Regeringsvorming in een presidentieel systeem. (Miguel Coulier) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
A. Onderzoeksvraag
Heywood beschouwt de belangrijkste kenmerken van een presidentieel systeem[1]:
de uitvoerende en wetgevende macht worden apart verkozen, en ieder is voorzien van een reeks onafhankelijke en grondwettelijke machten;
de rollen van hoofd van de staat en hoofd van de regering zijn gecombineerd onder de vorm van een president;
de uitvoerende autoriteit is geconcentreerd in de handen van de president en zijn kabinet. De ministers treden op als zijn raadgevers;
er is een formele scheiding tussen de mandatarissen van de uitvoerende en de wetgevende macht;
er zijn vaste legislaturen. De president kan de uitvoerende macht niet verwijderen of ontslagen worden door hen (m.u.v. de impeachment-procedure)
Deze kenmerken geven ons een bondig en duidelijk idee van een presidentieel systeem. In deze paper wordt gepoogd dit politieke bestel concreet toe te passen aan de hand van de Amerikaanse situatie. Het politieke landschap in dit land geeft ons een duidelijk beeld van een presidentieel systeem in strikte zin. De Verenigde Staten zijn het eerste land die dit systeem succesvol toepaste en die ook voor vele andere staten een leidraad is geweest in het ontwikkelen van hun politieke ordening. De politieke structuren in de VSA zijn al veelvuldig besproken en op accurate wijze te reconstrueren. Heel wat moeilijker is het om uit deze veelvoud aan informatie het verloop van de regeringsvorming te distilleren. Hoe verloopt deze regeringsvorming? Ligt deze procedure grondwettelijk vast of gebeurt deze naar politieke traditie? Welke actoren vertegenwoordigen welke belangen? Wat zijn de machtsverhoudingen? Allemaal boeiende vragen die een theoretische beschouwing zonder probleem van onderwerp kunnen dienen. Ik wil met dit werkstuk dan ook bijdragen aan de ontrafeling van het presidentiële systeem in de VSA, in bijzonder het proces van regeringsvorming. Het wordt een moeilijke zoektocht, maar we hopen op het einde toch een grondig overzicht te kunnen weergeven van de regeringsvorming in dit land.
Onze onderzoeksvraag - hoe verloopt de regeringsvorming in een presidentieel systeem? – zal zich dus toespitsen op de Verenigde Staten en zal volgende deelaspecten bevatten:
Hoe staat het in Amerika met de verhouding tussen de president en zijn regering? Heeft de president een invloed op de regeringsvorming (officieel versus officieus)?
Wat zijn de mogelijke actoren die een vorming van een regering kunnen bepalen?
Wat zijn de machtsverhoudingen binnen het Amerikaans politiek systeem en in welke mate beïnvloeden deze verhoudingen de regeringsvorming?
Hoe verhoudt een presidentieel systeem zich t.o.v. parlementair systeem?
In deze paper wordt geopteerd om naast een structurele analyse, ook een vergelijkende analyse te maken. Op deze manier kunnen we het presidentiële systeem vergelijken en evalueren in zijn verschillende deelaspecten. We kiezen voor een korte bespreking van een semi-presidentieel systeem en een parlementair systeem, respectievelijk in Frankrijk en in België. We kiezen deze landen uit vanwege hun nabijheid en de actuele relevantie. Andere landen kunnen ook gekozen worden, maar de beperktheid van deze paper laat ons niet toe om nog meer landen en hun respectievelijke politieke systemen in de analyse op te nemen.
B. Methodologische Werkwijze
De paper wordt in hoofdzaak een theoretische beschouwing van de regeringsvorming in een presidentieel systeem. De algemene structuren worden uitgediept op hun functies en kenmerken, specifiek voor het Amerikaanse systeem. We vragen ons af wie de actoren zijn, wat hun middelen zijn en hoe het politieke landschap eruit ziet. Er wordt nagekeken of er overeenstemming en/of verschil is tussen de officiële procedures in de wetten en de procedures die werkelijk gevolgd worden. Aan de hand van een vergelijkende analyse zal er nadruk gelegd worden op de algemene karakteristieken die specifiek zijn aan een presidentieel systeem in verhouding tot de algemene kenmerken van een semi-presidentieel en een parlementair systeem. Er werd een poging ondernomen om via interviews theoretische beschouwingen te testen op hun waarheid en hun relevantie, maar met spijt moet vastgesteld worden dat deze methode zijn vruchten niet heeft afgeworpen. Ten eerste was er amper belangstelling of tijd bij de gecontacteerde personen en ten tweede wist men te weinig af van de Amerikaanse structuren om een gefundeerd antwoord te kunnen geven. Reeds vroeger (zie voortgangsrapport) werd de vrees geopperd dat dit een moeilijke taak zou worden, en deze vrees bleek inderdaad gegrond[2].
C. Structuur
In het eerste en grootste deel van dit werkstuk zal het presidentieel systeem in de Verenigde Staten in zijn belangrijkste facetten ontleed en beschreven worden. We gaan in op de scheiding der machten en de belichaming ervan in de politieke structuren. We bespreken het politieke landschap, de verkiezingen en de regeringsvorming. Hierbij hebben we zowel aandacht voor de historische als de actuele dimensie. Een laatste onderdeel gaat in op de machtsverhoudingen in de Amerikaanse politiek. Enkele machtsverdelingstheorieën komen hierbij aan bod, meer bepaald het pluralisme en de elitetheorieën. Het power-elite-model van C.W.Mills wordt als meest relevante theorie verder besproken en geactualiseerd. Andere actoren als lobbygroepen, het neoconservatisme, de vice-president en de presidentiële adviseurs sluiten dit onderdeel af.
In het tweede deel wordt ingegaan op het semi-presidentiële systeem in Frankrijk en in het laatste deel bekijken we de Belgische situatie van naderbij. Alles wordt uiteindelijk nog es gebundeld en vergeleken in een vergelijkende slotanalyse.
1. De VSA: voorbeeld van een presidentieel systeem [3]
1.1 Structuur van het Amerikaanse presidentieel systeem
De Verenigde Staten, die in 1776 onafhankelijk werden, zijn een grondwettelijke, parlementaire en federale republiek. In 1787 werd een Amerikaanse constitutie in het leven geroepen door de stichters of the founding fathers. Het vermijden van een monarchie en de angst voor een te sterke uitvoerende macht zorgden voor de creatie van een presidentieel en gedecentraliseerd systeem.
De Amerikaanse staatsstructuur is in theorie gebaseerd op de scheiding der machten en op een systeem van checks and balances. Het doel van de doctrine van de scheiding der machten is de verschillende bestuursfuncties te verdelen en de macht van de regering in die mate te fragmenteren zodat vrijheid gegarandeerd blijft, maar tirannie vermeden wordt. De checks and balances vereist een controlerende interdependentie tussen rechterlijke, wetgevende en uitvoerende macht naast onafhankelijkheid en het niet overlappen van het politieke personeel[4]. De uitvoerende macht ligt bij de president en zijn kabinet, de wetgevende macht bij het Congres en de rechterlijke macht bij het Opperste Gerechtshof. De president is de persoon met de meeste macht en staat symbool voor de nationale eenheid. Hij geniet van zowel uitvoerende, wetgevende als rechterlijke bevoegdheden.
1.1.1 De uitvoerende macht: de President en zijn kabinet
SCHEIDING DER MACHTEN
De president is voor de uitvoering van het beleid in belangrijke mate afhankelijk van de medewerking van het Congres en bezit verschillende mogelijkheden om die medewerking te verkrijgen. Het belangrijkste is de State of the Union, een toespraak door de president eind januari waarin hij zijn plannen voor het komende jaar aankondigt[5]. In een verkiezingsjaar is de State of the Union de officieuze start van de verkiezingscampagne. De State of the Union is al regelmatig een handig instrument gebleken om de binnenlandse en buitenlandse onvolkomenheden te maskeren en de positieve verwezenlijkingen en belangrijke ontwikkelingen te benadrukken[6]. Naast de presidentiële toespraken zijn er nog enkele jaarlijkse voorstellen die de president indient, ondermeer het voorstel betreffende de begroting. Ook informele besprekingen tussen de president en leden van het Congres zijn belangrijk in de interactie en de samenwerking tussen beide organen.
BEVOEGDHEDEN
De president heeft zowel uitvoerende, wetgevende als rechterlijke bevoegdheden. De president geniet hiervoor een zeer grote constitutionele legitimiteit[7]. De president is het hoofd van de uitvoerende macht en de administratie (Art.II, section 1 pt.1), houdt toezicht op de begroting en speelt een bepalende rol bij de regeringssamenstelling en bij de benoeming of het ontslag van belangrijke topfiguren. In de hoedanigheid van wetgevende macht kan hij wetsontwerpen aan het Congres voorleggen, deze voor speciale zittingen bijeenroepen en geniet hij tenslotte van een vetorecht tegen wetsvoorstellen van het Congres (Art.I section 7 pt.2). De rechterlijke bevoegdheden zijn het verlenen van gratie, het toestaan van kwijtschelding en het aanstellen van de rechters voor het Opperste Gerechtshof (Art.II section 2 pt.3). Verder heeft de president belangrijke bevoegdheden inzake de buitenlandse politiek en defensie (Art.II section 2 pt.1). De president sluit de verdragen en stelt de consuls en gezanten aan (Art.II section 2 pt.2). In uitzonderingstoestand beschikt de president over emergency powers of uitzonderlijke machten. De binnenlandse politiek valt dan volledig onder zijn controle.
MEDEWERKERS
De president kan voor de uitvoering van zijn ambt rekenen op The Executive Office of the President, het cabinet en het kitchen-cabinet.
THE EXECUTIVE OFFICE OF THE PRESIDENT bestaat uit raden, commissies en diensten die de president in zijn taak bijstaan. De White House Staff – de 300 à 400koppige persoonlijke staf van de president - en de National Security Council[8] zijn de belangrijkste. De laatste jaren kwam de feitelijke macht meer en meer bij de president te liggen en ondermeer door het toegenomen belang van de laatstgenoemde diensten verloor het kabinet aan invloed.
Het CABINET is de regering van de Verenigde Staten en bestaat uit de vice-president en de hoofden van vijftien uitvoerende departementen[9]. De president moet bij de samenstelling rekening houden met diverse partijfacties, bepaalde belangengroepen, enz… Hoewel de aanstelling moet bekrachtigd worden door de Senaat kan de president echter op ieder moment een kabinetslid ontslaan. Iedere secretary of minister is vrij in zijn beleid maar is geacht het beleid van de president te volgen. De presidentiële beslissing staat dan ook boven een ministeriële beslissing.
Het KITCHEN-CABINET is een informele groep van persoonlijke adviseurs. Deze invloedrijke groep speelt een heel belangrijke rol in het beleid die de president voert. Verder in dit werk wordt ingegaan op de samenstelling en invloed van dit orgaan (1.5.6).
1.1.2 De wetgevende macht: de Senate en de House of Representatives[10]
SCHEIDING DER MACHTEN
De Senaat en het Huis van Afgevaardigden, samen het Congres, vormen de tweede tak van de wetgevende macht[11]. De relatie tussen de uitvoerende en de wetgevende macht maakt duidelijk dat het Amerikaanse Congres zowel qua onafhankelijkheid als bevoegdheden over heel wat invloed en macht beschikt[12]. De rechtstreeks verkozen president kan niet door het Congres naar huis gestuurd worden[13] en omgekeerd kan de president het Congres niet ontbinden. De leden van het Congres worden immers voor een vaste termijn verkozen: de leden van de Senaat voor zes jaar en de leden van het Huis van Afgevaardigden voor twee jaar. We kunnen tevens van een dubbele onafhankelijkheid spreken in het Congres: t.o.v. het centrale bestuur en t.o.v. de partij. De persoonlijke en statelijke belangen die meestal de overhand krijgen, is een factor die hierin een grote rol speelt. De banden met de partij zijn niet zo gedegen en de leden van de politieke partijen zijn ongedwongen in hun stemgedrag.
PARTIJVERDELING
Van 1955 tot 1994 waren de zetels van het HUIS VAN AFGEVAARDIGDEN voor de meerderheid democratisch gekleurd. In 1994 konden de Republikeinen o.l.v. Newt Gingrich het Huis herwinnen o.b.v. een hoogst conservatief programma. Het ruime zetelaantal is echter snel beginnen te slinken en momenteel bezitten de Republikeinen een nipte meerderheid van 228 vertegenwoordigers t.o.v. 205 Democraten, 1 onafhankelijke en 1 vrije zetel.
De Democraten waren sinds de Tweede Wereldoorlog ook in de SENAAT aan de winnende kant, maar hier werden ze al van de troon gestoten door de Republikeinen in 1980. In ’86 was het echter al snel weer de beurt aan de Democraten tot in 1994 de Republikeinen opnieuw een meerderheid in handen kregen. De zetelverdeling is de laatste jaren echter heel wisselvallig en miniem in verschil. De Senaat is momenteel samengesteld uit 51 Republikeinen, 48 Democraten en 1 onafhankelijke.
BEVOEGDHEDEN
Ondanks het feit dat de president ook een grote wetgevende bevoegdheid geniet, is het Congres de belangrijkste instantie verantwoordelijk voor de wetgeving. Wetgeving die betrekking heeft op de financiën en de begroting moet door beide kamers van het Congres goedgekeurd worden. Het ondertekenen van verdragen en het goedkeuren van beslissingen van de president in zijn bevoegdheid als deel van de rechterlijke en uitvoerende macht, is een nadrukkelijke bevoegdheid van de Senaat. Zowel de Senaat als het Huis van Afgevaardigden beschikken over de bevoegdheid om het beleid van de uitvoerende macht te onderzoeken. Het Huis begint de procedure en de Senaat voert het onderzoek uit[14]. Het Congres heeft ten slotte het recht om de oorlog te verklaren.
WERKING
De SENAAT bestaat uit 100 leden - twee senatoren per staat – die om de zes jaar worden verkozen. Om de twee jaar wordt een derde van de mandaten vernieuwd. 33 staten kiezen dan één nieuwe vertegenwoordiger. De 435 leden van het HUIS VAN AFGEVAARDIGDEN worden om de twee jaar verkozen. Het aantal inwoners van een staat is bepalend voor het aantal leden in het Huis. De wetgevende macht van de verschillende staten legt de kiesdistricten binnen de respectievelijke staten vast.
De voorzitter van de Senaat is de vice-president, momenteel Dick Cheney. De voorzitter van het Huis is de Speaker of the House, momenteel Dennis Hastert. Deze laatstgenoemde functie wordt in de regel door de belangrijkste politicus van de meerderheidspartij opgenomen. Hij bezit ruime bevoegdheden, zoals het bepalen wie aan het woord komt tijdens debatten, hij controleert de grote hoeveelheid wetgevende initiatieven en kan ad hoc commissies instellen. De grote fracties in het Huis en de Senaat worden geleid door een floor leader, organisatorisch bijgestaan door een whip. Zowel de Senaat als het Huis werken hoofdzakelijk met commissies. Zij verrichten het belangrijkste wetgevende werk. De senaatscommissies zijn minder invloedrijk omdat de Senaat kleiner is. De gewichtigste in het Huis is de House Committee on Rules die elk wetsvoorstel een rule toekent zodat het debat en de aan te reiken amendementen kunnen beperkt worden[15].
1.1.3 De rechterlijke macht: de Supreme Court[16]
Het Opperste Gerechtshof is het hoogste orgaan van de rechterlijke macht. Het bestaat uit negen leden die benoemd worden door de president mits goedkeuring van de Senaat. Het Opperste Gerechtshof controleert de horizontale (tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) en verticale (tussen het federale niveau en de deelstaten) machtsverhoudingen. Ze is in hoofdzaak bevoegd om duidelijkheid te scheppen en wetten en besluiten te toetsen aan de grondwet. Deze toetsing of interpretatie zorgt ervoor dat de samenstelling van de rechters van groot belang kan zijn en daarom al meermaals een twistpunt is geweest tussen de meerderheid en de oppositie. Rechters worden geregeld vervangen als blijkt dat ze bepaalde partijen te veel tegen zouden werken.
Iedere deelstaat heeft een eigen grondwet en gelijkaardige instellingen vergelijkbaar als op het federale niveau. Bij een schending van de bevoegdheden of een tegenspraak tussen federale wetten of besluiten en deze van de deelstaten, treedt het Opperste Gerechtshof op. Dit kan op eigen initiatief of op initiatief van de president of het Congres gebeuren[17]. Er wordt doorgaans beweerd dat deze macht de zwakste en minst invloedrijke zou zijn van de drie. In sommige situaties echter heeft de rechterlijke macht de beleidsopties van de uitvoerende macht kunnen dwarsbomen. Hervormingen in kader van Roosevelts New Deal werden ongrondwettelijk verklaard. Tijdens de Watergate-affaire werden opnames van gesprekken uit het Witte Huis door een uitspraak van het Opperste Gerechtshof vrijgegeven[18].
1.2 Het politieke landschap en de partijorganisatie
Politieke partijen in de Verenigde Staten zijn moeilijk te vergelijken met de partijen die wij kennen. Amerikaanse partijen bezitten een vage ideologie met enkele basisprincipes, zonder partijprogramma en de band tussen de leden is nogal losjes. Sinds mei ’68 staat de partijloyaliteit op een laag pitje en hebben vakbonden en drukkingsgroepen aan invloed gewonnen. Partijen zijn grotendeels kiesmachines en geen ideologische beginselpartijen. Verkiezingen draaien om personen en hun populariteit en niet om de partijen en hun standpunten. Statelijke en persoonlijke belangen primeren veelal boven die van de partij. Als men van enige samenhang kan spreken, is het enkel tijdens de verkiezingsperiode. Er bestaan maar twee grote partijen: de Democraten en de Republikeinen. Verder zijn er nog enkele kleine partijen die een bescheiden aanhang bezitten.
1.2.1 De Republikeinen
HISTORIEK
Deze partij kwam in 1854 onder Abraham Lincoln tot stand als een coalitie tussen de Whigs - die tegen de slavernij waren - en de zogenaamde Jacksonians - die de idee aanhingen dat het volk in alle zaken moet beslissen. De partij domineerde de politiek vanaf de Burgeroorlog tot en met het begin van de 20e eeuw. Sinds de New Deal-hervormingen van Roosevelt zijn de Republikeinen in het Huis en de Senaat de natuurlijke minderheidspartij gebleven. De partij verloor haar imago van voorvechtster van de vooruitgang en de sociale rechtvaardigheid. Vanaf 1992 is er echter opnieuw een Republikeinse meerderheid maar is die zoals eerder aangetoond verre van geconsolideerd. De Republikeinen vormen in tegenstelling tot de Democraten de laatste jaren een hecht blok.
AANHANG
De partij richtte zich aanvankelijk snel tot de handels- en industriële middens. De Amerikaanse Burgeroorlog zorgde voor een geografische opsplitsing: de Republikeinen hadden hun grote aanhang bij de Noordelijke en Oostelijke staten en door hun afwijzing van de slavernij ook bij de zwarten in het Zuiden. Deze laatste groep schakelde echter na de New Deal snel over naar de Democratische zijde, samen met de Joodse lobby. De kantoor- en handelsbedienden, de blanke protestanten uit het Noorden, de gegoede burgers, de zakenlieden, de boeren van de Great Plains en de inwoners van de voorsteden bleven de Republikeinen trouw. De ontevredenheid over de Democratische partij deed het Zuiden massaal voor de Republikeinse partij stemmen. Heden ten dage heeft de Republikeinse partij een belangrijke aanhang bij de traditionele blanke, conservatieve en christelijke Amerikaanse burger. Het principe van eigen verantwoordelijkheid, individualisme, vrijheid en 'The American Dream' zijn belangrijke elementen van de Amerikaanse cultuur en die sluiten iets beter aan bij de visie van de Republikeinen dan bij die van de Democraten.
‘PUNTEN’[19]
De Republikeinen zijn eerder voorstanders van het vrijlaten van de markt, lagere belastingen en zullen zich behoedzamer en christelijker opstellen in ideologische kwesties. Ondanks haar vooruitstrevende geschiedenis wordt de partij tegenwoordig eerder gezien als conservatief. Dit danken ze aan standpunten als het verhogen van defensie-uitgaven, het verminderen van uitgaven voor sociale voorzieningen en in het algemeen aan het verminderen van staatsinmenging. Deze laatste stelling is in se moeilijk verenigbaar met hun roep om het verbod van zaken als abortus en gelijke rechten voor homoseksuelen.
1.2.2 De Democraten
HISTORIEK
De democratische partij is ontstaan uit de Democratic-Republican Party van Thomas Jefferson. Andrew Jackson gaf de partij in 1828 haar huidige naam. Na de Amerikaanse burgeroorlog waren de Democraten vooral de partij van blanke zuiderlingen, en verdween de partij van het politieke voorplan na een regeerperiode van tweeëndertig jaar. Onder Harry Truman (1948) stemde zijn partij er tegen de traditie mee in om aandacht te schenken aan burgerlijke rechten. Deze beslissing zorgde echter voor een afscheuring van de zuidelijke conservatieve democraten: de Dixiecrats. De Democratische partij won echter de verkiezingen zonder de steun van deze groep. De partij wekte alsmaar meer de sympathie van zwarte Amerikanen die de industriesteden massaal bevolkten in de jaren ‘40 en ‘50. Tegenwoordig kunnen de Democraten de zwarte gemeenschap tot hun vaste achterban rekenen.
AANHANG
De Democraten konden vroeger rekenen op een vast percentage kiezers uit de Joodse bevolking, de landbouwers uit de Mid-West en de Afro-Amerikaanse bevolking. Vakbondsleden stemmen ook traditioneel meer op de Democraten. Het merendeel van de Amerikaanse bevolking behoort echter tot het politieke midden en partijshopping is dan ook een frequent verschijnsel in de Verenigde Staten. Ouders, woonplaats, interesse in een politieke carrière en ideeënwereld; deze volgorde bepaalt veelal de politieke voorkeur. Algemeen kan men de volgende vage omschrijving hanteren als een Democratische kiezer: positief over de rol van de overheid, emancipatorisch en strevend naar een open minderhedenbeleid.
‘PUNTEN’
De idealen van de partij waren van bij het begin gericht op meer gelijkheid en het afschaffen van privileges, maar deze standpunten stonden echter haaks op haar steun aan de slavernij. Lyndon Johnson, die in 1964 en 1965 met de burgerrechtenwetgeving een eind maakte aan de segregatie, was de Democraat die de meeste zwarten opnieuw Democratisch deed stemmen. Het is moeilijk om vandaag de standpunten van de Democraten samen te vatten in enkele woorden. De Democratische presidentskandidaat John Kerry pleit enerzijds voor een grotere samenwerking tussen de VS en de VN in de Irak-kwestie, maar anderzijds is hij tegen het openstellen van het huwelijk voor homo’s. Progressief is niet het goede woord en conservatief al zeker niet, we blijven vaag en situeren de partij in het midden[20].
1.2.3 ‘Minor Parties’ en ‘Third Parties’[21]
Ofschoon het tweepartijenstelsel in de Verenigde Staten, bestaan er toch enkele andere partijen. Afscheuringen van de twee grote partijen vinden we in ‘third parties’, ‘minor parties’ bestaan al langer, maar genieten weinig invloed en inmenging van de groten. Voorbeelden van eersten zijn de eerder vermelde Dixiecrats, de American Independence Party van George Wallace, de National Unity Movement van John Anderson en United We Stand America van Ross Perot. We gaan even in op de kleine onafhankelijke partijen die meedingen in de verkiezingen van 2004.
THE GREEN PARTY
De groenen zijn opgericht in 1980 en dragen een ideeëngoed in zich vergelijkbaar met de Europese groene partijen. De bekendste politicus is Ralph Nader. In 2000 behaalde de partij een opvallend aantal van drie miljoen stemmen[22]. De jurist David Cobb is voor de verkiezingen van 2004 de nieuwe groene presidentskandidaat, want Ralph Nader komt op als onafhankelijke[23].
THE REFORM PARTY
Deze partij is opgericht door Ross Perot en mikte vooral op de rechterflank van de Republikeinse partij. De partij is echter nooit bekomen van de afscheuring van de conservatieve televisiemaker Pat Buchanan. Deze laatste mikte enkele malen op de Republikeinse nominatie voor de presidentsverkiezingen. De zakenman Ted Weill is de kandidaat voor 2004 met eisen als verplicht werk voor gevangenen, afschaffing van de buitenlandse hulp en daling van de benzineprijzen.
THE LIBERTARIAN PARTY
Deze in 1971 opgerichte partij staat voor de rechten van het individu, verbod op censuur en het afschaffen van belastingen op inkomens. Ze pleit voor een small-government, de vrije markt en een non-interventionistische buitenlandse koers. De radiopresentator Gary Nolan is de belangrijkste kandidaat.
THE CONSTITUTION PARTY
Deze christelijke, sociaal-conservatieve partij ijvert voor een ‘Republiek onder God’. De kandidaat Michael Peroutka pleit voor ‘verzet tegen de socialistische, elitaire en globalistische greep op de Amerikaanse politieke macht’.
THE NATURAL LAW PARTY
De Natural Law Party wil een meer harmonieuze en spirituele aanpak van de Amerikaanse politiek en pleit ondermeer voor duurzame energie, preventieve gezondheidszorg, duurzame landbouw en op vrede gebaseerde internationale relaties. Dennis Kucinich is voor 2004 de belangrijkste kandidaat.
1.3 De Amerikaanse verkiezingen
1.3.1 Kiesstelsel[24]
In de Verenigde Staten kunnen we spreken van een ENKELVOUDIG MEERDERHEIDSSYSTEEM. De kenmerken van dit systeem zijn:
- de verdeling van het land in even grote kiesdistricten,
- het uitbrengen van slechts één stem,
- de winnaar heeft slechts een gewone meerderheid nodig.
De voordelen van het systeem zijn:
- kiezers krijgen een duidelijke eenvoudige keuze voorgeschoteld
- regeringen hebben meer slagkracht en efficiëntie en krijgen een duidelijke opdracht van de meerderheid van de kiezers om hun programma te realiseren
- extremisme worden binnen de perken gehouden omdat kleine, radicale partijen moeilijk zetels kunnen verkrijgen
- er wordt stabiliteit gecreëerd doordat éénpartijregeringen amper uiteenvallen door onenigheid en interne facties
De nadelen zijn:
- de grote aantal stemmen van de verloren partij worden verspild en de legitimiteit van de regering wordt ondermijnd aangezien ze slechts verkozen zijn door een kleine meerderheid
- electorale voorkeuren worden verstoord door ondervertegenwoordiging van kleine partijen
- er kan onstabiliteit optreden aangezien een wisseling van regering kan leiden tot radicale veranderingen
- beperktheid van keuze
- de kandidaten worden meestal voorgedragen o.b.v. hun populariteit bij het grote publiek en niet omwille van hun vaardigheden of sociale achtergrond
1.3.2 Verkiezingen Congres
De 100 senatoren worden zesjaarlijks rechtstreeks verkozen en één derde wordt om de twee jaar vernieuwd.
De 435 leden van het Huis van Afgevaardigden worden om de twee jaar rechtstreeks verkozen. De verkiezingen voor het Huis vallen om de twee jaar samen met de presidentsverkiezingen die om de vier jaar plaats hebben. De verkiezingen die niet samenvallen worden mid-term elections genoemd en zijn dikwijls een belangrijke test voor de populariteit van de president en zijn ploeg. Het land is verdeeld in kiesdistricten die door de wetgevende macht van de deelstaten om de tien jaar wordt aangepast[25].
1.3.3 Presidentsverkiezingen[26]
Een president wordt voor een termijn van vier jaar verkozen en kan zich één keer opnieuw verkiesbaar stellen. De verkiezingen vinden de eerste dinsdag van november plaats, dit jaar dus op 2 november. De verkiezingscampagne start officieel in januari en verloopt in vier fasen: de primaries, de partijconventies, de eigenlijke campagnes en uiteindelijk de verkiezingsdag of de election day.
DE PRIMARIES
De primaries zijn de voorverkiezingen per staat en per partij waarbij een kandidaat verkozen wordt die later zal deelnemen aan de algemene verkiezingen, hier worden met andere woorden de kiesmannen gekozen die in een latere fase de uiteindelijke presidentskandidaat zal kiezen. De datum varieert per staat, maar voor de presidentsverkiezingen vinden ze het eerst plaats in januari in Iowa en als laatste in Montana en Jersey, in juni[27]. Er kan gekozen worden volgens twee systemen: via caucuses of via primaries. Een caucus is een besloten vergadering van partijleden om voor de behandeling in het Congres wetsvoorstellen te bespreken en een gezamenlijk beleid te bepalen of om de presidentskandidaat te selecteren[28]. Elke bij de partij geregistreerde kiezer kan verscheidene lokale commissie- en districtvergaderingen bijwonen en na beraadslaging en discussie worden uiteindelijk de kandidaten gekozen die naar een ruimere caucus gaan en uiteindelijk ook naar het nationale partijcongres. Dit systeem wordt niet meer veel toegepast door het succes van het tweede systeem. Het andere systeem is het primary election-systeem[29]. Iedere geregistreerde kiezer brengt zijn stem uit op een anoniem stembiljet, analoog als in de algemene verkiezing. Er bestaan closed, open en blanket primaries. In sommige staten wordt ook met een combinatie van beide systemen gewerkt.
DE PARTIJCONVENTIES
Op haar nationale partijconventie maakt elke partij uit wie er officieel als kandidaat aangesteld wordt en wordt de steun van de verloren kandidaten verzekerd. Hier wordt ook de running mate - de toekomstige vice-president - voorgesteld, alsook de basislijnen van het verkiezingsprogramma. De conventies zijn één van de meest overweldigende evenementen in de Amerikaanse politiek. Iedere staat wordt met zijn respectievelijke delegatie verwelkomd en verklaard officieel de steun aan de presidentskandidaat. Dit alles gehuld in een zweem van entertainment en showspektakel.
DE CAMPAGNE
De campagne is de wezenlijke strijd tussen de verschillende presidentskandidaten. Twijfelende kiezers, vlottende kiezers, de achterban van de verslagen partijgenoten, … allen moeten op een of andere manier overtuigd worden. De campagne is een enorm intensief proces waarbij van de ene naar de andere staat moet gevlogen worden, waarbij enorm veel geld verbruikt wordt aan propaganda en waarbij de ene kandidaat de andere probeert zwart te maken met alle middelen mogelijk[30]. Reclame op de nationale televisie en grote verkiezingsdebatten zijn vaste waarden in deze periode.
DE VERKIEZINGEN: ELECTION DAY
Op de dinsdag na de eerste maandag in november, kunnen de geregistreerde burgers
kiesmannen of
electors
aanwijzen, die op hun beurt de president verkiezen. De opkomst is meestal niet
echt groot aangezien er geen stemplicht is en de kiezers zich vooraf moeten
registreren. Elke staat mag een aantal
electors
aanduiden dat overeenkomt met het aantal leden dat die staat heeft in de Senaat
(twee per staat) en het Huis van Afgevaardigden (afhankelijk van het aantal
inwoners van de staat). De partij die de meeste stemmen haalt in een staat,
krijgt meteen alle kiesmannen van die staat toegewezen. De kiesmannen vormen
samen het
electoral college.
Omdat de kiesmannen op voorhand al duidelijk gemaakt hebben welke
presidentskandidaat ze zullen steunen, valt uit de samenstelling al op te maken
wie president zal worden. Alles samen worden er 538 kiesmannen aangeduid. Wie
een meerderheid van 270 haalt, wordt de volgende president van de Verenigde
Staten. De uitslag wordt begin januari in een gezamenlijke zitting van het Huis
en de Senaat bekendgemaakt. Indien geen van de kandidaten een meerderheid
behaalt in het kiescollege, moet het Huis van Afgevaardigden de knoop
doorhakken. Elke staat heeft dan één stem. Als ook dan geen enkele kandidaat een
meerderheid krijgt, maakt de Senaat de uiteindelijke keuze[31].
1.4 Regeringsvorming
De regeringsvorming in de Verenigde Staten is een louter formele aanstelling van het kabinet door de president. De president moet hierin rekening houden met criteria als geografische spreiding, geslacht, etniciteit, … De running mate van de presidentskandidaat wordt de vice-president. De personen die voor de ministerposten in aanmerking komen, worden hoofdzakelijk vooraf door de top van de partijen besproken en vastgelegd.
1.4.1 Kort overzicht[32]
De langst regerende president is de Democraat Franklin D. Roosevelt, hij leidde het land tijdens de economische malaise na de beurskrach van de jaren ’30 en tijdens Wereldoorlog II (van 1933 tot 1945). Roosevelt werd na zijn dood opgevolgd door Harry S. Truman. De langste periode waarin de Democratische partij de macht had (1933-1953) kwam ten einde met de verkiezing van de Republikein Dwight S. Eisenhower. Hij beëindigde de Korea-oorlog. De opeenvolgende presidenten waren de Democraten John F.Kennedy en Lyndon Johnson. Kennedy was de jongste en eerste katholieke president en staat bekend om de Cuba-crisis. Na de moord op Kennedy werd zijn beleid verder gezet door Johnson, maar werd alles overvleugeld door de escalerende Vietnam-oorlog. Een einde aan deze oorlog kwam er met de Republikein Richard M. Nixon. Hij verbeterde de relaties met China en het USSR en startte vredesonderhandelingen in het Midden-Oosten, maar moest aftreden door de Watergate-affaire en werd dan ook in 1974 opgevolgd door zijn partijgenoot Gerald F.Ford. Door een economische laagconjunctuur en de naweeën van de Watergate-crisis werd Ford als een te zwakke leider gezien en dan ook snel vervangen door de Democraat James. E.Carter. Carter is bekend van de SALT-akkoorden met de USSR rond kernwapenbeheersing en de Camp David-akkoorden met Israël en Egypte. Hij werd in 1981 opgevolgd door de populaire ex-acteur en Republikein Ronald W.Reagan die acht jaar president zal blijven. De voormalige CIA-directeur, vice-president en aanvankelijk gematigd Republikein George Bush sr. neemt de fakkel over van Reagan. De steeds maar conservatiever wordende president staat bekend voor de Golfoorlog in Irak. De Democratische Bill W.Clinton neemt in 1993 het roer over. Hij voert een centrumbeleid en kan de Republikeinse meerderheid in het Congres niet afblokken. Clinton wordt geplaagd door een reeks persoonlijke schandalen rond Whitewater en Monica Lewinsky. Na een maximum van twee ambtstermijnen wordt hij opgevolgd door de huidige Republikeinse president George Bush jr. Hij staat bekend voor zijn terrorismebestrijdingsbeleid na de aanslagen van 11 september en de daarop volgende oorlogen in Afghanistan en Irak.
1.4.2 De vorming van de regering Clinton I[33]
De context van de VERKIEZINGEN in 1992 was niet gunstig voor de Republikeinse president George Bush sr. die aasde op een tweede ambtstermijn; een groot begrotingsdeficit, een enorm hoge staatsschuld, een aanslepende economie, een groot wantrouwen t.o.v. de politiek, de Golfoorlog, … Tegenstand kwam er ook van de conservatieve Pat Buchanan die in de New Hampshire primary 40% van de stemmen binnenhaalde en president Bush op die manier een serieuze opdoffer gaf. De democraat Bill W.Clinton moest het in zijn VOORVERKIEZING opnemen tegen de saaie bureaucraat Paul Tsongas en zijn tegenpool en anti-establishment-figuur Jerry Brown. Ross Perot leek een geduchte tegenstander toen bleek dat hij in de opiniepeilingen populairder was dan Bush en Clinton, maar op de Democratische Conventie liet hij weten niet langer kandidaat te zijn. Clinton werd eveneens geplaagd door schandaaltjes rond zijn huwelijksproblemen en het weigeren van de dienstplicht tijdens de Vietnamoorlog. Dit alles kon hem niet beletten op 3 november 1992 de verkiezingen te winnen met 43% van de stemmen en 370 verkozen kiesmannen. Clinton werd met zijn 46 lentes meteen de jongste president ooit.
Al Gore werd de nieuwe VICE-PRESIDENT. Over de rol van de president later meer (zie 1.5.5). Gore was een weinig opvallende vice-president, maar in tegenstelling tot de meeste van zijn voorgangers kreeg hij veel werk gedelegeerd van de president.
1.4.3 De vorming van de regering Clinton II
De VERKIEZINGEN van 1996 kan men situeren in een enorm verbeterde economie, maar tegelijk was er onvrede over de niet ingeloste beloftes i.v.m. de hervorming van de sociale zekerheid. De Republikeinen echter focusten zich op de volgende verkiezingen, want Clinton leek ditmaal een moeilijk te kloppen tegenstander. De Republikeinse tegenkandidaat Bob Dole kon met zijn duffe en saaie imago en zwak discours niks doen tegen Clinton. Clinton werd dan ook met 379 verkozen kiesmannen voor een tweede ambtsperiode tot president van de Verenigde Staten gekozen. Al Gore werd opnieuw VICE-PRESIDENT.
De meeste opvallende figuur uit het kabinet Clinton II was de eerste vrouwelijke Secretary of State en ex-NAVO ambassadeur Madeleine Albright[34]. William Cohen, een Republikein, werd Minister van Defensie. Om het evenwicht tussen de twee grote partijen te bewaren worden meestal een of twee leden van de andere partij in de nieuwe regering opgenomen[35].
1.4.4 De vorming van de regering Bush jr.[36]
Al Gore werd in 2000 vlot vooruitgeschoven als volgende presidentskandidaat voor de Democratische partij. Gore is een warm en humoristisch persoon en heeft een Clintonachtige manier van omgang, maar had grote moeite om dit aan het publiek te tonen. Een groot voordeel was de grote steun van president Clinton en het bewijs van de verwezenlijkingen van de afgelopen acht jaar. De belangrijkste republikeinse kandidaten tijdens de VOORVERKIEZINGEN waren Steve Forbes, Alan Keyes, John McCain en George Bush jr. McCain speelde zijn underdogrol door zijn openlijk verzet tegen de manier van verkiezing voeren en tegen het grote geld die ermee gemoeid was. Hij haalde in kleinere staten ondanks de weinige financiële middelen toch 25% van de stemmen. In de gesloten primaries haalde Bush echter steevast de meerderheid. De grote staten New York en California werden door Bush veroverd en dit deed de kandidaat McCain terugtrekken.
Na een omstreden VERKIEZING met de gekende klucht in Florida[37] werd George W. Bush jr. met 271 kiesmannen tov 266 voor Gore de nieuwe Amerikaanse president. De havik Dick Cheney werd de nieuwe VICE-PRESIDENT. Het is te voorspellen dat Cheney voor de volgende presidentsverkiezingen in 2004 weer de running mate van Bush wordt[38].
De belangrijkste leden van het KABINET zijn Secretary of State en duif Colin Powell, Secretary of Defense en havik Donald Rumsfeld, adviseur voor de Nationale Veiligheid Condoleeza Rice en minister van Justitie John Ashcroft. Bush benoemde de Democraat Norman Mineta als nieuwe transportminister. Hij maakte, net zoals William Cohen indertijd, een afspraak met Bush dat hij zich niet actief met de volgende verkiezingen zal inhouden. De regering Bush kan in drie groepen onderverdeeld worden: een kern van zwaargewichten voor het veiligheids- en economisch beleid, een groep conservatieven voor het binnenlandse beleid en een derde groep randfiguren.[39]
1.5 Machtsverhoudingen in de Amerikaanse politiek
De Amerikaanse politiek is een ideale case om de machtspolitiek en zijn spelers te onderzoeken. Naast de officiële organen en procedures zijn er nog vele andere actoren en instituties die een invloed hebben op het beleid van de president en zijn regering. In officiële documenten, teksten en statuten kun je niet veel terugvinden, maar er is al genoeg over geschreven om een beeld te kunnen schetsen van de machtsverhoudingen in de Amerikaanse politiek. We proberen een kort en bondig overzicht te geven van de verschillende actoren, de netwerken van relaties, de posities die de actoren daarin innemen, de machtsbronnen en de domeinen waar dit alles betrekking op heeft[40].
1.5.1 Enkele machtsverdelingstheorieën[41]
We zullen twee soorten theorieën in verband met democratie aan bod laten komen. Ten eerste het pluralisme en ten tweede de belangrijkste elitetheorieën[42]. Andere interpretaties als het marxisme en het corporatisme laten we achterwege omdat ze minder gelden voor de specifieke situatie in de Verenigde Staten. Pluralisme en de elitetheorieën kunnen we duidelijk tegenover elkaar plaatsen en zijn praktischer toepasbaar om de machtsverdeling in de VS te schetsen.
PLURALISME
“… pluralism is a theory of distribution of political power. It holds that power is widely and evenly dispersed in society rather than concentrated in the hands of an elite or a ruling class.”[43]
Pluralisme benadrukt in tegenstelling tot de elitetheorieën het belang van verschillende meningen en het evenwaardig aan bod komen van deze meningen in de politiek. JAMES MADISON bestudeerde de evolutie van Amerika van een confederatie van staten naar het federale VSA. Als tegenmacht voor majoritarisme en het verdringen van de individuele rechten en als garantie voor stabiliteit pleitte hij voor een georganiseerd meningsverschil d.m.v. een systeem berust op gescheiden machten, bicameralisme en federalisme. Madison was met zijn Federalist Papers rechtstreeks betrokken bij het schrijven van een grondwet voor het nieuwe Amerika en werd dan later ook president (1808-‘15). Als lid van de Founding Fathers ontwikkelde hij een nieuwe theorie en praktijk van vertegenwoordiging die de definitie van legitieme autoriteit expliciet fundeerde op de aanwezigheid van de bevolking in de centra van de beslissingsmacht. Het juiste evenwicht tussen centraal gezag en sociale cohesie moest gerespecteerd worden via een verantwoordelijk bestuur. De Madisoniaanse democratie is een democratisch systeem dat bestuurd wordt door een veelheid van minderheden en dat gericht is op het vermijden van de vorming van een structurele blijvende meerderheid. Het is de start van het representatief (partij)pluralistisch systeem.[44]
De meest invloedrijke moderne exponent van de pluralistische strekking is ROBERT DAHL. Op basis van zijn studie in de stad New Haven komt hij tot de conclusie dat moderne democratieën opmerkelijk verschillen van klassieke democratieën. Hij typeert de eerste als polyarchieën: regeren met een gekozen meerderheid i.p.v. regeren door alle burgers zoals het geval was in de oude Griekse klassieke democratieën. Hij stelt acht criteria voor om democratie te meten: het recht om te stemmen, het recht om verkozen te worden, het recht van politieke leiders om elkaar te bestrijden voor stemmen en steun, vrije en eerlijke verkiezingen, vrijheid van organiseren, vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en politieke instituties die vertegenwoordiging omzetten in een beleid[45]. Competitie tussen politieke partijen in verkiezingen en de mogelijkheid voor belangengroepen om hun belangen te verkondigen zorgt voor een belangrijke en betrouwbare link tussen de regering en de kiezers.
Deze twee theorieën zijn beiden bekritiseerd. Madisons idee zou ontstaan zijn uit vrees voor een tirannieke meerderheid en om het privé-bezit veilig te stellen en niet vanuit enig idealisme rond een volwaardige vertegenwoordiging en inspraak voor de burgers. Dahl transponeert te snel bevindingen uit een lokale studie naar het nationale niveau. Wanneer belangengroepen te veel onhaalbare eisen stellen, zou de regering dan weer geconfronteerd kunnen worden met een ‘government overload’. Het neopluralisme blijft trouw aan de pluralistische beginselen, maar heeft een herziening doorgevoerd. Ze ziet Westerse democratieën als ‘mismaakte polyarchieën’ waarin grote bedrijven een disproportionele invloed uitoefenen en beschouwen de economische vrije markt-doctrine als achterhaald.
ELITETHEORIEËN
Een elitetheorie is ‘de idee dat in onze samenleving een minderheid regeert door middel van geweld en bedrog en dat de democratische controle van de meerderheid over de minderheid een fictie is’[46].
De klassieke elitetheorieën (Mosca, Pareto, Michels) vinden het bestaan van een elite een onvermijdelijk en onveranderlijk onderdeel van de samenleving. Moderne elitaristen (Mills) zijn kritischer en beschrijven de tekortkomingen van elites t.o.v. het klassieke democratische ideaal.
MOSCA vindt dat een democratie moet toestaan dat elites zich kunnen vormen en elkaar kunnen bekampen om de machtsposities. De bronnen van macht die noodzakelijk zijn om de heersende elite te worden zijn ongelijk verdeeld. Een samenhangende minderheid zal altijd de mogelijkheid hebben om de massa te manipuleren en onder controle te houden, zelfs in een parlementaire democratie. PARETO stelt dat elites in het verleden gebruik maakten van zogenaamde hogere geestelijke waarden als een verhulling voor het realiseren van de eigen belangen. Hij identificeert twee groepen elites: de vossen en de leeuwen. De eerste regeren door manipulatie, de tweede door dwang en geweld. MICHELS stelt met zijn ijzeren wet van de oligarchie dat elke organisatie de neiging heeft om de macht te concentreren in handen van een dominante groep die alles organiseert en de grote beslissingen neemt. MANNHEIM stelt dat macht in handen van enkelen niet automatisch betekent dat een samenleving ondemocratisch zou zijn. Men regeert voor het volk en competitie tussen verschillende partijen is inherent aan het democratische bestel. SCHUMPETER stelt dat elites gefractioneerd zijn en strijden om de macht. Hij vindt de effectieve deelname van het volk aan de wetgeving en het bestuur onmogelijk en zelfs onwenselijk. De massa is kortzichtig en irrationeel. In een democratie moet de ‘politieke arbeidsverdeling’ tussen burgers en afgevaardigden gerespecteerd worden. Democratie ziet hij als een methode of procedure en niet als een regeringsvorm.
Elitaristische theorieën werden op verschillende manieren bekritiseert. De invloed van pressiegroepen, vakbonden en dergelijke wordt te weinig benadrukt en het belang van andere gelijkaardige actoren wordt verwaarloosd. De theorieën zouden geschreven zijn in opdracht en ten gunste van bepaalde groepen in onze maatschappij. Ze zijn te kortzichtig, eenzijdig en radicaal en zijn op een weinig wetenschappelijke manier gefundeerd.
1.5.2 Het power-elite-model
HET MODEL[47]
In zijn analyse over macht in de VS identificeert MILLS een overkoepelende nationale topelite. Er is al sinds Wereldoorlog II in de Verenigde Staten een opmerkelijk proces aan de gang. Het Amerikaanse Congres stond machteloos tegenover deze ontwikkeling. Er is een machtselite ontstaan die in het kader van schaalvergroting en concentratie alle centrale beslissingen nam. Een klein aantal mensen beslist over de grote economische, politieke en militaire onderwerpen. De machtselite bestaat, volgens Mills, uit de bazen van grote ondernemingen, hooggeplaatste militairen en leden uit de politieke wereld. De kenmerken van deze power elite zijn een nauwe wisselwerking, een potentiële machtsuitoefening en macht als attribuut van instituten en niet van klassen of personen. De elite houdt een verwevenheid van de belangrijkste maatschappelijke instituties in en is dus veranderlijk of beperkt in bezetting, het is geen ‘ruling class’ maar een ‘power-elite’. Redelijkheid, kennis en cultuur als basiswaarden van de Verlichting worden vervangen door winst, macht en status. De bevolking wordt volgens Mills beschouwd als een amorfe passieve massa die onder controle gehouden wordt door de massamedia die in handen is van deze elite. Mills pleit voor het opbouwen van een ‘civil service’ als tegenmacht voor deze elite. Het moet een apparaat worden van politiek onafhankelijke bureaucraten ten gunste van ongebonden kritische intelligentsia en met politieke verantwoordelijkheid. Mills’ analyse was opmerkelijk voor die tijd en veroorzaakte heel wat commotie, ook in de academische wereld. Zijn bevindingen werden als te weinig analytisch beschouwd en geklasseerd onder de samenzweringstheorieën. Zijn idee van ‘civil service’ werd al te moraliserend en weinig realistisch gevonden. Volgens het heersende gezichtspunt zou er in de VS geen concentratie van macht en invloed bestaan. Het idee leefde dat er een machtsevenwicht was. Bij zijn aftreden in 1961 waarschuwde president Eisenhower echter voor de enorme invloed van het ‘militair-industrieel complex’ wat de invloed van Mills’ theorie alleen maar bevestigt[48].
ANNO 2004: TOEPASSING OP DE VS
Verschillende leden van de huidige regering Bush hebben banden met de industriële en financiële wereld. Vice-president Dick Cheney is de voormalige topman van Halliburton. Dit bedrijf kon enkele lucratieve contracten versieren voor de heropbouw van Irak. Het bedrijf heeft zijn contracten met de regering bijna verdubbeld voor een bedrag van 2,3 miljard dollar en heeft als wederdienst zijn schenkingen aan politieke partijen ook verdubbeld tot 1,2 miljoen dollar[49]. Het Enron-schandaal bracht aan het licht dat vele, zowel Republikeinse als Democratische politici, in hun campagne gefinancierd werden door de top van dit bedrijf; de Minister van Justitie John Ashcroft, enkele senatoren als Liebermann en McCain[50]. Minister van Defensie Donald Rumsfeld was directielid van het farmaceutische bedrijf G.D. Searle en bedrijfsleider van General Instrument Corporation. Hij is tijdlang voorzitter geweest van RAND Corporation, een belangrijke militaire denktank[51]. President Bush en nationaal veiligheidsadviseur Condoleeza Rice stammen uit de Texaanse olie-industrie en minister van Financiën Paul O’Neill is voormalig topman van aluminiumproducent Alcoa.
We bespreken enkele van de belangrijkste politiek-militaire denktanks die een grote invloed uitoefenen op de Amerikaanse politiek.
1. RAND Corporation[52]
In 1946 werd door de American Air Force en onder contract van de Douglas Aircraft Company de denktank RAND Corporation opgericht. Deze groep onderzoekers werd in 1948 reeds een onafhankelijke organisatie. Ze richtte zich aanvankelijk op het ontwikkelingen van innovatieve oplossingen voor complexe militaire problemen, voornamelijk betreft de veiligheid van de Amerikaanse samenleving. Via het samenbrengen van onderzoekers van de meeste academische specialisaties en praktische begeleiding probeerde men inzicht te verschaffen in beleidskeuzes en barrières voor beleidsimplementatie. In hoofdzaak gaat het onderzoek over militaire kwesties, maar men houdt zich ook in met onderwijs, justitie, arbeids- en bevolkingsonderzoek en de internationale economie. De RAND Corporation is het prototype voor andere onderzoeks- en ontwikkelingsinstituten: het Urban Institute en het Hudson Institute. Deze organisaties zijn contractueel verbonden met verschillende departementen van de regering en werken rond een verscheidenheid aan onderwerpen: chemische afval, defensiesystemen in de ruimte, enz… Ze spelen een prominente rol in de politieke besluitvorming inzake de defensiepolitiek van de VS. RAND heeft echter ook afdelingen in Europa; o.a. in Berlijn, Cambridge en Leiden.
2. Het PNAC[53]
Het Plan for the New American Century (PNAC) is in 1997 in het leven geroepen en valt te situeren binnen de neoconservatistische traditie van de laatste decennia. De basisbeginselen van het PNAC kwamen rechtstreeks uit de Defense Planning Guidance, een uiterst controversiële nota die Paul Wolfowitz en I. Lewis Libby na de eerste Golfoorlog schreven voor toenmalig Minister van Defensie Dick Cheney. Het project voorspelt een eenentwintigste eeuw waarin Amerika opnieuw een wereldwijde leidersrol moet opnemen en zijn diplomatieke en militaire capaciteiten moet opdrijven om deze doelstelling te bereiken. De regering moet prioriteit geven aan haar militaire en economische voorsprong om de absolute superioriteit te bereiken. “…American leadership is good both for America and for the world; such leadership requires military strength, diplomatic energy and commitment to moral principle”. Het Midden-Oosten, Irak en Eurazië spelen een cruciale rol in het plan. PNAC drukte in 2000 al op het belang van de controle over olievoorraden en de politieke implicaties hiervan. Donald Rumsfeld, Paul Wolfowitz, Jeb Bush en Dick Cheney zijn prominente figuren binnen deze organisatie. De voorzitter van deze werkgroep is William Kristol, ex-chief of staff van vice-president Dan Quale onder George Bush sr. De bekende theoreticus Robert Kagan is projectdirecteur. Andere bijdragen komen van Gary Schmitt en Lawrence Kaplan.
3. The Bilderberg-group[54]
Als laatste invloedrijke groep bespreken we kort een internationale denktank met vertakkingen over heel Europa en Amerika. Deze enorm omvangrijke discussiegroep bestaat uit politici, academici en zakenmannen die enkel de eigen belangen verdedigen en streven naar werelddominantie. Ze is een sterk economische denktank die pleit voor het vrije-markt-principe toegepast in alle geledingen van de maatschappij. Ze is opgericht in hotel ‘Bilderberg’ in 1954 in Nederland en haar huidige hoofdkwartier is nog steeds gevestigd in Nederland, namelijk in Leiden. Regelmatig wordt in alle geheimzinnigheid gediscussieerd over belangrijke Amerikaanse en Europese onderwerpen: de economie, een aparte Europese defensiemacht, de oorlog in Irak, enz… Bekende leden waren en zijn: Bill Clinton, Tony Blair, Donald Rumsfeld, Paul Wolfowitz, mediamagnaat Rupert Murdoch, de hoofdredacteurs van The Observer en The Economist, koningin Beatrix, koningin Sofia en koning Juan Carlos en ander hooggeplaatste personen uit verschillende Amerikaanse en Europese regeringen.
1.5.3 Lobbygroepen: Political Action Commitees
In een reeks van 36 democratieën staan de Verenigde Staten op de vierde plaats op een schaal van pluralisme. De kenmerken van dit pluralisme zijn: een veelheid aan kleine belangengroepen, de afwezigheid of zwakke aanwezigheid van toporganisaties, weinig of geen tripartite overleg en het niet-afsluiten van overeenkomsten[55]. In de Verenigde Staten wordt bijna een kwart van de campagnes gefinancierd door Political Action Commitees. Ze schenken veel geld aan de twee grootste partijen in ruil voor een stem in het beleid of een beleid in het voordeel van deze groepen. Vaak bestaan er ideologische of institutionele banden tussen de belangengroepen en de partijen. Ze worden echter vaak in campagnes in een negatief daglicht gesteld via het argument van belangenvermenging. Zowel de Republikeinen als de Democraten worden beïnvloed door deze ‘interest groups’. Er dient opgemerkt te worden dat, hetzij de partijen, hetzij de belangengroepen, geen van beide onvoorwaardelijk verbonden is met een vaste partner. In sommige omstandigheden worden de banden tussen de twee verzwakt of zelfs verbroken. We bespreken de belangrijkste groepen van zowel linkse als rechtse strekking.
De
vijftig jaar oude AMERICAN-ISRAEL PUBLIC AFFAIRS COMMITTEE (AIPAC)
is één van de meest invloedrijke Israëlische lobbygroepen in Washington. In de
afgelopen tijd heeft Aipac succesvol gelobbyd bij het Congres voor een hele
lijst met wensen, waaronder sterkere maatregelen tegen Palestijnse
verzetsgroepen als Hamas en Hezbollah, financiële hulp ter waarde van 28 miljoen
dollar waarmee Israël in de VS geavanceerde wapentechnologie kan kopen, sancties
jegens Arafat als hij er niet in slaagt de zelfmoordaanvallen te stoppen en de
hulp bij de ontwikkeling van een nieuw raketsysteem[56].
De Amerikaanse NATIONAL RIFLE ASSOCIATION (NRA)
is een belangrijke groep die pleit voor het behouden en niet-verstrengen van het
wapenbezit en beroepen zich daarvoor op het tweede amendement in de Amerikaanse
Grondwet die “een goed geordende strijdkracht noodzakelijk vindt voor de
veiligheid van een vrije Staat”[57].
In het verleden heeft deze groep wetten die een verstrenging pleitten kunnen
tegenhouden. Na het Columbine-incident heeft de regering-Clinton een
wetsvoorstel in dit genre ingediend, maar kreeg dit ondermeer door het lobbywerk
van deze groep geen meerderheid in het Congres.[58]
De groep USA-ENGAGE (UE) heeft al enkele
geplande sancties die door het WTO van de regering-Bush werden geëist kunnen
verhinderen door anti-sanctievoorstellen in het Congres[59].
Andere belangengroepen zijn de vele vakbonden, de
economische denktank International Economics
Institute, de GGO-lobbygroepen,
vredesactivisten, de dierenrechtenorganisatie PETA, enz…
1.5.4 Het neoconservatisme
“Neo-conservatism… an updated version of social conservatism that emphasizes the need to restore authority and return to traditional values”[60]
HISTORIEK[61]
Het neoconservatisme is gegroeid uit het LINKS-RADICALISME van de jaren dertig en veertig – de New York Intellectuals - en ontstond in de Verenigde Staten toen in de jaren ‘70 een aantal (vaak joodse) voormalige marxistische radicalen de waarden van de traditionele samenleving, zoals religie, gezin en gezag, herontdekten. De beurskrach van 1929 en de opkomst van het communisme zorgde ervoor dat de USSR het voorbeeld van de toekomstmaatschappij voor de VS werd. Geleidelijk aan kwamen echter de ontsporingen van het Sovjetregime en zijn rampzalige ontwikkelingen boven het water. De intellectuelen keerden zich terug af van de marxistische, communistische of revolutionair socialistische ideologie en accepteerden de nieuwe Amerikaanse samenleving. Drie fenomenen versterkten deze evolutie. Ten eerste startte na Wereldoorlog II de Koude Oorlog en werd van iedereen volle steun en respect voor het vaderland verwacht. Ten tweede viel het Europa door de verwoestingen en ontberingen van de oorlog weg als gulden middenweg en kwam de VS naar voren als een machtige herboren en ontwikkelde natie. Ten slotte werden de vroegere radicale intellectuelen sociaal en institutioneel geïntegreerd in de Amerikaanse maatschappij via allerlei organen als het onderwijs en de politiek. Ze moesten na de oorlog bevestigende theoretische stof aanreiken als rationele basis voor de buitenlandse politiek en zijn verwikkelingen. Deze intellectuelen schoven meer en meer naar de rechterkant van het politieke landschap op en tegen de jaren zestig kon men ze typeren als LIBERALEN. Ze plaatsten zich tussen de onvolwassen ‘Doughface progressive’ linkerflank die een gevaar inhield voor totalitarisme en de republikeinse plutocraten die op een kortzichtige manier wetenschap bedreven. De liberale consensus die toen in Amerika heerste was drieledig. Men geloofde in de sociale harmonie met nauwelijks sociale verschillen onder de bevolking, men zag economische groei als het middel om de armoede te bestrijden en men was voluit anticommunistisch. De liberalen hanteerden een polemistische stijl en steunden uitdrukkelijk het Amerikaanse buitenlandse beleid. Deze was gebaseerd op Tocquevilles consensus en positioneerde zich ten opzichte van Marx’ conflict en strijd. In de jaren zeventig en tachtig kwam er een duidelijke scheiding tussen de liberals en de neoconservatieven. De NEOCONSERVATIEVEN scherpten hun anticommunisme sterk aan en zetten zich af tegen elke vorm van toenadering of toegeving jegens de USSR. Ze waren geen fans van Nixon en Kissinger, met hun beleid van accommodatie, en ook al helemaal niet van ‘appeasers’ zoals McGovern, de liberale en Democratische tegenkandidaat van Nixon tijdens het Watergate-schandaal. Een van de boegbeelden was de Democratische senator van de staat Washington, Henry Jackson, die een vertragingsmanoeuvre uitvoerde via het Jackson-Vanick amendement. Het amendement maakte detente afhankelijk van de behandeling van Joodse Sovjet burgers die wilden emigreren[62]. Een van de voormannen was ook George Meany, de leider van de AFL-CIO, de vakbond die in de jaren tachtig miljoenen dollar sluisde naar anticommunistisch activisme in landen als Polen, Nicaragua, El Salvador en Chili. In de jaren tachtig versterkte men hun tijdens de oorlog opgerichte DENKTANK, het bekende American Enterprise Institute, dat zich binnen het Republikeinse conservatisme afzette tegen de christelijke en sterk conservatief moralistische Heritage Foundation.
De eerste generatie neoconservatieven zijn aanhangers van Leo Strauss. In zijn traditie verzetten ze zich tegen het linkse cultureel relativisme dat iedere cultuur als een afzonderlijke en onafhankelijke entiteit ziet. Ze verwerpen zowel het linkse schuldgevoel over Vietnam als de cynische machtspolitiek van Kissinger. Ze zien een bevoorrechte rol voor Amerika in de wereld.
De tweede generatie neoconservatieven stammen niet uit Democratische en zeker al niet uit linkse hoek. Ze ijveren voor decentralisatie en zo weinig mogelijk staatsinmenging. Dit allemaal in een christelijke saus gedrenkt met een sterk gemeenschapsgevoel en een geloof in hogere waarden. Ze pleiten ook voor een sterke rol voor Amerika als enige overblijvende hegemon.
HET LAATSTE DECENNIUM
We kunnen vandaag in de neoconservatistische groep twee strekkingen onderscheiden: de ’paleo’-conservatieven en de neoconservatieven. De meningsverschillen tussen de paleo-conservatieven en de neoconservatieven (neocons) vinden we vooral op het vlak van buitenlandse politiek, maar ook in de meer economisch-liberale houding van de neoconservatieven. In navolging van Hayek beschouwen de neoconservatieven de vrije markt als de plaats waar het meest efficiënt en rechtvaardig goederen worden geproduceerd en verdeeld, omdat via de markt de geaccumuleerde economische ervaring van de hele gemeenschap spontaan tot uiting komt. Bekende boegbeelden zijn Nathan Glazer, Irving Kristol en Norman Podhoretz. Paleo’s zijn voorstander van economisch protectionisme. Ze zijn echter, net zoals de libertariërs, isolationisten inzake buitenlandse politiek. Het neoconservatisme berust op vier pijlers: patriottisme, nationaal belang als ideologisch concept, rechtlijnigheid als leidraad en unilateralisme boven een wereldregering[63].
AANHANGERS
De neoconservatieven zitten in alle belangrijke instituties van de maatschappij. In de media: William Kristol is de hoofdredacteur van Weekly Standard[64] en John Podhoretz van de New York Post. In de rechterlijke macht via rechter Clarence Thomas. In de wetenschappen via belangrijke theoretici als Francis Fukuyama en Robert Kagan. Ook in de regering: vice-minister van defensie Paul Wolfowitz minister van defensie John Ashcroft en vice-president Dick Cheney.[65]
INVLOED[66]
De kracht van de neoconservatieven is dat hun denken nauw aansluit bij de basiswaarden in de Amerikaanse samenleving: traditie, geloof, trots, rust en zelfvertrouwen. Een van de redenen dat het conservatieve gedachtegoed zoveel invloedrijker is dan het progressieve is de hoeveelheid geld waarover de groep al jaren kan beschikken. Vanaf de jaren zeventig begonnen neoconservatieve bonzen geld beschikbaar te stellen voor intellectueel werk, hetzij in denktanks, hetzij voor artikelen in tijdschriften. Het neoconservatisme mag niet gezien worden als de kliek van Bush, maar als een dominante stroming in de Amerikaanse samenleving. Het is zeker geen marginale groep, het biedt het intellectuele kader aan voor de buitenlandse politiek van de VS. Het neoconservatisme is momenteel de consensus in de Verenigde Staten maar kan echter op elk moment weer aan de kant geschoven worden door een nieuwe dominant wordende stroming. Door de uitzichtloze en onveilige situatie in Irak zijn er ondanks de brede steun binnen het neoconservatisme al enkele meningsverschillen ontstaan. Een groep rond Cheney pleit voor militaire actie tegen Syrië, anderen zien Iran als een volgend doelwit en weer anderen pleiten voor een harde aanpak t.o.v. Taiwan. De nieuwe REALISTEN binnen het neoconservatisme pleitten voor een nauwere samenwerking met Europa, de meer extreme unilateralisten als Richard Pearle en Cheney zien de uitbreiding van Europa als een bedreiging[67].
1.5.5 De vice-president[68]
GRONDWET[69]
Volgens de Grondwet van 1787 is de vice-president tevens de voorzitter van de Senaat (Art.I section 1 pt.4) en moet hij de president vervangen wanneer deze laatste uit zijn ambt wordt ontzet, overlijdt, ontslag neemt of niet in staat is de machten en verplichtingen van zijn ambt te vervullen (Art.II section 1 pt.6, gewijzigd door amendementen XX section 3-4 (Jan.1933) en XXV section 1-4 (Febr.1967)). Verder vermeldt de Grondwet de kiesprocedures (Art.II section 1 pt.2, gewijzigd door amendementen XII (Jun.1804) en XIV (Jul.1868) en XXIII (Mar.1961)) en de ambtstermijnen van de vice-president (Art.II section 1 pt.1, gewijzigd door amendementen XX section 1 (Jan. 1933)). Aanvankelijk kreeg de persoon met de tweede grootste aantal kiesmannen achter zich de functie van vice-president, maar de politieke praktijk deed al snel beseffen dat de procedure al snel verkeerd liep en werd in 1804 al een wijziging doorgevoerd. Om er zeker van te zijn dat president en vice-president van dezelfde partij zouden zijn, moesten kiesmannen apart stemmen voor beide ambten. Vanaf toen kon de vice-president per definitie geen presidentskandidaat zijn.
HISTORIEK
De vice-president was lang een onbeduidend en zwak figuur die weinig in de pap te brokken had en steevast bij iedere verkiezing werd vervangen. Tot 1912 duurde het voor een president met dezelfde running mate opnieuw verkozen werd. Pas na 1900 worden enkele vice-presidenten verkozen tot president: Roosevelt (1900), Coolidge (1924), Truman (1948) en Johnson (1964). De relatie tussen de vice-president en de president hangt af van beide personen en is tot nu toe heel verschillend geweest. De vice-president oefent taken uit namens de president: de officiële vertegenwoordiging, speeches, … De vice-president heeft zoveel macht als zijn president hem geeft. Truman en Roosevelt hebben elkaar amper gesproken toen Roosevelt stierf en opgevolgd werd door Truman. Truman wist niets af van de atoombom die hij vier maanden later zou gebruiken. De laatste jaren kiest de president evenwel zijn persoonlijk kandidaat zelf en wordt deze doorgaans bekrachtigd tijdens de conventie. Regionale spreiding kan meespelen, maar hoeft niet noodzakelijk. Clinton en Gore kwamen bijvoorbeeld beiden uit zuidelijke staten. Soms worden kennis en ervaring gecomplementeerd zoals nu bij Bush en Cheney, maar dit is ook niet altijd het geval zoals de dubbele ervaring van Reagan en Bush sr. aantoont.
DICK CHENEY[70]
Dick Cheney kan teren op een omvangrijke carrière: hij speelt al mee in de nationale politiek onder de regering-Nixon als administratief verantwoordelijke. In 1978 wordt hij voor twaalf jaar Congreslid voor de staat Wyoming en in 1989 wordt hij in de regering-Bush Minister van Defensie. Na deze regeerperiode concentreert hij zich op zijn functie bij Halliburton. Hoewel Cheney zich vandaag niet veel in het openbaar vertoont, geldt hij alom als de meest actieve en invloedrijke vice-president aller tijden. Dit is duidelijk een opwaardering van de functie want het verleden toont juist het tegenovergestelde aan. Cheney wordt verantwoordelijk geacht voor een flink deel van de benoemingen van president Bush, voor het omstreden energiebeleid, voor de aanval op Irak en hij was een van de mensen achter het formuleren van de strategie van preventieve aanvallen, neergelegd in het National Security Strategy van september 2002. Hij werd echter ook genoemd in verhalen rond Enron en Halliburton, een bedrijf waar hij vroeger een topfunctie bekleedde.
1.5.6 De rol van presidentiële adviseurs: het kitchen-cabinet
Het kitchen-cabinet is een informele groep persoonlijke vrienden van de president. Het zijn experts in een bepaald vakgebied en staan de president bij in verscheidene taken: advies rond het binnenlands en buitenlands beleid, de omgang met de media, het opmaken van de speeches van de president, enz… Ze hebben in de regel veel meer invloed op de president dan dat de regering of het kabinet heeft. In de samenstelling ervan moet de president immers geen rekening houden met de officiële criteria die gelden voor de vorming van zijn regering.
Het kitchen-cabinet van president Bush bestaat ten eerste uit wat het ‘Texaanse triumviraat’ wordt genoemd: vrienden en politici uit zijn ambtsperiode als gouverneur van Texas. Don Evans is een succesvolle lokale zakenman uit Austin, de hoofdstad van Texas, en kent Bush via een bijbelstudiegroep reeds sinds 1985. Karl Rove, de campagnestrateeg van Bush, runt een invloedrijk en geroemd politiek adviesbureau in Austin en beviel Bush de werken van de neoconservatief Marvin Olasky aan. Voormalig politiek verslaggever Karen Hughes is Bush’ woordvoerder geworden en maakt het triumviraat compleet. De tweede belangrijke groep politieke adviseurs komt uit Californië en zijn oudgedienden van de regering-Bush sr. De adviseur voor Nationale Veiligheid Condoleeza Rice werkte al als adviseur Russische problematiek onder de regering-Bush sr. en behoort tot de groep internationalisten met een sterk geloof in de vrije markt. De conservatieve socioloog James Q. Wilson staat Bush bij in juridische kwesties. Voormalige Secretary of State uit de Reagan-administratie George Schultz en economisch adviseur Martin Anderson maken ‘the Californian link’ compleet. Andere persoonlijke vrienden zijn de Spaanssprekende Alberto R. Gonzalez, Al Hubbard en de speechwriters Peter Wehner, Joseph Shatten en Matthew Scully.[71]
2. Frankrijk: semi-presidentieel of semi-parlementair? [72]
2.1 Constitutionele structuur
Na de politieke crisis rond de Algerijnse onafhankelijkheid (1954) en de opmerkelijke manifestatie van Charles De Gaulle werd de Vijfde Republiek in het leven geroepen. De Gaulle werd president en zette zijn constitutioneel gedachtegoed in de praktijk om via een nieuwe constitutie. M. Debré werd de eerste premier van de nieuwe Republiek. De inleiding van de nieuwe grondwet van 4 oktober 1958 verwijst terug naar twee voorgaande teksten waar het Franse volk enorm aan gehecht is. Het gaat om de Verklaring van de rechten van de mens en van de burger, Déclaration des droits de l’homme et du citoyen, van 1789 en om de inleiding van de grondwet van 1946[73].
De elementen van de grondwet van 1958 worden:
- gescheiden evenwicht der machten
- hierboven staat het staatshoofd dat de rol van nationaal scheidsrechter vervult en de continuïteit moet nastreven
- de verkiezing van de president gebeurt door een uitgebreid kiescollege
- de president moet geen verantwoording afleggen aan het parlement
- een versterkte uitvoerende macht: de premier wordt aangeduid door de president
- de president heeft de bevoegdheid om het parlement te ontbinden
- de president beschikt in crisisperiodes over bijzondere machten
- het parlement kan de regering omverwerpen via een meerderheid van stemmen
- de Conseil constitutionnel bezit de constitutionele jurisdictie over het parlement
- er bestaat een mogelijkheid om een bindend referendum te organiseren
Frankrijk kent een tweekamerstelsel (Sénat en Assemblée nationale) waarbij de regering steunt op een meerderheid in de Assemblée. De UITVOERENDE MACHT bestaat uit de Regering en zijn Eerste Minister (Titre III, art.20-23). De premier bepaald het beleid van de regering, zorgt voor de uitvoering van de wetten en is hoofd van de administratie en het leger. De functie van minister of premier is niet-cumuleerbaar met de functie van parlementslid. De WETGEVENDE MACHT wordt belichaamd door het Parlement dat bestaat uit twee kamers: de Assemblée National en de Sénat (Titre IV, art.24-33). De grondwet zegt ons weinig over de bevoegdheden, we krijgen enkel informatie over de parlementaire immuniteiten, de termijnen en de openbaarheid van bestuur. De RECHTERLIJKE MACHT in Frankrijk wordt gevormd door de Hoge Raad van de Magistratuur (Titre VIII, art.64-66) en het Hooggerechtshof (Titre IX, art.67-68). De Hoge Raad wordt voorgezeten door de president met de minister van justitie als vice-voorzitter. Ze bestaat verder uit personen uit de zittende en staande magistratuur. De leden van het Hooggerechtshof worden gekozen door het parlement. De rechterlijke macht in Frankrijk is als " gardienne de la liberté individuelle " (art.66) georganiseerd op basis van een fundamenteel onderscheid tussen de rechtbanken die belast zijn met de behandeling van geschillen tussen personen, en de administratieve rechtbanken, die belast zijn met de rechtspraak in zaken tussen de burgers en de overheid.
In 1958 werd tevens een orgaan in het leven geroepen met als belangrijkste taak de toetsing op de grondwettelijkheid: de Conseil Constitutionnel (Titre VII, art.56-63). De Conseil zorgt voor een eerlijk verloop van zowel de presidents- als de parlementsverkiezingen als van de referenda. De toetsing op de grondwettelijkheid is geen algemene bevoegdheid en beperkt tot een aantal gevallen. De Conseil speelt ook een belangrijke rol in het regulariseren van een aantal uitzonderlijke situaties: als de president verhinderd is in zijn ambt en wanneer er een politieke crisis is en de president extra bevoegdheden moet worden verleend (Art.16). Het bestaat uit negen gekozen leden en de leden van rechtswege. De leden van rechtswege zijn de ex-presidenten. De gekozen leden worden telkens voor een derde gekozen door de president, voor een ander derde door de voorzitter van de Assemblée en een laatste derde door de voorzitter van de Sénat. Het mandaat loopt negen jaar en wordt driejaarlijks voor een derde vervangen. De voorzitter is steeds een vertrouweling van de president. De gekozen leden zijn eminente juristen, gewezen politici of mensen uit de hoge administratie. Deze aanstellingen zijn in hoofdzaak politieke benoemingen, toch stelt de Conseil zich steeds neutraal op. De Conseil heeft zich in het verleden al vaak conservatief en pro vrije markt opgesteld en is daarom al enkele keren in aanvaring gekomen met de linkse partijen. Zeven van de negen leden werden destijds door rechtse partijen aangeduid, wat links ertoe bracht te vermoeden dat de Conseil een verborgen politieke agenda had.
De voorrang en superioriteit van de regering werd in de nieuwe Grondwet van ’58 institutioneel vastgelegd via een reeks van structurele voordelen en constitutionele verweermiddelen. De nieuwe Grondwet vestigt duidelijk de suprematie van de uitvoerende boven de wetgevende macht, van de regering boven het parlement. Sartori identificeert de Vijfde Republiek als een ideaal-typisch voorbeeld van een SEMI-PRESIDENTIEEL REGIME[74]: een tweekoppig systeem waar de hoofden ongelijk zijn maar elkaar toch in evenwicht houden. Het belangrijkste en officieuze hoofd is de president, maar wettelijk gezien is dit de eerste minister. Het gelijktijdig naast elkaar bestaan van een president met vaste ambtstermijn en het feit dat de eerste minister verantwoording moet afleggen aan het parlement creëert een evenwichtige grondwettelijke ‘dyarchie’ in de Franse uitvoerende macht.
2.2 President en eerste minister
De president en de eerste minister staan in nauwe wisselwerking met elkaar. De president zit de ministerraad voor en ondertekent de besluiten van de regering. De eerste minister stelt kandidaat-ministers voor, geeft advies bij het nemen van uitzonderlijke maatregelen en moet geraadpleegd worden bij mogelijke ontbinding van de Assemblée. De werkelijke macht kan soms overhellen in het voordeel van de president of andersom in het voordeel van de premier. Veel hangt af van de onderlinge relatie en van het al dan niet bestaan van een cohabitation[75]. Nadat UDF–RPR onder aanvoering van Jacques Chirac (RPR) in maart 1986 de parlementsverkiezingen hadden gewonnen werd de Vijfde Republiek geconfronteerd met een in de geschiedenis van Frankrijk onbekende staatkundige variant, de "cohabitation": een premier en een president van verschillende politieke kleur[76].
PRESIDENT
De president zetelt voor vijf jaar[77], is onbeperkt herkiesbaar en is politiek onschendbaar, met uitzondering van hoogverraad. De voornaamste bevoegdheden van de president zijn de ondertekening en uitvaardiging van de door het parlement goedgekeurde wetten, het aanduiden van de eerste minister gevolgd door een meerderheid in de Assemblée (art.8), het benoemen van de ministers op voorstel van de premier en de mogelijkheid tot het ontbinden van het parlement (Titre II, art.5-19). Verder staat hij borg voor de rechterlijke onafhankelijkheid (art.64), kan hij bepaalde wetsontwerpen aan een referendum onderwerpen, kan hij in crisisperiode na overleg met de premier uitzonderlijke maatregelen nemen en onderhandeld en ratificeert hij de verdragen (Titre VI, art.52). Minder belangrijke bevoegdheden zijn de benoeming van hoge ambtenaren en militairen, hoofd van de strijdkrachten en het verlenen van gratie.
Het SECRETARIAAT-GENERAAL (leden uit de administratie, de magistratuur en de universitaire wereld) staat de president politiek en administratief bij via adviezen die betrekking hebben op de economische, financiële en buitenlandse politiek. Het KABINET van de president houdt zich bezig met de persoonlijke aangelegenheden van de president en met de interne regelingen in het Elysée. De president wordt ook bijgestaan door een reeks persoonlijke ADVISEURS. Ze spelen een zeer belangrijke rol in de besluitvorming van de president. De vijftal officieren van de ETAT-MAJOR ten slotte zorgen voor het permanent contact tussen de president en het Secretariaat-Generaal van Defensie. De Etat-Major assisteert het Ministerie van Defensie in de algemene militaire organisatie en geeft advies rond militaire beslissingen[78].
EERSTE MINISTER
De eerste minister heeft bij zijn aanstelling enkel het vertrouwen nodig van de Assemblée, er moet niet gestemd worden. De premier zorgt voor het algemeen beleid en staat in voor de coördinatie en samenwerking van de verschillende departementen. Hij geniet ook de leiding over de administratie. Zijn grondwettelijke bevoegdheden zijn: de leiding over de regering (art.21), de medeondertekening van de presidentiële akten (art.19), de voorafgaande raadpleging in geval van mogelijke ontbinding van de Assemblée (art.12) en de bevoegdheid om de president een grondwetsherziening of een buitengewone zitting van het parlement voor te stellen (art.33). De premier wordt in zijn werkzaamheden bijgestaan door een kabinet[79]. Momenteel bezet Jean-Pierre Raffarin de functie van eerste minister.
2.3 Partijlandschap
In Frankrijk heb je zowel aan rechter- als aan linkerzijde een grote hoeveelheid aan partijen. De meeste partijen hebben een uiteenlopend profiel en een duidelijke basisideologie. In het politieke landschap van Frankrijk draait de strijd traditioneel tussen de twee grootste partijen: de linkse Parti Socialiste (PS) tegenover het blok van rechtse fracties van Union pour un Mouvement Populaire (UMP). Andere belangrijke spelers zijn de Parti Communiste Français (PCF), Union pour la Démocratie Française (UDF) en het Front National (FN) van de bekende Le Pen. Verder bestaan er nog veel kleine partijen: de groenen, de trotskisten, de neoliberalen, de republikeinen en de radicalen.
Sinds het begin van de Vijfde Republiek zijn de partijen geleidelijk aan geëvolueerd tot presidentiële partijen: ze worden gezien als presidentiële machines, met als belangrijkste functie een springplank voor presidentskandidaten. De partij richt zich in zijn organisatie volledig op de president. De president stelt de partijleider aan waardoor de legitimiteit en de autoriteit van de partijleider afhangt van zijn relatie met de president. De macht van de president over zijn partij is het grootst wanneer de partij de parlementaire meerderheid dankt aan de stemmen en de populariteit van de president. Doordat de presidentiële en parlementaire verkiezingen voortaan altijd op dezelfde dag zullen plaatsvinden is de afhankelijkheid van de partij t.o.v. de president en zijn populariteit alleen maar groter geworden.[80]
2.4 Verkiezingen
KIESSTELSEL
Frankrijk kent een MEERDERHEIDSSYSTEEM met DUBBELE STEMMING, met volgende kenmerken[81]:
- om de eerste stemming te winnen moet een kandidaat een absolute meerderheid halen.
- als geen kandidaat die absolute meerderheid haalt, wordt een tweede stemming georganiseerd tussen de twee kandidaten die het hoogste aantal stemmen hadden gehaald.
De voordelen van zo’n systeem zijn:
- de electorale keuze is uitgebreider dan in een enkelvoudig meerderheidssysteem: in de eerste ronde stemt men voor een geprefereerde kandidaat, in de tweede ronde voor de minst erge kandidaat
- aangezien kandidaten een absolute meerderheid moeten halen, zijn ze verplicht hun persoonlijke aantrekkingskracht zo groot mogelijk te maken
- een sterke en stabiele regering is mogelijk
De nadelen zijn:
- voorkeuren worden verstoord, het systeem is nadelig voor kleinere partijen
- kandidaten worden aangemoedigd om hun principes te verlaten of maken afspraken met andere kandidaten op zoek naar snelle populariteit
- de tweede stemming zorgt er soms voor dat de kiezer ongeduldig of niet geïnteresseerd raakt
Dit algemeen overzicht kan in zijn verschillende punten verschillen naargelang de soort verkiezingen. Bij de regionale, Europese, departementale en gemeenteraads-verkiezingen gelden kiesdrempels van 5 tot 10%. De Europese en regionale verkiezingen zijn de enige verkiezingen die met een evenredigheidsstelsel werken[82]. In maart 2002 werd na twee jaar een voorstel goedgekeurd die de electorale kalender veranderde. Voortaan worden eerst de presidentsverkiezingen gehouden en daarna de parlementsverkiezingen.
CAMPAGNE: MEDIATISERING
De campagne focust zich meestal op actuele onderwerpen en is hoofdzakelijk persoonsgebonden. De personalisering is er gekomen door de grondwet van 1958 en zijn nadruk op de presidentiële functie. Het referendum is hierbij een belangrijk instrument van direct contact tussen de president en het volk. De Gaulle’s relatie kon beschreven worden als een direct contract tussen de burger en de kandidaat, de partijen werden hierin uitgesloten. De Gaulle omschreef presidentiële macht als “permanently resourced by public opinion”[83].
Tot in 1980 werd de radio- en televisiewereld gedomineerd door de politieke top in Parijs. De strenge en effectieve gaullistische controle van de openbare televisie en de radio werd georchestreerd door twee instituten: het Ministerie van Informatie en het Office de Radiodiffusion Television Française (ORTF). Op deze manier kon De Gaulle constant de publieke opinie toespreken via persconferenties en verslaggeving over zijn politieke bezigheden. Pompidou controleerde op een gelijkaardige manier de Franse media. Giscard voerde een aantal hervormingen door om de interne markt te diversifiëren, maar op de achtergrond hield hij nog altijd de touwtjes vast. Met de oprichting van een onafhankelijk regelgevend orgaan in 1982 en de opkomst van de commerciële televisie vanaf 1986 was er aan de oppervlakte geen spoor meer te vinden van politieke beïnvloeding of manipulatie. Presidenten blijven via een netwerk aan private relaties televisie- en radiokanalen in hun voordeel te laten uitzenden, wat steeds minder goed blijkt te lukken.
Televisie is vandaag in een omvangrijk land als Frankrijk een belangrijk middel om politieke feiten en nieuws over te brengen naar de bevolking. Met de groeiende centrale plaats die de televisie inneemt in het Franse culturele leven, is televisie het meest dominante medium geworden waar politiek bedreven wordt. Het medium bepaalt voor een groot deel de politieke realiteit. Franse politieke programma’s zijn sterk persoonlijkheidgeoriënteerd, partijen nemen geen centrale plaats in. Er wordt gefocust op de capaciteiten en karaktertrekken van de kandidaten. Door de toenemende commercialisering en concurrentie daalt achter het aandeel dat de politieke actualiteit procentueel inneemt t.o.v. andere programma’s. Kijkcijfers worden een belangrijke parameter in het beoordelen en uitzenden van programma’s en door de afkalvende interesse van de bevolking voor de politieke programma’s krijgen deze laatste steeds minder zendtijd. Van 1995 tot 2002 zien we een daling van 36 uur tot 26 uur zendtijd die kandidaten krijgen in de periode voor de campagne.
2.5 Conclusie
Frankrijk kent in tegenstelling tot andere parlementaire systemen zoals in België een lange geschiedenis van presidentialisering. Het proces van electorale en politieke presidentialisering van het Franse politieke systeem zat reeds in de jaren ’60 in een vergevorderd stadium. Alles kreeg een enorme boost met de structurele presidentialisering van de Vijfde Republiek. Er ontstond een “candidate-centric French local electoral politics dominated by notables whose personal networks overshadowed party organizations”[84]. De campagne en de media focusten vooral op de leider van de partij, meer bepaald op de presidentskandidaat. Alle aspecten van het Franse politieke systeem, de politieke partijen, de electorale spelregels en de campagnes zijn sterk beïnvloed door deze politieke en electorale evolutie. De partijen zijn gericht op een gering aantal personen en hebben weinig invloed meer op hun kopstukken. De president, de premier en de regering beslissen meer en meer onafhankelijk van hun partijen en omringen zich steeds meer met technocraten zonder enige politieke ervaring. Electorale spelregels worden gewijzigd ten voordele van bepaalde personen. Charles De Gaulle belichaamde de start van deze evolutie via zijn constitutionele hervormingen en de nieuwe grondwet (1958). Hij werd een sterke en autonome president. Met het referendum en de media als krachtige instrumenten wou hij een rechtstreekse link leggen tussen de bevolking en de hoogste vertegenwoordiger van de staat, de president. Een ommekeer of de-presidentialisering kwam er tijdens de eerste periode van cohabitation van 1986 tot 1988. De linkse president Mitterand had de rechtse Chirac als premier. Chirac maakte gretig en gedetailleerd gebruik van de weinige bevoegdheden die in de grondwet waren opgenomen. De eerste minister werd de belangrijkste beslisser in de ‘dyarchie’. De functie van president werd geneutraliseerd en hij werd herleid tot de bevoegdheid van scheidsrechter (Art.5). De president werd gedwongen zijn structurele onderworpenheid t.o.v. de president te aanvaarden en zich te beperken in zijn bevoegdheden rond het regeringsbeleid. Deze evolutie was echter niet permanent en toont de flexibiliteit aan van de uitvoerende macht in Frankrijk. De-presidentialisisering werd in de geschiedenis van Frankrijk telkens opgevolgd door periodes van re-presidentialisering (1988, 1995 en 2002). Het veranderen van de electorale kalender en het verlagen van de presidentiële ambtstermijn tot vijf jaar zijn symptomen van de laatste en huidige periode van re-presidentialisering, van het herstel van de presidentiële macht ten opzichte van de eerste minister.
3. Het Belgische parlementaire systeem
3.1 Constitutionele structuur[85]
“België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten” (Titel I, art.1)
In België kan gesproken worden van een federale parlementaire democratie met een scheiding der machten in wederzijdse controle. De WETGEVENDE MACHT wordt uitgeoefend door enerzijds het Federale Parlement, dat is samengesteld uit twee vergaderingen (de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat), en anderzijds de Koning, meerbepaald de regering en zijn ministers (Titel III, art.36). De Koning oefent geen persoonlijke macht uit. De ministers dragen de volle verantwoordelijkheid voor de wetsontwerpen, die door het Parlement werden aangenomen, en ondertekenen ook de Koninklijke Besluiten (art.106). De UITVOERENDE MACHT berust volgens de Grondwet bij de Koning (Titel III, art.37), maar in werkelijkheid is dit de regering. De RECHTERLIJKE MACHT wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken (Titel III, art.40). Verder bestaat deze macht nog uit de administratieve rechtscolleges, inclusief de Raad van State (Titel III, hfdst.VII), en het Arbitragehof (Titel III, hfdst.V, afd.II).
Het principe van de scheiding der machten staat niet rechtstreeks in de Grondwet, maar kan afgeleid worden uit de structuur van de constitutie. De hoofdlijnen van de scheiding der machten zijn[86]:
- de wetgevende en de uitvoerende macht controleren elkaar, maar werken ook samen. De regering is verantwoording verschuldigd aan het parlement (art.101). Deze laatste kan de regering tot aftreden dwingen. De uitvoerende macht kan het parlement ontbinden, maar met toestemming van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en onder bepaalde voorwaarden (art.46)[87]. De uitvoerende macht heeft ook initiatiefrecht (art.75). Zowel de uitvoerende als de wetgevende macht moeten ten slotte samen optreden bij de totstandkoming van de wetten.
- de rechterlijke macht geniet een sterke onafhankelijkheid (art.151).
- de scheiding de machten is niet dogmatisch opgevat. De respectievelijke bevoegdheden verhinderen niet dat de verschillende machten andere bijkomende taken kunnen vervullen die in het vaarwater van de andere machten zou kunnen komen
De parlementaire democratie is in ons land al meermaals onderzocht en bekritiseerd. Wilfried Dewachter signaleert een aantal onaangepastheden in het Belgisch juridisch-institutioneel model[88]:
- de rol van parlementslid is van zijn autonomie ontdaan
- de regering en niet het parlement is het belangrijkste politieke orgaan qua besluitvorming
- de regeringsvorming verloopt volgens een ongeschreven traditie
- de controlefunctie van het parlement wordt te laattijdig en zonder veel diepgang uitgevoerd
- de reële machtshiërarchie toont een ander beeld dan de Grondwet ons voorspiegelt
- belangrijke actoren ontbreken in de Grondwet: de politieke partijen, de sociale partners en het middenveld
Mede door de evolutie naar een particratie kunnen we vandaag spreken van serieuze onevenwichtigheden in de relatie tussen wetgevende en uitvoerende macht. Dewachter stelde in talloze studies vast dat de invloed van parlementsleden minimaal is. De wetten die zij geacht worden te maken, worden door de regering gemaakt. Ook de amendementen op wetsontwerpen worden overwegend door de regering gemaakt. En of de meerderheid in het parlement die wetsontwerpen goedkeurt, wordt ook beslist in de regering of door de partijbonzen. “… parlementariërs zijn pionnen op een schaakbord geworden, waar partijvoorzitters naar hartenlust mee kunnen schuiven.”[89]
3.2 De eerste minister en zijn regering
REGERING
Hoewel constitutioneel vastligt dat de uitvoerende macht bij de Koning berust, is het in werkelijkheid de regering die het in zijn plaats uitoefent. Dit kan afgeleid worden uit art.88 G.W. en art.106 G.W.: “de persoon des Konings is onschendbaar; zijn ministers zijn verantwoordelijk” en “geen akte van de Koning kan gevolg hebben, wanneer zij niet medeondertekend is door een minister, die daardoor alleen reeds, ervoor verantwoordelijk wordt”. Uit beide artikelen volgt dat de Koning niet bevoegd is om alleen te handelen: hij is politiek gezien ‘onverantwoordelijk’. Naast de uitvoerende macht maakt de Koning – de regering dus – ook deel uit van de wetgevende macht.
De regering is samengesteld uit een maximum van vijftien ministers, de eerste minister en de staatssecretarissen. De MINISTERS worden door de Koning belast met een specifiek deelaspect van het beleid, staan meestal aan het hoofd van een ministerie en beschikken over een aantal persoonlijke medewerkers. Bepaalde ministers krijgen ook de functie van VICE-MINISTER en hebben tot taak de Eerste Minister te vervangen wanneer hij verhinderd is en de belangrijkste politieke dossiers vooraf met de Eerste Minister te bespreken. De STAATSSECRETARISSEN worden toegevoegd aan een minister. Hier is geen maximum aantal voorzien. De MINISTERRAAD bestaat officieel uit de ministers en de Eerste Minister, maar meestal zijn de staatssecretarissen hierbij ook aanwezig. Dit orgaan is het belangrijkste overlegforum van de uitvoerende macht. Het KERNKABINET ten slotte bestaat uit de Eerste Minister en zijn vice-ministers. Het is een informeel orgaan waarin de belangrijkste politieke knelpunten voor de eerste keer worden besproken.
De regering is de stuwende motor in het democratische bestel. Het takenpakket is in de werkelijkheid veel ruimer geworden dan constitutioneel is vastgelegd[90]. In heel wat besluitvormingsprocessen in het land is de regering een sterke betrokken speler. De regering bood het meest performante politieke instrument aan in de omgang met de grote maatschappelijke problemen.
EERSTE MINISTER
In de Grondwet wordt de Eerste Minister enkel vermeld in de artikelen rond de ontbinding van het parlement (art.46), het ontslag van de regering (art.96) en in de samenstelling van de Ministerraad (art.99). Hoewel de Eerste Minister dus weinig constitutionele legitimiteit geniet is hij toch een van de hoofdrolspelers in de Belgische parlementaire democratie. Het voornaamste instrument van de eerste minister is de bepaling van de agenda en de timing. Het komt er als premier op aan vooral de globale politieke agenda zo sterk mogelijk zelf in handen te houden en zelf het tijdschema te bepalen. Een tweede instrument is een legislatuurvisie, een noodzakelijke visie op lange termijn. De Eerste Minister bezit daarnaast een zeer ruime en essentiële dossierkennis. Hij moet een goed zicht hebben op het geheel van het beleid en de besluitvorming. Het scherp onderkennen van de maatschappelijke effecten van het beleid is cruciaal voor de geldigheid en de legitimiteit van het beleid. Verder moet hij een goede onderhandelaar zijn, trouw blijven aan zijn woord, loyaliteit afdwingen van zijn team, een eerlijke en goede communicatie aangaan met de burger en zeer goede relaties onderhouden met de meeste leidende figuren uit de politieke partijen en andere organisaties.[91]
3.3 Partijlandschap
België kent sinds de staatshervormingen in hoofdzaak een symmetrisch partijlandschap. Alle grote partijen, liberalen, socialisten en katholieken, hebben sinds de jaren ’70 en ’80 een splitsing doorstaan en hebben zich inhoudelijk en vormelijk geconcentreerd op de beide landsdelen. Vlaanderen kent een ruime traditie van zweeppartijen, gestart door de Volksunie. Samen met Agalev en het Vlaams Blok kunnen we deze partijen als de belangrijkste zweeppartijen beschouwen. Recentelijk is er een evolutie naar kartelvorming ontstaan, mede versneld door de invoering van de kiesdrempel en de vrees die niet te zullen halen[92].
Zowat alle partijen hebben de laatste jaren belangrijke partijvernieuwingen doorgevoerd: namen werden veranderd, bijpassende logo’s ontworpen, imago’s opgepoetst of radicaal omgekeerd, verjongingsoperaties … Allemaal droegen ze bij tot de perceptie dat de partijen zich vooral richten op de media en hun imago en niet meer op de politiek en de partij-ideologie.
PARTICRATIE[93]
België is een typisch voorbeeld van een particratie. Het bereikte zijn eerste hoogtepunt met de ‘junta van partijvoorzitters’ (1977-1981), wanneer het land geleid werd door de partijvoorzitters eerder dan door de regering. Na een kleine terugval is de evolutie sinds midden jaren ’90 weer aangescherpt. Partijvoorzitter hebben de laatste jaren aan macht en invloed gewonnen. De partijvoorzitter staat in een machtshiërarchie genoteerd op de derde plaats, na de eerste minister en de vice-minister, maar voor de ministers, de leden van de partijleiding en de parlementsleden[94]. Hoewel de taakomschrijving in de officiële statuten van de verschillende amper of niet beschreven staat is de taak van voorzitters de laatste jaren zowel in ruimte als in tijd toegenomen: de partijvoorzitters zijn mee betrokken in de regeringsonderhandelingen, ze worden geconsulteerd door de Koning, … Fiers combineert de classificaties van Anthony King en Dewachter en komt tot een uitgebreid overzicht van maar liefst eenentwintig rollen die een partijvoorzitter vervuld[95]. De partijvoorzitter, als ultieme belichaming van de particratie, wordt daarmee een van de belangrijkste spelers in de politieke besluitvorming in België.
3.4 Verkiezingen
KIESSTELSEL
België kent een PROPORTIONEEL systeem met PARTIJLIJSTEN, met volgende kenmerken[96]:
- het land is verdeeld in één kiesdistrict of in verschillende kiesdistricten met afzonderlijke lijsten
- partijen stellen hun lijsten zelf op met de sterkste en meest gewenste kandidaten bovenaan
- kiezers stemmen op partijen en niet op de kandidaten
- zetels worden toegekend in verhouding tot het aantal behaalde stemmen
- soms wordt een grens of kiesdrempel voorzien om kleine en/of extremistische partijen uit te sluiten
De voordelen van zo’n systeem zijn:
- het is het enige systeem met pure proportionele vertegenwoordiging met een eerlijke verdeling t.o.v. iedere partij
- het is makkelijker voor vrouwen en minderheden om verkozen te worden mits een goede plaats op de lijst
- het systeem creëert eenheid door kiezers aan te moedigen zich te identificeren met hun land of regio, eerder dan met een kiesdistrict
- door de aanwezigheid van een groot aantal kleine partijen ligt de nadruk op onderhandeling en consensus
De nadelen van het systeem zijn:
- de aanwezigheid van kleine partijen kan leiden tot een zwakke en onstabiele regering
- de link tussen vertegenwoordigers en kiesdistricten is helemaal verdwenen
- onpopulaire kandidaten met een goede plaats op de lijst kunnen niet uit hun ambt ontzet worden
- partijen zijn in sterke mate gecentraliseerd doordat de partijvoorzitters de lijsten bepalen en nieuwe kandidaten hebben in grote mate de neiging loyaal te zijn om zo op te klimmen in de lijsten
Het kiesstelsel werd recentelijk nog grondig aangepakt door een invoering van het systeem van opvolgers, de halvering van de kopstem, het gebruiken van provinciale kieskringen en het invoeren van een kiesdrempel van 5%, dit zowel op federaal als op gewestelijk niveau[97].
