De Zusters van Liefde van Jezus en Maria en het eerste Belgische asiel voor zwakzinnige meisjes: Sint-Benedictus te Lokeren (1887-1921). (Katrien Boone)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

3. Deel II: Sint-Benedictus, asiel voor zwakzinnige meisjes, te Lokeren

 

3.3 Hoofdstuk III: De patiënten in Sint-Benedictus

 

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het aantal in Sint-Benedictus opgenomen patiënten, de reden van hun opname, hun socio-geografisch profiel en de medische behandeling en diagnose.

We baseerden ons hiervoor op de jaarverslagen van 1887 tot 1921 en de patiëntendossiers van de jaren 1887, 1892, 1897, 1902, 1907, 1912, 1917 en 1921. Het was immers onbegonnen werk om alle patiëntendossiers exhaustief door te nemen. De gegevens uit de patiëntendossiers gebruikten we als statistisch materiaal om te concretiseren.

 

3.3.1 Populatieonderzoek

 

3.3.1.1 Het aantal patiënten in de instelling

 

3.3.1.1.1 De totale bevolking t.o.v. het door de overheid toegelaten aantal

Het Sint-Benedictusinstituut werd op 9 november 1886 via een Koninklijk Besluit door de overheid erkend. Op 5 januari 1887 werd de eerste patiënte, Irène B. uit Melle, in het asiel opgenomen. Ze was toen 5 jaar. Volgens het arrest van 30 november 1886 had de instelling een maximumcapaciteit van 75 behoeftigen en 25 betalenden. Het aantal patiënten groeide gestadig. Eind 1887 waren er al 55 meisjes in Sint-Benedictus opgenomen.

De instelling kreeg naam en het aantal opnames groeide aan. In 1890 waren er al 105 patiënten opgenomen, wat een overschrijding van het maximum toegelaten aantal was.

De overheid reageerde meteen. Kanunnik Roelandts ontving op 8 december 1890 een brief van de Minister van Justitie met de eis zijn instelling aan te passen. Er mochten maximum 75 behoeftigen opgenomen worden, en er waren er al 92! Hij moest ervoor zorgen dat er meer ruimte was en een aparte afdeling voor zowel de epileptici als de onzindelijken[253] voorzien.

Het zou echter nog tot 1893 duren voordat de instelling de toelating kreeg om zijn opnamecapaciteit tot 275 behoeftigen en 25 betalenden te verhogen.[254] Intussen eiste de overheid dat de eigenaar van het asiel de plannen aanpaste. Het Ministerie van Justitie koppelde nog allerlei voorwaarden aan de verbouwingen vast vóór het aantal patiënten kon verhoogd worden. Zo eiste de gouverneur op 28 juni 1892 van Roelandts dat er bliksemafleiders zouden geplaatst worden. Zolang dit niet in orde was, kon een verhoging van de opnamecapaciteit niet worden toegestaan.[255] Toch bleef de instelling meer patiënten dan toegelaten opnemen: eind 1892 waren er 166 patiënten in het asiel. De gestadige groei van de vraag tot opname had waarschijnlijk grotendeels te maken met een verandering in de regelgeving. De wet van 27 november 1891 zorgde er immers voor dat voor de gemeenten de financiële last, die gepaard ging met het plaatsen van geesteszieken in instellingen, aanzienlijk verminderde[256].

Amper 3 jaar na het arrest tot verhoging van de opnamecapaciteit overschreed het asiel deze norm opnieuw: eind 1896 waren er al 335 patiënten in Sint-Benedictus. Ook nu bleef de reactie van de overheid niet lang uit. Op 23 maart 1897 ontving kanunnik Roelandts een brief van de minister: ‘Ondanks de vergrotingen is uw instelling onvoldoende groot voor de opvang van 340 kinderen. Er zijn er maar 300 toegelaten.’[257] Het lijkt dat de congregatie niet echt happig was om onmiddellijk op deze eis in te gaan. Waren er financiële belemmeringen? De kloostergemeenschap van Lokeren had zelf nauwelijks voldoende inkomsten en moest beroep doen op het moederhuis voor de zware financiële investeringen.[258] Het duurde tot 11 mei 1900 voor we in de briefwisseling van de overheid een arrest vinden met de goedkeuring om nieuwe werken uit te voeren. De aanvraag hiertoe had Roelandts pas op 5 januari 1900 gedaan.

Op 11 mei 1902 keurde de overheid het verhogen van de opnamecapaciteit naar 400 behoeftigen en 25 betalenden goed. Intussen waren er eind 1902 in het asiel al 418 patiënten opgenomen. De populatie in het asiel bleef stijgen.

In 1907 waren er 444 patiënten, opnieuw een eind boven het maximum toegelaten aantal van 400 behoeftigen en 25 betalenden.

We vonden geen brief van de overheid die een verdere overschrijding van de maximale opnamecapaciteit verbood. In het memoriaal lezen we wel dat er in augustus 1908 vijftig aanvragen tot opname werden geweigerd wegens ‘encombrement’[259]. Bovendien berichtte mère Idonie op 8 september 1908 aan de burgemeester van Gent dat ze de opname van nieuwe patiënten moest stopzetten omdat de minister had opgemerkt dat de populatie de autorisatie overschreed.[260] De overheid keek nauwgezet toe op de populatie in de asielen.

Op 1 mei 1910 tenslotte ontving Sint-Benedictus de toestemming om maximum 500 behoeftigen en 25 betalenden te verzorgen. In 1911 werden er 507 patiënten verzorgd. Dit aantal zou de komende jaren niet meer overschreden worden. In 1920 waren er nog 506 patiënten in het asiel opgenomen. Eind 1921 waren er 497 kinderen in Sint-Benedictus, na de overbrenging van de 46 onopvoedbare idiote kinderen naar Sint-Denijs-Helkijn.

 

3.3.1.1.2 Het aantal opnamen, vertrekken en overlijdens in de instelling

3.3.1.1.2.1 Opnamen

Het aantal opnamen per jaar werd niet door overheidsmaatregel, noch door een intern reglement bepaald. Het aantal was eigenlijk willekeurig en afhankelijk van de vrijgekomen ruimte in de instelling. Een van de beperkingen was wel dat de maximale opnamecapaciteit niet werd overschreden, zoals blijkt uit het voorgaande deel.

In de onregelmatige opnamecurve kunnen we een bepaalde tendens terugvinden.

In 1889 zien we een halvering van het aantal opnamen. Dit heeft te maken met het feit dat de instelling van de overheid niet meer dan 75 behoeftigen en 25 betalenden mocht opnemen. Ondanks die geringere opname werd die norm in 1890 reeds overschreden, waardoor de instelling in december 1890 door de overheid op de vingers werd getikt.

De volgende jaren schommelden de opnamen opnieuw tussen 50 tot meer dan 100 per jaar.

Pas in 1914 zien we opnieuw een halvering van het aantal opnamen. Dit heeft niet te maken met het overschrijden van de toegelaten norm, maar met het uitbreken van de oorlog. Vooral in de jaren 1915 en 1917 lag het aantal opnamen heel laag, respectievelijk 14 en 8 kinderen. De meest logische verklaring is dat de ouders in deze donkere periode de kinderen het liefst zo dicht mogelijk bij zich hadden. Toch daalde de populatie in de instelling tijdens de oorlogsjaren niet spectaculair: het totaal aantal patiënten lag tussen de 360 tot meer dan 400 kinderen.

Na de oorlog zien we opnieuw een enorme stijging in de opnamecurve. De piek situeert zich in 1919 met 209 opnamen. Ook in de twee laatste jaren van Sint-Benedictus als asiel bleef de instelling relatief veel kinderen opnemen: 150 in 1920 en 120 in 1921.

Wanneer we in de bestudeerde jaren nagaan in welke maanden de opnamen gebeurden, zien we een vrij gelijke spreiding over het ganse jaar.

 

3.3.1.1.2.2 Vertrekken en overlijdens

 

Een overzicht van het aantal vertrekken en overlijdens vinden we op onderstaande curve.

Het aantal vertrekken

Als we de op bovenstaande curve het aantal vertrekken bekijken, merken we pieken in 1908 en 1912, toen er respectievelijk 83 en 91 patiënten de instelling verlieten. Heeft dit te maken met de door de overheid opgelegde norm? In 1908 konden, volgens de bronnen, geen kinderen meer worden opgenomen omdat de norm van 425 was overschreden. Eind 1907 waren er al 444 kinderen in het asiel opgenomen. De overheid had kritiek op deze overbevolking van het asiel. Toen in 1910 de opnamecapaciteit tot 525 (500 behoeftigen en 25 betalenden) werd verhoogd, werd deze nieuwe norm waarschijnlijk angstvallig in het oog gehouden, wat een verklaring kan zijn van het hoog aantal vertrekken in 1912. De populatie liep eind 1911 al op tot 507 patiënten.

Een nog hoger aantal vertrekken dan in 1908 vinden we in 1921, maar dit is de verklaren door de omschakeling van Sint-Benedictus tot een medisch-pedagogisch instituut, waardoor 46 onopvoedbare idiote meisjes naar Sint-Denijs-Helkijn werden overgebracht.

Dat er tijdens de laatste twee oorlogsjaren weinig of geen[261] kinderen het asiel verlieten, heeft alles te maken met de bezetting en het belemmeren van vrije doorgang van personen naar andere streken van dit bezette land. Ook de voedselschaarste en de gevaren van de oorlog zullen een belangrijke rol hebben gespeeld. Veel ouders konden zichzelf ternauwernood voeden en vonden het goed dat de zusters zich over hun kinderen ontfermden

 

3.3.1.1.2.2.1 het aantal overlijdens

Als we op onderstaande curve het aantal overlijdens bekijken, zien we maar een paar uitschieters.

Als we de verhouding van het aantal overlijdens tegenover de populatie per jaar bekijken, komt het percentage overlijdens enkel in 1892, 1893, 1899 en 1917 boven de 10% van het totale bevolkingsaantal uit. Als we de pieken bekijken, merken we vooral in 1892 een hoog sterftecijfer van 18 %. Op de 129 patiënten waren er 30 overlijdens ten gevolge van een ziekte. Van de overleden patiënten waren er 22 onder de 16 jaar. Dat jaar was er een epidemie van griep en ‘cogneluche’. Aan vormen van tbc, brochitis en /of griep overleden toen 22 kinderen.

In 1893 overleed 12% van het aantal patiënten. Op de 166 patiënten overleden er 25 aan één of andere ziekte. Aan tbc overleden 11 kinderen dat jaar, terwijl ook 4 kinderen stierven ten gevolge van stuipen. In het jaarverslag van 1893 werd geen melding van een epidemie gemaakt.

Ook in 1899 was het percentage overlijdens bij de kinderen van Sint-Benedictus 12%. Het jaarverslag van 1899 vermeldt een epidemie van rodehond en vooral van tyfuskoorts. Op de 360 patiënten stierven er dat jaar 43 ten gevolge van een ziekte. Daarvan overleden 10 kinderen tengevolge van de tyfusepidemie. Deze epidemie trok de aandacht van de overheid. In een brief van oktober 1899 lezen we dat een dokter van de medische commissie van Dendermonde naar Sint-Benedictus gestuurd werd om poolshoogte te nemen. Vanuit deze commissie gingen aanbevelingen uit in verband met de hygiënische en voorbehoedende maatregelen die tegen een verdere tyfusbesmetting moesten genomen worden. De bacteriologische analyse van de waterputten te Sint-Benedictus wezen echter op niets verdachts[262].

Een laatste piek in het aantal overlijdens zien we in het jaar 1917. Toen stierven er 46 van de 379 aanwezige patiënten, dit is opnieuw een percentage van 12%. 1917 was voor een groot deel van de Belgische populatie een zwart oorlogsjaar. De voedselbevoorrading verliep heel stroef en ook in Sint-Benedictus geraakten de zusters niet meer aan voldoende voedzame producten voor de kinderen. Bovendien, zo lezen we in het jaarverslag van 1917, heerste er een griepepidemie. In dat jaar stierven 21 patiënten aan tbc.

 

3.3.1.2 Opnameleeftijd

 

Bij de opening van Sint-Benedictus kreeg de instelling van de overheid de toelating om meisjes van 4 tot 18 jaar op te nemen. We bekijken de gegevens van de door ons bestudeerde jaren om ons een beeld van de gemiddelde opnameleeftijd van de meisjes in Sint-Benedictus te vormen.

 

3.3.1.2.1 Het jaar 1887

In 1887 werden er 55 patiënten opgenomen. De leeftijd bij aankomst in Sint-Benedictus was in 1887 gemiddeld 9 jaar.

Meer dan de helft van de opgenomen meisjes was 12 jaar of ouder. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat Sint-Benedictus de eerste instelling voor krankzinnigen in België was waar alleen kinderen onder de 18 jaar werden opgenomen. Drieëntwintig van deze kinderen waren voordien opgenomen in andere instellingen, zoals het hospice voor ongeneeslijken te Lovendegem, het krankzinnigengesticht voor vrouwen te Gent of het ‘maison de santé’ te Sint-Truiden.

 

3.3.1.2.2 Het jaar 1892

In 1892 werden er 74 patiënten [263] in Sint-Benedictus opgenomen. De leeftijd bij opname was toen gemiddeld 11 jaar. Eigenaardig is dat meer dan de helft van de meisjes bij hun opname ouder was dan 12 jaar. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat deze meisjes, hoewel oud genoeg, onbekwaam waren om thuis of elders te werken of het huishouden te doen. Misschien hoopten de ouders dat deze kinderen na een paar jaar verzorging bij de zusters hiertoe wel in staat zouden zijn...

Zelfs twee oudere meisjes (van 18 en 19 jaar) werden in het asiel opgenomen.
Het negentienjarige meisje, Julie L.
[264], was betalend en gedomicilieerd te Edingen. Haar moeder ging akkoord om 1 frank per dag te betalen, hoewel ze het niet zo breed had, zo stelde de tante van Julie in een brief aan de directrice van Sint-Benedictus. Het meisje werd in Lokeren geplaatst op verzoek van de overste van Bergen, eveneens lid van de Zusters van Liefde. Het kind was eerder samen met de vader opgenomen in een asiel voor wezen en ouderen. Toen de vader gestorven was, werd het meisje naar de moeder gestuurd. De zus van de moeder bemiddelde bij de overste van Mons om haar dochter in Lokeren te laten opnemen. Volgens de overste (van de Franciscanessen) van het hospice waar Julie samen met haar vader was opgenomen, was het meisje niet gevaarlijk en gaf ze veel vriendschap. Volgens haar medisch dossier leed ze aan idiotie. Haar prognose was ongeneeslijk. Haar intellectuele capaciteit was nihil. De eerste dagen van haar opname in Sint-Benedictus was ze zeer opgewonden, vooral ’s nachts. Ze sloeg zelfs met haar hoofd tegen de muur van agitatie. De jonge vrouw verbleef nog meer dan tien jaar in Sint-Benedictus. Ze werd pas in 1903 naar de instelling van de Zusters van Liefde te Bergen overgeplaatst. Ze was toen al 30 jaar!

De 18-jarige Marie L.[265] werd eind 1892 ‘à titre d’essai’ opgenomen in Lokeren, op vraag van de gemeente Forchies-la-Marche bij Charleroi. Volgens het vertrouwelijk bulletin zou ze ten opzichte van haar ouders gewelddadig geweest zijn. Vandaar dat de ouders het noodzakelijk vonden om haar uit de familiekring te laten verwijderen. Het meisje kreeg immers woede-aanvallen waardoor ze gevaarlijk werd. De eerste verschijnselen van deze mentale ziekte zouden zich op de leeftijd van 3 jaar hebben voorgedaan, maar pas de laatste vier maanden werd het noodzakelijk gevonden het kind te laten opnemen. De ziekte zou - volgens het vertrouwelijk bulletin - veroorzaakt zijn door ‘ la peur occasioné par un chien’. In het medisch dossier van Marie L. lezen we als diagnose: idiotie, gecompliceerd door epilepsie. De prognose gesteld door Van Neste was ‘incurable’. Het meisje kon lezen noch schrijven. Ze verbleef amper 1 jaar in Sint-Benedictus. Volgens het medisch dossier verergerden de epileptische aanvallen. Ze stierf in oktober 1893 ten gevolge van stuipen en tbc.

 

3.3.1.2.3 Het jaar 1897

In 1897 werden 88 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen. De leeftijd bij aankomst was toen gemiddeld 10 jaar. Drieënveertig van de achtentachtig opgenomen patiënten was 12 jaar of ouder. Van één van de meisjes was de leeftijd onbekend. Het gaat om Marie B[266]. Ze was een achtergelaten kind. Ze dwaalde door de straten van Luik, toen ze door een schilder werd gevonden. Ze kon niet antwoorden op vragen over haar identiteit. Volgens het vertrouwelijk dossier werd ze herkend door de directrice van het asiel voor krankzinnige vrouwen als Marie B. uit Blegny. Er werd aan de moeder van het kind en aan de burgemeester van Blegny gevraagd om het meisje te komen halen. Geen van beide antwoordde op deze aanvraag. De directrice van het asiel kon niet meer voor het kind zorgen. Daarom vroeg het Weldadigheidsbureau van Luik aan om het kind in Sint-Benedictus te laten opnemen. Het meisje kreeg als diagnose idiotie. Ze had een zwakke gezondheid en was onzindelijk. Ze stierf in 1901 aan tbc.

 

3.3.1.2.4 Het jaar 1902

In 1902 werden er 90 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen. De leeftijd bij aankomst was gemiddeld 9 jaar. Maar één derde van de opgenomen patiënten ouder was dan 12 jaar. In vergelijking van de vorige jaren werden meer jongere kinderen opgenomen.

Een van de kinderen, Marie R.[267], was zelfs nog geen drie jaar oud bij opname. Nochtans mocht Sint-Benedictus maar kinderen van 4 tot 18 jaar opnemen. Over de achtergrond van dit kind hebben we niets kunnen achterhalen, aangezien de vertrouwelijke bulletins voor het jaar 1902 volledig in het archief ontbreken. Het meisje kreeg als diagnose idiotie en als prognose ongeneeslijk. Volgens haar medisch dossier had ze een goede gezondheid. Ze kon niet zelfstandig eten en ze was onzindelijk, wat eigenlijk niet ongewoon was, gezien haar leeftijd. Ze was opvliegend en sloeg met haar hoofd tegen het meubilair. Ook de verdere jaren bleef het meisje onrustig en geagiteerd, zo lezen we in de maandelijkse opmerkingen door Van Neste in haar dossier genoteerd. Op 19-jarige leeftijd stierf ze in Sint-Benedictus aan tbc.

 

3.3.1.2.5 Het jaar 1907

In 1907 werden er 89 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen. De leeftijd bij aankomst was gemiddeld 9 jaar. Ook ditmaal was amper 1/3 van de nieuw opgenomen patiënten ouder dan 12 jaar. De tendens van ‘verjonging’ bij opname zette zich dus verder. Voor de opname in het asiel van behoeftige jonge kinderen stelde zich wel een probleem: tweemaal vinden we in het vertrouwelijk dossier dat het kind niet ten laste kon komen van het Gemeenfonds zolang het de leeftijd van 6 jaar niet had bereikt. Beide kinderen werden wel in het asiel opgenomen. Wie het onderhoud van deze kinderen betaalde zolang ze de gerechtigde leeftijd niet hadden bereikt, hebben we niet kunnen achterhalen.

In 1907 werd maar tweemaal een meisje van 17 jaar opgenomen. Een van die opnamen was een schrijnende zaak. Ismère B[268]. had haar moeder verloren en haar vader leed aan alcoholisme. Het meisje was, zo vertelde haar broer, twee maanden vóór haar opname in het asiel slachtoffer van een aanranding geweest. De kinderen leefden in grote ellende, zo zonder ouders. Ismérie B. was gedomicilieerd in Marchienne-au-pont, maar ze was geboren in Frankrijk. Volgens haar medisch dossier was haar diagnose idiotie/ imbeciliteit en de prognose gunstig. Haar gezondheid was zwak en ze was onzindelijk. Bovendien liep ze moeilijk. Het jaar dat ze in de instelling verbleef, kreeg ze regelmatig woede-aanvallen. In de klas maakte ze geen vooruitgang. Op aanvraag van het Ministerie van Justitie werd het meisje in 1908 overgebracht naar Bailleul, in Frankrijk. We hebben niet kunnen achterhalen of ze in een instelling (in Bailleul) of bij familie werd ondergebracht.

 

3.3.1.2.6 Het jaar 1912

In 1912 werden er 116 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen. De gemiddelde leeftijd was eveneens 9 jaar. Ook in 1912 zien we duidelijk dat er vooral kinderen onder de 12 jaar werden opgenomen.

Enkel Marie D.B.[269]uit Beirlegem was 17 jaar toen ze in Sint-Benedictus werd opgenomen. Haar sociale achtergrond is ons niet duidelijk, want ook van de opnamen in het jaar 1912 is er geen enkel vertrouwelijk dossier in het archief voorhanden. Volgens haar medisch dossier was Marie idioot of imbeciel. Haar prognose was ‘améliorable’. Ze leefde, vóór haar opname in het asiel, bij haar ouders. Ze was echter heel opvliegend en ongehoorzaam. Ze bracht haar omgeving schade toe. Waarschijnlijk was dat de reden waarom haar opname werd aangevraagd. Over de eerste 5 dagen in Sint-Benedictus noteerde Van Neste dat het meisje een goede gezondheid had, maar onvoldoende intellectueel was ontwikkeld. Bovendien was ze onverschillig en lui. In de beschrijving van de verdere medische evolutie lezen we dat ze de eerste maanden nog brutaal en nerveus was. Bovendien maakte ze zich schuldig aan diefstal en kon ze er weinig toe aangezet worden om huishoudelijk werk te verrichten. Het volgende jaar zou ze zich, volgens haar dossier, meer op huishoudelijke taken hebben toegelegd. Ze bleef echter vaak brutaal en nonchalant. In 1914 lezen we in haar dossier: ’passionnée par les hommes’... Hier stopt het dossier. Misschien bracht ze een deel van de oorlogsjaren thuis door? Ofwel bleef ze in het asiel, zonder dat de arts haar dossier verder aanvulde? In haar dossier lezen we nog dat ze verbeterd was en op 26 maart 1917 naar Caritas in Melle werd overgebracht.

 

3.3.1.2.7 Het jaar 1917

In 1917 werden er maar 8 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen. Dit jaar is bijgevolg niet representatief voor de evolutie van de opnameleeftijd in Sint-Benedictus. Het eerste van de acht patiënten werd pas in juni opgenomen.

 

3.3.1.2.8 Het jaar 1921

In 1921 werden er 120 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen. De leeftijd bij aankomst was toen gemiddeld 11 jaar. We zien dat meer dan de helft van de patiënten bij opname ouder is dan 12 jaar. Toch is er een vrij gelijke spreiding in leeftijd: maar 61 kinderen van de 120 zijn ouder dan 12. Wellicht heeft deze ‘verhoging’ van de opnameleeftijd te maken met het beter opvolgen van de wet op de leerplicht en de oprichting van de ‘nieuwe’ huishoudschool in Sint-Benedictus. Ook de wet van 1920, waardoor ‘achterlijke’ kinderen niet krankzinnig meer moesten verklaard worden om in het asiel opgenomen te worden, speelde een rol.[270].

 

3.3.1.2.9 Besluit

Als we het geheel van de steekproeven overschouwen, zien we een zekere evolutie wat betreft de opnameleeftijd in Sint-Benedictus als asiel. De eerste vijftien jaren ligt de opnameleeftijd vrij hoog. De helft tot meer dan de helft van de nieuw opgenomen patiënten is twaalf jaar of ouder. In 1902 en de jaren nadien zien we een verlaging van de opnameleeftijd: slechts 1/3 van de patiënten is 12 jaar of ouder. Na de oorlog is er weer een evolutie naar een verhoging van de opnameleeftijd: in 1921 is opnieuw meer dan de helft van de opgenomen patiënten 12 jaar of ouder.

 

3.3.1.3 Het verlaten van de instelling: leeftijd, verblijfsduur en reden van vertrek

 

3.3.1.3.1 Patiënten opgenomen in het jaar 1887

In 1887 werden er 55 patiënten in het asiel te Lokeren opgenomen.

3.3.1.3.1.1 Leeftijd van de patiënten bij het verlaten van de instelling

 

Uit de grafiek blijkt dat meer dan de helft (33 op 55) van de patiënten de instelling verlieten als ze achttien waren of ouder. Dit is normaal aangezien Sint-Benedictus een instelling was die kinderen van 4 tot 18 jaar mocht verzorgen. Daarom veronderstelden we dat de meeste patiënten op achttien jaar naar een andere instelling zouden worden overgebracht. Dit blijkt niet het geval te zijn: meer dan 1/3 van de patiënten verliet de instelling op twintigjarige leeftijd of ouder. De reden hiervoor ligt voor de hand: de zusters waren ingenomen met werkzame patiënten die konden ingeschakeld worden in het bewaken en verzorgen van de andere patiënten in de instelling.

De in 1887 opgenomen Marie V.H. uit Ursel[271] werd pas in 1908 overgeplaatst naar Caritas in Melle, het krankzinnigengesticht voor vrouwen van de Zusters van Liefde. Ze was toen al 36 jaar! Toen ze als behoeftige pas in het asiel werd opgenomen, was de diagnose van de arts idiotie of imbeciliteit. Volgens de prognose was ze wel ontvankelijk voor een zekere opvoeding. In het attest van de plaatselijke dokter werd het 15-jarig meisje beschreven als een kind met hangende lippen en een mond waaruit speeksel ontsnapte. Ze had een vage blik en sprak moeilijk. Haar vocabularium en geheugen waren beperkt en ze was zich niet bewust van enig gevaar. Volgens haar medisch dossier was het meisje ’s nachts onzindelijk. In de loop van het jaar 1887 profiteerde ze weinig van de opleiding die haar werd gegeven, ze was koppig en treiterde de andere kinderen. Ze was goed in gymnastiek en legde zich toch een beetje toe op handenarbeid. In de loop van 1888 werd Marie gedienstiger. Ze leed wel aan een hoornvliesontsteking. In 1889 werd ze behandeld voor deze oogontsteking in het instituut voor ‘ophtalmologie’ te Gent. Ze was heel werklustig, maar leed nog aan ‘kératide’. In de loop van 1890 was ze niet meer incontinent. De volgende jaren bleef Marie last hebben van haar oogziekte, maar ze was kalm en werklustig. Ze leerde een beetje in de klas. In 1894 werd ze meid in de instelling, want er kon haar in de klas niets meer geleerd worden. Marie was toen 22 jaar. In 1908 werd ze overgeplaatst naar Caritas. Waarschijnlijk werd ze ook daar ingeschakeld voor het huishoudelijk werk. Marie is een voorbeeld van een patiënte die na verzorging en opleiding in staat was als meid in de instelling te blijven werken.

Als kinderen op jongere leeftijd (onder de 18 jaar) de instelling verlieten, was dit vaak omdat ze door de ouders werden opgeëist. Dit gebeurde soms na amper een jaar, waarschijnlijk kon het gezin het niet gewoon worden om het kind in de instelling achter te laten.

Bij deze kinderen, die volgens de grafiek op jongere leeftijd de instelling ‘verlieten’, waren er ook heel wat die in Sint-Benedictus overleden.

 

3.3.1.3.1.2 Duur van het verblijf

Meer dan de helft van de kinderen verbleef minder dan 5 jaar in het asiel. We moeten voor ogen houden dat een hoog aantal kinderen in de instelling overleed. Bovendien kon de familie het niet altijd gewoon worden om het kind te moeten achterlaten en werd het patiënte soms na amper een paar maanden teruggehaald.

Tien kinderen (ongeveer 1/5) verbleven meer dan 10 jaar in de instelling. De meeste van deze meisjes werden uiteindelijk overgebracht naar een instelling voor volwassen vrouwen.

 

3.3.1.3.1.3 Reden van vertrek

Telkens een zwakzinnige de instelling verliet, moest de reden daarvan in het medisch register genoteerd worden. Met deze gegevens hebben we volgend schijfdiagram kunnen maken.

 

Wat hier opvalt, is dat vijfenveertig procent van de patiënten in 1887 opgenomen, in het asiel overleed.

Drieëndertig procent van de patiënten werd naar een andere instelling overgebracht. Het ging hier altijd over een instelling voor volwassen krankzinnigen, zoals Gent, Sint-Truiden of Geel.

Achttien procent van de kinderen werd vroegtijdig door familie of overheid teruggehaald. De reden hiertoe was niet altijd duidelijk uit het dossier af te leiden.

Soms haalden de ouders het kind al na de eerste 5 dagen (na de verplichte observatie door de gestichtsarts) terug. Zo lazen we het verhaal van Clementine P.[272] uit Gent. Ze was zes jaar toen ze in Sint-Benedictus werd opgenomen. Ze kwam uit een arm gezin en haar vader was alcoholist, zo vertellen de vertrouwelijke documenten. Volgens haar medisch dossier was ze idioot geboren. Haar mentale ziekte was ‘veroorzaakt’ doordat haar moeder tijdens haar zwangerschap in het water was gevallen en hierdoor een ‘frayeur’ opliep. Dit is een interessant bewijs van de ‘gebrekkige’ kennis van zelfs ‘medici’ op het gebied van de psychiatrie. Ze was heel zwak van gestel. Ze kon bijna niet slikken en haar onderste ledematen waren ‘uitgeteerd’. In haar dossier vonden we een brief van haar moeder aan het Weldadigheidsbureau van Gent met de eis om het kind terug te geven. De ouders kwamen het kind na 5 dagen inderdaad ophalen. In 1888 werd het meisje echter opnieuw in Sint-Benedictus opgenomen. In een brief van het Gentse Weldadigheidsbureau aan de directrice van Sint-Benedictus gericht, lazen we een verklaring voor deze nieuwe aanvraag tot opname. De moeder had het kind teruggehaald omdat de oudere zus voor het onderhoud van Clementine zou instaan. Een jaar later trouwde die zus. Het gezin was een inkomen kwijt en de moeder moest naar de fabriek om dit inkomen te compenseren. De twee andere kinderen waren nog te jong om op Clementine toezicht te houden. Daarom kon het gezin niet anders dan Clementine opnieuw te laten opnemen. Hieruit blijkt dat de moeder[273] het vaak emotioneel enorm moeilijk had om een kind in een asiel te laten opnemen, maar dat opname vaak een kwestie van overleven was voor gezinnen die op de armoedegrens leefden.

Ook de overheid eiste een in 1887 opgenomen patiënte op. Het betrof een Italiaans kind dat ten laste was van de Belgische staat. Het 11-jarig meisje werd in 1888 door de Italiaanse regering opgeëist en naar een ‘maison de santé’ in Novare overgebracht[274].

Slechts vier procent van de kinderen kon naar huis terugkeren omwille van genezing of verbetering van de mentale toestand. De beslissing hierover lag in handen van de gestichtsarts die zijn constatatie aan de bevoegde instanties en aan degene die het voogdijschap over het kind hadden, moest overmaken.

 

3.3.1.3.2 Patiënten opgenomen in het jaar 1892

In 1892 werden er 74 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen.

3.3.1.3.2.1 Leeftijd van de patiënten bij het verlaten van de instelling

 

Ook in 1892 zien we de tendens dat de meeste patiënten het asiel verlaten als ze 17 jaar of ouder zijn. Dat is immers de leeftijd waarop ze naar een andere instelling overgeplaatst werden. Ook in 1892 werden een aantal patiënten langer dan de wettelijke norm van 18 jaar in de instelling gehouden.

Behalve de uitschieters van 16 tot 19 jaar zien we een vrij gelijke verspreiding van het vertrek over de verschillende leeftijden. Dit beeld heeft ook te maken met het hoge sterftecijfer bij deze patiënten, wat uiteraard op alle leeftijden kan voorkomen.

 

3.3.1.3.2.2 Duur van het verblijf

Wat in deze grafiek opvalt, is dat meer dan de helft van de patiënten de instelling amper 1 à 2 jaar na hun aankomst, verlieten. Dit beeld heeft vooral te maken met het hoge sterftecijfer. Bijna 1/3 van de patiënten (24 van de 74) die in 1892 in Sint-Benedictus opgenomen waren, stierven amper 1 à 2 jaar na hun opname. Dit had waarschijnlijk te maken met de griepepidemie die in 1892 in de instelling woedde. Maar ook de lamentabele gezondheid van de kinderen bij hun opname zal een belangrijke rol gespeeld hebben. Sommige meisjes leden aan rachitis, verlamming, stuipen, ..., naast hun mentale achterstand, zo lazen we in de medische dossiers. Bovendien kwam het grootste deel van deze kinderen uit ‘behoeftige’ gezinnen.

 

3.3.1.3.2.3 Reden van vertrek

Met de gegevens uit de medische dossiers van de patiënten in 1892 in Sint-Benedictus opgenomen, maakten we volgend schijfdiagram.

 

Als we dit schijfdiagram vergelijken met het vorige diagram (over 1887) kunnen we een aantal verschillen en een aantal parallellen vaststellen.

Zoals in het diagram met de gegevens van 1887 ligt het aantal patiënten dat de instelling verliet wegens overlijden, heel hoog (49%). In 1892 lag dit cijfer zelfs nog 4% hoger dan in 1887.

Het aantal patiënten dat de instelling verliet omdat ze overgeplaatst werden, ligt eveneens als in het diagram van 1887 rond de dertig procent.

Opvallend is dat het aantal patiënten dat door familie of overheid werd teruggehaald, beduidend lager ligt in het diagram van 1892 (5%) dan in dat van 1887 (18%). Kreeg men meer vertrouwen in de instelling? Of waren de leefomstandigheden voor arme gezinnen nog verergerd zodat het nog moeilijker werd om voor deze kinderen te zorgen en zo een inkomen te derven?

Opmerkelijk is dat in het diagram met de gegevens van 1887 maar vier procent van de kinderen naar het gezin terug kan wegens verbetering of genezing, terwijl dat voor de patiënten in opgenomen in 1892 al negentien procent is. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de zusters en de gestichtsarts hun normen inzake genezing versoepelden om tegemoet te kunnen komen aan de groeiende vraag tot opvang van nieuwe patiënten. De instelling werd immers in de loop der jaren overstelpt met aanvragen, waardoor ze het toegelaten aantal vaak moest overschrijden.

 

3.3.1.3.3 Patiënten opgenomen in het jaar 1897

In 1897 werden er 88 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen.

3.3.1.3.3.1 Leeftijd van de patiënten bij het verlaten van de instelling

 

Van de 88 in 1897 opgenomen patiënten verlieten de meeste Sint-Benedictus als ze 16 jaar of ouder waren. We zien dat 18-19 jaar de normale leeftijd was om de instelling te verlaten. Het meisje van wie de leeftijd niet gekend was, Marie B.[275], was een achtergelaten kind. Ze werd op 6 februari 1897 in Sint-Benedictus opgenomen en stierf er 4 jaar later ten gevolge van tbc.

 

3.3.1.3.3.2 Duur van opname

 

Negenenzestig procent van de kinderen werd niet naar een andere instelling overgeplaatst, maar overleed vroegtijdig, werd opgeëist of genezen verklaard. Dit is de verklaring voor het feit dat deze patiënten maar een paar jaar in Sint-Benedictus verbleven. De eenendertig procent overgeplaatste patiënten konden normaliter maximaal 14 jaar in de instelling verblijven, aangezien ze ten vroegste op vierjarige leeftijd in het asiel mochten opgenomen worden en wettelijk op achttien jaar naar een andere instelling werden overgebracht.

 

3.3.1.3.3.3 Reden van vertrek

Volgend schijfdiagram geeft een overzicht van de redenen van vertrek van de patiënten in 1897 opgenomen:

 

 

Ook in 1897 lag het patiëntenaantal dat in Sint-Benedictus overleed, vrij hoog (37%). Dit bewijst opnieuw dat veel kinderen een zwakke gezondheid hadden en de geneesheer vaak machteloos moest toekijken hoe ze fysisch achteruitgingen. Zo was er nog geen effectieve medicatie voor een ziekte als epilepsie. Vaak stierven deze patiënten ten gevolge van stuipen.

Vijftien procent van de patiënten werd genezen verklaard, dat is ongeveer in dezelfde lijn als van de in 1892 opgenomen patiënten. Eenendertig procent werd naar een instelling voor volwassenen overgeplaatst. Ook dit is niet anders dan in de vorige besproken jaren.

Opmerkelijk is dat vanaf 1897 opnieuw meer patiënten door hun ouders werden opgeëist (17%). Dit gebeurde meestal heel kort na de opname. De ouders hadden het emotioneel moeilijk om hun kind af te staan. Toch waren er ook ouders die naderhand op hun beslissing moesten terugkomen. Het 8-jarig meisje Blanche M. werd in 1897 tweemaal opgenomen in het asiel. Het meisje uit de buurt van Charleroi werd op aanvraag van het schepencollege op 28 mei de eerste maal in Sint-Benedictus geplaatst. Volgens het vertrouwelijk dossier werd het kind in een instelling voor doofstommen geweigerd omwille van aangeboren idiotie. De beschrijving in het medisch verslag duidt inderdaad op een zware mentale handicap: ‘microcéphale, habitus hébété, mouvements convulsifs, gâteuse,...’De prognose door Van Neste gesteld, was ‘incurable’. Toch konden de ouders het niet over hun hart krijgen hun kind af te staan: op 8 augustus 1897 haalden ze het meisje terug naar huis. Maar op 12 augustus ontving de directrice van Sint-Benedictus een brief van de burgemeester van Fontaine-l’Evêque dat de ouders spijt hadden van hun beslissing. Ze vonden dat het kind verbeterd was, maar nu zouden ze het graag opnieuw laten opnemen. De ouders beloofden zelf tussen te komen in de kosten om het meisje naar het asiel terug te voeren. Blanche werd op 29 augustus opnieuw in Sint-Benedictus opgenomen. In het medisch dossier lezen we niets over een verbetering van het kind de komende maanden. Toch haalden de ouders het meisje op 8 oktober 1899 terug naar huis...[276]

3.3.1.3.4 Patiënten opgenomen in het jaar 1902

In 1902 werden 90 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen.

3.3.1.3.4.1 Leeftijd van de patiënten bij het verlaten van de instelling

Ook de patiënten die in 1902 in Sint-Benedictus waren opgenomen, verlieten meestal het asiel als ze 16 jaar of ouder waren. De tendens van de vorige jaren zette zich verder.

 

3.3.1.3.4.2 Duur van het verblijf

 

De meeste van de in 1902 opgenomen patiënten bleven maximum 10 jaar in de instelling. Zes patiënten verlieten de instelling pas na 15 jaar of meer. Waarom de twee patiënten die meer dan 20 jaar in het asiel verbleven, overgeplaatst werden, weten we niet. Ze werden zeker niet in de instelling gehouden omdat ze onschatbare diensten vervulden. Beide meisjes bleven volgens hun medisch dossier onzindelijk en vrij moeilijk, ook al verbleven ze respectievelijk tot hun 27 en 28 jaar bij de zusters. Ze werden beide pas in 1923 naar een andere instelling overgeplaatst, het ene meisje naar Geel, het andere naar Munsterbilzen.[277]

 

3.3.1.3.4.3 Reden van vertrek

 

Het aantal sterfgevallen in de instelling lag bij de patiënten in 1902 opgenomen acht procent lager dan bij de patiënten in 1897 opgenomen. Het aantal overplaatsingen naar een andere instelling (indien de patiënte 18 jaar of ouder) was met acht procent gestegen. Bij het aantal patiënten dat opgeëist werd door de ouders en het aantal kinderen dat genezen werd verklaard, zien we geen spectaculaire verschillen.

 

3.3.1.3.5 Patiënten opgenomen in het jaar 1907

In 1907 werden 89 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen.

3.3.1.3.5.1 Leeftijd van de patiënten bij het verlaten van de instelling

 

Bij de patiënten in 1907 opgenomen valt op dat er veel (15 van de 89) meer dan 21 jaar oud waren voor ze de instelling verlieten.

Marie-Margherite D.[278] uit Waasmunster arriveerde op 7-jarige leeftijd in Sint-Benedictus. Haar ouders en de andere kinderen in het gezin waren, volgens het medisch attest, stotteraars. Het meisje kon de gewone school niet volgen wegens haar beperkt linguïstisch vermogen en haar zwakke intelligentie. Daarom vroeg het schepencollege de opname in het asiel aan. Van Neste beaamde, in zijn verslag over de eerste 5 dagen van het kind in de instelling, haar geringe notie van de meest elementaire zaken als kleuren, geld, familienaam en woonplaats. Ook leek ze hem onbekwaam tot enig huishoudelijk werk. Zijn diagnose was idiotie of imbeciliteit en zijn prognose ‘réservé’. In de loop van 1907 ging het meisje qua taalgebruik zienderogen vooruit. In de loop van de jaren leerde ze beter in de klas. Ze kon goed breien en was ijverig. Toch bleef het een moeilijk kind. In haar medisch dossier lezen we dat ze durfde stelen, haar kompanen soms krabde en het personeel beledigde. Ze was ook erg gulzig. Toch kon ze goed werken, weliswaar onder begeleiding, zo benadrukte het verslag. Deze patiënte werd pas in 1929 op 29-jarige leeftijd naar een andere instelling (Caritas in Melle) overgebracht! Het meisje verbleef 22 jaar in het asiel. Waarschijnlijk was ze een degelijke hulp bij het vele werk in de instelling.

Nochtans vertoonden niet alle patiënten een merkbare verbetering. Germaine V. [279] was 6 jaar toen ze in Sint-Benedictus werd opgenomen. Ze werd gecolloqueerd door het college van Lokeren. Ze volgde twee jaar school, maar zonder resultaat. Ze was koppig en onzindelijk. Haar constitutie en gezondheid waren zwak. Ook moreel was ze, volgens het dossier, onderontwikkeld: ze waagde zich aan onanisme. Germaine leed aan epilepsie en haar toestand ging de laatste jaren van haar verblijf in het asiel zienderogen achteruit. Zij kreeg steeds meer epileptische aanvallen waar de geneeskunde toen nog machteloos tegenover stond. Zo lezen we in haar dossier voor het jaar 1914 dat ze goed leerde in de klas, maar voor het jaar 1921 vermeldt het dossier dat haar intelligentie achteruitging. Ze werd zelfs opnieuw onzindelijk. We krijgen na 1921 geen informatie meer over de toestand van de patiënte, maar het meisje werd pas in 1927 naar Eeklo overgebracht. Zij verbleef 20 jaar in Sint-Benedictus. Deze patiënte was dus geen grote hulp in het huishouden van de instelling, integendeel ze eiste waarschijnlijk een intensieve verzorging.

 

3.3.1.3.5.2 Duur van het verblijf

 

Opnieuw zien we het grootste deel van de in 1907 opgenomen patiënten niet meer dan 10 jaar in de instelling verbleef. Toch waren er een aantal meisjes die bijna 20 jaar of meer in Sint-Benedictus verbleven, zoals in voorgaande grafiek al aangeduid.

 

3.3.1.3.5.3 Reden van vertrek

 

Ook de redenen van vertrek van de patiënten opgenomen in 1907 verschillen qua percentage niet zoveel met de schijfdiagram gemaakt met de informatie over het jaar 1902. Eén zaak valt hier wel degelijk op: 2 patiënten traden in dienst in het Sint-Benedictusinstituut of in een ander klooster.

Marthe D.V.[280] uit Vinderhoute werd op aanvraag van de burgemeester van Gent in het Sint-Benedictusinstituut geplaatst. Ze was toen 13 jaar. Volgens haar vertrouwelijk dossier was ze zacht van karakter, maar had ze op jonge leeftijd veel ellende gekend. Zo was haar grootmoeder alcoholiste. Marthe had aan difterie geleden, maar verkeerde nu in goede gezondheid. Haar intellectuele capaciteit was zwak. De diagnose van Van Neste was idiotie, maar zijn prognose was ‘curable’. Het kind zou ook lijden aan kleptomanie. De eerste dagen van haar verblijf in Sint-Benedictus bleek dat ze inderdaad een gezond gestel had, maar haar intellectuele en morele mogelijkheden waren beperkt. Ze kon haar naam schrijven en kende enkele kleuren. Daar bleef het bij. Ze was weerspannig en leek een moeilijk karakter te hebben. Vanaf 1908 ging ze vooruit: ze werkte goed, maar was erg schuchter. In 1913 werd vermeld dat ze leerde lezen. Ze was toen al 19 jaar! Bij het uitbreken van de oorlog ging ze op vakantie, maar in 1915 keerde ze naar het asiel terug. Ze bleef ijverig en werkte hard in het huishouden, alhoewel ze weinig initiatief nam. Op 29 november 1923 trad ze in dienst in Sint-Benedictus. Ze was toen 29 jaar!

Laure M.[281] was 11 jaar toen ze in 1907 in Sint-Benedictus arriveerde. Volgens haar medisch dossier was dit idiote meisje uit de ‘werkmansklasse’ humeurig en weerspannig. Ze kende bij haar aankomst in het asiel niets van enig huishoudelijk werk, maar ze leerde o.a. breien en verrichtte enkele lichte diensten in het asiel. Ze bleef zich, volgens het medisch dossier, aanmatigend gedragen. In 1914 vroeg de directrice van Sint-Benedictus om het kind naar Namen te mogen overplaatsten. Laure was toen 18 jaar. Maar de ouders zijn het meisje komen halen om haar als ‘servante’ in een klooster te Roeulx te laten dienen.

 

3.3.1.3.6 Patiënten opgenomen in het jaar 1912

In 1912 werden er 114 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen.

3.3.1.3.6.1 Leeftijd van de patiënten bij het verlaten van de instelling

Uit deze gegevens blijkt dat veel patiënten jonger dan de voorgeschreven leeftijd van 18 jaar de instelling verlieten. Deze verjonging kan te maken hebben met de verandering van Sint-Benedictus in een medisch-pedagogisch instituut in 1921, waardoor in dat jaar een aantal zwaar idiote kinderen wegens hun onopvoedbaarheid naar Sint-Denijs-Helkijn overgeplaatst werden. De onbekende factor in de grafiek heeft te maken met het feit dat een aantal dossiers van de kinderen niet verder zijn aangevuld, zodat we in het ongewisse blijven van wat er met deze patiënten na 1921 is gebeurd.

 

3.3.1.3.6.2 Duur van het verblijf

 

Hier zien we dezelfde trend als voor de patiënten in 1907 opgenomen: de meisjes verbleven zelden langer dan 10 jaar in de instelling.

 

3.3.1.3.6.3 Reden van vertrek

 

 

Ook de redenen van vertrek verschilden voor deze patiënten nauwelijks met die van de patiënten opgenomen in 1907.

3.3.1.3.7 Patiënten opgenomen in het jaar 1917

In 1917 werden er 8 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen. Deze minieme opname die alles met de oorlog te maken had, was niet representatief om een beeld te geven van leeftijd bij vertrek, verblijfsduur en reden van vertrek uit Sint-Benedictus. Daarom hebben we dit jaar van opname buiten beschouwing gelaten.

 

3.3.1.3.8 Patiënten opgenomen in het jaar 1921

In 1921 werden er 120 patiënten in Sint-Benedictus opgenomen.

3.3.1.3.8.1 Leeftijd van de patiënten bij het verlaten van de instelling

Bij deze patiënten is de factor onbekend vrij hoog. Dit was immers het laatste jaar dat Sint-Benedictus nog als ‘asiel’ functioneerde. Bij de patiënten waarvan we wel de vertrekdatum kennen, ligt de leeftijd opnieuw heel uiteenlopend.

 

3.3.1.3.8.2 Duur van het verblijf

Uit deze gegevens blijkt dat een opvallend groot deel van de in 1921 opgenomen patiënten nog geen jaar in de instelling verbleef. In de meeste gevallen was de verblijfsduur heel kort, in vergelijking met de vorige jaren. We moeten wel rekening houden met het feit dat we van bijna 30 patiënten geen informatie over een mogelijk vertrek hebben gevonden.

 

3.3.1.3.8.3 Reden van vertrek

 

Wat hier opvalt, is dat het aantal patiënten dat in de instelling overleed, fel was gedaald. Daarentegen was er maar acht procent van de patiënten dat de instelling verliet wegens verbetering of genezing. Aangezien de patiënten zo kort in de instelling verbleven (zie vorige grafiek) was dit niet verwonderlijk. Het aantal patiënten dat door de overheid of de ouders werd opgeëist, bleef wel vrij hoog.

