://www.envio.org.ni/articulo/636 op 28/07/2005.

[175] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.155.

[176] SANTIUSTE CUÉ, Salvador, la «incompleta» transformación del FSLN, in: América Latina Hoy, Salamanca, Ediciones universidad de Salamanca, 27, 2001, pp.89-122.

[177] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, pp.156-157.

[178] SANTIUSTE CUÉ, Salvador, la «incompleta» transformación del FSLN, in: América Latina Hoy, Salamanca, Ediciones universidad de Salamanca, 27, 2001, pp.95-99.

[179] Vrij vertaald uit: LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, p.121.

[180] LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, p.119.

[181] SANTIUSTE CUÉ, Salvador, la «incompleta» transformación del FSLN, in: América Latina Hoy, Salamanca, Ediciones universidad de Salamanca, 27, 2001, pp. 99-104.

[182] LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, p.117.

[183] ibid., p.138.

[184] SANTIUSTE CUÉ, Salvador, la «incompleta» transformación del FSLN, in: América Latina Hoy, Salamanca, Ediciones universidad de Salamanca, 27, 2001, pp.99-104.

[185] Dit schema werd overgenomen, en vrij vertaald uit: LÓPEZ CASTELLANOS, Nayar, La ruptura del Frente Sandinista. Mexico, Plaza y Valdes editores, 1996, p.125.

[186] Vrij vertaald uit: RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, p.17.

[187] MENDOZA, Bernardo, Nicaragua. In: Historia y Vida, 2004, sep., p.18.

[188] ZAMORA, Augusto, La piñata: algunas reflexiones. In: Revista Envío, 16, 1996, 171, http://www.envio.org.ni/articulo/219 op 27/05/2005.

[189] ÁLVAREZ MONTALVÁN, Emilio, Nicaragua, una transición sui generis. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.48.

[190] Vrij vertaald uit: ZAMORA, Augusto, La piñata: algunas reflexiones. In: Revista Envío, 16, 1996, 171, http://www.envio.org.ni/articulo/219 op 27/05/2005.

[191] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, pp.15-16.

[192] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, p.4.

[193] Equipo Envío, (red.), Cómo votaron los nicaragüenses. In: Revista Envío, 16, 1996, 176, http://www.envio.org.ni/articulo/260 op 06/06/2005.

[194] FIALLOS, Mariano, Acepté porque es una elección crucial. In: Revista Envío, 16, 1996, 175, http://www.envio.org.ni/articulo/251 op 06/06/2005.

[195] FIALLOS, Mariano, Acepté porque es una elección crucial. In: Revista Envío, 16, 1996, 175, http://www.envio.org.ni/articulo/251 op 06/06/2005.

[196] Vrij vertaald: “Allen tegen het FSLN.”

[197] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, p.5.

[198] ibid.

[199] MARTÍ I PUIG, Salvador, La revolución enredada, Nicaragua 1977-1996. Madrid, Los libros de catarata, 1997, p.205.

[200] ibid.

[201] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), FSLN-Liberales: empate técnico. In: Revista Envío, 16, 1996, 174, http://www.envio.org.ni/articulo/244 op 06/06/2005.

[202] ibid.

[203] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Dos opciones: continuar o cambiar. In: Revista Envío, 16, 1996, 169, http://www.envio.org.ni/articulo/447 op 06/06/2005.

[204] Vrij vertaald uit: Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Dos opciones: continuar o cambiar. In: Revista Envío, 16, 1996, 169, http://www.envio.org.ni/articulo/447 op 06/06/2005.

[205] VARGAS, Óscar-René, Resultados de las elecciones en Nicaragua: crisis o acuerdo. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.74.

[206] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, p.4.

[207] VARGAS, Óscar-René, Resultados de las elecciones en Nicaragua: crisis o acuerdo. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.74.

[208] Kardinaal Obando steunde openbaar de liberale kandidaat. Zo droeg hij in een cruciale eucharistieviering, die op televisie werd uitgezonden, een rode sjaal, het kleur van de liberale campagne, in plaats van een groene, die normaalgezien zou gedragen worden in die tijd van het jaar. Hij verscheen samen met Alemán op een foto in de krant, waarmee hij duidelijk toonde Alemán te steunen. Sommigen zijn van mening dat dit het evenwicht uiteindelijk naar de liberale zijde heeft gehaald.

Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, pp.7-8.

[209] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, p.5.

