De Nederlands-Australische relaties in het jaar 1948. Van de ondertekening van Renville op 17 januari 1948 tot de Tweede Politionele Actie op 19 december 1948. (Cosette Adriaans) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Twee jaar geleden bij het doctoraalseminar "Oorlog en revolutie in Zuidoost-Azië ging mijn scriptie over het belang dat Nederland hechtte aan de Australische reactie in de VN op de Indonesische revolutie in de periode van de Eerste Politionele Actie tot de Renville-overeenkomst. Het was een zeer beperkte periode. De tijd ontbrak om een bredere periode te bespreken. Vandaar dat de probleemstelling van deze scriptie is: welk belang hechtten de Nederlandse autoriteiten aan de reactie van de Australische autoriteiten op de Indonesische revolutie in de periode van de ondertekening van Renville op 17 januari 1948 tot de Tweede Politionele Actie op 19 december 1948?
Voordat we ons verder gaan verdiepen in de vraagstelling, geef ik ten eerste een overzicht van de historiografie over de Indonesische revolutie. Dit overzicht wordt gegeven om te laten zien hoeveel erover de Australische rol is geschreven en waar de Australiërs over hebben geschreven. Daardoor wordt het belang van het door mij gekozen onderwerp duidelijk. Aan een scriptie moet een theoretisch kader worden verbonden, daarom heb ik diplomatie gekozen, dat wordt ten tweede behandeld.Ten derde wordt een korte geschiedenis van de Indonesische revolutie gegeven, alsmede ook van de zich in die tijd ontwikkelende Koude Oorlog en de buitenlandse politiek die Nederland voerde. Ten vierde worden de onderzoeksvragen en de hoofdstukkenindeling behandeld en als laatste volgt een korte bespreking van de gebruikte bronnen.
In de jaren vijftig werd er voornamelijk door westerse, niet-Nederlandse auteurs over de Indonesische revolutie geschreven, en dan met name Australische en Amerikaanse auteurs. Een land als de Sovjetunie had geen interesse voor Indonesië, omdat de Republiek zo duidelijk anticommunistisch was.[1] In de jaren vijftig kwam de geschiedschrijving over Zuidoost-Azië, met nadruk op Indonesië, op gang in Australië. De Australische universiteiten volgden hierbij het voorbeeld van de Amerikaanse universiteiten, die over Indonesië al vóór de Tweede Wereldoorlog schreven. Ook op de Australische universiteiten hadden de sociale wetenschappen grote invloed en werden de theoretische benaderingen van de Verenigde Staten overgenomen. De Australische politici hadden een groeiende belangstelling voor Indonesië, dit land werd van steeds meer belang geacht voor Australië. In de jaren vijftig gingen de werken over Indonesië voornamelijk over de politieke ontwikkelingen die hadden geleid tot de Indonesische onafhankelijkheid en over de politiek die de Republiek voerde na 1947. Het standaardwerk van begin jaren vijftig en naderhand is Nationalism and revolution in Indonesia van de Amerikaan G.McT. Kahin. Er kwamen aanvullingen op het werk van Kahin door Amerikanen en Indonesiërs die aan Amerikaanse universiteiten studeerden. Hierbij ging de aandacht vooral uit naar hoe Indonesië de onafhankelijkheid had behaald. In de jaren vijftig verscheen er een aantal werken over de VN, deze studies waren in eerste instantie de enige manier waarop informatie werd verschaft over de rol van de mogendheden in de Indonesische kwestie. Van deze werken was het werk van Alastair M. Taylor Indonesian independence and the United Nations het uitgebreidst. Echter hier waren in die periode geen werken geschreven door Australiërs bij. Daarnaast verschenen er en aantal overzichtswerken over de Republiek Indonesië, waarin de periode 1945-1949 slechts een onderdeel vormde. De nadruk lag echter in deze overzichtswerken en over het algemeen bij de geschiedenis van Indonesië na 1949.[2]
Waar de Amerikanen een groot aandeel in hadden in de jaren zestig was in publicaties over de rol van het communisme en de Indonesische geleide democratie; hierover verscheen steeds meer in de jaren zestig. Over de persoon Soekarno en zijn rol kwamen steeds meer studies, met als hoogtepunt het jaar 1964, toen er drie biografieën over Soekarno werden gepubliceerd.[3] Er verscheen een studie over de relatie tussen Australië en Indonesië door een Indonesiër, M.A. Simandjuntak The Australian role in the Indonesian-Dutch dispute between July 21, 1947 and December 27, 1949 in 1963.[4] Vanaf de jaren zestig waren er studies die het wereldwijde naoorlogse fenomeen van de dekolonisatie tot onderwerp hadden. Hierin was kort aandacht voor Indonesië. In het decennium daarna verschoof de aandacht geleidelijk van nationale studies naar regionale studies over de periode 1945-1949.[5]
Een verschil met de jaren zestig was dat Australië de rol overnam van de Verenigde Staten, wat publicaties en belangstelling voor Indonesië aanging. De impuls tot de grotere interesse voor Indonesië bij Australiërs kwam door de generaalscoup van 1965 en de val van het Soekarno-bewind.[6] Hier houdt de overeenkomst tussen de Verenigde Staten en Australië op. Ten eerste had de Viëtnamoorlog niet zo’n grote invloed in Australië als in de Verenigde Staten. Wat wel een goede invloed had was dat Indonesië niet alleen een ontwikkelend land was, maar ook een belangrijke ‘macht’. Goede relaties moesten dus worden onderhouden; deze geografische ‘urgency’ was er niet in de Verenigde Staten. Ten tweede werd in Australië net als in de Verenigde Staten de interesse voor Indonesië minder, maar bleef in Australië groter dan in de Verenigde Staten. Ten derde werden Indonesische taalcursussen geïntroduceerd in Australië en dit had zijn invloed op de studie naar de Indonesische geschiedenis.[7]
Toch was het de Amerikaan B.R.O’G. Anderson die in 1972 kwam met Java in a time of revolution. Dit was een ‘revolutionair’ werk voor een Amerikaan, omdat iemand uit het Westen eindelijk een werk vanuit Indonesisch oogpunt schreef. Het boek ging over de pemoeda’s, de Indonesische jongeren die de revolutie met geweld hadden gedragen. Anderson gaf hiermee een andere versie van het verhaal over de Indonesische revolutie dan Kahin en navolgers gaven. Hierna konden er, volgens R. Mortimer, een Australiër, twee interpretaties van de Indonesische revolutie tegenover elkaar geplaatst worden: De eerste was de Kahiniaanse traditie van de “liberal democratic school” en de tweede “the cultural historism” van Anderson. Deze laatste stond in dienst van het radicalisme. De verschillen kwamen volgens Mortimer doordat beide ‘groepen’ andere waardensystemen hanteerden. Het ging bij de twee benaderingen om de kant waar Indonesië op zou gaan, verandering of continuïteit. De these van Anderson viel daarbij onder de continuïteitsthese. In de culturele tradities van Indonesië zagen Anderson en volgers de werkende kracht van Indonesië’s continuïteit. De ‘cultural historism’ visie was in Nederland sterk aanwezig. De Kahiniaanse traditie beklemtoonde vooral dat Indonesië de mogelijkheid had tot verandering. In de Verenigde Staten en Australië was deze traditie sterker.[8]
De Hueting-affaire. Dr. J.E. Huenting, oud-Indië militair vertelde in De Volkskrant en in drie Vara-uitzendingen over de excessen begaan door Nederlandse militairen in de Indonesische revolutie, in Nederland in 1969 maakte de onverwerkte emoties in Nederland over de periode 1945-1949 in Indonesië los en een stroom van publicaties kwam in Nederland op gang over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Een gevolg was de bronnenpublikatie van S.L. van der Wal, de Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950.[9]
In Indonesië zelf werd er uitgebreid onderzoek gedaan naar de periode 1945-1949, alleen dit was niet bekend in het Westen, omdat het in het Indonesisch was. Het waren vooral de in het westen opgeleide Indonesiërs die over de Indonesische revolutie hebben gepubliceerd, die bekend zijn in het Westen, zoals Ide Anak Agung Gde Agung. Hij werd er van beschuldigd een te krappe westerse visie te geven over de revolutie.[10] De onderwerpen waarover Agung en anderen schreven zijn; de onderhandelingen tussen Nederland en de Republiek, het Indonesische leger en over de rol van de belangrijkste buitenlandse mogendheden tijdens de kwestie. Over Australië verscheen een goede studie in 1973 van de Indonesiër Hilman Adil Australia’s relations with Indonesia 1945-1962.[11] Adil legde de nadruk op de algemene Australische politiek en dan speciaal die gevoerd naar Indonesië. Hij weerlegde in deze studie het gangbare beeld dat de Australische politiek vanaf 1945 consequent pro-Republikeins was. Adil nam de binnenlands politieke ontwikkelingen in Australië als perspectief, die hun invloed hadden op de officiële buitenlandse politiek en diplomatie van Australië. Andere belangrijke werken over de rol van Australië, alleen dan door Australiërs geschreven waren Australia and the Indonesian revolution van Margaret George uit 1973/1980[12] en artikelen van Rupert Lockwood over de Australisch boycot van Nederland.[13]
In de westerse historiografie kreeg in de jaren zeventig de geschiedenis van Indonesië zelf in de twintigste eeuw, de dominante politieke kracht in Indonesië van het leger en de ‘revolusi social’ ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd de aandacht; dit kwam door de contemporaine ontwikkelingen in Indonesië. In 1974 was J.S. Reid, verbonden aan de universiteit van Canberra, de eerste sinds Kahin die een monografie aan de Indonesian national revolution 1945-50 wijdde, vanuit het perspectief van de jaren zeventig. Dit hield in dat het Indonesische leger, de sociale revolutie en de machtige onderstroom van het centralisme in het Indonesische bestuur ook werden behandeld.[14]
In de jaren tachtig kwam er nieuw materiaal beschikbaar, en hierdoor kon er meer worden geschreven over de rol van de buitenlandse mogendheden in de kwestie.[15] Er werd door Australiërs nog meer gepubliceerd over de rol van Australië in de Indonesische revolutie, zoals in 1982 Black Armada van Rupert Lockwood. Hierin behandelde Lockwood de steun van de Australische vakbonden aan de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Daarnaast werd de Indonesische kwestie behandeld in werken die het Australische buitenlandse beleid in een bredere context behandelen.[16] In de jaren negentig is er dan eindelijk een Australische bronnenpublikatie verschenen over Australië en de Indonesische revolutie; de redactie daarvan in handen van Philip Dorling.[17] Daarnaast zijn er in 1997 en 1998 overzichtswerken verschenen van de Australisch-Indonesische relaties sinds 1945 van John Legge New directions in Australian foreign policy. Australia and Indonesia 1945-50 in 1997 en Australian Indonesian relations since 1945: the garuda and the kangaroo van Bob Catley en Vinsensio Dugis in 1998 gepubliceerd. N. Bootsma is van mening dat de Australiërs nu voorop lopen in Westerse, niet-Nederlandse historiografie van Indonesië.[18]
Belang van het scriptieonderwerp
Zoals uit het bovenstaande overzicht van de historiografie over de Indonesische revolutie duidelijk wordt, is er al geschreven over de rol die Australië heeft gespeeld in de Indonesische revolutie, zowel door Australiërs als Indonesiërs. In de studies, verschenen over dit onderwerp, ligt de nadruk echter op de reactie van Australië op de Indonesische revolutie, op wat de Australische politici of vakbonden deden. Er wordt maar kort ingegaan op de reactie van de Nederlandse regering op de acties van Australië of op de reactie van de Indonesische vrijheidsstrijders op de acties van Australië. Australië was zeker niet zo belangrijk als de Verenigde Staten voor de Nederlanders, maar had wel degelijk invloed. Want de Australiërs beïnvloedden het standpunt van de Amerikanen. Vooral in de CGD draaiden de Amerikanen hun standpunt bij.
Doordat niet is onderzocht wat voor belang Nederland hechtte aan de Australische reactie, is de Australische reactie niet geheel in het goede perspectief binnen de Indonesische revolutie te plaatsen. De invloed en het belang van de Australische reactie hangen juist daarvan af. De reacties van het buitenland op de Indonesische revolutie zijn belangrijk geweest voor het verloop van de Indonesische revolutie. Om een beter begrip te krijgen van de Indonesische revolutie moet de Australische reactie bestudeerd worden in samenhang met het belang dat Nederland hechtte aan deze reacties. De bestudering van de reactie van Australië is ook van belang om de hedendaagse situatie te begrijpen in de relatie tussen Indonesië en Australië. De verhouding tussen deze twee landen ten tijde van de Indonesische revolutie is een van de factoren die mede de hedendaagse relatie bepaalt.
In deze scriptie wordt daarom voor een korte periode van de Indonesische revolutie behandeld hoe de Australische autoriteiten reageerden op de Indonesische revolutie en wat voor belang Nederland aan de Australische reactie hechtte. Er is gekozen voor de periode vanaf Renville, januari 1948 tot de Tweede Politionele Actie, december 1948, omdat de Australische bemoeienis in de Indonesische kwestie toen op zijn hoogtepunt kwam, vandaar dat deze periode het interessantst lijkt om te onderzoeken. Daarnaast is er nog een verdere inperking toegepast door alleen te kijken naar de regeringen van beide landen en niet naar de ambassadeurs, VN-ambassadeurs of bevolking van beide landen. Voor de regeringen van beide landen is gekozen wegens tijdsbeperking en omdat in 1996 en 1998 Australische bronnenpublikaties zijn verschenen over de Australische regering en haar reacties op de Indonesische revolutie.
Het onderwerp van deze scriptie, het belang dat de Nederlandse autoriteiten hechtten aan de reactie van de Australische autoriteiten, is een onderdeel uit de Indonesische revolutie dat weer een deel van de gebeurtenissen van de wereld van de naoorlogse periode vormde. Het is belangrijk dat het kleine onderwerp van deze scriptie in een breder kader wordt geplaatst om duidelijk te maken wat de wederzijdse invloed was in dit revolutiejaar en wat er nog meer in de wereld om ging op dat moment. Het kader waar ik het onderwerp van deze scriptie in wil plaatsen is de diplomatie. Dit omdat diplomatie de internationale betrekkingen bepaalt. Zoals Jan Melissen zegt: “diplomatie is de machinekamer van de internationale betrekkingen.[19] In deze scriptie draait het om de relatie tussen Australië en Nederland tijdens de Indonesische revolutie. Diplomatie speelde daarbij een centrale rol. Daarom zal de diplomatie die plaatsvond hier extra aandacht krijgen.
Wat houdt het begrip diplomatie in? Volgens het woordenboek is diplomatie het ambtelijke, officiële verkeer tussen staten en regeringen. Diplomatie is kort gezegd het communicatiemiddel van de statensamenleving.[20] Diplomatie is niet automatisch hetzelfde als buitenlands beleid. Diplomatie kan op twee manieren worden gezien. Vanuit microperspectief bezien vervult de diplomatie als instrument of methode van het buitenlands beleid een belangrijke rol bij de voorbereiding en toepassing van het buitenlands beleid. Het kan hierbij zowel worden toegepast als ‘pure diplomacy’ of als dreiging dat andere instrumenten zullen worden ingezet.[21] Diplomatie is een instrument in de internationale samenleving, zoals internationaal recht en oorlog.[22] Dit is diplomatie bezien vanuit macroperspectief. Het wordt gebruikt als instrument om te voorkomen dat een conflict een oorlog wordt, om de orde te behouden in het internationale systeem.[23] Na 1945 is er een groei van de diplomatie geweest, doordat politieke aangelegenheden die voorheen van binnenlandse aard waren een internationale dimensie hebben gekregen.[24]
De westerse diplomatie probeert in het algemeen zowel het eigen staatsbelang als de belangen van de statensamenleving als geheel te dienen. De balans hiertussen is niet altijd even makkelijk te vinden. Het belang van diplomatie wordt duidelijk als die balans verstoord wordt, dan kan de diplomatie op verschillende manieren worden ingezet. Ten eerste kan er een wederzijdse breuk ontstaan, voor korte of langere tijd, in de diplomatieke betrekkingen. Als er een breuk is ontstaan, zoeken landen toch vaak contact met elkaar, alleen dan onder de vlag van een andere mogendheid. Ten tweede zijn er verbindingsbureaus voor landen die elkaar niet erkennen. Ten derde wordt door vijandige landen gebruik gemaakt van het diplomatieke corps van andere landen. Deze mogelijkheid is soms de enige bij niet-erkenning en na afloop van een oorlog.[25] Melissen spreekt hierom wel over diplomatie als “de ‘master-institution of international relations’, een breder concept van normen, waarden en gebruiken dan het internationaal recht, de bondgenoot van de diplomatie”.[26]
Uit het bovenste is duidelijk geworden dat diplomatie een breed onderwerp is, waarmee verschillende richtingen opgegaan kan worden. Binnen het kader van deze scriptie gaan we ons bezig houden met diplomatiek onderhandelen en oude en nieuwe diplomatie. Oude of traditionele diplomatie heeft drie hoofdkenmerken: ten eerste werd traditionele diplomatie bedreven door staten onderling en niet met andere vormen van politieke organisaties, zoals de Rooms Katholieke Kerk. Een tweede kenmerk is dat traditionele diplomatie draaide om bilateralisme en geheimhouding; het ging om twee landen die in het geheim onderhandelden. Hieraan verbonden is het diplomatiek protocol, een serie van ceremonies, rechten, privileges en immuniteiten. Ten derde werd er uitsluitend onderhandeld over zaken van soevereiniteit, oorlog en vrede, de zaken waar de politieke leiders zich toen ook al mee bezig hielden.[27] De nieuwe diplomatie kwam op na de Eerste Wereldoorlog, omdat er onvrede was over de oude diplomatie. Die had de Eerste Wereldoorlog niet kunnen voorkomen. De diplomatie moest openlijker worden en er moest een internationale organisatie komen. Die moest dienen om een nieuwe wereldoorlog te voorkomen. De nieuwe diplomatie wordt door de volgende kenmerken gekarakteriseerd: Als eerste waren het niet alleen staten meer die diplomatie bedreven, maar ook internationale organisaties. Ten tweede kwamen er meerdere onderwerpen waarover door staten en organisaties moest worden onderhandeld, omdat staten zich ontwikkelden van nachtwakerstaat naar welvaartstaat. Er kwam meer de nadruk op militaire veiligheid, dan bij de oude diplomatie, en dan vooral in de zin van het voorkomen van oorlog. Daarnaast kwam er ook onderscheid tussen ‘low politics’ (economische, sociale en welzijnszaken) en ‘high politics’ (oorlogs- en vredeszaken). Een derde kenmerk was dat niet langer de nadruk lag op bilateraal overleg, maar het steeds meer multilateraal onderhandelen werd dat de boventoon voerde. Ten vierde waren het niet langer alleen de professionele diplomaten, maar ook de politieke leiders zelf die de onderhandelingen voerden en andere ambtenaren. Dit was het gevolg van het feit dat er steeds meer gespecialiseerde zaken op de diplomatieke agenda stonden.[28]
Er zijn in het belang dat de Nederlandse autoriteiten hechten aan de reactie van de Australische autoriteiten twee niveau’s te onderscheiden. Ten eerste de CGD, wat nieuwe diplomatie was omdat het zich op het multilaterale vlak afspeelde. Ten tweede waren er andere zaken die zich op het bilaterale vlak afspeelden, de oude diplomatie. Misschien een krampachtige scheiding, want bilaterale diplomatie is tot op heden blijven bestaan. Toch is het zinnig om voor deze scriptie de terreinen te scheiden.
Er zijn verschillende manieren om tot oplossing van internationale geschillen te komen. Een vreedzame weg om internationale geschillen op te lossen is door middel van internationaal onderhandelen. “Diplomatiek onderhandelen is het gedrag van soevereine partners in internationale relaties om te komen tot een gezamenlijke en voor beide acceptabele oplossing van een geschil op vreedzame wijze.”[29] Er zijn verschillende zaken van invloed bij diplomatiek onderhandelen, ten eerste de macht die een staat of internationale organisatie heeft en ten tweede de politieke context. De macht die een staat of internationale organisatie heeft is op te delen in structurele en specifieke macht. De structurele macht van een staat wordt bepaald door vele interne en externe factoren. Een voorbeeld van een interne factor is het interne evenwicht van een staat. Een voorbeeld van een externe factor is de afhankelijkheid van een natie van andere staten. “Hoe autonomer een staat, hoe groter de machtspositie van dat land.”[30]
De specifieke macht is de macht die een staat of internationale organisatie heeft bij één bepaalde zaak. De factor macht is niet onveranderlijk en is van meer dan alleen de potentie van de staat afhankelijk. Een belangrijke machtsfactor is coalitievorming. Coalities zijn makkelijker te vormen in multilaterale dan in bilaterale onderhandelingen. Een minder machtige staat die moet onderhandelen met een machtige partner, kan dat dus beter in multilaterale sfeer doen. De onderhandelaars die worden gestuurd zijn van invloed op de macht van een staat of internationale organisatie. De onderhandelaar kan op verschillende manieren proberen de machtsbalans te beïnvloeden.[31] Ten tweede is er de politieke context. Deze context heeft emotionele kanten die kunnen leiden tot onevenwichtige en ondoorzichtige onderhandelingsuitkomsten. Het is niet altijd duidelijk wat het belang van een land is. In hoeverre is er consensus in een land? Wat de diplomaat bereikt met de externe partij, moet bij de hele achterban goed vallen, anders wordt het compromis afgekeurd en vervalt het vertrouwen van de externe partij. Een grote rol spelen de ‘eer’ van het land, de publieke opinie, machtsconfiguraties als ministeries en een op de achtergrond controlerend parlement. Het kan dat het belang van de staat vraagt dat de onderhandelingen blijven voortduren en dat ervoor wordt gezorgd dat er geen overeenkomst wordt bereikt, tenminste niet op de korte termijn. Op dat moment heeft de bestaande instabiele situatie een machtsvoordeel voor een of meerdere van de onderhandelende staten en internationale organisaties.[32]
Wat roept dit nu voor vragen op in samenhang met het scriptieonderwerp? Op grond van de literatuur is te zien dat oude en nieuwe diplomatie zich op een grensvlak bevonden. Klopt dat? Werkten de Nederlanders nog via de traditionele manier van diplomatiek onderhandelen in hun relatie met Australië? Of hadden ze de nieuwe diplomatie al omarmd? Dit zelfde is af te vragen bij de Australiërs. Was het zo dat de Nederlanders nog via de oude diplomatie werkten en de Australiërs via de nieuwe diplomatie? Zorgde dit voor het verschil in perspectief over de onafhankelijkheid van Indonesië? Hoe heeft de Australische CGD-vertegenwoordiger geprobeerd de machtsbalans te beïnvloeden in het voordeel van Republiek? Welke rol speelden politieke factoren als de Australische regering en de ministeries bij de uitkomst van de diplomatieke onderhandelingen?
De scriptie behandelt de periode in de Indonesische revolutie van 17 januari 1948 tot en met 19 december 1948. Voor 17 januari was er echter al veel gebeurd in de Indonesische revolutie en omdat de gebeurtenissen in de te behandelen periode zich niet afspelen los van de periode daarvoor van de Indonesische revolutie zal hieronder een kort overzicht van de gebeurtenissen van de Indonesische revolutie worden weergegeven. Op 17 Augustus 1945 riepen Soekarno en Hatta de onafhankelijkheid uit van de Republiek Indonesië. Zes weken hierna landden er Britse troepen voor de bevrijding van Indonesië, om de wapens van de Japanners in beslag te nemen en de weg te bereiden voor het herstel van het Nederlandse gezag. De Nederlandse regering weigerde de regering van Soekarno te erkennen. Hij was in haar ogen een verrader, want Soekarno had samengewerkt met de Japanners om de onafhankelijkheid te verkrijgen. Nederland had niet de militaire middelen om Indonesië zelf te bevrijden, maar was afhankelijk van de Britten. De Britten wilden snel weg en dwongen onderhandelingen af tussen de nieuwe Republiek en Nederland. De eerste onderhandelingen begonnen in oktober 1945. De eerste officiële onderhandelingen vonden plaats op de Hoge Veluwe in mei 1946, waarna Romme naderhand sprak van de “week der schande”, hiermee treffend weergevend hoe de Nederlanders dachten over onderhandelen met de Republiek. Er kwamen toch weer nieuwe onderhandelingen en in november 1946 werd het akkoord van Linggadjati gesloten. Deze acceptatie hield wel in de facto erkenning van de Republiek als volwaardige politieke opponent van Nederland. In de Tweede Kamer in Nederland werd Linggadjati ‘aangekleed’, waardoor de Republiek zeer teleurgesteld werd in de Nederlanders.
Inmiddels waren de Britten in november 1946 vertrokken en had Nederland een aanzienlijke legermacht opgebouwd in Indonesië. Het aantal militaire incidenten nam toe. Nederland zat inmiddels in een onmogelijke financiële situatie. Het besluit werd genomen door de Nederlandse regering tot de verovering van de economisch belangrijkste onderdelen van Indonesië. In de zomer van 1947 ging ‘Operatie Produkt’ van start, het eerste Nederlandse militaire offensief of ook wel de Eerste Politionele Actie genoemd. Hierdoor werd de Indonesische kwestie een internationaal vraagstuk en ging de Veiligheidsraad zich ermee bemoeien. Deze riep op tot een staakt-het-vuren en voortzetting van de onderhandelingen. Nederland had als één van de eersten de eer om door de Veiligheidsraad te worden veroordeeld. Volgens Nederland was Indonesië een binnenlandse aangelegenheid. Nederland accepteerde echter VN-bemiddeling in de vorm van een Commissie van Goede Diensten (CGD). Dit was een commissie die bestond uit drie leden. Nederland koos België in de commissie, de Republiek Australië en België en Australië samen namen als derde partij de Verenigde Staten. Deze commissie moest de onderhandelingen leiden en zorgen dat er een overeenkomst werd gesloten. In januari 1948 werd een laatste poging tot diplomatiek compromis ondernomen. De Renville-overeenkomst was het gevolg. De Renville-overeenkomst bleek alleen niet echt te werken; bij de volgende onderhandelingen werden geen vorderingen gemaakt. Op 18 september 1948 begon de communistische opstand in Madioen. De Republikeinse regering was in staat om die neer te slaan en op 30 september 1948 was de Madioenopstand voorbij. In november werden er nog de Stikker-Hatta onderhandelingen gevoerd, maar deze liepen vast. Op 19 december 1948 lanceerde de Nederlandse regering de Tweede Politionele Actie.[33]
De gebeurtenissen in Indonesië speelden zich af tegen de achtergrond van de Koude Oorlog. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog bestond er een geheel andere wereld dan in 1939. Niet langer waren de West-Europese mogendheden de leidinggevenden en Europa het centrum van de wereld. De Verenigde Staten en de Sovjetunie waren dat geworden. De eerste twee à drie jaar na de oorlog was deze nieuwe machtstructuur echter nog niet duidelijk herkenbaar, er was nog geen sturing van het gedrag van de betrokken staten. Hierdoor konden de West-Europese landen nog wat langer hun illusies van overmacht koesteren.[34] In de loop van 1947 kwamen de Sovjetunie en de Verenigde Staten steeds onverzoenlijker tegenover elkaar te staan. In maart 1947 werd de Truman-doctrine verkondigd en een aantal maanden later volgde de aanbieding van de Marshallhulp aan Europa en de acceptatie daarvan door West-Europa. In 1948 voltrok zich uiteindelijk de deling in twee blokken van Europa. Het Verdrag van Brussel (militaire aaneensluiting) werd in maart 1948 ondertekend door Nederland. In juni 1948 had het conflict tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten een militair karakter gekregen doordat de Berlijn-crisis was uitgebroken.[35]
Wat voor buitenlands beleid voerde de Nederlandse regering tijdens de Indonesische revolutie? In Nederland was er aan het einde van de Tweede Wereldoorlog nog geen nieuw naoorlogs buitenlands beleid bepaald. Er was geen duidelijke richtsnoer, alleen een overheersende koloniaal-liberale economische oriëntatie. Er heerste een vanzelfsprekendheid over dat het vooroorlogse koloniale bezit zou worden hersteld; dat zou Nederland onderscheiden van de kleinere West-Europese landen en zagen Nederland nog steeds als middelgrote mogendheid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was in oktober 1944 de Verenigde Naties opgericht. Nederland was hier op dat moment niet van onder de indruk. Het eerste naoorlogse kabinet was het kabinet-Schemerhorn-Drees, een sociaal-democratisch kabinet. Net als tijdens de oorlog werd E.N. van Kleffens weer minister van Buitenlandse Zaken. Daarnaast was er wel een minister zonder portefeuille, J.H. van Roijen, een kundige diplomaat. Het terrein van de buitenlandse politiek werd hierdoor gekenmerkt door continuïteit.[36] Volgens Woltjer was de buitenlandse politiek essentieel anders dan voor de Tweede Wereldoorlog. Een neutraliteitspolitiek was niet meer mogelijk. Dit bleek echter pas op termijn, want pas met de ondertekening van het Verdrag van Brussel en de NAVO was de neutraliteitspolitiek voorgoed verleden tijd.[37]
In 1946 werden de eerste naoorlogse verkiezingen gehouden en er kwam het Kabinet-Beel, een rooms-rode coalitie. In dit kabinet was C.G.W.H. baron van Boetzelaer van Oosterhout minister van Buitenlandse Zaken en Van Kleffens minister zonder portefeuille.De kabinetten voerden een passief buitenlands beleid, alleen Duitsland kreeg wel veel aandacht. De kabinetten werden in beslag genomen door de enorme binnenlandse problemen en de Indonesische kwestie.[38] De Nederlandse regering had grote economische problemen in de naoorlogse jaren en probeerde deze op verschillende manieren op te lossen, maar bleef erbij dat als Nederland Indonesië zou verliezen het economisch zo mogelijk nog slechter zou gaan. In de Nederlandse politiek bleef Indonesië de allesoverheersende kwestie. Op 7 Augustus 1948 werd het eerste kabinet-Drees geïnstalleerd, daarin werd D. U. Stikker minister van Buitenlandse Zaken. Hij kwam uit het bedrijfsleven en bracht een sfeer van realisme en nuchterheid in de Nederlandse buitenlandse politiek.[39] Er kwam in de jaren 1948-1949 een nieuw Atlantisch beleid, maar hier liep het oude koloniale beleid nog dwars doorheen.[40]
De vraagstelling, welk belang hechtten de Nederlandse autoriteiten aan de reactie van de Australische autoriteiten op de Indonesische revolutie in de periode van de ondertekening van Renville op 17 januari 1948 tot de Tweede Politionele Actie op 19 december 1948, wordt onderzocht aan de hand van verschillende subvragen. De eerste onderzoeksvraag is hoe de reactie was van de Australische regering op de Indonesische revolutie in de periode van Renville tot de Tweede Politionele Actie. Deze vraag is op te splitsen; hoe waren de reacties van de ministers van de Australische regering en het Australische lid in de CGD? Bij beide opsplitsingen zijn de vragen te stellen hoe de reactie was per gebeurtenis in Indonesië, zowel op de Nederlandse acties in Indonesië als op de Indonesische acties. Daarnaast is ook de vraag te stellen waardoor de reactie van de Australische regering op de Indonesische revolutie in de periode van Renville tot en met de soevereiniteitsoverdracht werd gedreven.
De tweede onderzoeksvraag is hoe de Nederlandse regering reageerde op de reactie van de Australische regering op de Indonesische revolutie in de periode van Renville tot de Tweede Politionele Actie. Deze vraag is op te splitsen in hoe de reactie was van de ministers van de Nederlandse regering en van de Nederlands-Indische regering. Bij beide opsplitsingen zijn vragen te stellen, per gebeurtenis in Indonesië, de Australische rol in de CGD, de Australische rol in de VN en de acties van Australië gericht naar Indonesië en naar Nederland. Daarnaast kan de vraag worden gesteld waar de reactie van de Nederlandse regering op de Australische reactie in de periode van Renville tot de Tweede Politionele Actie door gedreven werd.
In de scriptie worden de onderzoeksvragen als volgt behandeld. Het eerste hoofdstuk bespreekt de periode van Renville tot en met de indiening van het Critchley-Du Boisplan, 17 januari tot 10 juni 1948. Er wordt kort ingegaan op de voorgeschiedenis van de Australische houding ten opzichte van de Indonesische revolutie en de verhouding tussen Australië en Nederland. Het tweede hoofdstuk loopt van de indiening van het Critchley-Du Boisplan tot en met de indiening van het Cochranplan, 10 juni tot 10 september 1948. De periode van de indiening van het Cochranplan tot en met de Madioenopstand is onderwerp van het derde hoofdstuk, september 1948. Het vierde hoofdstuk bestrijkt de periode van Madioen tot de Tweede Politionele Actie, okotber tot en met 19 december 1948. In de conclusie wordt dan uiteindelijk op de vraagstelling en de onderzoeksvragen antwoord worden gegeven.
De bronnen die voor deze scriptie zijn geraadpleegd zijn secundaire literatuur over de Australisch-Indonesische relatie en de Indonesische revolutie. Daarnaast zijn de relevante delen uit de 20-delige bronnenpublikatie de Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950 (NIB) worden geraadpleegd die deze periode beslaat. Er is ook gebruik gemaakt van de enkele jaren geleden gepubliceerde Documents on Australian foreign policy, 1937-1949. Aangevuld met onderzoek in het archief van Buitenlandse Zaken. Hiermee wordt een zo’n breed mogelijk scala aan bronnen aangesproken. Er worden zowel Australische primaire als secundaire bronnen bekeken en er wordt gebruik gemaakt van Nederlandse primaire bronnen, zowel gepubliceerde als archivalia.
De primaire bronnen zijn in zoverre betrouwbaar dat vooral de NIB een gerespecteerde bronnenpublikatie is. De Documents on Australian foreign policy, 1937-1949 is nog niet zo lang gepubliceerd, maar er wordt lovend over gesproken. Wat bij beide bronnenpublikaties en de archivalia geldt is dat altijd in het achterhoofd moet worden gehouden, dat de originele schrijvers ook hun doel hadden en daardoor de waarheid kunnen hebben gemanipuleerd. Bij de secundaire literatuur geldt dit nog sterker, toch kan de literatuur wel worden gebruikt. Het zijn over het algemeen besproken en gewaardeerde wetenschappelijke publicaties.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Nell van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië resp. De Indonesische onafhankelijkheidsstrijd in de Westerse historiografie (Nijmegen 1982) 2.
[2] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië, 3-4, 9, 11-12, 21, 30-32.
[3] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië, 36-37. Dahm, Soekarno en de strijd om Indonesië’s onafhankelijkheid (Meppel 1964), Hanna, Eight Nation Makers. Southeast Asia’s Charismatic Statesmen (New York 1964), Van ’t Veer, Soekarno (Den Haag 1964).
[4] H.A.J. Klooster, Bibliography of the Indonesian revolution. Publications from 1942 to 1994 (Leiden 1997) 67.
[5] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië, 88, 105.
[6] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië, 4.
[7] N. Bootsma, ‘The discovery of Indonesia. Western (non-Dutch) Historiography on the Decolonization of Indonesia’, in: Bijdragen tot de taal-, land- en Volkenkunde (1995) p 1-22, 8.
[8] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië, 41, 45-46, 49.
[9] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië, 51.
[10] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië, 72, 76-77.
[11] Klooster, Bibliography of the Indonesian revolution, 67.
[12] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië, 80-84, 89-91.
[13] Klooster, Bibliography of the Indonesian revolution, 66.
[14] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië, 89-93, 95, 100-101.
[15] Van Vught, De dekolonisatie van Nederlandsch-Indië 107.
[16] Klooster, Bibliography of the Indonesian revolution, 67.
[17] Klooster, Bibliography of the Indonesian revolution, 67.
[18] Bootsma, The discovery of Indonesia, 9.
[19] Jan Melissen (red.), Diplomatie. Raderwerk van de internationale politiek (Assen 1999) 1.
[20] Melissen, Diplomatie, 5-6, 8.
[21] John Baylis & Steve Smith(red.) The globalization of world politics. An introduction to international relations (New York, Oxford 1997) 250-251.
[22] Melissen, Diplomatie, 5-6.
[23] Baylis, The globalization of world politics, 250.
[24] Melissen, Diplomatie, 8, 10.
[25] Melissen, Diplomatie, 10-11, 13.
[26] Melissen, Diplomatie, 14.
[27] Baylis, The globalization of world politics, 251-253.
[28] Baylis, The globalization of world politics, 253-254.
[29] Melissen, Diplomatie, 185-186.
[30] Melissen, Diplomatie, 187.
[31] Melissen, Diplomatie, 187-188.
[32] Melissen, Diplomatie, 190-193.
[33] Duco Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland (Utrecht 1995) 123-126 en Dr. J.J. Woltjer, Recent Verleden. Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 1992) 261-267, 275-276, 279-287, 290-292.
[34] Hellema, Buitenlandse politiek, 99-100.
[35] Hellema, Buitenlandse politiek, 135-136, 138, 146.
[36] Hellema, Buitenlandse politiek, 108-112.
[37] Woltjer, Recent Verleden, 406-408.
[38] Hellema, Buitenlandse politiek, 112-113, 115.
[39] P. van het Veer, ‘De dekolonisatie en de Nederlandse buitenlandse politiek’, in: E.H. van der Beugel (ed.) Nederlandse buitenlandse politiek. Heden en verleden (Baarn 1978) p. 58-70, 60.
[40] Hellema, Buitenlandse politiek, 122-123.