Radicaal-links in België en de val van de Muur. Hoe overleefden de KP, de SAP en de PVDA de val van het 'reëel bestaande socialisme'? (Jan Buelinckx).

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

DEEL II:

RADICAAL-LINKS IN BELGIË: EEN HISTORISCHE VOORSTELLING

 

 

Communisten

 

Communisten zijn vieze mannen

Met snorren en een vette pet

Ze smeden meestal snode plannen

En liggen tot ’s middags in bed

 

Hebben de meest ongure koppen

En rijden met rode Lada’s

Vrijen het liefst met opblaaspoppen

Kopieën van Micha Marah

 

Knijpen hun ogen toe

Om te gelijken op voorzitter Mao

Maar nooit zal het ze lukken

Om d’er uit te zien als Fidel Castro

Of als Brigitte Bardot

 

Als ze zich willen vermommen

Trekken z’hun bivakmutsen uit

En gaan ze weg zonder hun bommen

Snelkookpannen vol buskruit

 

Ze hebben elk hun favorieten

Ze noemen zichzelf leninist

Trotskist of jezuïet-en

Kinesitherapeutist

 

Hoed je voor, kijk uit, pas op, gevaar

De co…co… co…co…communisten zijn daar

Of we zijn de sigaar

 

Fascisten aller landen

Het wordt tijd dat ge u vereent

Toont ne keer uw valse tanden

En vergeet ne keer uw speen

 

Verdedig onze oude waarden

Godsdienst en portemonnee

 Harrio tegen de ontaarden

Were di … kssj kssj…Houzee

 

De verworpenen der aarde hebben simultaan de wekdienst opgebeld

Verzamelt u met katapult en thermos op ’t Groeningeveld

Op 11 juli appèl

Boer Dillen voert het bevel

 

[Jan De Wilde]

 

Zoals in de inleiding van deze verhandeling reeds vermeld, zullen de drie voornaamste vertegenwoordigers van de Belgische radicale linkerzijde besproken worden. Het gaat om de Kommunistische Partij van België (KPB), de Socialistische Arbeiderspartij (SAP) en de Partij van de Arbeid (PVDA). Wat de drie min of meer gemeenschappelijk hebben is dat ze zichzelf als de ware communisten zien of zich lange tijd zo gezien hebben. Afwijkingen worden of werden als ‘gauchisme’, ‘revisionisme’, ‘reformisme’ of ‘opportunisme’ bestempeld.

 

De term ‘gauchisme’ werd door Lenin gebruikt in zijn minder bekende werk De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme[130] voor communistische stromingen in de jaren 1920, die revolutionaire frasen formuleerden, elk compromis weigerden, de parlementaire actie verwierpen, de zuiverheid van de leer koesterden, etc… Alle leninistische stromingen (stalinisme, maoïsme, trotskisme) hebben de term voorbehouden aan hun extreme vleugels of aan elkaar. Het ‘gauchisme’ vertrekt van de pure leer, de ‘juiste lijn’ en benadert van daaruit de realiteit, heeft weinig voeling met de arbeiderswereld, oordeelt, beoordeelt en veroordeelt. Het revolutionair ongeduld en het onvoorwaardelijk geloof in het revolutionaire karakter van de arbeidersklasse domineren de analyse. Het is dus eerder een orthodox geloof dan een concrete leidraad tot actie.

 

De termen ‘revisionisme’ en ‘reformisme’ gaan terug op het werk van de 19de eeuwse Duitse marxisten Edward Bernstein[131] en Karl Kautsky[132]. Bernstein herzag de leer van Marx en kwam tot de conclusie dat het kapitalisme niet op weg was om in te storten, dat het kapitaal niet in handen kwam van een steeds kleiner wordende groep mensen, dat de middenklasse niet zou verdwijnen en dat de arbeidersklasse niet zou getroffen worden door een toenemende ellende (‘Verelendung’ zoals Marx het noemde). Hij weerlegde eveneens Marx’ waardeleer, zijn economisch determinisme en zijn betekenis van de klassenstrijd. Deze grondige herziening werd door tijdgenoot Kautsky bestempeld als onverantwoord. Desalniettemin werden hij en zijn Duitse Sociaal-Democratische Partij er sterk door beïnvloed. Vanaf de Russische Oktoberrevolutie werden de termen ‘revisionisme’ en ‘reformisme’ door de communisten gebruikt om afwijkingen van de juiste marxistische(-leninistische) lijn te duiden. Zo werd Kautsky op zijn beurt door Lenin bestempeld als een ‘renegaat’.[133] Het ‘revisionisme’ en ‘reformisme’ betekenen doorgaans overdreven toegevingen toestaan aan de heersende klasse, het verzwakken van het revolutionair potentieel van de arbeidersklasse, de revolutie opgeven ten voordele van geleidelijke hervormingen of ten voordele van de parlementaire weg naar het socialisme, het medebeheer van het kapitalisme, het opgeven van bepaalde essentiële beginselen en dergelijke meer.

 

De toon is hiermee wel gezet. De drie radicaal-linkse partijen zijn niet de grootste vrienden van elkaar. Dat is te wijten aan historische, ideologische en strategische verschillen. Voor een niet-ingewijde komt dat vreemd over. In de bondige historische voorstelling die hieronder aan bod komt, is het de bedoeling dat daarin dan ook wat verheldering komt.

 

Voorts wil ik nog opmerken dat er een grotere nadruk ligt op de Vlaamse situatie.[134] Zeker voor de KPB is dit het geval. In 1988 federaliseerde die partij immers. Er werd een KP-Vlaanderen opgericht, een PC-Wallon et francophone en een overkoepelende Unie van Kommunisten. De grotere aandacht voor de Vlaamse KP levert misschien een reductionistisch beeld op aangezien de Kommunistische Partij van België haar sterkste inplanting had in het Franstalige landsgedeelte. Voor de SAP-POS en de PVDA-PTB is het gemakkelijker. Zij zijn tot op vandaag unitaire partijen, hetgeen vrij uniek is in het federale België.[135]  

 

HOOFDSTUK 1: DE KOMMUNISTISCHE PARTIJ VAN BELGIË

 

“Wij zullen alle oude vooroordelen, volgens welke de staat algemene gelijkheid betekent, over boord werpen, want dit is bedrog: zolang er uitbuiting bestaat, kan er geen gelijkheid zijn.”[136]

 

1. Ontstaan van de KPB [137]

 

Allereerst moeten we voor ogen houden dat geen enkele communistische partij is opgericht zonder de zegen van de Sovjetunie. Ook de Kommunistische Partij van België niet. In heel Europa vond het communisme zijn voedingsbodem in een buitenlandse evolutie en traditie, meer bepaald die van de bolsjewistische partij of de Kommunistische Partij van de Sovjetunie (KPSU) en de Oktoberrevolutie van 1917.

 

De eerste communistische groepen in België waren een allegaartje van partijtjes, tijdschriften en verenigingen. In 1920 verenigden die groepjes zich onder de naam Parti Communiste de Belgique, onder leiding van de kunstenaar War Van Overstraeten. Een tweede, grotere kern van Belgische communisten ontstond uit protest tegen het politieke opportunisme van de leiders van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Deze radicaal-linkse oppositiegroep binnen de BWP stond onder leiding van de opvallende en bij de arbeiders zeer populaire Joseph Jacquemotte. De groep van Jacquemotte kantte zich tegen de compromissenpolitiek, de regeringsdeelname en het reformisme van de BWP. Ze werkte binnen de BWP rond het weekblad L’Exploité en vormde de vriendenkring Les Amis de l’Exploité. In 1921 scheidde ze zich af en noemde zich voortaan de Parti Communiste Belge. Uiteindelijk zouden de twee groepen – de groep Van Overstraeten en de groep Jacquemotte – in september 1921 fuseren, in opdracht van Moskou, in de KPB-PCB.

 

Op het fusiecongres van 1921 bleek dat de twee groepen op bepaalde aspecten essentieel verschilden. De groep van Van Overstraeten werd gekenmerkt door anti-parlementarisme en revolutionair marxisme. De groep rond Jacquemotte was eerder pragmatisch.[138] Die ideologische en strategische verschillen leidden tot grote spanningen binnen de partij. Die spanningen zouden blijven oplopen tot in 1928, toen een definitieve breuk met de  vleugel Van Overstraeten - de zogenaamde trotskisten - tot stand kwam.[139] 

 

2. De jaren twintig: de scheuring en de bolsjewisering[140]

 

In 1925 kwamen zowel Jacquemotte als Van Overstraeten in het parlement. Daar ontpopte vooral Jacquemotte zich als een groot redenaar die met zijn vurige toespraken veel populariteit oogstte. Zijn rivaal Van Overstraeten was, volledig in overeenstemming met zijn afkeer voor het parlement, een totaal kleurloos en onopvallend volksvertegenwoordiger.

 

Ondanks de fusie van 1921 bleven de twee stromingen binnen de KPB naast elkaar bestaan. Op het politieke congres van 2 maart 1928 viel de belangrijke beslissing: de Sovjetgezinde of ‘stalinistische’ strekking won het pleit; een week later werden de zogenaamde gauchistische opposanten met War Van Overstraeten op kop van hun functies ontheven en uit de partij gezet. Vanaf dat moment consolideerde de beweging rond Jacquemotte haar machtspositie. Hoewel de KPB zich niet neerlegde bij het kapitalistisch-burgerlijk bestel, werd wel de politieke doctrine omgebogen naar de politieke mogelijkheden van het ogenblik. Het idee van de revolutie werd op de achtergrond geplaatst.

 

Met de breuk verloor de partij een aanzienlijk deel actieve en geschoolde militanten. Bovendien luidde de uitschakeling van de tendens Van Overstraeten het einde in van de directe actie en van een Vlaamsgezind communisme dat vooral in Antwerpen en Gent van belang was geweest.

 

De scheuring binnen de KPB moet ook in het licht gezien worden van de bolsjewisering van alle communistische partijen in de wereld. Reeds in 1920 bij de stichting van de Derde Internationale werd duidelijk dat de Sovjetunie het te volgen voorbeeld was. Volgens de statuten was het doel van de Derde Internationale de strijd voor de vorming van een internationale radenrepubliek met als staatsvorm ‘de dictatuur van het proletariaat’. De Internationale moest één gecentraliseerde partij zijn, waarvan de afzonderlijke nationale partijen secties zouden zijn. Vermits de Russische bolsjewistische partij had gezegevierd, genoot zij al snel de status van natuurlijke autoriteit. De verschillende secties waren onvoorwaardelijke steun aan de Sovjetunie verplicht. Wie niet mee wilde, werd eruit gezet.

 

In 1925 werd op het congres van de Derde Internationale een resolutie aangenomen over de bolsjewisering van alle secties. Alle nationale partijen moesten zich de stijl, de methodes en de strategie van de moederpartij eigen maken. Het was de bedoeling een radicalisering te krijgen binnen de communistische partijen door het apparaat op te delen in bedrijfscellen om het rechtstreekse contact met de arbeiders te bevorderen. Door het lage ledenaantal van de KPB op dat moment betekende dat niet echt een radicalisering, maar eerder een marginalisering.

 

Toch zou de partij geleidelijk aan groeien. De rol die de KPB speelde was misschien niet echt groot, maar het feit dat er links van de BWP een stroming bleef bestaan die vasthield aan fundamentele socialistische beginselen, was voor sommigen al belangrijk op zich. Bovendien gaf de aanwezigheid van de KPB in de politieke arena linkse politici binnen de BWP meer slagkracht; tenslotte bleef ze een potentieel toevluchtsoord voor BWP-militanten die het reformisme van hun partij meer dan beu waren.

 

3. De jaren dertig: de grote stakingen in België en de Spaanse Burgeroorlog[141]

 

In de jaren dertig, in de periode van economische crisis, nam de KPB het voortouw in de grote stakingen van 1932 en 1936, onder meer in de Borinage. Daarbij werd steeds heviger gefulmineerd tegen het reformisme van de BWP. De situatie was rijp voor diepgaande veranderingen, maar de sociaal-democraten bleven maar compromissen sluiten met de bourgeoisie. De communisten wilden meer. Ze lieten zich bij de stakingen opmerken door een enorme inzet en een groot geloof in de kracht en macht van de arbeiders.  Het prestige dat dit meebracht werd electoraal verzilverd bij de belangrijke verkiezingen van 1936. Naast de extreem-rechtse partijen VNV en REX wist ook de KPB haar stemmenaantal aanzienlijk te verhogen. Ook het ledenaantal van de partij begon aanzienlijk te stijgen.

 

Het conflict met de BWP in de eerste helft van de jaren dertig moet wederom in een bredere context geplaatst worden. De Komintern had de internationale communistische beweging laten weten dat de sociaal-democratie de grootste vijand was van de proletarische revolutie. Dit bereikte een hoogtepunt met de zogenaamde ‘klasse-tegen-klassestrategie’ van de Komintern. Parlementaire democratie of fascisme was een valse tegenstelling. Het waren gewoon twee versies van de dictatuur van de burgerij, het ene verdoken, het andere openlijk. De socialisten dansten naar de pijpen van de bourgeoisie. Ze werden als ‘sociaal-fascisten’ bestempeld. Vanaf 1935 schakelt de Komintern uit strategisch-politieke overwegingen over op de zogenaamde ‘Volksfrontpolitiek’, het verenigen van alle linkse democratische krachten tegen het opkomend fascisme. De wederzijdse haat tussen communisten en socialisten ebde dan ook weg.

 

De groei van het communisme had ook veel te maken met het prestige van de Sovjetunie. Het land bleek het enige te zijn dat immuun bleef voor de wereldomvattende crisis. Op tien jaar tijd, van 1929 tot 1939, verdrievoudigde de industriële productie. Dat was vooral te danken aan de razendsnelle en meedogenloze industrialisatiepolitiek van de vijfjarenplannen onder Stalin. De omvangrijke terreur en repressie die daarmee gepaard gingen werden door de communisten verzwegen. De Sovjetunie was de ‘werkplaats van de nieuwe mens’. Verschillende intellectuelen gingen op bezoek naar de Sovjetunie en keerden vol lof over het Sovjetregime terug.[142]

 

De Volksfrontpolitiek en het prestige van de Sovjetunie gaven een nieuw elan aan de KPB. Dit en haar inzet in de grote stakingsbewegingen van 1932 en 1936 deed haar populariteit groeien.

 

De partij verhoogde haar prestige nog meer toen in 1936 een aantal KPB-leden (ook BWP-leden) naar Spanje vertrokken om aan de zijde van de door de Komintern gesteunde Internationale Brigades te vechten voor de Spaanse republiek tegen het reactionair-fascistisch regime van Franco.[143] Door de afwezige houding van Groot-Brittannië en Frankrijk en de openlijke steun van de fascistische staten Duitsland en Italië ten aanzien van Franco, werd de Spaanse burgeroorlog een strijd tussen het fascisme en het communisme. De Sovjetunie maakte er een erezaak van en leverde vele inspanningen. De communisten sloten een verbond met de socialisten en de liberalen om de republiek en de parlementaire democratie te herstellen. De anarchisten en de trotskisten vonden dat dit niet kon. Zij ijverden voor arbeidersraden en voor zelfbestuur in de bedrijven. Door de onderlinge verdeeldheid van de tegenreactie, door de militaire steun van Duitsland en Italië en door de afwezigheid van alle burgerlijk-democratische landen kon Franco het laken naar zich toe trekken. De communisten verloren het pleit, maar hun antifascistisch engagement was overeind gebleven. 

 

De Spaanse burgeroorlog was achteraf gezien in feite een algemene voorbereiding op de Tweede Wereldoorlog die in september 1939 begon met de inval van Nazi-Duitsland in Polen. In datzelfde jaar in augustus was er commotie ontstaan in de internationale communistische beweging omtrent het niet-aanvalspact tussen de Sovjetunie en Nazi-Duitsland. Ook in de KPB woedde een hevige discussie over deze realpolitik van Stalin.[144] De Tweede Wereldoorlog zou echter uitwijzen dat het antifascisme dat de Sovjetunie had getoond in de Spaanse burgeroorlog, overeind bleef en dat het niet-aanvalspact niet meer was dan een ‘mariage de raison’ in bepaalde historische omstandigheden.

 

4. De jaren veertig: de Tweede Wereldoorlog en het begin van de Koude Oorlog[145]

 

Ondanks het niet-aanvalspact en het niet zo duidelijke standpunt van de partijleiding dat de oorlog omschreef als een conflict tussen imperialistische staten, traden veel KPB-leden al in de begindagen in het verzet tegen de Duitse bezetter. Het officiële communistische standpunt was immers tegenstrijdig aan de situatie op het terrein. Van een goed georganiseerde linkse verzetsbeweging was in het eerste oorlogsjaar nog niet echt sprake.

 

Na de Duitse inval in de Sovjetunie stuurde Moskou een richtlijn naar al haar secties van de bezette landen waarin die ertoe werden aangespoord een nationaal eenheidsfront te vormen met andere democratische krachten. De KPB had hierop echter niet gewacht. In mei 1941 waren de eerste aanzetten gegeven tot de oprichting van het Onafhankelijkheidsfront. Die verzetsbeweging zou uitgroeien tot de grootste en de actiefste van het land.

 

Het Onafhankelijkheidsfront maakte het de Duitse bezetter niet gemakkelijk. Een groot en actief deel werd gevormd door de partizanenlegers van de communisten.[146] Zij ijverden voor de Duitse terugtrekking en voor de bevrijding van het Belgische volk. Ze ontpopten zich als ware patriotten.[147] Vele communisten sneuvelden of kwamen om in de concentratiekampen. De KPB kreeg zware slagen door de harde Duitse repressie, maar verhoogde door haar gepassioneerd verzet haar prestige. Geschat wordt dat de partij tweeduizend leden verloor in de oorlog.

 

Na de bevrijding en de uitzinnige vreugde die daarop volgde, begon de periode van repressie tegen de collaborateurs. De KPB wenste strenge straffen voor de grote collaborateurs en lichtere straffen voor de kleinere vissen. De volkswoede was echter enorm en heel wat mensen werden al dan niet terecht bestraft.

 

De regering die vreesde voor een communistische machtsovername ging over tot de ontwapening van het verzet. Voor de communisten was dit onaanvaardbaar. Zij hadden een groot deel van de oorlogsinspanningen op zich genomen en zouden nu onvoorwaardelijk moeten ontwapenen. Na een verwarrende periode, waarin door sommige beleidsmakers werd gevreesd voor een revolutie, gaf de KPB uiteindelijk toe. 

 

Die cruciale toegeving en haar grote prestige bij de bevolking droegen ertoe bij dat de KPB vlak na de oorlog kon deelnemen aan vijf regeringen.[148] Electoraal zat de KPB op haar hoogtepunt. Ze was de derde grootse partij van België, na de katholieken en de socialisten en voor de liberalen. In 1947 echter begon de neergang. De KPB verliet de regering onder druk van haar achterban naar aanleiding van een stijging van de steenkoolprijzen. Ook het uitbreken van de Koude Oorlog had daar veel mee te maken.  Nu het fascisme verslagen was, was het communisme vijand nummer één geworden. De Sovjetunie moest ingedamd worden en een massale propagandamachine werd opgestart om het communisme te discrediteren. Dat werd maar al te duidelijk met de Fulton-rede van Churchill, het Marshall-plan, de Truman-doctrine en de Nous avons peur-speech van Paul-Henri Spaak. De KPB werd in België het voornaamste slachtoffer van deze hetze.[149]

 

5. De jaren vijftig: het anti-communisme en interne moeilijkheden[150]

 

De Koude Oorlog kwam tot volle ontwikkeling in de jaren vijftig. In 1950 brak de Korea-oorlog uit. De KPB verzette zich hevig tegen de agressie van de Verenigde Staten en diens geallieerden. Hierdoor plaatste de partij zichzelf in een moeilijke positie: ze werd binnenlandse vijand nummer één. 

