De politieke geschiedenis van Moerbeke-Waas. Meer dan 150 jaar liberaal bestuur. (Godfried Maes) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Hoofdstuk 1: Consolidatie en uitbouw van de macht door August Lippens en zijn gevolg.
Het is zeker niet de bedoeling om enkel een summiere opsomming te geven van de verwezenlijkingen van August Lippens in Moerbeke. Dit werd al gedaan in een groot aantal andere werken die handelen over dezelfde problematiek. Toch zullen in het volgende hoofdstukken een aantal casussen dieper worden uitgewerkt omdat ze passen binnen het onderzoek en een duidelijke illustratie geven van de situatie.
1.1. August Lippens neemt bestuur over
Bijna de gehele tweede helft van de negentiende eeuw werd gedomineerd door één persoon, August Lippens, en zijn familie/gevolg. Het lijkt mij dan ook logisch, gezien de status die hij dan opbouwde, dit hoofdstuk grotendeels aan hem te wijden.
August Maria Lippens werd geboren op 7 november 1818 te Gent uit het huwelijk van Pilippe Jean en Victoire Amélie de Naeyere. Over zijn jeugdjaren is weinig bekend maar uit zijn persoonlijk dossier konden we afleiden dat hij in buitenland zou gestudeerd hebben, alsook aan het Landbouwinstituut te Gembloers. Dit zou alvast zijn voorliefde voor de landbouwgemeenschap deels verklaren. August trouwde op 17 september 1844 met Mathilda Theodora Huberta Kuetgens te Gent. Het koppel kreeg vier kinderen. In 1845 werd Philippe August Marie geboren, in 1847 Hippolytus Petrus Maria, in 1849 Georgius Petrus Maria en in 1850 Marie Stéphanie Wilhelmine.[9]
De familie deed haar intrede in de gemeentepolitiek in op 9 februari 1846 met de aanstelling van August als gemeenteraadslid.[10]
De Lippens-clan was ondertussen uitgegroeid tot één van de machtigste en rijkste families van België sinds de onafhankelijkheid in 1830. Verscheidene bronnen en literaire werken gaan voor de geschiedenis van de familie Lippens terug tot in de zestiende eeuw. In die tijd maakten ze vooral naam door een aantal inpolderingwerken en de drooglegging van schorren[11] en overstroomde gebieden.
De eerste Lippens die een openbaar mandaat op zich nam, zou ene Pieter zijn geweest. Hij werd benoemd als lid van de Raad van Vlaanderen onder aartshertog Matthias van Oostenrijk.
De eerste Lippens die een officiële functie op zich nam in Moerbeke-Waas was Jan Lippens (1697-1788). Hij was dijkgraaf van de Moere en griffier van het Wulfsdonk. De volgende in deze opsomming is waarschijnlijk ook de belangrijkste voor de dynastieke opvolging van het burgemeesterschap. Joannes Filippus Lippens-Cohen (1742-1817) werd tot hoofdschepen benoemd van het Land van Waas. Hij was daarnaast provinciaal raadslid en dijkgraaf. Als ontvanger van het bisdom van Gent had hij ook belangrijke banden met de Kerk. Zijn belang in de geschiedenis van Moerbeke-Waas bestaat er vooral in dat hem door de Kerk werd verweten een grote ijverigheid aan de dag te hebben gelegd om tijdens de Franse Periode de kerkelijke gronden, die publiekelijk werden verkocht, binnen te rijven. Die stelling is zoals eerder gesteld onjuist gebleken. Hij kocht toen slechts tweemaal rechtstreeks nationaal, niet-kerkelijk bezit.[12] De hele theorie die door de plaatselijke clerici vaak werd aangehaald om het uitgebreide patrimonium van de familie Lippens te verklaren wordt bij deze dan ook weerlegd.
August Lippens was voor zijn politieke carrière al een belangrijke rentmeester in Moerbeke-Waas en kon naast zijn aanzienlijk aantal gronden en zijn enorme geldbeugel rekenen op heel wat aanzien binnen de gemeente.
Na zijn aanstelling als gemeenteraadslid werd algauw duidelijk dat August zich niet tevreden stelde met een plaats op de tweede rij. Zijn ambities reikten veel verder en op 21 juni 1847 werd hij door het Koninklijk besluit aangesteld als burgemeester van Moerbeke-Waas, ter vervanging van de pas overleden (katholieke) burgemeester Armand Boschman. De omstandigheden waarin deze overname plaatsvond, worden hieronder verder uiteengezet.
1.1.1. Politiek klimaat rond 1847
Op nationaal niveau was sinds de onafhankelijkheid heel wat veranderd. Tot 1836 beheersten de katholieke en de liberale unionistische vleugel binnen de regering. Leopold I speelde nog een grote politieke rol, temeer omdat van echte partijvorming in de begindagen van de Belgische staat nog maar weinig sprake was. De katholieke vleugel bijvoorbeeld werd geleid door de Kerkelijke hiërarchie en door een aantal aristocratische grootgrondbezitters, maar een hecht monolitisch blok was het toen zeker nog niet. Toch haalde de katholieke vleugel het overwicht tot 1836 en was de antiklerikale strekking nog een eerder marginaal verschijnsel. Vanaf 1836 tot 1840 haalden de conservatieve katholieken de macht helemaal naar zich toe. Met een homogene katholieke regering lag alle beslissingsmacht bij hen.[13]
Dit zorgde voor een zekere reactie bij de liberale vleugel. Van één liberale partij was ook hier nog geen sprake. De partij bestond uit een mengelmoes van orangisten en antiklerikalen, die er dezelfde denkbeelden op nahielden inzake de laïcisering van de samenleving en de algehele liberalisering van de economie. Het antiklerikale karakter bestond er vooral in dat men geen Kerkelijke inmenging duldde in hun politieke optreden en niet zozeer dat men ongelovig was. Vanaf 1839 veranderde de mentaliteit volledig en begon men aan de bouw van een goed functionerend centraal partijapparaat, waarmee men de strijd met de katholieken wilde aangaan. Met succes, zo blijkt, want in de jaren 1840-1841 kwam een regering tot stand onder leiding van de liberalen Rogier en Lebeux. Het falen van deze regering werd door de katholieke vleugel gebruikt om de onmogelijkheid van het antiklerikalisme aan te tonen. Hun opvolger werd de meer gematigde liberale centrumfiguur Notomb, die wel bereid was gebleken verregaande concessies aan de katholieken te geven. Deze persoon bleef aan tot hij 1845 werd afgelost door opnieuw Theux, die een homogeen katholiek kabinet kon samenstellen.
Na 1845 namen de liberalen voor lange tijd de nationale leiding over[14]. Hierbij werden ze gesteund door een goed ontwikkeld partijapparaat met onder meer de oprichting in 1846 van het Liberale Congres te Brussel. De partij trad voortaan naar voor als een homogeen geheel en men was nu gebonden aan één partijprogramma. Voorts werden de verschillende afdelingen van de partij overal ondersteund door een partijblad, waarmee men naar de kiezer trok. Hoewel de katholieken hiermee probeerden te wedijveren, had de liberale partij hier ontegensprekelijk een grote voorsprong. In 1847 werd onder leiding van Rogier en Frère-Orban een homogeen liberale regering gevormd. Dit betekende het einde van het unionisme en het begin van de liberalisering van de samenleving. Eén van de belangrijkste punten was dat men de katholieke invloed inzake onderwijs drastisch wilde inperken en de kiescijns wilde verlagen, waardoor men heel wat aanhangers bij kreeg.[15]
De revolutie op het platteland van Moerbeke-Waas liep ongeveer gelijk met de nationale. Sinds de Hollandse periode[16] had men in de gemeente enkel nog maar katholieke burgemeesters gekend. J. Verbrugghen, van 1809 tot 1818, en P. Legiest, van 1818 tot 1830, waren burgemeesters voor de onafhankelijkheid. Die trend bleef ook behouden na 1830, tot de machtsovername van August Lippens.
De nationale evolutie werd regionaal grotendeels gevolgd mede door de embryonale fase waarin de politiek partijen zich toen nog bevonden. In 1846 werd wel een nationale liberale partij opgericht maar dat weerhield de plaatselijke partijen er niet van een eigen aparte koers te varen en een zekere autonomie te behouden. Dit hield ook in dat men zich vaak ging centraliseren rond een machtig persoon en de lokale partijen een sterke verscheidenheid toonden.
1.1.2. Economisch klimaat: Arm Vlaanderen!
In de periode voor de onafhankelijkheid kende de gemeente nog een relatieve bloei door de handel met het Noorden. Maar zoals eerder gesteld had de onafhankelijkheid van België nefaste gevolgen voor de grensstreek. De handelsbetrekkingen met het Noorden vielen bijna volledig weg en vele veldslagen werden uitgevochten op de grens tussen beide landen, waardoor heel wat schade en vernielingen werden aangebracht. Moerbeke werd, net als de rest van de noordelijke grensstreek, als het ware een soort niemandsland. Net voor de onafhankelijkheid werd de katholiek L. Van den Berghe aangesteld als nieuwe burgervader. Zijn eerste doel was dan ook gericht om de betrekkingen met het Noorden opnieuw aan te wakkeren teneinde de negatieve economische tendens om te keren. Maar de grenzen werden gesloten en alle betrekkingen met Holland waren uit den boze. Nederland blokkeerde tevens enkele belangrijke sluizen voor Moerbeke en de handel viel volledig stil.
De eerste twee decennia na de Belgische onafhankelijkheidsverklaring viel Moerbeke in een diepe economische put, die zich na enige tijd zou vertalen in een sociale crisis die in de geschiedenis van de gemeente haar gelijke niet kende.
Naast de meer plaatselijke problemen met Nederland had Moerbeke – Waas, net als heel West – Europa, in de jaren 1840 te maken met enkele hevige hongersnoden. In Vlaanderen waren die heel sterk te voelen. De landelijke huisnijverheid zorgde voor een belangrijk deel van de inkomsten van de agrarische bevolking maar het labiele evenwicht tussen bevolking en arbeid zorgden voor een gigantische crisis midden jaren ’40. Het evenwicht werd ten eerste verstoord door de stedelijke productiecentra, die een sterke opbloei kenden. Ten tweede namen de financiële lasten toe, vooral door een sterke stijging van de pachtprijzen. En ten derde deden er zich een aantal bevoorradingcrisissen voor. In 1845 had men over gans West – Europa te kampen met mislukte graanoogsten en van 1845 tot 1847 mislukten bijna alle aardappeloogsten.[17]
De combinatie van alle factoren zorgde ervoor de situatie in de gemeenten onhoudbaar werd en men diende te reageren.
In september 1845 richtte toenmalig burgemeester van Moerbeke – Waas, Armand Boschman, een nijverheidscomité op, met aan het hoofd pastoor Van Doorne, ter vergoeding van de vlasbewerkers om hun bestaen levendig te houden.[18] Dit wees al op een mindere gang van zaken in de huisnijverheid. Toch kon dit de neerwaartse spiraal die deze sector onderging niet stoppen. Een maand na de oprichting van het nijverheidscomité moest men op de gemeenteraad vaststellen dat onze gemeente welke eene bevolking van boven vierduizend zielen bezit, ruim een 3/4 deel als behoeftig en zonder middelen van bestaen mag berekend worden, dat bijna zelfs geen landbouwers, hoe klein ook hun gebruik, zij bijna geene zijn welke eigendommen bezitten en bijgevolg onze gemeente als eene der armste en meest noodlijdende gemeente mag aengemerkt worden.[19] De situatie werd door de gemeenteraad al als dramatisch bestempeld nog voor de eigenlijke oogstcrisissen plaatsvonden. De slechte staat van de Moerbeekse bevolking had ongetwijfeld ook te maken met de problemen die ontsproten uit de Belgische onafhankelijkheid.[20]
Maar de situatie escaleerde pas echt in de 1846. Wijlen observeert den raed dat de afgrijselijke armoede, de behoeftigen verpligt de onkruiden der aerde tot voedsel te moeten nemen, dat hun slechte nouriture hen tot zulkdanige verzwakkelijke gesteltnis, krank en ziekelijkheid stelt. Met deze passage uit het gemeenteraadsverslag van 12/12/1846 wil ik aantonen dat de tweede mislukte aardappeloogst door de schimmel peronaspora[21] zich al heel sterk liet voelen. Deze donkere periode zorgde voor een sterke migratie richting betere oorden.
Globaal kunnen we de crisis opdelen in vier delen: de toestand in de landbouw, de industrie, de sociale gevolgen en de maatregelen van het gemeentebestuur om de crisis tegen te gaan.
1.1.2.1. Landbouw
Het grote aantal van behoeftige mensen had vooral te maken met het feit dat de landbouwersgezinnen overheersten in deze polderstreek. Zij werden dan ook het hardst getroffen.
In het begin van 1846 werd voor het eerst melding gemaakt van boeren die de drukkende lasten op hun gronden niet meer aankonden ten gevolge van een eerste mislukte aardappeloogst.[22] Na een tweede misoogst later in dat jaar werd het fragiele evenwicht helemaal verstoord. Er heerste een voedseltekort en men moest zich wenden tot vervangingsmiddelen of surrogaat zoals pap, eieren en spinazie.[23] Er werd honger geleden onder de bevolking.
Over mislukte graanoogsten werd in de gemeenteraadsverslagen geen melding gemaakt. Poldergrond was en is nu eenmaal niet geschikt voor graanteelten, maar dit gegeven zorgde er wel voor dat de crisis in de polderstreken veel minder lang duurde dan in Binnen-Vlaanderen. De grote hongersnoden werden vooral veroorzaakt door de grote prijsstijgingen van het voedsel en het wegvallen van de Nederlandse afzetmarkt.
1.1.2.2. Industrie
De misoogsten hadden ook hun weerslag op de nijverheid binnen de gemeente. In september 1845 werd reeds een nijverheidscomité opgericht om de in moeilijkheden verkerende vlasbewerkers te ondersteunen.[24] Men deed hierbij beroep op giften van de leden van de gemeenteraad of leden van het comité zelf. Men kocht met dat geld vlas aan of stelde een aantal 'spinneressen' te werk. Het steunen op vrijwillige schenkingen hield natuurlijk wel zekere risico's in en het geld bleek al snel ontoereikend. Men diende subsidies aan te vragen bij de provincie. De schulden bleven zich in volle crisis echter opstapelen en op de gemeenteraadszitting van 27 januari 1847 dienden alle leden hun ontslag in. In 1849 werden de boeken definitief neergelegd wegens te weinig rendabel en teveel schulden.
Men was reeds in 1847 tot het besef gekomen dat een Nijverheidscomité alleen niet toereikend was. Men diende in oktober 1847 een aanvraag in voor de oprichting van een 'leerwerkhuis voor spinnen en weven'.[25] In het daaropvolgende jaar was de inrichting hiervan al voltooid. De gemeente zou ongeveer dertig werklieden aanstellen en de werktuigen bekostigen.
De nijverheidssector kende eveneens een moeilijke periode doordat zij te maken kreeg met een hoge werkloosheid en met sterke prijsstijgingen. Zij moesten zich dan ook vaak beroepen op overheidssteun.
