De opstand van 1467 te Mechelen. (Willem De Pauw)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

III. Besluiten

 

Eerst en vooral moeten we de Mechelse opstand van 1467 zien als een gebeuren binnen een economische context. Ik heb uitvoerig beschreven hoe belangrijk de stapels waren voor de stad en welke belangen ermee verbonden waren. Strijden voor de instandhouding van de stapels betekende tegelijk ook strijden voor het behoud van de stedelijke autonomie, die men koste wat het kost wilde bewaren.

Tegelijk, en hiermee samenhangend, was het oproer een reactie tegen de bestuurlijke inertie vanwege de hertogelijke overheid. Men verweet Filips de Goede zich nooit definitief te hebben uitgesproken in deze kwestie die Mechelen zo nauw aan het hart lag. Dit werd door haar inwoners zelfs gezien als één van de oorzaken – samen met de concurrentie van het Engelse laken en het daaropvolgende verval van de lakennijverheid – voor de moeilijkheden die de stad ondervond in de 15de eeuw. Dát de hertog geen definitief oordeel kon vellen over deze ganse problematiek was vooral te wijten aan het feit dat sinds 1430, met het overlijden van de Brabantse hertog Filips van Saint-Pol, de jongste tak van het Bourgondische vorstenhuis was uitgestorven, waardoor Filips de Goede – als vertegenwoordiger van de oudste tak – niet alleen bestuurder werd van Mechelen, maar ook van gans het hertogdom Brabant. Terwijl voordien de belangen van deze beide bestuurlijke entiteiten verdedigd werden door twee verschillende bestuurders – voor Mechelen waren dit de heren van Mechelen, voor Brabant de hertogen van Brabant –, kwamen ze nu dus onder één en dezelfde vorst te staan. Dit maakte het voor Filips enorm moeilijk om zich uit te spreken in het voordeel van de éne, dan wel de andere partij. Hierdoor viel de bescherming weg die Mechelen de voorbije jaren steeds genoten had vanwege haar bestuurders in de verdediging van haar verworven stapelrechten. Voortaan echter zouden Filips’ maatregelen gericht zijn op de ongehinderde bevoorrading van Brabant door het tegengaan van elke versperring van de Zenne.

 

Een overgangsperiode tussen twee regeringen geeft dikwijls aanleiding tot sociale actie. In 1467 te Mechelen, en ook elders, was dit niet anders. Toen zijn vader Filips nog aan de macht was, hadden de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden Karel, toen nog gewoon graaf van Charolais, leren kennen als een dauphin die wist van aanpakken. Berichten over zijn militaire optreden tegen Dinant en Luik hadden ook de inwoners van Brabant bereikt. Deze hardhandige methodes waarmee Karel de Stoute – en voor hem diens vader – zijn macht over met name de grote steden oplegde, zetten in alle gewesten heel wat kwaad bloed bij diverse categorieën van de bevolking. Zo was er midden juni, bij het overlijden van hertog Filips, een zekere terughoudendheid tegenover hun toekomstige vorst. Deze argwanende houding zou – samen met de overige factoren en binnen dit klimaat waarin de eerste de beste gelegenheid aanleiding gaf tot opstanden – uitmonden in de schermutselingen van de maand daarop.

 

De opstand mag niet gezien worden – dan toch niet wat het stadsbestuur betreft – als een reactie tegen de centralisatie van de Bourgondische hertogen, en dan vooral van Filips de Goede. Ten eerste is er de vaststelling dat de directe aanleiding voor de opstand van economische aard was, met name de problemen rond de stapelkwestie. Anderzijds is er het feit dat het stadsbestuur – dat door de afbouw van de stedelijke macht toch het grootste slachtoffer was van de Bourgondische centralisatie – volledig afzijdig bleef tijdens het oproer.

Wat de opstandelingen betreft, zij maakten wel gebruik van het oproer om te reageren tegen de centralisatie, al was dit niet hun voornaamste beweegreden en vormde de opstand slechts de aanleiding om ertegen op te treden. Het ging hierbij om enkele onpopulaire maatregelen vanwege de hertog omtrent de verkiezing van het stadsbestuur, van welke dan ook de afschaffing geëist werd.

Ook de toestanden wat betreft de vertegenwoordiging in deze stadsraad werden aangeklaagd, en vormden aldus een onrechtstreekse aanleiding voor het tumult. Blijkbaar voelde de meerderheid van de gewone – lees: armere – ambachtslui zich niet vertegenwoordigd door de rijkere leden van hun ambacht, die doorgaans in het stadbestuur zetelden. Wanneer ze tijdens de opstand voor korte tijd de stadsraad in handen hadden genomen, stelden ze dan ook een reeks hervormingen voor om de ambachtelijke statuten te wijzigen. Eén daarvan was dat geen enkel lid van de ambachten nog schepen mocht worden.

De opstand zelf was kort – hij duurde niet langer dan één dag – en verliep chaotisch. De aanzet werd – met hun actie tegen de Brusselse graanschepen die de Mechelse stapel wilden omzeilen – gegeven door de schippers, maar algauw traden ook leden van andere ambachten hen bij. Het ging hierbij vooral om wevers en brouwers. De eersten werden getroffen door de slechte economische conjunctuur met de daarbijhorende crisis in de lakennijverheid, terwijl voor de laatsten de door de stapeloorlog mank lopende graantoevoer de boosdoener was, die uiteraard van vitaal belang was voor de bierproductie.

 

Bij de opstand werden vooral enkele gezagsdragers binnen de stad rechtstreeks geviseerd. Ten eerste Jan van Muizen, de schout – een plaatselijke vertegenwoordiger van het centraal gezag die bij opstanden en andere sociale actie dikwijls kop van jut was –. Daarnaast was ook meester Jan de Leeuw één van de ongelukkigen. Hij was raadspensionaris van de hertog en zou later ook nog in het Parlement van Mechelen zetelen. En de laatste van de voornaamste slachtoffers was Jan de Langhe, bijgenaamd Papegaeys. Hij was jarenlang rentmeester en schepen voor het brouwersambacht geweest. Waarom deze twee laatsten het ongenoegen van de bevolking op de hals hadden gehaald, is niet meteen duidelijk. Sommige – weinig betrouwbare – bronnen hebben het over de verkoop door de drie personen in kwestie, van de drie Mechelse stapelrechten – zout, haver en vis – aan Brussel en Antwerpen.

 

Karel de Stoute was niet mals voor de opstandige stad, ook al kende hij de ganse geschiedenis van de stapelkwestie, die toch de directe aanleiding voor het oproer was geweest. Ondanks dit kende hij Mechelen enkele zware straffen toe. Naast de enorme boete verminderde hij ook gevoelig haar privileges en bevoegdheden.

Honderdzestig opstandelingen werden uit de Bourgondische gewesten verbannen, maar mochten algauw weer terugkeren. Enkel de veertien die aanzien werden als hoofdverantwoordelijken en voornaamste daders, bleven verbannen.

 

Karel de Stoute maakte van de onderdrukking van de opstand ook gebruik om het werk van zijn voorouders voort te zetten en in bepaalde takken van het stedelijk bestuur de centralisatie door te drijven. In dit opzicht is het nogal ironisch dat een opstand die impliciet gericht was tegen de hertogelijke centralisatie, leidde tot meer centralisatie. Zo legde de hertog bijvoorbeeld op dat het stadsbestuur voortaan zou aangesteld worden door twee van hem afhangende commissarissen, terwijl de opstandelingen juist opkwamen tegen de manier waarop de stedelijke raad verkozen werd en de controle van de hertog op deze verkiezingen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende