Aanzet tot reconstructie van het grondbezit te Oplinter tijdens het Ancien Regime. (Johan De Rocker) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding
Oplinter is -spijtig genoeg- nog niet vaak het onderwerp van onderzoek geweest. Behalve de 19e-eeuwse bijdragen van P.V. Bets en A. Wauters,[4] hebben enkel Destrain en Repriels interessante werken omtrent de Oplinterse geschiedenis geschreven, in de vorm van twee licentiaatsverhandelingen.[5] Aan het begin van de vorige eeuw schreven ook Fr. De Ridder en M. de Troostembergh enkele relevante stukjes over of in verband met Oplinter.[6] Naast de reeds aangehaalde eindverhandelingen uit 1966, heeft ook P. Kempeneers een interessante bijdrage geleverd door een diepgaand onderzoek te verrichten naar de toponymie van Oplinter. Hoewel we zelf hier enkele aanvullingen op konden aanbrengen, beschouwden we dit (toponymische) werk toch als het meest waardevolle voor ons onderzoek.
Dat onderzoek spitste zich toe op de volgende probleemstelling. De dubbele heerlijkheid Oplinter, in leen gehouden van de hertog van Brabant, hield ondermeer in dat de gronden en juridische rechten er zeker sinds de dertiende eeuw verdeeld werden onder de twee families.[7] Zo stelde elke heer een meier aan; doch de ene familie mocht vier leden van de plaatselijke schepenbank aanstellen, terwijl de andere heer de drie overige leden benoemde. Maar deze laatste bezat oorspronkelijk wél de tiendenrechten (die later aan de abdij werden afgestaan) evenals het patronaatsrecht (aanstelling van de pastoor) en de benoeming der kerkmeesters. Het was onze bedoeling na te gaan of deze ‘politiek-institutionele’ of juridische verhoudingen zich ook zichtbaar weerspiegelden in het lokale grondbezit binnen de heerlijkheid. Om dit te reconstrueren vormden de vele cijns- en leenboeken een ideale bron, voorhanden in het Algemeen Rijksarchief te Brussel en het Tiense Stadsarchief.
De titel van dit werk maakte echter reeds duidelijk dat onze licentiaatsverhandeling daartoe slechts een ‘aanzet’ is. Velen (wij incluis) hadden het liever anders (lees -vollediger-) gezien, doch we dienden ons om uiteenlopende redenen te beperken.
In de eerste plaats kunnen we niet ontkennen dat dit ontegensprekelijk een zeer ruim onderwerp is. Ten tweede weerspiegelde de grootte van het onderwerp zich eveneens in de uitgebreidheid van het bewaarde archiefmateriaal. Ondanks het feit dat we slechts op basis van de cijns- en leenboeken een poging wilden ondernemen om het Oplinterse grondbezit en de lokale eigendomsverhoudingen te reconstrueren, zijn er in totaal zesentwintig cijnsboeken en een twintigtal leenboeken bewaard gebleven.[8] Daarnaast hebben we nog van verscheidene andere archieven gebruik gemaakt, zoals bijvoorbeeld het Maagdendaalarchief, het archief van de Verkoop der Nationale Goederen en verscheidene kadasters.
Ten derde betraden we met dit onderzoek het terrein van de (historische) geografie, met een eigen wetenschappelijk karakter en vakgebonden terminologie, waarmee we eerst vertrouwd dienden te geraken. Ten vierde bemoeilijkte het uiteenlopende schriftelijk karakter van de bronnen onze opzoekingen: in de verschillende handschriften ontbrak immers eenvormigheid, en verscheidene documenten waren bovendien niet altijd even duidelijk leesbaar. Om tenslotte een onderwerp als dit in nauwelijks twee jaar tijd volledig en diep genoeg uit te spitten, ontbrak het ons eenvoudigweg aan voldoende tijd. Desondanks hopen we voldoende gegevens objectief te hebben verzameld en kritisch te hebben bestudeerd om tot een gefundeerd resultaat te komen, samengevat in een algemeen besluit.
Vooreerst pogen we in Deel I ons onderwerp te plaatsen in tijd en ruimte. Daartoe schetsen we in twee hoofdstukken een ‘historisch kader’ en een ‘geografisch kader’, waarbinnen ons onderwerp zich situeert; het tweede hoofdstuk hebben we bovendien op een eigen originele wijze behandeld, letterlijk vertrekkend vanuit de bronnen. Zo ontstond er een achtergrond waartegen ons onderzoek kon worden geplaatst, dat in Deel II wordt besproken. Het inleidende hoofdstuk behandelt de beschikbare bronnen, ingedeeld in de belangrijke cijns- en leenboeken enerzijds en de aanvullende bronnen (kaarten, kadaster,…) anderzijds. Daarbij gingen we ook na welke mogelijkheden de gebruikte bronnen voor ons onderzoek boden, of juist niet wegens hun beperkingen.
Aangezien de toepassing van een onderzoeksmethode afhankelijk is van het aangewende bronnenmateriaal, behandelen we dit thema uitvoerig in het tweede en derde hoofdstuk van Deel II. Wat was onze theoretische onderbouw, en op welke wijze probeerden we praktisch een reconstructie te maken van de lokale bezitsverhoudingen?
Aanvankelijk opteerden we zelf om hierna een hoofdstuk in te lassen over het leenstelsel, heerlijke verhoudingen, cijns en dergelijke. In samenspraak met onze promotor werd besloten daarvan af te zien en het bondig te integreren in het voorgaande hoofdstuk. Niet alleen omdat hierover reeds ontzettend veel verschenen is, doch ook uit praktische overwegingen.
Vervolgens komt in Deel III het eigenlijk ‘corpus’ aan bod, of de weerslag van ons eigen onderzoek. We proberen aan de hand van de gegevens uit de cijns- en leenboeken, bewaard in twee familiearchieven, de totaalverhoudingen te schetsen m.b.t. de verdeling en verspreiding van het grondbezit der beide heren. Slechts weinig wetenschappers hebben tot nu toe gepoogd plaatselijk grondbezit te reconstrueren. Dat dit niet voor de hand ligt, kent velerlei redenen. In eerste instantie dient er voldoende bronnenmateriaal bewaard te zijn gebleven. Ten tweede moeten de overgeleverde bronnen het historici of andere wetenschappers mogelijk maken een dergelijk onderzoek op te zetten, m.a.w. de bronnen moeten toelaten een haalbare reconstructie uit te voeren. Een derde moeilijkheid is de overbrugging van de kloof tussen de 19e eeuw en het (einde van het) Ancien Régime. De aangehaalde breuklijn uitte zich echter ook in de administratieve overlevering, waar continuiteit niet evident was. De oude structuren werden immers helemaal afgeschaft, en de verdwijning daarvan maakte dat ook de perceelsbeschrijving of wijze van lokalisering volledig veranderde. Eventueel nog voorhanden zijnde kaartboeken of primitieve ‘kadasters’ uit de 18e eeuw kunnen de aansluiting met de 19e eeuw vergemakkelijken, doch een (poging tot) reconstructie blijft niettemin een hele opgave.
Hoe we zelf dit puzzelwerk concreet ondernomen hebben, wordt beschreven in Deel III. Daarin proberen we een antwoord te vinden op de voorliggende vraagstelling, namelijk in welke mate de lokale ‘institutionele’ verhoudingen binnen de heerlijkheid tussen de twee heren zich ook economisch in het lokale grondbezit weerspiegelden.
We maakten een onderscheid tussen een theoretische en praktische reconstructie. We probeerden namelijk eerst een idee te krijgen van de lokale bezitsverhoudingen op basis van de gegevens uit de bronnen. De interpretatie daarvan gebeurde aan de hand van de leenboeken enerzijds en de cijnsboeken anderzijds. De verkregen resultaten werden in een derde hoofdstuk samengebracht, om aan de hand daarvan een antwoord te vinden op de geformuleerde vraagstelling.
In het eerste hoofdstuk van de praktische reconstructie behandelden we uitgebreid de eerste stappen die daartoe ondernomen werden, nl. de zoektocht naar ‘ankerpunten’ of aanknopingspunten. Net zoals bij het oplossen van een puzzel dient men eerst enkele vaste elementen te vinden, die vervolgens als springplank kunnen dienen om steeds meer stukken te lokaliseren. In ons geval boden de kaartboeken een allereerste zekerheid. Vervolgens konden onze eerste bevindingen worden aangevuld met de gegevens van de affiches uit de Verkoop der Nationale Goederen en een lijst uit 1786 van de eigendommen te Oplinter (weiden en akkers) van het lokale Maagdendaalklooster.
Nadien gingen we na welke concrete inlichtingen de cijns- en leenboeken van beide heren ons boden. Daaruit distilleerden we de voornaamste eigenaars om een eerste algemeen beeld te verkrijgen van de belangrijkste verhoudingen. Hierna werd minutieus beschreven hoe we praktisch die verhoudingen op de kaart probeerden terug te vinden. Aan de hand van verscheidene elementen (toponiemen, omgezette grootte,…), geconfronteerd met een kadasterkaart probeerden we de vermelde gronden en percelen te lokaliseren. De reconstructie die we hiermee op kaart proberen te bereiken, vormt tegelijkertijd het uiteindelijke doel van onze licentiaatverhandeling. Tot slot formuleren we onze resultaten en conclusies in een algemeen besluit.
Vertrekkend van een logische opbouw (korte historische en geografische introductie, voorstelling van het onderzoek) hopen we dat de lezer met deze Oplinterse reconstructie zich een beeld heeft kunnen vormen van het grondbezit, of alleszins een idee heeft gekregen van ‘hoe het vroeger was…’
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] H. Delvaux, Inventaris van het archief der abdij Maagdendaal te Oplinter. Brussel, 1965.
[2] L. Destrain, Histoire de l’abbaye cistercienne de Val Virginal à Oplinter durant le XIIIe siècle, Brussel, 1966, en P. Repriels, De Cisterciënserinnenabdij Maagdendaal te Oplinter: stichtingsgeschiedenis en domaniale evolutie tot 1400. (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling). Leuven, 1966
[3] H. Douxchamps, La famille de Wouters d’Oplinter-Bouchout, I-II, Brussel, 1994, en E. Lejour, Inventaire des archives de la famille de Troostembergh, de Gottignies et de Marselaer, Brussel, 1995.
[4] P.V. Bets, Geschiedenis der gemeenten Oplinter, Bunsbeek en Hauthem, alsook der abdij van Oplinter. Leuven, 1870, en A. Wauters, La Belgique ancienne et moderne. Géographie et histoire des communes belges. Province de Brabant. Canton de Tirlemont, I-II. Brussel, 1882 (1963²).
[5] L. Destrain, Histoire de l’abbaye cistercienne de Val Virginal à Oplinter durant le XIIIe siècle. Brussel, 1966; P. Repriels, De Cisterciënserinnenabdij Maagdendaal te Oplinter: stichtingsgeschiedenis en domaniale evolutie tot 1400. (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling). Leuven, 1966. Er zijn echter nog andere eindverhandelingen gemaakt over Oplinter, niet door historici maar door bv. landbouwingenieurs. Ter aanvulling en volledigheid hebben we ook hun hedendaagse niet-historische bijdragen in onze bibliografie opgenomen
[6] Fr. De Ridder heeft onder meer oorkonden uitgegeven van Maagdendaal, en M. de Troostembergh schreef meermaals over de oude heerlijke families te Oplinter, waar hij van afstamde. Zie hiervoor de bibliografie.
[7] E. Van Ermen vermoedde dat de verdeling duidde op oorspronkelijk gemeenschappelijk bezit: deze problematiek zal verderop aan bod komen. Aanvankelijk was de heerlijke situatie er zelfs nog complexer, daar ook de bisschop van Luik er heerlijke rechten bezat, zoals in hoofdstuk I wordt aangehaald.
[8] De meeste bronnen worden bewaard op het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Eén leenboek uit het archief de Wouters bevindt zich momenteel op het Tiense Stadsarchief, in het Hagelands Historisch Documentatiecentrum.