De houding van de middeleeuwse mens tegenover ziekte, lijden en dood van kinderen op basis van Middelnederlandse mirakelboeken. (Karen Dochez)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

ALGEMEEN BESLUIT

 

Het doel van deze verhandeling bestond erin om een beeld te krijgen van de houding van volwassenen ten opzichte van ziekte, lijden en dood van kinderen. Een aantal Middelnederlandse mirakelboeken vormden hiertoe de nodige bronnen van informatie. Via details, flarden van subjectieve informatie, bleek het mogelijk om uit de laatmiddeleeuwse mirakelverhalen meer kennis te verkrijgen omtrent de manier waarop men in de laatmiddeleeuwse Nederlanden met kinderen omging. De aandacht ging dan in het bijzonder uit naar de reacties van ouders en andere volwassenen op noodsituaties waarin de kinderen terecht gekomen waren.

 

Zoals aangegeven werd in de algemene inleiding, zijn de bronnen, en dus ook de onderzoeksresultaten gebonden aan een aantal beperkingen. Vooreerst dient eraan herinnerd te worden dat enkel gebruik werd gemaakt van een selectie van laatmiddeleeuwse mirakelboeken uit de Nederlanden. De bevindingen die het onderzoek naar voren bracht, zijn dus enkel toepasbaar op de genoemde regio en periode, waarbij extrapolatie naar andere gebieden en tijdsvakken uitgesloten is. Bovendien werd enkel ingegaan op de reacties op ziekte, lijden en dood, zodat de houding van volwassenen met kinderen in normale omstandigheden niet aan het licht kwamen. Tenslotte moest rekening gehouden worden met mogelijke interpretatiefouten van het Middelnederlandse bronnenmateriaal.

 

Het fenomeen van de bedevaarten werd geschetst vanuit de dagelijkse strijd van de middeleeuwse mens om te overleven. Als volkse uitdrukking van de heiligenverering hadden bedevaarten een belangrijke plaats in het geloofsleven. Na een korte schets van de socio-economische omstandigheden in de besproken periode, werd een onderdeel gewijd aan de pelgrim. Vooreerst werd duidelijk dat de bedevaartgangers in de bestudeerde mirakelboeken uit alle sociale rangen van de samenleving kwamen. Derhalve heeft deze studie betrekking op alle lagen van de bevolking. Daarna werd ook de geografische afkomst van de pelgrims onder de loep genomen. Enerzijds had de heiligenverering een grote plaatselijke invloed, zoals bijvoorbeeld geldt voor de cultus van Onze-Lieve-Vrouw van Gullegem, waarheen enkel bewoners van de onmiddellijke omgeving een pelgrimstocht ondernamen. Anderzijds waren er echter ook bedevaartsoorden die pelgrims uit de gehele Nederlanden aantrokken, zoals die van ’s-Hertogenbosch en Amersfoort. Deze gegevens gaven reeds aan dat men zich geen moeite bespaarde bij het maken van een bedevaart; bij de bespreking van de kledij van de pelgrims en van de ex-voto’s werd dit nog duidelijker. 

 

In een tweede hoofdstuk werden de gegevens uit de mirakelboeken op kwantitatieve wijze benaderd. Vooreerst werd onderzocht wat het aandeel was van de kinderen in het totaal van de mirakelverhalen. Hierbij bestonden relatief grote verschillen tussen de verschillende bronnen; in het totaal bleek zo’n 28 % van de verhalen uit de mirakelboeken betrekking te hebben op kinderen. Dit cijfer wees erop dat de onderzochte gegevens uit de mirakelverhalen niet zonder meer als uitzonderingen kunnen worden beschouwd. Vervolgens werd de verhouding onderzocht tussen beide geslachten. Van het grootste deel van de kinderen bleef het geslacht echter onbekend. Uitgezonderd het mirakelboek van ’s-Hertogenbosch, waarin beduidend meer jongens voorkomen dan meisjes, zijn er in alle bronnencollecties ongeveer evenveel jongens als meisjes. In een derde onderdeel werd vervolgens onderzocht wie de personen waren die het initiatief namen tot de bedevaart. Zowel het geslacht van deze personen als hun relatie tot het kind waarvoor zij baden werd onder de loep genomen. Hierbij werd geconcludeerd dat het vooral de ouders waren die een bedevaart beloofden ten gunste van het kind, moeders in het bijzonder. Daarnaast blijkt echter dat ook anderen zich bekommerden om het lot van de kinderen: in zo’n 7,5 % van de gevallen was er geen ouder aanwezig wanneer de belofte werd gemaakt om een bedevaart te ondernemen. Tot slot werden de ziekten en kwalen bestudeerd waaraan de kinderen leden. Opvallend was hierbij voornamelijk dat vele kinderen om het leven kwamen door verdrinking.

 

Bij de studie van de mirakelverhalen werd duidelijk dat volwassenen, de ouders in het bijzonder, zich het lot van lijdende en overleden kinderen erg aantrokken. Het eerste artikel, waarin de perinatale problemen besproken werden, toonde aan dat zelfs ongeboren of doodgeboren kinderen belangrijk werden geacht door de ouders. Vaak hechtte de moeder meer belang aan de gezondheid van het ongeboren kind dan aan die van zichzelf, en dit al van bij het prille begin van de zwangerschap. Ook wanneer een kind dood geboren was, werd alles in het werk gesteld om het terug tot leven te wekken. In het artikel dat aan deze perinatale problemen gewijd was, bleek daarenboven dat het niet enkel de moeder was die zich al vroeg verbonden voelde met haar kroost: op verscheidene plaatsen bleek de liefde en bezorgdheid van de vader.  Op verscheidene plaatsen blijkt het gebruik kinderen te dopen voor hun overlijden. Wanneer de ouders inzagen dat hun kind niet meer te redden viel, stelden ze zich tevreden als ze tenminste de ziel van hun zoon of dochter nog konden redden via het doopsel. Wat de oudere kinderen betreft, werd vastgesteld dat pijn en lijden van het kind in kwestie een belangrijke factor vormde. Bij het beloven van de bedevaarten werden ouders in de eerste plaats bewogen door medelijden met hun zoon of dochter. Dit blijkt uit de sterke reacties die opgetekend werden in de mirakelverhalen met betrekking tot de slachtoffers van ongedefinieerde ziekten, liesbreuken, nier- of blaasstenen en stikkingsverschijnselen. Ook wanneer een kind overleden was, bleken de reacties erg sterk te zijn, zoals duidelijk werd geïllustreerd door de vele voorbeelden van wonderen bij slachtoffers van verdrinking. Hierbij was overigens de rol van buren, maar ook van onbekende, toevallige voorbijgangers van relatief groot belang. Enerzijds werd deze rol ingevuld wanneer ouders niet aanwezig waren op de plaats van het ongeluk, anderzijds waren het vaak de buren die de ouders aanraadden om een bedevaart te beloven. Vooral vrouwen leken zich te bekommeren om het lot van andermans kinderen. Zo bleken het telkens vrouwen te zijn die de heersende rechtsregel – die bepaalde dat een verdronken persoon pas uit het water mocht worden gehaald wanneer de lijkschouwer gearriveerd was – naast zich neerlegden. Uit vrees voor de represailles vanwege de overheid legden mannen daarentegen telkenmale de kinderen terug in het water, wanneer ze merkten dat het slachtoffertje reeds overleden was. Opvallend was bovendien dat de bezorgdheid van ouders, en weer van moeders in het bijzonder, reeds begon wanneer men niet meer wist waar het kind in kwestie was. In deze gevallen werd dadelijk voor het ergste gevreesd. Die angst uit onzekerheid kwam ook boven bij de bespreking van de gevallen waarbij men niet wist aan welke ziekte het kind in kwestie precies leed. Vervolgens dient de aandacht nogmaals gelegd te worden op het feit dat men zich geen moeite bespaarde. Het duidelijkst kwam dit naar voren bij de gevallen van epilepsie, waar verscheidene ouders eerst hun toevlucht hadden gezocht in andere bedevaartplaatsen, onder meer in het verre Aken, voor ze uiteindelijk genezing vonden voor hun kind in één van de Nederlandse pelgrimsoorden. Tot slot dient opgemerkt te worden dat vrouwen in het algemeen, en moeders in het bijzonder op veel emotionelere wijze omgingen met het verlies van een kind. Sommige reacties zijn ronduit hysterisch te noemen, één vrouw werd zelfs krankzinnig. In dit geval werd meestal een kalmerende rol gespeeld door de vader – die zijn verdriet op stillere, gecontroleerde manier liet blijken – of door de buren. In deze context is het van belang te wijzen op de grote betrokkenheid van de hele gemeenschap bij het lijden van één van haar leden. Buren, vrienden en in één geval zelfs alle parochianen, aangespoord door de priester, staan de familie van het slachtoffer bij met raad én daad. Dit bleek zelfs zo ver te gaan dat men zijn dagelijkse bezigheden in de steek liet om mee op bedevaart te gaan.

 

De resultaten van het onderzoek naar aanleiding van deze verhandeling wijzen erop dat de bevindingen van Philippe Ariès – althans voor deze regio en deze periode – niet kunnen volgehouden worden. Zoals in de inleiding aangegeven, en in de status quaestionis verder uitgewerkt werd, was de stelling van Ariès in zijn “L’enfant et la vie familiale sous l’Ancien Régime” dat er in de Middeleeuwen geen gevoelens naar kinderen toe bestonden, onder meer omdat de mortaliteitskans bij kinderen erg groot was. Ons onderzoek wees echter uit dat net het tegengestelde waar was: bij overlijden van kinderen werd zeer emotioneel gereageerd; ouders legden zich hierbij niet zomaar neer. De betrokkenheid van de hele gemeenschap kwam naar voren; van onverschilligheid was zeker geen sprake. Misschien is bekommernis en liefde ten aanzien van kinderen wel een houding van alle tijden, niet gebonden aan een bepaalde periode, plaats of levensomstandigheden …

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende