De opstand in Vlaanderen van 1323 tot 1328 vanuit Iepers perspectief. Bijdrage tot de beeldvorming van een middeleeuwse stad. (Sarah Smolders)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 2: Het voorspel en het verloop van de opstand in Vlaanderen

 

1.  Inleiding: het voorspel

 

De veertiende eeuw is voor het graafschap Vlaanderen geen periode van voorspoed. Er wordt meerdere keren strijd geleverd tussen verschillende partijen. In het begin van de veertiende eeuw is de strijd voornamelijk gericht tegen de koning. Filips IV de Schone voert binnen zijn rijk een centralisatiepolitiek. Binnen deze optiek probeert hij Vlaanderen te annexeren aan zijn kroondomein, waardoor Vlaanderen geen enkele autonomie meer mag behouden. Robrecht van Bethune, graaf van Vlaanderen in het begin van de veertiende eeuw biedt echter weerstand tegen de koning. In zijn strijd wordt hij gesteund door de ambachten van de steden en de boeren van het kustland. De koning krijgt steun van de patriciërs van steden. De eersten krijgen de naam van Klauwaarts, de tweeden krijgen die van Leliaards. De strijd tussen de twee groepen leidt in 1302 tot een overwinning van de Klauwaarts. Zij kunnen deze echter niet consolideren en de jaren na 1302 tot en met 1320 staan in het teken van het sluiten van verdragen met Frankrijk, die meestal niet worden nageleefd omdat ze telkens weer een vernedering voor de Vlamingen inhouden. Wat is nu de chronologie van de gebeurtenissen tussen 1302 en 1320? Welke zijn de verschillende verdragen, en wat is hun inhoud? 

Zoals reeds vermeld, behaalt de Vlaamse coalitie een tot de verbeelding sprekende overwinning op 11 juli 1302. Deze overwinning zal de geschiedenis ingaan als de ‘Guldensporenslag[67]’.  Op militair gebied krijgt deze veldslag een grote betekenis. Het is immers de eerste keer dat een ridderleger wordt verslaan door voetvolk dat niet eens met gelijke wapens vecht. Het verdere verloop van de politieke gebeurtenissen echter toont aan dat deze veldslag geen blijvende effecten heeft voor de Vlaamse zaak. Het enige gevolg is dat Vlaanderen niet wordt geannexeerd door Frankrijk. Tijdens twee jaar overheerst een gevoel van euforie in Vlaanderen.

Twee jaar na hun overwinning staan de Vlamingen opnieuw oog in oog met de Fransen op de Pevelenberg (18-20 augustus 1304). De Vlamingen hebben het moeilijk in de strijd, doch de Fransen kunnen geen definitieve overwinning afdwingen. Deze gebeurtenis is het eerste element dat een anticlimax voor de Vlamingen inluidt[68]. Het tweede element voor een anticlimax is het verdrag van Athis-sur-Orge in juli 1305[69]. Dit verdrag ontstaat uit zeer moeizame onderhandelingen tussen afgevaardigden van de koning, de graaf en de steden van Vlaanderen[70]. De bepalingen zijn zeer hard voor de Vlamingen. Ten eerste wordt Vlaanderen verplicht een rente van 20 000 lb. torn. te kopen in het graafschap Rethel of elders in het koninkrijk vóór juni 1307. Ten tweede worden de Vlamingen beboet met een som van 400 000 lb. par. Deze som moeten ze in vier termijnen betalen van 1306 tot en met 1309. Ten derde moeten 3 000 personen uit Brugge en het Vrije een pelgrimstocht maken. Deze kan wel afgekocht worden door een geldboete. Deze drie bepalingen zijn de zeer hoge prijs die de Vlamingen moeten betalen voor de restauratie van het grafelijk gezag[71].

De Vlamingen ervaren deze ‘vrede’ geenszins als rechtvaardig[72]. Ze worden erin behandeld alsof ze een verpletterende nederlaag hebben ondergaan. Terwijl zij degenen waren die de laatste echte overwinning hadden behaald. Ten gevolge van dit verdrag keren ook de patriciërs terug naar Vlaanderen die waren weggevlucht na hun nederlaag in 1302. Deze terugkeer en het feit dat ze hun bezittingen terugkrijgen, zijn de oorzaak van nieuw, hevig oproer in het graafschap. Graaf Robrecht van Bethune slaagt er uiteindelijk in om een aanpassing van het verdrag te verkrijgen in 1309. Waar bestaat deze aanpassing uit? Ten eerste wordt de helft van de rente afgekocht met 600 000 lb. torn. Ten tweede moeten de achterstallige betalingen van de gehele rente nog betaald worden. Ten derde moet de tweede helft van de rente vóór Pinksteren 1311 worden betaald. Ten vierde moeten er nog 2 termijnen 100 000 lb. par. betaald worden. Als men al deze bedragen nu samentelt komt men aan de som van 728 000 lb. par. die Vlaanderen aan de koning moet betalen[73].

Graaf Robrecht van Bethune die deze wijziging had bekomen en aanvaard keert zich vanaf 1310 toch opnieuw tegen het verdrag. Hij krijgt immers af te rekenen met de weerstand tegenover het verdrag van de steden en het platteland[74]. Hij moet ook de koninklijke ontvangers op zijn grondgebied dulden, en toezien op het feit dat de koning meer invloed in Vlaanderen krijgt. Bij dit verzet wordt Robrecht geholpen door zijn oudste zoon Lodewijk I van Nevers. Maar dit verzet loopt weer op niets uit en in 1312 wordt er weer een nieuw verdrag gesloten: de vrede van Pontoise. Wat bepaalt dit verdrag? Ten eerste wordt de 20 000 lb. torn. rente van 1305 definitief omgezet. Een helft, die in 1309 in 600 000 lb. torn. boete was omgezet, wordt teniet gedaan. In ruil hiervoor moet Vlaanderen evenwel de kasselrijen Rijsel, Dowaai en Oorschie, dit is Waals-Vlaanderen, afstaan aan Frankrijk. De andere helft van de rente wordt toegekend aan de graaf. De Vlamingen zullen deze in annuïteiten moeten betalen. Voor deze betalingen worden er tabellen aangemaakt. Dit is het zogenaamde “Transport van Vlaanderen". Ten tweede moet Vlaanderen 3 jaar lang 50 000 lb. par. betalen en daarna 40 000 lb. par. om zijn schuld aan de koning af te lossen. Ten derde worden de stad en kasselrij Kortrijk onder Franse controle geplaatst als een waarborg voor de betalingen[75].

Dit verdrag wordt echter opgeschort door graaf Robrecht van Bethune in 1314. Hij spreekt een aanklacht tegen Frankrijk uit en legt alle dagvaardingen naast zich neer. Het Kortrijkse wordt bevrijd en Rijsel wordt belegerd. Als reactie hierop trekt er een Frans leger op naar Vlaanderen en er is geen sprake meer van vrede. De strijd tussen de koning en de graaf blijft bijgevolg voortduren. In 1316 wordt er wel nog een verdrag gesloten te Parijs. Maar dat wordt weer niet nageleefd. In 1316 echter krijgt de Vlaamse bevolking af te rekenen met een erge hongersnood en een epidemie[76]. Deze zijn catastrofaal voor het sociaal economisch leven. Te Ieper sterft zeker 10 % van de bevolking[77], te Brugge 5 %. De mislukking van de oogst van 1315 is tevens een zwaar financieel verlies voor de boerenbevolking. Op lange termijn betekent het een verlies van afzet in de steden, omdat er zoveel sterven in één jaar. Deze situatie leidt mede tot oorlogsmoeheid bij de Vlamingen. Men verlangt naar rust en vrede.  Op 5 mei 1320 sluit graaf Robrecht van Bethune zijn laatste verdrag met de Franse koning. Hierbij gebeurt enkel een bekrachtiging van alle Frans-Vlaamse verdragen. En het huwelijk tussen de kleinzoon van de graaf, de latere Lodewijk II van Nevers, en de dochter van de Franse koning wordt hier geregeld, dit met het oog op een betere verstandhouding tussen Vlaanderen en Frankrijk. Uit dit relaas komt graaf Robrecht van Bethune naar voren als een ietwat tragische figuur. Hij wil wel weerstand bieden aan de koning maar het lukt niet[78].

Op 11 september 1322 sterft Robrecht van Bethune[79]. Normaliter zou hij opgevolgd worden door zijn oudste zoon Lodewijk I van Nevers, maar deze is enige tijd voor hem gestorven. Er zijn nu twee kandidaten die naar de troon dingen. De eerste is Lodewijk II van Nevers, kleinzoon van Robrecht, de tweede is Robrecht van Cassel, tweede zoon van Robrecht van Bethune. De steden maken hun keuze en steunen Lodewijk. Deze maakt zich in de eerste maanden na de dood van Robrecht populair bij de steden door hen nieuwe keuren te verlenen waarmee ze hun economische macht op het omliggende platteland kunnen vergroten. Bijgevolg zijn de steden hem gunstig gezind en er komt hoop op rust en vrede[80]. Maar Lodewijk was nog maar achttien jaar en hij was twee jaar eerder uitgehuwelijkt aan Margaretha, dochter van de Franse koning. Daarbij komt nog dat hij opgevoed was aan het Franse hof[81]. Al deze factoren zijn er de oorzaak van dat hij niet in staat zal zijn het hoofd te bieden aan de Franse koning.

Ondertussen ziet de nieuwe koning, Karel IV de Schone, het niet graag gebeuren dat Lodewijk de steden gunsten geeft nog vooraleer hij zijn eed van trouw, als vazal, heeft afgelegd voor het graafschap. Hij roept Lodewijk naar Parijs onder het mom van de opvolgingskwestie. Immers, Lodewijk is nog niet officieel aangeduid als opvolger van Robrecht. Eenmaal in Parijs aangekomen wordt Lodewijk echter opgesloten in het Louvre, en krijgt later beperkte bewegingsvrijheid in Parijs. Na enige tijd doet het Parlement van Parijs uitspraak in de opvolgingskwestie en Lodewijk wordt als nieuwe graaf aangeduid, dit zeer tegen de zin van Robrecht van Cassel. Deze laatste dong immers ook naar de titel van graaf van Vlaanderen. Ter compensatie krijgt hij de heerlijkheden van Cassel, Broekburg, St.-Winoksbergen, Grevelingen, Waasten en Bornem als apanage[82]. Als hij zijn eed van vazal aflegt op 6 maart 1323, moet Lodewijk echter ook alle Frans-Vlaamse verdragen bekrachtigen. Op deze manier wordt Lodewijk een gedweeë leenman in de handen van de koning voor de rest van zijn regeerperiode. En hij wordt onder toezicht geplaatst van Artaud Flote, abt van Vézelay[83].

De eerste regeringsdaad die Lodewijk stelt is voor vrede zorgen met de graaf van Henegouwen en Holland-Zeeland. Een overeenkomst die de commerciële relaties tussen de gebieden hersteld wordt ondertekend. De graaf van Hegouwen en Holland-Zeeland neemt terzelfdertijd afstand van zijn aanspraken op de Vier Ambachten en het Land van Aalst, Lodewijk zegt zijn rechten op Zeeland op. Op deze manier wordt er geprobeerd een vrede te bekomen tussen de Dampierres, graven van Vlaanderen en de Avesnes, graven van Henegouwen[84].

De reactie van de Vlamingen op deze gebeurtenissen is er één van de grootste afkeuring. Van 5 tot 15 juli 1323 wordt er een parlement van de zevenentwintig grote en kleine steden gehouden te Ieper waar er verschillende grieven worden besproken. De steden weigerden de verdragen te bekrachtigen, er was het probleem van de betaling van de 10 000 lb. torn. rente aan de graaf, de betrekkingen met Engeland kwamen ter sprake. Het was wellicht verontrustend voor de Vlamingen dat Lodewijk steeds vaker richtlijnen kreeg van Artaud Flote of zelfs rechtstreeks van de koning[85].

En dan is er nog iemand die een grote rol speelt in het verdere verloop van de gebeurtenissen en die een uitgesproken medestander is van Frankrijk: Jan van Namen, broer van wijlen Robrecht van Bethune. Zijn ambitie en eigenbelang brachten hem in 1323 in conflict met Brugge. Hij is namelijk heer van Sluis sinds 1305, en vanaf 1323 krijgt hij van Lodewijk daar nog de titel van waterbaljuw bij. Hierdoor verwerft hij rechtsmacht over Sluis en het hele Zwin. Brugge beschouwt deze handeling als een provocatie. Jan van Namen kan nu immers de scheepvaart controleren tussen Brugge en de zee. Ze vrezen ook dat in geval van conflict met de heer van Sluis deze laatste de schepen zou beletten door te varen naar Damme en Brugge. Brugge vreest bijgevolg voor het behoud van zijn functie als marktstapel. Op 1 augustus 1323 trekken de Bruggelingen op naar Sluis om het kort en klein te slaan als een antwoord op Jan van Namen. De druppel die de emmer doet vollopen is dat graaf Jan een garnizoen te Sluis heeft geplaatst en heeft verklaard dat hij zijn pas verkregen gezag desnoods met de wapens zou verdedigen. Lodewijk rijdt mee met de Bruggelingen om hen proberen tegen te houden, maar hij moet lijdzaam toezien hoe Jan van Namen wordt gevangengenomen en wordt opgesloten in een Brugse kerker. Lodewijk heeft hem zelfs niet vrij gekregen door onderhandelen, Jan is zelf moeten ontsnappen uit zijn gevangenis (eind september 1323)[86]. Wat opvalt is dat Brugge geen sancties krijgt opgelegd. Het prestige van het centraal gezag is er zeker niet beter op geworden door deze onverkwikkelijke gebeurtenis. 

De graaf besluit om Vlaanderen te verlaten voor enige tijd, hij stelt de heer van Apremont aan als ruwaart en vertrekt rond 15 oktober naar  Frankrijk. Maar ondertussen duiken nieuwe vormen van onlusten op in Vlaanderen. Deze keer begint het in Veurne-Ambacht en de kuststreek, maar de klachten raken na verloop van tijd verspreid over geheel Vlaanderen. Het heersende klimaat van betaling van boeten, herstel van de hongersnood en epidemies is immers een uitstekende voedingsbodem voor onbehagen en latente spanning.

 

 

2. De opstand van Vlaanderen 1323-1328

 

A. Verzet tegen de corrupte gezagsdragers (1323-1324)

 

In welk gebied van Vlaanderen beginnen de onlusten? Wie neemt er het initiatief voor, en waar komt men tegen in opstand?

De aanleiding voor de onlusten is de inning door grafelijke keurheren van de Transportrente. Deze inning gebeurt in uitvoering van de verdragen van 1312 en 1320. De mensen die deze rente moeten betalen komen niet zozeer in opstand tegen de inning zelf, maar wel tegen de corrupte keurheren. Zij worden ervan beschuldigd “meer te hebben geïnd dan nodig”. De verklaring voor deze beschuldiging ligt waarschijnlijk in het feit dat men ook de achterstallige annuïteiten aanrekende. Ze willen de adel bevoordeligen en de financiële last laten dragen door het gewone volk. Deze tweede beschuldiging berust op het feit dat de bevolking willekeurig werd getaxeerd en niet naar ieders vermogen.[87]

De rebellie begint in de kust-kasselrijen en zal zich vanaf de tweede fase verder naar het binnenland verspreiden. Dat de opstand in deze gebieden begint verdient een verklaring. De ontginning van het kustland is veel later begonnen dan die in binnen-Vlaanderen. Pas rond de tiende eeuw werd dit land gewonnen op de zee. De ontginning gebeurt er vanaf dan voornamelijk door abdijen, bijvoorbeeld Ter Duinen in Koksijde. Maar ook boeren aangetrokken door de graaf en adel als kolonisten, ontginnen de grond. Deze boeren verkrijgen relatief snel grote voordelen ten opzichte van hun lotgenoten in het binnenland, bijvoorbeeld gunstige voorwaarden voor grondgebruik en persoonlijke vrijheid. Met andere woorden het domaniaal stelsel is er minder doorgedrongen dan in het binnenland, waar de boeren stevig onder de knoet worden gehouden door de plaatselijke heren. De boeren van de kuststreek hielden hun gronden meestal in cijns of in pacht. De cijns is een onveranderlijk jaargeld dat voornamelijk in geld wordt betaald. Tijdens de dertiende en veertiende eeuw was de munt onderhevig aan verscheidene devaluaties. Hieruit vloeit voort dat de reële waarde van de cijns daalt, terwijl de nominale waarde hetzelfde blijft. Een verder gevolg is dat de adel verarmt en dat enkele "gewone" boeren kunnen opklimmen tot middelgrote eigenaars. De verarmde adel probeert haar positie terug te winnen door te trouwen met patriciërs, door het ambt van baljuw aan te nemen of door keurheer te worden op het platteland. In deze positie maakten ze vaak misbruik van hun bevoegdheden om de bevolking af te persen en zich op onregelmatige manier ter verrijken. En hiermee komen we bij het begin van de opstand[88].

Vanaf eind oktober begin november 1323 heerst er een ware opstand in het Brugse Vrije. Deze streek kan onder controle gehouden worden door Brugse en Gentse milities. In de kustkasselrijen van het Westland morde de bevolking al enkele jaren. Het bewind van de Veurnse keurheren had al eerder aanleiding gegeven tot klachten. Al tijdens de regering van Robrecht van Bethune werden er enkele keurheren verbannen. Maar zij konden terugkeren en zetten hun praktijken ten tijde van Lodewijk II van Nevers gewoon verder. Uit het verslag van de arbitragecommissie in 1324 kan men opmaken dat er reeds jaren onregelmatigheden gebeurden in het fiscaal beleid. In het najaar van 1323 wordt het echter allemaal te veel voor de bevolking, ze zijn het getreiter beu.  Vanaf december 1323 breekt de opstand echt los in de kasselrijen van St.-Winoksbergen, Broekburg en Veurne – Ambacht. De boeren van de dorpen en de inwoners van de kleine steden keren zich tegen hun adellijke heren. Ze stellen hun eigen hoofdmannen aan, weigeren de belastingen verder te betalen en het gezag van de baljuw te erkennen. Ze verjagen de heren uit hun huizen en steken deze in brand. Op het einde van 1323 is het wettelijk gezag in de kuststreek neergestort: de autoriteiten van Veurne, St.-Winoksbergen en Broekburg hebben zich overgegeven. Het rumoer verspreidt zich en heel Kust-Vlaanderen wordt een toneel van onlusten. In de kleine steden van het Vrije worden dezelfde  beschuldigingen geuit als in het Veurnse. Ook in de stad Brugge is er sprake van corrupte belastinginners. Het patriciaat is er evenwel nog machtig genoeg om het gemeen klein te houden[89].

De heer van Apremont, fransman, slaagt er niet in de toestand het hoofd te bieden en vraagt de hulp van de drie steden. Deze sturen eind 1323 vertegenwoordigers naar de graaf in Frankrijk om hem aan te sporen terug te keren naar Vlaanderen om orde op zaken te stellen. Na een aanvankelijke weigering, keert de graaf op 2 februari 1324 terug naar Vlaanderen. De graaf belegt onmiddellijk na zijn terugkeer enkele parlementen te Ieper en te Kortrijk, maar veel wordt er niet bereikt[90].

Tijdens de maand februari escaleert de toestand in de stad Brugge. De schepenverkiezing rond 2 februari brengt waarschijnlijk opnieuw conservatieven aan de macht. Zoals hierboven vermeld, worden zij ook van corruptie beschuldigd. Het is ook mogelijk dat gevluchte plattelandsedelen zich te Brugge bevonden. We weten niet wat de precieze aanleiding is, maar Sabbe toont aan dat tijdens de tweede helft van februari het gemeen van Brugge, gesteund door de boeren van het Vrije, een opstand tegen de patriciërs ontketent[91].  Het gemeen van Brugge, boeren van het platteland en inwoners van de kleine steden spannen samen. Op 21 februari 1324 worden de klokken geluid als sein om te wapen te lopen. Met behulp van de ambachten dringt een schare menigte Brugge binnen. Het resultaat is dat een aantal rijke patriciërs en mannen van de graaf worden gelyncht. Het gevolg van deze actie is dat de samenstelling van de Brugse schepenbank wijzigt in democratische zin. Sabbe meent dat de graaf hiervoor zelf het initiatief heeft genomen om erger te voorkomen[92]. De mensen die nu in de schepenbank zetelen zijn voornamelijk ambachtslieden en volksgezinde poorters. Van de elf gekende schepenen zullen er tien actief deelnemen aan de opstand. Twee van de tien zijn poorters, de rest ambachtslieden. Te Gent en te Ieper zit het patriciaat nog stevig in het zadel, toch nemen zij voorzorgsmaatregelen. Wat erop duidt dat er in deze grote steden ook tekenen van ontevreden met het bestuur aanwezig zijn[93].

Uit deze eerste fase kunnen we besluiten dat er geen sprake is van een zuivere boerenopstand. De vrije boeren van het kustland nemen het initiatief, vrij snel evenwel krijgen ze steun van de bevolking in de kleine en grote steden. Corrupte belastinginners/gezagsdragers zijn overal aanwezig. De graaf ziet uiteindelijk in dat het tijd is om enkele toegevingen te doen. Hij besluit tot het instellen van twee scheidsrechterlijke commissies.

De eerste zetelt in Ter Duinen onder leiding van de graaf en Artaud Flote en beoordeelt de daden van de boeren van het Brugse Vrije en het gemeen van Brugge.  Op 9 april krijgen de inwoners van Brugge amnestie voor hun actie tegenover Sluis. Brugge krijgt een nieuw privilege: het stapelprivilege, waardoor het zijn macht in het Zwin kan versterken en Sluis volledig onder controle krijgt. Een ander privilege dat de stad tevens te beurt valt is een nieuw reglement inzake de verkiezingen van de magistraat. De graaf of zijn vertegenwoordigers zullen voortaan de nieuwe schepenen aanduiden. Dit op voorwaarde dat het gebeurt binnen de 8 dagen na twee februari. Als dit niet zo is, dan mogen de uittredende schepenen zelf hun opvolgers aanduiden. Als gevolg van de dramatische gebeurtenissen op 21 februari krijgt de stad een boete opgelegd van 66 000 lb. par. Brugge mag deze laten meebetalen door de steden van het Zwin die medeplichtig waren[94]. Op 12 april krijgen de inwoners van het Vrije amnestie. De graaf erkent dat de edelen misbruiken hebben begaan. Er worden dan ook maatregelen genomen inzake het heffen van taksen en de bevoegdheden van de schepenen worden beperkt. De schepenen mogen in het vervolg geen geld van de gemeenschap meer uitgeven zonder ze daar eerst over geraadpleegd te hebben. Tegen een negentiental schepenen zou een onderzoek ingesteld worden. Maar enkele gevluchte edelen en schepenen mochten terugkeren naar hun goederen. 

Het tweede scheidsgericht zetelt in de St.–Niklaasabdij te Veurne onder leiding van Robrecht van Cassel en de drie steden Gent, Brugge en Ieper. Op 20 maart 1324 verklaren de inwoners van Veurne, Nieuwpoort en Lombardsijde dat ze zich zullen neerleggen bij het vonnis dat zal uitgesproken worden. De schepenen van Ieper geven het advies aan de commissie vergiffenis te schenken omdat de uiteindelijk verantwoordelijkheid voor de opstand bij de afwezige graaf ligt. Op 28 april doet de commissie uitspraak: algehele amnestie, en sancties tegen de corrupte keurheren. Het financieel beheer van de wethouders zal voortaan aan een strenge controle onderworpen worden. Zo komt er een verplichting tot openbare rekening en verantwoording over het financieel beheer. De opstandelingen moeten hun hoofdmannen afzetten en mogen de klokken niet meer luiden voor gewapende bijeenkomsten[95].

Met deze twee vonnissen komt er een einde aan de eerste fase van de opstand. De graaf blijkt er nu van overtuigd te zijn dat alles is opgelost, want hij vertrekt eind april terug naar Male. Er is nochtans één iemand die hem waarschuwt voor het voortbestaan van de vrede: paus Johannes XXII in een brief van 16 mei 1324. Hij zal gelijk krijgen[96].

In de eerstvolgende maanden zal de graaf zich bezig houden met de verbetering van de betrekkingen met Engeland. Op 1 april 1324 werd het bestand tussen Vlaanderen en Engeland met één jaar verlengd door de Engelse koning Edward II. De graaf en de steden die voor hun textielindustrie afhankelijk zijn van de import van Engelse wol en dus vrede met Engeland, sturen aan op nieuwe onderhandelingen. Eind mei vertrekken er drie Vlamingen naar Engeland: Willem de Deken voor Brugge, Jan de Bourlike voor Ieper en Jan van Etichove voor Gent. Zij kunnen geen echte vrede bekomen en keren onverrichterzake terug naar Vlaanderen in het begin van augustus. In het Franse rijk groeit evenwel de spanning met Engeland over Aquitanië. Toen koning Karel IV de graaf te hulp riep tegen de Engelsen op 23 juni weigert de graaf, zo ook de steden. Een conflict met Engeland zou immers desastreus zijn voor de economie in Vlaanderen[97].

 

B. De opstand tegen adel en patriciaat evolueert naar een revolutie (1324-1326)

 

In het Brugse Vrije zijn de gemoederen helemaal niet bedaard na het vonnis van 12 april 1324. TeBrake is van mening dat de boeren vrezen voor een repressie van de edelen naar aanleiding van hun eerdere revolte. De tweede fase van de opstand zou dan begonnen zijn als een verdediging tegen een mogelijke repressie. TeBrake geeft ook weer wat het Chronicon Comitum Flandrensium[98] schrijft over deze gebeurtenissen. De kroniekschrijver zoekt de reden voor de nieuwe revolte in een bewuste beslissing van de boeren om tot meer verandering te komen. Ze willen elke geprivilegieerde weg van het platteland[99].

Als antwoord op het nieuwe rumoer, wordt er een algemeen parlement bijeengeroepen te Oudenaarde, waarbij de graaf ook aanwezig is. Op 24 juni doet dit parlement een uitspraak. De amnestie wordt verlengd, dus ook mensen die na de vorige vrede (9-12 april 1324) nog acties hadden ondernomen wordt vergeving geschonken. Dit is wel op voorwaarde dat de hoofdmannen worden afgezet en er geen volksvergaderingen meer worden gehouden. Er wordt ook een commissie opgericht met vertegenwoordigers van het Vrije en Brugge om te oordelen over de gevluchte edelen. De graaf oordeelt dat hij goed heeft gehandeld en vertrekt naar Frankrijk om zich de volgende vier maanden niet meer in Vlaanderen te vertonen,  hoewel de steden hem vroegen in Vlaanderen te blijven[100]. Hij laat Filips van Axel achter als ruwaard. Maar de maatregelen kwamen te laat. Tijdens het najaar van 1324 roert het Vrije zich al opnieuw en krijgt steun van de stad Brugge. In deze stad is er sinds februari een schepenbank bevolkt met ambachtslieden die dezelfde doelstelling heeft als de boeren. Immers het patriciaat van de steden staat op dezelfde hoogte als de adel op het platteland[101].

Vanaf deze fase van de opstand krijgen we de namen van de voornaamste hoofdmannen in het Vrije. In het noorden zijn dat Zeger Janssone en Lambert Bonin, in het oosten zijn dat Walter Ratgeer en Hughe Blauwel zoon Beukels. Deze vier zijn allen welgestelde landbouwers. Zowel Lambert Bonin als Hughe Blauwel zoon Beukels zijn leenmannen van de graaf. Wat de rechtstreekse aanleiding is voor deze rebellie, die in het najaar van 1324 begint,  is een raadsel. Zeker is echter dat ze zowel tegen de adel gericht is die de macht heeft als tegen de edellieden die geen gezag uitoefenen. De boeren breken binnen in de kastelen van de heren, roven ze leeg en steken ze in brand. De bewoners die in hun handen vallen moeten het ontgelden. De kerk als grootgrondbezitter is vanaf nu ook een doelwit. De boeren weigeren de tienden uit te betalen en eisen een verdeling van de graanvoorraden die in de abdijen liggen. De boeren nemen het bestuur over in het Vrije en plaatsen garnizoenen in de steden[102].

Het verzet is nu niet meer gericht tegen corrupte machtsdragers, maar wel tegen de bevoorrechte stand als zodanig. Dit is een belangrijk verschil met de eerste fase van de opstand. De gebeurtenissen van april-juni 1324 toonden aan dat de adel niet te vertrouwen is. Eenmaal terug was men immers opnieuw begonnen met het bedriegen van de bevolking. Tevens waren de eerder genomen maatregelen van de graaf tegen de edelen een stimulans voor de bevolking om meer te eisen. De afwezigheid van de graaf zorgde voor een derde factor. De bevolking vreesde ervoor dat de adel hiervan zou gebruik maken om de opgelopen vernederingen op het volk te wreken. Het resultaat van deze factoren is dat de opstand evolueert naar een 'sociale revolutie'. De gevestigde maatschappij wordt in vraag gesteld en men zal er zelfs in slagen, tijdelijk, een nieuwe orde te vestigen.

 

Inmenging van de steden?

De graaf en Robrecht van Cassel keren, op bevel van de koning Karel de Schone, terug naar Vlaanderen. Op 25 december zijn ze in Kortrijk waar inderhaast een stedenparlement wordt bijeengeroepen, van de grote steden is enkel Brugge afwezig. Tijdens dit parlement wordt besloten dat Ieper veertig boogschutters naar Gistel stuurt en dat Gent éénenvijftig boogschutters naar Aardenburg zendt, om de verspreiding van het oproer in te dijken.[103]  Dat opstandige elementen zich ook lieten horen in Ieper en Gent wordt bewezen door het feit dat beide steden hun nachtbewaking versterken[104].

In het begin van januari vertrekken de graaf en Robrecht van Cassel naar Gent om vanuit deze stad de opstandelingen weerwerk te bieden. Ze houden enkele strafexpedities die voor wreedheid niet moeten onderdoen voor het gedrag van de boeren tegenover de edelen. Op deze manier kiest de stad Gent, althans zij die de macht hebben, voor de kant van de graaf[105].

In Brugge is de situatie wat verschillend. Al sinds 1324 is de magistraat bevolkt met mensen die sympathie hebben voor de opstand. Over de eigenlijke rol echter van Brugge in de opstand bestaan er in de geschiedschrijving twee opvattingen. Enerzijds zijn er de historici[106] die Brugge de rol van leider van de gehele opstand toedichten. Zij zijn van mening dat vanuit Brugge de opstand wordt gecoördineerd en dat de Bruggelingen bevelen geven aan de opstandelingen. Anderzijds zijn er de historici[107] die meer de nadruk willen leggen op de boeren in het verhaal. Zij ontkennen niet dat er in Brugge ook oproer was, maar zij spreken van twee verschillende bewegingen: één in de stad en één op het platteland, die soms eens convergeerden. De boeren hebben volgens hen geen leiding nodig van een stad, zij kunnen zich perfect zelf organiseren.

Het recentste werk van de eerste strekking werd gepubliceerd door Jacques Sabbe in 1992. Hij is van mening dat Brugge vanaf het eind van 1324 de leiding van de opstand in handen nam. Brugge wordt door hem verantwoordelijk gesteld voor de verspreiding van de opstand in het Zwin. Hij beweert zelfs dat de stad de orde handhaafde op het platteland. De hoofdmannen Nikolaas Zannekin en Zeger Janssone kregen volgens hem het bevel van Brugge om de andere kustkasselrijen in bezit te nemen en onder leiding te plaatsen van de bevolking. In 1993 verscheen de studie van de Amerikaan William TeBrake. Hij plaatst zich in de tweede strekking. Zijn houding is gebaseerd op een kritische lezing van het C.C.F. De kroniek schrijft letterlijk dat Brugge het bevel gaf tot verdere verovering[108]. Zijn overtuiging is echter dat de boeren geen leiding nodig hadden van de stad. Zij konden hun eigen boontjes wel doppen. De historici die menen dat Brugge bevelen gaf zijn, volgens TeBrake, dan ook luie mensen omdat ze niet de moeite nemen het C.C.F. in vraag te stellen[109]. Wij hebben zelf geen onderzoek gedaan naar de rol van Brugge, we zullen dan ook geen stelling nemen in deze discussie. In het deel waarin wordt ingegaan op de rol van de stad Ieper, zullen we wel kunnen aantonen dat er verregaande contacten waren tussen Ieper en de dorpen van het Westland.

 

De opstand verspreidt zich.

Op 21 januari 1325 bevinden de graaf en Robrecht van Cassel zich te Ieper en geeft de graaf Robrecht de opdracht de opstandelingen te bestrijden. De oorkonde die de graaf hiertoe uitvaardigt, spreekt over “die van het Vrije, Colin Zannekin en anderen die hen helpen”[110]. Robrecht van Cassel neemt de opdracht ter harte en probeert in de kasselrijen van Veurne–Ambacht, St.-Winoksbergen en Broekburg het hoofd te bieden aan de rebellen. Maar deze rebellen laten zich niet tegenhouden.

Welke gebieden veroveren zij? Begin januari zwicht Gistel onder de druk van de troepen van Zeger Janssone[111]. Dit is het startsein voor een optocht langs de kust. De volgende dorpen, kleine steden, die veroverd worden zijn: Nieuwpoort, Veurne, St.-Winoksbergen, Duinkerke en Cassel. Telkens wordt Robrecht van Cassel verder naar het Zuiden verdreven, tot hij uiteindelijk vlucht naar Artesië[112]. Na deze tocht worden de troepen in tweeën gesplitst. Onder leiding van Zeger Janssone trekken ze verder op naar Torhout en Roeselare, om verder Kortijk te omsingelen. Zeger Janssone stelt zich aan het hoofd van het ander deel en trekt met hen verder naar Cassel, Belle en Poperinge[113]. Maart 1325 is het westelijk en Zuid – Westelijk deel van Vlaanderen in handen van de opstandelingen, met uitzondering van Ieper en Kortrijk[114]. In het noorden en noordoosten van Vlaanderen is de verspreiding van de opstand niet zo succesvol. Vanaf de tweede helft van februari belegert Lambert Bonin Aardenburg. Vele edelen van het Vrije hebben zich daar verschanst. De belegeraars stuiten er dan ook op een zeer sterke weerstand en ze moeten na enige tijd het beleg opgeven. De opstandelingen in het noordoosten staan  onder de leiding van Walter Ratgeer. In het begin van 1325 veroveren ze Assenede. Deze stad wordt hun basis voor verder operaties. Maar in maart zijn ze, tijdelijk, teruggedreven naar de Brugse Kasselrij. In de lente en de zomer zullen ze echter opnieuw het land van Waas en de Vier Ambachten controleren. Op 2 februari wordt de Brugse magistraat vernieuwd. Deze vernieuwing luidt de doorbraak van Willem de Deken in. Hij is één van de radicaalste te Brugge. Andere schepenen die nu in de magistraat terechtkomen behoren ook voornamelijk tot de groep van radicalen. Zeker één van hen was een voller, een andere een wever. Verder waren er poorters en een huidenvetter. Slechts twee schepenen zijn meer gematigd[115].

Vanaf het einde van maart zijn er opnieuw pogingen tussen de partijen om tot een vrede, of toch tenminste een akkoord, te komen. Op 24 maart wordt er een wapenstilstand afgekondigd en op 7 april kruipen de schepenen van Gent, Brugge, het Vrije en Ieper rond de onderhandelingstafel[116]. Op 25 april biedt Lambert Bonin zelfs zijn onderwerping aan[117]. Ondertussen wordt er een scheidsrechterlijke commissie onder het voorzitterschap van Robrecht van Cassel opgericht De wapenstilstand wordt ook gebruikt om opnieuw te onderhandelen met Engeland. Afgevaardigden van Gent, Ieper en Brugge vertrekken in mei. Men kan een verlenging van het bestaande bestand bekomen. [118].

 

Intriges en gemiste vredeskansen

De positieve gebeurtenissen halen jammer genoeg niet veel uit. Voor het verklaren van het mislukken van de vredesbesprekingen, kunnen verschillende redenen gegeven worden[119].

Ten eerste vindt de scheidsrechterlijke commissie geen oplossing. De edelen die erin zetelen vrezen dat er beslissingen zouden genomen worden die voor hen nadelig zouden uitvallen. Ze willen gewoonweg geen macht verliezen en zijn niet bereid tot compromissen.

Ten tweede heerst er een verdeling bij de rebellen. Enerzijds is er de onderwerping van Lambert Bonin, anderzijds is er het wantrouwen van Zannekin en Janssone tegenover de conclusies van de commissie.

Ten derde is er het voorval op 11 juni in de abdij van Ter Duinen. Er was overeengekomen dat de nieuwe arbitragecommissie zou samen komen op die bewuste datum, om ook de daden van de adel te beoordelen. De opstandelingen en de hoofdmannen Zannekin en Janssone zijn op de afspraak aanwezig, Robrecht van Cassel en de edelen komen niet opdagen. Er zijn twee verklaringen in de eigentijdse bronnen voor deze gebeurtenis. Aan de ene kant is er de kroniekschrijver van het C.C.F. Hij zegt dat er een gewapende, boze bende van boeren aan de abdij stond. Zij begonnen te roepen en te tieren, bijgevolg werd de bijeenkomst opgeschort door de commissarissen. Aan de andere kant zijn er de politieke activiteiten in de grafelijke raad die een rol spelen. De graaf raakt langzamerhand meer en meer onder de invloed van Jan van Namen en diens medestanders. Zij willen geen enkele toegeving doen aan de opstandelingen. Het is echter Robrecht van Cassel die de nieuwe scheidsrechterlijke commissie voorzit. Hem wordt verweten dat hij te toegeeflijk is. Wat het kamp van Jan van Namen precies van plan is geweest, is niet geweten. Wel is het duidelijk dat Robrecht van Cassel hem en zijn entourage niet meer vertrouwt. Op 9 juni 1325 bevindt hij zich te Waasten. Hij vlucht echter naar zijn landgoederen in Nieppe, zonder in Ter Duinen te verschijnen. In een later memorandum zal hij beweren dat men het op zijn leven had gemund[120]

Als gevolg van deze redenen diende de wapenstilstand tot niets en bleek een scheidsgericht nutteloos. In de zomer van 1325 gaat de strijd ongehindert voort, wreder en hardnekkiger dan tevoren.

 

De graaf gevangen

Tijdens en na de mislukking van Ter Duinen bevindt de graaf zich te Ieper. Hier blijft hij echter niet lang meer. Op 13 juni vertrekt hij naar Kortrijk. Bij zijn vertrek neemt de graaf 400 gewapende edelen mee[121]. De redenen voor dit vertrek zijn van tweeërlei aard. In de stad Ieper raakt het gemeen, voornamelijk de wevers en de vollers, meer en meer opgehitst. De graaf begint dan ook te vrezen voor de waarborgen van zijn veiligheid in deze stad. De magistraat van Kortrijk van zijn kant vraagt aan de graaf hulp tegen de Bruggelingen die optrekken naar de stad. Eenmaal aangekomen in Kortrijk wordt Lodewijk nog welwillend ontvangen door het volk[122]. De eerste beslissing die hij neemt is de zes Brugse onderhandelaars die al in de stad aanwezig zijn op te sluiten. Hierna beveelt hij het in brand steken van enkele huizen aan de Leie aan de rand van de stad. Op deze manier kan het stadsgedeelte dat door de stadswallen beschermd wordt, beter verdedigd worden. De stedelijke milities van Brugge rukten immers op naar Kortrijk[123]. De brand loopt echter uit de hand als ze overslaat naar de binnenstad. Het volk van Kortijk keert zich nu op zijn beurt tegen de graaf. Er volgt een chaotische en tumulteuze strijd, die resulteert in de gevangenname van de graaf. Op zijn minst vijf edelen van zijn gevolg worden gelyncht door het volk[124]. Jan van Namen, die er ook aanwezig was, slaagt erin te ontsnappen richting Doornik. De graaf wordt aan de Bruggelingen, die ondertussen zijn aangekomen in Kortrijk, uitgeleverd en naar Brugge gevoerd[125]. Zo komt ook Kortrijk onder het bewind van opstandelingen. 

In de stad Ieper grijpt er een machtswisseling plaats na het vertrek van de graaf. Het gemeen voelt zich sterk genoeg, komt op straat en jaagt de patriciërs op de vlucht. Ze nemen de macht over en openen de poorten van de stad voor de troepen van Zannekin. Er wordt onmiddellijk begonnen met het bouwen van nieuwe vestingen rond de voorsteden, daar waar de ambachtslieden wonen[126]. Als gevolg van deze gebeurtenissen regeren de opstandeling tijdens de zomer van 1325 over het hele kustland en zijn ze de grootste partij in de steden Brugge, Ieper en Kortrijk[127].

Gent wordt nu eens te meer het bolwerk van de graafgezinden. Dat blijkt duidelijk uit de gebeurtenissen die volgen op de gevangenname van graaf Lodewijk. Op 30 juni 1325 ontvangt Robrecht van Cassel de titel van ruwaard van Vlaanderen uit handen van de gevangen graaf en de stad Brugge. Hij staat nu formeel aan het hoofd van de rebellen. De bedoeling is hem in deze functie te laten erkennen door alle steden om zo tot een breking van de macht van het patriciaat en de edelen te komen. Maar er is één iemand die een stokje steekt voor dit plannetje: graaf Jan van Namen, eeuwige rivaal van Robrecht. Hij bevindt zich te Gent. Jan van Namen eiste voor zichzelf de titel van ruwaard op, ter verdediging van de échte grafelijke belangen. Hij wordt uiteindelijk op 20 september 1325 door koning Karel de Schone erkend in deze functie[128]. Op deze manier komt er nog een tegenstelling bij de al bestaande: de grafelijke familie geraakt verscheurd.

Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat de strijd wordt opgevoerd. In de herfst en de winter van 1325 worden er vele veldslagen geleverd en enkele steden in het oosten van het graafschap worden belegerd. De rivaliteit tussen Robrecht en Jan is een grote drijfveer achter deze woelige episode. De koning van Frankrijk probeert wel de graaf vrij te krijgen, maar de onderhandelingen tussen Brugge en Gent springen al snel af. Geen van beide steden wil ook maar één enkele toegeving doen. De Bruggelingen willen de graaf niet onvoorwaardelijk vrijlaten. De Gentenaren daarentegen eisen eerst de vrijlating van de graaf. Daarna kan men tot onderhandelingen overgaan[129].

Tijdens de zomer van 1325 slagen de opstandelingen erin nog nieuwe gebieden te veroveren. Walter Ratgeer die de campagne in het noordoosten leidt belegert Aardenburg opnieuw sinds juli 1325[130]. Tijdens de tweede helft van juli 1325 valt deze stad uiteindelijk in de handen van de opstandelingen. De versterkingen worden afgebroken en er wordt een magistraat van hoofdmannen aangesteld. Daarna rukt hij verder op naar het oosten en wint de Vier Ambachten en het Land van Waas voor de rebellen rond het einde van de zomer. Meer naar het zuidoosten proberen troepen onder leiding van Robrecht van Cassel de macht van de loyalisten te breken. Zo slaan ze hun kamp op om Oudenaarde te belegeren. Een rechtstreekse aanval op Gent is immers een te hachelijke onderneming. Op 15 juli brengen ze de getrouwen van Jan van Namen een nederlaag toe bij de Rekkelingenbrug bij Deinze en uiteindelijk sluit ook Deinze zich bij de opstand aan. In Gent zelf wordt het de patriciërs heet onder de voeten bij een opstand van de wevers in augustus. De situatie wordt opgelost door enkele wevers terecht te stellen en een driehonderdtal te verbannen. Dendermonde verklaart in de loop van oktober 1325 dat niemand van de vijanden van de graaf noch van Robrecht van Cassel de stad binnen mag. In Geraardsbergen worden aanhangers van Jan van Namen vermoord op 23 september 1325, hijzelf kan ontsnappen[131].

Vanaf ongeveer de herfst van 1325 krijgen de opstandelingen enkele tegenslagen te verwerken. In het noordoosten verliest Walter Ratgeer de controle over de Vier Ambachten en het Land van Waas. De repressie die in deze gebieden wordt doorgevoerd vanaf 1325-1326 is zeer streng[132]. Bij een poging tot heroveren verliest hij samen met een aantal manschappen het leven in november 1325. In het zuidoosten profileert zich dezelfde trend. Robrecht van Cassel en de Bruggelingen moeten het beleg van Oudenaarde opgeven. Dendermonde, ingesloten door de royalen, steunt de opstandelingen niet meer. Goederen van Robrecht zelf worden aangevallen. Dit is bijvoorbeeld het geval te Bornem. Rond november 1325 staan de opstandelingen even ver als in juni 1325. De scheidslijn tussen de 2 partijen is de Schelde[133]

 

Koninklijke en pauselijke interventie

Als gevolg van de de gevangenname van graaf Lodewijk, wordt koninklijk ingrijpen onvermijdelijk. De koning is immers de feodale heer van de graaf. Hij heeft de plicht hem te beschermen en orde op zaken te stellen. Ook het verlangen van de koning om Vlaanderen onder Frans gezag te krijgen krijgt door de gebeurtenissen een flinke deuk. De betalingen volgens het verdrag van Athis-sur-Orge worden niet meer betaald en het strategisch belangrijke kasteel van Helkijn op de Schelde wordt bezet door de opstandelingen. Dit kasteel is in bezit van de bisschop van Doornik en staat notabene onder bescherming van de koning. De koning is er nu vast van overtuigd dat met de rebellen moet afgerekend worden. Wat onderneemt de koning om de graaf vrij te krijgen[134]?

In eerste instantie probeert hij het nog met onderhandelen. Alfons van Spanje, koninklijk raadgever, wordt naar Vlaanderen gestuurd. Maar dit haalt niets uit. Hierna gebruikt de koning de grote middelen om druk uit te oefenen op de Vlamingen. Ten eerste schrijft hij op 4 november 1325 een brief naar de bisschoppen met de vraag het interdict over Vlaanderen uit te spreken en de Vlamingen te excommuniceren[135]. Rond 12 november geven de bisschoppen gevolg aan de oproep van de koning. Deze maatregel brengt een scheiding teweeg binnen de clerus. Er zijn enkele lagere clerici die zich niet houden aan het interdict en erediensten blijven houden. Ten tweede vaardigt de koning een handelsverbod uit tussen Vlaanderen en Frankrijk. Ten derde worden er in november troepen verzameld te Rijsel en Sint Omaars. Ten laatste worden de eigendommen van Robrecht van Cassel geconfisqueerd. Als gevolg hiervan gaat Robrecht van Cassel met een verweerschrift van 30 november in tegen verdere confiscatie[136]. Al deze maatregelen hebben een effect bij de opstandelingen. Gematigden raken ervan overtuigd dat de graaf moet worden vrijgelaten. Radikalen willen daar niets van weten[137]. De gematigden beschikken echter nog over een overwicht en er wordt beslist de graaf vrij te laten. Lodewijk moet op 30 november 1325 een Heilige eed afleggen in Brugge, zijn eigenlijke vrijlating situeert zich tussen 1 december en 12 december[138]

De Vlamingen die nu misschien hoopten op een compromis met de graaf kwamen bedrogen uit. Want onmiddellijk na zijn vrijlating trok de graaf naar Parijs, weliswaar met een korte tussenstop in Gent. In Frankrijk vraagt de graaf militaire hulp aan de Franse koning. En de Fransen maken zich klaar voor een inval in Vlaanderen. Op 29 januari 1326 krijgen de troepen te Rijsel en St.-Omaars de opdracht zich klaar te houden voor een inval. Robrecht van Cassel, opportunist als hij is, ziet dat de kansen aan het keren zijn en biedt zijn onderwerping aan de koning aan[139]. Op 1 februari 1326 legt Lodewijk een eed af voor de koning waarin hij moet beloven geen aparte vrede met de Vlamingen te sluiten[140]. Er zijn enkele elementen die erop wijzen dat de Vlamingen zich rekenschap geven van een mogelijke Franse inval. Zo stuurt Ieper 50 boogschutters naar Nieuwpoort en wordt het archief van de stad Veurne naar de abdij van Ter Duinen gebracht.

Het komt echter niet tot een veldtocht. Koning Karel de Schone heeft last met Engeland omwille van Guyenne en heeft zijn troepen daar nodig. De gematigde Vlamingen van hun kant zijn bereid tot onderhandelen. Jan van Belle, poorter van Ieper, gaat in januari naar Parijs. De vernieuwing van de schepenbank van Brugge in februari 1326, heeft als resultaat dat er opnieuw meer gematigden dan radikalen schepen zijn. Er zijn zelfs mensen bij die nooit met de opstand hebben meegedaan[141]. Het initiatief tot onderhandelen komt van de koning. Vanaf 18 februari 1326 moeten de steden en kasselrijen vertegenwoordigers sturen naar Arques. In maart 1326 vinden er besprekingen plaats. Aan de ene kant is er de graaf en zijn raadgevers. Aan de andere kant zijn er de officiële vertegenwoordigers van de steden en kasselrijen, dus niet de zelf aangestelde hoofdmannen[142]. De vrede van Arques wordt op 24 maart 1326 gesloten en geratificeerd door de koning op 19 april[143]. Wat zijn de bepalingen van deze vrede? De Vlamingen worden regelrecht afgestraft. Brugge, Ieper, Het Vrije en Kortijk moeten 200 000 lb. torn. betalen aan de koning, ter vergoeding van oorlogsschade. De boete die Brugge en Het Vrije in april 1324 kregen opgelegd, wordt verhoogd van 66 000 lb. par. naar 100 000 lb. par. Deze som moet aan de graaf betaald worden. Er moet 4 000 lb. par. betaald worden voor de bouw van een Kartuizerklooster te Kortijk. De schade die kerken en abdijen hebben geleden moet ook vergoed worden. De achterstallige betalingen van het verdrag van Athis-sur-Orge, 1305, moeten aan de koning uitbetaald worden. Naast deze verschillende boeten krijgen de Vlamingen nog andere sancties opgelegd. De hoofdmannen en bondgenootschapen moeten afgeschaft en ontbonden worden. Driehonderd mensen van Brugge en Kortrijk moeten op strafbedevaart. De nieuwe versterkingen van Brugge en Ieper moeten afgebroken worden. De graaf wordt in zijn macht hersteld. Verbannen en gevluchte patriciërs kunnen terugkeren. Er wordt rekening mee gehouden dat dit problemen zal geven. Daarom worden er enkele speciale verordeningen genomen. Bijvoorbeeld in Kortrijk moet de wet eerst vernieuwd worden voor de terugkeer van de patriciërs[144].

De vrede is er gekomen op initiatief van de koning. Koninklijke commissarissen worden naar Vlaanderen gestuurd om toe te zien op de uitvoering van het verdrag. De graaf vertoont zich niet meer in Vlaanderen voor september 1326. De voorwaarden van het verdrag zijn strenger dan die in 1305. De hoofdmannen van de boeren noch de stedelijke machthebbers zullen deze opgelegde vrede dan ook aanvaarden. De strijd gaat gewoon verder, nog heviger en radikaler dan tevoren[145].

 

C. Radikalisering van de revolutie (1326-1328)

 

In deze laatste fase van de opstand grijpt er een radikalisering plaats onder leiding van nieuwe hoofdmannen. Hevige acties worden ondernomen tegen de edelen, het patriciaat en de clerus. Drie nieuwe namen van hoofdmannen duiken op in de bronnen: Jacob Peyt in St.-Winoksbergen, Jan vander Brugge in Broekburg en Jan de Valerie in Hondschoote. De bekendste van deze drie is Jacob Peyt. Hij zou vooral van leer trekken tegen de geestelijkheid. Via een verzoekschrift van februari 1329 van de pastoor van Duinkerke komen we bijvoorbeeld te weten dat Peyt in november 1325 de afkondiging van het interdict probeerde te verhinderen. Hij bedreigde hiertoe de clerici die waren samengekomen in de kerke van St.-Winoksbergen. Peyt onderneemt vanaf 1326 nog meerdere acties. Zo verbiedt hij de betaling van de kerkelijke tienden en renten. Ieder die het waagt de clerus te wille te zijn moet een boete betalen. Zijn belang, samenhangend met zijn populariteit, mag echter niet overschat worden[146]. Tijdens de zomer van 1327 zal hij vermoord worden door enkele opstandelingen van Veurne-Ambacht. Zijn dood geeft weliswaar aanleiding tot een crisis in het opstandige Vlaanderen. Deze zal niettemin worden afgewend door de tussenkomst van Bruggelingen, Ieperlingen en Rogier Thonis[147]. De eenheid binnen de rangen van de opstandelingen is opnieuw versterkt.

TeBrake maakt twee opmerkingen in verband met deze fase en de verhalende bron die het meest wordt gebruikt: het C.C.F. Ten eerste geeft het C.C.F. maar weinig informatie over de gebeurtenissen tussen april 1326 en augustus 1328. Daarbij komt nog dat de informatie die wordt gegeven, getuigt van een minder goed op de hoogte zijn van de feiten. Sluitende verklaringen hiervoor kan TeBrake niet geven. Ten tweede stelt TeBrake het extreem radikale karakter van deze fase in vraag. Hij zegt dat deze visie steunt op het C.C.F.. Hij stelt zich de vraag of de voorstelling van gebeurtenissen in het C.C.F. niet eerder moet begrepen worden als propaganda. Een propaganda van de gevestigde orde om de rebellen zo zwart mogelijk af te schilderen[148]. Sabbe daarentegen stelt het radikale karakter niet in vraag. Hij toont integendeel aan, via archivalische bronnen, dat de vernieuwing van de schepenbank te Brugge in februari 1327 opnieuw radikale mensen aan de macht brengt. En hij benadrukt dat de clerus als stand nu ook het mikpunt wordt van de volkswoede. Toegegeven, dit geldt alleen maar voor de stad Brugge, maar ik zal in het volgende deel aantonen dat de ergste feiten, gepleegd door de Ieperlingen, zich ook nà het verdrag van Arques hebben gemanifesteerd[149]. De stadsrekeningen van Ieper bewijzen zelfs zwart op wit dat de stad contacten onderhield met Jacob Peyt[150].

Wat is de chronologie van de rebellie tussen 1326 en 1328[151]? Na april 1326 steekt het oproer vrijwel onmiddellijk overal opnieuw de kop op. In elk dorp van westelijk Vlaanderen worden de edelen, die waren teruggekeerd, opnieuw verjaagd, eigen hoofdmannen worden opnieuw in de plaats aangesteld. Ook ageert men tegen de gematigden die het verdrag van Arques willen uitvoeren. De graaf keert op 17 september 1326 terug naar Vlaanderen. Deze keer wil hij in zijn eentje, zonder hulp van Parijs, tot een oplossing komen met de Vlamingen. Enkele parlementen met Brugge, Gent en Ieper worden te Eeklo en Oudenaarde bijeengeroepen tussen oktober 1326 en het begin van 1327. Maar veel halen ze niet uit.

De toestand blijft hetzelfde in 1327. De verhouding tussen graaf en Vlamingen houdt nog stand in het begin van het jaar. De graaf hernieuwt op 8 februari in Brugge, zijn eed die hij één jaar tevoren bij zijn vrijlating had uitgesproken. Vanaf begin april echter, laat hij zich niet meer zien in het westelijk deel van Vlaanderen. Hij blijft in de buurt van Oudenaarde om in september het graafschap opnieuw te verlaten en niet terug te keren voor februari 1328. Op militair gebied is het een goed jaar voor de grafelijk gezinden. Zij veroveren begin 1327 Geraardsbergen op de opstandelingen. Ook weten ze Biervliet terug te winnen. Biervliet ligt aan de Honte en is strategisch erg belangrijk. Van hieruit kunnen de Gentenaren Aardenburg en Oostburg bedreigen. Op 5 december 1327 tenslotte sluiten Gent en Oudenaarde een offensief en defensief verbond. Voor de opstandelingen ziet de situatie er minder rooskleurig uit. Brugge, onder leiding van Willem de Deken, probeert zich te verzekeren van de steun van de Zwin-steden door er zelf hoofdmannen aan te stellen. Ze trekken zelfs met een troepenmacht naar Aardenburg op vraag van de volkspartij aldaar. Op 14 juli 1327 stellen de Bruggelingen, in overeenkomst met de magistraat van Aardenburg twaalf hoofdmannen aan. Deze komen uit de volkspartij en staan naast en boven de eigenlijke  magistraat. Dat Brugge met een troepenmacht verschijnt in gebied onder zijn controle is veelbetekenend. Blijkbaar heeft men last van tegenstand bij de eigen achterban[152]. In deze context moet dan ook de moord op Jacob Peyt vermeld worden. Zoals hierboven beschreven, vermoorden enkele mensen uit het Veurnse deze radicale hoofdman tijdens de zomer van 1327. In het volgende hoofdstuk gaan verder in op deze gebeurtenis en de oplossing van de crisis die er door ontstaat. De Ieperlingen spelen immers een grote rol in de gebeurtenissen na de moord[153].

Tijdens de eerste helft van 1328 radikaliseert de toestand in Brugge volledig. De heer van Axel wordt door de graaf naar Brugge gezonden om er de magistraat te vernieuwen, conform aan de keure van april 1324. Hij krijgt echter geen kans, en moet vluchten uit de stad. Het volk stelt zelf haar eigen schepenen aan. Willem de Deken wordt burgemeester van de raad en andere volksleiders bezetten de raad en schepenbanken. In ieder ambacht worden er betrouwbare dekens en vinders aangesteld. De mensen die nu de macht in Brugge hebben zijn allen verbonden met de meest gewelddadige acties begaan door de stedelingen. De meest tot de verbeelding sprekende acties wordt ondernomen tegen Aardenburg. Tijdens de eerste helft van mei trekken de Bruggelingen op naar deze stad. De aanleiding is de moord op één van de twaalf hoofdmannen door Brugge in 1327 aangesteld. De schepenen van Aardenburg, royalen, worden eerst naar Brugge ontboden om zich te verantwoorden. Dat is niet genoeg voor de radikale Bruggelingen. Zij willen de moord wreken en trekken, onder leiding van Willem de Deken, naar Aardenburg. De clerici en patriciërs van Aardenburg worden uit hun huizen gedreven. Enkelen van hen kunnen ontkomen en verschansen zich in de kerk. Het sein tot belegering van de kerk is gegeven. Uiteindelijk worden de belegerden gedwongen de kerk te verlaten en enkele van hen worden onthoofd als een afschrikwekkend voorbeeld[154]. In de stad Brugge zelf worden de huizen van patriciërsfamilies bestormd en enkele leden van de families worden vermoord. Ook in Gistel houden de Bruggelingen lelijk huis. De bezettingen van de graaf moeten er ook aan geloven. Het kasteel van Wijnendale bij Torhout wordt voor de tweede keer belegerd zo ook het grafelijk slot van Male. De Bruggelingen gaan zelfs nog in het buitenland op zoek naar steun voor hun zaak. In juni vertrekken ze naar Engeland met de vraag aan de Engelse koning Edward III of hij de titel van koning van Frankrijk wil opnemen. Het feit dat Edward II opnieuw in een oorlog met de Schotten is verwikkeld heeft tot gevolg dat hij niet ingaat op het voorstel van de Bruggelingen[155].  We moeten benadrukken dat niet enkel de Bruggelingen wreedheden begaan in deze laatste fase. De steden van het Westland vormen ook het toneel van vergeldingsacties. Men is zowel tegen de gematigden die na Arques niet meer actief zijn, als tegen de grafelijk gezinden. Zelfs edelen kiezen de zijde van de opstandelingen. Gerard de Moor, één van de twee erfelijke schouten van Aardenburg, zou zelfs achter de wandaad te Aardenburg hebben gezeten[156].

De graaf bevindt zich dus  tijdens het jaar 1328 in zeer nauwe schoentjes. Van februari tot mei bevindt hij zich in Vlaanderen, maar enkel in Oudenaarde of Gent. In Frankrijk speelt er zich op dynastiek vlak een belangrijke verandering af: koning Karel de Schone sterft op 1 februari 1328 zonder een mannelijke erfgenaam. Filips van Valois wordt regent. Zolang hij regent is probeert hij de Vlamingen op andere gedachten te brengen via onderhandelingen. Maar dat draait telkens op niets uit. Elke vrede zou een instemming zijn met Arques en dat wil de harde kern van de Vlamingen onder geen enkel beding. Op 29 mei legt Filips te Reims de koningseed af. Tijdens deze plechtigheid stelt Lodewijk zichzelf voor als een graaf zonder land en smeekt de koning hem ter hulp te komen. Paus Johannes XXII dringt ook aan op een militaire interventie. De toestand in Vlaanderen is voor geen enkele machthebber meer tolereerbaar. Filips gaat op dit verzoek in en besluit tot een militaire expeditie in Vlaanderen[157].

Het is in het kader van de dynastieke wisseling dat de tocht van de Bruggelingen naar Engeland moet begrepen worden. Zij zien ook wel in dat de situatie onhoudbaar wordt als de Franse koning de graaf komt helpen. Door de Engelse koning Edward III als Franse koning te doen erkennen rekenden ze  op militaire steun van dit land. 

 

D. De slag bij Cassel (23 augustus 1328) en de ineenstorting van het verzet[158]

 

Na zijn beslissing naar Vlaanderen op te trekken laat Filips van Valois het interdict en de excommunicatie over de Vlamingen uitspreken. De argumenten die hij hiervoor aanhaalt variëren van ongehoorzaamdheid aan eerdere verdragen tot regelrechte misdaden[159]. Hij roept al zijn vazallen op naar Atrecht te komen tegen 31 juli[160]. De graaf van Henegouwen en de koning van Bohemen beantwoorden deze oproep ook. De strijdmacht wordt groter dan die van 1302. Graaf Lodewijk, Jan van Namen en de milities van Gent blijven in het oosten van het graafschap[161]. Filips neemt ook voorzorgen in het geval de Vlamingen een aanval zouden uitvoeren op de havens in Normandië[162]. Voedselvoorraden worden aangelegd te St.-Omaars, Rijsel en Doornik[163]. Het interdict en de excommunicatie beroeren de gematigde Vlamingen. Zij zijn bereid tot onderhandelen. Maar in tegenstelling tot 1326 zitten de radikalen en de hoofdmannen sterk in het zadel[164]. Zij overtuigen de bevolking de wapens op te nemen tegen de koning. Omdat het gevaar zowel uit het zuiden wordt verwacht als uit het oosten moeten de Vlamingen zich verspreiden.

Onder leiding van Nicolaas Zannekin en Winnoc le Fiere verzamelen de boeren van de kasselrijen Veurne, Broekburg, St.-Winoksbergen, Cassel en Belle zich op de Casselberg. De milities van Ieper en Kortrijk nemen post aan de Leie, ten noordwesten van Rijsel. Een deel van de milities van Brugge en Het Vrije nemen post in de omgeving van Doornik onder de leiding van Zeger Janssone en Lambert Bonin. Een ander deel van de Brugse milities blijft in de stad. De strijdtroepen van de Vlamingen zijn dus verdeeld. En wel zo dat ze te ver van elkaar af liggen om elkaar dadelijk hulp te bieden[165].

De Franse troepen vertrekken rond 9 augustus naar het noorden[166]. Als duidelijk wordt dat de troepen onder leiding van Zannekin en le Fiere de eerste zullen zijn waarop het Franse leger zal stoten zendt Brugge 100 boogschutters naar Cassel op 17 augustus. Zij zullen echter te laat komen. Op 20 augustus steken de Fransen de grens met Vlaanderen over aan de Nieuwe Gracht[167]. In hun opmars verwoesten en plunderen ze het platteland[168]. Op 20 augustus vatten ze post te Cassel. De boeren onder leiding van Zannekin bevinden zich boven op de Casselberg, de koning en zijn troepen aan de voet van de berg[169].

Tijdens een drietal dagen houden beide troepen elkaar in de gaten zonder hun posities te verlaten. In de vroege morgen van 23 augustus beveelt de koning Robrecht van Cassel samen met nog enkele ridders de omgeving te brandschatten, om zo de boeren van hun berg af te lokken[170]. Dit lukt niet, de Vlamingen blijven op hun berg. Tijdens de nacht van 22 op 23 augustus hadden de Vlamingen niettemin besloten de volgende dag over te gaan tot een verrassingsaanval. Ze hadden de bedoeling door te dringen tot bij de tent van de koning en hem gevangen te nemen of te doden. Zo zouden ze het Franse leger een zware slag toebrengen in afwachting van de Brugse boogschutters. Ze verdelen zich in drie kolonnes en dalen aan het einde van de dag zo stil mogelijk de berg af. De Franse ridders hebben hun gevechtsuitrusting niet aan en zijn totaal verrast[171], de Vlamingen komen zelfs in de buurt van de tent van de koning. Maar Robrecht van Cassel komt juist terug van een nieuwe plundertocht[172]. De Vlamingen moeten zich tegen hem weren en tegen de graaf van Henegouwen die ook nog gevechtensklaar is. Op deze sterke tegenstand hebben de Vlamingen niet gerekend. Ze moeten zich nu volledig concentreren op hun verdediging en kunnen niet meer verder doorstoten tot de tent van de koning[173]. Daardoor krijgen de andere Franse ridders de kans zich te bewapenen en ook weerstand te bieden. De Vlamingen wordt de toegang tot de helling afgesneden door de ridders en ze zijn dus verplicht zich te verzamelen en tezamen weerstand te bieden. Ze stellen zich op in kroonvorm[174]. Slechts door een list van de Fransen komt er een opening in de gelederen van de Vlamingen. De Fransen breken door en hakken de Vlamingen in de pan[175]. De twee leiders: Zannekin en le Fiere laten het leven in de slag. Het aantal doden op het slagveld is op zijn minst 3185 aan de kant van de Vlamingen[176]. De Fransen hebben veel paarden verloren. Hun dodental zou niet hoger zijn geweest dan 17[177]

Na de slag sporen de edelen de koning aan de Vlamingen af te straffen door te vuur en te zwaard het kustland te verwoesten. Maar de koning gaat hier niet op in. Hij wil de onderwerping van de steden en dorpen aanvaarden. Lang moet hij hier niet op wachten. Eén dag na de Franse overwinning biedt Duinkerke haar onderwerping aan. Op 26 augustus doen de steden Veurne, Nieuwpoort, Lombardsijde en enkele kleine dorpen dit ook. Op 27 augustus volgt Poperinge en op 29 augustus stelt Ieper gevolmachtigden aan om zijn onderwerping aan te bieden. Ondertussen probeert Willem de Deken vanuit Diksmuide het verzet te reorganiseren. Hij stuurt brieven naar Poperinge en Ieper. Maar het is al te laat, de steden willen niet meer meedoen. Op 5 september biedt Diksmuide zijn onderwerping aan. Brugge is de laatste die capituleert op 9 september. Haar radikale leiders vluchten: Willem de Deken naar Antwerpen en Zeger Janssone naar Zeeland, anderen worden opgepakt en gevangen genomen[178].  Reactionairen bezetten opnieuw de schepenbank. Een maand na de overwinning in Cassel geeft Filips van Valois opnieuw de autoriteit aan Lodewijk over Vlaanderen. Uiteindelijk wordt het interdict en de excommunicatie opgeheven door paus Johannes XXII op 19 oktober 1328.

 

E. De repressie (1328-1331)

 

De repressie die vanaf 1328 wordt doorgevoerd is zeer hard[179]. In de steden Ieper en Brugge worden, bijna onmiddellijk na de nederlaag, gijzelaars opgevorderd door zowel de koning als de graaf. Ieper moet 1000 wevers en volders leveren die drie jaar in Frankrijk moeten gaan wonen en 300 gijzelaars. Brugge levert 500 gijzelaars aan de koning en 353 aan de graaf[180]. In elke stad en kasselrij worden er enquêtecommissies opgericht. Zij moeten de misdaden van de opstandelingen onderzoeken en de schuldigen aanduiden. Terechtstellingen van de hoofdmannen vinden plaats, onder meer Lambert Bonin, hoofdman van het Noord-Vrije, Hughe Blauwel f Beukels, hoofdman van het Oost-Vrije. Een aantal van deze terechtstellingen vinden plaats te Damme. Waarschijnlijk in oktober 1328 als Lodewijk er verblijft. De grafelijke raadgever Willem van Auxone is één van de hoofdverantwoordelijken voor dit bloedige onderdeel van de repressie.

Op 2 december 1328 worden Willem de Deken en anderen gevluchte opstandelingen uit Brugge en het Vrije voor eeuwig uit Vlaanderen verbannen. Hun bezittingen worden verbeurd verklaard. Niet lang na deze verbanning wordt Willem de Deken gevangen genomen en als enige Vlaming door het Franse gerecht veroordeeld. Zijn proces begint op 14 december 1328. Tijdens dit proces wordt hij door de koning beschuldigd als leider van de opstand vanaf de vrede van Arques. Er worden hem verschillende beschuldigingen ten laste gelegd. De ergste aanklacht luidt majesteitschennis wegens het willen laten erkennen van Edward III als koning van de Fransen. Hij wordt uiteindelijk ter dood veroordeeld wegens hoogverraad.  Zijn handen worden afgehakt, hij wordt over straat gesleept en opgehangen: een gruwelijk einde[181].  

De Vlamingen moeten hoge boeten betalen. Zowel degenen bepaald door eerdere verdragen als nieuwe[182]. Stadsversterkingen moeten gesloopt worden. De goederen van diegenen die te Cassel hadden gevochten worden geconfisqueerd ten voordele van de koning[183]. Goederen van mensen uit Het Vrije en van Brugge worden ten voordele van de graaf geconfisqueerd[184].

Keuren van verschillende steden, niet allemaal[185], worden afgenomen en er komen nieuwe in de plaats. Brugge krijgt, als eerste, op 19 augustus 1329 zijn nieuwe keure. De nieuwe keuren geven de graaf veel meer macht[186]. De verkiezingen van de schepenen, bijvoorbeeld, worden in handen van de graaf gelegd. Stadsrekeningen worden onderworpen aan controle. Er ontstaat een centralistischer bestuur.

Februari 1329 probeert Zeger Janssone een nieuwe opstand uit te lokken. Hij verlaat zijn schuilplaats te Zeeland per schip met 200 Vlaamse bannelingen richting Oostende. Hij slaagt erin de bevolking van Oostende, Bredene en Oudenburg voor zich te winnen. Maar de reactionairen aarzelen niet om hem tegemoet te rijden en te verslaan. Janszone kan met zijn voetvolk het niet halen van de ruiters en hij wordt gevangen genomen. Uiteindelijk wordt hij te Brugge publiekelijk terechtgesteld. Na naakt door de straten te zijn gesleept wordt hij geradbraakt, onthoofd en opgehangen aan een hoge galg. Teneinde iedereen de lust te ontnemen om nog tegen de gevestigde orde op te komen[187].

Op korte termijn haalden zowel koning als graaf voordeel uit het neerslaan van de opstand. Beider schatkisten raakten aardig gevuld met de boeten en de graaf krijgt de macht over zijn graafschap beter dan ooit in handen. Op lange termijn echter zijn er niet veel voordelen. De koning van Frankrijk raakt verwikkeld in de honderdjarige oorlog met de Engelse koning. De graaf verliest opnieuw zijn macht bij de opkomst van Jacob van Artevelde vanaf 1337.

 

 

3. besluit

 

De opstand in het graafschap Vlaanderen van 1323 tot 1328 kan moeilijk beschouwd worden als een boerenopstand die zich enkel op de kustvlaktes voordeed. Het initiatief ontstaat wel in deze streek. Maar al vanaf het begin is er de sympathie en de steun van het gemeen in de steden. De doelstellingen van de opstandelingen veranderen tijdens de vijf jaren. De eerste fase van 1323 tot 1324 wordt gekenmerkt door het verzet tegen de corrupte ambtsdragers. De bevolking richt zich niet rechtstreeks tegen de graaf. In de tweede fase komt er een kentering. Hoewel men initieel opnieuw tegen fiscale misbruiken ageert wordt vanaf 1325 de bevoorrechte stand als zodanig geviseerd. Naast ambtsdragers zijn de graaf en de clerus een doelwit van wraakacties. Deze fase kunnen we een 'sociale revolutie' noemen: het willen omverwerpen van de bestaande orde. Door de gevangenschap van de graaf krijgt de opstand ook een politieke dimensie. De koning van Frankrijk wordt als suzerein bij de opstand betrokken. De beoogde pacificatie in maart-april 1326 gaat dan ook van de koning uit. Maar deze is een flop gebleken. Het verdrag wordt gesloten tussen de officiële afgevaardigden van de steden en dorpen en de grafelijke raadgevers. De vredesvoorwaarden waren te veeleisend, de achterban met haar hoofdmannen heeft het verdrag nooit aanvaard. De laatste fase van de opstand wordt gekenmerkt door een radikalisering. Geen enkel wettig gezag wordt nog erkend. Uiteindelijk zijn de opstandelingen, na vijf jaar, enkel kunnen verslaan worden door militaire koninklijke interventie. Waarna een bloedige en fiscale zeer harde repressie volgt. 

TeBrake wil absoluut de nadruk leggen op de rol van de boeren in het verhaal. Hij wijst op hun organisatorisch talent: zij bevrijdden het platteland van corrupte ambtenaren en van “rovende” edelen, en zij richtten een volks politiek regime op dat de orde kon houden en allianties kon aangaan met andere dorpen en steden[188]. Sabbe daarentegen stelt dat initieel de boeren in opstand kwamen. Maar dat het gemeen van de stad Brugge vanaf februari 1325 de leiding nam. Terwijl later Ieper het centrum wordt van de opstandelingen in het westelijk deel van Vlaanderen.

TeBrake stelt zich de vraag of de boeren zelf leider konden zijn van een opstand. Zijn antwoord is hierop ja. Er is volgens hem geen enkel bewijs dat niet-boeren een leidende rol speelden. Historici die van mening zijn dat boeren zelf geen leider konden zijn, noemt TeBrake luie historici. Want zij nemen de mening van de schrijver van het C.C.F. klakkeloos over. Hier ben ik het niet mee eens. Sabbe benadrukt de rol van de stad Brugge in de opstand, niet op basis van het lezen van het C.C.F., wel op basis van eigen archiefonderzoek. De verandering van de samenstelling van de schepenbank te Brugge is voor hem een waardemeter. Hem een “luie historicus” noemen is dan ook misplaatst. Sabbe ontkent ook niet dat landbouwers hun eigen leider kunnen zijn. Maar TeBrake wilt zo graag de nadruk leggen op de ‘boerenopstand’ dat hij ‘vergeet’ te kijken naar de steden. In zijn inleiding verduidelijkt TeBrake ook wel dat hij de nadruk wil leggen op de ‘boeren’ in het verhaal. Op zich is dit niet verkeerd. Maar vanuit dit standpunt pertinent weigeren om ook eens naar de situatie in de steden te kijken en consequent weigeren aan te nemen dat de steden zich inmengden in de ‘boerenopstand’ getuigt van kortzichtigheid. Jacques Sabbe heeft met archiefonderzoek naar de rol van de stad Brugge aangetoond, dat deze stad een grotere rol heeft gespeeld in de opstand dan TeBrake wil en kan toegeven, gegeven het standpunt van waaruit hij vertrekt[189].

In het volgende deel zullen we proberen een antwoord te vinden voor de rol van de stad Ieper in de opstand en de situatie aldaar. Ook ons onderzoek is gebeurd op basis van archivalische bronnen. Naar het einde van de studie zal blijken dat ook wij tot andere conclusies zijn gekomen dan TeBrake.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[67] Dit is een benaming die is ontstaan in de 18de eeuw. De tijdgenoten spraken eerder van ‘Slag bij Kortrijk’, naar de plaats van het gebeuren: VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 412; HUGENHOLTZ, Drie boerenopstanden, 19.

[68] BLOCKMANS, 1302. – vóór en nà, 88; VAN WERVEKE, “Vlaanderen en Brabant”, 10.

[69] Voor een uitvoerige bespreking van het tot stand komen van het verdrag: BLOCKMANS, 1302-vóór en nà, 89-93.

[70] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 413-414; SABBE, Vlaanderen in opstand, 14.

[71] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 414-415; BLOCKMANS, 1302-vóór en nà, 94-95.

[72] In de oudere literatuur wordt dit verdrag ook wel ‘het verdrag van de wederrechtelijkheid’ genoemd. Zie bijvoorbeeld DEVLEESCHOUWER, “De vrijheidsstrijd”, 458. Blockmans vraagt zich ook af hoe het verdrag van Athis-sur-Orge mogelijk is geweest. Hij is van mening dat de grafelijke vertegenwoordigers “wetens en willens” de inspanning van het gemeen slachtoffert. Er zijn er voordelen voor Robrecht van Bethune, niet annexering van Vlaanderen, en er zijn de boeten die door de bevolking moet betaald worden: BLOCKMANS, 1302-vóór en nà, 107.

[73] Voor een overzicht van de verdragen met hun voorwaarden en voor de omrekening van lb. torn. naar lb. par. zie: MERLEVEDE, Ieperse stadsfinanciën, 229-230.

[74] De steden wilden het verdrag gewoon niet aanvaarden: BLOCKMANS, 1302-vóór en nà, 96-101.

[75] MERLEVEDE, De Ieperse stadsfinanciën, 230.

[76] HUGENHOLTZ, Drie boerenopstanden, 23-24.

[77] HUGENHOLTZ, Drie boerenopstanden, 23, noot 5.

[78] SABBE, Vlaanderen in opstand, 15-16.

[79] SABBE, Vlaanderen in opstand, 16.

[80] SABBE, Vlaanderen in opstand, 16; VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 419-420;  TE BRAKE, Plague of insurrection, 46-49; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 109-112.

[81] TE BRAKE, Plague of insurrection, 47.

[82] Van toen af aan wordt hij eigenlijk Robrecht van Cassel genoemd: KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 114-115.

[83] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 420; SABBE, Vlaanderen in opstand, 16: TE BRAKE, Plague of insurrection, 49; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 112-113.

[84] KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 114.

[85] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 421.

[86] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 420-421; SABBE, Vlaanderen in opstand, 18-20; TE BRAKE, Plague of insurrection, 49-50; VAN WERVEKE, “Nederlanden tegenover Frankrijk”, 27-28; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 115-117. Van Werveke beschouwt dit incident verkeerdelijk als hét begin van de opstand; PIRENNE, “De opstand van Zee-Vlaanderen”, 301-302.

[87] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 421; SABBE, Vlaanderen in opstand, 21-24; VAN ROMPAEY, “opstand in het Vlaamse kustland”, 107-108; PIRENNE, “De opstand van Zee-Vlaanderen”, 304; HUGENHOLTZ, Drie boerenopstanden, 25.

[88] SABBE, Vlaanderen in opstand, 11-12; PIRENNE, “De opstand van Zee-Vlaanderen”, 303; HUGENHOLTZ, Drie boerenopstanden, 17-19, 79-81.

[89] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 421; TEBRAKE, Plague of insurrection, 52; SABBE, Vlaanderen in opstand, 21-24.

[90] VANDERMAESEN, Besluitvorming in het graafschap Vlaanderen, I, 209; HUGENHOLTZ, Drie boerenopstanden, 26.

[91] SABBE, Vlaanderen in opstand, 25 noot 91.

[92] SABBE, Vlaanderen in opstand, 25 noot 92.

[93] SABBE, Vlaanderen in opstand, 262 noot 94-101.

[94] SABBE, Vlaanderen in opstand, 29.

[95] HUGENHOLTZ, Drie boerenopstanden, 26-27. Hij maakt geen vermelding van het scheidsgericht dat de daden van het Vrije en Brugge oordeelde.

[96]VAN ROMPAEY, “Opstand in het Vlaamse kustland”, 108-111; SABBE, Vlaanderen in opstand, 24-31; TE BRAKE, Plague of insurrection, 54-67. TeBrake wijdt een heel stuk aan het samenroepen van de boeren en gaat in op de vraag naar een gevoel van samenhorigheid. TEBRAKE, Plague of insurrection, 57-60, noot 50-66.

[97] SABBE, Vlaanderen in opstand, 31, noot 122-123.

[98] uitgegeven door J.J. Desmet in de reeks in 4° van de Koninklijke Comissie voor Geschiedenis. In het vervolg zal het afgekort worden als C.C.F.

[99] TEBRAKE, Plague of insurrection, 67-68. Sabbe is van mening dat de corruptie van de grafelijke ambtenaren opnieuw de kop op stak. Hij zegt dat er in het Brugse Vrije opnieuw klachten rijzen tegen de heren. Ze worden ervan beschuldigd te knoeien met de gelden van de gemeenschap. SABBE, Vlaanderen in opstand, 31.

[100] VANDERMAESEN, Besluitvorming in het graafschap Vlaanderen, 210 noot 1.

[101] In Gent en Ieper daarentegen zitten de patriciërs nog in het zadel, zij nemen maatregelen tegen de ambachten die zich ook in hun steden roeren. Ieper verbant een aantal mensen voor altijd en samen sluiten de tweede steden een verdrag dat hen verplicht tot wederzijdse hulp: DIEGERICK, Inventaire, II, nr. 377; SABBE, Vlaanderen in opstand, 33-34.

[102] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 422; TEBRAKE, Plague of insurrection, 68-71; SABBE, Vlaanderen in opstand, 34-35.

[103] Gistel wordt op dat moment belegerd door Zeger Janssone. Aardenburg wordt belegerd door Lambert Bonin.

SABBE, Vlaanderen in opstand, noot 147 en 148.

[104] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 423; SABBE, Vlaanderen in opstand, 35; TEBRAKE, Plague of insurrection, 73-75.

[105] Op 18 februari 1325 heft de graaf de belastingen op van de stad en omgeving van Gent.

[106] Zowel Sabbe, van Rompaey, Vandermaesen als Mertens zijn hier te vermelden. Degene die hier het verst in gaat is Sabbe. Mertens maakt de opmerking dat “in het verhalend en het niet-verhalend bronnenmateriaal geen volledige overeenstemming voor wat de gebeurtenissen betreft, valt waar te nemen”: MERTENS, “Het Brugse Vrije en de opstand”, 305.

[107] De belangrijkste namen hierbij zijn Hugenholtz en TeBrake. Hugenholtz maakt enkel gebruik van het C.C.F. voor het relaas van de gebeurtenissen. Bij de bespreking van wie de deelnemers aan de opstand waren zegt hij dat het allen boeren zijn: HUGENHOLTZ, Drie boerenopstanden, 79.

[108] J.J. DE SMET, C.C.F., 189-190. Sabbe steunt ook enkel op het C.C.F. als hij zegt dat Brugge bevelen geeft aan de opstandelingen.

[109] TeBrake schrijft letterlijk "reluctant" d.w.z. “lui”: TEBRAKE, Plague of insurrection, 73-75. Naar aanleiding van ons eigen onderzoek dat ook de nadruk legt op de rol van een stad in de opstand hebben we contact opgenomen met William TeBrake en hebben hem geconfronteerd met deze toch wel boude uitspraak. In zijn antwoord van 15 mei 2001, milderde hij zijn opstelling enigzins, we geven hier zijn schrijven in extenso: “[... ]I am pleased to hear that you studied the rebellion and, in particular, the role that Ieper and Brugge played in it. [...]I agree that much remains to be done on the entire episode, especially using the types of records you have used.Though I may not have communicated it as clearly as I should have, I essentially agree that further research such as yours, using non-chronicle sources, will show the limits of my study. My goal from the beginning was very limited -- to provide the first detailed description of the rebellion in English for an audience of non-experts and to revise the serious misrepresentations of the rebellion in the few studies available in English that addressed parts of the rebellion.  My study was based mostly on the published sources that have been available for about a century, the same sources used by earlier historians who claimed that peasants are never capable of making decisions for themselves and that they only could act if others (city dwellers, priests, or renegade aristocrats) stirred them up, organized them, and lead them to take actions -- see writers such as G. Fourquin and D. Nicholas, for example.  So, I decided to examine the published sources that they had used, and I found no evidence for these assumptions in the Chronicon, for example.  Rather, I found that peasants could and did make decisions for themselves, organize, and take actions, including negotiations and alliances with cities such as Ieper and Brugge that often were very supportive of their efforts.  Indeed, I believe that the rebellion never would have lasted as long as it did if Ieper, Brugge, and other cities had not provided support, even if it amounted at times to nothing more than refusing to join the forces dedicated to defeating the rebellion.  I believe that it is possible to see the rebellion in its entirety as one that involved a number of parties, both rural and urban, and that it is possible to say that peasants could act on their own behalf without denying the involvement in cities.  What I do reject is the unfounded assumption, common in English-language historiography that states that peasants never took actions on their own.”

[110] DE LIMBURG-STIRUM, Codex diplomaticus, II, 369.

[111] TeBrake plaatst dit in februari.

[112] Is het wel juist om het woord “veroveren” te gebruiken. Sabbe spreekt telkens over de verovering van een dorp, terwijl TeBrake liever spreekt over een “verspreiding van de plattelandsopstand”. Volgens hem was de samenwerking van de plaatselijk bevolking belangrijk. De nadering van troepen onder leiding van Janssone of Zannekin ging, volgens hem, altijd gepaard met een opstand van de plaatselijke bevolking tegen hun heren met het gevolg dat dezen wegvluchten. Hij wijst ook op het groot draagvlak van de opstand: nooit moet er een deel van de troepen achtergelaten worden in ‘nieuw veroverd gebied’: TEBRAKE, o.p., 78-80.

[113] Bij TeBrake lezen we dat, volgens het C.C.F., Zannekin te Poperinge wachtte op een bevel van Brugge om Ieper in te nemen. Hij neemt dit niet aan en spreekt liever over een coördinatie tussen boeren en stad voor een eventuele aanval op Ieper en Kortrijk. Sabbe beweert dat Brugge de hoofdmannen richtlijnen gaf. Hij steunt hiervoor op het C.C.F.. Hij zegt wel niets over een ‘bevel’ waarop Zannekin zou wachten.

[114] Op 14 maart ontstaat er een breuk tussen de graaf en Brugge. De privileges die Brugge het vorige jaar nog had gekregen in verband met de controle over het Zwin worden nu ingetrokken: SABBE, Vlaanderen in opstand, noot 152.

[115] SABBE, Vlaanderen in opstand, 38.

[116] TeBrake zegt dat Gent hiervoor had geijverd. In deze stad zou er een deel van de bevolking zijn dat nogal pro – de opstand is. Het patriciaat zou schrik gekregen hebben.

[117] PIRENNE, Le soulèvement de la Flandre maritime, app. 5, 180-182. Hij zal later toch opnieuw zijn hoofdmanschap opnemen.

[118] TEBRAKE, Plague of insurrection, 75-83; SABBE, Vlaanderen in opstand, 36-38; VAN ROMPAEY, “Opstand in het Vlaamse kustland”, 111-114; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 122-123; HUGENHOLTZ, Drie boerenopstanden, 28-29.

[119] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 423; TEBRAKE, Plague of insurrection, 80-84; SABBE, Vlaanderen in opstand, 38-40.

[120] Zie voor deze verklaring: BOVESSE, “Le Comte de Namur Jean Ier”, 389-399. Van Rompaey en Kervyn de Lettenhouve en Werveke verdedigen de visie van het C.C.F.. Sabbe en TeBrake verkiezen de tweede verklaring. Hugenholtz vermeldt deze gebeurtenis niet eens.

[121] Dit getal komt uit de verhalende bronnen. SABBE, Vlaanderen in opstand, noot175.

[122] Dit volgens het C.C.F.: SABBE, Vlaanderen in opstand, noot 176 en 177.

[123] Kervyn de Lettenhove zegt dat de Brugse militie 500 man sterk was: KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 125.

[124] Zie hiervoor de bijdrage: DE PAUW, “L’enquete de Bruges après la bataille de Cassel”, 665-704. Hij geeft documenten uit waarin Bruggelingen deze gebeurtenissen bekennen.

[125] Vandermaesen heeft in zijn itinerarium van graaf Lodewijk II van Nevers de gevangenname berekend op 15 of 16 juni: VANDERMAESEN, Besluitvorming in graafschap Vlaanderen III, 67 noot 44.

[126] Dit is de versie van de gebeurtenissen te Ieper die gemeengoed is in de literatuur. In het volgende deel zal worden aangetoond dat de machtsovername niet zo eenvoudig is verlopen.

[127] VANDERMAESEN, “Vlaanderen en Henegouwen”, 423; TEBRAKE, Plague of insurrection, 84-86; SABBE, Vlaanderen in opstand, 42-45; VAN ROMPAEY, “Opstand van het Vlaamse kustland”, 114-115.

[128] Jan van Namen gebruikte, om zijn eisen kracht bij te zetten een document dat de graaf op 12 juni 1325 opgesteld zou hebben. Bovesse heeft aangetoond dat er zeer sterk mag getwijfeld worden aan de authenticiteit van dit document. Zie hiervoor: BOVESSE, “Le comte de Namur Jean Ier”, 401-408.

[129] SABBE, Vlaanderen in opstand, 46-47.

[130] De belegering van Aardenburg begon al voor de gevangenname van de graaf.

[131] KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de flandre, III, 128.

[132] SABBE, Vlaanderen in opstand, 50.

[133] SABBE, Vlaanderen in opstand, 46-50; VAN ROMPAEY, “Opstand van het Vlaamse kustland”, 115-117; TEBRAKE, Plague of insurrection, 88-92; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 127. TeBrake heeft een heel eigen interpretatie voor het gebrek aan blijvend succes in deze fase. Hij benadrukt dat het tot in de eerste helft van 1325 een zuivere boerenopstand is. Een opstand die ijvert voor de bevrijding van het platteland van de corrupte edelen. Vanaf de tweede helft van 1325 is de opstand meer gericht tegen Jan van Namen en heeft het meer het karakter van een opgelegde opstand. Er wordt nu te weinig aandacht geschonken aan het “plattelandsaspect” omdat Robrecht van Cassel en Brugge nu aan het hoofd staan.

[134] TEBRAKE, Plague of insurrection, 95; SABBE, Vlaanderen in opstand, 50-51; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 129-131.

[135] KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 130-131.

[136] Op 20 maart 1326 schrijft Robrecht een verklaring van zijn betrokkenheid bij de Vlaamse troebelen. Waarop alle klachten tegen hem zullen worden ingetrokken. Dan behoort hij definitief opnieuw tot het kamp van de graaf. DE LIMBURG-STIRUM, Codex Diplomaticus, II, 378-384, 353-355.

[137] TeBrake heeft een eigen interpretatie over de scheidslijn die er kan getrokken worden tussen de gematigden en radikalen. Zijn opdeling ligt in de lijn van zijn duale opvatting over de rol van de stad en het platteland in de opstand. Voor hem zijn de stedelingen de gematigden. De verklaring hiervoor zoekt hij in het feit dat de steden leven van de handel, die niet meer mocht met Frankrijk. De boeren, zegt hij, kunnen altijd op hun eigen land terugvallen. Daar komt nog bij, volgens hem, dat de stedelingen beschermd worden door hun gilden en al enige inspraak in het bestuur hebben, terwijl de boeren politiek gezien volledig onmondig zijn. Als zij de wapens zouden neerleggen, zouden ze wellicht hard afgestraft worden. TEBRAKE, plague of insurrection, 96-97.

[138] De exacte datum van de vrijlating van de graaf is niet uit de bronnen af te leiden. Vandermaesen plaatst ze rond 11 december. Zeker is dat de graaf op 1 december nog te Brugge is. Op 12 december meldt een bode te Gent de vrijlating van de graaf. Op 13 december wordt deze gevolgd door Aragoene, boodschapper van Lodewijk. Hij kan de reis naar Gent hebben aangekondigd: VANDERMAESEN, Besluitvorming in het graafschap III, 68-69, noot 47. Kervyn de Lettenhove meent dat de vrijlating van de graaf zich pas op 18 februari 1326 n.st. voordoet. Chronologisch gezien kan dit niet. Hij zal wellicht de hernieuwing van de beloften van de graaf in februari 1328 te Brugge verwarren met de feitelijke vrijlating: KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 131.

[139] DE LIMBURG-STIRUM, Codex diplomaticus, II, 380-382.

[140] De eed die Lodewijk op 30 november 1325 te Brugge heeft gezworen en de eed van 1 februari 1326 voor de koning zijn, qua inhoud, niet met elkaar te verzoenen.

[141] In het vierde hoofdstuk  zal ingegaan worden op de schepenbank van Ieper.

[142] Men kan aannemen dat de hoofdmannen radikaler zouden zijn geweest dan de officiële vertegenwoordigers.

[143] DE LIMBURG-STIRUM, Codex diplomaticus, II, 385-403.

[144] TEBRAKE, Plague of insurrection, 98-99; SABBE, Vlaanderen in opstand, 52-55; VAN ROMPAEY, “Opstand van het Vlaamse kustland”, 121; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 133-135.

[145] Wezenlijk is er nooit een uitvoering gekomen van het verdrag. Het is voor historici, en wellicht ook voor de tijdgenoot, een raadsel waarom het ooit is goedgekeurd. Vermoedelijk was er een deel van de bevolking dat hunkerde naar een eind van de latente oorlogstoestand. 

[146] De omstandigheden van zijn dood blijven in het duister. Wel laten de geestelijken na het neerslaan van de opstand zijn lichaam opgraven en verbranden. Dit om te voorkomen dat zijn graf een soort van bedevaartplaats zou worden: SABBE, Vlaanderen in opstand, noot 277.

[147] Rogier Thonis was vroeger raadsheer van Robrecht van Bethune. Na zijn dood treedt hij in dienst van Robrecht van Cassel. Tijdens de opstand blijft hij zijn nieuwe heer trouw. Hij is ook poorter van Ieper. We komen later nog op hem terug.

[148] TEBRAKE, Plague of insurrection, 115-119.

[149] SABBE, Vlaanderen in opstand, 55-56.

[150] SR, II, 756.

[151] TEBRAKE, Plague of insurrection, 108-115; SABBE, Vlaanderen in opstand, 58-65; VAN ROMPAEY, “Opstand van het Vlaamse kustland”, 121-122.

[152] SABBE, Vlaanderen in opstand, 58 noot 288-290.

[153] Cf. Infra.

[154] De omstandigheden van deze wandaad zijn geweten via onderzoekscommissies na de nederlaag in 1328. Willem De Deken bekent dit feit ook voor het Franse parlement: SABBE, Vlaanderen in opstand, 59-61, noot 306-316.

[155] De Franse koning Karel de Schone sterft op 1 februari 1327 met enkel twee dochters na te laten: KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 138.

[156] SABBE, Vlaanderen in opstand, 59-61.

[157] VIARD, “Guerre de Flandre”, 363; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 141-142, noot 1.

[158] Een uitgebreid relaas van deze gebeurtenissen vindt men bij: VIARD, “Guerre de Flandre”, 363-382.

[159] Volgens de bepalingen van het verdrag van Arques en de bul van paus Johannis XXII van 6 april 1327 mocht de koning dit doen: SABBE, Vlaanderen in opstand, noot 340; VIARD, “Guerre de Flandre”, 364, noot 3 en 4.

[160] VIARD, “Guerre de Flandre”, 364, noot 1. Kervyn de Lettenhove meent, verkeerdelijk, dat de ridders al op 22 juli te Atrecht moeten zijn: KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 142.

[161] TEBRAKE, Plague of insurrection, 119; SABBE, Vlaanderen in opstand, 67-68; VAN ROMPAEY, “Opstand van het Vlaamse kustland”, 122.

[162] VIARD, “Guerre de Flandre”, 366, noot 1.

[163] VIARD, “Guerre de Flandre”, 366, noot 2.

[164] In Kortrijk staan de gematigden blijkbaar het sterkst, want op 24 juni 1328 schrijft Lodewijk brieven om de onderwerping van Kortrijk de ontvangen: VIARD, “Guerre de Flandre”, 366, noot 3; VANDERMAESEN, Besluitvorming in het graafschap Vlaanderen, II, 65.

[165] TeBrake heeft hierover weer zijn eigen pro-boeren interpretatie. Hij minimaliseert de rol van de steden, vooral die van Brugge. Zijn conclusie is dat enkel de boeren van het Westland bereid waren hun leven te riskeren. TeBrake zijn redenering volgend zou men denken dat de steden ijverden voor zo een opsplitsing, zodat ze de boeren het vuile werk konden laten opknappen: TEBRAKE, Plague of insurrection, 119-120. Carton zegt dat enkel Brugge als stad de strijd steunde, hij vermeldt de milities van Ieper niet: CARTON, “Niklaas Zannekin”, 91.

[166] VIARD, “Guerre de Flandre”, 367, noot 3.

[167] VIARD, “Guerre de Flandre”, 367, noot 10.

[168] VIARD, “Guerre de Flandre”, 367, noot 13.

[169] SABBE, Vlaanderen in opstand, 68; VIARD, “Guerre de Flandre”, 366-367.

[170] VIARD, “Guerre de Flandre”, 370, noot 12; JENNES, “De slag bij Cassel”, 144.

[171] VIARD, “Guerre de Flandre”, 370-371, noot 1; JENNES, “De slag bij Cassel”, 144.

[172] VIARD, “Guerre de Flandre”, 372.

[173] JENNES, “De slag bij Cassel”,  145.

[174] Dit betekent dat ze zich opstellen in een cirkelvorm, met de ruggen naar elkaar en zo elke aanval proberen af te weren: JENNES, “De slag bij Cassel”, 145.

[175] VIARD, “Guerre de Flandre”, 373-374; JENNES, “De slag bij Cassel”, 149; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 145-148. Voor een strategische analyse van de ridderlegers en stedelijke milities : JENNES, “De slag bij Cassel”, 142-143. Hij oordeelt dat het de Vlamingen hun eigen schuld was dat ze in de pan werden gehakt. De zwakte van een militieleger schuilt in hun kleine manouvreerbaarheid. De oplossing voor hen is het uitkiezen van een positie en wachten op een aanval van de tegenstander. De Vlamingen hadden een goede positie nl. bovenop de berg.

[176] De inventaris van de confisquaties opgemaakt door Vane Guy vermeldt er 3185. Hij is echter niet volledig. Zie voor deze confisquatielijst: PIRENNE, H. Le soulèvement de la Flandre maritime de 1323-1328. Jennes schat dat er ongeveer 6 000 doden vielen aan Vlaamse kant. Hij maakt de opmerking dan sommigen het aantal nog hoger schat: van 9 000 tot 20 000.: JENNES, “De slag bij Cassel”, 149.

[177] Viard steunt voor dit aantal op de continuatio van de kroniek van Guillaume de Nangis: VIARD, “Guerre de Flandre”, 375, noot 2.

[178] TEBRAKE, Plague of insurrection, 121-122; SABBE, Vlaanderen in opstand, 73; VAN ROMPAEY, “Opstand van het Vlaamse kustland”, 123-125; VIARD, “ Guerre de Flandre”, 376.

[179] We zullen hier enkel aan de hand van Sabbe en TeBrake de hoofdlijnen van de repressie weergeven. Voor een gedetailleerd overzicht zijn de artikels van Viard en Blockmans aan te raden: VIARD, “Guerre de Flandre (1328)”, 362-382 en BLOCKMANS, “Bestraffing van Brugge en Westelijk Vlaanderen”, 38-45. Voor een bespreking van de wettelijke middelen die machthebbers gebruikten bij de repressie dan deze en andere opstanden raden we het artikel van Jan Dumolyn: DUMOLYN, “The legal repression of revolts, 479-521.

[180] Voor een bespreking van deze gijzelaarslijsten zie: VANDERMAESEN, M. “Brugse en Ieperse gijzelaars voor koning en graaf, 1328-1329”, 119-144.

[181] SABBE, Vlaanderen in opstand, noot 430-431; STEIN, H. “les conséquences de la bataille de Cassel pour la ville de”, 647-664. Het verslag van de berechting van Willem De Deken wordt door hem uitgegeven.

[182] Er werd een “nieuwe rente” uitgeschreven (ze werd zo genoemd ter verduidelijking tegenover het eerdere “Transport van Vlaanderen”): BLOCKMANS, “Bestraffing van Brugge en Westelijk Vlaanderen”, 43.

[183] Deze confiscatielijst werd uitgegeven: PIRENNE, H. Le soulèvement de la Flandre.

[184] Deze confiscatielijst werd uitgegeven: MERTENS, J. “Les confiscations dans la châtellenie du Franc de Bruges”, 239-284.

[185] St.-Winoksbergen, Broekburg, Vier Ambachten, Land van Waas, Ieper, Kortrijk en Dendermonde behielden hun oude keure. Redenen hiervoor worden er gegeven door van Rompaey. VAN ROMPAEY, “Opstand in het Vlaamse kustland”, 117-119.

[186] De bepalingen van de keuren worden gedetailleerd beschreven bij Blockmans: BLOCKMANS, “Bestraffing van Brugge en Westelijk Vlaanderen”, 43-44.

[187] SABBE, Vlaanderen in opstand, 80; KERVYN DE LETTENHOVE, Histoire de Flandre, III, 154-155.

[188] Deze mening onderstreepte TeBrake nogmaals in zijn persoonlijk schrijven aan ons. 

[189] Deze opvatting stelde TeBrake wel bij naar aanleiding van ons schrijven. Hij verklaarde dat hij de opstand in zijn geheel kon beschouwen als zowel ruraal als urbaan en dat hij gelooft dat de opstand moeilijk vijf jaren had kunnen duren zonder ondersteuning van steden zoals Brugge en Ieper.