De geschiedenis van Brouwerij Maes afgeschuimd. Een evolutieschets van een familiebedrijf in sociaal-economisch perspectief (1880-1993). (Liesje Van Hecke)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 1: Brouwerij Maes, een traditioneel familiebedrijf (1880-1969)

 

Hoofdstuk 1: Egied Maes en Brouwerij Sint-Michaël (1880-1901)

 

1. Algemene geschiedenis van de brouwerijsector

 

In de eerste decennia van de 19de eeuw telde bijna elk dorp in België een eigen brouwerij. De dorpsbrouwerijen waren kleine bedrijven met een beperkt aantal personeelsleden, vaak familieleden van de brouwer zelf. Volgens de industriële statistiek van 1846 bijvoorbeeld bedroeg de gemiddelde arbeidsbezetting per brouwerij 2,40 werknemers. Vanaf de jaren 1840-1850 deed zich een concentratie voor van de Belgische bierindustrie.[17] Tussen 1860 en 1875 bleef het aantal brouwerijen globaal dalen, terwijl de productie per brouwerij sterk toenam, namelijk van gemiddeld 1779 hectoliter per brouwerij in 1850 naar 4399 hectoliter in 1900.[18] Deze daling was toe te schrijven aan de toenemende rationalisering van het productieproces (zie tabel 2.1). De modernisering van het productieapparaat vereiste uitgebreide kapitaalsinvesteringen waardoor de concurrentiekracht en de rendabiliteit van de kleine rurale brouwerijen werd aangetast en ze zich genoodzaakt zagen hun brouwactiviteiten te staken of te fusioneren met grotere productie-eenheden.[19]

Vanaf 1874-1875 viel er een schuchtere toename te noteren die, naarmate het einde van de eeuw naderde, naar een hoogtepunt groeide.[20] In 1880 telde België 2576 brouwerijen met een gemiddelde storting van 57 000 kg per jaar. Dit kwam overeen met een productie van ongeveer 3000 hectoliter bier. Dit was bier van hoge gisting, aangezien bier van lage gisting toen nog onbekend was in ons land. Deze bedrijven waren allemaal erg klein. De 2576 brouwerijen telden slechts 10 609 werknemers, waarvan 752 bedienden en 9857 arbeiders. Dit zijn gemiddeld ongeveer vier werknemers per bedrijf.[21] Vanaf de jaren 1880 groeide het aantal brouwerijen verder aan tot 3387 in 1907. De stijging was een gevolg van succesvolle promotiecampagnes en gunstige kredietvoorwaarden vanwege de fabrikanten van brouwketels, moutproducenten en hophandelaars. De lokalisatie van de nieuw opgestarte bedrijven werd in eerste instantie bepaald door de nabijheid van een stedelijke afzetmarkt en een goed uitgebouwd verkeersnet (spoorwegen en kanalen).[22]

Net zoals de andere agrarische nijverheden werkten brouwerijen in een intense interactie samen met het agrarisch systeem. Brouwerijen hadden een invloed op de teelten en landbouwuitbatingen van hun regio. De brouwers waren immers goede afnemers van grondstoffen zoals gerst, hop en andere granen. In sommige gevallen was de brouwerij ook een boerderij en verbouwden men de meest noodzakelijke grondstoffen zelf. In 1880 werd in ons land 3936 ha hop geteeld, waarvan 1565 ha in de provincie Brabant, 1524 ha in Oost-Vlaanderen, 559 ha in West-Vlaanderen en 288 ha in de overige provincies.[23]

 

De toenemende concentratie van de brouwerijen in de 19de eeuw en de daarmee gepaard gaande processen van productiestijging en het verdwijnen van familiebedrijfjes hingen samen met de grote wetenschappelijke en technologische ontdekkingen tijdens de 19de eeuw.

De brouwindustrie maakte op wetenschappelijk gebied vooral gebruik van biochemische en bacteriologische innovaties. Reeds in 1832 ontdekten Payen en Persoz hoe men de diastase van het mout kon bepalen.[24] De wetenschappelijke basis voor de modernisering van de brouwtechniek werd onder meer gelegd door het onderzoek van Louis Pasteur, Carl von Linde en Emil Christian Hansen.

Louis Pasteur was scheikundige en microbioloog en had gewerkt in een brouwerij te Tatonville, nabij Nancy. Hij had vooral vorsingswerk gedaan op gebied van de alcoholische gistingen. Hij legde het fermentatieproces uit en toonde aan dat infecties van micro-organismen en van de gist, de oorzaak waren van de slechte smaak in het bier. Hij wees op het belang van een zuivere, niet geïnfecteerde gist. Pasteur vond eveneens een methode uit om infectiekiemen te doden of inactief te maken door middel van verhitting tot zo’n 65°C. Hij paste die theorie toe op melk en bier. Met deze technologie kon men bieren een langere houdbaarheid geven, het zogezegd pasteuriseren van het bier. In 1876 verscheen aan de hand van Caignard, Latour, Schann en Pasteur het boek Etudes sur la Bière.

Graaf Carl von Linde (1842-1934), Duits ingenieur en professor aan de universiteit van München, ontwikkelde de eerste koelmachine. Hij vond in 1896 het tegenstroomapparaat uit en de cascademethode voor het vloeibaar maken van gassen waardoor men warmte aan de omgeving kon onttrekken en bieren in tanks kon koelen door de omgevingslucht af te koelen. Vóór deze uitvinding brouwden de brouwers enkel in de winter. Koelkelders waren er niet. Wilde men in de zomer bier langer bewaren dan moest men zich in de winter hierop voorbereiden. Brouwerijen die geografisch goed gelegen waren aan meren of vijvers konden ’s winters ijsblokken zagen en die bewaren in grotten of koele bergplaatsen om later de bieren in de zomer iets langer te kunnen bewaren. De ontwikkeling van de koelmachines maakte het brouwen in de zomer evengoed mogelijk.

Een andere grote naam uit de 19de eeuw was de Deen Emil Christian Hansen, microbioloog van de Carlsberg brouwerij uit Kopenhagen. Een mijnheer Carlsberg heeft nooit bestaan, wel Christian Jacobsen. Hij was de eerste Deense brouwer die een thermometer gebruikte in plaats van zijn elleboog om de temperaturen van de brouwsels te bepalen. Tegen het einde van zijn leven nam Jacobsen een jonge geleerde in dienst, Emil Hansen. In het laboratorium bouwde Hansen voort op het werk van Pasteur. Hij isoleerde als eerste een eencellige gistcultuur. Zijn volgende stap was vast te stellen welke gistsoort goed bier gaf en welke niet. Soms hadden in die tijd brouwers bier dat enkele dagen na afvulling een dikke neerslag vertoonde en onaangenaam van smaak was, soms rook het bier vies en was het uitzonderlijk bitter. Hansen ontdekte dat er enkele verkeerde soorten gist verantwoordelijk waren voor de smaakveranderingen. Hij deed proeven op grote schaal met één enkele ‘goede’ gistsoort. Deze proef was een waar succes. Emil Christian Hansen was dus de eerste die een zuivere gistcultuur kweekte. Tegenwoordig gebruiken alle brouwerijen in de wereld de technologie door hem ontwikkeld.[25] Het kweken van gist in reinculturen werd voor het eerst succesvol toegepast in de Carlsbergbrouwerij te Kopenhagen (1883) en gaf de productie van ondergegiste bieren of pilssoorten een voordien ongekende stimulans.

Sinds 1860 perfectioneerden brouwers van München, Pilsen en later ook van Dortmund en Kopenhagen de gistingstechniek bij lage temperatuur. Deze techniek, waarbij gist naar de bodem van het brouwsel zonk, betekende een aanzienlijke verbetering van de duurzaamheid van het bier. Bij lage temperatuur konden bierbedervende bacteriën immers moeilijk tot ontwikkeling komen en bleef het koolzuurgas beter behouden. De langere duur van het productieproces, vooral wat het lageren of rijpen van het bier betreft, en het gebruik van geavanceerde en kostbare koelinstallaties maakten de productie van laaggistende bieren tot een kapitaalsintensieve bedrijvigheid. In België moest tot het interbellum gewacht worden vooraleer het pilsbier de Belgische markt veroverde.[26]

Niet alleen op wetenschappelijk vlak, maar ook technologisch werden belangrijke ontdekkingen gedaan die een grote invloed hadden op het productieproces van bier. Rond 1800 zorgde de toepassing van de stoommachine voor de aandrijving en de verwarming van de brouwketels. Rond 1870 was de toepassing van de stoommachine min of meer ingeburgerd. In 1873 werd de elektrische motor uitgevonden en deze vond eveneens zijn toepassing in de brouwerijen.[27] Volgens de telling van 1880 was slechts 27% van de Belgische bedrijven uitgerust met een motor en voor de brouwerijen in de provincie Antwerpen was dit slechts 19%; in 1910 was dit cijfer in beide gevallen gestegen tot 62%.[28] De stoommachines werden gebruikt voor het oppompen van water, het malen van de mout en het roeren, maar vooral voor het koken van de wort (de zogenaamde Dampfkochung). Belangrijke nieuwigheden die de eeuwenoude ambachtelijke brouwtechnologie grondig hebben beïnvloed waren sacharimeters, thermometers, wortfilters, compressoren, kweekapparatuur voor zuivere gist en aangepaste koelkelders met koelmachines.[29]

 

Uiteraard vereisten de nieuwe productietechnieken totaal andere installaties, ruimere bedrijfsgebouwen en vooral, een grotere kapitaalsinbreng om de hoge investeringen in vast kapitaalgoed te kunnen realiseren. Als gevolg van deze veranderende economische behoeften evolueerden vele brouwerijen van kleine familiebedrijfjes naar grotere ondernemingsvormen met P.V.B.A.- of zelfs N.V.-statuut.[30] Ondanks deze evoluties bleven de meeste dorpsbrouwerijen in de 19de eeuw kleine, familiale bedrijven. De brouwer brouwde een aantal dagen en hield zich verder bezig met de afzet van zijn bier. Hij was dus tegelijkertijd fabrikant en handelaar. Hij had weinig personeel, hooguit 3 à 4 man, dikwijls familieleden. De grotere, op industriële leest geschoeide brouwerijen stelden in het algemeen 10 à 15 man te werk. Het familiale karakter van de meeste bedrijven bleek ook uit het kleine aantal naamloze vennootschappen. In 1873 waren er in België slechts negen brouwerijen naamloze vennootschappen, in 1880 negentien, in 1890 achtentwintig en in 1900 zevenentwintig.[31]

Dit proces van grondige vernieuwingen, zowel op het vlak van de brouwtechnologie, de kwaliteit en de aard van het eindproduct als van de bedrijfsvormen deed in Waarloos pas zijn intrede in 1930.

 

2. Het prille begin van de Brouwerij Sint-Michaël met Egied Maes

 

De geschiedenis van de Brouwerij Sint-Michaël begon niet in 1880, maar ruim 30 jaar vroeger in 1849. Toen kocht Lieven Van Hooymissen het pand, een woning met een brouwerij, over van Van Noyen. Lieven Van Hooymissen baatte de Brouwerij Sint-Michaël gedurende dertig jaar uit, maar maakte ondertussen wel schulden.[32] Hij had namelijk een niet onaardig bedrag geleend van Egied Maes, een bekende steenbakker uit Rysbroeck Sauvegarde, nabij Puurs.[33] Egied was gehuwd met Sidonie van Heymbeeck en samen hadden ze acht kinderen: Florence, Maria, Frans, August, Ferdinand, Leopold, Theophiel en Gustaaf.[34] Toen Van Hooymissen op een dag zijn schulden niet meer kon aflossen, liet Egied Maes zijn lening vallen, verkocht zijn steenbakkerij en werd eigenaar van het gebouwencomplex aan de grote baan te Waarloos. Het was een woonhuis met verdieping, met aan de linkerkant de mouterij met inrijpoort, en aan de rechterkant de brouwerij met inrijpoort en verder ook nog de kuiperij, stallingen en een remise. Egied geloofde in een briljante toekomst van het brouwersvak. Dat kan afgeleid worden uit het feit dat hij nadien nog twee brouwerijen kocht: één te Sint-Katelijne-Waver voor zijn zoon August en één te Boechout voor zijn zoon Leopold. Frans werd graanhandelaar te Eikevliet en Gustaaf vestigde zich als fruitteler aan de Duffelsesteenweg te Kontich. Hij kreeg echter te maken met tegenslagen in de kriekencultuur en vestigde zich later bij zijn broers te Waarloos.[35] Het was niet ongewoon dat in die tijd steenbakkers zich inlieten in het brouwersvak. Ook andere families uit de omgeving, zoals de families De Boeck, De Wachter, Lamot, Rypens, Peeters, Steenackers en Van Reeth, waren in beide sectoren bedrijvig.[36]

 

Egied had slechts twee man personeel in dienst die alles deden. Op maandag bijvoorbeeld brouwde men en het duurde 12 uur voor men daar klaar mee was. Zo één brouwsel was goed voor de productie van 14 dagen. Het bier werd op vaten getrokken want er waren toen nog geen vulinstallaties voor flessen. Vervolgens werden de vaten met paard en kar naar de klanten en de cafés (o.a. café Het Anker, het Brouwershuis en de cafés de Notelaar en de Hamer[37]) in Waarloos en de onmiddellijke omgeving gebracht. Duffel, op drie kilometer, was de verste afstand. In die periode was het afzetgebied van de brouwers eerder klein omdat men het bier niet zo lang kon bijhouden en omdat de vervoersmiddelen eerder beperkt waren. Zoals eerder vermeld had de familie Maes meerdere brouwerijen, maar het was de brouwerij te Waarloos die als enige zou blijven bestaan.[38]

Dat Egied Maes een vlijtig en gedreven man was, blijkt duidelijk uit zijn verzoekschrift, ingediend op 29 mei 1901 bij het schepencollege van Waarloos, tot het bouwen van een woning langs de grote baan Brussel-Breda. De toelating werd verleend op voorwaarde dat er geen vuil of huisvuilwater in de gracht of op straat geloosd werd.[39] Egied Maes hield met deze voorwaarde rekening. Toen op 4 januari 1897 Petrus Van Der Aa bij het schepencollege klaagde over wateroverlast in zijn tuin, veroorzaakt door de brouwerij, zorgde Egied Maes ervoor dat de wateroverlast snel verdween! Een bewijs dat hij rekening hield met de klachten van de omwonenden.[40]

 

3. Het productieproces

 

Het zou een vergissing zijn te veronderstellen dat na de doorbraak van de industriële revolutie de artisanale technieken vlug verdwenen. In de 19de eeuw bleef het brouwen van bier nog lange tijd tot het domein van het empirisme behoren. De brouwer stond aan het hoofd van een ambachtelijk bedrijf dat van vader op zoon overging. Zijn kennis berustte op overgeleverde tradities, en verder was het een kwestie van aanvoelen.[41] Dit gold ook voor de Brouwerij Sint-Michaël waar Egied Maes bier van hoge gisting brouwde. Alhoewel de stappen in het brouwproces dezelfde zijn als bij bier van lage gisting, verschilt de werkwijze. Daarom verdient deze ambachtelijke aanpak toch enige aandacht.

 

In de brouwerij werd het mout in de eigen moutmolen gemalen. Water met een temperatuur van 65°C werd aan het gemalen mout toegevoegd en in een roerkuip werd van dit mengsel beslag gemaakt, waarbij het zetmeel omgezet wordt in suikers. Via de geperforeerde bodem bekwam men het moutextract of het wort. Dat werd ruim twee uur met hop gekookt en nadien tot 15 à 18 graden afgekoeld in een grote koperen bak, ook koelschip genoemd. Vervolgens werden houten tonnen gevuld waarin het gistingsproces zich voltrok. Na een achttal dagen was het bier voldoende rijp om het bij de klant af te leveren.

 

Het resultaat van het artisanale brouwproces was een licht gerstebier dat bewaard werd in grote houten biertonnen. Deze tonnen werden, samen met de vaten en de kuipen, ambachtelijk vervaardigd in de brouwerij. Het eikenhout was afkomstig van het Vissershagenbos te Waarloos, dat eigendom was van de familie. De tonnen werden vervaardigd deels met gezaagde, deels met gekloofde planken en eerst met wijmen en pas jaren later met ijzeren banden gebonden. Om de smaakbeïnvloeding van het bier door het hout te verhinderen en om in de zomermaanden infecties zoveel mogelijk te vermijden, werden de tonnen regelmatig gepekt. Vloeibaar pek werd in het vat gegoten, waarna het onmiddellijk heen en weer werd gerold en gekanteld om de donkerbruine harsachtige brij gelijkmatig te verdelen.[42]

 

4. De positie van de familie Maes in de Waarlose gemeenschap

 

In de 19de eeuw had dus elk dorp bij wijze van spreken zijn brouwerij. Samen met de notaris en de dokter behoorde de brouwer tot de notabelen van de gemeente.[43] Ook in het kleine Waarloos was dit zo. In 1880 telde de gemeente Waarloos slechts 787 inwoners en in 1890 was de gemeente 813 zielen rijk.[44] De familie Maes had in deze periode en ook later een groot aanzien in het dorp en ze waren zeer actief in het culturele en politieke leven. Op politiek vlak liet vooral Ferdinand Maes, zoon van Egied Maes, zich niet onbetuigd. Op 14 augustus 1888 werd hij ingeschreven als provincie- en gemeentekiezer.[45] Later speelde hij een belangrijke rol in de gemeentepolitiek. Egied Maes was dan weer zeer actief op cultureel gebied. Hij was, samen met de onderwijzer C. Henderickx, ontvanger G. Servaes, secretaris Braeckmans, brouwer Henri Spruyt, kerkmeester C.J. De Wit en pastoor Molemaekers, de medestichter van de “Fanfaremaatschappij van ’t Genootschap”. Deze fanfare bestond al in 1880, maar dan onder de naam “Fanfare De Heilige Familie”. In 1885 had de fanfare 31 effectieve leden en 6 ereleden. De naamsverandering gebeurde bij de oprichting van een zogenaamd “nieuwe sociëteit” te Waarloos. Dit gebeurde op 28 december 1893 onder het erevoorzitterschap van R. della Faille en Egied Maes was dus één van de zeven medestichters. Kort daarop veranderde de naam van de vereniging in “Fanfare St-Michaël”. De fanfare was aanwezig bij de inwijding van de zusterschool in 1880, waar haar muzikale tonen de processie en de stoet opluisterden, bij de gemeentehuisinhuldiging te Mortsel in 1895, op een muzikaal festival in Kontich, enz.[46]

 

5. Besluit

 

Op het einde van de 19de eeuw was de Brouwerij Sint-Michaël een typische dorpsbrouwerij, zoals er duizenden waren in België. De brouwerij werkte volgens de aloude artisanale technieken en kende een beperkte afzet. Van enige vernieuwing of mechanisatie was nog geen sprake. Stoommachines, koelmachines, elektromotoren, compressoren, enzovoort waren niet in de bedrijfsgebouwen te vinden. Egied was een vrij welstellend man die door de verkoop van zijn steenbakkerij al zijn kapitaal in de brouwerij bracht, maar echte investeringen volgden pas later. Dat hij zijn bedrijf overliet aan zijn twee zonen was geen verrassing. Op die manier bleef het kapitaal binnen de familie wat eind 19de eeuw de gewoonte was. Van een naamloze vennootschap was toen nog geen sprake.[47]

Egied Maes was wel geïntegreerd in het Waarlose leven. Hij was zeker lid van de fanfare en zijn twee zonen, Theophiel en Ferdinand Maes lieten zich eveneens opmerken in de dorpskern. Op 67-jarige leeftijd liet Egied Maes zijn brouwerij over aan Ferdinand en Theophiel Maes.

 

 

Hoofdstuk 2: Ferdinand en Theophiel Maes: “Stoombrouwerij Mouterij St-Michaël Gebroeders Maes” (1901-1926)

 

1. Algemene geschiedenis van de brouwerijsector

 

Rond de eeuwwisseling was België maar liefst 3387 brouwerijen rijk of ongeveer 1 brouwerij per 200 inwoners.[48] Deze 3387 brouwerijen bevoorraden de 198 000 cafés die toen in België gevestigd waren.[49] Na 1907 begon het aantal ondernemingen lichtjes te dalen zodat er in 1913, vlak voor de Eerste Wereldoorlog, nog steeds tussen de 3350-3362 brouwerijen waren.[50] In 1913 brouwden alle Belgische brouwerijen samen 16 miljoen hectoliter of 216 liter per hoofd, een record dat sindsdien niet meer verbroken werd. De gemiddelde bierproductie in hectoliter per brouwerij bedroeg toen 4776 hectoliter, op één na de laagste in Europa. In Zwitserland bijvoorbeeld werd gemiddeld 1530 hectoliter gebrouwen en in Engeland 12 738. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren er in de provincie Antwerpen 312 brouwerijen actief. In orde van belangrijkheid was Brouwerij Maes met een productie van 9233 hectoliter nummer 25. De grootste brouwerijen waren toen de Brasserie Le Fer à Cheval (Het Hoefijzer) en Chevalier Marin te Mechelen, samen goed voor 65 000 hectoliter.[51] In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog trachtte elke brouwerij een bier op de markt te brengen dat naam en faam zou verwerven. Meestal waren dit bieren van hoge gisting. Opmerkelijk is echter dat de brouwerijen die een speciaal bier op de markt brachten, allemaal verdwenen. Voornaamste oorzaak hiervan was de opkomst na WOI van het lage-gistingsbier Bock[52], een blond bier van 4,5 tot 5% alcoholpercentage met een stevige schuimkraag, dat koel moest gedronken worden.

 

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 waren er in ons land nog 3214 brouwerijen bedrijvig. De vijandelijkheden brachten uiteraard een onderbreking in de verdere ontwikkeling van de brouwerijen teweeg en, wat erger was, de bezetters maakten zich zowel van de gerstbevoorrading als van de controle op de productie meester. Daartoe werd een Gerstenzentrale en een Brauereikontrollstelle opgericht. De Gerstenzentrale had als voornaamste taak de contingentering van de gerstbevoorrading en de Brauereikontrollstelle had als opdracht het aantal brouwerijen te beperken, de productie te controleren en het koper op te eisen. Omwille van het nijpend gebrek aan koper voor het vervaardigen van obussen werden in 1917 in honderden brouwerijen de meest vitale delen van de brouwuitrusting ontmanteld en weggehaald. Niet alleen koper, ook paarden werden opgeëist evenals vaten en pijpen die naar Duitsland werden overgebracht. Gerst werd vervangen door aardappelen, erwtenpeulen, bieten en maïs. Paarden door ossen, koeien en honden.[53] Duitsland had er overigens alle belang bij dat de Belgische brouwerijen gekortwiekt uit de oorlog kwamen. Van de 363 000 hectoliter ingevoerd bier, was Duitsland met 175 000 hectoliter alleszins de voornaamste leverancier, voor negentig procent bieren van lage gisting. Meteen werd overduidelijk dat de Belgische brouwers ook dringend de richting van de lage gistingsbieren dienden te kiezen. De ruimere aanwending van stoom, elektriciteit en koude was bij die fabricatie een noodzaak. Het was echter wachten op het einde van de vijandelijkheden.[54]

 

De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog voor de brouwerijnijverheid waren catastrofaal. De mobilisatie had een personeelstekort veroorzaakt en bij gebrek aan paarden werden na de oorlog eerst muilezels en nadien geleidelijk (meestal afgedankte) legervrachtwagens met volle rubberen banden ingezet. Hierdoor kon de distributie sneller verlopen. Hoe groter de geografische spreiding van de distributie, hoe scherper de concurrentie werd en dit hoofdzakelijk ten nadele van de dorpsbrouwer.[55] Daarbij kwam het nijpend tekort aan grondstoffen tot lang na 1918. Dit had tot gevolg dat na de oorlog iets minder dan de helft van de vroegere brouwerijen gesloten werden. Inderdaad, in 1919 was hun aantal verminderd tot 2109 en het aantal slonk nog tijdens de crisis- en depressiejaren. Veel van de verdwenen brouwerijen werden tot depots heringericht.[56] Opvallend is dat de overgebleven brouwerijen een opmerkelijke bloei kenden, vooral de brouwers die op lage gisting waren overgeschakeld. Andere die niet de financiële armslag hadden om te investeren werden bieruitzetter voor de pilsbrouwerijen. Slechts enkele kleine hoge gistingsbrouwerijen hielden zich aan de traditie, verbeterden hun producten en hielden stand.[57]

 

De wetenschappelijke en mechanische innovaties van de negentiende eeuw werden met veel enthousiasme verder gezet in de twintigste eeuw. In 1900 werd de wortfilter uitgevonden en negen jaar later definieerde Sörensen de zuurtegraad met de zogenaamde pH-waarden. Hierdoor werd het mogelijk de stabiliteit van het bier beter onder controle te houden. Pas in 1927 kwam de introductie van de platenwisselaar om het wort af te koelen en de warmte beter te recupereren.[58] Een andere, veel belangrijkere uitvinding was die van de koelmachine, die in 1925 reeds in 24 brouwerijen geïnstalleerd was. Deze brouwerijen waren, mits forse investeringen, geheel of gedeeltelijk overgeschakeld op lage gisting. Brouwerijen die omwille van de niet te onderschatten investeringen het moesten houden bij hoge gisting, kregen het uiterst moeilijk en verdwenen meestal. Het aantal brouwerijen daalde dan ook van jaar tot jaar. Van 3214 in 1914 tot 990 in 1924! In tien jaar dus een vermindering van ± 70%. Onder de slachtoffers bevonden zich o.m. de brouwerijen van August Maes te St-Katelijne-Waver en van Leopold Maes te Boechout.[59]

 

2. “Stoombrouwerij Mouterij St-Michaël Gebroeders Maes” onder leiding van Ferdinand en Theophiel Maes

 

In 1901 trok Egied Maes zich terug. Hij liet de exploitatie van de brouwerij over in de goede handen van zijn zonen Ferdinand en Theophiel. Zij waren op dat moment respectievelijk 35 en 29 jaar. Egied verliet Waarloos en vestigde zich met zijn echtgenote en zijn twee ongehuwde dochters, Maria en Florence, te Kontich. De beide zonen bleven niet bij de pakken zitten en op 29 augustus 1901 ondertekenden Ferdinand en Theophiel, beiden wonende te Waarloos, de akte waarin ze de naam van de Brouwerij Sint-Michaël veranderden in “Stoombrouwerij Mouterij St-Michaël Gebroeders Maes”.[60] Dit gebeurde bij notaris Alexander Verstrepen. De getuigen waren Carolus en Norbertus Putmans, beiden kleermakers en woonachtig te Antwerpen. De brouwerij werd opgericht als een maatschappij in collectieve naam en had als doel de brouwerij en mouterij Sint-Michaël uit te baten. De maatschappelijke zetel was eveneens in Waarloos gevestigd. De stichting was geldig voor een termijn van 20 jaar en moest dus vernieuwd worden op 1 oktober 1921.[61] De lange termijn, 20 jaar, duidt aan dat beiden heren er zeker van waren dat ze de brouwerij nog lang zouden kunnen uitbaten en dat ze dus grote toekomstplannen hadden.

 

Ferdinand en Theophiel woonden beiden op de Grote Steenweg, vlakbij de brouwerij. Theophiel diende meermaals aanvragen in om een hek of een haag te plaatsen aan zijn huis.[62] Sedert ze eigenaar van de brouwerij waren geworden hadden de broers oog voor de bestrijding van pollutie. Sterf- en filterputten werden aangelegd en zuiverden de afvalwateren vooraleer die naar de dorpsbeek vloeiden.[63] In 1914 dienden de brouwers Ferdinand en Theophiel Maes en Henri Spruyt bij de Bestendige Deputatie een aanvraag in om de vereiste machtiging te bekomen om de afvalwaters van hun brouwerijen in waterloop nr. 1 te mogen lozen. Aangezien er geen bezwaren waren, werd de aanvraag goedgekeurd.[64]

 

De Eerste Wereldoorlog gooide roet in de plannen van de gebroeders Maes en de oorlogsomstandigheden wogen zwaar op de verdere werking van het bedrijf. Immers, tijdens de Eerste Wereldoorlog waren Egied Maes en zijn twee zonen met hun gezin naar Engeland gevlucht en verbleven ze een tijdje in Folkestone, vooraleer terug naar België te keren. Enkel Gustaaf Maes was op de brouwerij achter gebleven en hij hield tijdens de oorlogsjaren de mouterij-brouwerij draaiende. Zoals in vele brouwerijen in België, werden ook in de brouwerij van de gebroeders Maes de paarden vervangen door ossen. Ook Frans Maes was in België gebleven. Hij was tijdens de oorlogsjaren ‘Gerstenkommissionnaere’ voor kanton 4, omvattende de gemeenten Puurs, Mariekerke, Oppuurs, Ruisbroek, Sint-Amands, Tisselt, Willebroek, Weert, Sint-Katelijne-Waver, Walem, Duffel, Leest en Koningshooikt, met in totaal 28 brouwerijen. Hij was verantwoordelijk voor de gecontingenteerde bevoorrading en werkte voor de ‘Gerstenkantone’, een deel van de ‘Gerstenzentrale’.[65]

Ondanks het feit dat Waarloos een landbouwgemeente was, leed de Waarlose bevolking honger tijdens die zware oorlogsjaren. Tarwe of rogge waren wel te vinden in Waarloos, maar dan kwam het er op aan die graansoorten tot meel te malen. En juist daar wrong het schoentje, want de windmolens waren door de oorlogsgebeurtenissen gesneuveld. Desondanks konden de inwoners bij nieuwe molenaars terecht. Bij Jozef Spruyt aan de Grote Steenweg konden er 96 zakken van 100 kg in 24 uur gemalen worden. Henri Spruyt, die op de verdieping in zijn brouwerij het Wit Kruis maalde, kon 600 kg op 24 uur afleveren. Ook de gebroeders Maes hadden een maalcapaciteit van 96 zakken van 100 kg per dag. De brouwers Maes en Spruyt maalden officieel ten behoeve van hun brouwerij, maar de maalinstallatie zal af en toe ook wel voor broodmeel gezorgd hebben.[66] Op deze manier toonden de brouwers dat ze begaan waren met hun dorpsgenoten en staken ze een tandje bij waar ze konden.

 

Na de Eerste Wereldoorlog beseften Ferdinand en Theofiel Maes dat een artisanale brouwerij niet lang kon blijven bestaan en om in de toekomst te kunnen blijven meedraaien een modernisering noodzakelijk was. Daarom besloten ze in 1919 om een stoomketel te plaatsen en een magazijn te bouwen.[67] Door deze veranderingen slaagden de gebroeders Maes erin om reeds in 1920 over te schakelen op bier van lage gisting door het brouwen van Helles. Dit was een helder, blond bier van lage gisting. Een soort zware export, vervaardigd met hard water.[68] Dit bier en andere bieren werden, net zoals voorheen, afgezet in de onmiddellijke omgeving van de brouwerij. In deze periode steeg de afzet omdat Waarloos tussen 1900 en 1926 ca. 20 cafés telde. Een derde van de cafés was dicht bij de bron, nl. de Brouwerij Maes, gevestigd. De andere cafés bevonden zich in het centrum, rond de kerktoren. Enkelen waren verder weg gevestigd, nl. in de Beekboshoek en aan het station. Enkele cafés, waaronder Café Welkom, De Moedige Rokers, herberg De Notelaer en café ’t Zonneke, zullen verder blijven bestaan onder een andere naam. Sommige cafés hadden erg leuke namen zoals café Buda of De Drie Paljassen, dat gelegen was in de F. Maesstraat.[69] De meeste van deze cafés waren eigendom van de familie Maes, waardoor de brouwerij verzekerd was van een vaste afzet.[70] Dat was een strategie die de meeste brouwers in die tijd toepasten. De brouwers kochten cafés op en verbonden de herbergen aan hun brouwerij, zodat de caféhouders verplicht waren van die brouwerij bier af te nemen.

 

Maar terug naar de investeringen van Ferdinand en Theophiel Maes. Reeds voor 1925 werden de molenstenen in de maalderij en het roerwerk in de roerkuip door een stoommachine aangedreven. Een andere belangrijke aankoop was de armgasmotor van 50 pk, waar Ferdinand en Theophiel Maes in 1925 de toelating tot installeren voor kregen van de Bestendige Deputatie van de provincieraad. De armgasmotor diende om elektrische toestellen en een ammoniakcompressor voor een koeltoestel in beweging te houden. Toch kende de aanvraag tegenstand. In het proces-verbaal van commodo en incommodo werden hoofdzakelijk twee bezwaren geuit. De eerste was van mevrouw Leon Boterberghs-Spruyt. Zij was van mening dat de gasmotor enkel nadelen en gevaren inhield voor haar eigendom. Ze had schrik dat door de gasmotor de waarde van haar grond zou verminderen. Jos Vloeberghs daarentegen verzocht enkel beleefd om de nodige voorzorgen tegen brandgevaar en andere ongelukken te nemen. Aangezien de bezwaren geen grondige redenen hadden werd de aanvraag van de brouwers goedgekeurd.[71] Uit onderzoek bleek dat het eerste bezwaar niet waar was en dat het tweede bezwaar enkel geuit werd uit persoonlijk belang.

 

De Bestendige Deputatie besliste dat:

1) De armgasmotor de mechanische toestellen van de brouwerij en een ammoniakcompressor voor het verkoelingstoestel draaiende hield.

2) Het drijftuig en de bewogen toestellen zullen werken zonder hinderlijk gedruis of gedreun in de buurt te veroorzaken

3) Alle toestellen en leidingen waar ammoniak in omloop is, zo worden opgericht en onderhouden dat er geen ammoniak ontsnapt.

4) De ontsnappingsbuis van de verbrande gassen van de motor moet zo opgericht worden dat de gassen in stilte ontsnappen zodat ze geen hinder in de buurt veroorzaken.

5) De armgasvoortbrenger moet in een afzonderlijk, goed verlucht lokaal geplaatst worden. Afvalwaters moeten langs overdekte riolen geloodst worden zodat de buurt geen hinder ondervindt.

6) Een verbod om voor zes uur ‘s morgens of na 8 uur ’s avonds werk te verrichten die hinderlijk zijn voor de buren.[72]

 

Aldus had de mechanisatie in het begin van de 20ste eeuw haar intrede in Waarloos gedaan en konden de brouwers Maes overschakelen op bier van lage gisting, Helles genaamd. Dat ze verder zouden gaan met hun brouwerij was vanzelfsprekend. Om die reden werd op 3 juni 1923 bij notaris Walter Van de Walle in Mechelen de termijn van de maatschappij in collectieve naam “De Gebroeders Maes” verlengd voor 5 jaar, waarbij Theophiel en Ferdinand Maes begonnen te tellen vanaf 1 oktober 1921. De termijn was dus geldig tot 1 oktober 1926.[73]

 

3. De invloed van de gebroeders Maes op de Waarlose samenleving

 

De levenswijze en de sociale omgang van Egied Maes, die in 1922 overleden was, werd verder gezet door zijn zonen. De twee zonen steunden ten volle de lokale verenigingen te Waarloos. Vooral Ferdinand Maes speelde een belangrijke rol in het culturele en het politieke leven. Zo had hij bijvoorbeeld in 1922 de leiding over de toneelkring “Dwars door Zee”. Deze toneelgroep voerde o.a. op 12 februari 1922 een toneelstuk op met de titel “Boeven” en het telde 3 bedrijven. Er trad ook een blijspel in het voetlicht, dat de titel “In Twee Uren genezen” droeg. En voor ze naar huis gingen, werd de toeschouwers nog een lustig zangspel ten gehore gebracht, dat “De Wijnproevers” heette. De krant uit de buurgemeente Kontich bracht dezelfde annonce, maar voegde er aan toe dat de Kontichse vrienden met muziek het hoofd van het toneelfeest te Waarloos gingen opluisteren. De groep uit Kontich was talrijk en werd begeleid door de Kontichse harmonie. Ze brachten bij Ferdinand en Theofiel Maes ook een serenade. Op 2 en 9 maart 1924 voerde de toneelvereniging het drama “Priestereed” of “Martelaar der Plicht”, en nadien het blijspel met zang “Het Standbeeld van den Veldwachter” op. De toneelvereniging “Dwars door Zee” bleef voorstellingen opvoeren tot in 1927.[74]

 

Op politiek vlak behoorde Ferdinand Maes tot “De Groep Segers”, de conservatieve vleugel van de katholieke partij te Waarloos. Tijdens de gemeenteverkiezingen op 24 april 1922 kwamen er twee lijsten op, beiden katholieke partijen. Lijst 1, “de Vereenigde Katholieken” vertegenwoordigde de arbeiders en een belangrijk deel van de boeren en de middenstand. Lijst 2 was “De Groep Segers” waar Ferdinand Maes toe behoorde. Lijst 1 behaalde tijdens de verkiezingen vier verkozenen en lijst 2 vijf verkozenen, waardoor lijst 2 de democratische meerderheid behaalde. J.B. Francis werd burgemeester, J. Van Put secretaris en Ferdinand Maes, J. Spruyt en P. De Vos schepenen.[75] Ferdinand Maes had zijn carrière als politicus dus goed ingezet.

 

Niet alleen in het dorp, maar zeker en vast ook in hun brouwerij hield de familie Maes rekening met de armen. Reeds in de jaren ‘20 waren de Maesbazen en hun familie sociaal voelend ingesteld en leefden ze mee met de soms miserabele leefomstandigheden van sommige arbeiders. Zo deelde de vrouw van Ferdinand Maes aan arme arbeiders met kinderen en die weinig te eten hadden kommen soep uit.[76]

 

4. Besluit

 

In het eerste kwart van de 20ste eeuw slaagden Ferdinand en Theophiel Maes erin om hun brouwerij verder te exploiteren en te laten groeien. Dat dit geen sinecure was blijkt duidelijk uit de grote daling van het aantal brouwerijen in België tijdens deze jaren. Velen gingen immers ten onder tijdens de Eerste Wereldoorlog. Anderen slaagden er dan weer niet in om over te schakelen op de aankomende trend, laag gegist bier. Dit wegens de grote investeringen die daarbij kwamen kijken. Stoombrouwerij Mouterij “Sint-Michaël Gebroeders Maes” wist al deze hindernissen te ontwijken en bleef als één van de 990 brouwerijen in 1924 bestaan. De gebroeders Maes waren mannen van hun tijd en wisten perfect in te spelen op de veranderingen binnen de brouwerijnijverheid. Ten eerste kwamen ze min of meer ongeschonden uit de Eerste Wereldoorlog. Alhoewel ze een gebrek aan grondstoffen ondervonden en hun paarden aan de bezetter moesten afstaan, werd het koper niet opgeëist. Hierdoor is een zware beschadiging van de brouwerij achterwege gebleven. Daarbij kwam dat de brouwerij tijdens deze moeilijke oorlogsomstandigheden de Waarlose bevolking hielp door granen illegaal te malen. Ten tweede investeerden Ferdinand en Theophiel Maes in nieuwe installaties zoals een stoommachine, een armgasmotor, compressoren, een koeltoestel, … . Door deze aankopen slaagden de brouwers erin om een nieuw bier, Helles, te brouwen. Dit laag gegist bier van het type export was anders dan het donkere hoog gegist bier. De gebroeders Maes gingen nieuwe uitdagingen zeker niet uit de weg.

 

Ook in het dorpsleven waren Theophiel, en vooral Ferdinand Maes, actief betrokken. Op politiek vlak liet Ferdinand zich opmerken als schepen. Hij had tevens de leiding over de toneelgroep “Dwars door Zee”, die vele voorstellingen gaf. Later zal blijken dat hun sociale rol zeker nog niet was uitgespeeld nadat hun zonen in 1926 in de brouwerij kwamen werken.

 

 

Hoofdstuk 3: Eduard en Michel Maes: de professionalisering van de Brouwerij Maes (1926-1969)

 

1. De oprichting van de N.V. Brouwerij Maes (1930) en de jaren dertig

 

1.1. Algemene geschiedenis van de brouwerijsector

 

Gedurende de jaren dertig was er een sterke daling van de nationale productiecijfers op te merken. Van 12 miljoen hectoliter in 1930 tot 10,2 miljoen in 1939. In 1935 werd slechts 10 miljoen hectoliter geproduceerd. Merkelijk minder dus en dit niettegenstaande een zonnige zomer, een sterke achteruitgang van de invoer (van 228 000 in 1930 naar 80 000 hectoliter in 1935) en ondanks de wereldtentoonstelling te Brussel van 1935. De meeste grote brouwerijen brouwden steeds minder en minder. De jaren dertig werden ook gekenmerkt door een stijging van de bierprijzen. De trend van het verbruik hing in grote mate af van drie voorwaarden: de koopkracht, het weer en de prijs van het bier. Bier was het enige verbruiksartikel dat in de voorbije jaren niet in prijs was verhoogd en dit niettegenstaande een buitengewone stijging van de algemene kosten, niet alleen van lonen en de sociale bijdragen, maar ook en vooral van de accijnzen en de grondstoffen. De prijzen van het gewone mout stegen van 180 naar 250 frank, en van 240 tot 340 frank voor het fijne mout. Ook de accijnsrechten werden regelmatig verhoogd. Deze bedroegen 2,10 frank per gestorte kilo meel of precies 22 maal het vooroorlogs accijnsrecht. Vooral de kleine brouwers drongen sterk aan op een fikse verhoging van de bierprijzen. Voor deze brouwers was het inderdaad een strijd op leven en dood. Men kon zonder bedrijfswinst niet blijven investeren, wat nochtans noodzakelijk was om gelijke tred te kunnen houden met de grote brouwerijen.[77]

De mechanisering, het invoeren van het gebruik van flessen en de evolutie van het transportwezen vereisten inderdaad hogere kapitaalsinvesteringen. Wie het zich kon veroorloven, trachtte daarenboven zijn afzet te verzekeren door het huren of het aankopen van herbergen. De evolutie na de Eerste Wereldoorlog, toen de meeste koperen ketels door de bezetter waren weggehaald, gaf trouwens een toenemende concentratie aan van de grote brouwerijen, die van 7 in 1919 stegen tot 70 in 1935, en het verdringen van de kleine door fusie of sluiting. Tussen de twee wereldoorlogen verdwenen geleidelijk 1022 brouwerijen: in 1936 bleven er nog 1274 brouwerijen over, in 1940 slechts 1025![78]

Een zeer belangrijke ontwikkeling in de jaren dertig die de brouwerijsector voor de rest van de eeuw grondig veranderde, was de introductie van de pils in België. Pils werd in ons land als eerste gebrouwen door de N.V. Brouwerij van Alken die in 1923 door Jozef Indekeu en Edward Boes was opgericht. Deze brouwerij schakelde als eerste geleidelijk over van hoge op lage gisting. Op 27 augustus 1929 werd de eerste pils van België op de markt gebracht onder de naam Cristal Alken. De naam Cristal verwijst naar de helderheid van het bier.[79]

Het eerste laag gegiste bier, het oorspronkelijke Pilsener uit Plzen in Tsjechië, werd gebrouwen door Frontisek Ondrej Poupe in 1842. Poupe is een van de grootste brouwers die de wereld ooit gekend heeft. Hij voerde het gebruik van thermometers en andere meetinstrumenten in en baande het pad voor vele anderen. De bewoners van de stad Plzen waren al lang ongelukkig met het peil van hun plaatselijk hooggegist bier. De bezitters van brouwrechten vroegen de stadsbestuurders in 1839 de toestemming tot het bouwen van een nieuwe brouwerij en het brouwen van ander bier. Het zeer zachte water van Plzen, de uitstekende gerstsoorten uit Moravië en de wereldberoemde Saazer hop uit Bohemen waren de ingrediënten voor het nieuwe Pilsener bier. Negen kilometers lange kelders, uitgehouwen in zandsteen, leverden de perfecte temperatuur voor het rijpen van het bier, dat plaats vond in eiken vaten met bekleding van Canadese hars. De streek van Plzen was bovendien bekend voor haar lange koude winters en haar korte hete zomers. Tijdens de zomermaanden werd in de streek van Plzen de temperatuur laag gehouden door ijsblokken aan te brengen in de lagerkelders die tijdens de winter uit meren en rivieren werden gehaald en al die tijd in goed afgeschermde opslagplaatsen werden geborgen. Dergelijk ijskelders waren ook bij ons niet onbekend. In haast elk kasteeldomein was zulk een “voorraadkamer” voorhanden, meestal gelegen naast een vijver, waaruit in de winter de ijsblokken werden getrokken. Aldus is het te verklaren dat bieren van lage gisting in ons land pas na de Eerste Wereldoorlog hun intrede deden en dit met kleine stapjes. De nieuwe brouwwijze vereiste immers een lange rijping van het bier in diepgekoelde kelders en er was meer nodig dan kapitaal alleen om de peperdure koelinstallaties aan te schaffen. Om deze installaties te bedienen en te herstellen was er ook een omslachtige technische kennis vereist. Koeling is zeer belangrijk voor de productie van bier van lage gisting. Pils vraagt een gistingsproces van tien à vijftien dagen op een temperatuur van 5 à 8 °C waarna het, in tegenstelling tot bieren van hoge gisting, gedurende twee à drie maanden op 0 à 1 °C dient gelagerd.[80]

Het nieuwe bier verdreef snel zijn rivalen uit de stad en al gauw begon het met de verovering van andere plaatsen. Tegen 1870 was het reeds een beroemde naam in heel Europa en in vele steden waren er gelegenheden waar men uitsluitend Pilsener verkocht. Tegenwoordig brouwt en drinkt men praktisch in al de landen van de wereld laag gegist bier, Lager Pilsener. Pils is lichtkleurig, heeft een sprankelende, hoppige smaak met een roomachtige schuimkraag en is zeer goed verteerbaar.[81]

 

Wetenschappelijke uitvindingen en verbeteringen aan het productieproces vonden nog steeds hun toepassing in vele brouwerijen. 1930 was het beginstadium van het aanwenden van staal in het brouwmateriaal. Ook de uitvinding van de filters in karton gebeurde in dit jaar.[82]

 

1.2. De uitbreiding van de Brouwerij Maes

 

Toen in 1926 de 21-jarige Michel Maes, zoon van Theophiel Maes, en de 20-jarige Eduard Maes, zoon van Ferdinand Maes, in de brouwerij hun intrede deden, bedroeg de productie 29 000 hectoliter. Het aantreden van de derde generatie Maes betekende voor de brouwerij het einde van de ambachtelijke periode en het begin van een meer professionele aanpak, eerst van de productie en nadien van de verkoop. De bedoeling was de brouwcapaciteit te verdrievoudigen wat wilde zeggen een gloednieuwe brouwerij bouwen: een nieuwe mouterij, stookhuis, brouwzaal, gistingskelders en lagerkelders. Er was nog meer, het verdrievoudigen van de brouwcapaciteit wilde ook zeggen het ontwikkelen van nieuwe biersoorten.[83] Voor deze investeringen was een groot kapitaal nodig. Eduard en Michel Maes wisten dit kapitaal te vergaren en richtten een naamloze vennootschap op om het kapitaal gemakkelijker bij elkaar te krijgen en beter te beheren. Alhoewel Michel en Eduard hun intrede in 1926 deden in de brouwerij, verwezenlijkten ze hun plannen in 1930 en de daaropvolgende jaren.

 

De aanvang voor de nieuwe brouwerij werd genomen in 1930. Maar voor 1930 waren de neven al bezig om een aantal aanpassingen aan te brengen. In 1926 bouwden ze een overdekte hangaar met een paardenstal, een werkhuis, een smidse en een elektricien aan de stoombrouwerij aan (zie plan 4.1.).[84] Tussen 1926 en 1929 werd de toelating gevraagd om twee ‘naftabergplaatsen’ van elk 2000 liter op te stellen en uit te baten. De benzine werd bewaard in een onderaardse houder waar maximum 2000 liter in kon.[85] In 1929 had de brouwerij plannen om een groot aantal machines in de brouwerij te installeren. Hiervoor moesten ze eerst de brouwerij uitbreiden. De aanvraag tot deze uitbreiding werd goedgekeurd en na de verdere uitbouw werden volgende machines geplaatst: een motor van inwendige verbranding van 100 pK, een transformator van 30 Kw, twee alternatoren van 100 en 55 Kw en 18 alternatoren met een pK die verschilt van 60 tot 1/6. Tegen de installaties van deze machines werden geen bezwaren ingediend bij het onderzoek van commodo en incommodo. De elektrische transformator van 30 Kw bracht de spanning van de stroom van 15 000 op 220 volt. De elektrische toestellen die onder hoge spanning stonden, werden in cellen van metselwerk of beton geplaatst. Dit om te verhinderen dat de arbeiders ze zouden kunnen aanraken bij het werken. Tegen de elektrische uithangborden werden, bij wijze van waarschuwing, borden geplaatst met een rode bliksem of een doodskop met gekruiste beenderen. Deze machines zorgden voor geen enkele geluidslast voor de omwonenden. De machtiging voor de installering van deze machines werd verleend voor een termijn van 30 jaar en kon altijd verlengd worden.[86] Op het bijhorende plan is te zien dat de meeste alternatoren in de machinezaal staan. De machinezaal is helemaal rechts van de brouwerij gelegen, vlak achter de woning en de cabines. In totaal bezat de brouwerij 12 elektrische motoren, die verspreid waren over de brouwerij. Vijf motoren bevonden zich in de machinekamer, de anderen bevonden zich boven de burelen, op de eerste verdieping van de drijfzaal, 2 motoren stonden op de benedenplaats van de hangaar en nog eens twee bevonden zich op zolder (zie plan 4.2.).[87] De prijs van deze machines is moeilijk te achterhalen aangezien in de bronnen nergens een prijsvermelding stond. Maar vanzelfsprekend was de aankoop van deze elektrische toestellen een serieuze investering.

 

Zoals reeds eerder gezegd werden de plannen van Michel en Eduard pas in 1930 gerealiseerd. Met de bouw van de mouterij en de brouwerij werd ongeveer tegelijkertijd begonnen. Het was Gustaaf Maes die met een eigen ploeg bouwvakkers de nieuwe mouterij oprichtte. Dat waren Fons en Rik Vertommen, Jules en Gust Doms, Jules De Hert en Eugeen Filips. De mouterij met een capaciteit van 4000 kg mout per dag, omvatte een opslagruimte voor 300 ton gerst, een installatie voor het triëren en reinigen van gerst, drie weekkuipen van elk 5000 kg, een opslagruimte voor 600 ton mout en tenslotte een twaalf meter hoge schouw voor de eest, waarop verticaal, in grote letters, MAES N.V. werd aangebracht. De nieuwe brouwzaal werd gebouwd langsheen de baan Antwerpen-Mechelen. Achter twee grote ramen kon je de grote koperen ketels zien en boven de voorgevel van de brouwzaal werd een levensgroot beeld van Sint-Michaël geplaatst. De nieuwe brouwzaal bestond uit 3 grote zalen. De eerste zaal gaf uit op de linkse inrijpoort en hier stonden 4 koperen ketels: een klarificatieketel, een ruwgraanketel, een beslagketel en een bierketel met een capaciteit van 300 hectoliter. Op de eerste verdieping bevonden zich twee grote waterbakken. De tweede verdieping herbergde één grote waterbak en een graanbreker van 10 pK. Op de derde verdieping stond een grote moutbak of gilbak. In de kelder stonden 4 compressoren van elk 5 pK. Deze brouwzaal was de enige die drie verdiepingen hoog was. In de tweede zaal, het middenstuk, stond het schakelbord, een alternator en een stoommachine van het merk Van den Kerckhove. Deze stoommachine diende als stroomverwekker voor het geval de elektriciteit uitviel, wat toen regelmatig gebeurde. Helemaal links van de nieuwe brouwerijzaal was een zaal waarin een grote stoomketel van het merk Ateliers Mahy Frères stond. Deze Gentse firma was werkzaam in de ijzerbouw en gespecialiseerd in de bouw van stoomketels. Vooraan de stoomketel was een overhitter en een voorwarmer. De trap stond in een hoek tussen het middenstuk en de brouwzaal. Naast de trap was een grote schoorsteen (zie plan 4.3.).[88] In die periode werden ook een veertigtal tanks van 140 hectoliter aangevoerd om in de nieuwe lagerkelder te staan. Er werd ook een nieuwe vatenvullerij geplaatst en een installatie voor het pekken en ontpekken, het aandrijven van de banden en het pegelen van de houten vaten.[89]

Begin augustus 1932 werd de stoomketel voor de Brouwerij Maes met een trein van Gent naar Kontich vervoerd. Dit gebeurde in alle vroegte tussen 6 en 7 uur ’s morgens om het gewone treinverkeer niet te storen.[90] Ondanks het vroege uur lokte de aankomst van de stoomketel erg veel belangstellenden naar de bouwwerf. Het logge gevaarte, meer dan achttien meter lang, werd vervoerd door aannemer Maurice Van Camp uit Deurne. Bij de aanvoer van de stoomketel was Theophiel aanwezig met zijn echtgenote en dochters Irma en Florinne. Nadat de stoomketel veilig op de begane grond was neergezet, werd in het nabijgelegen Café Astrid op het succesvolle verloop een stevige Helles gedronken. Café Astrid werd later gesloopt om plaats te ruimen voor het gebouw waar zich later de watercorrectie bevond.[91] In datzelfde jaar werd aanvang genomen met het uitgraven van het waterreservoir. Dit gebeurde nog met spade en kruiwagen. Het water van de vijver werd o.m. gebruikt voor de koeling van het wort. Omdat algen mettertijd een ware plaag werden, zette men karpers op de vijver.[92] En het hield niet op. In 1933 werden opnieuw belangrijke uitbreidingen uitgevoerd. Hierbij horen een stoomketel van het merk Mahy (zie plan 4.4.) met een hitteoppervlakte van 120m², een gasmotor met een vermogen van 100 pK en twee ijsmachines. Verder nog twee alternatoren waarvan 1 van 250 K.V.A. en één van 100 K.V.A., een statistische transformator met een vermogen van 50 K.V.A., een mechanische schrijnwerkerij, een ondergrondse opslagruimte van 1500 liter benzine, een bewaarplaats voor ongeveer 100 houders samengedrukt koolzuur, ongeveer 50 elektromotoren met een gezamenlijk vermogen van 450 pK en een gasvormer. Er werden belangrijke beslissingen en maatregelen genomen op het vlak van gezondheid. Alle gezondheidsmaatregelen in het belang van de werklieden werden getroffen. De hele elektrische inrichting volstond aan de voorschriften van het K.B. van 28 december 1931. De machines zorgden niet voor geluidshinder en de verkoelingstoestellen werden zo opgericht en onderhouden dat de ammoniak niet kon ontsnappen. Er gold een rookverbod in de schrijnwerkerij. Verder zorgde men ervoor dat voor 6 uur ’s morgens en na 8 uur ’s avonds geen geluidshinder werd veroorzaakt. Het proces-verbaal van commodo en incommodo meldde geen bezwaren tegen deze aanvraag. De Bestendige Deputatie verleende de machtiging voor een termijn van 30 jaar.[93]

Na 1933 brak een rustige periode aan. In de bronnen zijn geen vermeldingen gevonden over de plaatsing van nieuwe installaties. Deze rustigere periode duurde tot 1937. Tussen 1937 en 1939 werden nogmaals twee naftabergplaatsen van 5000 liter gebouwd. De 5000 liter benzine werd opgeborgen in een ondergrondse metalen houder.[94] De Brouwerij Maes diende eveneens een aanvraag in voor de oprichting van een machine om kunstijs aan te maken. Deze aanvraag werd verleend door de Bestendige Deputatie, mits enkele voorwaarden. De controle van de ijsproductie moest regelmatig uitgevoerd worden door een staatserkend laboratorium en de kwaliteit van het gebruikte water moest scheikundig en bacteriologisch gezien in orde zijn (cfr. infra). In 1938 kreeg de brouwerij de toelating om een filterkamer te bouwen.[95]

 

Het tweede plan van Ferdinand en Theophiel Maes was om een nieuw bier van lage gisting te brouwen. Om dit plan te verwezenlijken werd in 1930 een bekwame brouwmeester aangetrokken: Amendt Ludwig, een Tsjech afkomstig uit Schaffenburg, waar hij gewerkt had in één van de oudste brouwerijen uit de streek van Plzen.[96] Amendt Ludwig hield zich volop bezig met de ontwikkeling van nieuwe bieren. Hij verbeterde niet alleen het bestaande lage gistingsbier Helles, maar hield ook Maes Blond boven de doopvont. Omdat de Brusselse brouwerij Ixelles voordien de naam Helles had gedeponeerd, werd de naam Helles in 1930 veranderd, eerst in Prima en in 1932 in Prima Maezenbier. Daarmee werd bedoeld het bier van de gebroeders Ferdinand en Theofiel Maes. Dit bier werd zeer populair, vooral aan de Antwerpse dokken.[97] Het fameuze Prima Maezenbier was van het type export en verwierf toen reeds een zekere vermaardheid in de provincie Antwerpen.[98] Een ander bier dat gebrouwen werd in 1933 was Paterke Maes. Dit bier werd gekleurd en gezoet, waardoor het een zwarte kleur kreeg.[99]

 

Om al deze nieuwe investeringen waar te maken, was een andere bedrijfsvorm noodzakelijk. Daarom beslisten Eduard en Michel om het statuut van hun brouwerij te veranderen in een naamloze vennootschap. Zodoende werd op 24 november 1930 de naamloze vennootschap “Brouwerij Maes” opgericht. Bij deze vergadering waren Ferdinand, Theophiel, Eduard, Michel, Marcelle, Maria-Joseph en Irma aanwezig bij notaris Edward-Jozef Wauters. Zij vormden tezamen de vennootschap. Op deze vergadering werd als eerste beslist om de zetel van de N.V Brouwerij Maes te vestigen in Waarloos en de duur van de vennootschap werd vastgesteld op 30 jaar. Ten tweede besliste men dat het maatschappelijk kapitaal vastgesteld werd op 3 miljoen. Dit kapitaal werd vertegenwoordigd door 600 aandelen en ingedeeld in reeks A en reeks B. Elke reeks telde 300 aandelen, de aandelen van reeks A werden genummerd van 1 tot 300 en die van reeks B van 301 tot 600. 190 aandelen van reeks A hoorden toe aan Ferdinand Maes. Hij bezat eveneens nog eens 58 en 48 aandelen van reeks A. De andere 4 aandelen werden gelijk verdeeld onder Eduard en Marcelle Maes. De aandelen van reeks B werden als volgt verdeeld: Theophiel had respectievelijk 190, 58 en 48 aandelen, Michel kreeg 2 aandelen en Maria-Joseph en Irma ontvingen elk 1 aandeel (zie ook tabel 2.2.). De aandelen van Eduard, Michel, Marcelle, Maria-Jospeh en Irma Maes waren elk 5000 BF waard.

De beheerraad bestond uit minstens 3 leden en werd verkozen voor 6 jaar. Ferdinand en Theophiel werden aangesteld als algemene bestuurders en dit voor de ganse duur van de vennootschap. Zij kregen de nodige volmachten om de dagelijkse zaken van de vennootschap waar te nemen. Een N.V. heeft vele voordelen. Ten eerste is er de beperkte aansprakelijkheid. Ten tweede is er de mogelijkheid om grote kapitalen te beheren. Een derde voordeel is de verzekering van de continuïteit. Als in een N.V. een persoon sterft, kan een andere persoon de leiding overnemen en blijft de N.V. voortbestaan. Dit in tegenstelling tot een éénpersoonsbedrijf. Als die ene persoon overlijdt, betekent dit ook het einde van het bedrijf.[100]

Door de oprichting van de N.V. Brouwerij Maes bezat deze vennootschap niet alleen onroerende goederen in Waarloos, maar ook in andere gemeenten zoals Antwerpen, Borgerhout, Kontich, Duffel, Mechelen, Rumst en Walem. Deze onroerende, maar ook roerende goederen waren cafés die aan de Brouwerij Maes verbonden waren. Verder bezat de familie Maes in Waarloos verschillende woonhuizen met een tuin en grond waarvan het belangrijkste pand de brouwerij-mouterij Sint-Michaël was. Maar ook in de andere gemeenten bezat de vennootschap 1 of meerdere huizen.[101] Het is duidelijk dat de familie Maes een welstellende familie was met de nodige kapitalen om een brouwerij uit te baten en in de brouwerij te investeren. Dit kapitaal was voor het overgrote deel afkomstig van de erfenis van Egied Maes. Na zijn dood in 1922 had hij zijn kapitaal verdeeld onder zijn kinderen en kleinkinderen. Doordat de meeste familieleden toen werkzaam waren in de brouwerij investeerden ze hun winsten terug in de familieonderneming. Dit resulteerde dan in kapitaalsverhogingen, zoals bijvoorbeeld in 1936 (cfr. infra). Het familiale karakter bleek ook duidelijk uit de samenstelling van de vennoten. Allen waren rechtstreekse familie van elkaar. Hierdoor was interne controle vanzelfsprekend en hield de brouwerij de familie bij elkaar en omgekeerd.[102] Opvallend is dat zowel Ferdinand als Theophiel de meeste aandelen bezaten, maar zij waren de feitelijke leiders van de brouwerij. Hun beroep was brouwer, terwijl de andere aandeelhouders nog geen beroep hadden, reeds getrouwd waren of zich inwerkten in de brouwerij zoals Eduard en Michel.[103]

 

Reeds in 1936, zes jaar na de oprichting van de N.V, ging de vennootschap over tot een verhoging van het maatschappelijk kapitaal met 1 miljoen, zodat het nieuwe maatschappelijk kapitaal 4 miljoen bedroeg. Dit gebeurde door middel van het scheppen van 200 nieuwe aandelen. Deze 200 aandelen werden gelijk verdeeld tussen reeks A en reeks B. In reeks A ontving Clothilde Mellaerts, de vrouw van Ferdinand, 100 aandelen en in reeks B kreeg Theophiel 100 aandelen bij.[104] Door het overlijden van Ferdinand in 1932[105] veranderde natuurlijk de structuur van de aandeelhouders. Ferdinand Maes werd vervangen door Clothilde Mellaerts. Zij bezat 296 aandelen van reeks A. Vooral in reeks B waren enkele veranderingen op te merken. Theophiel bezat 295 aandelen, Michel bleef zijn twee aandelen behouden. Marie-Joseph kreeg er 1 aandeel bij, Irma behield haar ene aandeel en Florinne was de nieuwe aandeelhoudster. Zij had er eentje (zie ook tabel 2.3.). De leden van de beheerraad, Theophiel, Clothilde Mellaerts, Eduard en Michel werden herkozen voor een termijn van 6 jaar. Hetzelfde gold voor de toezichters.[106] Één miljoen oude franken van 1936 is in de huidige muntwaarde gelijk aan 644 523,16 euro (of 26 miljoen BEF).[107] Een deel van dit kapitaal werd waarschijnlijk gebruikt voor de aankoop van de twee naftabergplaatsen, een machine om kunstijs te maken en de bouw van een nieuwe filterkamer. Dus dankzij de kapitaalsverhoging van 1 miljoen konden de brouwers hun brouwerij verder uitbouwen.

 

1.3. De effecten van de uitbouw van de Brouwerij Maes op het personeel en op het milieu

 

Personeel

Door de sterke uitbouw van de Brouwerij Maes en door het brouwen van het nieuwe bier Prima Maezenbier groeide de brouwerij gestaag. Dit ging gepaard met een stijging van het aantal arbeiders. Aan de hand van de personeelsregisters is het mogelijk een mooi overzicht van het aantal arbeiders over de jaren heen te krijgen. Dankzij de naam en adresvermelding van elke arbeider is het mogelijk te weten te komen hoeveel arbeiders uit Waarloos kwamen en hoeveel arbeiders afkomstig waren uit de buurgemeenten. Zodoende kon ik het rekruteringsgebied van de brouwerij achterhalen.

 

In 1932 stelde de Brouwerij Maes 83 arbeiders te werk. Dit aantal steeg tot 133 in 1937! Meteen het hoogtepunt voor de jaren dertig. Door de toenemende oorlogsdreiging daalde het aantal arbeiders weer tot 95 in 1939 (zie grafiek 1.1.). De meeste arbeiders waren, vanzelfsprekend, afkomstig uit Waarloos zelf. Maar er werkten ook arbeiders uit de buurgemeenten Reet, Rumst, Kontich, Duffel en Walem. Enkelen (1 à 3) waren woonachtig in Mechelen en Antwerpen en moesten een grotere afstand afleggen om op hun werk te geraken. Opvallend is wel dat het percentage van de arbeiders, afkomstig uit Waarloos, stilaan afnam. In het jaar 1932 was 79% (83) arbeiders woonachtig te Waarloos, in 1935 77% (85) en in 1939 66% (65). Een lichte, maar gestadige daling dus (zie ook tabel 2.4.).[108] Brouwerij Maes was in ieder geval een belangrijke inkomensbron voor de inwoners van Waarloos en zeer belangrijk voor de tewerkstelling in de gemeente. Men mag niet vergeten dat Waarloos in deze periode een arme gemeente was, met enkel agrarische activiteiten en een paar winkels. Van een grote nijverheid was er zeker geen sprake. Ook de lonen van de arbeiders waren niet zo hoog. In 1937 begon Jules Peeters te werken aan één frank per uur. Opslag gebeurde telkens met 5 centiemen.[109] De bedrijfsleiders waren de arbeiders zeer erkentelijk en apprecieerden hun werk. Dit blijkt o.a. uit het feit dat de brouwerij in 1936 nijverheidseretekens toekende aan J.B. Poortmans en Renier Frans, voor hun verdienstelijk werk in de brouwerij.[110]

 

Buiten de arbeiders waren ook andere mensen werkzaam in de brouwerij. Natuurlijk Ferdinand, Theophiel, Eduard en Michel, die de dagelijkse leiding hadden. Zij deden een beroep op andere specialisten van de brouwnijverheid, nl. brouwingenieurs. De eerste aangenomen brouwingenieur was Ludwig Amendt, die in 1930 in de brouwerij begon. In 1934 verliet Ludwig Amendt de brouwerij nadat hij eerst de roerstok had overgedragen aan Serge Duvenage die bij de Mechelse Brouwerij Chevalier Marin werd weggekocht.[111] Hij werd echter in 1937 vervangen door Hans Gabriël. Hans Gabriël was door Eduard Maes aangeworven met de duidelijke opdracht een pils te brouwen die de Limburgse Cristal Alken in helderheid, smaak, verteerbaarheid en schuimvastheid moest overtreffen. Hans Gabriël slaagde in zijn opdracht met glans door in 1938 Maes Pils te brouwen. De Tweede Wereldoorlog dwarsboomde de plannen om het nieuwe bier meteen op de markt te brengen, waardoor de familie Maes moest wachten tot in 1946![112] Een andere verdienste van Hans Gabriël was dat hij de brouwerij een enorme discipline bijbracht. Alles gebeurde toen praktisch manueel en er was bijna geen controleapparatuur.[113]

 

 

Milieu

Natuurlijk had het intensief brouwen van bier repercussies op het milieu. Zowel vanuit de overheid als vanuit de brouwerij werden maatregelen genomen om zo min mogelijk schade toe te brengen aan het milieu. Reeds in de jaren dertig werd vanuit de overheid aandacht besteed aan het milieu. De overheid had een lijst waarin alle gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke ondernemingen in klassen werden ingedeeld. Brouwerij Maes behoorde, samen met alle andere bierbrouwerijen, tot de 1ste klasse. De aard van de ongemakken van ondernemingen uit de 1ste klasse waren rook en de ontsnapping van veel flauwe en hinderlijke dampen.[114] Net zoals alle andere ondernemingen uit de 1ste klasse hinderlijke inrichtingen moest de brouwerij rekening houden met een aantal voorwaarden die de Bestendige Deputatie hen oplegde. Deze voorwaarden hadden vooral betrekking op de zware stoommachines die Maes in 1933 in de brouwerij plaatste. Verder was er het uitdrukkelijk verbod om afvalproducten, zoals hop, in mestputten te lozen of op andere plaatsen te gooien waar ze aanleiding konden geven tot hinderlijke geuren en uitwasemingen. De brouwerij was verplicht om de afvalwaters langs overdekte leidingen naar een vergaarput te leiden. In de vergaarput moest steeds voldoende kalk zitten om de gisting van organische stoffen te voorkomen.[115]

 

Ook de kwaliteit van de grondstoffen werd grondig onderzocht. De brouwers Maes konden het zich immers niet permitteren een slecht product af te leveren. Zo werden stalen genomen om de kwaliteit van het water te meten. Dit was zeer belangrijk omdat water één van de vier belangrijkste bestanddelen is van bier. Op 25 september 1937 kwam een scheikundige van Laboratoire de Chimie analytique een staal nemen van het water dat de Brouwerij Maes gebruikte. Resultaat van dit onderzoek was dat het water helder, kleur- en geurloos en drinkbaar was (zie bijlage 5.2.).[116] Brouwerij Maes beschikte dus uit goed en gezond water om zijn bier te brouwen. Het water werd eveneens getest op zijn microbiologische samenstelling. Ook nu kwam men tot het besluit dat het water van een goede bacteriologische hoedanigheid was. Wederom een bewijs dat brouwerij Maes enkel goede en natuurlijke grondstoffen gebruikte.[117]

 

1.4. De invloed van de familie Maes op de Waarlose samenleving

 

Op gemeentelijk-politiek gebied ging Ferdinand Maes een belangrijke rol spelen in de jaren 1927-1932. Theophiel Maes hield zich, in tegenstelling tot Ferdinand Maes, meer bezig op cultureel vlak.

 

Politiek

Na de overwinning in 1922 van de conservatieve katholieke partij, waartoe Ferdinand Maes behoorde, moesten de Waarlozenaars in 1926 opnieuw naar de stembus. Bij deze gemeenteraadsverkiezingen behaalde de katholieke partij A 299 stemmen en vijf verkozenen en de katholieke partij B 281 stemmen en vier verkozenen.[118] Resultaat was dat het college gevormd werd door burgemeester J.B. Francis, geflankeerd door de schepenen P. De Vos en Ferdinand Maes. De overige raadsleden waren Frans Van Camp, J.B. Van der Auwera, V. Cools, J. Van Es, J.C. De Vocht en Corneel De Pré. Op 1 januari 1927 traden de verkozenen officieel in dienst. Na een verdienstelijke loopbaan van 23 jaar stierf J.B. Francis op 7 mei 1927. Hij leed al een tijd aan een slepende ziekte.[119] Dezelfde dag bracht Ferdinand Maes hulde aan de overleden burgemeester die 23 jaar lang het roer van de gemeente “met de meeste nauwgezetheid en krachtdadigheid” wist te besturen.[120] De figuur die thans aantrad als burgemeester was niemand minder dan de 61-jarige Ferdinand Maes. Op 4 juli 1927 werd hij tot burgemeester benoemd. Geboren op 6 januari 1866 had Ferdinand Maes de naar zijn geboortedag verwijzende namen van de Driekoningen als bijkomende namen ontvangen. Zijn volledige reeks voornamen luidde dus: Ferdinand Joseph Gaspar Melchior Balthazar. De Waarlozenaars beschouwden de aanstelling als goed nieuws en hoopten dat Ferdinand een einde kon maken aan de verdeeldheid in de politiek. Maes was wel duidelijk de kandidaat van zijn eigen partij, maar hij had er ook begrip voor dat een kandidaat van de andere partij in het dagelijks bestuur, d.i. het schepencollege, vertegenwoordigd was. Geen wonder dus dat ook de tegenpartij in de nieuwe burgemeester al haar vertrouwen stelde en dat het te Waarloos tot een hechtere samenwerking tussen beide partijen of katholieke fracties kwam. Verder hoopte men dat eensgezindheid Waarloos tot grotere bloei zou brengen. De plaats die de nieuwe burgemeester op economisch gebied bekleedde, wekte hoge verwachtingen bij de Waarlose bevolking.

 

De gemeenteraadszitting van 22 juli 1927 omvatte een aantal belangrijke punten. Een eerste item was het ontslag van de gemeenteontvanger Gommaire Servaes. Deze ambtenaar ging, na jarenlange dienst, met pensioen. Hij kreeg eveneens de “eretitel van zijn ambt”. Om de bruuske overgang en de lacunes te vermijden bleef Servaes evenwel zijn taak uitoefenen, tot zijn opvolger Jules Spruyt, zou aangesteld zijn. Een andere belangrijke zaak was de amnestiekwestie, een element van de Vlaamse Beweging, dat in die naoorlogse jaren gericht was op de kwijtschelding van straffen voor activisme tijdens de oorlog. Het gemeentebestuur formuleerde het als volgt: “Na 9 jaar vrede, dringt het verlenen van amnestie zich op als een regel van menslievendheid”. Aan de regering werd dan ook gevraagd om onverwijld kwijtschelding van straffen voor “politieke misdrijven” te verlenen. En een punt dat zeker uit die Raad van 22/7/1927 dient onthouden te worden, was de beslissing om de nieuwbenoemde burgemeester plechtig en met veel luister in te huldigen. Er hing dus feest in de lucht! Een toelage van 2000 fr. werd gestemd en een feestcomité werd opgericht om inhuldiging met praalstoet, concerto's, enz. voor te bereiden. Zondag 28 augustus 1927 was de grote dag van de feestelijkheden en in de krant en op affiches werden de festiviteiten aangekondigd. Op de feestdag zelf waren aan alle grenssteenwegen praalbogen met jaarschriften opgericht en die van de Grote Steenweg was niet minder dan 10 meter hoog. De woorden “welkom” en “hulde” waren er op te lezen. Rond de woning van Ferdinand Maes was het al groen, vlaggen en jaarschriften wat de klok sloeg. De dag begon met een plechtige mis en Te Deum en op het middaguur weerklonk grof geschut en klokgelui. In de namiddag kwam de burgemeester dan aan de Grote Steenweg aan en werden er een aantal toespraken gehouden. Dan volgde een onvergetelijke praalstoet, met 47 nummers, waarvan de bazuinblazers in feite de eerste groep vormden. Tal van verenigingen hadden een wagen met paard versierd en opgetuigd, o.a. de toneelkring “Dwars door zee”, waarvan hij stichter en leider was. De wagen stelde een schip met matrozen voor en boven in de mast wapperde de vlag met de blauwvoet. Verder was er ook nog de boerenstand met de patroon St-Isidorus en met de Boerinnekes; 3 strijdrossen met 3 maagden daarop, resp. de maagd van Vlaanderen, Jeanne d'Arc en … de maagd van Waarloos. Geloof, hoop en liefde werden ook door 3 maagden uitgebeeld, terwijl de brouwers en het brouwersambacht door Cambrinus op zijn ton gesymboliseerd waren. De 4 jaargetijden en een bloementuin waren specifieke voorstellingen van het rurale Waarloos. Verder had de Auto-Motoclub van Kontich een wagen ter verheerlijking van St-Christoffel in de stoet gebracht: Maes was immers erevoorzitter van die Kontichse club. Ook een soldatenwagen reed mee, met een echt kanon dat de oorlog uitbeeldde en een maagd die de vrede voorstelde. Er waren nog sleuteldraagsters, die de sleutels van het gemeentehuis symbolisch moesten overhandigen. Er was ook een “maagdekenswagen”, en er weerklonk muziek in alle gedeelten van de optocht: 7 muziekmaatschappijen uit de omtrek bliezen tegen elkaar op. In 6 rijtuigen waren de overheden en de nieuwbenoemde burgemeester als eregasten gezeten om aldus naar de zitting op het gemeentehuis gevoerd te worden. Burgemeesters van het omliggende namen daar het woord, feliciteerden hun nieuwe collega Maes en kregen van hem ook telkens een dankend antwoordje. De feestdag werd besloten met verlichting van het dorp, veel concerto's en veel volk in de Waarlose straten. Achter de hele feestelijke bedoening stak een zeer actieve feestcommissie met als erevoorzitter Vloeberghs, aan wie de pers alle lof toezwaaide ( zie foto 3.1.).[121]

 

Na het feesten kwam het werk. Om de goede administratieve afwikkeling van zaken te verzekeren, werd er, in zitting van het college 14 september 1927, een taakverdeling vastgelegd. De burgemeester wilde het college reorganiseren om zo “rijpere vruchten te plukken” uit de werking. Hij werd daarbij met de coördinerende opdracht belast. In het bijzonder moest hij voor het onderwijs instaan en het college op de hoogte houden van wat er op dat gebied omging. Met het financiewezen werd schepen Petrus De Vos belast. En al wat openbare werken betrof werd aan schepen Van der Auwera toevertrouwd. Deze indeling impliceerde natuurlijk niet dat ieder enkel verantwoordelijk was voor zijn eigen sector; alles werd collegiaal beslist en niet alleen maar de aangelegenheden van de onderscheiden domeinen. Om de 14 dagen werd er een collegezitting gehouden.[122] In deze “legislatuur” kwamen natuurlijk nog heel wat zaken ter sprake die met de voorbije oorlog en de onmiddellijk daaropvolgende jaren samenhingen. Het jaar 1930 leefde in de herinnering voort als het jubeljaar van België, waarbij niet alleen de 100-jarige staat werd gehuldigd, maar ook de tragische oorlogsjaren weer onder de loep werden genomen. Twee wereldtentoonstellingen, in Antwerpen en Luik, memoreerden de gebeurtenissen en poogden een stimulans te zijn voor de in 1929 in elkaar gestorte wereldeconomie. Ook in het kleine Waarloos moet de nijverheidscrisis voelbaar geweest zijn, want in een gemeenteraadszitting van het jubeljaar 1930 werd gezegd dat een groot aantal werkgezinnen in hun bestaansmiddelen getroffen werden. In die benarde omstandigheden besliste de Raad dan ook de carnavalsviering dat jaar te beperken wat verteer en braspartijen betreft. Zo werden ook de wanordelijkheden tot een minimum herleid. Niettegenstaande de zware crisis deed Waarloos mee aan het eeuwfeest. Op zondag 5 oktober 1930 herdacht men de honderdste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid met een plechtig Te Deum en een eerbetoon op het kerkhof aan de gesneuvelden van de “laatste oorlog”. Ferdinand Maes hield een toespraak op het kerkhof en een prachtige garve werd op de graven neergelegd door de zus van een oorlogsheld. In die periode vergaderden de gemeenteraad en het schepencollege in het Brouwershuis (zie foto 3.2.), aangezien Waarloos het toen zonder gemeentehuis moest stellen.[123]

 

De ambtstermijn van burgemeester Ferdinand Maes is erg kort geweest en een onverbiddelijke hartkwaal rukte hem uit de Waarlose gemeenschap na 4 1/2 jaar ambtsvervulling. Op 4 februari 1932 overleed hij. Voor een volgepropte kerk zong E.H. Lamot de begrafenismis en werd daarbij door 6 geestelijken geassisteerd. Bij de offergang werden als prominenten genoteerd: burgemeester De Coninck van Kontich, Smits van Lint, Arts van Edegem, Hermans van Mortsel en Van Tichel, schepen van Merksem. Ook P. della Faille, vertegenwoordiger van het aloude geslacht de Waerloos was present, net als tal van industriëlen uit Antwerpen, die de succesrijke brouwer Maes uitgeleide deden. In het sterfhuis hielden K. Henderickx, ereschoolbestuurder en zijn zoon C. Henderickx, secretaris, een toespraak. L. De Wit voerde het woord namens de fanfare St-Cecilia en C. Smits uit naam van de burgemeesters van het kanton. D. Van Goethem sprak namens de Auto-Motoclub van Kontich. De St-Ceciliamaatschappij, ook een stichting van Maes, speelde treurmarsen o.l.v. de Kontichse organist R. Vertongen. De dood van de burgemeester bracht enkele voorlopige wijzigingen in het bestuur. P. De Vos werd waarnemend burgemeester en een plaatsvervangend lid van de tweede lijst, Jan Van de Velde, nam de “opengevallen” plaats van Ferdinand als raadslid in.[124] De grote politieke verdienste van Ferdinand Maes was de verzoening van de twee katholieke partijen.

 

Zowel uit de uitbundige viering van het burgemeesterschap van Ferdinand Maes, als uit de statige begrafenis is duidelijk af te leiden dat hij een vooraanstaand en geliefd man in het dorp was. Hij was zeer katholiek. Zo was hij partijlid van de conservatieve katholieken en hij liet niet voor niets boven de voorgevel van de brouwzaal een levensgroot beeld van Sint-Michaël plaatsen. Hij moet voor de Waarlose gemeenschap een belangrijk persoon zijn geweest, want een jaar na zijn dood werd de hoofdstraat plechtig herdoopt in Ferdinand Maesstraat.

 

Cultureel

Op cultureel vlak waren Theophiel en Ferdinand belangrijke leden van het St-Ceciliakerkkoor en van de fanfare St-Cecilia. Ze behoorden beiden tot de kern en de leiding van het koor. Ferdinand was tenor en dirigent en Theophiel zong basstem. In het koor werd twee- en driestemmig gezongen. Onder het dirigentschap van Ferdinand kende het mannenkoor zijn bloei in de jaren 1925-1930. Het koor repeteerde in het Brouwershuis, waar een draagbaar harmonium ter beschikking stond.[125]

 

De gebroeders Maes namen tevens het erevoorzitterschap op zich van de fanfare St-Cecilia. De fanfare werd opgericht op 2 februari 1931. De stichting had plaats in het traditionele feest- en vergaderlokaal het Brouwershuis. De fanfare verzorgde elk jaar het kerstfeest en organiseerde het jaarlijkse feest op of rond St-Cecilia. Verder luisterde de fanfare begrafenissen van leden op met treurmuziek. De gebroeders Maes werden wel eens aangesproken om bepaalde problemen binnen de fanfare op te lossen. Zo waren op de teerfeesten van de fanfare vrouwen niet welkom. Maar in de jaren dertig wilden enkele vrouwen daar toch graag op aanwezig zijn. Theophiel wende zich, namens de vrouwen, tot pastoor Lamot om de toestemming te bekomen dat ook vrouwen op het teerfeest van de fanfare aanwezig mochten zijn. Het antwoord van de pastoor was kort maar krachtig: neen. Andermaal wierp Theophiel zich op als onderhandelaar wanneer in 1935 de fanfare zich van het toneelspel wou ontdoen. In februari van dat jaar kwam er een briefwisseling op gang tussen Theophiel enerzijds en de pastoor en de onderpastoor anderzijds. In deze briefwisseling liet de fanfare weten dat ze vastbesloten was het bestaande theater te verkopen. De verkoop ging door en het theater werd verkocht voor 2500 frank.[126]

 

Een andere belangrijke verandering binnen het Waarlose culturele leven was de naamsverandering van de toneelkring “Dwars door Zee” in “Prima Vrienden”. De naam verwijst naar het toenmalige Maesbier en de toneelgroep vertoonde zijn opvoeringen in de toneelzaal van Liekens. Onnodig te vermelden dat Michel erevoorzitter was. De link van de toneelgroep met de Brouwerij Maes is dan ook overduidelijk.[127]

 

Sport

De derde generatie, Eduard en Michel, lieten zich minder opmerken in het socio-culturele leven van Waarloos dan hun vaders. Maar ze zette zich wel in voor hun gezamenlijke passie, sport.

 

Meer zelfs, in de jaren dertig was het een primeur dat een brouwerij de sportieve toer op ging. Reeds in het begin van de jaren dertig zette Eduard Maes zijn schouders mee onder een reusachtig project. Samen met Lambert Gielen, de initiatiefnemer, Louis De Winter, toen gemeentesecretaris van Brasschaat en organisator van de Acht van Brasschaat en Leon Van Gastel, uitbater van het sport- en Maescafé de Drie Koningen, hadden ze het plan opgevat om in het Antwerpse een sporttempel te bouwen met een nationale en internationale uitstraling. De stichtingsvergadering van de NV Sportpaleis vond plaats op 15 juli 1931 en meteen werd uitgekeken naar een geschikte bouwplaats, liefst gelegen even buiten de stadspoorten en goed bereikbaar zowel vanuit het stadscentrum als vanuit de randgemeenten en dit zowel met tram- als busverkeer. Maar dit liep niet van een leien dakje. Zo viel de keuze op een vage grond te Deurne, maar het gemeentebestuur, met als burgemeester de veekoopman August Van de Wiele, weigerde een bouwtoelating af te leveren. De reden van deze afwijzende houding werd niet meegedeeld, maar ieder kon vermoeden dat de oprichting van een gloednieuw Sportpaleis onverbiddelijk het einde zou betekenen van de gemeentelijke openluchtwielerbaan Ter Rivieren te Deurne, die enkele maanden daarvoor plechtig was geopend. Vrees voor een dodende concurrentie was dan ook de enige geldende reden van de weigering. De toekomst wees uit dat deze vrees niet ongegrond was, want enkele weken na de opening van het Sportpaleis werd de openluchtwielerbaan bij ontstentenis aan belangstelling gesloten. Het Sportpaleis werd dan gebouwd precies aan de overkant, op het grondgebied van de gemeente Merksem. Het Antwerpse Sportpaleis werd de grootste en modernste overdekte wielerbaan ter wereld, met een dak van 11 600 m² zonder enige ondersteuning.

 

De plechtige opening had plaats op zondag 1 oktober 1933 en van die dag af belandden Eduard en Michel met beide voeten in het sportgebeuren. Enkele bekende renners werden vrienden van de brouwers, net zoals sommige sportjournalisten zoals Willem en Karel Van Wijndaele.[128] Als anekdote kan verteld worden dat een dag voor de opening, Eduard een stunt uithaalde waar toen de hele pers over sprak. Met een sportwagen reed hij via de hellingen naar de volksplaatsen en werd hierbij begeleidt door de motorrijder Rivo Castro en de wielrenner Sander Maes.[129]

 

Meteen belandde de Brouwerij Maes ook in het reclamegebeuren. Op de piste in het Sportpaleis verscheen in letters van vier meter groot “Maes Bieren” en de eerste advertenties werden ingelast onder meer in “De Sportweek”. Brouwerij Maes was tevens de allereerste in ons land die een product aan een sportvedette verbond. In advertenties werd een foto afgedrukt van Roman Maes met in de hand een glas Prima Maezenbier, “Het bier der kampioenen en tevens ook de kampioen der bieren”. Dat was goed gezien. Niet alleen jongeren, maar ook ouderen identificeerden zich graag met een figuur die zij bewonderden. En dat was toen ongetwijfeld Roman Maes, de grote overwinnaar van de Ronde van Frankrijk in 1935.[130]

 

Ook op lokaal vlak was Eduard Maes intensief bezig met sport. Hij was voorzitter van de Waarlose voetbalclub F.C. Prima, dat toen verbonden was aan café Prima (zie foto 3.3.). Toen een ander naburig café ook een voetbalploeg oprichtte en aan Eduard Maes vroeg om voorzitter te zijn, bedankte hij vriendelijk. Hij nam ook ontslag als voorzitter van F.C. Prima, omdat hij moeilijk twee voetbalploegen en de bijhorende cafés kon sponsoren die allebei zijn bier tapten! Gevolg, Eduard koos voor de diplomatieke oplossing en stapte op als voorzitter.[131]

 

2. De problemen van de Brouwerij Maes tijdens WOII (1940-1945)

 

2.1. Algemene geschiedenis van de brouwerijsector

 

De aanloop van de Tweede Wereldoorlog in 1938 en 1939 liet zich niet alleen voelen op internationaal vlak, maar ook de brouwerijsector begon de dreiging van een nakende oorlog te voelen. De crisis in 1938 liet zich reeds voelen door een verminderde aangifte van de grondstoffen aan de dienst van accijnzen en door de toenemende concurrentie tussen de brouwerijen onderling. In 1939 verloren veel brouwerijen een deel van hun personeel door de mobilisatie.[132] Via de Federatie voor Brouwers dienden vele brouwers een verzoek in voor zichzelf en hun personeel om niet gemobiliseerd te worden. Maar meestal haalde dat niet veel uit. Ook de opeisingen van paarden en vrachtwagens zorgden er voor dat de afzet van bier voor de meeste brouwerijen moeilijker werd.[133] Verder dacht men ook aan vervangingsmiddelen voor brouwgerst. Dit was inderdaad nodig omdat in België enkel wintergerst en geen brouwgerst werd geteeld. Doordat wintergerst minder geschikt was voor het brouwen, moest men preventief uitkijken naar vervangingsgrondstoffen. Hiervoor kwamen maïs, rijst, suikers, tarwe, haver en rogge in aanmerking. De theorie luidde dat iedere grondstof die zetmeel bevat (zetmeel kan omgezet worden in suiker en suiker kan tot gisten gebracht worden) in aanmerking komt. Maar de brouwers dachten enkel aan ‘luxe’ vervangingsmiddelen, want dé vervanginggrondstof voor gerst werd (voeder)biet![134]

 

De Tweede Wereldoorlog zette aldus een domper op de brouwactiviteiten. Het begon in september 1940 met de rantsoenering van levensmiddelen. Graan om te brouwen werd schaars.[135] Daarom besliste de Federatie voor Brouwers ten eerste om de bierdensiteit te beperken om grondstoffen te sparen. Doel was om de brouwers zo lang mogelijk met de beschikbare stocks te laten brouwen. Ten tweede ging men de productie van de inlandse gerst stimuleren. Er werd gekozen voor Kenia-gerst omdat dit graangewas een hoge opbrengst opleverde.[136] Maar tijdens de oorlog waren alle grondstoffen voor de bierproductie schaars. De brouwers moesten het stellen met een belachelijk kleine hoeveelheid mout. Vele brouwers gebruikten dan ook suiker ter vervanging van mout. Gerst werd vervangen door halve suikerbieten en men gebruikte ook verzoetingstoffen. Hop was in het begin ruim voorhanden dankzij de inlandse productie. Maar veel brouwers brouwden met buitenlandse hop omdat die beter was van kwaliteit. Door de oorlog was die buitenlandse hop echter niet meer beschikbaar en moest men noodgedwongen overschakelen op inlandse hop. Ook de gist, afkomstig van het slappe oorlogsbier, was minderwaardig van kwaliteit.[137]

 

Al deze vervangingsgrondstoffen zorgden voor moeilijkheden bij het brouwen van bier in alle brouwfases: het mouten, brouwen, koken van de wort, hoppen, gisten en lageren. Resultaat was een licht bier met een densiteit die nog zwakker was dan deze van het vooroorlogse tafelbier.[138] Het oorlogsbier kreeg dan ook de veelzeggende namen “Zerohuit” 0,8°C of “fluitjesbier”. Door de lage densiteit dronken veel mensen een schnaps bij hun bier zoals de Duitsers.[139]

 

Niet alleen grondstoffen waren schaars, er was ook een tekort aan andere materialen en benodigdheden zoals brandstoffen, flessen, etiketten, kroonkurken, ijzer, kolen, olie, elektriciteit en de voornaamste vervoermiddelen, paarden en auto’s.[140]

Al deze problemen zorgden voor een sterke daling van de bierproductie en het aantal brouwerijen. Tussen april 1939 en 1945 daalde het aantal brouwerijen in België van 1062 tot 775 (zie tabel 2.5.).

 

2.2. Brouwerij Maes tijdens WOII

 

Bij het uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940 vluchtte de familie Maes, net zoals vele andere landgenoten, naar Zuid-Frankrijk. Enkel Paula Ooms en meneer Boon, de boekhouder van de brouwerij, bleven in België om de brouwerij verder te beheren. Nog tijdens de oorlog keerde de familie Maes terug naar huis om de brouwerij in de mate van het mogelijke draaiende te houden.[141]

 

Tijdens de oorlogsperiode kreeg de Brouwerij Maes te maken met veel problemen eigen aan die tijd. Ten eerste verloor de brouwerij Maes erg veel personeel door mobilisatie, verplichte tewerkstelling en gevangenneming. Tussen 1940 en 1945 was er een sterke daling van het aantal arbeiders, met een dieptepunt in 1943 met slechts 42 arbeiders in dienst. Dat zijn 57 arbeiders minder dan in 1939 (zie grafiek 1.2.). Een deel van de arbeiders werd verplicht meegevoerd naar Duitsland om daar als dwangarbeider te werken. Één van hen was Jules Peeters die in 1940 verplicht tewerkgesteld was in Berlijn (zie foto 3.4.).[142] De brouwerij verloor niet alleen arbeiders, maar ook hun brouwingenieur Hans Gabriël. Enkele uren nadat de Duitsers België binnenvielen, werd Hans Gabriël thuis door de rijkswacht opgepakt en als staatsgevaarlijk in de gevangenis van de Begijnenstraat te Antwerpen opgesloten. Enkele dagen later werd hij met de ‘spooktrein’ naar Abbeville overgebracht. In het Franse stadje werd hij in een kelder van een kiosk opgesloten samen met Joris Van Severen, de stichter en leider van het Verdinaso (Verbond van Diets Nationaal Solidaristen). Joris Van Severen werd op 20 mei, zonder enige vorm van proces, door Franse militairen geëxecuteerd.[143]

Hans Gabriël werd later door het oprukkende Duitse leger bevrijd en verscheen enkele dagen later weer in de brouwerij te Waarloos. Hans Gabriël, die zich tijdens de oorlogsperiode volledig onpartijdig had opgesteld, heeft de bevrijding van Waarloos door de geallieerde troepen niet mogen beleven. Enkele maanden voordien werd hij opgevorderd, naar het front gestuurd en in Joegoslavië krijgsgevangen genomen. Op nadrukkelijk verzoek van Michel en Eduard Maes kreeg hij van de geallieerde Militaire Overheid toelating om weer naar huis te keren.[144]

 

Ten tweede werd de brouwerij beperkt in haar activiteiten door een tekort aan grondstoffen en materialen. De Duitsers eisten de vrachtwagens en de paarden van de brouwerij op en er was een nijpend tekort aan mout en hop. Vooral voor het brouwen van Maes Pils volgens het procédé van Hans Gabriël diende gewacht te worden op de aanvoer van Saazer natuurhop uit Tsjechoslowakije en op mout afkomstig uit Centraal-Europa.[145] Door deze tekorten moest de brouwerij beroep doen op grondstoffen van eigen bodem zoals de biet. De brouwerij bleef wel gespaard van de koperopeisingen. Dit kwam omdat de brouwerij Wehrmachtsbier leverde aan de bezetters. In juli 1942 leverde ze twee wagons met bier aan de Duitsers met bestemming Frankrijk. Het Wehrmachtsbier was immers bedoeld voor de Duitse soldaten die in Frankrijk gelegerd waren.[146] Gedurende de hele Tweede Wereldoorlog kreeg de brouwerij bestellingen om bier te brouwen, maar of ze echt geleverd werden is niet altijd even duidelijk. Opvallend is ook dat de bezetters steeds meer bier bestelden. In 1942 was dat 2375 hectoliter, in 1944-1945 was dat reeds 6000 hectoliter. Er was ook steeds een groot verschil tussen dat wat besteld werd en effectief geleverd werd. In 1943 hadden de Duitsers 2375 hectoliter Wehrmachtsbier besteld, maar de brouwerij leverde slechts 1746,92 hectoliter.[147] Beduidend minder dus. Dat had natuurlijk te maken met het tekort aan grondstoffen, maar in het algemeen leverden brouwerijen niet graag aan de Duitsers omdat ze soms niet betaalden of materiaal zoals wagons, vaten, flessen e.d. niet terug gaven.[148]

 

Ten derde kreeg de familie Maes een tegenslag op persoonlijk vlak te verwerken. Op 18 oktober 1942 overleed Theophiel Maes op 70-jarige leeftijd aan een hartaanval. Een zware klap voor de familie want door het overlijden van Theophiel kwam er een einde aan de tweede generatie Maes. Eduard en Michel stonden er nu helemaal alleen voor. Onder hun leiderschap zal de brouwerij verder floreren en mede dankzij het succes van Maes Pils zal hun bedrijf uitgroeien tot een grote brouwerij met naambekendheid in het hele land. Maar eerst moest de beheerraad aangepast worden. Op de buitengewone algemene vergadering van 11 november 1942 werd beslist om Theophiel als algemeen bestuurder te vervangen door zijn zoon Michel. De weduwe van Theophiel, Eleanora Van Montfort, werd aangesteld als beheerder. Zodoende bestond de beheerraad uit Eduard, Michel, Eleonora Van Montfort en Marcelle Maes.[149] Dezelfde dag werd op verzoek van Eleonora een gedenksteen geplaatst op het kerkhof van de familie Maes-Van Montfort.[150]

 

Door alle problemen, voortgekomen uit de oorlogsomstandigheden, daalde de bierproductie aanzienlijk. Daar waar in 1940 nog 70 290 hectoliter Prima Maezenbier, Bock, Blond en Maesbrau werd gebrouwen, liep de productie in de volgende maanden en jaren sterk achteruit. 38 905 hectoliter in 1941, 22 488 in 1942, waarvan 1478 hectoliter Wehrmachtsbier bestemd was voor de Duitse soldaten die in het Antwerpse gelegerd waren. De volgende oorlogsjaren daalde de productie tot 2587 hectoliter Wehrmachtsbier in 1944.[151]

 

Ondanks deze vele tegenslagen bleven Eduard en Michel niet stil zitten. Ze beseften dat ze verder moesten. In het voorjaar van 1941 kregen ze de toelating om een cilindrische stoomketel te plaatsen van de vervaardiger Ets. Jacques Piedboeuf te Jupille. Voor deze plaatsing moest de brouwerij wel aan een paar voorwaarden voldoen. De stoomketel moest geplaatst worden in een gebouw zonder verdiepingen en de schouw van de ketel moest voorzien worden van een kap in metalen weefsel.[152] Een maand later werd een machtiging aangevraagd om veranderingswerken uit te voeren aan de brouwerij.[153] Waarschijnlijk waren deze werken noodzakelijke voor een verdere uitbreiding van de brouwerij na de Tweede Wereldoorlog. Deze uitbreidingen tonen aan dat Eduard en Michel vooruit dachten en zich niet lieten ontmoedigen door de verschrikkingen van de oorlog.

 

2.3. De samenwerking tussen de gemeente Waarloos en de Brouwerij Maes

 

Tijdens de moeilijke oorlogsjaren kwam het tot een vlotte samenwerking tussen de gemeente Waarloos en de brouwerij. Zowel de dorpelingen als de familie Maes ondervonden veel hindernissen in het dagelijks leven. De gemeente had vooral te kampen met geldproblemen. Daarom ging het schepencollege in het najaar van 1941 over tot de invoering van nieuwe taksen. Er werden verschillende taksen geheven op de grondbelasting, op wedden en lonen, enz. Verscheidene taksen werden niet ingevoerd zoals taksen op voertuigen, motoren, trekdieren, nieuwe gebouwen en hinderende inrichtingen. De meeste van deze taksen vielen immers ten laste van één firma, de N.V. Brouwerij Maes. Aangezien het zakencijfer door de tijdsomstandigheden en de rantsoenmaatregelen met ruim twee derde verminderd was, werden deze taksen niet ingevoerd.[154] Dat betekende al een serieuze kostenverlaging voor de brouwerij. Het schepencollege zorgde tevens voor de aankoop van acht brandblusapparaten om Waarloos in te dekken tegen mogelijke bombardementen. De brandblusapparaten werden verdeeld over de belangrijkste Waarlose gebouwen. Twee brandblusapparaten werden geplaatst in het gemeentehuis, twee in de meisjesschool en twee in de jongensschool en nogmaals twee op de brouwerij.[155] In 1942 werd eveneens een akkoord bereikt tussen de brouwers Maes en het gemeentebestuur over een mogelijke ingebruikname van de brandweer van de brouwerij. De Brouwerij Maes bezat een brandweerinstallatie waarbij 10 à 15 manschappen nodig waren. Het akkoord hield in dat bij een brand in het dorp het gemeentebestuur de brandweer van de brouwerij in dienst kon nemen.[156] Er vond dus een actieve samenwerking plaats tussen de gemeente en de brouwerij, waarbij beiden elkaar hielpen en bijsprongen in tijden van nood.

 

Op sociaal vlak lieten Eduard en Michel zich niet onbetuigd tijdens de oorlogsjaren. Vlak voor de oorlog was Michel lid geworden van de gemeenteraad en trad hij in de voetsporen van wijlen zijn oom Ferdinand.[157] Michel was in 1943 ook voorzitter geworden van het Davidsfonds dat op 5 juli 1943 opgericht werd te Waarloos. De pastoor werd erevoorzitter en de burgemeester ondervoorzitter. Het is duidelijk dat de notabelen van het dorp, de burgemeester, de pastoor en de brouwer, het daar voor het zeggen hadden. Met de fanfare ging het iets minder goed. Vooral financieel had de vereniging het zeer moeilijk. De herstellingen aan de instrumenten en de aankoop van muziek wogen zwaar op het kasboek. Maar de kameraadschap en de wil om door te zetten voerde de fanfare door deze moeilijke periode. Dit met de hulp van het gemeentebestuur en de familie Maes.[158]

 

3. De heropbouw van de Brouwerij Maes na de oorlogsjaren (1946-1950)

 

3.1. Algemene geschiedenis van de brouwerijsector

 

De concentratie in de brouwerswereld welke reeds decennia bezig was, zette zich ook door na de oorlog. Met gevolg dat tijdens en na WOII het aantal brouwerijen bleef dalen. Maar de meeste brouwerijen gingen ten onder aan de gevolgen van de oorlog. De bezetter had sommige brouwerijen letterlijk leeggeplunderd, zowel qua grondstoffen, machines (o.a. de koperen ketels) en vervoersmiddelen. Dit betekende voor de meeste brouwerijen de doodsteek. Waren er voor de oorlog nog bijna 1100 brouwerijen, in 1946 schommelde het aantal actieve brouwerijen tussen 750 en 760 (zie tabel 2.6.). Door de vele fusies en overnames gingen steeds meer brouwerijen bieren verdelen die ze zelf niet fabriceerden.[159] Door een groot gebrek aan hout vonden nieuwe materialen hun ingang in de brouwerijnijverheid. Houten tonnen werden vervangen door vaten in multiplex, aluminium vaten en plastic kratten.[160]

 

3.2. Brouwerij Maes lanceerde met succes Maes Pils

 

Het eerste doel van Eduard en Michel Maes na de Tweede Oorlog was het op de markt brengen van Maes Pils. Dit liep echter niet van een leien dakje, aangezien hun brouwmeester Hans Gabriël als krijgsgevangene zat opgesloten in Joegoslavië. Tijdens zijn afwezigheid werd zijn functie tijdelijk waargenomen door Edmond Chabot, zoon van de bekende professor aan de Gentse Brouwerijschool Georges Chabot. Toen Hans Gabriël weer te Waarloos verscheen, verliet Edmond Chabot de brouwerij om als technisch directeur in dienst te treden van de Brouwerij Krüger te Eeklo. Deze brouwerij had hem reeds maanden voordien aangeworven.[161] Tweede probleem waren de grondstoffen. Doordat de internationale vijandigheden pas eindigden op 8 mei 1945 kon men tot dan geen hop en mout uit Tsjechoslovakije en Centraal-Europa invoeren. Bovendien verleende de regering pas in september 1945 de toelating om het toenmalige ‘fluitjesbier’ van 1,5 Vol.% alc. (1,5 gram alcohol in 100 ml bier) te brengen op 3 Vol.% alc.[162]

 

Maar nadat Hans Gabriël, dankzij Eduard Maes, terugkeerde naar de brouwerij te Waarloos, ging men onmiddellijk aan de slag. Er werden enorme kosten gemaakt bij de aankoop van dure Tsjechische mout- en hopsoorten. Uiteindelijk verliet in 1946 de eerste Maes Pils de brouwerij.[163] Maes Pils was een sprankelend, goudgeel, lichtverteerbaar hoppig pilsbier met een hoge densiteit en kende al snel een gretige afzet buiten Waarloos. Het bier werd ook gesmaakt in Antwerpen en omstreken.[164] En met succes, want tussen 1946 en 1950 steeg de verkoop van 60 000 naar 130 800 hectoliter!

 

Om deze stijging te kunnen opvangen, werd een nieuwe gistingszaal met niet minder dan achttien kuipen van 186 hectoliter inhoud ingebouwd, alsook twee lagerkelders met elk een capaciteit van 6400 hectoliter. Het behoud van de vermaarde kwaliteit van Maes Pils was en bleef een prioriteit en een lagerings- en rijpingsperiode van negentig dagen was een must.[165] De brouwers Maes bleven zeker niet achter op het vlak van vernieuwing. Op 2 januari 1948 werd voor de eerste maal zowel Maes Pils als het Prima Maezenbier in flessen afgevuld. Voor de afvulling van het bier in flessen was, naast een spoelmachine van het hydrotype Dawson, een halfautomatische bottelmachine aangekocht met een capaciteit van 2000 flessen van 25 centiliter per uur.[166]

 

3.3. Het productieproces van Maes Pils

 

Reeds eerder werd het ambachtelijke productieproces van hoge gistingsbier beknopt beschreven. Aangezien Maes Pils een laag gistingsbier is en op een modernere manier gebrouwen werd, zal ik nu dieper ingaan op het productieproces. Het productieproces werd in de brouwerij in twee fazen ingedeeld: de fabricatie, het eigenlijke maken van het bier en de conditionering, het verpakken van het afgewerkte bier.

 

De grondstoffen

Om de term “BIER” te mogen gebruiken, dient men volgende grondstoffen te gebruiken: water, mout, hop en gist.

 

Water is een erg belangrijke grondstof in het productieproces omdat in water verschillende stoffen aanwezig zijn ( o.a. zouten). Het zijn deze zouten die in de natuur voorkomen, die een specifieke smaak aan het bier geven. Sommige bieren hebben in het verleden hun succes te danken gehad aan de samenstelling van het water dat gebruikt werd tijdens de bereiding. Om Maes Pils te bereiden probeerde men zoveel mogelijk de kwaliteit van het water uit Plzen in Tsjechië te benaderen en dus te streven naar een zo zacht mogelijk water. De natuur van het brouwerijwater speelt dus een belangrijke rol voor de hoedanigheid en de smaak van het bier. Thans is het echter in vele gevallen mogelijk, oorspronkelijk voor de bierbereiding ongeschikt water, door behandeling bruikbaar te maken door de ontbrekende bestanddelen er aan toe te voegen, bijvoorbeeld calcium- of magnesiumsulfaat, of er de ongewenste bestanddelen uit te verwijderen. Op die wijze neemt het unieke karakter van het water toe en kunnen zekere bierspecialiteiten, die tot dan toe slechts in één of maar enkele plaatsen voortgebracht werden, ook in andere lokaliteiten geproduceerd worden.[167]

 

Mout is een product dat ontstaat uit de groeifase van gerst. In de mouterij laat men de gerst weken in kuipen zodat deze het nodige vocht opneemt om de groeifase te starten. Deze kuipen noemt men weekkuipen. Nadat er voldoende vocht is opgenomen, zal men de natte gerst op een vloer of op een roostersysteem uitspreiden en de korrel begint te kiemen. Op dit ogenblik is er een biochemische werking aan de gang die probeert om de grote zetmeelstructuur van de korrel af te breken tot kleinere stukken. Zo worden er reeds soorten suikers gevormd. Vervolgens wordt de mout te drogen gelegd op een eest. Dit noemt men ook wel kortweg eesten. Aangezien men reeds “suikers” gevormd heeft, zal het opwarmen en het drogen van de jonge groene mout gepaard gaan met een zekere verkleuring van de korrel. Op die manier kunnen de brouwers aan hun bier een mindere of meer donkere kleur geven. Meestal is mout afkomstig van gerst, eventueel aangevuld met zetmeel afkomstig van rijst, maïs, … .[168] Hierna wordt de mout gemalen in de maalderij zodat het water niet te snel kan doordringen.

 

Een derde belangrijke grondstof is hop. Hop is een doorlevende slingerplant waarvan de onbevruchte bloemen van de vrouwelijke planten gebruikt worden in de bierbereiding. De Latijnse naam Humulus Lupulus verwijst naar de twee eigenschappen waarvoor hop gebruikt wordt, nl. bitterheid en aroma. Daarnaast is hop ook belangrijk voor zijn bewarende eigenschappen. Tijdens de bierbereiding kan de brouwer kiezen uit verschillende variëteiten van verschillende oorsprong. Steeds komt het er op neer om te kiezen tussen een bitterhop en een aromahop. Men gaat ook meer en meer over tot het gebruik van hoppellets en hopextracten. Tijdens de fabricatie van de pellets of extracten wordt er naar gestreefd om zoveel mogelijk aroma van de hopplant te bewaren.

 

De laatste hoofdgrondstof van bier is gist. Gist is een eencellige schimmel die de eigenschap bezit om suikers om te zetten tot alcohol en koolzuurgas (CO2 ). Naast deze hoofdproducten worden er nog honderden andere aromaproducten gevormd. Men kan zeker stellen dat de meeste smaak van een bier afkomstig is van het soort gist dat men gebruikt. In de brouwwereld worden er twee soorten gist onderscheiden: ondergist of lage gist en bovengist of hoge gist.

 

Fabricatie

In de fabricatie onderscheidt men vier stappen: brouwen, gisten, lageren en filtreren.

 

1) Brouwen

In de brouwzaal staan een aantal (koperen) kuipen die uitgerust zijn met roerwerk en die de mogelijkheid hebben om te worden opgewarmd. In feite gaat men de gemalen mout opwarmen tot op verschillende temperaturen met de bedoeling zo veel mogelijk suikers uit de mout te halen. Er zijn hoofdzakelijk twee gangbare methoden om de versuikering te bekomen: decoctie en infusie. Bij decoctie wordt een deel van het brouwsel gekookt en bij infusie wordt het totale brouwsel geleidelijk opgewarmd of in speciale gevallen afgekoeld.

Het brouwproces verloopt in 3 stadia. Het eerste stadium is het brouwen. De suikers worden uit de gemalen mout getrokken en zo bekomt men een beslag. Dat is een pap die de rest van de gerstkorrel bevat samen met de opgeloste suiker. Om de vloeistof te bekomen moet men dus filtreren. In het tweede stadium, wordt er in de filterkuip een scheiding doorgevoerd van het vaste en vloeibare bestanddeel van het beslag. Het vaste bestanddeel noemt men draf en dit wordt verder als veevoeder voor koeien verkocht. Het vloeibare bestanddeel is wort. De wort wordt samen met hop gekookt in een kookketel. Tijdens dit derde stadium gebeuren een paar zeer belangrijke processen: een opname van de bitterstoffen en de aromastoffen uit de hop en het uitvlokken van eiwitbestanddelen. Hierbij is het de kunst om de goede eiwitten, die het schuim in het bier zullen vormen, te behouden en de slechte eiwitten, die het bier achteraf troebel zouden maken, te laten coaguleren (uitvlokken). Het wort wordt steriel gemaakt. Aangezien Maes Pils niet gepasteuriseerd is, moeten de brouwers vanaf nu de grootste zorg dragen om de steriliteit van het bier te verzekeren. Tot slot gaat men door verdamping de juiste suikerconcentratie in het wort bekomen.

 

2) Gisten

Nadat de wort de juiste concentratie aan suikers en de gewenste bitterheid heeft, wordt er gist aan toegevoegd. Aangezien gist een levend organisme is, moet men het kokende wort afkoelen om de gist niet te doden. Naargelang men hoge of lage gistingsbieren wenst te maken, zullen de brouwers afkoelen tot op hoge (15 à 20°C) of lage temperatuur (5 à 10°C). De gist wordt aan het afgekoelde wort toegevoegd en dadelijk begint de omzetting van de suikers naar alcohol en koolzuurgas. Er is een duidelijk onderscheid tussen hoge gisting en lage gisting. Bij hoge gisting wordt een speciale giststam gebruikt die optimaal werkt bij hoge temperaturen (15-25 °C). De gist gaat op het einde van de gisting naar boven stijgen. Bij lage gisting wordt een giststam gebruikt die het liefst werkt op lage temperaturen (6-12 °C).

Op het einde van de gisting gaat de gist naar de bodem van de kuip zakken. Het gisten gebeurt in grote gistingskuipen. Tijdens de gisting worden er dus suikers omgezet tot alcohol en koolzuurgas. Het is opnieuw de kunst van de brouwer er voor te zorgen dat er minder of meer suikers vergist worden. De overblijvende suikers zullen voor een groot deel de smaak van het afgewerkte bier bepalen. Deze eindregeling noemt men in vaktermen het regelen van de eindvergisting.

 

3) Lagering

Lageren is ongeveer hetzelfde als rijpen. Dit proces heeft als hoofddoel het bier zuiver te maken.[169] Tijdens deze stap in het brouwproces is het jonge bier dat uit de gisting komt nog “bezoedeld” door jonge, onaangename biersmaken. Door het actief nagisten ontsnapt er nog verder koolzuur en dit neemt de onaangename smaken mee naar buiten. Het bier krijgt daardoor zijn eigen volle smaak. Verder laat men bij het lageren de temperaturen stelselmatig zakken tot onder 0°C. Hierdoor ontstaat er in het bier een “koude troebel” die uitvlokt en neerslaat. Deze troebel zal er straks uitgefilterd worden. Op deze manier wordt het bier gestabiliseerd tegen koude en tegen de uitvlokking.[170] Het lageren gebeurt in tanks in de lagerkelder. Er zijn twee soorten lagerkelders: een open en een gesloten lagerkelder. Bij een open lagerkelder moet heel de ruimte gekoeld worden. In de gesloten kelder staan de tanks achter een muur, zodat enkel de de ruimte waar de tanks in staan gekoeld moet worden. In deze lagerkelder is de luchttemperatuur -2°C achter de muur en 6-7°C in de gang. Om het bier helder te maken, moet het gefilterd worden.[171]

 

4) Bierfiltratie

De bedoeling van de filtratie is het verwijderen van alle deeltjes uit het bier. Dit zijn gist, uitgevlokte eiwitten en zwevende hopbestanden. Door de gist te verwijderen uit het bier wordt het bier vanaf nu zeer gevoelig aan oxidatie of veroudering. Alle apparatuur is nu ook zodanig ontworpen dat men bij iedere beweging van het bier zo weinig mogelijk zuurstofinslag krijgt.

Meestal wordt er gefilterd met kiezelguhr. Dit zijn gebrande schelpjes van diatomeeën. Dit fijne poeder wordt samen met gist en alle andere onzuiverheden op een kartonnen draagplaat tegengehouden. In het geval van Maes volgt hierna nog een eindfiltratie op een kartonfilter die de allerlaatste gistcel zal tegenhouden.

 

Veel brouwers verkiezen om hun bier na de filtratie te pasteuriseren. Dit bestaat er in om het bier op te warmen gedurende een korte of langere tijd op temperaturen gaande van 60 tot 72°C naargelang het systeem (tunnel of flash). Dit doet men om de biologische stabiliteit te verzekeren indien men de garantie niet heeft om het bier gedurende het ganse productieproces kiemvrij te behandelen. Zoals eerder vermeld wordt Maes Pils niet gepasteuriseerd en houdt men het hele productieproces vanaf het gisten steriel. De meeste brouwers kozen voor pasteurisatie om de hoge kosten en inspanningen te vermijden die het steriel houden van de volledige productiecyclus met zich brengt. Brouwerij Maes gebruikt uitsluitend de allerbeste grondstoffen en legt zich zulke hoge hygiënische eisen op om niet te hoeven pasteuriseren. Want ongepasteuriseerd betekent het behoud van de natuurlijke smaak van het bier.[172]

 

Conditionering

Onder conditionering wordt het vullen van bier in flessen, vaten, blik en bulk verstaan. Alhoewel de vorm en de inhoud van de verpakking kunnen verschillen, blijft de techniek van het afvullen steeds hetzelfde. Bier is een vloeistof dat een gas (koolzuur) bevat en dit gas heeft de constante neiging om uit het bier te ontsnappen. Om die reden zal men bij iedere beweging van het bier zorgen voor een tegendruk die gelijk is aan de inwendige druk van het koolzuurgas. Dit principe noemt men isobarometrie.

De conditionering gebeurt in de afvullerij.[173] Voor een schema van het productieproces zie bijlage 5.3.. Om een idee te hebben van de verschillende brouwafdelingen zie foto’s 3.5. tot 3.17..

 

 3.4. De uitbouw van de commerciële dienst en de boekhouding

 

De commerciële dienst

Door de sterke uitbreiding van het afzetgebied van de Brouwerij Maes was er dringend nood aan een goed functionerende commerciële dienst. Die was er voorheen niet omdat het ook niet echt nodig was. Het voornaamste afzetgebied van de Brouwerij Maes was Waarloos en als tweede Antwerpen. De contacten met de caféhouders werden onderhouden door Eduard Maes. Hij werd hierbij geholpen door de vrije vertegenwoordigers Maurice De Weerdt, schoonbroer van Michel Maes, Firmin Caneele, Gustaaf Lenaerts, Ferdinand Boeckx en Gaston Raemdonck. Deze vrije vertegenwoordigers waren zelfstandigen die werkten op commissieloon. Zodoende werden ze niet opgenomen in de loonlijst en staan ze nergens in het personeelsregister vermeld. Zij werden op het einde van de maand uitbetaald door Louis Aerts die de statistieken van de verkopen bijhield. Één keer per week kwamen de vrije vertegenwoordigers samen bij Eduard om verslag van hun activiteiten uit te brengen.[174]

 

Maar door de grotere afzet van Maes Pils en Prima Maezenbier en door een groter afzetgebied was dit systeem niet meer houdbaar. Daarom beslisten de bedrijfsleiders om een commerciële dienst op te richten. Op 1 oktober 1948 werd August Van Dingenen, iedereen noemde hem Staf, als eerste commerciële bediende aangeworven bij de brouwerij. August Van Dingenen had een bureau in Antwerpen en hij was tevens verantwoordelijk voor deze regio. Later werd hij benoemd tot sales manager en had hij 12 commerciële vertegenwoordigers onder zich. Zijn functie als sales manager bestond erin om in de regio Antwerpen verschillende aantrekkingspunten op te richten. Hij moest goede zaken in het Antwerpse vinden die partner van de brouwerij wilden worden. Hierdoor bestond zijn functie vooral in het oprichten van nieuwe zaken, het in huur nemen van nieuwe gebouwen, het inrichten van cafés, enz.

 

Alle namiddagen kwam Eduard bij August Van Dingenen langs om te bespreken wie een café wilde oprichten en of deze toekomstige uitbaters aan de vereiste criteria voldeden. De belangrijkste criteria waren de ligging van de zaak en de kwaliteit van de uitbater. Zeer belangrijk was de reputatie die de toekomstige uitbaters hadden op het gebied van sport. Met gevolg dat heel wat bekende sportfiguren uit de wielerwereld een Maescafé uitbaatte. Bij voorkeur werden mensen uit de wielerwereld genomen. Dit had twee voordelen. Ten eerste was bier de drank van de gewone man. Ten tweede had de gewone man interesse voor sport en de wielersport was toen een zeer populaire sport. Dus als je een grote kampioen kon aantrekken, dan stroomde het volk binnen.[175] Eduard en August Van Dingenen slaagden zonder meer in hun opzet. Stan Ockers had een Maescafé in de Driekoningenstraat, Dolf Verschueren, wereldkampioen Stayers in 1952, 1953 en 1954 baatte café “De Telegram” in de Jezusstraat uit en Willy Michiaux, zes maal Belgisch kampioen Stayers (in 1936, 1940, 1943, 1944, 1945 en 1947), had een café vlakbij het Sportpaleis.[176]

 

De boekhouding

Voor de oorlog had de brouwerij praktisch geen boekhouding. Alles werd door de brouwers zelf bijgehouden, bijgestaan door meneer Boon. Meneer Boon stamde af van een notarisfamilie en was familie langs de kant van Egied Maes. De grotere productie en afzet en de oprichting van een commerciële dienst brachten een grotere administratieve rompslomp met zich mee en maakte een echte boekhouding noodzakelijk. Voor deze functie werd eveneens August Van Dingenen aangenomen, die de boekhouding van meneer Boon overnam. Hij werkte vooral aan de centralisatie van de boekhouding.[177]

 

August Van Dingenen had dus eigenlijk twee functies: ten eerste was hij boekhouder en ten tweede was hij hoofd van de commerciële dienst. Deze dubbele functies zou hij blijven uitoefenen tot aan de fusie met Watney Mann in 1969.

 

3.5. Een sterke stijging van het personeel

 

De toenemende bierproductie, de uitbreiding van de brouwerij, de grotere afzet en de uitbouw van twee nieuwe diensten zorgden voor een sterke stijging van het personeel. Waar de Brouwerij Maes in 1945 86 arbeiders tewerk stelde, is dit aantal in 1950 reeds opgeklommen tot 176 arbeiders (zie grafiek 1.3.)! Meer dan het dubbel dus. Maar het is pas in 1948 dat het vooroorlogse peil van 1937, met 133 arbeiders, overschreden werd. De tendens, ingezet in de jaren dertig, ging verder. De brouwerij stelde, procentueel gezien, steeds minder arbeiders van Waarloos te werk. Terwijl in 1943 nog 67% van de arbeiders woonachtig waren in Waarloos, ligt dit cijfer op het einde van de jaren vijftig nog maar rond de 50%.[178] Een verdere daling dus, maar toch was de Brouwerij Maes nog altijd de belangrijkste werkgever in de gemeente Waarloos, gelet op het groeiend aantal.

 

Binnen de brouwerij waren er verschillende diensten waar de arbeiders werden tewerkgesteld. Per dienst oefenden de arbeiders een ander beroep uit. Het merendeel van deze beroepen vergden een zekere specialisatie die de arbeiders verwierven door jarenlange ervaring op te doen. Meestal begon men als hulpje, om dan via gast op te klimmen tot meester.

De beroepen in een brouwerij waren zeer gevarieerd. In de mouterij was de mouter aan het werk. Zijn taak bestond er in de moutlaag, die op de vloer op een veranderlijke dikte lag uitgespreid, te keren met behulp van een houten moutschop. Dit was zeer nauwkeurig en lastig werk dat een lange opleiding eiste. Een ander belangrijk beroep binnen de brouwerij was de brouwer. Hij moest de instructies van de brouwmeester uitvoeren. Zijn belangrijkste taken waren het regelen van de afsluitkranen en de pompen en de filtratie en het koken van de wort regelmatig nakijken. Deze job moest met nauwkeurigheid en veel zorg gedaan worden, want één verkeerde behandeling kon aanzienlijke schade berokkenen. De brouwers genoten dan ook veel aanzien in de brouwerij. Andere gespecialiseerde beroepen met een grote verantwoordelijkheid waren de maalder, de afkoeler, de keldergast en de afvuller. Meer eenvoudige beroepen waren de vatenspoeler, de vaten-nazichter, de perser, de pekker, de filtermassa-wasser en de laboratorium gast.[179]

 

Opvallend voor de Brouwerij Maes was dat elke afdeling geleid werd door een ‘clan’ of een familie. Het kwam er op neer dat de arbeiders in een afdeling verwant waren met elkaar. Dit kon zijn een zoon van, een broer van, een oom van, enz. Elke familie voelde zich verantwoordelijk voor zijn afdeling en was minder bereid de verworven kennis te delen met derden. Door deze instelling beschouwde elke arbeider de brouwerij een beetje als zijn eigendom. Het bestuur had geen probleem met deze ‘clans’, integendeel zelfs. Als er problemen waren op de brouwerij nam het bestuur contact op met de clans. De Brouwerij Maes telde zo’n vijftal families. De familie Peeters had de leiding in de brouwzaal, de familie Huys was bevoegd voor de koeltechnieken, de familie De Hert was verantwoordelijk voor de lagerkelders en het onderhoud. De familie Voet waren mecaniciens, loodgieters en metsers en stonden ook in voor de productie. De familieleden Van Camp waren de managers. Zij moesten alles coördineren.[180] Zo waren in 1950 8 familieleden van de familie Peeters in dienst en 7 familieleden van de familie De Hert. Vijf arbeiders hadden als achternaam Voet. Daarbij kwamen nog de aangetrouwde familieleden met een andere familienaam. Dit aantal is echter moeilijk te achterhalen in de personeelsregisters.[181]

 

3.6. Waren de brouwers Maes paternalistische ondernemers?

 

Na de Tweede Wereldoorlog leek het alsof Eduard en Michel Maes hun politieke deelname en hun inbreng in het Waarlose verenigingsleven op een laag pitje zetten. Of dit echt zo was kan ik niet met zekerheid zeggen, maar omtrent dit onderwerp is er bitter weinig informatie te vinden. Dit wil niet zeggen dat ze niet meer begaan waren met het sociale lot van hun arbeiders en de inwoners van Waarloos. Integendeel zelfs. Michel, maar vooral Eduard waren in sommige opzichten erg genereus tegenover hun arbeiders als deze in de problemen zaten. Waar hij kon hielp Eduard Maes zijn werknemers uit de financiële of juridische moeilijkheden. De arbeiders konden dus altijd op hem rekenen. Dat blijkt o.m. uit volgende anekdote, verteld door Jules Peeters:

 

In 1945 kwam een Waarlozenaar terug uit Duitsland met een Poolse vrouw. Ze trouwden en Pierre kocht een huisje in Waarloos en werkte ondertussen al twee jaar in de brouwerij. In 1948-1949 begonnen de problemen wanneer Pierre ruzie kreeg met zijn buurman over een beek die tussen de twee huizen liep. 's Nachts vertrouwde Pierre aan zijn werkmaat Jules Peeters in de brouwzaal zijn probleem toe. Door die ruzie moest Pierre immers een advocaat nemen en die zou hem 1500 frank kostte. Dat geld had Pierre voor iets anders nodig. Jules Peeters kreeg er zo'n medelijden mee dat hij besloot te helpen. Hij zei tegen Pierre dat hij naar meneer Eduard moest gaan en zijn probleem aan hem moest uitleggen. Meneer Eduard zou wel raad weten en hem helpen. De volgende dag ging Jules Peeters onmiddellijk naar meneer Eduard om te zeggen dat Pierre met een probleem zat. Gevolg, Pierre moest mee naar het bureau van meneer Eduard. Nadat Pierre zijn hele verhaal uit de doeken had gedaan, zei meneer Eduard: ”Als je straks stopt met werken om 1 uur dan pak je de fiets of de autobus en je rijdt naar de Belgiëlei in Antwerpen. Daar woont mijn advocaat en zeg dat ik gezegd heb dat hij dat uit de voeten moet doen en geen frank mag aanrekenen.” Zo gezegd, zo gedaan en die advocaat heeft dat voor Pierre in orde gebracht. En Pierre heeft geen cent moeten betalen.[182]

 

De Brouwerij Maes had ook sociale arbeiderswoningen gebouwd. Een rij huizen in het Waarloosveld, vlakbij de brouwerij en een andere rij arbeidershuizen op de hoek tussen de Ferdinand Maesstraat en de Beekboshoek. Naast deze huizen had de brouwerij ook enkele boerderijen in haar bezit waaronder de boerderij van Réné Claessens en enkele cafés.[183]

 

4. Ondanks succes in de periode 1951-1969 toch een dreiging tot een overname?

 

4.1. De problemen die gepaard gingen met veel succes

 

Het succes van Maes Pils in de naoorlogse jaren zette zich ook door in de volgende decennia. In 1950 verkocht de Brouwerij Maes 130 800 hectoliter en dit steeg tot 165 300 hectoliter in 1960.[184] Niet verwonderlijk dat in deze periode de brouwerij pas echt doorbrak in het Antwerpse en in de Brusselse agglomeratie. Maes Pils kreeg een naambekendheid en populariteit die in feite veel hoger lag dan de verkoopcijfers lieten vermoeden. Bij enquêtes werd de Maes Pils door de consument als tweede of derde bier geklasseerd, terwijl de Brouwerij Maes in werkelijkheid slechts de vijftiende grootste Belgische brouwerij was.[185] Deze populariteit had tot gevolg dat veel mensen een café wilde openen, maar zij beschikten meestal niet over de nodige kapitalen. Deze caféhouders konden dan leningen aangaan bij de brouwerij, maar door het toenemend succes kon de brouwerij geen leningen blijven geven. Het geleende geld bedroeg immers tientallen miljoenen en kwam uit de liquide van de brouwerij. Dit kon echter niet blijven duren en op een gegeven moment was er sprake van dat de brouwerij bijna ten onder zou gaan aan haar eigen succes. Ze wou daarom geld lenen van de bank, maar de banken waren minder geïnteresseerd in de brouwerijsector.[186] Immers, in de gouden jaren zestig konden de banken elders veel meer geld verdienen en de brouwerijwinsten zijn nooit spectaculair hoog geweest in vergelijking met andere industriële sectoren zoals bvb. de chemische nijverheid. Verder dachten de banken dat de kleine Waarlose brouwerij snel door een andere brouwerij opgeslorpt zou worden.[187]

 

Het probleem van de stijgende verkoop ging gepaard met een toenemende productie. Maar ook dat zorgde voor de nodige problemen. Want om de verkoop aan te kunnen moest de brouwerij meer produceren, maar dat betekende de capaciteit uitbreiden. Daar ontbraken echter de eigen financiële middelen voor. Want zoals eerder vermeld kon men minder beroep doen op de banken. Met gevolg dat de brouwerij met de eigen middelen bleef verder werken en zich de zware investeringen voor uitbreidingen niet kon veroorloven.[188] Het eerste doel bleef pils verkopen en dan pas geleidelijk de capaciteit uitbreiden.

 

Een derde probleem was de verandering van drinkgewoonten. In de jaren vijftig vielen sommige hoge gistingsbieren terug in de smaak van het Belgisch publiek (o.a. Ginder-ale, Op-ale, Vieux-Temps, …), maar ook sinds de wereldtentoonstelling van 1958 te Brussel werd het Duitse lage gistingsbier “Dortmunder” zeer populair in België. Men sprak in die jaren dan ook van een echte Dortrage. Natuurlijk wilden Eduard en Michel Maes niet achterblijven en in 1958 besloten ze een eigen Dort te brouwen.[189] Maar dat betekende opnieuw kosten maken!

 

4.2. De oplossingen

 

Het grootste probleem van de Brouwerij Maes was een dus een tekort aan kapitaal. Eenmaal men genoeg kapitaal had, kon men uitbreiden in infrastructuur en nieuwe caféhouders financiële steun geven in de oprichting, inrichting en uitbating van hun café.

 

Aangezien de banken niet wilden meewerken besloten Eduard en Michel op de buitengewone algemene vergadering van 3 september 1951 om het maatschappelijk kapitaal te verhogen met 22 miljoen vijfhonderdduizend BEF. Hierdoor kwam het maatschappelijk kapitaal op een totaal van 26 miljoen vijfhonderdduizend BEF. Door deze kapitaalsverhoging moesten ook de aandelen aangepast worden. Het maatschappelijk kapitaal werd verdeeld onder 800 aandelen, waarvan 400 aandelen van reeks A en 400 aandelen van reeks B. Alle aandelen waren op naam en zonder aanduiding van waarde. Opvallend was ook de nieuwe samenstelling van de aandeelhouders. Reeks A bestond uit 2 aandeelhouders Eduard en Marcelle Maes. Zij bezaten elk 200 aandelen. Reeks B daarentegen bestond uit wel 5 aandeelhouders: Michel, Maria-Joseph, Irma, Florinne Maes en haar echtgenoot Georges Van der Keilen. Allen bezaten 100 aandelen, behalve Florinne en haar man. Zij bezaten samen 100 aandelen (zie ook tabel 2.7.).[190]

 

Maar deze kapitaalsverhoging alleen was niet genoeg. Ondanks het feit dat de banken zich zeer afzijdig hielden ten opzichte van de brouwerijsector, slaagde August Van Dingenen er in 1956 toch in een kredietlijn van 10 miljoen te openen bij de Bank van Brussel. Dit was het resultaat van maandenlang inpraten op de onderdirecteur van de Bank van Brussel die bij hem in de buurt woonde. Het was toen vrij ongewoon dat een brouwerij bij een bank een kredietlijn kon openen voor commerciële doeleinden. Dankzij deze kredietlijn waren de problemen in verband met de caféhouders opgelost. De brouwerij moest hen niet meer al het geld lenen om een café op te starten. Het kwam er op neer dat caféhouders die geld nodig hadden rechtstreeks bij de bank geld leenden en de brouwerij trad op als waarborgpersoon. Van het ogenblik dat de cliënt niet kon betalen, kwam de brouwerij tussen. Uiteindelijk hield dit geen enkel risico in voor de bank en de brouwerij kon haar geld gebruiken om te investeren in de uitbreidingen.[191]

 

Met deze kredietlijn van 10 miljoen waren de geldgebreken niet helemaal opgelost. Immers, de kredietlijn was enkel bestemd om leningen aan de caféhouders te geven en niet om te investeren in nieuwe machines en gebouwen. Toch waren er in de jaren vijftig al enkele kleine aanpassingen gedaan. Maar dit was niet genoeg. Tussen 1958 en 1961 steeg de verkoop van Maes Pils van 153 000 tot 181 000 hectoliter. Met gevolg dat de capaciteit van de brouwzaal met de dag meer en meer ontoereikend werd. De brouwzaal dateerde immers van 1932! Op dat ogenblik werden 50 000 hectoliter Maes Pils verkocht, wat neerkwam op slechts vier brouwsels per dag. In 1961 diende het bestaande ritme van drie brouwsels per dag opgevoerd naar vier, waardoor de maximumcapaciteit bereikt werd. Om dit mogelijk te maken werden de klassieke open wortkoelers vervangen door gesloten platenkoelers. Op dit nieuwe procédé werd pas overgeschakeld nadat proeven hadden bewezen dat de kwaliteit van Maes Pils verzekerd bleef. Inmiddels bleef de verkoop van Maes Pils onverminderd stijgen: 191 000 hectoliter in 1962, 205 000 in 1963 en 231 000 hectoliter in 1964.[192]

 

Om dit te kunnen blijven realiseren besliste de aandeelhouders in 1964 wederom in een buitengewone algemene vergadering om over te gaan tot een derde kapitaalsverhoging. Het maatschappelijk kapitaal werd dit maal verhoogd met 73 miljoen vijfhonderdduizend BEF, waardoor men op een totaal kwam van 100 miljoen. De 73 miljoen vijfhonderdduizend BEF bestond voor een deel uit het integraal bedrag van de geboekte "wettelijke reserve" die 2 miljoen zeshonderd vijftigduizend BEF bedroeg en voor een ander deel het bedrag van de geboekte "buitengewone reserve", namelijk 70 miljoen achthonderd vijftigduizend frank. Door deze kapitaalsverhoging werden de oude 800 aandelen vervangen door 800 nieuwe aandelen aan toonder en zonder aanduiding van de nominale waarde. De aandelen werden gelijk verdeeld tussen de twee reeksen.

In de samenstelling van de aandeelhouders zijn toch enkele opvallende veranderingen op te merken. In reeks B zijn twee nieuwe aandeelhouders bijgekomen waaronder Theo en Eleonora Maes. Reeks B heeft nu dus 6 aandeelhouders waardoor ook het aantal aandelen per aandeelhouder wijzigt. Opvallend is dat Michel, ondanks dat hij afgevaardigd bestuurder is, 60 aandelen minder heeft. Dertig daarvan werden toegedeeld aan zijn zoon Theo en de andere dertig aan zijn dochter Eleonora (zie ook tabel 2.8.).[193]

 

Ondertussen had de brouwerij in 1960 de duur van de vennootschap verlengd met opnieuw 30 jaar. De termijn van dertig jaar die ingegaan was in 1930 was immers tegen 1960 afgelopen. De termijnverlenging van dertig jaar duidt aan dat Michel en Eduard van plan waren nog lang door te gaan met de exploitatie van hun brouwerij. In datzelfde jaar werden beiden trouwens benoemd tot algemeen bestuurder. De beheerraad werd als volgt samengesteld: Eduard en Michel waren de afgevaardigde beheerders, Marcelle en Marie-Joseph bleven hun ambt van beheerder uitoefenen tot in 1964. Het is overduidelijk dat het beheer van het bedrijf nog steeds volledig in handen was van de familie Maes.[194]

 

Nu de nodige kapitalen verzameld waren, kon de Brouwerij Maes beginnen met een geleidelijke uitbreiding van de brouwerij en met het brouwen van nieuwe bieren.

 

4.3. De resultaten: nieuwe machines en nieuwe biersoorten

 

Vernieuwingen

Reeds in de jaren vijftig bleek de capaciteit van de bestaande flessenafvullerij ontoereikend en moest er dringend een nieuwe vulzaal gebouwd worden met voldoende ruimte om twee afvullijnen te plaatsen. De eerste, met een capaciteit van 18 000 flessen per uur, werd in 1959 in werking gesteld. Meteen werd een nieuwe filtreerzaal gebouwd alsook een tankkelder voor het opslaan van het gefilterd bier. Een tweede afvullijn, eveneens met een capaciteit van 18 000 flessen per uur, werd in 1961 in gebruik genomen.[195] Een jaar later plaatste de brouwerij een stoomdrukketel van 12 atu in de ketelzaal.[196] Maar deze maatregelen alleen waren niet voldoende. In de jaren zestig gingen Herman De Nayer en zijn medewerkers intensief op zoek om het aantal brouwsels per dag te verhogen van vier naar vijf. Uiteindelijk werd besloten de bestaande filtreerkuip te laten omvormen door een gespecialiseerde Duitse firma. De tijd nodig om één brouwsel te filtreren kon aldus gebracht worden van 4u25min naar 3u10min! Ook de stap van vijf naar zes brouwsels werd mogelijk maar dan wel ingevolge een verregaande automatisering. In 1966 werd het transport van en naar de moutsilo’s uitgebreid en geautomatiseerd, alsook het malen van het mout. De dosering van de moutsoorten en het brouwwater, het koken en de koeling van het wort, de bevoorrading van het koel- en ijswater, kortom, al wat enige invloed kon hebben op een mogelijke vertraging of onderbreking van het brouwproces werd automatisch geregeld, gecontroleerd en overzichtelijk overgebracht naar één centraal controlebord in de machinekamer. In de machinekamer kon men ook de temperatuur aflezen van verschillende gistings- en lagerkelders en had men een duidelijk overzicht over de energievoorzieningen zoals de stoomketels, de luchtcompressoren en het water. Zo kon in 1970 gebrouwen worden aan een ritme van zes brouwsels per dag of in het totaal 1600 hectoliter wort per dag.[197]

 

Dus tot in 1969 was de brouwerij klassiek uitgerust, maar alle afdelingen waren technologisch niet op de snelheid waarmee sommige andere brouwerijen waren geëvolueerd. De vatenafvullerij was wat verouderd, maar de afdelingen om bier te brouwen, dus vanaf de brouwzaal tot en met de filtratie, stonden kwalitatief gezien op punt.[198]

 

Nieuwe biersoorten

Onder invloed van nieuwe bieren veranderde de smaak van de consument gedeeltelijk. Reeds in 1956 brachten Eduard en Michel de Speciale Maes, een hoge gistingsbier, op de markt. Maar een echte Dortrage zette zich op en ze konden niet achterblijven.[199] Twee jaar later volgde de Maes Dort. Dit was een gezonde reactie tegen een al te opdringerige buitenlandse concurrentie.[200] Om hoge gistingsbieren te kunnen brouwen werd een nieuwe zaal voor de productie van deze bieren ingericht, totaal gescheiden van de lage gisting. Meteen werd ook de lagerkelder aangepast.[201] Aldus bestond het bestaande assortiment in de jaren vijftig uit Maes Pils, Prima Maes, Speciale Maes en Maes Dort.

 

Dit gamma werd uitgebreid met de productie van tafelbieren: Triple Maes van 3,3 Vol.% alc., Dubbel Maes van 2,4 Vol.% alc. en Maes van 1,6 Vol.% alc.[202]

Eind jaren vijftig maakten de Trappistenbieren Chimay, Westmalle en Orval furore. De brouwers Maes wilden ook nu weer de trend volgen en voldoen aan de vraag van het publiek. Maar deze keer mocht er geen groot geld geïnvesteerd worden. Met andere woorden, dure industriële proefbrouwsels werden niet toegestaan. Mini proefbrouwsels mochten wel en Herman De Nayer en zijn medewerker, ingenieur Paul Nyssens, verantwoordelijk voor het laboratorium, maakten in roestvrije stalen emmers enkele proefbrouwsels van twintig liter. Het gisten en lageren gebeurde in roestvrije stalen biervaten. De degustatie van deze fruitige en vooral zachte proefbrouwsels werd een echte meevaller en Herman De Nayer kreeg onmiddellijk de toelating om over te gaan tot brouwen. Inmiddels had Eduard Maes reeds contact opgenomen met de Prelaat van de Norbertijnenabdij van Grimbergen en was er een akkoord bereikt om het nieuwe bier “Grimbergen Abdijbier” te noemen. In 1958 werd de roodbruine Grimbergen Dubbel van 6,5 Vol.% alc. en de amberkleurige Grimbergen Tripel van 9 Vol.% alc. op de markt gebracht.[203]

 

4.4. De overname van Brouwerij Maes door Watney Mann (1969)

 

Ondanks de oplossingen die Eduard en Michel Maes invoerden en de behaalde resultaten bleven de brouwers eind jaren zestig met verschillende problemen kampen. Ten eerste de onverminderde stijging van de verkoop, zowel in Vlaanderen, Brussel als aan de kust. De bedrijfsleiders stonden voor de keuze, ofwel de productie op het bestaande peil houden ofwel verder uitbreiden. Dit impliceerde het oprichten van een nieuwe brouwerij: een tweede brouwzaal, een tweede wortkoeling, ruimere gistings- en lageringkelders, een nieuwe flessen- en vatenvullerij, grotere stoomketels, sterkere koelcompressoren, nieuwe hoog- en laagspanningscabines, enz.[204] De productie diende eigenlijk verviervoudigd te worden om de overlevingskansen van de brouwerij op langere termijn te kunnen garanderen.[205] Deze investeringen zouden echter in de honderden miljoenen lopen. Er diende ook geïnvesteerd te worden in mensen, vooral de commerciële dienst was onderbemand. Er waren slechts twee vertegenwoordigers met een bediendestatuut en verder een aantal zelfstandigen met een eigen cliënteel.[206] De Brouwerij Maes had voor dit alles niet voldoende financiële armslag. Ten eerste konden de bedrijfsleiders niet aankloppen bij hun passieve aandeelhouders, hun familieleden. Doorheen de tijd waren de aandelen verdeeld onder de familieleden, waardoor de band met de brouwerij verwaterde. Zij hadden wel recht op een deel van de winst, maar omdat ze zelf niet in de brouwerij werkten, investeerden ze die winst niet meer terug in het bedrijf. Dat was een probleem in veel familiale bedrijven in België.[207] Ten tweede wilden de banken niet investeren in de brouwerij. Zij dachten dat het bedrijf uiteindelijk opgeslorpt zou worden door Artois. Op het moment dat men dit besefte was de brouwerij met een productie van 270 000 hectoliter de negende grootste Belgische brouwerij.[208]

 

Brouwerij Maes stond vervolgens voor de keuze: ofwel klein blijven, ofwel aanleunen bij een grotere broer. Michel en Eduard bleven onbeslist en het was Theo Maes die uiteindelijk koos voor de tweede optie. Hij ging op zoek naar een financier met voldoende armslag en ambitie om het bedrijf over te nemen en er tenminste één miljard BEF in te investeren. In Duitsland was Oetker geïnteresseerd en ook het Deense Carlsberg toonde belangstelling. Uiteindelijk werd het Watney Mann, een Britse bierreus. De eerste besprekingen met Watney Mann hadden plaats in juli 1968. Voor de Brouwerij Maes werden de professoren Roger Dilleman, Roger Blainpan, Walter Van Gerven en natuurlijk Theo Maes aangesteld. Een Brussels advocatenbureau, gespecialiseerd in take-overs, vertegenwoordigde Watney Mann.[209] Precies een jaar later, op 31 juli 1969, werd de overname een feit. Watney Mann aanvaarde de plannen en de ideeën van de Brouwerij Maes en bood de brouwerij de nodige middelen, zowel rechtsreeks (door kapitaalverhogingen) als onrechtstreeks (door waarborgen te tekenen).[210]

 

Door de overname met Watney Mann kwam er een totaal ander bestuur. Eduard en Michel trokken zich terug uit de dagelijkse leiding van de brouwerij en ze werden opgevolgd door Theo Maes, de enige mannelijke opvolger van Michel, en door Christian Fache, de schoonzoon van Eduard. Theo, wiens vader zich nooit had bezig gehouden met de commerciële kant van de zaak, richtte zich tot de commerciële dienst. Christian Fache daarentegen ontfermde zich over de interne diensten van de brouwerij. De rollen werden dus omgekeerd.[211]

 

Watney Mann was een multinational uit Londen die bekend stond voor zijn bier Red Barrel. Dit bier werd gedronken uit een glazen bierpot met oor en het symbool van Red Barrel was het rode vaatje. Watney Mann was in België al op de markt met twee brouwerijen. Ze hadden een eerste brouwerij in Wallonië, de N.V. Brasserie Jules Delbruyère te Châtelet. Later kochten ze ook Brouwerij Vandenheuvel te Brussel op. Na de overname van deze twee brouwerijen rezen overal in het land Watney pubs op. Maar Red Barrel was geen blijvend succes met gevolg dat de twee overgenomen brouwerijen snel hun marktaandeel verloren. Dat was één van de redenen waarom Brouwerij Maes zeer goed verkocht is geweest aan Watneys. De Brouwerij Maes beschikte immers over een bier van goede kwaliteit en een sterk merk, Maes Pils. Een bier dat meer en meer gewaardeerd werd door de pilsdrinker, dat bewezen de verkoopcijfers. Dit in tegenstelling tot Red Barrel en Ekla, het pilsenbier van brouwerij Vandenheuvel.[212]

 

Voor de 290 arbeiders kwam het nieuws van de overname zeer onverwacht. De productie en de verkoop liepen immers vlot en alle activiteiten verliepen normaal. Geen enkele werknemer dacht dat men een overname wilde realiseren. Met gevolg dat de overname ook moeilijk geaccepteerd werd door het personeel. Men dacht dat de intentie van Watney was om hun tonnetje als blikvanger te lanceren ten koste van het eigen logo van Maes Pils. Dat zou een maatregel zijn die voor veel werknemers moeilijk te slikken was. Op de werkvloer zelf ondervond men geen grote veranderingen ten gevolge van de overname.[213]

 

4.5. Het personeel

 

In de periode 1950-1969 traden enkele mensen in dienst die later een belangrijke rol zouden vervullen binnen de brouwerij. Eduard en Michel hadden nog steeds de leiding en ze werden daarin bijgestaan door de Duitse brouwingenieur Hans Gabriël.

 

In februari 1950 verzocht Hans Gabriël de directie om een assistent. Dit was niet alleen nodig omwille van de verdubbeling van de omzet sedert de bevrijding, maar ook wegens het feit dat de gezondheid van Hans Gabriël achteruit ging. Het krijgsgevangenschap in Joegoslavië had zijn gestel ondermijnd. In 1950 trad Herman De Nayer in dienst.[214]

 

Herman De Nayer werd geboren op 25 september 1925 te Temse in een brouwersfamilie. Zijn overgrootvader kwam er wonen als schoolhoofd-brouwer vanuit Elsene en zijn vader stond aan het hoofd van één van de elf brouwerijen die er toen in het Scheldedorp waren. De jonge brouwerszoon behaalde in Gent het diploma van brouwerij-ingenieur maar zag zich genoodzaakt op stage te gaan in een grote Leuvense brouwerij omdat het familiebedrijf sinds 1946 gesloten was. Na zijn legertijd kwam Herman in Kontich terecht waar hij ondertussen zijn toekomstige vrouw Simone De Schutter, kleindochter van Ferdinand Maes, leerde kennen. In 1950 werd hij in de brouwerij te Waarloos als assistent van Gabriël aangenomen. Maar in 1958 nam deze wegens gezondheidsredenen ontslag en werd hij door Herman De Nayer opgevolgd die twintig jaar als technisch directeur op de brouwerij zal blijven.[215] In 1960 overleed Hans Gabriël, de brouwer van Maes Pils, op 57-jarige leeftijd aan leukemie.[216]

 

In 1962 trad Robert Putman in dienst als assistent en adjunct-brouwmeester van Herman De Nayer.[217] Hij studeerde voor ingenieur voor de scheikunde en landbouw met specialisatie Brouwerijtechnologie. Robert Putman werd eerst op stage gestuurd naar de brouwerij D.A.B. (Dortmunder Athien Brauerei) in Dortmund waar hij de praktische knepen van het vak leerde. Daarna zou hij een intense samenwerking met Herman De Nayer aangaan.[218]

 

Een ander belangrijk personeels- en familielid was Theo Maes. Hij vervoegde in 1963 de brouwerij. Theo Maes, zoon van Michel Maes, werd geboren op 3 oktober 1939. Na zijn kleuterjaren te Waarloos stuurden Michel en Paula Ooms hun zoon twaalf jaar lang op internaat naar het Sint-Jan-Berchmanscollege te Antwerpen. In 1957 vatte Theo Maes zijn universitaire studies aan in Leuven en deed hij, zoals Theo Maes het zelf noemde, de ‘weg op zeven’. Michel Maes dacht niet meer lang te leven en verzocht Theo Maes zijn universitaire studies snel af te ronden. Toen was het mogelijk gedurende een periode van vijf jaar rechten, economie en notariaat te combineren. Ondertussen wist hij ook nog zijn legerdienst te vervullen.[219] Dus vanaf zijn universiteitsjaren werd Theo Maes psychologisch klaargestoomd voor de opvolging van zijn vader in de brouwerij. Theo Maes huwde met Hilde Swenden, dochter van een steenbakker wiens grootvader eertijds te Rumst de steenbakkerij van Egied Maes had gekocht![220]

 

Al deze personen waren kaderleden. De toenemende verkoop en productie van de brouwerij zorgde eveneens voor een stijging van het personeelsbestand. Tussen 1951 en 1969 steeg het aantal arbeiders van 199 naar 421, dus meer dan een verdubbeling. Het aantal arbeiders steeg wel maar af en toe was er wel een kleine terugval op te merken. Het zal tot 1960 duren eer de kaap van meer dan 300 arbeiders overschreden werd. Vanaf dan nam het aantal arbeiders stilaan toe tot 377 arbeiders in 1965. In de laatste helft van de jaren zestig was er dan weer een lichte daling op te merken, maar in 1969 schoot het arbeidersbestand omhoog tot 421 arbeiders (zie grafiek 1.4.).[221]

De arbeiders waren in deze periode in de meerderheid tegenover de bedienden. De verhouding was ongeveer 80% tegen 20%. De arbeiders oefenden in het algemeen arbeidfysisch werk uit en minder intellectuele arbeid. Uitgeschreven procedures of een taakbeschrijving bestond niet. De beginnende arbeiders leerden hun ambacht van andere arbeiders en de werkmethode werd gewoon overgenomen. Van gespecialiseerde opleidingen was geen sprake. De arbeiders oefenden dan ook meestal repetitieve taken uit.

 

Op sociaal vlak was er een beperkte personeelsdienst met twee bedienden. De meestergast rekende de uren die de arbeiders per dag gepresteerd hadden en bracht deze informatie om de veertien dagen naar de personeelsdienst. Die betaalden de lonen netto uit. De arbeiders kregen om de twee weken hun loon in een omslag uitbetaald en de bedienden éénmaal per maand. De relatie met de vakbonden gebeurde via de ondernemingsraad en het comité voor veiligheid en gezondheid. Één keer per maand was er een vergadering die werd voorgezeten door Herman De Nayer. Alles gebeurde toen in een zeer familiale sfeer waar iedereen elkaar kende en waar weinig contact was met de buitenwereld. De sociale voorzieningen waren zeer beperkt. Er was geen eigen eetzaal of wasplaats voor de arbeiders. Elke afdeling had wel een eetzaaltje waar de arbeiders konden lunchen en plaats was voor de kleerkasten.[222]

 

4.6. Maes en sport

 

Op het gebied van sport lieten Eduard en Michel Maes zich in met de wielersport. Contacten tussen de neven Maes en Cyriel Van Hauwaert leidde in 1954 tot de oprichting van de eerste Belgische extrasportieve wielrennersploeg, nl. Cyriel Van Hauwaert-Maes. Cyriel Van Hauwaert was een groot wielrenner voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Daarna werd hij fietsfabrikant en later dus medeoprichter van de extrasportieve wielrennerploeg.[223] Volgende renners traden als kopmannen van het merk van Van Hauwaert-Maes Pils op: Willy Vanitsen, Rik Van Kerckhoven, Rik Van Looy, Jos Schils, Roger De Cock en Dis Keteleer. Als helpers van dit team waren er Loyaerts, Briessen, Geers en Aloïs Deloor. In 1954 behaalde deze ploeg niet minder dan 43 overwinningen. Guillaume Driesen fungeerde als sportbestuurder. Als bijzondere koersen stonden op het programma: Milaan-San Remo, Parijs-Roubaix, Bordeaux-Parijs, Parijs-Tours en eventueel het Wereldkampioenschap.[224]

 

4.7. Het sociaal engagement van de Maesbazen

 

Ondanks het feit dat Michel en Eduard Maes neven waren van elkaar, waren het twee totaal verschillende mensen, zowel qua karakter als op de werkvloer.

Eduard hield zich vooral bezig met de commerciële kant van de zaak. Bij zijn oud-werknemers staat hij vooral bekend als een zeer streng maar rechtvaardig persoon. Hij kon zeer goed iemand waarderen voor wat hij gedaan had, maar hij kon ook geweldig hard zijn voor iets dat verkeerd liep. Een voorbeeldje: bij de opening van het café van Stanneke Ockers te Antwerpen, dat August Van Dingenen mee had helpen oprichten, stroomde het volk naar binnen. Toen August Van Dingenen achteraf bij Eduard Maes peilde naar een appreciërend en lovend woord, kreeg hij het volgende te horen: “Meneer Van Dingenen, als ik iets goed doe in de brouwerij is er ook niemand die zegt dat ik goed gewerkt heb. Maar als je het slecht zou gedaan hebben, zou ik het wel gezegd hebben!” Eduard kon, volgens August Van Dingenen, moeilijk een appreciatie voor iemand over zijn lippen krijgen. Maar qua eerlijkheid en qua medeleven met de huiselijke situatie van bepaalde arbeiders heeft Eduard Maes heel veel goed gedaan. Maar het lag echter in Eduard zijn karakter om dat niet aan de grote klok te hangen.[225] Door interviews af te nemen ben ik enkele voorbeelden te weten gekomen. Eentje daarvan heb ik reeds besproken, maar er zijn er nog.

 

Zo kreeg Jules Peeters begin jaren vijftig de mogelijkheid om een stuk grond naast zijn huis te kopen. Spijtig genoeg had hij niet onmiddellijk genoeg geld om het te kopen, aangezien hij net gebouwd had. Toch wou hij de grond hebben en besloot hij de grond te kopen. Hij kon 25 000 BEF van zijn schoonvader lenen en voor de overige 60 000 BEF besloot hij een beroep te doen op Eduard. Immers, een paar weken daarvoor had Michel gevraagd hoe het met Jules zijn huis ging en dan had hij gezegd dat als Jules iets tekort kwam, hij altijd mocht komen. Met deze gedachte in het achterhoofd trok Jules Peeters vol goede moed naar het kantoor van meneer Eduard. En volgens wijlen Jules Peeters speelde zich volgende dialoog af:

- Goedemorgen meneer Eduard.

- Zet u neer Jules. En wat is er?

- Meneer Eduard, nu moet je mij toch wel eens helpen hoor. Ik moet 35 000 frank hebben. Als ik dat niet heb dan kan ik de grond naast mijn huis niet kopen.

- Ah zo, ja ja.

- Nu moet je mij toch echt wel helpen hoor.

- Awel, Jules, wanneer moet je die 35 000 frank hebben?

- Awel dat is goed, wel bedankt meneer Eduard. Maar dan die percent!

- Wel luister, goede bierstekers die van ons geld komen lenen om een camion te kopen of een magazijn te zetten moeten 5 percent geven.

- Zoveel!

- Maar jij mag zeggen hoeveel percent je wil hebben.

- 3 percent.

- 3 percent, dat is dan in orde.

Met andere woorden, Jules Peeters mocht zelf kiezen hoeveel percent hij wou![226]

Dit voorbeeld tekent dat Eduard Maes heel sociaal aangelegd was en niet te beroerd om zijn werknemers te helpen. Daar tegenover staat dat Eduard ook heel streng was en absoluut niet tegen liegen kon. Dit wordt meermaals benadrukt door de oud-werknemers. Zo benadrukte Georgette Wouters dat je alles aan Eduard Maes kon vragen, maar je moest wel de waarheid spreken. Want liegen, daar kon hij niet tegen![227]

 

Michel Maes hield zich, in tegenstelling tot Eduard, uitsluitend bezig met de interne kwesties van de brouwerij. Zijn handicap, hij was sinds zijn achttiende praktisch blind, speelde daar ook een rol in. Omdat hij niet kon lezen droeg hij de hele administratie in zijn hoofd mee. In zijn kantoor was dan ook nauwelijks een blad papier te vinden. Maar die situatie had ook de nodige nadelen. Organisatorisch stond de brouwerij niet zo sterk.[228] In tegenstelling tot Eduard bleef Michel heel zijn leven in Waarloos wonen in het grote witte huis vlak over de brouwerij (zie foto 3.18.). De mensen in Waarloos zagen hem dan ook regelmatig in de kerk. Michel was ook een groot sportfavoriet en hij deed veel voor de sport. Toen John Dom, een Waarlose atletieker, een wedstrijd had gewonnen, heeft hij er voor gezorgd dat in alle cafés vaten klaar lagen om zijn overwinning te vieren. Paula Ooms reed dan met de cabriolet met John Dom triomfantelijk het dorp in.[229] Michel Maes was ook erg familiaal en als er iets gebeurde in de familie van een arbeider leefde hij daar echt in mee. Hij kende dan ook alle arbeiders.[230]

 

Ondanks hun verschillend karakter konden de neven zeer goed met elkaar opschieten en de relaties tussen beiden zijn altijd goed geweest. Er waren nooit spanningen tussen beiden, omdat ze elk een duidelijk afgebakend werkterrein leidden. Michel Maes was verantwoordelijk voor de productielijn en de interne gang van zaken, Eduard Maes hield zich bezig met de commerciële kant van de zaak. Of zoals Jules Peeters het omschreef: Michel Maes was minister van Binnenlandse Zaken en Eduard Maes was minister van Buitenlandse Zaken![231]

 

5. Besluit

 

Eduard en Michel Maes stonden 43 jaar lang aan de leiding van de brouwerij. Onder hun leiderschap groeide het bedrijf uit van een kleine dorpsbrouwerij tot de negende grootste brouwerij van het land. Deze groei was te danken aan de uitstekende kwaliteiten van zowel Eduard als Michel. Zij hadden oog voor nieuwe trends en speelden snel in op de markt. Ze waren niet te beroerd om, soms risicovolle, investeringen te doen. Zij begrepen immers dat deze investeringen noodzakelijk waren voor het voortbestaan van hun zaak op lange termijn.

 

In de eerste periode werden Eduard en Michel bijgestaan door hun vaders Ferdinand en Theophiel. Samen zorgden ze ervoor dat de brouwerij werd omgevormd tot een naamloze vennootschap en bouwden ze een hele nieuwe brouwerij in 1930. Het brouwsel Prima Maezenbier was de kroon op hun werk. Dankzij dit bier was er een grotere afzet van Waarloos tot in het Antwerpse toe. De meeste arbeiders van de brouwerij waren afkomstig uit Waarloos en de bazen en de arbeiders kenden elkaar vrij goed.

 

Ferdinand en Theophiel Maes waren echte notabelen van het dorp. Ze waren lid van de meeste Waarlose verenigingen, gaande van de fanfare tot het koor. Ze waren tevens de oprichters van de toneelgroep “Dwars door Zee” die later veranderd werd in “Prima Vrienden”. Daarnaast was Ferdinand zeer actief in de Waarlose gemeentepolitiek. Hij werd in 1927 tot burgemeester verkozen. Dat hij een gerespecteerd figuur was binnen de Waarlose gemeenschap is duidelijk af te leiden uit het feest dat gegeven werd bij zijn inhuldiging als burgemeester en uit de plechtige begrafenis die hij kreeg na zijn dood.

Michel en Eduard Maes waren ook wel lid van de meeste verenigingen, maar zetten zich niet zo specifiek in voor de socio-culturele verenigingen. Hun meeste interesse ging uit naar de sport. Een groot bewijs daarvan is dat Eduard medeoprichter was van het Antwerpse Sportpaleis en dat ze bekende sportfiguren aantrokken om hun bier in de cafés te schenken.

 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog wisten Eduard en Michel de Brouwerij Maes in werking te houden, ondanks het verlies van Theophiel. Niettegenstaande de vele tegenslagen tijdens deze oorlog wisten de brouwers hun brouwerij tamelijk ongeschonden uit te geraken. Na de oorlog gingen ze er voor honderd procent tegenaan en brachten in 1946 Maes Pils op de markt. Het werd een regelrecht succes met de nodige gevolgen: hogere verkoopcijfers, een efficiëntere productie, uitbreidingen, meer werknemers en een aarzelende uitbouw van de commerciële dienst en de boekhouding. Stilletjes aan groeide de brouwerij onder leiding van de Maesbazen.

 

In de jaren vijftig en zestig bleef de productie en de verkoopcijfers stijgen. Zo snel zelfs dat de Brouwerij Maes dreigde slachtoffer te worden van haar eigen succes. Slechts dankzij een kredietlijn bij de bank en regelmatige kapitaalsverhogingen konden Eduard en Michel de brouwerij overeind houden. Dit was echter niet voldoende en in 1969 zagen ze zich genoodzaakt steun te zoeken bij een grotere brouwerij, namelijk Watney Mann. Het was vooral onder impuls van Theo Maes dat deze overname gebeurde.

 

Met de overname door Watney in 1969 kwam er een einde aan het familiale bedrijf dat de Brouwerij Maes was geweest sinds haar oprichting in 1880. De brouwerij was op twee vlakken een echt familiebedrijf.

Ten eerste op het vlak van bestuur. Gedurende 79 jaar werd de brouwerij geleid door een familielid van Maes en het leiderschap werd overgedragen van vader op zoon. Ook de Raad van Beheer werd volledig vertegenwoordigd door familieleden en alle aandelen waren steeds in handen van de familie. Ten tweede was het familieaspect ook aanwezig op de werkvloer. Elke afdeling werd geleid door een andere familie wat de cohesie binnen het bedrijf versterkte. Door deze familiebanden kwamen de arbeiders graag werken op de brouwerij en beschouwden ze de brouwerij een stukje als hun eigendom. Er heerste dan ook altijd een goede sfeer. Iedereen kende iedereen en daardoor was het precies één grote familie. Je mag niet vergeten dat de meeste arbeiders uit Waarloos, Reet of Rumst afkomstig waren en elkaar dus ook buiten het werk zagen. Dit gold ook voor de leiding. Michel Maes woonde in Waarloos en men zag hem regelmatig in het dorp. Daarbij kwam dat zowel Eduard als Michel begaan waren met de huiselijke situatie van sommige van hun arbeiders. Ze zagen dan ook niet op een frank als ze één van hen uit de miserie konden helpen. De brouwers bazuinden deze liefdadigheid niet uit, wat wijst op hun oprechtheid en bescheidenheid.

 

Door de overname van Watney brak voor de Brouwerij Maes een nieuwe en belangrijke periode aan. Onder leiding van Theo Maes en met de steun van Watney Mann zal de brouwerij uitgroeien tot een modern bedrijf. Men mag immers niet vergeten dat de brouwerij eind jaren zestig qua organisatie en administratie fel verbeterd kon worden. Zo was er o.a. geen uitgeschreven organigram en de productieafdeling moest dringend vernieuwd worden.

 

Wat Maes voor een gemeente als Waarloos betekende hoeft geen betoog. Een groot gedeelte van de bevolking vond een aangename werkkring en een goed bestaan in de brouwerij. Niet alleen werd Waarloos aan de vergetelheid ontrukt door de Brouwerij Maes, maar de gemeente dankte er ook een welstand aan die vele andere gemeenten benijdden. Deze welstand bleek onder meer uit de steeds verbeterde woningen, de uitbreiding die de gemeente nam en het drukke verkeer veelal van en naar de brouwerij.[232]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[17] G. DE JONGH, Een nationale drank, een nationale industrie: de ontwikkeling van de biernijverheid, in: B. VAN DER HERTEN, M. ORIS en J. ROEGIERS (ed.), Nijver België. Het industriële landschap omstreeks 1850, Brussel, 1995, blz. 278.

[18] A. LINTERS, De wortels van Flanders Technology. Industrieel erfgoed. Industriële archeologie in Vlaanderen, Leuven, 1987, blz. 134-136.

[19] G. DE JONGH, Een nationale drank …, blz. 278.

[20] R. BAETENS (ed.), Industriële Revoluties …, blz. 105-107.

[21] J. CELS, Het Brouwersgeslacht Maes 1880-1990, Antwerpen, 1990, blz. 9.

[22] G. DE JONGH, Een nationale drank …, blz. 278.

[23] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 11.

[24] België, land van het bier, Brussel, 1982, blz. 5.

[25] R. PUTMAN, Bierologie en gastronomie. Deel II Toegepaste bierkennis, s.c., s.d., blz. 1-5.

[26] G. DE JONGH, Een nationale drank …, blz. 277.

[27] België, land van het bier …, blz. 5.

[28] R. BAETENS (ed.), Industriële Revoluties …, blz. 105-107.

[29] E. AERTS, Het bier van Lier. De economische ontwikkeling van de bierindustrie in een middelgrote Brabantse stad (eind 14de - begin 19de eeuw), Brussel, 1996, blz. 20-21.

[30] Ib.

[31] R. BAETENS (ed.), Industriële Revoluties …, blz. 109.

[32] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 418.

[33] Interview Theo Maes, 7, 4/4/2003, blz. 1.

[34] Voor een volledige stamboom van de familie Maes zie bijlage 5.1.

[35] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 9-10

[36] R. BAETENS (ed.), Industriële Revoluties …, blz. 110.

[37] R. VAN PASSEN, Toponymie van Waarloos, Kontich, 1997, blz. 230.

[38] W. FRANCOIS, Ik wil geen frank meer van de banken, in: Het Nieuwsblad, 27-28/4/1985.

[39] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Zittingen van het Schepencollege van 1888-1909 (niet gefolieerd).

[40] Ib.

[41] R. BAETEN (ed.), Industriële Revoluties …, blz. 107.

[42] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 11-12.

[43] R. BAETENS (ed.), Industriële Revoluties …, blz. 109.

[44] S. VRIELINCKX, De territoriale indeling van België 1795-1963. Bestuursgeografisch en statistisch repertorium van de gemeenten en de supracommunale eenheden (administratief en gerechtelijk). Met de officiële uitslagen van de volkstellingen, deel 3, Leuven, 2000, blz. 1774-1775.

[45] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Zittingen van het Schepencollege van 1888-1909 (niet gefolieerd).

[46] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 478-481.

[47] Interview Theo Maes, 7, 4/4/2003, blz. 1.

[48] België, bierparadijs, in: Weekberichten, 42 (1987), nr. 45, blz. 1.

[49] W. FRANCOIS, Ik wil geen frank meer van de banken, in: Het Nieuwsblad, 27-28/4/1985.

[50] P.M. OLYSLAGER, De localisering der Belgische nijverheid, Antwerpen, 1947, blz. 169.

[51] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 15.

[52] Volgens wijlen Jozef Indekeu is de naam Bock ontsproten uit het woord “Einpöckisch Bier”, later werd dit “Ein Bock”, zie: J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 16.

[53] J. CELS, Honderd jaar bierhandel, Zellik, 1993, blz. 35.

[54] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 21.

[55] J. CELS, Honderd jaar…, blz. 35.

[56] P.M. OLYSLAGER, De localisering …, blz. 169.

[57] R. PUTMAN, Bierologie en gastronomie …, blz. 6.

[58] België, land van het bier …, blz. 5-6.

[59] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 16-19.

[60] Ib., blz. 13.

[61] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 14 september 1901.

[62] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Registers der zittingen van het Schepencollege 1909-1930 (niet gefolieerd)

[63] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 418.

[64] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Zittingen van het Schepencollege 1909-1930, (niet gefolieerd).

[65] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 21.

[66] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 324.

[67] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Zittingen van het Schepencollege 1909-1930 (niet gefolieerd).

[68] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 16.

[69] R. VAN PASSEN, Toponymie van Waarloos, Kontich, 1997, blz. 59-161.

[70] Interview Theo Maes, 7, 4/4/2003, blz. 1.

[71] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Zittingen van het Schepencollege 1909-1930 (niet gefolieerd).

[72] Kontich, Gemeentearchief, GW98/B, 752.1 Hinderlijke inrichtingen 1ste klasse 1897-1969 (niet gefolieerd).

[73] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 8 juli 1923.

[74] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 483-484.

[75] Ib., blz. 331.

[76] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 7.

[77] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 43.

[78] R. BAETENS (ed.), Industriële Revoluties …, blz. 110.

[79] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 24.

[80] Ib., blz. 22-23.

[81] R. PUTMAN, Bierologie en gastronomie…, blz. 2.

[82] België, land van het bier …, blz. 6.

[83] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 27.

[84] Kontich, Gemeentearchief, W98/B, 752.1 Hinderlijke inrichtingen 1ste klasse 1897-1969 (niet gefolieerd).

[85] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Zittingen van het Schepencollege 1909-1930 (niet gefolieerd).

[86] Kontich, Gemeentearchief, W98/B, 752.1 Hinderlijke inrichtingen 1ste klasse 1897-1969 (niet gefolieerd).

[87] Ib.

[88] Kontich, Gemeentearchief, W98/B, 752.1 Hinderlijke inrichtingen 1ste klasse 1897-1969 (niet gefolieerd).

[89] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 27.

[90] Kontich, Gemeentearchief, W98/B, 752.1 Hinderlijke inrichtingen 1ste klasse 1897-1969 (niet gefolieerd).

[91] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 29.

[92] Ib., blz. 34.

[93] Kontich, Gemeentearchief, W98/B, 752.1 Hinderlijke inrichtingen 1ste klasse 1897-1969, (niet gefolieerd).

[94] Ib.

[95] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Beraadslagingen van het Schepencollege (1936-1947), blz. 105.

[96] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 27.

[97] Persoonlijk archief Jos Dom, Brochure 100 jaar leven in de brouwerij, 1880-1990.

[98] Ib., doc 61.

[99] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 7.

[100] H. VANHEES en G. LUCBALLON, Basiswetteksten inzake handels- en economisch recht, Antwerpen-Groningen, 2001, blz. 258.

[101] Persoonlijk archief August Van Dingenen, Originele oprichtingsakte naamloze vennootschap Brouwerij Maes te Waerloos.

[102] Interview Theo Maes, 7, 4/4/2003, blz. 1.

[103] Ib.

[104] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 3 oktober 1936.

[105] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 26.

[106] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 3 oktober 1936.

[107] V. JANSSENS, De Belgische Frank. Anderhalve eeuw geldgeschiedenis, Antwerpen-Amsterdam, 1976, blz. 433.

[108] Brouwerij Maes, personeelsarchief, personeelsregisters, 1932, 1935, 1939.

[109] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 4.

[110] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Beraadslagingen van het Schepencollege (1936-1947), blz. 3-4.

[111] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 35.

[112] Ib., blz. 25.

[113] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 64.

[114] Kontich, Gemeentearchief, W98/B, 750 Hinderlijke gestichten. Omzendbrieven 1937-1956 (niet gefolieerd).

[115] Kontich, Gemeentearchief, W98/B, 752.1 Hinderlijke inrichtingen 1ste klasse 1897-1969 (niet gefolieerd).

[116] Ib.

[117] Ib.

[118] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 26.

[119] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 332.

[120] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Zittingen van het Schepencollege 1909-1930 (niet gefolieerd).

[121] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 333-336.

[122] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Zittingen van het Schepencollege 1909-1930 (niet gefolieerd).

[123] Infogids Kontich 2000, Kontich, 2000, blz. 9.

[124] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 333-336.

[125] Ib., blz. 477.

[126] Ib., blz. 480-481.

[127] Ib., blz. 484.

[128] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 35.

[129] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 88.

[130] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 38-40.

[131] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 8.

[132] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 7.

[133] P. DAELEMAN, Brouwen in …, blz. 35.

[134] Ib., blz. 39.

[135] R. PUTMAN, Bierologie en gastronomie …, blz. 6.

[136] P. DAELEMAN, Brouwen in …, blz. 72-80.

[137] Ib., blz. 96-124.

[138] Ib., blz. 139.

[139] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 7.

[140] P. DAELEMAN, Brouwen in …, blz. 169.

[141] Interview Theo Maes, 7, 4/4/2003, blz. 1.

[142] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 7.

[143] Interview August Van Dingenen, 4, 25/10/2002, blz. 5.

[144] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 45.

[145] Ib., blz. 25.

[146] P. DAELEMAN, Wehrmachtsbier, in: Ons Heem, 50 (2001), nr. 3-4, blz. 303.

[147] Ib., blz. 310.

[148] Ib., blz. 305.

[149] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 18 november 1942.

[150] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Beraadslagingen van het Schepencollege (1936-1947), blz. 139.

[151] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 45.

[152] Kontich, Gemeentearchief, W98/B, 752.1 Hinderlijke inrichtingen 1ste klasse 1897-1969 (niet gefolieerd).

[153] Kontich, Gemeentearchief, G.W. 504.6, Register der Beraadslagingen van het Schepencollege (1936-1947), blz. 105.

[154] Ib., blz. 117-118.

[155] Ib., blz. 163.

[156] Ib., blz. 157.

[157] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van …, blz. 345.

[158] Ib., blz. 480-481.

[159] P. DAELEMAN, Brouwen in oorlogsomstandigheden. Een bijdrage tot de studie van de Belgische brouwerijproblematiek in de periode 1938-1947 (Tweede deel), in: De Krijter. Jaarboek 1998, 33 (1998), blz. 127.

[160] Ib., blz. 117.

[161] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 72.

[162] Ib., blz. 25.

[163] Persoonlijk archief Jos Dom, Brochure 100 jaar leven in de brouwerij 1880-1980.

[164] Ib., doc. 61.

[165] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 50.

[166] Ib., blz. 53.

[167] P.M. OLYSLAGER, De localisering …, blz. 170-171.

[168] Interview Rik Schotte, 3, 24/9/2002, blz. 1-2.

[169] Interview Rik Schotte, 3, 24/9/2002, blz. 1.

[170] Ib., blz. 5-6.

[171] Ib., blz. 2.

[172] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 98.

[173] Interview Rik Schotte, 3, 24/9/2002, blz. 1.

[174] Interview August Van Dingenen, 3, 25/10/2002, blz. 5.

[175] Ib., blz. 2-3.

[176] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 65.

[177] Interview August Van Dingenen, 4, 25/10/2002, blz. 4.

[178] Brouwerij Maes, personeelsarchief, personeelsregisters, 1943-1950.

[179] De brouwerijnijverheid, Brussel, 1950, blz. 31-49.

[180] Interview Guido Maes, 6, 9/3/2003, blz. 1.

[181] Brouwerij Maes, personeelsarchief, personeelsregister, 1950.

[182] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 5.

[183] Ib., blz. 10.

[184] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 50.

[185] W. FRANCOIS, Ik wil geen frank meer van de banken, in: Het Nieuwsblad, 27-28/4/1985.

[186] Interview August Van Dingenen, 4, 25/10/2002, blz. 3-4.

[187] W. FRANCOIS, Ik wil geen frank …

[188] Ib.

[189] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 64.

[190] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 21 september 1951.

[191] Interview August Van Dingenen, 4, 25/10/2002, blz. 3-4.

[192] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 73.

[193] Bijlage van het Belgisch Staatsblad van 24 november 1964.

[194] Ib. van 26 november 1960.

[195] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 62.

[196] Kontich, Gemeentearchief, W98/B, 752.1 Hinderlijke inrichtingen 1ste klasse 1897-1969 (niet gefolieerd).

[197] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 73.

[198] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 10-11.

[199] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 50.

[200] Ib., blz. 64.

[201] Ib., blz. 50.

[202] Ib., blz. 62.

[203] Ib., blz. 71.

[204] Ib., blz. 78.

[205] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 88.

[206] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 84.

[207] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 11.

[208] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 61.

[209] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 85.

[210] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 62.

[211] Interview August Van Dingenen, 4, 25/10/2002, blz. 7.

[212] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 11.

[213] Interview Guido Maes, 6, 9/3/2003, blz. 1-2.

[214] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 8.

[215] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 6.

[216] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 8.

[217] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 110.

[218] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 21.

[219] R. CEUPPENS en L. VANDRIESSCHE, Theo Maes is als zijn bier: fris en met veel schuim, in: Topics, s.d., blz. 83.

[220] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 77.

[221] Brouwerij Maes, personeelsarchief, personeelsregister, 1951-1969.

[222] Interview Robert Putman, 2, 19/9/2002, blz. 10.

[223] J. CELS, Het Brouwersgeslacht …, blz. 57-58.

[224] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 65.

[225] Interview August Van Dingenen, 4, 25/10/2002, blz. 6.

[226] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 6.

[227] Interview Georgette Wouters, 5, 18/1/2003, blz. 3.

[228] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 64.

[229] Interview Georgette Wouters, 5, 18/1/2003, blz. 6.

[230] Ib., blz. 5.

[231] Interview Jules Peeters, 1, 7/9/2002, blz. 6.

[232] Persoonlijk archief Jos Dom, doc. 93.