1.1.2.3. Sociale gevolgen
De problemen in de landbouw en de nijverheid zorgden ook voor algemene sociale gevolgen. Al voor de crisis echt plaats vond, was er in de gemeente onrust door de plundering van een aantal velden. De onveiligheid nam toe en men ging in 1846 over tot de oprichting van dag- en nachtpatrouilles om de stroom van plunderingen en overvallen een halt toe te roepen.[26] Vanaf 1847 ging die echter een sluimerend bestaan gaan leiden op in 1849 definitief opgedoekt te worden.
De armoede die ontstond zorgde voor grote rijen mensen die elke dag kwamen bedelen aan het gemeentehuis. In de ergste crisistijd sprak men zelfs van een duizendtal personen.[27] De bedelarij kwam op gang en werd een punt op de agenda van de gemeenteraad. De bedelarij werd toegestaan en zelf geregulariseerd. In de jaarverslagen en gemeenteraadsverslagen zien we hoeveel personen er mochten bedelen en wanneer.
De sociale toestand werd in vele verslagen schrijnend genoemd maar van echte chaos of broodrellen werd nergens melding van gemaakt. De arme mensen ondergingen hun lot, wetende dat zijzelf toch weinig aan de crisis konden veranderen. De moraal moet echter heel laag geweest zijn.
1.1.2.4. Politiek
Het politieke onderdeel van de crisis is voor mijn onderzoek ongetwijfeld het belangrijkste. In het volgende deel wordt de overgang van Armand Boschman naar August Lippens besproken en eveneens de manier waarmee zij omgingen met de sterk verpauperde bevolking in de gemeente.
De crisis was onvermijdelijk en woedde door gans West – Europa. Het gemeentebestuur had zichzelf niets te verwijten voor het ontstaan ervan. De manier waarop er weerstand werd aan geboden lag wel volledig in handen van de burgemeester en zijn gevolg.
Burgemeester Boschman had het tot aan zijn dood heel moeilijk om tot een stabiel gemeentebestuur te komen. Na de eerder vermelde problemen met de onafhankelijkheid van België kreeg hij nu dus ook te maken met deze oogst – en voedselcrisis. Door middel van een aantal maatregelen probeerde hij hieraan weerstand te bieden. De oprichting van het nijverheidscomité werd al besproken. Verder richtte men zich heel vaak tot de provincie voor het bekomen van subsidies voor onder andere het Armbestuur of voor de aankoop van plantaardappelen. Het feit dat men moest gaan smeken bij de provincie deed reeds vermoeden wat in latere gemeenteraadsverslagen bevestigd werd: de gemeentekas was leeg en bijgevolg kan de gemeente heel weinig financiële steun verlenen aan noodlijdende gezinnen. De volgende passage uit het gemeenteraadsverslag van 11/02/1847 illustreert dit heel goed: Overwegende dat de geldmiddelen van het bureel van weldadigheid en der gemeente uitgeput zijn,(...) smeekt den raed zeer eerbiedig eene tweede subsidie van 3000.00 francks uit de daertoe bestemde fondsen te mogen vergund worden om de nog aengroeiende armoede te kunnen verzachten.
Bij de dood van Boschman zat Moerbeke eigenlijk nog in volle crisis en zijn opvolger kreeg dus een zware erfenis cadeau.
August Lippens had de hele crisis als gemeenteraadslid van dichtbij meegemaakt. Bij zijn aanstelling als burgemeester moest hij afrekenen met een groeiend aantal behoeftigen, hoewel de crisis vanaf 1847 langzaam begon uit te deinen.
De crisis liet August Lippens door zijn voorliefde voor de landbouwgemeenschap zeker niet ongemoeid. Om op zijn manier de crisis te bezweren deelde hij soep uit, vroeg hij eveneens subsidie aan de staat en wou hij een 'spaermaatschappij' oprichten. Dit laatste initiatief werd op de gemeenteraad van 15/08/1847 verworpen wegens te weinig geld. Het belang van Lippens lag eerder in de heropbouw van de gemeente.
1.1.3. Lippens “de verlosser”?
Wat kunnen we uit bovenstaande feiten nu eigenlijk concluderen met betrekking tot het onderzoek naar de lange liberale ambtstermijn?
Eerst en vooral had de intrede van August Maria Lippens in de gemeentepolitiek en zijn aanstelling als burgervader op geen beter moment kunnen vallen. België steunde als één van de eerste landen op een sterke liberale grondwet. Het nationale politieke klimaat was sterk geliberaliseerd en het liberale gedachtegoed kon bij steeds meer mensen op sympathie rekenen. Er was hieromtrent een sterke doorbraak waar te nemen in de verkiezingen.
Economisch gezien was het intredemoment op het eerste zicht veel minder. Bij zijn aanstelling werd Lippens geconfronteerd met een sterk verpauperde Moerbeekse bevolking en heerste er een zekere chaos. De crisis was een conjuncturele crisis en had weinig te maken met het beleid. Bewijs daarvan is dat hij woedde in gans West - Europa en dat Vlaanderen één van de sterkst getroffen gebieden was omwille van de sterk ontwikkelde huisnijverheid. Eigen aan dit soort crisissen is dat ze zichzelf altijd grotendeels oplossen en dat lokale initiatieven vaak maar een druppel op een hete plaat zijn. Hierbij wil ik zeker geen afbreuk doen aan de verschillende hulpacties die door het gemeentebestuur en privé-personen opgezet werden omdat die het leed van de plaatselijke bevolking aanzienlijk konden verzachten. Ik wil enkel komaf maken met het beeld dat onder andere in het boek van Keurvels wordt gebruikt. Daarin wordt gepoogd om het oplossen van de crisis geheel aan de burgemeester toe te schrijven. Toen had men evenwel nog niet de inzichten die we nu hebben over de situatie. Het moet ook eerder gezien worden als propaganda dan als objectieve geschiedschrijving, in hoeverre dit mogelijk zou zijn.
August Lippens haalde achteraf een groot voordeel uit deze situatie. Het is in de geschiedenis een vaak wederkerend patroon dat degene die in "slechte tijden" de fakkel overneemt en onder zijn bewind de situatie volledig uitklaart, daar heel lang de voordelen van blijft genieten en op sterke sympathie van de bevolking kan rekenen. In veel huldigingen in de gemeente wordt verwezen naar Lippens als de man die honger uit de gemeente bande en veel oudere mensen kunnen zich nog herinneren dat hun voorouders het geluk kenden dat Lippens hen voedde[28].
Achteraf bekeken blijkt dat het imaginaire beeld van August Lippens op een grote misvatting steunt maar toen had men er de kennis nog niet voor om die te ontrafelen. Niettemin is dit een belangrijk punt om de immense populariteit van August Lippens te verklaren en dus een eerste stap naar de oplossing van dit onderzoek.
1.2. Verder machtsuitbouw
Aan de macht komen alleen is niet voldoende, men moet ze ook kunnen behouden. Ik vermelde al dat August Lippens als een ware held uit de moeilijke jaren veertig was gekomen en dat het beeld als “Messias” hem een groot voordeel opleverde. Toch mocht hij niet bij de pakken blijven zitten want positieve beeldvorming kan heel snel omslaan in een negatieve. Lippens was zich daar terdege van bewust en voerde een politiek om zichzelf zolang mogelijk in het zadel te houden. Daarvoor was het nodig in alle gelederen van de maatschappij enige machtsbasis te verwerven. Zijn aandacht ging in de eerste plaats uit naar drie sectoren: onderwijs, landbouw/industrie en verenigingsleven.
1.2.1. Onderwijs
Het onderwijs was altijd een belangrijke factor geweest in het beleid van August Lippens, zoniet de belangrijkste. Men liet ook niet na om bij elke huldiging, elke feestelijkheid de verwezenlijkingen binnen het schoolnetwerk in de verf te zetten en te verwijzen naar haar (liberale) weldoeners. Het feit dat deze tak binnen de maatschappij zo belangrijk was voor de liberalen, maakte het bijna vanzelfsprekend dat dit een groot twistpunt vormde voor de andere, katholieke zijde. Die strijd kwam pas echt tot ontplooiing na de aanstelling van Fransiscus De Rijck als pastoor van de parochie en de schoolstrijd op nationaal vlak in 1879.[29]
De eerste vermeldingen van het onderwijs in Moerbeke dateren van rond de eeuwwisseling. In 1807 werd door de toenmalige burgemeester de heer Van Horen aangesteld als onderwijzer. Men moet wel rekening houden dat gedurende de negentiende eeuw en later het onderwijs vooral een instelling was die tegemoet kwam aan de eisen van de meer gegoede burgerij en kinderen van landbouwers eerder terug te vinden waren op de akkers en in het huishouden dan op de schoolbanken.
Op 4 december 1821 werd de heer Van Horen vervangen door Jan Van Daele als schoolmeester. Hem werd een lokaal ter beschikking gesteld in de Damstraat[30], met één voetbank, één tafel op schragen en veertien ‘schoolbanken’. Het leerlingenbestand telde bij zijn aanstelling dertien jongens en meisjes. Eventuele kostgangers betaalden vijf gulden en moesten daarnaast nog zelf voorzien in brood en boter. In de wijken werd het onderricht verzorgd door de heer Goossens voor de Kruisstraat en de heer Muylaert voor de wijk Caudenborm. Verder was er in het dorp ook een pensionaat van de heer De Maesschalk waar de Franse taal werd aangeleerd. Het gehele schoolbudget voor de gemeente bestond in 1845 uit 464 Bfr..[31] Onderwijs was nog sterk gemarginaliseerd en niet centraal georganiseerd.
De grote ommekeer kwam er pas met de aanstelling van August Lippens als burgemeester. Onder zijn bewind kon het onderwijsnetwerk binnen de gemeente uitgroeien tot een modern en gestructureerd complex.
Doch, één van de belangrijkste verwezenlijkingen op dit gebied gebeurde reeds in 1843 met de oprichting van de kantwerkschool door Stéphanie Marie Lippens, de zus van August.[32] Deze dame werd geboren op 12 oktober 1823. In 1842 huwde ze Hippolyte de Kerchove d’Exaerde, een vooraanstaand figuur binnen de Gentse liberale en vrijzinnige beweging. Haar huwelijk zorgde ervoor dat ze van dan af steevast werd aangesproken als Mevrouw de Kerchove d’Exaerde en zo werd opgeslorpt binnen de liberale politiek.
De school kende een relatief trage start in haar beginjaren om daarna een explosieve groei door te maken. In 1846 telde de kantwerkschool slechts tien leerlingen, maar na de liberale machtsovername bleef dit aantal jaar na jaar aangroeien. In 1853 steeg het leerlingenbestand tot vijftig, in 1878 tot tweehonderdvijftig en in 1906 tot slot mocht Mevrouw de Kerchove d’Exaerde driehonderdtwintig leerlingen begroeten op de eerste schooldag.
De doelgroep die de school beoogde, waren jonge meisjes uit arme en behoeftige gezinnen, die door de toenemende machinatie een belangrijk deel van het gezinsinkomen waren kwijtgespeeld. Mevrouw de Kerchove d’Exaerde trachtte met haar kantwerkschool hieraan een einde te stellen maar stelde algauw vast dat zij alzoo haar menschlievend doel nooit zou bereiken, want zij beoogde niet alleen stoffelijke verbetering in den toestand der werkers te brengen, maar ook tevens den verstandelijken en zedelijken toestand te verheffen.[33]
Wat oorspronkelijk als een nobel en menslievend initiatief begon, groeide algauw uit tot iets veel groter. De kantkussens werden na enkele jaren niet meer als prioritair beschouwd en een hele reeks andere vakken vonden hun ingang. Men deed beroep op een aantal gediplomeerde onderwijzers om de leerlingen de beginselen van het lezen, schrijven, rekenen en godsdienst bij te brengen. Daarnaast werd de school ook nog eens getrakteerd op een uitzondering voor die tijd, talenonderwijs. Frans, Duits en Engels behoorden tot het lessenpakket en werden gegeven door buitenlandse onderwijzeressen. Zo werd voor een Duitse lesgeefster een huis gebouwd geheel in Beierse stijl zodat ze zich beter thuis zou voelen.[34] Er werd met andere woorden heel wat belang en geld gegeven om de verworven status van de school hoog te houden. De talenkennis van de leerlingen was vrij uniek in deze regio en geen manifestatie van de liberale partij ging verloren zonder dat daarop werd gewezen. De meisjes werden tevens vanaf de leeftijd van vijftien geplaatst bij de meest gegoede families, binnen of buiten Moerbeke, waar ze een opleiding kregen als dienstmeid onder het goedkeurend oog van Mevrouw de Kerchove d’Exaerde.
Naast onderwijs maakte de zus van August Lippens zich ook verdienstelijk als weldoener. Ze verschafte haar leerlingen de nodige kledingstukken en liet ze herstellen en reinigen, gaf ze soep over de middag en zorgde voor de nodige medicijnen waar nodig was.
De school werd door veel mensen binnen de partij beschouwd als modelschool. De kinderen gewenden er zich in reinheid en orde, aan welgemanierdheid en beleefdheid, aan oppassendheid en vlijt.[35] Maar de lofbetuigingen kwamen ook vanuit onverwachte hoek. In 1866 bracht bisschop Bracq een bezoek aan de school en liet niet na daarna nog een bedankingsbrief te sturen naar de school. Talrijke superlatieven kenmerkten de brief en het werk van Mevrouw de Kerchove d’Exaerde werd enthousiast onthaald.[36] Het tijdsstip van het bezoek daarentegen was op zijn minst bizar te noemen. Op het moment van het bezoek werd er geen godsdienstonderricht meer gegeven door de strijd die de toenmalige pastoor Suys enkel jaren daarvoor was aangegaan met de plaatselijke machtshebbers. Hij zag zich daarin gesteund door zijn opvolger C. Peeters, die eveneens de politiek situatie in de gemeente aanklaagde. Het bisdom moest zeker op de hoogte geweest zijn van de hele situatie want weigeren om godsdienst te geven in scholen was geen onbelangrijk gegeven. Misschien moet het bezoek van de bisschop gezien worden als verzoeningspoging om beide partijen weer naar elkaar te laten toegroeien. Of misschien belangrijker: dat het groeiende aantal leerlingen niet verstoken blijft van godsdienstonderricht en de weg voor de vrijzinnige liberalen open lag. Ik opteer alleszins voor het tweede omdat op dat moment van enig georganiseerd katholiek onderwijs nog geen sprake was. Niettemin worden de activiteiten van de onderpastoors in de school niet hervat en hield men zich bij zijn eigen standpunten.
Mevrouw de Kerchove d’Exaerde werd voor haar prestaties bedankt met een standbeeld op de markt, dat na enkele jaren werd overgebracht naar gemeentelijk park, waar het nu in een vervallen toestand nog steeds staat.
Naast het onderwijsproject van zijn zus bouwde August Lippens het gemeentelijke schoolnetwerk verder uit tot een goed georganiseerd en gestructureerd complex.
In 1857 werd in de Drongendreef een jongens – en meisjesschool opgericht door het gemeentebestuur.[37] Bij de aanvang zijn er 112 leerlingen die kosteloos onderwijs genoten. De school breidde snel uit en in 1860 werden jongens en meisjes van elkaar gescheiden. De jongens bleven in hun vertrouwde lokalen terwijl de meisjes werden geïnstalleerd in een aantal nieuwe lokalen in de Plaisantstraat. Maar daarmee nam men geen genoegen. In de wijken Kruisstraat (1863) en Koewacht (1848 – heringericht 1867) werden eveneens gemeentescholen opgericht. De gehele gemeente was dus voorzien op gemeentelijk onderwijs.
Daarnaast werd er vanaf 1867 avond – en zondagsles gegeven in het centrum van het dorp. De gemeente zorgde hier opnieuw voor de lokalen. En ook de kleuters liet men niet in kou staan want in 1869 liet men naast de meisjesschool een eerste kleuterklas bouwen.
Het budget dat de gemeente besteedde aan het onderwijs was gestegen van 464 Bfr. in 1845 naar 6794 Bfr. in 1871, wat neerkwam op ongeveer het vijftienvoudige. Natuurlijk zeggen deze cijfers niet alles maar het toont wel aan welke aandacht aan het onderwijs werd geschonken door August Lippens en gevolg. Het bereiken van een quasi monopoliepositie op onderwijsgebied betekende een enorme voorsprong op hun katholieke tegenhangers. Maar de strijd om de leerlingen moest dan nog echt losbarsten.
1.2.2. Landbouw en industrie
Naast het onderwijs schonk August Lippens ook een opmerkelijke aandacht aan de landbouw. De oprichting van een monument door de Landbouwmaatschappij van Oost-Vlaanderen ter ere van hem, was daarvan het levende bewijs. Zelf was hij er gedurende een lange periode voorzitter van geweest. Gedurende die ambtstermijn lanceerde hij een aantal nieuwe projecten die hem heel populair maakten onder de landbouwbevolking van Oost – Vlaanderen.
Bijvoorbeeld de nieuwe melkerij die op een gestructureerde manier de melkbevoorrading organiseerde vanuit Gent. Verder stond hij als voorzitter van de Landbouwmaatschappij ook in voor de vooruitgang van de landbouw. Regelmatig reisde hijzelf, of stuurde iemand anders, naar het buitenland om zo nieuwe technieken in België te introduceren en, zette hij een systeem van rondreizende leraren op poten die de nieuwe technieken bij de boeren op het land ging aanleren.[38]
Binnen het kader van de landbouw was het ook belangrijk om de verbeterde infrastructuur een plaats te geven. Geheel in lijn van de familiale traditie maakte ook August Lippens zich verdienstelijk door een groot aantal inpolderingwerken en droogleggingen van moerassen waardoor, volgens D'hondt, onder zijn bestuur tientallen nieuwe hectaren landbouwgrond ontstonden.[39] Verder zorgde hij nog voor de aanleg van ongeveer 28 kilometer steenweg, de uitdieping of aanleg van 120 kilometer waterlopen en een uitgebreid rioleringsnetwerk. Dit zorgde niet alleen voor een meer propere riolering maar vooral voor een betere hygiëne waardoor heel wat ziekten teruggedrongen werden.
Onder andere de uitbreiding van de waterlopen en het wegennetwerk moet men zien als uitloper van een nieuwe handelspolitiek. Door de scheiding van Holland in 1830 was het noodzakelijk voor de Moerbeekse handel om betere verbindingen met omliggende gemeenten te creëren. In dat opzicht moet men ook het ontstaan van een nieuw spoorwegnetwerk zien met verbindingen naar onder andere Lokeren, Sint-Gillis, Zelzate en Sint-Niklaas. Ook hierin speelde de familie Lippens een vooraanstaande rol.
De opkomende tak van de industrie kon eveneens op sterke steun rekenen vanuit liberale hoek. Onder het goedkeurende oog van August Lippens rezen er in Moerbeke een aantal nieuwe industriële bedrijven. Dit had een en ander te maken met het veranderende arbeidersklimaat in de steden.
Sinds 1849 braken er in de regio van Gent regelmatig goed georganiseerde stakingen uit, die snel gevolgd werden door de arbeiders uit andere steden. Die stakingen zorgden ervoor dat de industrie in de stad economisch niet meer zo interessant was en vele vlas – en textielfabrikanten richtten hun pijlen op het platteland. Moerbeke voldeed aan alle voorwaarden om uitverkozen te worden door de "heren van 't stad". Niet allen kende de gemeente vergeleken met de stadsarbeiders een kalme, niet – georganiseerde en arme bevolking, die nauwelijks zou durven protesteren, het had ook een aantal andere aantrekkelijke punten. De ligging was uitstekend voor handelsverkeer en het liberale politieke klimaat was uitermate geschikt voor de industrie. Verder zorgde het goed uitgebouwde schoolnetwerk voor geoefende en geschoolde arbeiders voor een bijkomend pluspunt.
1.2.2.1. Vlasfabriek Cambier & Compagnie
Deze vorige bemerkingen dienen te worden gezien in de achtergrond van de oprichting van de vlas- en textielfabriek "Cambier & Compagnie. De fabriek werd officieel opgericht op 17 augustus 1863 ten zuiden van de Dambrug, op een onvruchtbaar en verlaten terrein.[40] Bij de inwijding van de gebouwen werden de banden met de lokale politiek meteen duidelijk. De plechtigheid werd geleid door Mevrouw Van Remoortere-De Naeyer, moeder van August Lippens. Het zou trouwens door hun inmenging geweest zijn dat de fabriek haar deuren opende in deze gemeente.
De belangrijkste activiteit van de fabriek was het mechanisch verwerken van vlas. De machines werden aangedreven door een stoommachine waarboven zich een hoge stoomketel bevond. De technische vooruitgang had haar weg naar het platteland definitief gevonden zo leek het.
Maar lang niet iedereen liep hoog op met deze nieuwe fabriek. Uit de Liber Memorialis van de parochie kunnen we de volgende woorden aanhalen: 1863: Stichting op den Dam eener vlasfabriek: Combier et Cie (sic) welke maar weinige jaren in voege was: het zedelijke en het godsdienstige ontbraken er, buitensporigheden geschieden er, ook voor het einde der jaren 1860 hielden er de werkzaamheden op en de uitgestrekte gebouwen bleven ledig en de bijstaande werkmanshuizen ook, en kwamen tot verval en vergingen bijna in puinen, werden onbewoonbaar, tenzij voor ongedierte.
Je moet rekenen dat op het moment dat de toenmalige pastoor dit scheef, 3 november 1893, de fabriek reeds was vervangen door een andere, waar de pastoor zelf mee in participeerde![41] Alle informatie over het onzedelijke karakter en de godsdienstloosheid op de werkvloer bekwam hij zeker niet door eigen waarnemingen. Het moment van dit schrijven geschiedde op het ogenblik dat de strijd tussen liberaal en katholiek een hoogtepunt aan het bereiken was. Met deze straffe uitspraken viseerde hij meer dan waarschijnlijk de familie Lippens, die een hand had in de oprichting van de toenmalige fabriek. Veel invloed kon de fabriek evenwel niet gehad hebben gezien haar korte bestaan en het geringe aandeel in de Moerbeekse industrie. Over de datum van het sluiten van de fabriek is trouwens nog steeds geen preciese informatie te vinden, net zoals over het aantal werknemers van het bedrijf.
Besluitend kan men stellen dat de kerk er nog een concurrent bij kreeg, letterlijk dan want de schouw die uit de fabriek kwam bepaalde vanaf dan mee de Moerbeekse skyline.[42]
1.2.2.2. Suikerfabriek
De belangrijkste verwezenlijking op industrieel gebied ontstond echter in 1868 met de bouw van de suikerfabriek "Sucrerie Jules De Cock &Compagnie", commanditaire vennootschap. Wanneer men vandaag de dag peilt onder de Moerbeekse inwoners naar de reden van de macht van de liberalen, komt men vaak terug op deze suikerfabriek. Deze factor is dus zeker het onderzoeken waard.
De suikernijverheid neemt, naast de aardappel- en witloofteelt, in het Waasland een belangrijke positie in gezien haar poldergrond. Deze industrietak kwam ten volle tot ontplooiing in de Franse Tijd, vooral door de steun die Napoleon eraan verleende. In ons land werd sinds 1812 suiker geproduceerd, maar de eerste suikerfabrieken die naam waardig ontstonden pas in 1834 en dit ten getale van 31 bedrijven. In de daaropvolgende jaren ontstond er een ware boom. In de periode 1865 tot 1872 is er een stijging van 100 naar 171 nieuwe fabrieken.[43]
Moerbeke kon gezien haar ligging niet achterblijven. De bedrijven in Noord-België profiteerden van de invoer uit Holland. Dit stelde hen in staat een belangrijke voorsprong te nemen op andere bedrijven uit het binnenland. Vooral August Lippens worp zich in de regio van het Land van Waas op als één van de baanbrekers. Zijn verdiensten voor de landbouw haalde ik al eerder aan, maar de suikerindustrie was daarmee heel nauw verbonden. Hoe meer bieten, hoe meer opbrengst voor de fabriek. De aanwezigheid van de fabriek zorgde voor een zekere economische welvaart in de gemeente. De landbouwers hadden nu een vaste afzetmarkt en hun gronden konden bemest worden met het afval en de afgeleide producten van de suikerbiet. Verder werd hierdoor voorzien in de voeding van de paarden en het hoornvee. Naast de landbouwers profiteerden ook de arbeiders en de industrie mee. Er werd jaarlijks veel geld uitbesteed aan de lonen van de werklieden, meststoffen, nieuwe machines en transport. Dit zorgde ervoor dat op het einde van de negentiende eeuw de suikerindustrie in België uitgroeide tot een belangrijke industriële sector.
De rechtstreekse participatie bij het ontstaan van de fabriek Jules De Cock van burgemeester August Lippens is nog in geen enkel werk aangetoond. Toch kan men zien dat de eerste stappen om zich in het bedrijf in te kopen al gezet werden. Lippens wierp zich in de ontwikkeling van de suikerfabriek op als een belangrijke woordvoerder van de sector. Het is duidelijk dat deze nieuwe fabriek een sterke voorkeur van de burgemeester wegdroeg, wat niet onlogisch is gezien haar steeds toenemende belang voor de plaatselijke landbouw.
1.2.3. Uitbouw van het sociaal en verenigingsleven
Ook op het culturele en sociale gebied breidden de liberale machthebbers hun positie gevoelig uit. Het lijkt misschien een banaal onderdeel maar het belang ervan mag niet onderschat worden. Door middel van cultuur is het mogelijk om de liberale ideologie haast geruisloos in de maatschappij te integreren. Lippens kende algauw de macht hiervan en zocht naar manieren op deze tot uiting te kunnen brengen.
1.2.3.1. Hospice Lippens
Een belangrijk icoon van de Moerbeekse liberalen situeert zich op sociaal vlak. Het Hospice Lippens werd opgericht in 1850 en, de naam zegt het zelf, werd bijna geheel gefinancierd door de familie Lippens. De doelstelling die men beoogde was ook hier niet ver te zoeken. Een ouderlingentehuis bestond nog niet in de gemeente en de oprichting ervan moet veel aandacht hebben gekregen van de inwoners. Liefdadigheid was toen een aangelegenheid van de Kerk maar door de oprichting van dit tehuis nam men ook sociaal een grote voorsprong op de Kerk. Al te dikwijls in de clericale gemeenten werden de arme weeskinderen en de oude behoeftige werklieden als echte verworpelingen behandeld. Het liberaal Gent was een der eersten om daar tegen op te komen en de verworpelingen een menschelijker bestaan te verschaffen. ’t Liberaal Moerbeke was een der eersten om dit voorbeeld te volgen. Man en vrouw zouden in hunnen ouden dag weer samen mogen leven. De arme weeskinderen zouden niet meer bij de armste huisgezinnen aanbesteed worden, blootgesteld aan een slechte opvoeding en landlooperij.[44]
Het project moet bij de bevolking heel wat los gemaakt hebben want zoiets als sociale zekerheid of een pensioen bestond nog niet. Bejaarde mensen moesten rekenen op de goodwill van de familie, zoniet moest men zichzelf proberen te behelpen.
Het tehuis was revolutionair voor het dorp, en zelfs voor de wijde omgeving. Het ontzag van de bevolking moet nog groter geweest zijn doordat de rekening van het project quasi volledig werd vereffend door de familie Lippens. Laat ons beginnen met de kosten van de bouw van het hospice. De totale som werd beraamd op 35.758,70 Bfr. De Staat en de Provincie betaalden daarvan elk 2.000 Bfr., Door geldophaling en inschrijvingen kwam daar nog eens 6.381 Bfr. bovenop waardoor nog 25.000 Bfr. bij elkaar te rapen viel. Dit tekort werd betaald door August Lippens (ongeveer 16.000 Bfr.) en Hippolyte en Stéphanie de Kerchove d’Exaerde (ongeveer 10.000 Bfr.). Aan die schenkingen dankt het tehuis haar naam.
Naast deze kosten waren er natuurlijk ook de jaarlijkse kosten voor onderhoud en voorzieningen. Om een deel zelfonderhoudend te kunnen zijn, werd aan het tehuis een aanpalende boerderij geschonken met een aantal hectaren grond. Jammer genoeg lag het rendement hiervan niet hoog genoeg en moest men zijn inkomsten ergens anders halen. De Staat kwam niet tussen en de gemeente kon in haar jaarlijks budget slechts 1.500 Bfr. vrijmaken voor de ouderlingen. Dit kwam er concreet op neer dat slechts 1/10 van de kosten gedragen konden worden door het hospice zelf. Elk jaar werd het verlies betaald door de familie Lippens zonder te spreken van de extra-kosten voor kleederen, slaping, zondagsgeld om de oudjes wat ontspanning te bezorgen en ’t leven aangenamer te maken.[45]
Als er één manier is om jezelf onsterfelijk te maken door menslievend gedrag is het wel een grote aandacht te besteden aan de ouden van dagen en hen financieel bij te staan. Over de cijfers kan men discussiëren want ze komen uit een sterk pro-liberaal geschrift maar de inbreng van de familie Lippens mag daarom zeker niet onderschat worden. Of het nu echt uit menslievende overwegingen werd gedaan dan eerder om opportunistische beweegredenen laat ik liever in het midden omdat de waarheid niet meer te achterhalen is en het belang ervan eerder lag in het aanzien en het imago dat de stichters er door kregen.
Net zoals ik eerder heb gewezen op het belang van het uitdeinen van de crisis in de jaren 1840, valt het Hospice Lippens in dezelfde context te situeren. August en compagnie begonnen langzaam een sterke personencultus te creëren die de bevolking in al haar lagen bereikte.
1.2.3.2. Harmonie “Trouw aan Kunst”
In 1849 ontstond de plaatselijke harmonie Fanfare Moerbeke – Muzikaal Korps, later omgedoopt tot Harmonie Trouw aan Kunst. Concrete gegevens over de beginperiode ontbreken. We beschikken wel over een kasboek dat teruggaat tot 1860 en waaruit heel wat interessante gegevens uit af te leiden zijn.
Zo was de voorzitter van de vereniging steeds de burgemeester zelf, omringd door een aantal getrouwen van binnen de partij. Onder het bewind van August Lippens kwam eigenlijk het sterkst tot uiting welk belang men aan de harmonie hechtte. Ze werd beschouwd als het paradepaardje van de partij en mocht dus op geen enkele festiviteit ontbreken. Het grote verlies dat elk jaar gemaakt werd, werd steeds zonder morren bijgepast door de burgervader. De volgende tabel illustreert dit vrij duidelijk.
Cijfers zeggen niet altijd alles en de geschiedenis heeft reeds meerder malen aangetoond hoe voorzichtig we er mee moeten omspringen. Maar voor de ondersteuning van mijn volgende hypothese biedt het wel een uitweg.
|
Ontvangsten in Bf. |
Uitgaven in Bf. |
Verschil in Bf. |
Subsidie gemeente |
Bijdrage Lippens |
Bijdrage Lippens in % |
1860 |
2856,20 |
3030,78 |
-174,58 |
0,00 |
739,00 |
26 |
1861 |
1464,00 |
1262,64 |
201,36 |
0,00 |
800,00 |
55 |
1862 |
872,36 |
1451,29 |
-578,93 |
250,00 |
0,00 |
0 |
1863 |
1273,00 |
1440,86 |
-167,86 |
350,00 |
500,00 |
39 |
1864 |
1753,30 |
1753,30 |
0,00 |
400,00 |
703,30 |
40 |
1865 |
734,00 |
973,92 |
-239,92 |
400,00 |
0,00 |
0 |
1866 |
1957,75 |
2023,05 |
-65,30 |
0,00 |
1658,75 |
85 |
1867 |
1300,47 |
1414,68 |
-114,21 |
500,00 |
303,67 |
23 |
1868 |
973,30 |
1295,27 |
-321,97 |
500,00 |
101,30 |
10 |
1869 |
952,40 |
1143,33 |
-190,93 |
500,00 |
98,40 |
10 |
1870 |
924,60 |
1225,56 |
-300,96 |
500,00 |
108,60 |
12 |
1871 |
940,20 |
954,17 |
-13,97 |
500,00 |
148,20 |
16 |
1872 |
786,00 |
892,53 |
-106,53 |
500,00 |
0,00 |
0 |
1873 |
1084,75 |
1104,57 |
-19,82 |
500,00 |
141,00 |
13 |
1874 |
1151,80 |
1809,53 |
-657,73 |
500,00 |
148,80 |
13 |
1875 |
1654,11 |
1915,55 |
-261,44 |
500,00 |
80,88 |
5 |
1876 |
1137,44 |
1168,01 |
-30,57 |
500,00 |
100,00 |
9 |
1877 |
1096,07 |
1195,43 |
-99,36 |
500,00 |
223,50 |
20 |
1878 |
988,40 |
1401,72 |
-413,32 |
500,00 |
146,00 |
15 |
1879 |
1278,17 |
1454,05 |
-175,88 |
500,00 |
413,32 |
32 |
1880 |
975,88 |
654,27 |
321,61 |
500,00 |
175,88 |
18 |
1881 |
821,61 |
1230,00 |
-408,39 |
500,00 |
321,61 |
39 |
1882 |
1238,39 |
1789,97 |
-551,58 |
500,00 |
408,39 |
33 |
1883 |
1423,58 |
1446,43 |
-22,85 |
500,00 |
551,58 |
39 |
1884 |
1306,30 |
1352,92 |
-46,62 |
500,00 |
422,80 |
32 |
1885 |
1526,52 |
1456,35 |
70,17 |
0,00 |
746,57 |
49 |
1886 |
1171,52 |
1329,25 |
-157,73 |
0,00 |
700,00 |
60 |
1887 |
1659,73 |
1907,57 |
-247,84 |
500,00 |
761,73 |
46 |
1888 |
1189,99 |
1698,58 |
-508,59 |
0,00 |
747,84 |
63 |
1889 |
1831,93 |
1362,99 |
468,94 |
0,00 |
508,99 |
28 |
1890 |
1280,94 |
1626,19 |
-345,25 |
0,00 |
468,94 |
37 |
1891 |
1195,25 |
1601,54 |
-406,29 |
0,00 |
845,25 |
71 |
1892 |
1330,29 |
1627,03 |
-296,74 |
500,00 |
406,29 |
31 |
Enige duiding bij de tabel lijkt mij noodzakelijk. De cijfers omtrent ontvangsten en uitgaven zijn gemakshalve berekend per jaar, hoewel in het kasboek verscheidene jaren elkaar kunnen overlappen. Het zwaartepunt ligt wel in het gekozen jaar. De procentuele inbreng van de familie Lippens (lees: August Lippens) is berekend aan de hand van de ontvangsten van dat jaar.
Dat de harmonie verlieslatend was mag wel al duidelijk zijn. Elk jaar opnieuw kampte men met een tekort. Vanuit de gemeente gaf men vanaf 1862 de fanfare met vaste regelmaat een aanzienlijke subsidie, variërend tussen de 250 en 500 Bfr.. Toch bleek dit niet voldoende en diende er nog een andere bron aangeboord te worden in de persoon van August Lippens. Naast geldelijke bijdragen zorgde hij ook vaak zelf voor de aankoop van kledij, instrumenten en andere onontbeerlijke zaken voor de harmonie. Die bijdragen varieerden sterk: soms gaf hij niets, soms stonde hij bijna op zijn eentje in voor het gehele bedrag. Vanaf 1879 paste hij zelf steeds het tekort van het vorige jaar bij, met eventueel nog een paar honderd franken meer. Globaal gezien betaalde hij ongeveer 1/3 van het budget. Bij de dood van August Lippens in 1982 stopten de bijdragen van de familie niet. Integendeel, de gehele familie ging nu geldsommen vrijmaken ter ondersteuning van het muziekkorps en die liepen vaak nog hoger op. Ook de gemeente betaalde weer een jaarlijkse subsidie na enkele jaren niets te hebben bijgedragen.[46] Het ontstaan van de katholieke harmonie Willen is Kunnen in datzelfde jaar kan daar natuurlijk voor iets tussenzitten.[47]
De harmonie moet van groot belang geweest zijn voor de familie en de partij want hoe anders verklaar je zulke grote investeringen in tijden van schaarste? Het bewijst heel goed dat men toen reeds bezig was met een volks imago te kweken. In de negentiende eeuw was muziek nog geen allerdaags gegeven zoals het nu is. Radio en televisie bestonden nog niet en concerten waren voor de gewone man onbetaalbaar. Wanneer men dan bij een of andere festiviteit een fanfare laat spelen trek je meteen veel aandacht en vergroot het je sympathie.
1.3. Situatie in 1874
Bij wijze van introductie voor het volgende hoofdstuk lijkt het mij interessant voorgaande aantekeningen samen te vatten en in hun context te plaatsen.
De vele lof die August Lippens te beurt viel binnen de eigen partij en haar aanhangers is grotendeels terecht gebleken. Onder zijn bewind werd een belangrijke stap gezet naar modernisering en welvaart, die veel groter is dan in omliggende gemeenten.
Bij zijn aanstelling als burgemeester was Moerbeke één grote puinhoop, net zoals dat in de rest van Vlaanderen op dat moment het geval was. Wanneer men een analyse gaat maken van zijn bewind vergelijkt men al te vaak het jaar van zijn aanstelling met het jaar van zijn dood. Natuurlijk gaapt er een grote kloof tussen beide jaren en natuurlijk was er vooruitgang, maar we mogen niet in de val trappen dat dit alles enkel en alleen onder liberaal bewind mogelijk zou geweest zijn. Wanneer men dit uitgangspunt neemt, gaat men voorbij aan een aantal belangrijke feiten.
De crisis in Moerbeke was zeker geen alleenstaand gegeven in Vlaanderen maar het voordeel dat men eruit, haalde kan men ook niet uniek noemen. Toch is het opvallend dat August Lippens hiermee een heel stevige basis kon leggen voor zijn verdere beleid. Het imaginaire aspect was cruciaal in zijn beslissingen en bepaalde mee het te bewandelen pad.
Het gevaar van voorgaande bespiegelingen ligt in het feit dat men deze redenering te ver zou doortrekken en het beleid enkel en alleen op imago en populariteit zou steunen. Dit zou een heel broos evenwicht hebben gecreëerd met de bevolking want zo een populisme blijft slechts overeind zolang de bevolking er zich in kan terug vinden. Wanneer in de gemeente opnieuw in een neerwaartse spiraal zou terecht gekomen zijn, zou het toenmalige bewind daarvoor alle schuld worden toegeschoven. De gevolgen zouden ze moeten dragen in de eerstvolgende verkiezingen. Lippens bleef aan de macht door van in het begin een heel slimme politiek te voeren. De liberale doctrine was in de loop der jaren vertouwt geraakt in alle kringen van Moerbeke. Een goede zet want zo kon de burgemeester niet enkel rekenen op de sympathie van de traditionele bevolkingsgroepen, maar ook van andere bevolkingsgroepen. Onder de landbouwers, vaak gezien als fervente katholieken, rekruteerde hij een grote groep wegens zijn voorliefde en aandacht die hij eraan schonk. De bedrijven die langzaam maar zeker groeiden in de gemeente met behulp van het gemeentebestuur groeiden snel uit tot liberale bastions waar het principe “wiens brood, wiens woord” snel opgang maakte. En laat ons vooral de monopoliepositie die de liberalen op gebied van onderwijs bekleedden niet vergeten.
Er werd met andere woorden een goede basis gelegd om nog “enkele jaartjes” verder te besturen. Twee figuren traden sterk op de voorgrond: August Lippens en Stéphanie Lippens. Beiden zullen na hun dood een standbeeld krijgen dat nu nog steeds het centrum van Moerbeke siert. Niet toevallig wordt vaak verwezen naar deze twee personen. Ze hielden zich bezig met liefdadigheid en onderwijs, en maakten zich op die manier heel populair onder de bevolking. Na hun dood was hun invloed op de politiek nog lang niet uitgewerkt. Zij werden aanzien als typische liberalen en werden vaak het middelpunt van verkiezingspropaganda.
Maar wat stelde men daar tegenover langs katholieke zijde? Bitter weinig zo lijkt. In dit deel kwam deze groep nauwelijks aan het woord. Dit heeft niet enkel te maken met het geringe aanbod van bronnenmateriaal, de Liber Memorialis startte maar in 1870, maar ook met de matige activiteit die het in die periode aan de dag legde om iets te betekenen in het bestuur van Moerbeke. Zowel op het vlak van onderwijs, cultuur, landbouw en industrie lagen de katholieken mijlen achter op hun liberale tegenstanders. Eén en ander had te maken met de lage kerkgang in de gemeente en de moeilijkheden die de clerus ondervond om vaste voet aan de grond te krijgen in de gemeente. Die problematiek werd reeds grotendeels verklaard in het werk van Prof. Dr. J. Art, die daarin stelt dat die onchristelijkheid historisch en geografisch is gegroeid doorheen de eeuwen. Er was nood aan een goede kerkvader die nieuw leven kon inblazen in de parochie en die zo de politieke situatie kon veranderen. De Kerk was in een vervallen staat en in de maatschappij was de katholieke Kerk niet sterk aanwezig. De weinige parochianen die een tegengewicht konden vormen voor het “goddeloze” liberalisme waren niet goed georganiseerd door het ontbreken van een sterke leider en velen waren ook bevreesd voor de macht van de liberalen en durfden niet uit te komen voor hun mening.
Men moet ook vermelden dat de familie Lippens voor 1874 nog kerkgangers waren en de Kerk als instituut zeker nog niet hadden afgezworen. Onder andere Mevrouw de Kerchove d’Exaerde toonde zich een goede christen. In die context kan men de gematigde houding ten opzichte van de liberalen ook wel deels verklaren, maar langs de andere kant bood dit voor de liberalen een machtig wapen op een groot deel van de gelovige gemeenschap achter zich te scharen.
Er heerste met andere woorden een hele grote kloof tussen beide strekkingen die heel moeilijk te overbruggen viel.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[9] Liberaal Archief. Dossier August Maria Lippens.
[10] Gemeentearchief Moerbeke – Waas: Gemeenteraadsverslag 9/02/1946.
[11] Schorgrond is een soort kleiachtige grond.
[12] ART J., op. cit., pp. 111-112.
[13] WITTE E., Politieke geschiedenis van België. Van 1830 tot heden. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997, pp. 19 – 57.
[14] Van ca. 1850 tot 1884.
[15] WITTE E., op.cit., pp. 61 – 74.
[16] Van 1815 tot 1830.
[17] VAN HAUTE E., Economische en sociale geschiedenis van de Nieuwste Tijden. Gent, Academica Press, 2002, pp. 92-93.
[18] Gemeentearchief Moerbeke – Waas, Gemeenteraadsverslag nr. 168, 16/09/1845.
[19] Gemeentearchief Moerbeke – Waas, Gemeenteraadsverslag nr. 170, 13/10/1845.
[20] Zie supra.
[21] LYPPENS G., Moerbeke – Waas door de eeuwen heen. Een monografie. Deel II. Moerbeke-Waas, s.n., 1953 p. 194.
[22] Gemeentearchief Moerbeke – Waas: Gemeenteraadsverslag nr.179, 26/03/1846.
[23] LYPPENS G., op. cit., p.194.
[24] Gemeentearchief Moerbeke – Waas: Gemeenteraadsverslag nr.170, 16/09/1845.
[25] Gemeentearchief Moerbeke – Waas: Gemeenteraadsverslag nr. 5, 25/10/1847.
[26] Gemeentearchief Moerbeke – Waas: Gemeenteraadsverslag nr. 171, 18/10/1845.
[27] Gemeentearchief Moerbeke – Waas: Gemeenteraadsverslag nr. 189, 12/12/1846.
[28] Uit gesprekken met een aantal oudere mensen bleek dat zij daarom de liberale familie nog een warm hart toedragen. De legende leeft dus nog altijd verder.
[29] Zie infra.
[30] Het leslokaal bevond zich waar nu het huidige postgebouw staat.
[31] S.N., Hulde aan wijlen Mevrouw de Kerchove d’Exaerde.1823 – 1906. p. 23 e.v..
[32] De school bevond zich in een huis recht tegenover de kerk, waar vandaag de B.B.L. gevestigd is.
[33] S.N., Hulde aan wijlen Mevrouw de Kerchove d’Exaerde, geboren Lippens. 1823-1906. p.7.
[34] Het huis staat er nog steeds en is mits een aantal renoveringswerken in haar oorspronkelijke staat behouden.
[35] S.N., Hulde aan wijlen Mevrouw de Kerchove d’Exaerde, geboren Lippens. 1823-1906. p.7.
[36] Zie bijlagen.
[37] De huidige gemeenteschool is nog steeds op dezelfde locatie gevestigd.
[38] Liberaal archief, Dossier August Lippens.
[39] D'HONDT B., Een blauwe horizon. Honderdvijftig jaar liberaal bestuur. 1997, Moerbeke – Waas. VLD, p.18.
[40] Deze locatie is waar nu het waterzuiveringstation van Aquafin gelegen is.
[41] Zie infra.
[42] Tijdschrift Heemkundige Kring Moerbeke-Waas.
[43] BUVE A., ‘Aantekeningen tot de geschiedenis van de suikernijverheid in het Waasland.’ In: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas. S.n., s.n., 1957,LXII, pp. 103-104.
[44] KEURVELS, op.cit., p. 50.
[45] KEURVELS, op.cit., p. 52.
[46] Liberaal archief. Dossier Moerbeke – Waas, nr. 2: Kasboek Harmonie “Trouw aan Kunst”.
[47] Zie infra.