 

In de westerse wereld werd het Koude Oorlogsklimaat voornamelijk gekenmerkt door een virulent anti-communisme. Ook de KPB was hier het slachtoffer van. Zo werden KPB-militanten bedreigd of ontvingen ze dreigbrieven. Verscheidene keren werd een bom geplaatst aan het partijbureau aan de Stalingradlaan in Brussel. De Staatsveiligheid, de rijkswacht en de politie bezochten herhaaldelijk verschillende militanten. Infiltratie, intimidatie, misleiding en verraad waren dagelijkse kost.

 

Het Belgisch anti-communisme kende haar trieste hoogtepunt met de moord op Julien Lahaut op 18 augustus 1950.[151] De republikeinse houding van de communisten in de Koningskwestie werd afgestraft met de fysieke liquidatie van de geliefde Luikse communistenleider Lahaut. Hij had bij de eedaflegging van koning Boudewijn heiligschennis gepleegd door ‘Vive la république’ te roepen. Eerder had de communist Jean Terfve in volle koningskwestie ‘A bas le roi’ geschreeuwd. De daders van deze politieke moord waren meer dan waarschijnlijk Leopoldisten. De rechtse regering Pholien deed echter niets om de schuldigen voor deze aanslag op te sporen. Overal in het westerse blok vierde de haat tegen het communisme hoogtij. In Italië werd in 1948 PCI-voorzitter Palmiro Togliatti vermoord, in Frankrijk PCF-kopstuk Jacques Duclos en in de Verenigde Staten werd een ware heksenjacht georganiseerd op alles wat naar links rook onder leiding van de republikeinse senator McCarthy.[152]

 

In 1951 werd zelfs een koninklijk besluit afgekondigd dat ambtenaren verbood om lid te zijn van de KPB.[153] In vrijwel alle overheidsdiensten werden communisten ontslagen, geïsoleerd of kansen op promotie ontnomen. Het waren de hoogdagen van misplaatste haat en stemmingmakerij.

 

Door die anti-communistische hetze, maar ook door interne problemen, belandde de KPB in een periode van neergang. Om zich meer aan te passen aan deze nieuwe situatie werden er hervormingen gelanceerd. Die bereikten hun hoogtepunt in het Elfde Nationaal Congres van de KPB, het zogenaamde Congres van Vilvoorde in 1954. Dit congres betekende een breukpunt in de geschiedenis van de partij. Cruciaal was dat er afgestapt werd van het ‘dogmatisch marxisme-leninisme’. De oude leiding werd de laan uitgestuurd en een jongere meer dynamische groep kwam aan het roer. Het congres legde de algemene trekken van de politieke lijn voor jaren vast. De KPB reikte de BSP en het ABVV de hand om eendrachtig te werken aan de eenheid van alle democratische krachten tegen de politiek van de monopolies en de holdings. Een meer democratische partijwerking met een zekere vorm van tendensrecht kwam in de plaats van de typische bolsjewistische sterk gestructureerde werking. De termen ‘proletarische revolutie’ en de ‘dictatuur van het proletariaat’ verdwenen in de mist en vanaf 1964 werden die typische leninistische begrippen niet meer gebruikt. De gevolgen hiervan waren verregaand. Het duurde jaren vooraleer de ware betekenis van die nieuwe partijlijn tot in alle partijgelederen doordrong. Vooral de Luikse federatie kon zich moeilijk verzoenen met de nieuwe lijn van de partij.

 

De ‘geheime speech’ van Chroesjstjov op het Twintigste Congres van de KPSU deed een schokgolf veroorzaken over de gehele internationale communistische beweging. Uit de redevoering van Chroesjstjov bleek dat zijn voorganger Stalin zich schuldig had gemaakt aan een waanzinnige repressie, aan massale terreur, aan willekeurige martelingen en moord op partijfunctionarissen. Vele communisten weigerden lange tijd te aanvaarden dat de uitgelekte speech authentiek was. Wat ze erin lazen, was een schok, het kwam zeer hard aan. Vermits op het Congres van Vilvoorde al afstand genomen was van het ‘model van oktober’ en van het ‘stalinisme’, was de schokgolf in België niet zo groot als in sommige andere landen. De leiding van de partij was sinds dat cruciale congres ook in handen gekomen van de gematigden.

 

De politiek van Stalin werd dus meer en meer openlijk in vraag gesteld, terwijl dat voordien ‘totally not done’ was. Stalin had volgens zijn aanhangers het socialisme opgebouwd en hij had het Rode Leger naar de overwinning geleid in de oorlog tegen Nazi-Duitsland. Vooral bij de oude garde en bij de Waalse basis bleef die bewondering voor Stalin bestaan. De breuk met het ‘stalinisme’ op het Congres van Vilvoorde van 1954 en het uitkomen van de speech van Chroesjstjov werd door sommige KPB-leden, vooral uit het Franstalige landsgedeelte, dan ook aanzien als ‘heiligschennis’ en ‘revisionisme’.

 

De destalinisatie (in het Oostblok ‘herstel van fouten’ genoemd) zorgde voor een grote crisis. Vooral in Hongarije laaiden de gemoederen hoog op. De regering onder leiding van de hervormingsgezinde Nagy wenste met de Sovjetunie te breken en wilde uit het Warschaupact stappen. Met deze schending van het veiligheidsconcept kon de Sovjetunie echter niet lachen. Het resultaat was dat sovjettroepen intervenieerden en de opstand neersloegen. Nagy werd geliquideerd en in zijn plaats kwam de meer Sovjetgezinde Janos Kadar.

 

De KPB, die sinds het beruchte congres naar een meer autonome lijn was geëvolueerd, veroordeelde de sovjetinterventie niet. Het officiële standpunt was dat de opstand een contra-revolutionair karakter had en volledig was geïnfiltreerd door fascisten en CIA-agenten. De niet-veroordeling van de Sovjetinterventie was voor de vooraanstaande communist Bert Van Hoorick een reden om de partij te verlaten en over te stappen naar de BSP.[154]

 

Het was onmiskenbaar dat de destalinisatie het communisme wereldwijd in een legitimiteitscrisis bracht. Decennialang waren de verheerlijking van Stalin en de erkenning van zijn leiderscapaciteiten de bindende elementen geweest van de internationale communistische beweging. De ontmaskering van zijn figuur en van zijn beleid brachten een hele machtsstructuur aan het wankelen en die zou maar moeizaam herstellen. De KPB zou dat, net zoals haar andere West-Europese zusterpartijen, voelen.

 

6. De jaren zestig: een heropleving met interne moeilijkheden[155]

 

In 1960-1961 kende de KPB een heropleving dankzij haar inzet in de grote staking tegen de ‘Eenheidswet’. De KPB steunde in die staking alle combattieve krachten van het ABVV en het ACV. Er werden onder andere goede relaties onderhouden met de Waalse strijdsyndicalisten van André Renard. De partij zag de acties (stakingen, betogingen, langzaam-aan-acties) als een vooruitgang in de klassenstrijd. In de tweede helft van de jaren zestig stonden de communisten weer op de barricades naar aanleiding van de mijnsluitingen in Limburg. De woede was enorm toen in januari 1966 twee stakende mijnwerkers werden vermoord door de rijkswacht. Het was de eerste keer in de sociale geschiedenis van België dat arbeiders werden doodgeschoten door rijkswachters die onder bevel stonden van een socialistische minister van binnenlandse zaken: Alfons Vranckx.

 

Intern bleef de partij met moeilijkheden kampen. De belangrijkste daarvan had veel te maken met de nasleep van het Congres van Vilvoorde en met een grotere breuk in de internationale communistische wereld: het conflict Sovjetunie versus China.[156] De destalinisatie- en hervormingspolitiek van Chroesjstjov werd door Mao Zedong gehekeld als ‘revisionisme’. Ook binnen de KPB was er een fractie aanwezig die de standpunten van Mao aanhing. Deze zogenaamde maoïstische dissidentie onder leiding van verzetsheld Jacques Grippa[157] was van mening dat de KPB een ‘revisionistische’ partij was geworden. In 1963 werd deze fractie van ‘grippisten’, die vooral in de Brusselse federatie over wat aanhang beschikte, uitgesloten. Door zich van deze fractie te ontdoen, hoefde de KPB zich na 1963 niet meer in te spannen om China nog langer te ontzien in zijn buitenlandse stellingnames. Naast de grippistische dissidentie waren er ook nog enkele communautaire dissidenties.[158]

 

En dan was er het belangrijke jaar 1968. Het werd in de eerste plaats het jaar van de Praagse Lente. Die gebeurtenis  veroorzaakte wederom een schokgolf binnen de internationale communistische beweging. Na de Hongaarse opstand van 1956 had de KPB een actieve vredespolitiek gevoerd, waarin zij zeer schematisch de communistische wereld (de Sovjetunie) als vredesblok plaatste tegenover het oorlogszuchtige imperialistische blok onder leiding van de Verenigde Staten. Het was in feite een steunbetuiging aan de politiek van vreedzame coëxistentie van Chroesjstjov. In de jaren zestig werd de KPB-politiek meer autonoom. De jonge garde nam daarin het voortouw. De strenge veroordeling van de interventie van de troepen van het Warschaupact in Praag 1968 moet dan ook in die context gezien worden. Voor veel oudere partijleden was de Praagse Lente net als de opstand in Hongarije twaalf jaar eerder een offensief van rechtse en extreem-rechtse krachten. De solidariteit met de Sovjetunie en met de Oost-Europese landen mocht niet opgegeven worden.

 

Na de veroordeling, die de partij niet in dank werd afgenomen door bepaalde zusterpartijen, laat staan de KPSU, sloot de KPB, wat haar buitenlandse lijn betreft, weer dichter aan bij de Sovjetunie, voornamelijk onder druk van haar Waalse basis. De term ‘kritische solidariteit’ werd verder gehanteerd. Het niet naleven van bepaalde mensenrechten werd betreurd, maar anderzijds werden ook de realisaties van het sovjetregime voor ogen gehouden.  De Belgische publieke opinie lag er echter niet wakker van. In haar ogen bleef de KPB een instrument in handen van het ‘goddeloze’ Moskou.

 

7. De jaren zeventig: de studentenradicalisering en het eurocommunisme[159]

 

In 1968 heerste er niet alleen onrust in de straten van Praag. Ook in de grote steden van West-Europa heerste er een semi-revolutionair klimaat. Het groeiend protest tegen de onrechtvaardige wereldorde, tegen de consumptiemaatschappij, tegen het Amerikaans imperialisme en het Sovjethegemonisme kwam in eerste instantie niet uit de traditionele arbeidersklasse, maar uit de radicaliserende studentenmilieus. Vooral in Frankrijk en in Italië ging het er broeierig aan toe. De traditionele communistische partijen waren hier echter niet zo mee opgezet. De PCF in Frankrijk bijvoorbeeld stond uitermate vijandig tegen de idealistische en strijdlustige studenten die de arbeiders gingen overtuigen van mee op straat te komen. Ook de KPB miste de boot. Er was wel een kleine vooruitgang, maar die was niets vergeleken met de opkomst van tal van nieuwe sociale bewegingen. Toch bleef er hoop op een bundeling van de progressieve krachten, zeker na de oproep van BSP’er Leo Collard in 1969 voor ‘progressieve frontvorming’.[160] Sinds het Congres van Vilvoorde was het immers de strategie geworden om via een progressieve eenheid van de combattieve krachten uit de vakbonden te ijveren voor structurele maatschappelijke en socio-economische veranderingen. 

 

De KPB hield zich dus tamelijk afzijdig van de studentenradicalisering. Er werd zelfs wat minachtend gedaan over de ‘betweterige jongeren van de kleinburgerij’. Zeker toen begin jaren zeventig nieuw-links opdook met als voornaamste exploten de trotskistische Revolutionaire Arbeidersliga (RAL) en het maoïstische Alle Macht Aan de Arbeiders (AMADA). Deze jonge concurrentie begon zich ook op het traditionele actieterrein van de communisten te begeven en dat werd niet echt geapprecieerd. Zo bestempelde Jef Turf de nieuwkomers als ‘gauchistische’ groepen, die het imago van de communisten schade toebrachten en waarmee elke samenwerking uitgesloten was.[161]  

 

Het was inmiddels ook duidelijk geworden dat het sovjetcommunisme zijn monopolie op de marxistische waarheid verloren had. De breuk met China in 1962-1963 had dat al duidelijk gemaakt en in West-Europa werd dat duidelijk met de opkomst van het eurocommunisme. Voortrekkers waren in de eerste plaats de PCI met hun leider Enrico Berlinguer en de PCE met Santiago Carillo.

 

In de tweede helft van de jaren zeventig ontstond in navolging van die twee grote zusterpartijen ook binnen de KPB een eurocommunistische strekking. Voortrekker van die stroming binnen de KPB was Jef Turf.[162] Verschillende jonge intellectuelen zoals Koen Raes en Ruddy Doom vervoegden de partij. Het eurocommunisme betekende in theorie het zoeken naar een eigen nationale of regionale weg naar het socialisme met aandacht voor thema’s als vrede, ecologie en democratische opbouw. In de praktijk betekende het eigenlijk een sociaal-democratisering van de partij. Deze ingrijpende vernieuwing riep binnen de partij heel wat weerstand op. Het kwam tot openlijke botsingen met de meer orthodoxe en sovjetgezinde militanten.[163] Ondanks die hevige interne strijd behaalde de partij een goede score bij de verkiezingen van 1978. Het was zelfs de beste uitslag sinds 1950. In 1979 leek het eurocommunisme het nog te halen toen het zelfs officieel werd goedgekeurd op een partijcongres.  

 

Maar wat gebeurde er: de sovjetgezinde en orthodoxe fractie won het pleit. Het eurocommunisme stierf een stille dood. Het was een ingrijpende poging geweest om een meer autonome koers te gaan varen, maar de weerstand bleek dus te groot.

 

In de eerste helft van de jaren tachtig verdween het eurocommunisme trouwens overal van het toneel, volgens Jef Turf omwille van twee grote redenen: ten eerste omdat het voor een deel berustte op achterhaalde socio-politieke verhoudingen en ten tweede omdat het teveel verbonden was met de traditionele communistische partijen.[164] In Italië zou het eurocommunisme (‘eurosinistra’) zich openlijk ontwikkelen tot de sociaal-democratie.

 

De invasie van de Sovjetunie in Afghanistan in 1979 liet nog maar eens zien dat de Sovjetunie geen modelstaat was, maar zich gedroeg als een agressieve grootmacht. Resultaat van deze Sovjet-agressie was een groeiend diskrediet van de communisten bij de publieke opinie. Hoewel de KPB de invasie veroordeelde en trachtte duidelijk te maken dat, wat zij in België deed, niets te maken had met de Sovjetunie, bleef de partij door de mensen gezien worden als de ‘Belgische luitenant van Moskou’.

 

8. De jaren tachtig: verlies van het eurocommunisme en verdere neergang[165]

 

De teloorgang van het eurocommunisme deed de KPB leegbloeden. Velen verlieten de partij. Volgens Sarah Van Beurden was dit het cruciale moment in de teloorgang van de KPB. Het verlies van de eurocommunistische strekking betekende het einde van de vernieuwing.[166] Ook de promotor ervan, Jef Turf, ervaarde dat als een pijnlijke nederlaag. In 1988 zou hij de partij verlaten.[167]

 

Electoraal stelde de partij in de jaren tachtig haast niets meer voor. De hoop van 1978 was volledig verdwenen. In 1981 moest Brusselaar Louis Van Geyt zijn zetel in de Kamer afstaan en in 1985 verdwenen de twee laatste communisten uit het parlement.[168] Het electoraal failliet van de KPB was daarmee een feit. Opnieuw verlieten verschillende militanten de partij  Degenen die bij de partij bleven deden dit uit aanhankelijkheid aan het partijbestel, uit nostalgie of uit een sprankeltje hoop op verbetering en vernieuwing. Voor toenmalig voorzitter Louis Van Geyt was de periode 1981-1985 het zo goed als politieke einde van de partij. Dat kwam volgens hem in de eerste plaats door het openlijke neoliberale offensief van de rooms-liberale regeringen, waarbij de arbeidersbeweging nodeloos verdeeld werd, wat een teruggang van de sociale strijd betekende. Het verleden had volgens Van Geyt immers bewezen dat de KPB stemmenwinst kon boeken in een links klimaat, zoals in de verkiezingen van 1974 en 1978.[169] Dat lijkt enigszins paradoxaal, maar de evolutie van de verkiezingsresultaten bewijst deze stelling. Een tweede belangrijke reden volgens Van Geyt was de negatieve impact van het Oostblok op de communistische partijen in het West-Europa. De publieke opinie toonde zich over het algemeen afkerig tegenover de communistische beweging en haar ideeën.[170]

 

Nochtans was er, ondanks dat neoliberale offensief, een betrekkelijke heropleving van het politieke leven in de eerste helft van de jaren tachtig met de grote anti-rakettenbetogingen. De KPB vormde een belangrijk deel van de vredesbeweging. Volgens Louis Van Geyt was haar streefdoel een zo breed mogelijke beweging vormen tegen de door de Verenigde Staten van Amerika én de Sovjetunie opgevoerde rakettenescalatie.[171] In het parlement werden regelmatig tussenkomsten gedaan door de communistische parlementsleden. Door de rechtse politici en de rechtse pers werd de vredesbeweging echter dikwijls voorgesteld als een door de Sovjetunie gestuurde beweging. Toenmalig CVP-voorzitter Frank Swaelen noemde de communisten ‘wolven in schapenvacht’. De KPB heeft haar aandeel in de vredesbeweging niet meer electoraal kunnen verzilveren.

 

Een bijkomend fenomeen dat de KPB mee discrediteerde was de golf van aanslagen door de ‘Cellules Communistes Combattantes’ (CCC). Volgens Louis Van Geyt ging het om een georchestreerde hetze vanwege buitenlandse en nationale veiligheidsdiensten tegen de communistische beweging in het bijzonder en tegen de gehele vredesbeweging in het algemeen.[172] Bij de andere radicaal-linkse partijen vinden we die hypothese ook terug.

 

Ook het aantreden van Gorbatsjov in 1985, die in het westen toch aanzien werd als een vredesengel, omdat hij wist in te spelen op de eisen van de grote vredesbeweging, kon geen soelaas bieden voor de partij. De crisis van de KPB was dus een feit. Toch was er van een opheffing of van een verdwijnen geen sprake. Bij een aantal leden was er nog steeds hoop op verbetering. Om de partij beter te laten werken, werden een aantal initiatieven genomen. Zo werd de volledige federalisering van de partij geopperd om beter te kunnen inspelen op de regionale maatschappelijke problemen.

 

Op het 26ste Nationaal Congres van 18 juni 1988 werd met een zeer grote meerderheid de definitieve federalisering van de KPB goedgekeurd. In De Rode Vaan konden we daarover het volgende lezen:

 

“Op dit congres werd de basis gelegd voor een Kommunistische Partij waarbij tot nu toe het politiek gewicht van de partij vooral lag bij de nationale instanties (Centraal Comité en Politiek Bureau), en voortaan het politiek gewicht van de Kommunistische Partij vooral zal liggen in de structuren van gewesten en gemeenschappen. […] Er wordt een volwaardige Vlaamse komponent opgericht, de Kommunistische Partij, een Waalse komponent, de Parti Communiste, alsook een zelfstandige Brusselse entiteit en een zelfstandige Duitstalige federatie. De Federale Unie van de Kommunisten van België heeft een algemene raad waarin politieke materies gemeenschappelijk worden behandeld en de materies i.v.m. het algemeen beheer en de financiën van de Unie. De Kommunistische Partij en de Parti Communiste zullen elk voor zich en rekening houdend met de bepalingen van de statuten van de Unie, statutaire werkingsregels vastleggen. We zijn ervan overtuigd dat met dit congres de Kommunistische Partij van Vlaanderen beter is uitgerust om zich in Vlaanderen te ontwikkelen als een politieke faktor zonder de klassensolidariteit op te geven. Deze herstrukturering moet toelaten dat de partij in Vlaanderen het kader schept waarin de Vlaamse dimensie van de ideologische, sociaal-ekonomische en politieke klassenstrijd kan bijdragen tot een Vlaanderen dat een demokratische en progressieve plaats weet te veroveren in een verregaand gefederaliseerd land en in Europa.”[173]

 

Zoals blijkt uit bovenstaand tekstfragment was dit congres er (nog) één van hoop. Er werden inspanningen geleverd om de werking te verbeteren. Men dacht dat, door de partij op te splitsen, men beter kon inspelen op bepaalde maatschappelijke problemen, die van regio tot regio verschilden. Een jaar later, met de finale crisis van het ‘reëel bestaande socialisme’ zou van die hoop op verbetering niet veel meer overblijven.

 

9. Conclusie

 

Eind jaren tachtig was de KPB een schim van wat ze ooit geweest was. Een veelheid van interne en externe factoren verklaren de neergang van de partij. De negatieve impact van de Sovjetunie, het anti-communisme tijdens de hoogdagen van de Koude Oorlog, de interne tegenstellingen in de partijleiding en tussen bepaalde federaties, het falen van het eurocommunisme en de teloorgang van de industriële sector met de daarmee gepaard gaande afkalving van het traditionele electoraat zorgden voor de geleidelijke ondergang van de partij. Het verdwijnen uit het parlement in 1985 kwam bij de partij aan als een grote nederlaag. Wat de volledige ineenstorting van het Sovjetsysteem zou betekenen voor de door commentatoren ten dode opgeschreven partij, kunnen we in deel III lezen.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

 

[130] Zie: LENIN (V.I.), De linkse stroming, de kinderziekte van het communisme. Amsterdam, 1952.

[131] Edward Bernstein (1850-1932), Duits sociaal-democratisch theoreticus, werkte enige tijd samen met Kautsky, publiceerde in 1899 zijn belangrijkste werk, waarin hij zijn bezwaren tegen de marxistische theorie formuleerde, hij werd hiermee de vader van het ‘socialistisch revisionisme’.

[132] Karl Johann Kautsky (1854-1938), Duits socialistische theoreticus, bevriend met Marx en Engels, was één van de voornaamste kopstukken van de Duitse sociaal-democratische partij, nadien sloot hij aan bij de ‘Unabhängige’ Sozialdemokratische Partei en bestreed hij de communistische interpretatie van het marxisme.

[133] Zie: LENIN (V.I.), De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky. Amsterdam, 1971.

[134] Dat is vooral zo omdat ik rekening diende te houden met het tijdsbestek voor deze licentiaatsverhandeling.

[135] Ook vandaag hebben de SAP en de PVDA nog een unitaire structuur. Ze zijn geen grote voorstanders van het Belgisch federalisme. Dat is volgens hen een constructie die de solidariteitsmechanismen tussen de regio’s uitholt en de werkende bevolking nodeloos verdeelt.

[136] In: LENIN (V.I.), Staat en revolutie. Moskou, 1966, p. 177.

[137] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980. LIEBMAN (M.), Origine et signification idéologiques de la scission communiste dans le Parti Ouvrier Belge (1921): étude dans un context international. Bruxelles, 1963. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. RENARD (C.), Octobre 1917 et le mouvement ouvrier belge. Bruxelles, 1967. REYNTJES (L.), De eerste kommunistische groepen in België en hun fusie tot de kommunistische eenheidspartij. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 6de jg., 1971, nr. 4.

[138] Door Marcel Liebman getypeerd als ‘centristisch’. Het was volgens hem een centrumbeweging wegens haar wortels in de sociaal-democratie (BWP). In: Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980, p. 16.

[139] Zie: DE BEULE (N.), Het Belgisch trotskisme. Gent, 1980. Zie ook hoofdstuk 2 van dit deel over het ontstaan van de SAP. Ik schrijf hier ‘zogenaamde trotskisten’; een meer adequate benaming zou zijn: ‘revolutionair-marxisten’.

[140] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980. LE BRUYN (M.), De ontwikkeling en aktie van de Kommunistische Partij van België van 1927-1933: bijdrage tot de studie van het stalinistisch fenomeen. Leuven, 1977. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997.

[141] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: ADRIAENS (W.), Vrijwilligers voor de vrijheid. Leuven, 1978. DE BEULE (N.), Het Belgisch trotskisme. Gent, 1980. Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997.

[142] Zie: AARSBERGEN (A.), Verre paradijzen. Linkse intellectuelen op excursie naar de Sovjet-Unie, Cuba en China. Utrecht, 1988.

[143] Lees het mooie interview met Belgisch brigadist en KPB’er Albert De Coninck: LEESTMANS (D.), ‘Als we moeten, zullen we strijden.’ Albert De Coninck, een Mechelaar  in de Spaanse burgeroorlog. In: ‘De Standaard Magazine’, 30/08/1996.

[144] Zie: VAN DOORSLAER (R.), De KPB en het Sovjet-Duits niet-aanvalspakt. Brussel, 1975.

[145] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: DEREYMAEKER (Y.), De invloed van de Koude Oorlog op de Belgische kommunistische beweging in de periode 1944-1948. Brussel, 1982. Een geschiedenis van het Belgisch kommunisme, 1921-1945. Gent, 1980. GOTOVITCH (J.), Du rouge au tricolore. Les communistes belges de 1939 à 1945. Bruxelles, 1992. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997.

[146] Zie bijvoorbeeld het verhaal van verzetsheld Louis Van Brussel: VAN BRUSSEL (L.), Partizanen in Vlaanderen. Leuven, 1977.

[147] Zie: GOTOVITCH (J.), Du rouge au tricolore. Bruxelles, 1992.

[148] 1944-1945: regering Pierlot (in coalitie met katholieken, socialisten en liberalen), 1945: regering Van Acker I (in coalitie met katholieken, socialisten en liberalen), 1945-1946: regering Van Acker II (in coalitie met socialisten, liberalen en UDB), 1946: regering Van Acker III (in coalitie met socialisten en liberalen), 1946-1947: regering Huysmans (in coalitie met socialisten en liberalen). Zie ook volgende licentiaatsverhandeling: VOS (R.), De deelname van de KPB aan de regering. Brussel, 1969.

[149] Rik Coolsaet verkondigt hierover het volgende: “Het Atlantisme bood, ten slotte, het voordeel dat afgerekend kon worden met een politieke bedreiging ter linkerzijde van de BSP en met een maatschappelijke actor die het economisch liberalisme in vraag had kunnen stellen.” In: COOLSAET (R.), België en zijn buitenlandse politiek, 1830-1990. Leuven, 1998, p. 459.

[150] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken en artikels: OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. PEIREN (L.), De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog 1944-1968. In: VAN DEN WIJNGAERT (M.) en BUELLENS (L.) (red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog (1947-1989). Tielt, 1997, pp. 191-201. VAN LINT (I.), De Kommunistische Partij van België: een politieke analyse 1947-1958. Brussel, 1985.

[151] Zie: VAN DOORSLAER (R.) en VERHOEYEN (E.), De moord op Lahaut: het communisme als binnenlandse vijand. Leuven, 1985. De twee historici kwamen de moordenaars van Lahaut op het spoor. Het zou gaan om drie aanhangers van Leopold III die meer dan waarschijnlijk deel uitmaakten van een anti-communistische actiegroep.

[152] Een zeer goed historisch werk over de periode van de communistenjacht onder McCarthy: FRIED (A.), McCarthyism. The great American red scare. New York-Oxford, 1997.

[153] Dat was nog steeds onder de regering Pholien. Die man stond bekend om zijn zeer rechtse en reactionaire politiek.

[154] Zie: VAN HOORICK (B.), In tegenstroom: herinneringen 1919-1956. Gent, 1982.

[155] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op basis van volgende werken en artikels: DEBROUWERE (J.), Het KPB-Internationalisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 83-100. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. PEIREN (L.), De kommunistische partij van België tussen 1958 en 1965: een partijanalyse. Brussel, 1988. PEIREN (L.), De Communistische Partij van België gedurende de Koude Oorlog 1944-1968. In: VAN DEN WIJNGAERT (M.) en BUELLENS (L.) (red.), Oost West West Best. België onder de Koude Oorlog (1947-1989). Tielt, 1997, pp. 191-201.

[156] Zie volgende licentiaatsverhandelingen: DE MEIRLEIR (D.), Het Sino-Sovjet konflikt en de dissidentie in de federatie Brussel van de KPB, 1956-1963. Brussel, 1988. DE WAEL (I.), Les maoïstes belges. Etude des conflits idéologiques au sein du Parti Communiste Belge dans les années 60. Bruxelles, 1987.

[157] Zie: GRIPPA (J.), Chronique vécue d’une époque 1930-1947. Berchem, 1988.

[158] Voorbeeld van een andere soort ‘dissidentie’: de gewezen volksvertegenwoordiger G. Moulin liep over naar het Front des Francophones (FDF).

[159] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op basis van volgende artikels en werken: DEBROUWERE (J.), Het KPB-Internationalisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 83-100. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. TURF (J.), Eurocommunisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 101-114. VAN DE MOORTEL (V.), Bijdrage tot de geschiedenis en problematiek van de Kommunistische Partij van België sedert 1968: haar houding inzake enkele kontroversen binnen de internationale kommunistische beweging. Gent, 1981.

[160] De oproep van Collard was in eerste instantie gericht aan progressieve christenen uit het ACW, maar ook de KPB vond een bundeling van linkse krachten noodzakelijk om essentiële veranderingen te bekomen.

[161] “Gauchistische stromingen worden gevoed door nieuwe bevolkingsgroepen uit het burgerlijk milieu, die breken met de heersende ideologie. Ze benaderen de revolutionaire problematiek zonder enige reële kennis en begrip van de machtsverhoudingen in de klassenstrijd.”  In: TURF (J.), Een politieke identiteit voor communisten. Antwerpen, 1977, p. 142.

[162] Zie hiervoor zijn belangrijke artikel in het VMT: TURF (J.), Eurokommunisme en de KPB. In: ‘Vlaams Marxistisch Tijdschrift’, 12de jg., nr. 3, 1979, pp. 7-13.

[163] De federaties Brussel en Gent waren hoofdzakelijk eurocommunistisch. De federaties Antwerpen en Luik bleven sovjetgezind. Ivan Ollevier spreekt van het conflict tussen de ‘euro’s en de retro’s’. In: OLLEVIER (I.), De laatste communisten: hun passies, hun idealen. Leuven, 1997, p. 226.

[164] TURF (J.), Eurocommunisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, p. 113.

[165] Dit deeltje is hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: DELWIT (P.) en DE WAELE (J.M.), Le déclin et l’évanescence des communistes de Belgique (1978-1997). In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 67-82. D’HAVELOOSE (E.), Het einde van de Communistische Partij van België? Gent, 1994. OLLEVIER (I.), De laatste communisten. Leuven, 1997. TURF (J.), Eurocommunisme. In: ‘Brood en Rozen’, nr. 4, 1997, pp. 101-114. VAN BEURDEN (S.), De teloorgang van de KPB (1968-1982). Leuven, 1999.

[166] Zie: VAN BEURDEN (S.), De teloorgang van de KPB (1968-1982). Leuven, 1999.

[167] Zie de autobiografie van Jef Turf: TURF (J.), Communist. Brussel, 1988.

[168] Robert Dussart was één van de twee. Hij was een strijdvaardig vakbondsleider uit Charleroi die heel wat respect genoot bij de Waalse arbeiders. Zie: HEMMERIJCKX (R.), Robert Dussart, communist en syndicalist. In: ‘Brood en Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’, nr. 4, 1997, pp. 137-145.

[169] Interview met Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel. Louis Van Geyt was een belangrijk figuur in de naoorlogse KPB. Over Van Geyt is er reeds een licentiaatsverhandeling verschenen: VEKEMAN (H.), Een politieke biografie van Louis Van Geyt. Gent, 1989. Onlangs verscheen ook volgend boek: MEYNEN (A.), Van Praag tot Vilvoorde. Biografische gesprekken met Louis Van Geyt. Brussel, 2002.

[170] Interview met Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel.

[171] Interview met Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel.

[172] Interview met Louis Van Geyt, 8/05/2002, Brussel.

[173] Kommunistische Partij gefederaliseerd. In: ‘De Rode Vaan’, 23/06/1988, nr. 26, p. 8.