Muziekverenigingen in Brabant tijdens de 19e eeuw. (Griet Lemmens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Besluit

De belangrijkste conclusie die we uit deze studie kunnen trekken is dat het verschijnsel van de amateurmuziekverenigingen zich doorheen de 19e eeuw steeds uitgebreid heeft. Er is een constante stijging van het aantal verenigingen te bemerken, waarbij het fenomeen uitdijt van de steden naar het platteland.

 

Een duidelijke begindatum heeft deze studie niet, net zomin als er te constateren valt dat deze of gene muziekvereniging dé eerste was. De Franse Revolutie betekende een kentering in de maatschappelijke verhoudingen, zodat de burgerij op alle vlakken op de voorgrond kwam. Toch waren er ook al vóór 1798 burgerlijke verenigingen gesticht bv. in Brabant te Merchtem (1780), Halle (1790) en Diest (voor 1796). Andere werden officieel pas na de Franse Revolutie gesticht, maar zijn wel gegroeid uit collegia musica, groepen van stadsspeellieden, gildemuzikanten of rederijkerskamers.

De Franse Revolutie gaf niet alleen een goede voedingsbodem vanuit maatschappelijk oogpunt, ook door de fikse opwaardering van de militaire muziek onder het revolutionaire regime en onder Napoléon kreeg de amateurmuziek een sterke impuls.

Onder het Franse en later het Nederlandse bewind maakten onze gebieden de aanloopfase door van een enorm bloeiende amateurmuziekbeweging, die zich pas goed zou doorzetten na de onafhankelijkheid van België.

Uit deze eerste jaren van de 19e eeuw zijn weinig gegevens overgeleverd, zodat we enkel weten hoeveel verenigingen er minstens waren in die jaren. Een 40-tal Belgische verenigingen vindt zijn oorsprong vóór 1800, waaronder 3 Brabantse. In 1830 waren in deze provincie 24 verenigingen te tellen. Het duurde tot 1850 eer vanuit officiële bron een cijfer geplakt werd op de amateurverenigingen in België. De provincie Brabant verschafte dergelijke cijfers al in 1838. Vroegere gegevens zijn alleen te vinden op plaatselijk niveau, dus zonder grondig plaatselijk onderzoek hebben we alleen maar het raden naar het aantal verenigingen dat voor het verschijnen van de officiële tellingen van het toneel verdween.

De eerste verenigingen waren vrijwel enkel instrumentale groepen. In de jaren 1830 verschenen de eerste koorzangverenigingen, maar tussen 1840 en 1850 zat deze vorm van muziekbeoefening pas echt in de lift. In de crisisjaren rond 1850 was dit het goedkope alternatief voor een instrumentale vereniging. Op het platteland werden ze dan ook snel omgezet naar een harmonie of fanfare zodra het financieel gunstiger ging. De koren bleven vooral een stedelijk verschijnsel.

In de jaren 1850, na de grote bloei van de koren verliep de stijging van het aantal verenigingen iets trager. De volgende grote expansieperiode begon in 1860. Brabant is één van de provincies waar deze groei zich het sterkst doorzette, zodat ze in 1880 de andere Belgische provincies overtrof in aantal. De orkestvorm die een enorme doorbraak maakte in deze jaren is de fanfare. De uniformisering van de koperblaasinstrumenten door Adolphe Sax zorgde er voor dat men een volwaardige bezetting kon creëren met koperinstrumenten alleen. De fanfare werd een echt modeverschijnsel en met haar verspreidde de muziek zich snel op het platteland. Het imitatie-effect zorgde in de meeste gebieden voor een enorme uitbreiding van het aantal gemeenten met een muziekvereniging. De politieke strubbelingen rond de Schoolstrijd zorgden er dan weer voor dat vele gemeenten twee verenigingen kregen: een katholieke en een liberale.

Een tragere groeiperiode na 1880 werd weer gevolgd door een expansieve fase in het begin van de 20e eeuw, die voortduurde tot WO I de meeste activiteiten stillegde. Op dat moment hadden de muziekverenigingen zich over vrijwel de hele provincie verspreid. In 1830 waren ze enkel te vinden in steden en grote gemeenten. Langzaam heeft de aanwezigheid van muziekverenigingen zich uitgebreid gedurende de rest van de eeuw. In 1851 was 41 % van het totaal aantal Brabantse muziekverenigingen in een stad te vinden, in 1880 was dit nog slechts 20 %. De dichtbevolkte gebieden in de wijde omgeving rond Brussel waren in 1880 al flink bezaaid met muziekverenigingen. In 1912 bleven slechts enkele witte stipjes over op de kaart van Brabant: kleine gemeenten waar het potentieel aan muziekbeoefenaars niet groot genoeg was. Enkele grotere gebieden zonder muziekvereniging bevonden zich in het oosten van de provincie, in de streek rond Tienen en in het zuidoostelijk deel van Waals-Brabant. Brussel en zijn verstedelijkte randgemeenten herbergden op dat moment 25 % van alle Brabantse muziekverenigingen. Iedere sociale groep had binnen een grote stad als Brussel haar eigen verenigingen: burgerij, ambachtslieden, arbeiders. Fabrieken richtten vaak hun eigen vereniging op met enkel muzikanten uit het eigen bedrijf.

Het aantal uitvoerende leden volgde de stijgende lijn van het aantal verenigingen. In 1850 telde een koor gemiddeld 28 zangers, een harmonie of fanfare 30 muzikanten. Na verloop van tijd waren de koren talrijker bevolkt dan de instrumentale verenigingen. In 1913 telde een gemiddeld koor 49 leden, een instrumentale groep 45. 

 

Niet alleen geografisch viel er een uitbreiding te constateren, ook op sociaal vlak dijde het verschijnsel uit: steeds meer sociale klassen werden er in betrokken. In het begin van de 19e eeuw was een muziekvereniging een zaak van de gegoede burgerij. Al in de jaren '40 ging men de muzikanten zoeken in de lagere klassen. De stichters en geldschieters bleven lange tijd uit de burgerij komen, maar vanaf de jaren '60 kwam het initiatief steeds meer vanuit het 'gewone volk'.

De interne organisatie van elke vereniging werd geregeld in het reglement. Daarin werd o.a. vastgelegd wat het doel was van de vereniging, hoe het bestuur georganiseerd moest worden, welke de leefregels waren en hoeveel geld muzikanten en ereleden financieel moesten bijdragen. Deze bijdragen waren de voornaamste bron van inkomsten voor een vereniging. Subsidies kwamen er ook van provincie- en gemeentebestuur maar die stelden meestal niet zoveel voor. De voornaamste uitgaven waren de wedde van de dirigent en het jaarlijkse teerfeest. Een rijke, al dan niet adellijke mecenas was belangrijk wanneer men grote uitgaven moest doen zoals nieuwe instrumenten of een vaandel aankopen. Weinig verenigingen waren in de 19e eeuw al gekostumeerd maar des te belangrijker als uiterlijk kenmerk was het vaandel dat bij elke activiteit meegedragen werd.

De activiteiten van een 19e-eeuwse muziekvereniging waren talrijk en erg verscheiden. Naast interne activiteiten als repetities, vergaderingen, ledenfeesten en reizen liet men zich regelmatig aan het publiek horen tijdens concerten, festivals en concours. De festivals waren aan het eind van de 19e eeuw een zeer geliefde activiteit. Men had er vaak een lange reis voor over om zijn beste beentje te gaan voorzetten voor de talrijke luisteraars. Wat er te horen viel was meestal niet van bijzonder hoge kwaliteit. Het repertoire van de muziekverenigingen werd gedomineerd door transcripties van populaire operafragmenten, militaire marsen en dansmuziek.

Naast de zuiver muzikale gelegenheden was de muziekvereniging ook manifest aanwezig bij alle gebeurtenissen in de dorpsgemeenschap. Zowel de jaarlijkse kermisfeesten als eerder uitzonderlijke gebeurtenissen als het ontvangen van belangrijke personen of het inhuldigen van een gebouw of een spoorlijn, konden rekenen op de muzikale opluistering door de plaatselijke vereniging.

 

Met het belang van de vereniging binnen haar gemeenschap willen we afsluiten. Een muziekvereniging had in de 19e eeuw binnen het dorp of de stad een belangrijke functie: ze zorgde voor ontspanning en tegelijk voor cultuurspreiding zowel voor de leden als voor het publiek, in een tijd dat er weinig ontspanningsmogelijkheden waren. We hopen dat dit algemeen werk een aanzet kan bieden tot verder gedegen onderzoek naar het plaatselijk muziekleven in de Brabantse provincie.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende