Van ‘Hier spreekt men Nederlands’ tot ‘Tien voor Taal’. De evolutie van de taalprogramma’s op de openbare omroep. (Paul Nies) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Besluit
Een taal is essentieel. Het is essentieel voor een mens, om zich uit te drukken. Het is essentieel voor een gemeenschap, om zich verbonden met elkaar te voelen. Het is essentieel voor een medium, om haar publiek te bereiken.
Taal is cruciaal om tot een gemeenschap te komen, zo zagen we in het eerste deel van deze verhandeling. Anders dan politieke grenzen, geografische grenzen of grenzen die door grondwetten zijn vastgelegd, drukt taal een verbondenheid uit die niet objectief is vast te stellen, maar die in de hoofden van de leden zit: het is een imaginaire gemeenschap. Maar niet alleen is er de verbondenheid, met hen die dezelfde taal spreken. Er is ook het onderscheid dat gemaakt wordt met hen die niet dezelfde taal spreken. Dit proces van contrastieve zelfidentificatie zorgt vaak voor problemen tussen gemeenschappen: taal is immers een uitdrukking van verschillen op allerlei niveaus.
Voor de Vlaamse gemeenschap was taal altijd erg belangrijk. Historisch is dit zo gegroeid. Gedurende meer dan een eeuw werd Vlaanderen bestuurd in het Frans, en was er zelfs geen sprake van een officiële plaats voor het Nederlands in Vlaanderen. Op zoek naar steun werd vaak een beroep gedaan op Nederland, waar de Nederlandse taal op een natuurlijke manier was kunnen evolueren. Even vaak echter zette de Vlaamse bevolking zich weer af tegen de Nederlanders: het Nederlands van boven de Moerdijk was niet hetzelfde als het ‘Vlaams’. De Vlamingen bleven zich dan maar behelpen met een mengelmoes van dialecten. En pas in 1973 mocht het Nederlands de enige en officiële taal in Vlaanderen genoemd worden.
Het minderwaardigheidscomplex dat in de moderniteit eigen was aan Vlaanderen, bij gebrek aan eigen taal, ging verholpen worden door het medium televisie. Eerder zelfs dan de Franstaligen hadden de Vlamingen een eigen spreekbuis, een eigen ‘venster op de wereld’. Deze tegenstelling tussen Vlamingen en Walen speelde nog sterk mee in de beginjaren van de openbare omroep. Dit begon met de zgn. ‘lijnenslag’, maar had ook invloed in het algemeen beleid en in het taalbeleid. De openbare omroep wilde haar publiek ‘trainen’ tot welopgevoede burgers, die ook smaak en manieren hadden. De taal was een belangrijk instrument om het minderwaardigheidscomplex af te gooien, en de omroep streefde dan ook naar een ‘actief standaardtaalbeleid’. Doordat dit erop neerkwam dat de omroep vanuit de hoogte zijn wil op het publiek ging opleggen, was de interactiviteit en dus het ‘actief leren’ niet altijd even prominent aanwezig.
Vanaf de jaren ’60 werd dit anders. De politieke herstructurering van de omroep, en maatschappelijke fenomenen als de ABN-kernen, zorgden ervoor dat de nadruk meer dan ooit op de eigen gemeenschap werd gelegd. Die gemeenschapszin bleef belangrijk: de omroep zat immers nog volop in haar moderne periode. En in plaats van doorheen alle programma’s, zowel educatieve, informatieve als amuserende, te willen opvoeden, ging de omroep nu een heus instituut creëren om de bevolking te onderwijzen: de Volksuniversiteit. Taalprogramma’s zoals Teletaalles en Hier spreekt men Nederlands vielen onder deze noemer, maar hadden wel als bedoeling om ‘spelenderwijs’ het Nederlands aanvaardbaar te maken voor de Vlaming. Humor en spitse taalspelletjes moesten daartoe bijdragen. Dat het echter niet zomaar televisieprogramma’s waren, bewijzen de polemieken die Hier spreekt men Nederlands ontketende. Het politieke en Franstalige establishment was nergens veilig voor de snedige taal van het taalteam onder leiding van prof. Florquin. Het publiek begon de taal langzaam op te pikken, overwon de krampachtigheid en de onbeholpenheid waarmee het Standaardnederlands werd gebruikt, en werd een echte gemeenschap.
De grote uitdaging voor de openbare omroep kwam er met de postmoderniteit, zo zagen we. Nieuwe technieken brachten de hele wereld in de Vlaamse huiskamer, en de eigen gemeenschap bleek toch niet zo allesbepalend als men eerst dacht. De kijker ging meer verwachten van haar publieke omroep. Al was het motto ‘Less is more’ hier misschien meer van toepassing: de kijker ‘stelde zich nu tevreden’ met amusementsprogramma’s. Die opvoedende televisie hoefde voor hem niet meer.
Aanvankelijk leek de BRT deze evolutie op te pikken. Programma’s als Hier spreekt men Nederlands werden voortaal geweerd wegens ‘flauwiteiten’ en omdat het ‘de ontmoedigende indruk [gaf] dat ze (het publiek) alles verkeerd zegden en uitspraken’. In 1972 was dit. De openbare omroep leek op weg om mee te gaan in de postmoderniteit…
Niets bleek echter minder waar. Het was 1987 –15 jaar later!- wanneer uiteindelijk werd beslist om de educatieve programma’s te beperken, en dit slechts omdat de komst van een commerciële omroep als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de omroep hing.
In de tussentijd was de omroep jarenlang tussen hangen en wurgen blijven steken. De aanzet die in 1972 was gegeven tot een meer op het publiek gerichte programmastrategie bleek een maat voor niets. De BRT ging zich zelfs expliciet verzetten tegen de drang naar amusementsprogramma’s. De Vlaamse kijker stortte zich dan maar op het populaire amusement van de noorderburen. Tot eind jaren ’80 ging de openbare omroep door met oogkleppen op. Schooltelevisie en volksuniversiteit bleven een prominente plaats in het uitzendschema opeisen. Het kabeldecreet van 1987 en de daarbij horende commerciële televisie kwamen als verlossers uit de hemel gevallen.
Vreemd is hoe de openbare omroep het taalbeleid dat vanaf de jaren ’70 gevoerd werd, niet extrapoleerde naar haar hele beleid. Met een ‘niet-uniform taalbeleid’ was die noodzakelijke toenadering tot de kijker er immers wel. Het publiek wilde de verschillende Vlaamse dialecten wel eens horen, en kreeg wat het vroeg. ‘Klant is koning’ was nu de leuze, in tegenstelling tot het taalpurisme uit de vorige perioden. De opkomst van dialect en tussentaal als nevenwerkingen van dit nieuwe taalbeleid werden dan ook met lede ogen aanzien. Toch bleef het Standaardnederlands de norm, en in plaats van strenge lessen en repressieve controle werd taaladvisering het codewoord. Toch mag een taalprogramma als Klare taal niet aanzien worden als een poging om het taalpurisme weer een plaats op tv te geven. Het was eerder een wanhoopspoging om de taal van de Vlaming alsnog te verbeteren. Doordat het publiek geen enkele interesse meer had voor dit soort programma’s, was het een maat voor niets.
Het publiek was in deze periode eigenlijk al klaar voor een taalprogramma dat vooral op amusement gericht was, zoals Tien voor taal. Doordat de BRT echter halsstarrig bleef vasthouden aan haar opvoedkundige taak, kwam ze pas met zulke programma’s op de proppen toen het water haar al aan de lippen stond: met de komst van VTM. Het verschil tussen Tien voor taal en zijn ‘voorganger’ Klare taal is door deze evolutie dan ook erg groot. Klare taal was een laatste wanhoopspoging, terwijl Tien voor taal was gemaakt vanuit een nieuwe omroepstrategie: amusement was nu belangrijk. Twee totaal verschillende filosofieën stonden dus aan de grondslag van deze totaal verschillende programma’s.
Al kunnen we kanttekeningen maken bij de veronderstelling dat Tien voor taal in niets gelijkt op de vroegere taalprogramma’s. Voor het grootste gedeelte is dit inderdaad zo: de presentator is geen schoolmeester meer, er wordt anders met taal omgesprongen, en er wordt minder aandacht besteed aan de relatie met de onze Franstalige zuiderburen of de Nederlandse noorderburen. Maar intrinsiek bleef het objectief van Tien voor taal hetzelfde als dat van Hier spreekt men Nederlands: met behulp van humor en spitse taalspelletjes de liefde voor de Nederlandse taal bij de Vlaming een beetje opkrikken.
Dat net dit jaar door de directie beslist werd om Tien voor taal af te voeren, maakt dat we met deze verhandeling een tijdperk kunnen afsluiten. Of in het nieuwe televisietijdperk plaats is voor een taalprogramma, is erg twijfelachtig. De taal verdient nochtans zeker een plaats: niet belerend, maar speels; niet schools, maar doorspekt met leuke weetjes. Er valt immers nog zoveel over te vertellen, aan zovele (nieuwe) Vlamingen. Maar de kijker vraagt vooral reality-tv en allerlei complexe formats, een simpele formule als een taalspelletje lijkt hem toch behoorlijk te onderschatten. Op die manier gaat echter de tussentaal domineren, en gaat de standaardtaal die ons allemaal kenmerkt steeds meer naar de achtergrond verdwijnen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |