Internationale nieuwsvorming in de westerse pers:
Vergelijkende analyse van de berichtgeving over de kwestie Oost-Timor. (Anja de Lannoy)
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL 1: PERS EN GESCHIEDENIS
II. De internationale buitenlandse persberichtgeving
Bij wijze van inleiding is het nodig een kader te schetsen waarin iets verder wordt ingegaan op het proces van nieuwsvervaardiging, het product nieuws zelf en de structuur van de nieuwsproductie (de leveranciers van het nieuws). De bedoeling van deze uiteenzetting is om op een heel synthetische manier de belangrijkste resultaten te duiden van de diverse inspanningen die door onderzoekers uit de drie genoemde terreinen zijn geleverd.
Het zullen diezelfde inzichten zijn die de basis vormen van het onderzoek dat verder tot stand wordt gebracht.
Daar nieuwsmakers deel uitmaken van grote organisaties is het nieuws zelf het product van krachten en processen in, van en zelfs om die organisaties [1].
Het is cruciaal de gedetailleerde structuren en functies van de verschillende niveaus en dimensies die de persberichtgeving bevat, te specifiëren en met elkaar te verbinden. Dit betekent eveneens dat een onderzoek naar de ideologische dimensie van persberichtgeving haar relevantie voor een groot deel haalt uit de verklaringen van die correlaties die de nieuwsstructuren in relatie brengen met sociale leefwereld van zowel journalisten, persinstituten, organisaties en van de lezers zelf [2].
Een dergelijk onderzoek kan namelijk niet beperkt worden tot het analyseren van nieuwsteksten of het classificeren van nieuwsartikelen, noch tot het in kaart brengen van de globale ongelijke verdeling ervan.
In de volgende bladzijden zal daarom dieper ingegaan worden op de structuren van die verschillende niveaus.
De bovenvermelde dimensies van het persmedium hebben elk hun eigen belang. Willen we iets begrijpen van buitenlandse nieuwsberichtgeving in de pers, dan doen we dat het best door al deze dimensies in al hun onderlinge verbondenheid tot hun recht te laten komen in een samenvattende, algemeen theoretische en sociologische benadering.
Mc Quail geeft in zijn boek een beknopte en bijzonder hanteerbare theoretische interpretatie van het begrip media en laat hierbij elk van de bovenvermelde componenten tot hun recht komen [3]. Zijn theoretische visie legt terugkomende en geïnstitutionaliseerde activiteiten in een maatschappij uit als “noden” en “behoeften” van de gemeenschap. Toegepast op het persmedium beslaan die behoeften continuïteit, orde, integratie, motivatie, beleid, aanpassing, …[4]. Mc Quail stelt dat de mechanismen die de media met de maatschappij verbinden voornamelijk door dit soort behoeften worden bepaald. Hierbij geeft hij een kader waarbij de verschillende functies van de pers binnen een maatschappij worden voorgesteld (informatie, correlatie, continuïteit, mobilisatie, ontspanning). Hij veronderstelt dat de media in het algemeen “het nationaal belang naar voren brengen en bepaalde hoofdwaarden en gedragspatronen promoten, maar vooral in tijden van crisis” [5]. De relatie tussen een bepaalde functie en een specifieke inhoud is niet exact, omdat vele overlappingen bestaan tussen de verschillende functies en omdat sommige doelstellingen van de media een grotere draagwijdte hebben dan andere.
De productie van buitenlands nieuws is onderworpen aan een aantal contextuele beperkingen, die hetzij op directe wijze, hetzij op indirecte wijze de structuren en de inhoud ervan zullen bepalen. Voor het onderzoeken van de buitenlandse pers dient daarbij rekening gehouden te worden met de internationale context: de internationale persagentschappen, de correspondenten, de internationale verspreiding tussen de naties, het gebruik van specifieke communicatienetwerken en technologie, de internationale verhoudingen… zijn allemaal elementen die deze context bepalen [6].
Hieronder volgt een korte (maar noodzakelijke) bespreking van de verschillende deelaspecten die belangrijk zijn bij het onderzoeken van buitenlandse persberichtgeving binnen een internationale vergelijking.
De keuze die wordt gemaakt door de nieuwsmakers uit de ontelbare gebeurtenissen, gebeurt natuurlijk niet op willekeurige basis. Het is het resultaat van een complex van factoren, waarbij verschillende filters optreden: de bronnen, de correspondentie, de nieuwsagentschappen, de buitenlandredacties en de lezer [7].
Wat de eerste filter betreft, zijn journalisten vaak aangewezen op bronnen uit tweede hand, waardoor ze heel vaak afhankelijk zijn van de persagentschappen. De meeste media hebben naast abonnementen op de nationale agentschappen (bijv. Belga) ook een abonnement op de nieuwsdiensten van internationale persagentschappen. Zo is de Volkskrant geabonneerd op Reuters, AFP, DPA, AP en zijn er tevens contacten met de New York Times [8].
Hoewel ze slechts een fractie kunnen verwerken van het materiaal dat door dit persbureau verspreid wordt, verkiezen de redacties heel vaak ook om met eigen correspondenten te werken.
De verhalen krijgen zo een eigen invalshoek, passend bij het imago van de krant of toegespitst op de eigen doelgroep. Buitenlandse correspondenten zijn echter bijzonder duur en de buitenwereld groot. Er moet dus gekozen worden voor een beperkt aantal standplaatsen.
De concurrentie vormt hierbij vaak een grote stimulans: journalisten toetsen de eindproducten van hun eigen krant aan die van de meest gevreesde en/of gewaardeerde directe concurrent [9].
Nieuwsagentschappen kennen een bijzonder ongelijke verspreiding. Net zoals de verdeling van plaatselijke correspondenten van bureauredacties, waarvan meer dan de helft zich bevindt in West-Europa en Noord-Amerika terwijl het gehele Afrikaanse continent enkel vanuit Zuid-Afrika wordt “gecoverd”, zo blijkt eveneens uit een studie bij de vier grootste westerse wereldnieuwsagentschappen dat 34 procent van hun correspondenten in de Verenigde Staten werkt, 28 % in Europa, 17 % in Azië en Oceanïe, 11 % in Latijns-Amerika, 6 % in het Midden-Oosten en 4 % in Afrika [10]. Dat wil dus zeggen dat gebeurtenissen die zich ver buiten de Verenigde Staten of Europa voordoen, weinig kans hebben om verspreid te worden. Ook plaatselijke bureaus van nieuwsagentschappen zijn ongelijk verdeeld over de wereld; noch zijn ze door evenveel medewerkers bemand. Het merendeel van de bureaus en journalisten is in de westerse hoofdsteden te vinden. Net zoals dat voor de correspondenten geldt, moeten sommige bureaus van nieuwsagentschappen meerdere landen en culturen bestrijken [11].
De meeste correspondenten zijn westerlingen, die de gebeurtenissen met een “westerse bril” bekijken. Zij zijn vaak onvoldoende bekend met de plaatselijke culturen en spreken bovendien zelden de lokale taal (waardoor ze aangewezen zijn op intellectuelen en woordvoerders van de overheid en de zakenwereld) [12]. De plaatselijke vertegenwoordigers vallen vaak terug op overheidsbronnen en andere “gezaghebbende” woordvoerders en moeten daarom een goede verstandhouding hebben met de nationale overheid [13]. Bij de berichtgeving van plaatselijke verslaggevers is de tendens merkbaar om zich te gaan concentreren op internationaal belangrijke in plaats van plaatselijk interessante onderwerpen. Internationaal nieuws vindt immers meer potentiële nieuwsafnemers en is in het algemeen “veiliger” voor de reputatie van het agentschap t.o.v. de overheden [14].
Niet alle berichten die bij de buitenlandredacties van de nationale kranten binnen komen worden gepubliceerd. Meestal wordt het bericht "persklaar” gemaakt. De berichten van de buitenlandse nieuwsagentschappen hebben een bepaalde stijl en structuur die niet altijd beantwoorden aan die van de redactie. Daarom wordt het bericht aangevuld met achtergrondinformatie die de lezer in staat stelt te begrijpen. Ook komen er pakkende titels en foto’s bij. Pas als ook de eindredactie (rekening houdend met de hoeveelheid nieuws uit andere rubrieken) het publiceren ervan goedkeurt, verschijnt het bericht in de krant [15].
We weten nu iets meer over de structuur van de nieuwsketen, waarin we onderscheid maken tussen de wereld en- nationale nieuwsagentschappen die een buitenlands bericht van de bron tot aan de nationale nieuwsmedia begeleiden; en de nieuwsmedia die zorgen voor de publicatie van het bericht.
Wanneer men over nieuws spreekt, heeft men het eigenlijk steeds over een bijzonder ambivalent begrip [16]: in de ene plaats wijst het op een discontinuïteit, een breekpunt, een plotse gebeurtenis. Maar de betekenis ervan kan enkel werkelijk begrepen worden tegen een achtergrond van een reeks continuïteiten. Nieuws verschijnt als een opeenvolging van losse gebeurtenissen die niets met elkaar te maken hebben. En toch wordt met elk van die gebeurtenissen een verleden, een heden en een toekomst opgeroepen, doordat zij steeds oorzaken, relevante contexten en gevolgen van die gebeurtenissen vormen. Deze kunnen zowel impliciet als expliciet aanwezig zijn, en het is juist dit verschil dat onze kennis van de wereld vaak gaat bepalen. Zelfs het allerkleinste aanknopingspunt kan helpen om een historische zin te verschaffen aan een schijnbaar a-historisch verslag.
Het lijkt er vaak op dat de pers geïsoleerde gebeurtenissen naar voren schuift, maar dit gebeurt nooit in een vacuüm. Er zijn steeds vele aanknopingspunten te vinden tussen de verschillende gebeurtenissen. Het komt er vaak op aan dergelijke rode draden te volgen en zelf, aan de hand van uiteenlopende informatiebronnen, die losse feiten aan elkaar te koppelen om op die wijze tot een coherent en vollediger wereldbeeld te komen. Om historische zin te verschaffen aan nieuwsberichtgeving is het nodig verschillende feiten met elkaar te vervlechten, onzichtbare relaties te ontbloten, impliciete constructies van continuïteiten en breuken te achterhalen [17]. Dergelijke visie op nieuws maakt de normalisatie van diegene die actief zijn binnen de normen van hun eigen maatschappij duidelijk, of beter nog “de retorische organisatie van vergeten en herinneren”[18]. De pers dient namelijk niet alleen om ons bepaalde gebeurtenissen te laten kennen of ons die te herinneren; er bestaat in het persmechanisme eveneens een optie van vergeten en zelfs helemaal ontkennen van bepaalde gebeurtenissen [19]. De pers draagt in belangrijke mate bij tot de productie en de reproductie van ons gevoel van historische continuïteit en tot het collectieve inzicht. Daarbij dient de schaduw van dit collectieve geheugen geweerd te worden…door te vergeten of te negeren. De constructie van historiciteit en a-historiciteit, synchroniciteit en a-synchroniciteit vormt daardoor de kern en het centraal mechanisme van het nieuws. Journalistiek wordt niet voor niets de “eerste kladversie van de geschiedenis genoemd” [20].
Over wat nieuws nu eigenlijk is, gelden vele verschillende interpretaties. Een veel gehoorde typering over nieuws luidt: “Nieuws valt niet te definiëren, hooguit vallen er voorbeelden over te geven” [21]. Of: “nieuws is wat journalisten tot nieuws maken, nieuws is immers een verslag van een gebeurtenis” [22]. Tegelijkertijd geldt echter dat een gebeurtenis pas nieuws is àls er verslag van uitgebracht wordt. Wanneer gebeurtenissen plaats vinden is hun historische betekenis zelden onmiddellijk duidelijk. Welke zijn de directe/verre oorzaken? Welke aspecten van de context zijn triviaal, welke essentieel? Wie zijn de slechten, wie de helden? Selectie en interpretatie spelen dus van bij het begin een ontzettend doorslaggevende rol.
Het begrip “pre-definiëring” duidt in deze context op de eerste en/of meest invloedrijke en vroege definitie van een gebeurtenis [23].
Dergelijke “pre-definities” hebben de neiging zich vast te hechten aan een éénzijdige enge visie, die moeilijk te veranderen is. Men spreekt in deze context van een configuratie of een “Gestalt” [24]. Nieuws wordt verder gemaakt in een organisatorisch-institutioneel verband. Hiervoor gebruiken journalisten bepaalde afspraken of grondregels. Ze bereiken daarbij een zekere professionele en ideologische consensus over de nieuwswaarde van een gebeurtenis. Hoewel er in deze discussie ontzettend veel uiteenlopende standpunten bestaan, kunnen er toch enkele professionele maatstaven genoemd worden die algemeen geldend zijn [25]. De belangrijkste hiervan zijn: het scheiden van feiten en commentaar, het toepassen van vraag en antwoord, waarbij de verschillende partijen of meningen die bij een bepaalde kwestie een rol spelen op evenwichtige wijze aan bod komen, en de zorg voor een zo volledig mogelijke berichtgeving. De journalistiek hanteert als uitgangspunt dat in een bericht de vier W’s aan bod moeten komen (wie, wat, waar en wanneer). Soms wordt daar een vijfde W aan toegevoegd: waarom. Hierbij overstijgt de journalist de strikt feitelijke (objectieve) berichtgeving en geeft een interpreterende, beschouwelijke (waarin een persoonlijke visie tot uiting komt) of opiniërende functie (met commentaar) aan zijn of haar verslag.
Onderzoekers hebben de selectiecriteria van journalisten voortdurend onder de loep genomen. Behalve een aantal specifieke selectiecriteria, waarover later meer, blijken er echter nog tal van andere toevallige elementen een rol te spelen [26].
Nieuws kan op een zeer verschillende manier naar voren komen.
In de eerste plaats is er het harde nieuws, waar geen enkel medium omheen kan. Hiertoe behoren de belangrijke politieke, economische en sociale ontwikkelingen, ingrijpende overheidsmaatregelen en internationale topconferenties. Er is natuurlijk ook het zachte nieuws dat vooral een ontspannende functie heeft en het “spot-nieuws” (plotse, onvoorspelbare gebeurtenissen). Op zichzelf staande korte gebeurtenissen krijgen vaak heel wat minder (of dan toch heel kortstondige) aandacht dan de volwaardige nieuwsonderwerpen (“news issues”), die soms gedurende een heel lange tijd de volle aandacht krijgen. Veel nieuws dat in het ene land in de krant verschijnt, blijkt in de andere landen geen nieuws te zijn.
Voor het bepalen van de nieuwswaarde van een gebeurtenis spelen drie factoren een belangrijke rol: de actualiteit en de betekenis van de gebeurtenis voor het specifieke land van publicatie [27]. De gebeurtenissen moeten niet alleen recent van aard zijn, ook de geografische nabijheid ervan speelt een doorslaggevende rol. Tenslotte is de psychologische nabijheid, de culturele betrokkenheid van het land en de bevolking met het nieuwsfeit een niet te onderschatten factor [28]. Dit laatste is nauw verbonden met de betekenisfactor die een gebeurtenis inhoudt, in die zin dat het aangrijpende en de gevolgen ervan voor grotere groepen het belang ervan bepalen. Het zijn vaak de elitelanden en de belangrijke elitepersonen die de meeste aandacht van het nieuws gaan trekken, omdat zij door hun beslissingen en handelingen ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor vele mensen, maar ook omdat zij de financiële middelen hebben om zich de toegang te verschaffen tot de openbaarheid via de massamedia.
Wat de studies naar het journalistieke selectieproces betreft geldt vooral het klassiek geworden onderzoek van White uit 1950 als zeer belangrijk [29]. Hierbij ging men uit van het standpunt dat nieuwsselectie een zeer persoonlijke en subjectieve aangelegenheid is. Ook de onderzoeken van Galtung en Ruge zijn in deze context van erg groot belang [30]. Zij onderzochten eveneens de nieuwsselectie van buitenlandredacties, maar baseerden zich op een geheel ander uitgangspunt, de waarnemingspsychologie, om de wetmatigheden op te sporen die het selectieproces verklaarden. Hun onderzoek leidde uiteindelijk tot een model waarin twaalf factoren zijn opgenomen die de stroom van buitenlands nieuws zouden bepalen [31] (zie verder deel 3).
Toch bleken de conclusies erg ontoereikend en kreeg men door deze “gatekeeper” of sluiswachter-onderzoeken geen dieper inzicht in de verklarende motieven van journalisten [32].
Nieuwsselectie blijft namelijk mensenwerk. Er moet dus absoluut rekening gehouden worden met andere factoren, zoals achtergrond, capaciteiten, training, waarden, specialisatie, status en autoriteit van de betrokken journalisten [33]. Journalisten en nieuwsredacties worden dus gedreven door een aantal uitgangspunten en opvattingen over nieuws, die als basis dienen om hun keuzes te verantwoorden. Hierbij spelen niet enkel normatieve en subjectieve aspecten een bepalende rol, maar ook maatschappelijke machtsfactoren. Deze invalshoek is aanleiding geweest tot discussies en is voornamelijk gewijzigd door John Merrill [34]. Deze laatste onderkent niet dat de nieuwsberichtgeving de overheden volgen, becommentariëren en steunen en in dat opzicht opereren als een soort “slaaf” van die overheid binnen een nationaal ideologisch raamwerk. Hij stelt echter een nieuw tweevoudig, maar geïntegreerd model op waarin onderscheid wordt gemaakt tussen een “economische” basis (van groot belang omdat de financieringsbron van de krant bijna altijd bepalend is voor de selectie) en een “filosofische”.
Samenvattend kunnen we de belangrijkste kenmerken van zijn normatieve mediastelsels onderbrengen in bepaalde perstheorieën [35]. We moeten ons echter bewust blijven van het feit dat deze theorieën zelden in zuivere vorm worden toegepast:
· De vrije pers theorie: vrijheid van pers is gewaarborgd, er bestaat geen censuur, de informatiegaring is vrij, alsook de import en export over nationale grenzen.
· De theorie van de sociale verantwoordelijkheid: de pers heeft bepaalde verplichtingen tegenover de overheid maar regelt zelf de naleving van de hoge professionele standaarden binnen het legaal kader waarbinnen ze opereren.
· De democratisch-participerende perstheorie: elk individu en elke minderheidsgroep heeft recht op toegang tot de pers; de organisatie van de pers is niet onderworpen aan een gecentraliseerde politiek of bureaucratische staatscontrole.
· De ontwikkelingstheorie ten aanzien van de pers: de pers wordt ingeschakeld voor de ontwikkelingsdoeleinden van het nationaal bepaald beleid. De vrijheid van de pers is beperkt door de economische prioriteiten en de ontwikkelingsbehoeften van de samenleving.
· De marxistisch-leninistische theorie: de pers dient de belangen van de arbeidersklasse, ze is in handen van de partij en dus niet in privé-bezit. De pers geeft een “objectief” beeld van de samenleving op basis van de marxistische principes.
· De autoritaire theorie: de pers bevestigt de gevestigde autoriteit. Censuur is toegelaten.
Als gevolg van het economische (kapitalistische) systeem zijn de meeste vormen van massa media volledig geprivatiseerd in “for-profit” organisaties [36].
In de Verenigde Staten bijvoorbeeld moeten de media volledig geplaatst worden in de context van het algemene kapitalistische systeem. Het bezit en de controle zijn ontzettend geconcentreerd. Slechts een honderdtal corporaties controleren 52% van al de activa, waarvan de vijf grootste 10% van de nationale activa controleren [37]. De personen die dagelijks de multinationale corporaties beheren maken deel uit van een ongelofelijk uitgebreid netwerk van vervlochten private belangen. Ook het beheer van de communicatiemedia volgt dit patroon. In de jaren ’40 waren reeds 70% van de dagelijkse kranten in onafhankelijk bezit. Vandaag is dat opgelopen tot 80% in handen van onafhankelijke corporaties, waarvan 15 het grootste deel in handen hebben [38]. Op die manier zijn de beheerders van het nieuws uitgegroeid tot partners in industrieën. Een groot aantal van die mediacorporaties vormen de kern van of maken deel uit van conglomeraten (corporaties met zakelijke operaties in een aantal verschillende “business” domeinen). Uit onderzoek blijkt dat de globale controle van de communicatie in handen is van slechts 10 gigantische conglomeraten [39]. Cruciaal hierbij is dat deze media vooral geïnteresseerd zijn in het rapporteren van het nieuws over de industrieën waarvan zij de eigenaars zijn of waarvan zij het eigenaarschap delen [40].
De markt van nieuwsleveranciers wordt het beste voorgesteld als een oligopolistische markt: slechts enkele aanbieders beconcurreren elkaar met praktisch identieke producten [41].
De belangrijkste bronnen van informatie, zowel op nationaal als op internationaal vlak, zijn de nieuwsagentschappen. Alle media zijn voor hun internationale informatie voor 80 tot
90 % aangewezen op vier wereldnieuwsagentschappen [42]. Door de hoge kosten neemt het aantal plaatselijke correspondenten in het buitenland sterk af. De jaren zeventig en tachtig zijn gekenmerkt door een belangrijke ontwikkeling op het vlak van de internationale en regionale nieuwsuitwisseling en bij het aangaan van belangrijke samenwerkingsakkoorden tussen de nationale agentschappen. Toch blijven tot op de dag van vandaag de wereldnieuwsagentschappen de onbetwiste heersers in de internationale nieuwsstroom.
De nieuwsvoorziening is nooit een “objectieve” of neutrale bezigheid geweest. Dat het nieuws vanaf het prille begin van de agentschappen steeds aan economische en politieke belangen is ondergeschikt geweest blijkt uit hun historische ontwikkeling [43]. De mate waarin de globale agentschappen een model representeren van multinationale of transnationale mediabedrijven kan bijzonder relevant zijn, willen we hun werking begrijpen.
Reuters bijvoorbeeld, de 48e van de 500 Europese topbedrijven, speelt een belangrijke rol op de dagelijkse financiële wereldwijde transactiemarkt en opereert als de informatieleverancier van 150 landen [44]. Het wordt hierdoor meteen duidelijk dat de persagentschappen een vooraanstaande rol spelen in het algemene proces van globalisatie. Globalisatie beslaat niet enkel media of kapitalisme, of economie of politiek of cultuur; het beslaat elk van deze aspecten en de globale nieuwsagentschappen leveren hun bijdrage tot elk van deze dimensies [45].
Van de 135 nieuwsagentschappen die geregistreerd zijn, bevinden er zich 31 in Europa, 30 in Latijns-Amerika en de Caraïben, 28 in Afrika, 24 in Azië en Oceanië, 18 in de Arabische landen, 3 in Noord-Amerika en 1 in Israël [46]. Ze lijken dus op het eerste gezicht vrij gelijkmatig verdeeld over de wereld. Bij nader inzien echter, wordt het duidelijk dat van deze 135 agentschappen slechts 25 over de eigen landsgrenzen actief zijn. Bovendien wordt de helft ongeveer door een regering gecontroleerd.
Onderling vertonen de nieuwsagentschappen opmerkelijke verschillen qua omvang, actieradius en doelstellingen. Hierbij kunnen we vier categorieën onderscheiden [47]:
· De wereldnieuwsagentschappen: hiertoe worden gerekend de Noord-Amerikaanse United Press International (UPI, 1958) en Associated Press (AP, 1848), het Agence France Press (AFP, 1944), het Britse Reuters (1851) en het Russische Telegrafnoie Agentvo Sovietskavo Soyusa (TASS, 1925). Deze agentschappen hebben tussen de vijf- en tienduizend nieuwsafnemers. In 1989 voorzag AP 112, UPI 100, AFP 144, Reuters 147 en TASS 115 landen van nieuws. Twee van deze organisaties, AP en Reuters, bevatten ook audiovisuele diensten (APTV, Reuters Television).
De eerste vier wereldagentschappen samen sturen dagelijks ongeveer 40 miljoen
woorden de wereld in [48].
· De internationale nieuwsagentschappen: het Duitse Deutsche Presse Agentur (DPA, 1949), het Chinese Xinhua (Nieuw-China, 1937), het Italiaanse Agenzia Nazionale Stampa Associata (ANSA, 1945), het Japanse Kyodo Tsu Dhinsha (KYODO, 1945), het Spaanse Agencia Efe (EFE, 1938). De reikwijdte en het belang van deze internationale agentschappen zijn in vergelijking met de vorige heel wat beperkter. Zij hebben een duizendtal nieuwsafnemers [49].
· De nationale nieuwsagentschappen: behalve het Belgische BELGA (1920) en het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP, 1934), kunnen hierbij nagenoeg alle nieuwsagentschappen uit ontwikkelingslanden genoemd worden. De meeste nationale agentschappen van de Derde Wereld worden al dan niet rechtstreeks door de aan de macht zijnde regering gecontroleerd. Voor agentschappen is het dan ook vaak moeilijk om over die landen meer berichten te brengen dan de door de overheid goedgekeurde berichten. Ook worstelen de persmedia in de ontwikkelingslanden vaak met verouderde opvattingen over nieuwsberichtgeving, en beschikken ze al te vaak over onvoldoende middelen en mogelijkheden om een adequaat informatiebeleid te voeren.
· De regionale nieuwsagentschappen: deze vervullen een intermediaire rol tussen wereld- en internationale agentschappen aan de ene, en nationale agentschappen aan de andere kant. Zij bestrijken een afgebakend geografisch of politiek terrein [50]. Vooral Europese nieuwsagentschappen gebruiken regionale of nationale agentschappen, die ze geheel of gedeeltelijk controleren, als tussenschakel. Zij adviseren bij de oprichting van het agentschap, leiden het personeel op, enz…
De rol van de nieuwsagentschappen bestond voor lange tijd uit de vertegenwoordiging van de zogenaamde “globalisering” binnenin het algemene debat in de Unesco rond de Nieuwe Informatie Orde [51]. Boyd-Barrett stelt in zijn boeiend werk over de globalisering van het nieuws, dat de relaties tussen de nieuwsagentschappen, de nationale vorming en de globalisatie in het algemeen een veel substantiëlere geschiedenis hebben dan totnogtoe is aanvaard [52]. De belangrijkheid van nieuwsagentschappen bestaat volgens hem uit het feit dat zij de eerste internationale en zelfs globale media organisaties waren en zelfs één van de eerste mondiale transnationals of multinationale corporaties.
Het is vooral na de Tweede Wereldoorlog dat de Noord-Amerikaanse nieuwsagentschappen economisch en politiek versterkt op de voorgrond zullen treden [53]. Zij slagen erin de Europese en koloniale markten open te breken, terwijl op hetzelfde moment een liberale reflex het politiek-ideologisch beleid stimuleert. Op informatievlak zal dit algemene streven naar liberalisering zich vooral uiten in het principe van de “vrije informatiestroom”.
De Verenigde Staten zullen deze doctrine introduceren in de VN en de UNESCO, en als fundamenteel recht in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikel 19, 1948).
Hoewel de doctrine van de vrije informatiestroom in feite een directe commerciële bedreiging voor de Europese nieuwsagentschappen vormt, aanvaarden alle West-Europese landen deze visie zonder voorbehoud [54].
De wereldagentschappen zijn nu uitgegroeid tot transnationale ondernemingen in die zin dat zowel het hoofdkwartier, eigendom, management en directie nationaal zijn, terwijl hun activiteiten internationaal zijn [55].
In vergelijking met andere transnationals is hun jaaromzet echter eerder bescheiden. Bovendien leiden de meeste agentschappen verlies. Bij AFP wordt het verlies door de Franse overheid bijgepast. Reuters compenseert het verlies door zijn bloeiende economische informatiedienst voor het bedrijfsleven (90 % van de totale omzet). Bij AP is het de fotoafdeling die voor grote delen van de inkomsten zorgt (15%). UPI heeft sinds 1961 geen winst meer gemaakt en blijft met een financieel moeilijke situatie. Ook nu het onder de vleugels van de infotechnologie vertoeft, blijven de moeilijkheden volop bestaan. Sommige zien in deze ontwikkeling het bewijs van een voortschrijdende Amerikaanse monopolisering van de nieuwsmarkt in het voordeel van de AP. Anderen wijzen dan weer op het succes van de kleinere, meer gespecialiseerde agentschappen [56].
Wat de klanten betreft zijn er twee groepen afnemers: media-klanten (kranten, tv-nieuwsdiensten, radiostations, nationale persagentschappen) en niet-mediaklanten (ten behoeve van eigen onmiddellijk gebruik: regeringen, reclamebureaus, economische, financiële of commerciële instellingen, of andere “privé”klanten) [57].
Meer en meer zijn de wereldagentschappen hun niet-media klanten op alle mogelijke manieren ter wille. Een zo groot mogelijke diversificatie van de markt wordt immers overal als enig mogelijk perspectief op een winstgevende toekomst afgeschilderd. Daardoor stijgt het aandeel van de niet-media sector sneller dan dat van de mediasector. Een andere opsplitsing van de afzetmarkt gebeurt op geografische basis. Hoewel de agentschappen internationaal opereren, zijn ze voor de verhandeling van hun nieuwswaar op de eigen markt aangewezen. Voor UPI en AP komt 70 tot 80 % van de omzet van de Noord-Amerikaanse markt. De rest wordt bijna volledig op de West-Europese en Latijns-Amerikaanse markt omgezet [58]. Inkomsten uit de Derde Wereld zijn miniem te noemen. Voor AFP is Frankrijk de belangrijkste inkomstbron; slechts 18 % wordt in het buitenland afgezet [59]. Reuters is, vanuit historische oorzaak, het meest internationale agentschap. Zij halen slechts 20 % van hun media omzet uit het moederland. Van Reuters niet-media inkomsten, die dus 90 % van de totale omzet bedraagt, komt meer dan de helft uit Europa en 20 % uit Noord-Amerika [60].
De wereldnieuwsagentschappen moeten dus rekening houden met de wensen van hun broodheren. Nieuws waarvoor bij de klanten geen interesse bestaat, wordt niet verzameld en verspreid. En omdat de meeste ontwikkelingslanden niet tot de kapitaalkrachtige klantengroep behoren, wordt hun “recht op informatie” herleid tot het recht op een passieve ontvangst van informatie.
Ook de wereldnieuwsagentschappen proberen gelijke tred te houden met de technologische revolutie. Vooral de introductie van computer en communicatiessatellieten heeft grote invloed gehad op de nieuwstransmissie. De technische voordelen hebben voor de meeste ontwikkelingslanden evenwel nefaste financiële en economische nadelen. Het is Reuters die in 1961 het eerst de computer inschakelt voor zijn economische informatieverwerking [61]. Nu zijn digitale automatische transmissie en verspreiding van het nieuws onvoorwaardelijke media geworden voor de internationale informatieverspreiding.
De ontwikkeling van het concept “nieuws” beslaat een proces dat kan beschouwd worden als de kern van het moderne kapitalisme, maar ook een proces van globalisatie dat door het moderne kapitalisme op gang is gebracht [62]. Het verband tussen moderniteit, kapitalisme, nieuws, nieuwsagentschappen en globalisatie is totnogtoe veel te weinig onderzocht, maar vormt het boeiende onderwerp van het werk van Oliver Boyd-Barrett (waarnaar reeds verwezen). Hij onderzoekt hierin de spanningen tussen het nationale en het globale niveau, waarbij de globale nieuwsagentschappen een niet te onderschatten rol spelen. Hij stelt dat “nieuws” op een herformulering van “informatie”duidt, waarmee hij een mogelijkheid bedoelt “voor de garing en de verspreiding van politieke communicatie, handel en ontspanning, toegepast in de algemene vorm door middel van de technologie, de wetenschap en de ontwikkeling van massa media” [63]. Nieuws heeft een grote bijdrage tot de vorming van nationale identiteiten, tot imperialisme en tot de controle van kolonies. De wijze waarop deze mogelijkheid werd georganiseerd, leidde tot een rationalisatie en concentratie van een klein aantal zeer machtige agentschappen, die globaal en als een kartel functioneerden.
De overheersing van een klein aantal media-allianties in de verspreiding van het internationale nieuws, betekent dat nieuws uit vele delen van de wereld, zowel in gedrukte als in elektronische vorm, volledig wordt gedetermineerd en toegediend door één enkel essentieel vooruitzicht en doelstelling: dat van een klein aantal van cultureel homogene nieuwswerkers in een eveneens klein en meestal Anglo-Amerikaanse nieuwsorganisatie [64]. Deze agentschappen zijn voor hun belangrijkste inkomens afhankelijk van grote corporaties en westerse regeringen. Hierdoor worden zowel het management als de nieuwsprocedures op die wijze georganiseerd dat zij niet enkel door journalistieke beslissingen maar eerder door het gehele proces van de nieuwsproductie van dergelijke commerciële belangen bepaald worden [65].
Volgens Manet wordt een zekere tendens zichtbaar, waarbij de serieuze internationale journalistiek meer en meer achterwege wordt gelaten. Kapitalisme lijkt meer en meer de nieuwsinstitutie, die in de eerste plaats diende om burgers van staat en kapitaal te beschermen, op die manier te beïnvloeden, dat een aantal gevaren duidelijk zichtbaar worden [66]. Het culturele product van de nieuwsvoorziening dient duidelijk om de westerse hegemonie te bestendigen. Hierdoor stelt de diversiteit, dat nieuws als de “marktplaats van de ideeën” zou moeten voorstellen, steeds minder voor.
De zeldzame studies die tussen de jaren ‘70 en ‘80 tot stand kwamen, maakten deel uit van een periode waarin vooral een groeiende interesse opkwam voor de journalistiek en de nieuwsproductie. Dergelijke onderzoeken worden dus veelal geplaatst binnenin de traditie van de “politieke economie van de media”, waarbij men mediateksten niet enkel in relatie brengt met de voorwaarden van het nieuwsproductiesysteem, maar ook met de bredere politieke en economische structuren van de maatschappij. Deze visie is nog beter merkbaar vanaf de jaren ’90, bij de opkomst van de culturele studies. Hierbij wordt onderzoek vooral gericht op het publiek en de lezers [67].
Boyd-Barrett stelt dat deze studies over nieuwsagentschappen in zeer belangrijke mate bijdragen tot de politiek-economische en culturele studies, omdat zij van toepassing zijn in de brede sociale, politieke en economische contexten van alle media operaties [68]. Vooral gedurende de jaren ’80 verminderde de academische aandacht voor de nieuwsagentschappen sterk. Dit kan allicht gezien worden als één van de oorzaken van het dan verscherpende debat rond de NIIO (zie later). Vandaag is ook dit laatste fel verzwakt en praktisch op sterven na dood.
Toch moeten twee belangrijke ontwikkelingen vermeld worden die op één of andere manier een bijdrage zullen leveren tot de sociaal-academische interesse voor de nieuwsagentschappen [69]:
Ten eerste de herstructurering van de wereld en de nieuwe machtsontplooiing na de val van het communisme en de Koude Oorlog, de opkomst van nieuwe politieke systemen, de felle industriële ontwikkeling van de Aziatische Tijgers …
Ten tweede een aantal belangrijke veranderingen in de wereld van de nieuwsagentschappen zelf. Zo wordt het moeilijk de tegenspelers van de vier grootste persagentschappen te conceptualiseren. Ook de opkomst van de nieuwsfilm en de televisie nieuwsagentschappen (Visnews, UPITN, WTN, APTV, CNN, BCC) speelt een belangrijke rol.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] J. HARTLEY, Understanding News, London: Methuen, 1982, p. 92.
[2] Het gaat hier om de definiëring en de omschrijving van het begrip, de bepaling van het belang en gebruik van de pers in een politieke context, het productieproces, de selectiecriteria, de journalistieke dimensie, de wereldnieuwsagentschappen, de verspreiding van de informatie over de wereld, de machtstrategieën die hierbij worden uitgeoefend…
[3] D. Mc QUAIL, op.cit., p. 42.
[4] Ibid., p. 68.
[5] Ibid., p. 87.
[6] D. BRODER, op.cit., p. 104.
[7] P. GOLDING & Ph. ELLIOT, Making the News, New York: Langmann, 1979, p. 20.
[8] Ibid., p. 22.
[9] Ibid., p. 28.
[10] Ibid., p. 34.
[11] Loc.cit.
[12] Loc.cit.
[13] Ibid., p. 47.
[14] P. GOLDING & Ph. ELLIOT, op.cit., p. 59.
[15] Loc.cit.
[16] J. VAN GINNEKEN, Understanding Global News, London: Sage, 1998, p. 111.
[17] Loc.cit.
[18] Ibid., p. 116.
[19] Ibid., p. 118.
[20] J. VAN GINNEKEN, op.cit., p. 120.
[21] M. FISHMAN, op.cit., p. 81.
[22] J. HARTLEY, op.cit, p. 96.
[23] J. VAN GINNEKEN, op.cit., p. 204.
[24] Ibid., p. 205.
[25] Ibid., p. 206.
[26] B. BAGDIKIAN, The Information Machines, New York: Harper & Bow, 1971, p. 41.
[27] R. MANOFF & M. SCHUDSON, Reading the News, New York: Phanteon, 1987, p. 97.
[28] Loc.cit.
[29] D.M. WHITE, “The Gatekeeper: A Case Study in the Selection of News”, Journalism Quaerterly, Columbia, 27, 1950, pp. 283-390.
[30] J. GALTUNG & M. RUGE, “The Structure of Foreign News”, Journal of Peace Research, Oslo, 2, 1965, pp. 64-91.
[31] Ibid., pp. 76-77.
[32] J. SERVAES, De nieuwsmarkt.Vorm en inhoud van de internationale berichtgeving, Groningen: Wolters- Noordhoff, 1992, p. 97.
[33] Loc.cit.
[34] J. MERRILL, A Handbook of the Foreign Press, Baton Rouge: Louisiana State University Press, 1959.
[35] J. SERVAES, De nieuwsmarkt.Vorm en inhoud van de internationale berichtgeving, Groningen: Wolters- Noordhoff, 1992, pp. 83-84.
[36] B. BAGDIKIAN, The Media Monopoly, Boston: Beacon Press, 1987, p. 87.
[37] J. VAN GINNEKEN, op.cit., p. 115.
[38] Er dient natuurlijk rekening gehouden te worden met de datum van het cijfermateriaal. De actuele evolutie
van de nieuwsproductie doet echter vermoeden dat een trend naar steeds meer concentratie nog altijd gaande is.
[39] J. VAN GINNEKEN, op.cit., p. 120.
[40] E. MANET, The Hidden War of Information, Norwood: Ablex Publishing Corporation, 1988, p. 147.
[41] J. VAN GINNEKEN, op.cit, p. 163.
[42] Loc.cit.
[43] S. STEPHENS, op.cit., p. 163.
[44] J. VAN GINNEKEN, op.cit., p. 142.
[45] Loc.cit.
[46] Ibid., p. 144.
[47] J. SERVAES, De nieuwsmakers. Informatie in media, Kapellen: Uitgeverij de Nederlandse Boekhandel, 1983, pp. 98-99.
[48] Dit volume stijgt jaarlijks met 10 %. Door het stijgende belang van televisienieuws en van de nieuwsagentschappen als leveranciers ervan, moet ook World Television News (WTN) vermeld worden.
[49] Vermeld moet ook worden dat de drie grootste Amerikaanse kwaliteitskranten twee internationale nieuwsdiensten hebben opgericht, ook voor buitenlandse kranten bestemd: The New York Times News Service (NYTNS) met meer dan 400 abonnees, en de Los Angeles Times-Washington Post News Service (LATWPNS) met ruim 100 klanten. Beiden zijn gespecialiseerd in “duidende” en opiniërende berichtgeving.
[50] Zo bundelen het Cubaanse Prensa Latina (1959) en het Agencia Latinoamericana de Servicios Especiales de
Informacion (ALASEI, 1938) de informatie uit Latijns-Amerika en het Pan-African News Agency (PANA, 1983) het nieuws van zwart Afrika.
[51] O. BOYD-BARRETT, The Globalisation of News, London: Sage Publications, 1998, p.76.
[52] Ibid., p. 14.
[53] Ibid., p. 79.
[54] Pas in de jaren zestig zal er een toenemende kritiek komen tegen deze “vrije nieuwsmarkt”-visie. De Derde Wereld begint dan niet alleen aan te dringen op een vrije maar tevens op een evenwichtige informatiestroom.
[55] J. VAN GINNEKEN, op.cit., p. 124.
[56] Idem, The International News Agencies, London: Constable, 1980, p. 95.
[57] O. BOYD-BARRETT, The international News Agencies, London: Constable, 1980, p. 92.
[58] UNESCO, The World of the News Agencies, Paris: Unesco, 1978, p. 78.
[59] Loc.cit.
[60] Loc.cit.
[61] E. MANET, op.cit., p. 53.
[62] O. BOYD-BARRETT, The Globalisation of News, London : Sage Publications, 1998, p. 102.
[63] Ibid., p. 82.
[64] E. MANET, op.cit., p. 153.
[65] Loc.cit.
[66] Ibid., p. 163.
[67] J. VAN GINNEKEN, op.cit., p. 91.
[68] O. BOYD-BARRETT, The Globalisation of News, London: Sage Publications, 1998, p. 23.
[69] J. SERVAES, Media Aid: naar een ander ontwikkelings –en communicatiebeleid, Leuven, Acco, 1987, p. 43.