CAMPAGNE: MEDIATISERING
Het eerste commerciële televisiestation VTM, dat in 1989 het levenslicht zag, veroverde al snel een vast publiek en werd de belangrijkste concurrent van de openbare omroep. Voordien beheerste de BRT het televisielandschap en kon het almachtig bepalen wat de kijker op zijn scherm te zien kreeg. In de jaren negentig kwam hierin een verandering toen de staatszender het commercieel en inhoudelijk zwaar te verduren kreeg. De laatste jaren is het evenwicht klaarblijkelijk hersteld en kon de VRT aanlokkelijke beheerscontracten versieren bij de Vlaamse overheid. In deze beheerscontracten zijn een aantal vaste opdrachten in opgenomen, waaronder ook een klein artikel rond de politieke berichtgeving: “de uitzendingen verzorgt door politieke verenigingen worden afgeschaft en vervangen door een politiek informatieprogramma op Canvas met ruime aandacht voor de parlementaire werkzaamheden, geproduceerd door de nieuwsdienst” (hfdst.II, art.3, pt.5 en hfdst.VII, art.21)[98]. De laatste jaren kunnen we spreken van een voldoende tot heel groot aandeel aan politieke berichtgeving in de Vlaamse media. Gedurende de verkiezingsperiodes is dit aandeel het grootst. De programma’s variëren van louter entertainment en faits-divers tot debatten en duiding[99]. De publieke belangstelling voor deze programma’s kan sterk variëren en men breekt er absoluut geen records mee. Inhoudelijk kun je een trend zien die politiek in zijn eenvoud wil weergeven en die vooral de persoon achter de politiek wil laten zien. De vereenvoudiging en personalisering laten zich in hun toepassingen subjectief beoordelen, maar kunnen neutraal gezien niet genegeerd worden. Het dichter-bij-de-mensen discours is alomtegenwoordig en is te merken aan verschillende facetten: het toegenomen gebruik van polls en stemtesten, het vereenvoudigen van de politieke complexiteit, de verminderde tijd die men krijgt voor een antwoord, de publieksdebatten, eindbeschouwingen door het publiek, enz… De eenvoud verhindert de wetenschappelijke analyse, de populariteit weerhoudt gefundeerde beschouwingen. Kandidaten richten zich in hun campagne op de media en marketingbureaus verdienen grof geld aan het coachen van politici en het orkestreren van campagnes.
3.5 Conclusie
De Grondwet van 1831 vestigde na de onafhankelijkheid van België een nieuw politiek systeem: de parlementaire monarchie. De Belgische grondwetgever heeft met de Grondwet van 1831 een evenwicht gerealiseerd tussen de uitvoerende en de wetgevende macht. Het bereikte evenwicht bestond in twee discretionaire bevoegdheden. Enerzijds kan het parlement de regering doen vallen op welk moment ook en om welke reden ook, en, anderzijds kan de uitvoerende macht, idem, het parlement ontbinden. Het uitgangspunt van dit nieuwe evenwicht is de stelling dat regeringen vallen door het parlement en dat parlementen worden ontbonden na conflicten met de regering. Dat is evenwel niet meer zo vanaf 1870. De politieke partijen zullen zich steeds beter gaan organiseren. Regeringen vallen niet meer na een negatieve stemming in het parlement. Het lot van een regering wordt bezegeld door de belangrijkste politieke hoofdrolspelers: het is de interne onenigheid die regeringen doet vallen. De opkomst van de politieke partijen doet de breuklijn tussen regering en parlement grotendeels verdwijnen. Geleidelijk aan evolueerde België naar een particratie. Er ontstond een partijendemocratie, geen parlementaire democratie in de klassieke betekenis van het woord. Onze Grondwet roept ten onrechte het beeld op van een parlementaire democratie waar parlement en regering sleutelelementen zijn van het besluitvormingsproces. In onze partijendemocratie is het besluitvormingsproces toevertrouwd aan een politieke elite, aan vertegenwoordigers van de partijen. De politieke elite is echter niet almachtig en wordt niet in alle besluitvormingsprocessen betrokken. In plaats van een scheiding der machten kunnen we nu spreken van een vermenging der machten. Het spel tussen meerderheid en oppositie bepaald meer en meer de politiek. De regering is de emanatie van een meerderheid in het parlement, ze legt verantwoording af aan die meerderheid. Het is daarbij niet de bedoeling om in dialoog te treden met de oppositie. Het parlement is een arena geworden waarin strategische en politieke belangen zich botvieren. Het parlement blijft de belichaming van de vertegenwoordigingsfunctie die de verkiezingen voorspiegelen.
4. Analyse en vergelijking [100]
4.1 Scheiding der machten
Zowel in het presidentieel, semi-presidentieel als parlementair systeem kunnen we spreken van een scheiding der machten gecombineerd met een checks and balances. De invulling van deze concepten toont enkele opvallende verschillen. In het presidentieel systeem in de Verenigde Staten wordt de wetgevende macht belichaamt door het Congres, in Frankrijk door het Parlement en in België door het Parlement en de Koning. De uitvoerende macht wordt in de Verenigde Staten uitgeoefend door de president en zijn kabinet, in Frankrijk door de Eerste Minister en zijn regering en in België door de Koning. De Koning in België is echter onverantwoordelijk en bijgevolg worden alle functies, al zijn machten en bevoegdheden door de regering uitgeoefend. Elk systeem heeft enkele instituten die instaan voor de rechterlijke macht. Daar de president in de Verenigde Staten zelf de rechters voor een langdurige periode benoemd, kunnen we daar spreken van een zwakkere invulling van het onafhankelijkheidsprincipe t.o.v het semi-presidentieel en parlementair systeem. In het presidentieel systeem kan het Congres niet ontbonden worden en is de president geen verantwoording verschuldigd aan dit orgaan. Een uitzondering hierop is de impeachement-procedure. In het semi-presidentieel systeem kan het parlement wel ontbonden worden, is de president eveneens geen verantwoording verschuldigd aan het Parlement, maar kan de regering wel omvergeworpen worden via een meerderheid van stemmen. In het parlementair systeem in België kan het parlement door de Koning ontbonden worden en is de regering verantwoording verschuldigd aan het Parlement. Deze laatste kan hiervoor een vertrouwensstemming organiseren.
In het Amerikaanse presidentieel systeem is de president hoofd van de regering en de staat en geniet hij zowel uitvoerende, wetgevende als rechterlijke bevoegdheden. Hij wordt verkozen via een door kiesmannen samengestelde electoral college. De president kan maximum twee ambtstermijnen vervullen. De belangrijkste persoon in zijn kabinet is de vice-president. In Frankrijk is de president het hoofd van de staat, wordt hij rechtstreeks verkozen en is onbeperkt herkiesbaar. De Eerste Minister is het hoofd van de regering en wordt aangeduid door de president. Er bestaat geregeld een grote kans op een cohabitation, een president en een regering van een verschillende partij. In België is de Koning het hoofd van het land en is de Eerste Minister het hoofd van de regering. De Koning geniet echter weinig bevoegdheden en macht. De Eerste Minister wordt gekozen door de verschillende coalitiepartijen.
De Amerikaanse president geniet de grootste constitutionele legitimiteit en bezit de meest duidelijk omlijnde bevoegdheden. De presidentiële beslissing staat boven de ministeriële beslissing. In Frankrijk hebben zowel de president als de Eerste Minister een grote constitutionele legitimiteit. Veel hangt af van de relatie tussen de twee personen en de mogelijkheid van een cohabitation. In België ligt alle constitutionele legitimiteit bij de Koning, maar wordt zijn taak door de regering overgenomen via de verantwoordelijkheid en de medeondertekening door de ministers.
4.2 Vertegenwoordiging
In elk van de verschillende systemen hebben we een ander kiesstelsel: in de Verenigde Staten een enkelvoudig meerderheidssysteem, in Frankrijk een meerderheidssysteem met dubbele stemming en in België een proportioneel systeem met partijlijsten. De president wordt in Amerika verkozen door een groep kiesmannen die op hun beurt rechtstreeks verkozen worden. In Frankrijk wordt de president rechtstreeks verkozen, maar wordt de eerste minister aangeduid door de president. In België wordt de eerste minister en de ministers van de regering na partijoverleg vastgelegd. Er is echter al een tijdje een discussie aan de gang rond de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester. Een lokaal experiment die misschien naar het nationale niveau zal overwaaien, maar nog niet direct. Zowel in België als in Frankrijk kent men een partijpluralisme, in de Verenigde Staten een bipartisme. De Verenigde Staten kennen twee sterk gefragmenteerde grote partijen en enkele kleine partijen. Frankrijk evolueert met trage tred in de richting van een bipartisme. Verschillende partijen gaan samen de verkiezingen in via lijstverbindingen en stembusakkoorden. Toch kent het land nog een grote diversiteit aan ideologische fracties. België kent door zijn federale structuur een groot aantal partijen. Vlaanderen en Wallonië hebben beiden een pluralistisch partijlandschap. Vlaanderen kent de laatste tijd een opmerkelijk proces van kartelvorming, mede gestart door de invoering van de kiesdrempel.
De partijen in de Verenigde Staten en Frankrijk zijn in hoofdzaak presidentiële machines. De Amerikaanse partijen zijn louter organisatorische partijen waarin persoonlijke en statelijke belangen meer spelen dan het partij- of staatsbelang. In Frankrijk zijn de partijen welomlijnd qua ideologie en punten. Iedere partij kent zijn verschillende facties. In het Franse en ook in het Belgische Parlement spelen ten slotte lokale belangen een belangrijke rol. België kent een sterke vorm van particratie. De partijvoorzitters genieten een grote invloed en worden betrokken in de grootste politieke dossiers. De partij-ideologie is wat op de achtergrond verdwenen ten gunste van concrete partijstandpunten.
Amerika kent enkel éénpartijregeringen, België coalitieregeringen en Frankrijk beide. De regeringen worden respectievelijk gevormd op basis van vastgelegde criteria, na partijoverleg of worden aangesteld door de president en de eerste minister. In Amerika is de regeringsvorming een louter formele aanstelling, in België is er druk partijoverleg en in Frankrijk is het een zware interne partijdiscussie.
4.3 Machtsverhoudingen
De president in de Verenigde Staten wordt bijgestaan door zijn kitchen-kabinet. Dit kabinet bestaat uit een reeks persoonlijke adviseurs en vrienden van de president en heeft vaak meer invloed op zijn beleid dan de regering. In Frankrijk en België bestaat geen enkel gelijkaardig orgaan, maar de president en de eerste ministers worden eveneens geholpen door een reeks persoonlijke vrienden en een verscheidenheid aan adviseurs. Amerika is het ideale voorbeeld van een plutocratie; de politiek wordt traditioneel beheerst door de rijke bovenklasse. Er bestaan verschillende stromingen die een belangrijke invloed hebben of gehad hebben op de binnenlandse en buitenlandse politiek. Op de pluralisme-corporatisme-schaal van Lijphart wordt Amerika gesitueerd bij het pluralisme[101]. Frankrijk wordt op deze schaal in de middenmoot geplaatst met een kleine overhelling richting het pluralisme. België staat hoog in de lijst van het corporatisme. België kent een traditie van tripartite overleg. De Belgische politieke partijen hebben belangrijke contacten met andere belangrijke organisaties in het land: vakbonden, dierenrechtenorganisaties, bedrijfsleven, boerenbonden, mutualiteiten, milieuverenigingen, middenstandsverenigingen, werkgeversorganisaties, …
De Verenigde Staten kennen campagnes met een sterk entertainmentgehalte. De verkiezingen draaien rond enkele kandidaten en hun populariteit. Duiding en debat worden in de media verdrongen door brede populaire polemieken. Opiniepeilingen worden op de voet gevolgd en meningen worden aangepast naargelang de resultaten. In Frankrijk kan men van een gelijkaardige evolutie spreken. Sinds de versterking van het presidentschap door het oprichten van de Vijfde Republiek is er een sterke wind van personalisering door de Franse politiek gewaaid. Het debat en de duiding krijgen echter nog steeds een belangrijk aandeel in de media. In België is er in de media een evolutie aan de gang die het verhaal achter de politiek soms belangrijker acht dan de duiding en het debat, hoewel deze laatste nog steeds in grote mate aan bod komen. Opiniepeilingen nemen een belangrijk aandeel in de politieke berichtgeving in, maar worden hier en daar openlijk bekritiseerd. De partijen zijn sterk met hun imago bezig en marketingstrategieën zijn hen zeker niet onbekend.
Het presidentieel systeem in de Verenigde Staten kent een lange geschiedenis. De constitutionele structuur toont ons een duidelijk evenwicht der machten met een sterke autoriteit voor de president. De president heeft echter ook naast de lijnen van de constitutie een grote macht. Hij heeft de duidelijke overmacht op zijn kabinet qua bevoegdheden en macht. De president heeft een grote invloed op zijn ministers, zijn beslissing staat boven die van hen en hij verwacht dan ook dat zijn beleid door hen in zijn concrete punten gevolgd en verwezenlijkt wordt. De regeringssamenstelling na de verkiezingen ligt niet constitutioneel vast en is een louter formele aanstelling op basis van enkele vastgelegde criteria. Andere actoren spelen ook een heel belangrijke rol zowel in de keuze van de ministers als in het globale beleid. Dominante stromingen, verschillende denktanks en lobbygroepen proberen eerst invloed uit te oefenen in de keuze van ministers en later om het beleid in hun voordeel te laten uitvoeren. De mate van invloed hangt af van verschillende uiteenlopende factoren: de respectievelijke banden met de twee grote partijen, het onderwerp, de persoonlijke kennissen, de financiële dotaties, …
Het presidentiële systeem is in enkele van zijn facetten bewust of onbewust overgenomen door andere landen. Frankrijk kent een versterkte president, kent gelijkaardige partijontwikkelingen met de focus op bepaalde personen en heeft enkele gelijklopende constitutionele gelijkaardigheden. België is nog een eindje op weg, maar vertoont ook al enkele tekenen van presidentialisering: de rol van partijvoorzitters, de invloed van de uitvoerende macht en de zwakheid van het parlement, de personalisering en verkleutering in de media en in de politiek, …
Dit werk heeft een globaal, maar duidelijk en uitgebreid overzicht willen geven van een kenmerkend presidentieel systeem. Verschillende onderdelen van dit overzicht kunnen zeker nog gedetailleerder uitgediept worden. Een boeiend onderzoek over de verschillende actoren en invloeden in het Amerikaanse presidentiële systeem kan het eventuele resultaat worden. Praktische elementen hebben een diepteonderzoek verhinderd, maar zijn wel aan te bevelen om het verhaal achter de theorieën te achterhalen. De vergelijkende analyse brengt enkele kapstokken aan voor de evaluatie van de drie besproken systemen. De analyse kan nog verfijnd en opgevolgd worden om een brede historische en actuele kijk te geven op de spanningen tussen een presidentieel en een parlementair systeem.
A. MONOGRAFIEËN
BRESSELEERS, G., Pluralisme of elite?: kritisch overzicht van enkele recente Amerikaanse machtsverdelingstheorieën, Gent, s.n., 1976, 134p.
BRUYNINCKX, H., De Amerikaanse verkiezingen. In: Actueelreeks, Leuven, Davidsfonds, 1992, 114p.
CLIFT, B., The presidentialisation of politics in France: structural and contingent causes. Leicester University, 2003, 20p.
DEWACHTER, W., De mythe van de parlementaire democratie. Een Belgische analyse. Uitgeverij Acco, Leuven, 2001, p.475.
DEWACHTER, W., De werking van een democratisch bestel. Veertig jaar onderzoek en onderzoeksstrategie in een gevoelig gebied. Leuven, Acco, 2002, p.56.
HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, 453p.
LIJPHART, A., Patterns of Democracy: government forms and performance in thirty-six countries. New Haven, Yale University Press, 1999, 351p.
MERVIN, D., The president of the United States. Hertfordshire, Harvester Wheatsheaf, 1993, 260p.
MILLS, C.W., The Power Elite. New York, Oxford University Press, 1959, 423p.
POST, W., Dollars, macht en idealen: het Amerikaanse presidentschap en de verkiezingen van 2000. Soesterberg, Aspekt, 1999, 384p.
REYNAERT, H., KLEIJSEN, J., Recente evolutie van de voornaamste staten. De Verenigde Staten. Onuitgegeven cursus. Gent, Vakgroep Politieke Wetenschappen, UG, 2002, 83p.
REYNAERT, H., LESAGE, D., Recente evolutie van de voornaamste staten. Frankrijk. Onuitgegeven cursus. Gent, Vakgroep Politieke Wetenschappen, UG, 2003, 75p.+ aanvulling.
VANDE LANOTTE, J., GOEDERTIER, G., Overzicht publiek recht. Brugge, die Keure, 2000, 1292p.
VAN DEN BOSSCHE, G., De spiegel van de macht. Politiek-theoretische visies op de staat. Academia Press, Gent, 2002, 284p.
VAN OUDHEUSDEN, J., De Amerikaanse geschiedenis in notendop. Amsterdam, Prometheus, 2000, 159p.
B. VERZAMELWERKEN
MCCUBBINS, M.D., SULLIVAN T., eds., Congress. Structure and policy. Cambridge, Cambridge University Press, 1987, pp.83-259.
ROSE, R., ed., International Encyclopedia of Elections. MacMillan, London, 2000, 392p.
C. TIJDSCHRIFTEN, KRANTEN EN REEKSEN
ALBERS, C., Geen staat te maken op Florida. In: Knack, 30, 2000, 46, pp.100-104.
ALBERS, C., Een spel van grijze muizen. In: Knack, 30, 2000, 47, pp.184-186.
ALBERS, C., Al Gore heeft haast. In: Knack, 30, 2000, 49, p.154.
ALBERS, C., Wie is wie in het Witte Huis? In: Knack, 31, 2001, 3, pp.80-81.
DEKEYSER, M., De Amerikaanse rechters in het stemhokje. In: Streven, 68, 2001, 3, pp.238-248.
ISIKOFF, M., BRANT, M., HOSENBALL, M., TRENT GEGAX, T., WOLFFE, R., MEADOWS, S., MCGINN, D., MCLURE, J., War stories. In: Newsweek, CXLIII, 2004, 8, pp.18-25.
FIERS, S., Political leadership in a changing partitocracy: the presidentialisation of Belgian politics? Onuitgegeven paper, Leuven, Vakgroep Politieke Wetenschappen, KUL, 2000, p.33.
LIPPER, T., WOLFFE, R., GUTMAN R., Cheney’s long path to war. In: Newsweek, CXLII, 2003, 20, pp.28-33.
LOBE, J., Vliegt de havik. Storm op zee. De neoconservatieve motor achter de VS-politiek. In: MO*, 2, 2004, 12, pp.28-31.
PIRYNS, P., VAN HUMBEECK, H., De verkiezingen worden gemanipuleerd. In: Knack, 33, 2003, 47, pp.10-14.
SCHOENMAKERS, T.A.M., Het Amerikaanse neo-conservatisme 1968-1988. Utrechtse Historische Cahiers, 17, 1996, 2, 118p.
SCHUITEN, J., JFK for President. In: Knack, 34, 2004, 7, pp.76-78.
VAN DAELE, I., Hoogspanning in het Witte Huis. In: Knack, 32, 2002, 6, pp.76-77.
VAN ELZEN, S., Manager van een rommelige wereld. In: Knack, 31, 2001, 9, pp.146-147.
VERLEYEN, M., Dick Cheney. De stille kracht. In: Knack, 34, 2004, 19, pp.116-117.
D. SITES
De Amerikaanse grondwet: http://www.yale.edu/lawweb/avalon/avalon.htm
De Franse grondwet: http://www.legifrance.gouv.fr/html/constitution/constitution.htm
De Belgische Grondwet: http://www.senate.be/doc/const_nl.html
Het Witte Huis: http://www.whitehouse.gov
The Senate: http://www.senate.gov/
House of Representatives: http://www.house.gov/
US Department of State: http://www.state.gov
Frans Ministerie van Defensie: http://www.defense.gouv.fr/ema/index.htm
Franse Eerste Minister: http://www.premier-ministre.gouv.fr/fr/
The Washington Post: http://washingtonpost.com
The Washington Monthly: http://www.washingtonmonthly.com
The Asian Times: http://www.atimes.com.
De Standaard: http://www.standaard.be
VRT: http://www.vrt.be
NRC Handelsblad: http://www.nrc.nl
De Groene Amsterdammer: http://www.groene.nl
http://www.diplomatie.be
E. AANBEVOLEN LITERATUUR
PARLEMENTAIRE VS PRESIDENTIËLE SYSTEMEN
LIJPHART, A., ed., Parliamentary versus Presidential Government. Oxford, Oxford University Press, 1992, 342p.
DE AMERIKAANSE POLITIEK
WASSERMAN, G., The basics of American politics. Boston, Little Brown, 1982, 296p.
O'CONNER, R.E., INGERSOLL, T.G., Politics and structure: essentials of American national government. Monterey, Brooks/Cole, 1983, 199p.
POWER-ELITE
KORTEN, D., When Corporations Rule the World, Kumarian Press, 1995, 408p.
ABELSON, D., American Think-Thanks and their role in US Foreign Policy. London, Mac Millan Press, 1996, 208p.
NEOCONSERVATISME
STEINFELS, P., Neoconservatives, The Men who are changing America’s Politics. New York, Simon and Schuster, 1980, 335p.
KAGAN, R., Of Paradise and Power: America and Europe in the New World Order. New York, Knopf, 2003, 113p.
BIJLAGE 1: De belangrijkste data in de verschillende fasen van de presidentsverkiezingen voor 2004.
Wanneer ? |
Wat? |
Waar? |
19 januari |
Voorverkiezing |
Iowa |
27 januari |
Voorverkiezing |
New Hampshire |
3 februari |
Super Tuesday I |
Arizona, Delaware, Missouri, New Mexico (D), North Dakota, Oklahoma en South Carolina (D) |
7 februari |
Voorverkiezing |
Michigan (D) |
8 februari |
Vooverkiezing |
Maine (D) |
10 februari |
Voorverkiezing |
Tennessee, District of Columbia (R) en Virginia |
14 februari |
Voorverkiezing |
District of Columbia (D) en Nevada (D) |
17 februari |
Voorverkiezing |
Wisconsin |
24 februari |
Voorverkiezing |
Idaho, Hawaii en Utah (D) |
2 maart |
Super Tuesday II |
Californië, Washington, Connecticut, Georgia, Maryland, Massachusetts, Minnesota, New York, Ohio, Rhode Island en Vermont |
9 maart |
Voorverkiezing |
Florida, Texas, Louisiana en Mississippi |
13 maart |
Voorverkiezing |
Kansas (D) |
16 maart |
Voorverkiezing |
Illinois |
20 maart |
Voorverkiezing |
Alaska (D) |
13 april |
Voorverkiezing |
Colorado (D) |
27 april |
Voorverkiezing |
Pennsylvania |
4 mei |
Voorverkiezing |
North Caralina en Indiana |
6-8 mei |
Voorverkiezing |
Wyoming (R) |
11 mei |
Voorverkiezing |
Nebraska en West Virginia |
15 mei |
Voorverkiezing |
Wyoming (D) |
18 mei |
Voorverkiezing |
Arkansas, Kentucky en Oregon |
25 mei |
Voorverkiezing |
Idaho |
1 juni |
Voorverkiezing |
Alabama, New Mexico en South Dakota |
8 juni |
Voorverkiezing |
Montana en New Jersey |
26-29 juli |
Democratic National Convention |
Boston |
30 augustus - 2 september |
Republican National Convention |
New York |
2 november |
VERKIEZINGEN |
|
BIJLAGE 2: De invloed van de neoconservatieve William Kristol.
bron: http://www.washingtonpost.com/ac2/wp-dyn/A46994-2002Mar18?language=printer op 1 mei 2004.
BIJLAGE 3: Machtshiërarchie in België
bron: DEWACHTER, W., De werking van een democratisch bestel. Veertig jaar onderzoek en onderzoeksstrategie in een gevoelig gebied. Leuven, Acco, 2002, p.16.
BIJLAGE 4: 21 rollen voor partijvoorzitters in België.
bron: FIERS, S., Political leadership in a changing partitocracy: the presidentialisation of Belgian politics? Onuitgegeven paper, Leuven, Vakgroep Politieke Wetenschappen, KUL, 2000, p.26.
BIJLAGE 5: Vergelijkende analyse.
BIJLAGE 6: Interview met Paul Beliën, secessionist en kenner van het neoconservatisme
Wat zijn voor u de voordelen, respectievelijk de nadelen van een presidentieel systeem in vergelijking met een parlementair systeem?
P.B.: De relevante vraag is veeleer de keuze tussen directe democratie en vertegenwoordigende democratie. Mijn voorkeur gaat naar de directe democratie.
Indien die niet kan is de vraag of we moeten opteren voor een systeem met meerderheidsstelsel (zoals het Britse en Amerikaanse) of voor een proportioneel stelsel (zoals het onze). Dan is mijn voorkeur het meerderheidsstelsel met twee brede stromingen, een linkse en een rechtse. Dit laat immers toe dat een bepaalde politieke visie gedurende een bepaalde tijd verwezenlijkt kan worden. In proportionele stelsels krijg je altijd coalitieregeringen en steeds een politiek beleid dat Von Hayek "the muddle of the middle" placht te noemen.
Een presidentieel beleid is een vorm van meerderheidsstelsel. Het laat de kiezers toe te kiezen voor een duidelijk en coherent beleid, hetzij links of rechts. Bovendien bestaat er in de VS ook een sterk parlement (Congres) dat via controle op de begroting dit beleid desgewenst kan temperen. Zo stemmen Amerikanen soms voor een congres met een andere kleur dan de president, hetgeen ik zeer wijs vind. De president heeft dan weer de macht om wetten met een veto te treffen.
Zulk systeem vind ik beter dan het onze dat parlementair en proportioneel is en inderdaad steeds tot compromissen leidt waarin nooit duidelijke keuzes worden gemaakt.
Officieel stelt de president zelf zijn kabinet aan en kan hij op ieder moment één van zijn kabinetsleden ontslaan. Hij bezit zowel uitvoerende, wetgevende als rechterlijke macht (beleid, wetgeving en aanstelling rechters, …). In de Verenigde Staten kunnen we dus eerder van een ‘evenwicht der machten’ spreken ipv een strikte scheiding der machten. Wat draagt uw voorkeur? Hoeveel macht moet een president hebben?
P.B.: Ook bij ons is de theorie van de scheiding der machten slechts fictie. De ware wetgevende macht ligt niet bij de wetgevende macht (parlement) maar bij de uitvoerende (regering) en bij de partijhoofdkwartieren. We leven niet in een democratie, maar een oligarchie, meer bepaald een particratie.
Ook de rechters danken hun benoeming aan politieke voorspraak en worden benoemd met inachtneming van een evenwicht tussen de traditionele partijen. Aangezien scheiding der machten dus toch niet bestaat, opteer ik voor evenwicht der machten
In het Belgische parlementaire systeem wint de eerste minister aan macht en invloed, er zijn discussies aan de gang rond rechtstreekse verkiezing van de burgemeester en de eerste minister, de regering wint aan wetgevende macht door de volgzaamheid van het parlement, er is een sterke mediatisering van de verkiezingen, … In Frankrijk kan men al spreken van een semi-presidentieel systeem. Hoe voelt u de mogelijke ‘presidentialisering’ van het Belgische parlementaire systeem aan?
P.B.: Ik ben dus niet tegen presidentialisering, maar veeleer voorstander ervan. Het is direct-democratischer dan het huidige Belgische systeem en laat de kiezers toe om meer afgetekende politieke keuzes te maken. In België zal dit echter niet kunnen omwille van de communautaire problematiek. Dat mag volgens mij echter geen reden zijn om het niet door te voeren. Ik ben een Vlaamse secessionist, niet zozeer uit Vlaams-nationalisme, maar omdat ik vind dat we Vlaanderen een meer democratische bestuursvorm kunnen geven dan in België ooit mogelijk is.
C.W. Mills is een belangrijk invloedrijk theoreticus geweest via zijn identificatie van een militair-industriële power-elite in Amerika. Alle macht is in handen van een nationale machtselite die de belangrijkste economische, politieke en militaire posten bezet. Gelooft u in het geval van de Verenigde Staten in deze theorie (die dateert van na de tweede wereldoorlog) en kan dit getransponeerd worden naar het heden?
P.B.: Ik geloof niet in die theorie, toen niet en vandaag niet. Als ze waar is, dan zou Amerika in 1914 reeds in WW I gestapt zijn en niet in 1917, en in 1939 in WW II en niet in 1941. Amerika is ten diepste een isolationistisch land.
Is Amerika dan pas na WW II in handen gevallen van een militair-industriële elite? Wanneer dan wel? Toen Kennedy de Vietnam-oorlog begon?
Een deel van de Big business steunt vandaag president Bush, maar een ander deel van de big business steunt de democraten. Die laatste partij krijgt zelfs méér geld van de grote ondernemingen dan de republikeinen.
Wordt het Belgisch parlementair systeem gestuurd door een heersende economische, culturele, militaire en politieke elite?
P.B.: Het Belgische systeem wordt vooral beheerst door de linkerzijde in Wallonië (de PS).
De klassieke democratische theorie spreekt van een actieve en creatieve rol voor de burger. Hoe wordt dit gerealiseerd in een presidentieel systeem en/of in een parlementair systeem? Of is dit in de lijn van Schumpeter onmogelijk en zelfs niet wenselijk en moet de politieke ‘arbeidsverdeling’ gerespecteerd worden?
P.B.: Volgens mij moet de burger meer rechtstreekse (direct-democratische) zeggenschap krijgen, zoals in Zwitserland. In ons huidige systeem is geen actieve en creatieve rol van de burger mogelijk.
Achter de schermen oefenen presidentiële adviseurs een grote rol uit op het Amerikaanse beleid. Het kitchen-kabinet is het meest invloedrijke orgaan rond de president en bestaat veelal uit persoonlijke vrienden uit het bedrijfsleven, de media, de politiek, … Lobbygroepen (NRA, Joodse lobby, neoconservatisme, staallobby, Monsanto, …) kunnen enorme druk uitoefenen op beslissingen van de president. Is deze situatie te legitimeren in een presidentieel systeem? Wat zijn de voor- of nadelen?
P.B.: Het zal wel waar zijn dat een president zich door "vrienden" en persoonlijke adviseurs laat beïnvloeden. In een systeem waarin we de president na vier jaar kunnen wegstemmen, maakt dat niet veel uit. Met de president stemmen we ook zijn vrienden weg.
Hoe ver reikt de macht en invloed van kabinetchefs, drukkingsgroepen, woordvoerders, vakbonden, spindoctors, … in het Belgische parlementaire systeem?
P.B.: In België laat de premier zich ook door een kitchen-kabinet beïnvloeden. Denk aan Slangen. Er is wat dat betreft geen verschil met het presidentiële systeem in de VS. Wat bij ons wel opvallend is, is dat de vrienden soms blijven, terwijl de regeringspartij vertrekt. Zo is Slangen een vriend van Stevaert, werkte voor CVP toen CVP aan de macht was, en voor Verhofstadt toen VLD aan de macht was. En als hij op corruptie wordt betrapt, dan laten de vrienden in de justitie de zaak tien jaar aanslepen tot ze verjaard is.
Bedankt!
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, p338.
[2] Er is in de bijlage 6 een interview opgenomen die in het werk in geringe mate gebruikt werd. De reden hiervoor gaan van inhoudelijke argumenten tot het feit dat er geen voldoende tegengewicht gevonden werd. Kritische bemerkingen op het interview kunnen afgeleid worden uit de vergelijkende analyse en de rest van de paper.
[3] REYNAERT, H., KLEIJSEN, J., Recente evolutie van de voornaamste staten. De Verenigde Staten. Onuitgegeven cursus. Gent, Vakgroep Politieke Wetenschappen, UG, 2002, 83p.
[4] In de praktijk is er eerder sprake van ‘shared powers’, waarbij de machten eerder samenwerken dan elkaar tegenwerken. Het Congres heeft een wetgevende bevoegdheid, maar de president kan zijn veto tegen wetsvoorstellen gebruiken. Het Congres kan dan weer deze laatste mogelijkheid neutraliseren via een twee derde in zowel de Senaat als in het Huis van Afgevaardigden. Het Opperste Gerechtshof toets deze wetten aan zijn grondwettelijkheid. De rechters van dit hof worden dan weer aangesteld door de president mits goedkeuring van de Senaat. De president ten slotte beschikt zowel over wetgevende, uitvoerende en rechterlijke bevoegdheden.
HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, pp313-316.
[5] Daarnaast houdt de president nog twee andere toespraken waarin hij zijn economisch, sociaal, financieel, militair en buitenlands beleid aan het Congres uiteenzet: de Economic Message en de Budget Message.
[6] Belangrijke onderwerpen uit het recente verleden zijn: de aankondiging van een omvangrijk economische programma (George W. Bush sr.), hervormingen in de sociale zekerheid (Bill Clinton), de Lewinsky-affaire (idem) en 11 september en de strijd tegen het terrorisme (George W. Bush jr.).
[7] http://www.yale.edu/lawweb/avalon/usconst.htm op 23 maart 2004.
[8] De National Security Council bestaat uit de president (George W. Bush jr.), de vice-president (Dick Cheney), de minister van Buitenlandse Zaken (Colin Powell), de minister van Defensie (Donald Rumsfeld) en de directeur van het Office of Emergency Preparedness Wiiliam Clark.
[9] Een overzicht van de departementen en de respectievelijke ministers kan gevonden worden op dit adres:
http://www.whitehouse.gov/government/ op 23 maart 2004.
[10] MCCUBBINS, M.D., SULLIVAN T., eds., Congress. Structure and policy. Cambridge, Cambridge University Press, 1987, pp.83-259.
[11] Amerikaanse Grondwet Art.I, section 1.
http://www.yale.edu/lawweb/avalon/usconst.htm op 23 maart 2004.
[12] Grondwettelijk beschikt het Congres over heel wat bevoegdheden: het heffen van belastingen, taksen en accijnzen, handel te regelen met vreemde staten, geld te munten, rechtbanken op te richten die ondergeschikt zijn aan het Opperste Gerechtshof, om legers op te richten en te ondersteunen, enz… Art.I, section 8, pt.1-18.
http://www.yale.edu/lawweb/avalon/usconst.htm op 23 maart 2004.
[13] Een uitzondering hierop is de impeachement-procedure tegen leden van de uitvoerende macht. Het Huis van Afgevaardigden start de procedure en via het Committee on the Judiciary of een onderzoekscommissie wordt de persoon in kwestie officieel in beschuldiging gesteld. Daarna gaat alles naar de Senaat voor verder debat en onderzoek o.l.v. de Chief Justice, de voorzitter van het Opperste Gerechtshof. Een twee derde meerderheid is nodig om de persoon schuldig te bevinden en eventueel uit zijn ambt te ontzetten. Het belangrijkste voorbeeld van deze procedure vinden we in de Clinton-Lewinsky-affaire, maar hier werd geen twee derde meerderheid in de Senaat gevonden om de president van zijn functie te halen.
[14] voor de inhoud van de procedure: zie noot 13.
[15] Andere commissies in het Huis zijn: het House Committee on Ways and Means, het House Committee on Appropriations en de onderzoekscommissies. De belangrijkste in de Senaat zijn het Judiciary Committee en het Foreign Relations Committee.
[16] Amerikaanse Grondwet Art.III section 1-2.
http://www.yale.edu/lawweb/avalon/usconst.htm op 23 maart 2004.
[17] Tijdens de verkiezingenstrijd van 2000 werd het republikeins gezinde Hooggerechtshof van Washington ingeschakeld op vraag van de president om zo een einde te maken aan de voortdurende hertellingen die door het democratisch gezinde Regionale gerechtshof van Florida toegelaten werden. De motivering bij de uitspraak luidde: “het heeft geen zin eerst de stemmen te tellen om daarna uit te maken of ze wel geldig zijn. Een dergelijke aanpak kan geen aanvaardbare verkiezingsuitslag opleveren, die echter nodig is voor de democratische stabiliteit.” Van de negen rechters stemden vijf rechters voor de stopzetting. Enkele van deze vijf hadden belangrijke onrechtstreekse banden met de republikeinen. De zonen van Antonin Scalia maakten deel uit van het juridische adviesteam van president Bush. De vrouw van opperrechter Clarence Thomas, Virginia Lamp Thomas, was lid van de Heritage Foundation die tijdens de campagne instond voor het vormen van de mogelijke nieuwe regering-Bush.
DEKEYSER, M., De Amerikaanse rechters in het stemhokje. In: Streven, 68, 2001, 3, pp.238-240.
ALBERS, C., Geen staat te maken op Florida. In: Knack, 30, 2000, 46, pp.100-104.
[18] MERVIN, D., The president of the United States. Harvester Wheatsheaf, Hertfordshire, 1993, pp.98-101.
[19] De partijen kennen geen basisideologie of vaste programmapunten die gevolgd worden door alle leden. Verkiezingscampagnes worden bepaald door actuele gebeurtenissen. Punten moet hier dan ook met een grote korrel zout genomen worden, daarom zet ik deze dan ook tussen aanhalingstekens.
[20] ISIKOFF, M., BRANT, M., HOSENBALL, M., TRENT GEGAX, T., WOLFFE, R., MEADOWS, S., MCGINN, D., MCLURE, J., War stories. In: Newsweek, CXLIII, 2004, 8, pp.18-25.
SCHUITEN, J., JFK for President. In: Knack, 34, 2004, 7, pp.76-78.
[22] Veelal wordt gezegd dat de kandidaatstelling van Nader het meest heeft bijgedragen tot de nederlaag van vice-president Al Gore, maar andere factoren spelen hier ook in mee: het droge imago, de gebrekkige en onduidelijke communicatiestijl, …
DEKEYSER, M., De Amerikaanse rechters in het stemhokje. In: Streven, 68, 2001, 3, p247.
[24] De invulling van de kenmerken en vooral van de voor- en nadelen is betwistbaar, maar door zijn wetenschappelijke geladenheid aanvaarden we deze als een minimum in de verdere analyse.
HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, p.233.
[25] Het gebeurt dat er geknoeid wordt met vastleggen van deze kiesdistricten. Dit wordt gerrymandering genoemd. “gerrymandering… is the drawing of district boundaries so as to favor a particular group or individual”.
ROSE, R., ed., International Encyclopedia of Elections. MacMillan, London, 2000, p.114.
[26] ROSE, R., ed., International Encyclopedia of Elections. MacMillan, London, 2000, pp.220-224.
BRUYNINCKX, H., De Amerikaanse verkiezingen. In: Actueelreeks, Leuven, Davidsfonds, 1992, pp.17-61.
[27] zie BIJLAGE 1: De belangrijkste data in de verschillende fasen van de presidentsverkiezingen voor 2004.
[28] HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, p.420.
[29] POST, W., Dollars, macht en idealen: het Amerikaanse presidentschap en de verkiezingen van 2000. Soesterberg, Aspekt, 1999, p.374.
[30] Op de websites van de twee opponenten John Kerry en George Bush vinden we filmpjes waarin de tegenkandidaat alle zonden van Israël wordt verweten en verhaaltjes uit het verleden worden opgerakeld die het imago van de kandidaat zouden kunnen besmeuren.
http://www.johnkerry.com rubriek ‘ads’ op 2 mei 2004.
http://www.georgebush.com/KerryMediaCenter/ op 2 mei 2004.
[31] In 1824 waren er vier presidentskandidaten en behaalde Andrew Jackson de meeste stemmen, toch werd John Quincy Adams door het Huis als president verkozen.
REYNAERT, H., KLEIJSEN, J., Recente evolutie van de voornaamste staten. De Verenigde Staten. Onuitgegeven cursus. Gent, Vakgroep Politieke Wetenschappen, UG, 2002, p.14.
[32] We geven hier een kort en zéér bondig overzicht van de Amerikaanse presidenten vanaf WOII. Het hele overzicht met namen, data en percentages kan gevonden worden in deze bronnen:
http://www.whitehouse.gov/history/presidents/index2.html
POST, W., Dollars, macht en idealen: het Amerikaanse presidentschap en de verkiezingen van 2000. Soesterberg, Aspekt, 1999, pp.362-364.
BRUYNINCKX, H., De Amerikaanse verkiezingen. In: Actueelreeks, Leuven, Davidsfonds, 1992, BIJLAGE 2, pp.118-122.
http://www.amerika.nl/politiek/html/presidenten/verkiezingsresultaten.html op 8 mei 2004.
[33] BRUYNINCKX, H., De Amerikaanse verkiezingen. In: Actueelreeks, Leuven, Davidsfonds, 1992, pp.101-110.
[34] http://secretary.state.gov/index.html op 2 mei 2004.
[35] Het aantal posten dat de andere partij krijgt is veel minder dan hetgeen men zou krijgen in een proportioneel systeem. De gekozen leden vormen meestal qua mening geen enkel gevaar voor het te voeren beleid van de toekomstige president. Een frappant voorbeeld uit het verleden is de Democraat John B. Connaly die gediend heeft onder de Republikeinse president Nixon (1969-’74). Later werd Connaly echter kandidaat voor de presidentsverkiezingen van 1980.
LIJPHART, A., Patterns of Democracy: government forms and performance in thirty-six countries. New Haven, Yale University Press, 1999, p.107.
[36] POST, W., Dollars, macht en idealen: het Amerikaanse presidentschap en de verkiezingen van 2000. Soesterberg, Aspekt, 1999, pp.312-361.
[37] De beelden van nachtelijke hertellingen tot in het absurde detail en de reeks klachten bij de gerechtshoven spreken voor zich. Nog altijd blijft er onduidelijkheid bestaan over de manier van tellen en de uiteindelijke resultaten. Op de verwikkelingen in Florida zijn twee reacties te horen. De enen oordelen dat de VS een bananenrepubliek zijn geworden. De anderen stellen dat het conflict juist bewijst dat de rechtstaat werkt. De Leuvense rechtsfilosoof René Foqué vindt beide reacties te rechtvaardigen. Enerzijds toont het het gebruik van alle mogelijke middelen om fouten aan te vechten in een rechtstaat, anderzijds is de ludieke ponskaartenproblematiek een lachertje in een land die sterk technologisch ontwikkeld is.
ALBERS, C., Een spel van grijze muizen. In: Knack, 30, 2000, 47, pp.184-186.
ALBERS, C., Al Gore heeft haast. In: Knack, 30, 2000, 49, p.154.
[38]
Cheney blijft running mate Bush. In: De Standaard, 3 maart 2004.
http://www.standaard.be/Archief/Zoeken/DetailNew.asp?full=0&articleID=DMF03032004_
005&trefwoord=Dick+Cheney§ion=&subsection=&datum1=&datum2=&wat=1&F
ulltref=0&page=2&trefwoord2=&oldtrefwoord2=
op 15 mei 2004.
[39] ALBERS, C., Wie is wie in het Witte Huis? In: Knack, 31, 2001, 3, pp.80-81.
[40] We baseren ons hier op boeken, artikels en internetsites. We kunnen natuurlijk nooit precies alles weten, zeker als het om de reële machtsverhoudingen gaat, want veelal speelt het zich af achter gesloten deuren. Wie heeft de echte macht? Wie maakt deze beslissing en waarom? Wat zijn de persoonlijke verhoudingen? Allemaal boeiende vragen, maar moeilijk om tot op het bot te kunnen onderzoeken.
[41] BRESSELEERS, G., Pluralisme of elite?: kritisch overzicht van enkele recente Amerikaanse machtsverdelingstheorieën, Gent, s.n., 1976, 134p.
HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, pp.77-80.
[42] We geven de belangrijkste theoretici en hun visie in enkele regels weer. We kiezen expliciet voor een beperkt overzicht daar dit deel gesitueerd moet worden in het ruimere thema van regeringsvorming. Machtsverdeling is een hoofdstuk in dit werk, maar prevaleert niet boven de andere delen. Toch wordt deze theoretische achtergrond belangrijk geacht om alles in ruimer wetenschappelijk kader te kunnen situeren.
[43] HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, p.78.
[44] VAN DEN BOSSCHE, G., De spiegel van de macht. Politiek-theoretische visies op de staat. Academia Press, Gent, 2002, pp.53-70.
[45] LIJPHART, A., Patterns of Democracy: government forms and performance in thirty-six countries. New Haven, Yale University Press, 1999, p.48-49.
[46] BRESSELEERS, G., Pluralisme of elite?: kritisch overzicht van enkele recente Amerikaanse machtsverdelingstheorieën, Gent, s.n., 1976, p.17.
[47] MILLS, C.W., The Power Elite. New York, Oxford University Press, 1959, 423p.
[48] BRESSELEERS, G., Pluralisme of elite?: kritisch overzicht van enkele recente Amerikaanse machtsverdelingstheorieën, Gent, s.n., 1976, pp.22-38.
[49]
Cheney’s gewezen werkgever krijgt contracten in Irak. In: De Standaard, 14
maart 2003.
http://www.standaard.be/Archief/zoeken/DetailNew.asp?full=0&articleID=
DST14032003_034&trefwoord=Halliburton§ion=&subsection=&datum1=
&datum2=&wat=1&Fulltref=0&page=2&trefwoord2=&oldtrefwoord2
op 15 mei 2004.
[50] VAN DAELE, I., Hoogspanning in het Witte Huis. In: Knack, 32, 2002, 6, pp.76-77.
[51] VAN ELZEN, S., Manager van een rommelige wereld. In: Knack, 31, 2001, 9, pp.146-147.
[52] http://www.uitpers.be/boek_view.php?id=534 op 14 maart 2003.
[53] LOBE, J., Vliegt de havik. Storm op zee. De neoconservatieve motor achter de VS-politiek. In: MO*, 2, 2004, 12, pp.28-31.
[54] http://www.atimes.com/atimes/Middle_East/EE22Ak03.html op 2 mei 2004.
http://www.bilderberg.org/bilder:htm#What op 2 mei 2004.
[55] Pluralisme wordt hier tegenover corporatisme geplaatst. De kenmerken van corporatisme zijn: relatief grote maar weinig belangengroepen, sterk gecoördineerd en nationaal georganiseerd, het sluiten van overeenkomsten, regelmatig overleg tussen werkgevers, werknemers en de regering.
LIJPHART, A., Patterns of Democracy: government forms and performance in thirty-six countries. New Haven, Yale University Press, 1999, pp.171-180.
[57] “A well-regulated militia, being necessary to the security of e free State, the right of the people to keep and bear arms, shall not be infringed” Amendement II Right to keep and bear arms.
http://www.yale.edu/lawweb/avalon/usconst.htm op 23maart 2004
[60] HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, p.427.
[61] SCHOENMAKERS, T.A.M., Het Amerikaanse neo-conservatisme 1968-1988. Utrechtse Historische Cahiers, 17, 1996, 2, 118p.
[62] “JACKSON-VANICK AMENDMENT, 1975. Amendment to the United States’ Trade Law, accepted by the US Congress in 1975, denying most-favorednation status to all countries that did not permit free emigration. It was aimed at the USSR, which restricted the emigration of Jews. Senator H. Jackson and Congressman Vanick were its initiators.”
http://www.routledge-ny.com/un/LetterJ.pdf op 2 mei 2004.
Het Jackson-Vanick amendement bestaat vandaag nog steeds. President Poetin en zijn voorgangers proberen al geruime tijd diplomatieke druk uit te voeren op de VS om dit discriminerende amendement niet meer toe te passen op hun land. Recentelijk werd nog voorgesteld om naast Oekraïne ook Rusland van het amendement te schrappen.
http://candicemiller.house.gov/cgi-data/press/files/62.shtml op 2 mei 2004.
[64] Kristol heeft als hoofdredacteur grote invloed via zijn uitgebreide vriendenkring. Desondanks was hij aanvankelijk niet geliefd bij president Bush. Bush weigerde toen Minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken hem wou aanwerven. Na 11 september echter nam Bush het neoconservatieve discours van Kristol mee in zijn beleid door te spreken van de bekende ‘axes of evil’ en zijn ‘rogue states’. Een overzicht van de uitgebreide vriendenkring van Kristol kun je vinden onder BIJLAGE 2: de invloed van de neoconservatieve William Kristol.
[65] Dit is maar een kleine selectie neocons. Neoconservatisme is echter heel wijd verspreid en kan als een belangrijke en invloedrijke stroming in het Amerikaanse intellectuele en politieke discours gezien worden.
[67] LOBE, J., Vliegt de havik. Storm op zee. De neoconservatieve motor achter de VS-politiek. In: MO*, 2, 2004, 12, p.31.
[70] http://www.whitehouse.gov/vicepresident/ op 22 maart 2004.
http://news.bbc.co.uk/1/hi/world/americas/1554217.stm op 22 maart 2004.
http://news.bbc.co.uk/1/hi/world/americas/3344815.stm op 22 maart 2004.
http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/politics/administration/ op 22 maart 2004.
http://www.washingtonmonthly.com/features/2001/0301.marshall.html op 22 maart 2004.
LIPPER, T., WOLFFE, R., GUTMAN R., Cheney’s long path to war. In: Newsweek, CXLII, 2003, 20, pp.28-33.
VERLEYEN, M., Dick Cheney. De stille kracht. In: Knack, 34, 2004, 19, pp.116-117.
[72] REYNAERT, H., LESAGE, D., Recente evolutie van de voornaamste staten. Frankrijk. Onuitgegeven cursus. Gent, Vakgroep Politieke Wetenschappen, UG, 2003, 75p.+ aanvulling.
[73] “Le peuple français proclame solennellement son attachement aux Droits de l’homme et aux principles de la souveraineté nationale tels qu’ils ont été définis par la Déclaration de 1789, confirmée et complétée par le préambule de la Constitution de 1946.”
http://www.legifrance.gouv.fr/html/constitution/constitution.htm op 15 mei 2004.
[74] CLIFT, B., The presidentialisation of politics in France: structural and contingent causes. Leicester University, 2003, pp.1-2.
www.psa.ac.uk/cps/2003/Ben%20Clift.pdf op 10 mei 2004.
[75] De recente regionale verkiezingen met zijn desastreuze resultaten voor de huidige rechtse regering Chirac-Raffarin deed een grondige stoelendans ontstaan. De populaire Sarkozy die niet echt op goede voet staat met de president werd van het goed functionerende departement Binnenlandse Zaken naar Economie, financiën en industrie overgeplaatst. In dit laatste departement staan belangrijke hervormingen op til en Chirac wil de hete aardappel doorschuiven naar Sarkozy. De twee hebben het nooit goed kunnen vinden. Sarkozy steunde in 1995 de presidentskandidaat Balladur ten nadele van Chirac. Sarkozy is een mogelijke kandidaat voor de volgende presidentsverkiezingen en Chirac wil hem op deze manier een hak zetten.
[76] periodes van cohabitation: 1968-1988, 1993-1995 en 1997-2002.
[77] Tot 2000 lag de ambtstermijn vast op zeven jaar. Op 30 juni 2000 werd de wet goedgekeurd waarin de termijn verlaagd werd naar vijf jaar. Het quinquennat is geldig sinds de presidentsverkiezingen van 2002. President Chirac is de eerste president die voor vijf jaar zal zetelen. “Het valt niet uit te sluiten dat een verkorte ambtstermijn het presidentiële systeem nog versterkt. Als president en parlement gelijktijdig en voor dezelfde zittingsperiode worden gekozen, zou de kans op 'cohabitation' - een rechtse president en een linkse regering, of omgekeerd - vermoedelijk afnemen. Volgens sommigen zal op die manier de functie van premier worden uitgehold en de betrokkenheid van het staatshoofd bij de dagelijkse gang van zaken slechts toenemen. Wat anderzijds de magie van nationale grandeur die het presidentschap sinds De Gaulle uitstraalt, zou kunnen aantasten. Anderen menen dat de Franse kiezer de 'cohabitation' juist wenst. Het quinquennat zou hem de gewilde 'samenwoning' van links en rechts dan weer ontnemen.” http://www.nrc.nl/W2/Nieuws/2000/06/09/Opi/01.html op 15 mei 2004
[79] De samenstelling van het huidige kabinet vindt men op dit adres:
http://www.premier-ministre.gouv.fr/fr/p.cfm?ref=412 op 15 mei 2004.
[80] De verschillende partijen zijn geëvolueerd naar partijen met een presidentieel leiderschap. De ene partij al wat sneller dan de andere. De evolutie per partij wordt duidelijk beschreven in het volgende werk:
CLIFT, B., The presidentialisation of politics in France: structural and contingent causes. Leicester University, 2003, pp.5-7.
www.psa.ac.uk/cps/2003/Ben%20Clift.pdf op 10 mei 2004.
[81] opmerking: zie noot 24.
HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, p.234.
[82] In 1986 vond voor de parlementsverkiezingen een overschakeling naar een systeem van evenredige vertegenwoordiging plaats maar door het succes van FN (36 zetels) werd in 1988 terug overgeschakeld naar het vroegere systeem.
[83] CLIFT, B., The presidentialisation of politics in France: structural and contingent causes. Leicester University, 2003, p.11.
www.psa.ac.uk/cps/2003/Ben%20Clift.pdf op 10 mei 2004.
[84] CLIFT, B., The presidentialisation of politics in France: structural and contingent causes. Leicester University, 2003, pp.16-17.
www.psa.ac.uk/cps/2003/Ben%20Clift.pdf op 10 mei 2004.
[86] Voor een uitgebreid en volledig overzicht van de bevoegheden van de verschillende machten:
VANDE LANOTTE, J., GOEDERTIER, G., Overzicht publiek recht. Brugge, die Keure, 2000, pp.184-186, p.190.
[87] In 1993 werd het federale parlement omgevormd tot een ‘quasi-legislatuurparlement’ in die zin dat de bevoegdheid van de uitvoerende macht om het parlement te ontbinden verregaand werd ingeperkt. Voortaan kan de Koning de kamers nog slechts ontbinden in de verschillende hypotheses, vermeld in de Grondwet. Ten eerste, wanneer de Kamer een motie van vertrouwen in de regering verwerpt, zonder een opvolger voor de eerste minister voor te dragen. Ten tweede, wanneer de Kamer een motie van wantrouwen aanneemt tegen de regering zonder een opvolger voor de eerste minister aan te wijzen. Ten derde, wanneer de regering haar ontslag heeft aangeboden, maar dan enkel wanneer de Kamer, bij absolute meerderheid van haar leden, instemt met de ontbinding (Titel III, hfdst.1, art.46).
[88] DEWACHTER, W., De mythe van de parlementaire democratie. Een Belgische analyse. Uitgeverij Acco, Leuven, 2001, p.17.
[89] PIRYNS, P., VAN HUMBEECK, H., De verkiezingen worden gemanipuleerd. In: Knack, 33, 2003, 47, p.10.
[90] “Het beleid moet concipiëren, alert reageren, stimuli geven, belonen zowel als sanctioneren, uitbesteden of convenanten afsluiten, budgetteren, aan procesanalyse doen, functioneringsgesprekken voeren, prestatie-indicatoren opzetten, valideren en opvolgen, klantengevoeligheid ontwikkelen, soms dereguleren, soms naasten, soms decentraliseren, plannen, informatie verspreiden of achterhouden, opiniëren, overtuigen, vooruitdenken, strategische denkrichtingen en werkwijzen aangeven, hard en/of slim onderhandelen. Dit vergt leiding in de diepe betekenis van het woord: de meest aangewezen doeleinden voor de maatschappij – ook op lange termijn – ontdekken en beogen. … De regering is niet alleen de doorslaggevende beslisser, zij is ook of hoort soms ook te zijn de remmer, dan weer de accelerator, dikwijls de katalysator of de stimulator.”
DEWACHTER, W., De mythe van de parlementaire democratie. Een Belgische analyse. Uitgeverij Acco, Leuven, 2001, p.195.
[91] Beeld weergegeven door ex-premier Jean-Luc Dehaene, afgeleid uit het jubileum- en millenniumnummer Res Publica Belgica 1980-2000.
DEWACHTER, W., De mythe van de parlementaire democratie. Een Belgische analyse. Uitgeverij Acco, Leuven, 2001, p.210.
[92] Na een zoveelste ontgoochelende opiniepeiling besloten de NV.A en de CD&V hun discussiepunten op te geven en op 14 februari 2004 samen het gekende Valentijnskartel te vormen. De opiniepeiling kan niet de enige verklaring zijn, maar zal zeker een grote beslissende rol hebben gespeeld.
CD&V en N-VA vormen kartel voor verkiezingen 13 juni. In: De Standaard, 16 februari 2004.
http://www.cdenv.be/actueel/persberichten/2004/02/kartel.php op 15 mei 2004.
http://www.n-va.be/programma/standpunten/Persberichten_detail.asp?ID=1723 op 15 mei 2004.
[93] FIERS, S., Political leadership in a changing partitocracy: the presidentialisation of Belgian politics? Onuitgegeven paper, Leuven, Vakgroep Politieke Wetenschappen, KUL, 2000, p.33.
[94] zie BIJLAGE 3: Machtshiërarchie in België.
[95] zie BIJLAGE 4: 21 rollen voor partijvoorzitters in België.
“De partijvoorzitters hebben meer aandacht voor het positionele rollenpakket, dan voor het programmatorische rollenpakket en het rollenpakket naar de burgers. Dit betekent dat het organiseren en ‘uitzetten’ van de partij, het consolideren van de eenheid onder de partijtenoren, de daartoe noodzakelijke coördinatie tussen de actie die ondernomen wordt in de partij, de parlementaire fracties en (eventueel) de ministeriële kabinetten, en het optreden als doorwinterde onderhandelaar, de noodzakelijke voorwaarden zijn voor een sterk voorzitterschap.”
DEWACHTER, W., De mythe van de parlementaire democratie. Een Belgische analyse. Uitgeverij Acco, Leuven, 2001, p.367.
[96] opmerking: zie noot 24.
HEYWOOD, A., Politics. New York, Hampshire, Palgrave, 2002, p.239.
[97] Bedenkingen bij de kieshervorming:
BRINCKMAN, N., Analyse. Politici gebruiken kiessysteem als supermarkt met zelfbediening. Kiezen is verliezen. In: De Standaard, 9 oktober 2003.
[98] Beheersovereenkomst tussen de VRT en de Vlaamse Gemeenschap 2002-2006.
http://www.vrt.be/doc/bo0206.doc op 16 mei 2004.
[99] Politiek gerelateerde programma’s op de twee grote zenders:
VRT: Ter Zake, Het Journaal, De Zevende Dag, Villa Politica, Koppen, Doe de Stemtest; Advocaat van de Duivel, De Verkiezingsshow en andere programma’s met grotere entertainmentwaarde als De Laatste Show, De Keuze van Alloo…
VTM: Polspoel & Desmet, Het Nieuws, Kies Recht, Telefacts, De Verkiezingsshow en andere…
[100] zie BIJLAGE 5: Vergelijkende analyse.
[101] zie noot 55.
LIJPHART, A., Patterns of Democracy: government forms and performance in thirty-six countries. New Haven, Yale University Press, 1999, p.177.