[210] VARGAS, Óscar-René, Resultados de las elecciones en Nicaragua: crisis o acuerdo. In: Debats, especial Nicaragua, Valencia, ediciones alfons el magnaním, 57/58, 1996, p.75.

[211] Vrij vertaald uit: Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, p.9.

[212] ibid., pp.9-10.

[213] ibid., p.10.

[214] ibid., p.11.

[215] ibid., p.12.

[216] ibid., p.15.

[217] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Alemán: primeros pasos, primeras señales. In: Revista Envío, 17, 1997, 178, http://www.envio.org.ni/articulo/262 op 30/06/2005.

[218] ibid.

[219] Equipo Envío, (red.), Democracia económica y sin Somozas. In: Revista Envío, 17, 1997, 180, http://www.envio.org.ni/articulo/273 op 11/07/2005.

[220] BENDANA, Alejandro, Washington and the caudillos: calculation and miscalculation in Managua. In: NACLA report on the Americas, 2002, 35, pp.12-16.

[221] ibid.

[222] RUIZ, Henry, El movimiento de Herty Lewites tiene un corazón sandinista. In: Revista Envío, 25, 2005, 277, http://www.envio.org.ni/articulo/2861 op 30/06/2005.

[223] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.367.

[224] IBARRA, Eloísa, SOLIS, Esteban, Asalto a la justicia. In: El nuevo Diario, 26 jul. 2005.

[225] SOLÍS, Esteban R., Ortega: “Garza ya decidío fórmula”. In: El nuevo Diario, 06 ago. 2005.

[226] RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, pp.4-6.

[227] ibid., pp.5-6.

[228] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Elecciones: Los nublados de las visperas. In: Revista Envío, 20, 2000, 223, http://www.envio.org.ni/articulo/1035 op 17/07/2005.

[229] RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, p.6.

[230] (anon.), Democracy’s next battleground. In: The Economist, 2000, 357, p.41.

[231] RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, p.7.

[232] ibid., p.13.

[233] ibid., pp.7-9.

[234] Alemán en Ortega konden zich zodanig wreken op hun respectievelijk politieke tegenstanders Augustín Jarquín en Rosa Marina Zelaya, die ten gevolge van het pact hun functie binnen het controle-orgaan en de hoge kiesraad kwijt speelden.

[235] BENDANA, Alejandro, Strange bedfellows: the Aleman-Ortega pact. In: NACLA report on the Americas, 1999, 33, pp.20-22.

[236] Specifiek had dit als gevolg dat een populaire onafhankelijke politicus, Pedro Solórzano, niet meer de kans had burgemeester te worden in Managua. Hieruit blijkt opnieuw dat de makers van het pact hun politieke macht ermee vastlegden.

[237] RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, p.9.

[238] ibid., pp.9-10.

[239] ibid., p.10.

[240] Vrij vertaald uit: LEMAHIEU, Marjolijn, Interview met Emmet Lang. Managua, 18 maart 2005.

[241] Luís Humberto Guzman, ex-parlementsvoorzitter en leider van de hervormingsbeweging in 1995, vraagt zich dit af. Vrij vertaald uit: RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, p.11.

[242] Equipo Envío, (red.), Encuesta: Gobierno-FSLN: Un pacto sin pueblo. In Revista Envío, 18, 1998, 198, http://www.envio.org.ni/articulo/380 op 16/07/2005.

[243] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, p.15.

[244] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.633.

[245] Vrij vertaald uit: RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, p.17.

[246] ibid., p.18.

[247] ZIMMERMAN, Lisa, Few surprises at sandinista congress. In: NACLA report on the Americas, 1998, 32, pp.16-19.

[248] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.633.

[249] RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, p.19.

[250] ZIMMERMAN, Lisa, Few surprises at sandinista congress. In: NACLA report on the Americas, 1998, 32, pp.16-19.

[251] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Alemán contra el reloj. In: Revista Envío, 17, 1997, 181, http://www.envio.org.ni/articulo/279 op 11/07/2005.

[252] Vrij vertaald uit: Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, pp.15-16.

[253] Vrij vertaald uit: Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Días de humo y llantos. In: Revista Envío, 18, 1998, 195, http://www.envio.org.ni/articulo/362 op 15/07/2005.

[254] RUIZ, Henry, El movimiento de Herty Lewites tiene un corazón sandinista. In: Revista Envío, 25, 2005, 277, http://www.envio.org.ni/articulo/2861 op 30/06/2005.

[255] ZIMMERMAN, Lisa, Few surprises at sandinista congress. In: NACLA report on the Americas, 1998, 32, pp.16-19.

[256] LARAMEE, Pierre, Sandinistas propose internal party reform. In: NACLA report on the Americas, jaargang(jan/feb), 1998, 31, p.45.

[257] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Días de humo y llantos. In: Revista Envío, 18, 1998, 195, http://www.envio.org.ni/articulo/362 op 15/07/2005.

[258] RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, p.18.

[259] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Después del pacto: la suerte está echada. In: Revista Envío, 20, 2000, 214, http://www.envio.org.ni/articulo/985 op 16/07/2005.

[260] Vrij vertaald uit: Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Elecciones: ¿Las quieren, no las quieren? In: Revista Envío, 20, 2000, 217, http://www.envio.org.ni/articulo/998 op 16/07/2005.

[261] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.633.

[262] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Elecciones: ¿Las quieren, no las quieren? In: Revista Envío, 20, 2000, 217, http://www.envio.org.ni/articulo/998 op 16/07/2005.

[263] RUIZ, Henry, El movimiento de Herty Lewites tiene un corazón sandinista. In: Revista Envío, 25, 2005, 277, http://www.envio.org.ni/articulo/2861 op 30/06/2005.

[264] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El nuevo escenario electoral. In: Revista Envío, 16, 1996, 176-177, p.9.

[265] RYE, David R., SPENCE, Jack, VICKERS, George, Retazos de democracia. La politíca nicaragüense diez años después la derrota. Masachussets, Hemisphere Alternatives, 2000, p.36.

[266] ibid.

[267] RUIZ, Henry, El movimiento de Herty Lewites tiene un corazón sandinista. In: Revista Envío, 25, 2005, 277, http://www.envio.org.ni/articulo/2861 op 30/06/2005.

[268] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.366.

[269] Equipo Envío, (red.), El camino a las elecciones: un proceso fraudulento. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1118 op 30/07/2005.

[270] Vrij vertaald uit: Equipo Envío, (red.), El camino a las elecciones: un proceso fraudulento. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1118 op 30/07/2005.

[271] Vrij vertaald uit: Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Un desastre anunciado compite con el proceso electoral. In: Revista Envío, 21, 2001, 233, http://www.envio.org.ni/articulo/1094 op 17/07/2005.

[272] Equipo Nitlápan-Envío, Entre dos males y entre varios sueños. In: Revista Envío, 21, 2001, 234, http://www.envio.org.ni/articulo/1100 op 17/07/2005.

[273] KINLOCH TIJERINO, Frances, Historia de Nicaragua. Managua, IHNCA-UCA, 2005, p.366.

[274] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Elecciones 2001: lo previsto, lo imprevisto, lo incierto. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1116 op 30/07/2005.

[275] BENDANA, Alejandro, Washington and the caudillos: calculation and miscalculation in Managua. In: NACLA report on the Americas, 2002, 35, pp.12-16.

[276] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Un guión electoral con abuso de efectos especiales. In: Revista Envío, 21, 2001, 230, http://www.envio.org.ni/articulo/1075 op 30/07/2005.

[277] Equipo Nitlápan-Envío, Entre dos males y entre varios sueños. In: Revista Envío, 21, 2001, 234, http://www.envio.org.ni/articulo/1100 op 17/07/2005.

[278] BENDANA, Alejandro, Washington and the caudillos: calculation and miscalculation in Managua. In: NACLA report on the Americas, 2002, 35, pp.12-16.

[279] ibid.

[280] ibid.

[281] ibid.

[282] Equipo Nitlápan-Envío, Entre dos males y entre varios sueños. In: Revista Envío, 21, 2001, 234, http://www.envio.org.ni/articulo/1100 op 17/07/2005.

[283] Téllez, Dora María, La convergencia es un proyecto con futuro para la nación y para el sandinismo. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1119 op 30/06/2005.

[284] ibid.

[285] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Noticias del mes. Sergio Ramírezy Ernesto Cardenal rechazan alianza con FSLN. In: Revista Envío, 21, 2001, 234, http://www.envio.org.ni/articulo/2349 op 30/07/2005.

[286] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.634.

[287] Rocha, José Luis, PLC: ganador rotundo en las elecciones y en el pacto. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1117 op 17/07/2005.

[288] ibid.

[289] ibid.

[290] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Elecciones 2001: lo previsto, lo imprevisto, lo incierto. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1116 op 30/07/2005.

[291] Vrij vertaald uit: Rocha, José Luis, PLC: ganador rotundo en las elecciones y en el pacto. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1117 op 17/07/2005.

[292] ibid.

[293] BENDANA, Alejandro, Washington and the caudillos: calculation and miscalculation in Managua. In: NACLA report on the Americas, 2002, 35, pp.12-16.

[294] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Elecciones 2001: lo previsto, lo imprevisto, lo incierto. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1116 op 30/07/2005.

[295] BENDANA, Alejandro, Washington and the caudillos: calculation and miscalculation in Managua. In: NACLA report on the Americas, 2002, 35, pp.12-16.

[296] ibid.

[297] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Elecciones 2001: lo previsto, lo imprevisto, lo incierto. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1116 op 30/07/2005.

[298] Rocha, José Luis, PLC: ganador rotundo en las elecciones y en el pacto. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1117 op 17/07/2005.

[299] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Elecciones 2001: lo previsto, lo imprevisto, lo incierto. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1116 op 30/07/2005.

[300] BARACCO, Luciano, Nicaragua: History. In: WEST, Jacqueline, Regional Surveys of the world. South America, Central America and the Caribbean 2004. Londen, Europa Publications, 2004, p.635.

[301] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Alemán-Bolaños: un prolongado duel o entre la legitimidad y la legalidad. In: Revista Envío, 22, 2002, 246, http://www.envio.org.ni/articulo/1169 op 31/07/2005.

[302] Equipo Nitlápan-Envío, Crónica de doce días atrapados en un triángulo fatal. In: Revista Envío, 23, 2003, 261, http://www.envio.org.ni/articulo/1640 op 17/07/2005.

[303] LOÁISIGA LÓPEZ, Ludwin, PLC y FSLN mantienen pláticas. In: La Prensa, 27 jul. 2005.

[304] Equipo Nitlápan-Envío, Los muy estrechos márgenes de las reglas de juego del pacto. In: Revista Envío, 23, 2003, 255, http://www.envio.org.ni/articulo/1223 op 30/06/2005.

[305] Equipo Nitlápan-Envío, Un gobierno en la oposición ante un grueso brazo a torcer. In: Revista Envío, 22, 2002, 244, http://www.envio.org.ni/articulo/1157 op 17/07/2005.

[306] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Alemán-Bolaños: un prolongado duel o entre la legitimidad y la legalidad. In: Revista Envío, 22, 2002, 246, http://www.envio.org.ni/articulo/1169 op 31/07/2005.

[307] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Lucha anticorrupción: un paso adelante ¿y cuántos pasos atrás? In: Revista Envío, 22, 2002, 247, http://www.envio.org.ni/articulo/1175 op 31/07/2005.

[308] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Un país partido, repartido y sin rumbo. In: Revista Envío, 25, 2005, 279, http://www.envio.org.ni/articulo/2949 op 01/08/2005.

[309] MENDOZA, Valeria Cambbell, El gran triunfo electoral fue de la Convergencia nacional. In: 7 días, 2004, 446, pp.10-11.

[310] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Vuelcan la mesa con los dados en el aire. In: Revista Envío, 24, 2004, 271, http://www.envio.org.ni/articulo/2565 op 30/07/2005.

[311] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Alemán-Bolaños: un prolongado duel o entre la legitimidad y la legalidad. In: Revista Envío, 22, 2002, 246, http://www.envio.org.ni/articulo/1169 op 31/07/2005.

[312] SOLÍS, Esteban R., APRE a constituirse por un solo partido. In: El nuevo Diario, 13 dec. 2004.

[313] SANDOVAL, Consuelo, Conservadores rechazan alianza con APRE. In: El nuevo Diario, 30 may. 2005.

[314] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El combustible y las chispas que lo encienden. In: Revista Envío, 25, 2005, 278, http://www.envio.org.ni/articulo/2885 op 02/08/2005.

[315] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Un país partido, repartido y sin rumbo. In: Revista Envío, 25, 2005, 279, http://www.envio.org.ni/articulo/2949 op 01/08/2005.

[316] Gebaseerd op: Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Elecciones 2001: lo previsto, lo imprevisto, lo incierto. In: Revista Envío, 21, 2001, 236, http://www.envio.org.ni/articulo/1116 op 30/07/2005.

[317] RUIZ, Henry, El movimiento de Herty Lewites tiene un corazón sandinista. In: Revista Envío, 25, 2005, 277, http://www.envio.org.ni/articulo/2861 op 30/06/2005.

[318] Vrij vertaald uit: Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Un país partido, repartido y sin rumbo. In: Revista Envío, 25, 2005, 279, http://www.envio.org.ni/articulo/2949 op 01/08/2005.

[319] Equipo Nitlápan-Envío, Crónica de doce días atrapados en un triángulo fatal. In: Revista Envío, 23, 2003, 261, http://www.envio.org.ni/articulo/1640 op 17/07/2005.

[320] ibid.

[321] Vrij vertaald uit: BALTODANO, Mónica, La candidatura de Daniel y el desafío de la izquierda. Primera parte. In: El nuevo Diario, 17 feb. 2005, p.12A.

[322] ibid.

[323] Vrij vertaald uit: LEMAHIEU, Marjolijn, Interview met Ricardo Zambrana Godoy. Managua, 31 maart 2005.

[324] Equipo Nitlápan-Envío, Crónica de doce días atrapados en un triángulo fatal. In: Revista Envío, 23, 2003, 261, http://www.envio.org.ni/articulo/1640 op 17/07/2005.

[325] BALTODANO, Mónica, La candidatura de Daniel y el desafío de la izquierda. Segunda parte. In: El nuevo Diario, 18 feb. 2005, p.15A.

[326] (anon.), Ortega secures candidacy. In: Latin America Monitor: Central America Monitor, 2005, 22, p7.

en SANDOVAL, Consuelo, JUÁREZ, Léster, Lewites y Montealegre reavivan pasiones libero-sandinista. In: El nuevo Diario, 22 feb. 2005, p.3A.

[327] Equipo Envío, (red.), Noticias del mes. In: Revista Envío, 25, 2005, 279, http://www.envio.org.ni/articulo/2956 op 30/07/2005.

[328] Vrij vertaald uit: BALTODANO, Mónica, La candidatura de Daniel y el desafío de la izquierda. Primera parte. In: El nuevo Diario, 17 feb. 2005, p.12A.

[329] GRISBY, William, Elecciones municipales 2004: ¿un cuadro “casi” rayado? In: Revista Envío, 24, 2004, 262, http://www.envio.org.ni/articulo/1650 op 30/06/2005.

[330] GRISBY, William, Elecciones municipales 2004- Cifras para la valoración del triunfo del FSLN-Convergencia. In: Revista Envío, 24, 2004, 272, http://www.envio.org.ni/articulo/2656 op 30/07/2005.

[331] GRISBY, William, Elecciones municipales 2004- Brújula para un anàlisis. In: Revista Envío, 24, 2004, 272, http://www.envio.org.ni/articulo/2655 op 17/07/2005.

[332] ibid.

[333] ibid.

[334] MENDOZA, Valeria Cambbell, El gran triunfo electoral fue de la Convergencia nacional. In: 7 días, 2004, 446, pp.10-11.

[335] GRISBY, William, Elecciones municipales 2004- Brújula para un anàlisis. In: Revista Envío, 24, 2004, 272, http://www.envio.org.ni/articulo/2655 op 17/07/2005.

[336] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), Un país partido, repartido y sin rumbo. In: Revista Envío, 25, 2005, 279, http://www.envio.org.ni/articulo/2949 op 01/08/2005.

[337] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El combustible y las chispas que lo encienden. In: Revista Envío, 25, 2005, 278, http://www.envio.org.ni/articulo/2885 op 02/08/2005.

[338] EFE, Bush firma el Cafta. In: La Prensa, 3 ago. 2005.

[339] MARCHETTI, Peter sj., MENDOZA, René V., El TLC: un feticheque nos desempodera. In: Revista Envío, 25, 2005, 277, http://www.envio.org.ni/articulo/2864 op 01/08/2005.

[340] NAVARRO, Wilfredo, PLC y FSLN enfrentados por DR-Cafta. In: La Prensa, 3 ago. 2005.

[341] Equipo Nitlápan-Envío, (red.), El combustible y las chispas que lo encienden. In: Revista Envío, 25, 2005, 278, http://www.envio.org.ni/articulo/2885 op 02/08/2005.