 

3.3.1.3.9 Besluit

Meer dan de helft van de patiënten verliet de instelling toen ze 18 jaar of ouder waren. Opvallend is dat sommige patiënten een stuk in de 20 jaar oud waren vóór ze Sint-Benedictus verlieten. De patiënten die maar één of twee jaar in het asiel verbleven werden meestal opgeëist door de ouders of overleden in de instelling. Dit laatste is niet verwonderlijk aangezien uit de medische dossiers blijkt dat heel wat patiënten een zwakke gezondheid hadden bij hun opname in het asiel. Als algemene tendens zien we dat 50 tot 30 % van de patiënten overleed in de instelling. Pas na de oorlogsjaren zien we dat zich een daling van het aantal sterfgevallen voordoet. Gemiddeld één op drie patiënten werd bij 18 jaar of ouder naar een andere instelling, meestal een instelling voor volwassen vrouwelijke krankzinnigen overgeplaatst. Een aantal patiënten, die waarschijnlijk geen ‘thuis’ meer hadden om na genezing naar terug te keren, traden als meid in dienst van een klooster. Iets minder dan één op vijf patiënten werd na een kort verblijf in de instelling door de ouders opgeëist, wat vrij veel is. Ongeveer hetzelfde aantal patiënten verliet het asiel om reden van genezing of verbetering.

 

3.3.2 Socio-geografisch profiel van de patiënten

 

3.3.2.1 Wie vroeg de opname aan?

 

3.3.2.1.1 De patiënten in het jaar 1887 opgenomen

 

 

Het overgrote deel van de aanvragen gebeurde door de gemeente waar de patiënte was gedomicilieerd (62%). Het was trouwens het schepencollege dat, al of niet op aanvraag van de ouders, de collocatieprocedure inzette. We verwijzen naar artikel 95 van de gemeentewet van 30 maart 1836, waardoor het college van burgemeester en schepenen belast was met het uit de samenleving ‘ verwijderen’ van ‘geesteszieken’ die de sociale orde verstoorden, door ze in een ‘ geschikte’ instelling te laten opnemen[282].

In dit officiële openingsjaar van Sint-Benedictus als asiel voor krankzinnige meisjes, werden opvallend veel aanvragen uit andere instellingen gedaan (20%). Dit is een logisch gevolg van het feit dat Sint-Benedictus de eerste instelling in zijn soort was en dat deze kinderen voordien noodgedwongen in deze andere instellingen waren opgenomen, hoewel ze daar niet op hun plaats zaten. Zoals eerder bleek, waren het vooral instellingen voor doofstommen en ongeneeslijken en krankzinnigengestichten voor volwassen vrouwen die de overplaatsing van de patiënte naar Sint-Benedictus aanvroegen.

In 11% van de gevallen vroeg het Weldadigheidsbureau de opname aan. Het betrof hier kinderen uit gezinnen die al beroep deden op de steun van de openbare onderstand.

Drie van deze patiënten waren betalend. In dat geval gebeurde de aanvraag door de ouders. Hélène P. was zo een betalend patiënte. Ze was 12 jaar toen ze in maart 1887 in Sint-Benedictus werd opgenomen. Haar vader bezat een zaak in verfproducten in het Antwerpse. Ze kwam dus uit een’ begoede’ familie. Haar ouders waren volgens de vertrouwelijke gegevens’ cousins germaines’[283]. Het bijgevoegd medisch attest getuigt van gebrek aan intellectuele en morele ontwikkeling en ‘instincts grossiers’. Van Neste stelde als diagnose idiotie/imbeciliteit en als prognose eerst ‘réservé’, daarna ‘incurable’.
Volgens het observatieverslag van de eerste 5 dagen in haar medisch dossier kon Hélène haar naam niet schrijven, noch lezen of rekenen. Bovendien had ze brandwonden op gezicht en handen. Ze krabde naar haar medepatiënten en was onverschillig tegenover haar ouders die nochtans meermaals op bezoek kwamen. Als ouders van een betalende patiënte konden de ouders klaarblijkelijk meer dan normaal toegelaten op bezoek komen. Waarschijnlijk waren de ouders erg bezorgd en voelden ze zich wat schuldig omdat ze hun kind hadden laten opnemen. Was de aanleiding van deze opname misschien een ongeval waardoor het kind zich had verbrand? Dit hebben we niet kunnen achterhalen, maar het zou een mogelijke verklaring voor de opgelopen brandwonden en de eventuele bezorgdheid van de ouders kunnen zijn.

In de laatste helft van het jaar 1887 werd Hélène meer onzindelijk, maar de onverschilligheid tegenover haar ouders verminderde. Ook in het jaar 1888 ging Hélène er weinig op vooruit: ze bleef onzindelijk en onverschillig en scheurde zelfs haar kledij. Voor het jaar 1889 lezen we in haar medisch dossier dat ze minder lui was, maar ze bleef grof, brutaal en onverschillig. Zo ontkleedde ze zich in volle dag. In de tweede helft van het jaar 1889 ging het beter: ze werd aandachtiger in de klas. In het jaar 1890 ging ze er verder op vooruit: ze werd minder onzindelijk en ‘docile’. Op het einde van dat jaar ging het weer slechter: ze stal soms kleine zaken en haar mentale toestand bleef achteruitgaan. Het meisje werd op 11 juni 1891 door haar ouders opgeëist[284].

 

3.3.2.1.2 De patiënten in het jaar 1892 opgenomen

 

Ook in 1892 werd de opname voor de meeste patiënten door het gemeentebestuur aangevraagd.

Voor Eudonie D. werd de aanvraag door de Minister van Justitie gedaan. Het 17-jarig meisje uit West-Vlaanderen werd in maart 1892 wegens bedelarij opgepakt. ‘Eudonie D. bedelde van ’s morgens tot ’s avonds zonder noodzaak’, zo luidde het. Het meisje had -volgens het vertrouwelijk dossier- geen slechte inborst, maar ze was een gevaar voor de openbare zeden wegens haar gebrekkige intelligentie. Haar vader had zelfmoord gepleegd toen het kind 3 jaar was. Ze werd opgevoed in de weldadigheidsscholen. Het meisje werd vroeger met tyfus besmet en bezat een zwakke gezondheid. Haar temperament was ‘lymphatique’. Volgens het medisch dossier was ze ‘idiote’ of ‘imbécile’. Haar prognose was ‘curable’. De eerste 5 dagen van haar opname in Sint-Benedictus was ze kalm, maar de volgende maanden werd het meisje agressief. Ze werd aan de voeten vastgebonden omdat ze wou uitbreken. In 1893 was ze -volgens haar medisch dossier- werkzaam, maar heel geëmancipeerd, zodat ze streng gesurveilleerd moest worden. De volgende jaren werd het meisje kalmer en gewilliger. Ze werkte goed. In november 1894 werd besloten dat ze voldoende genezen was om naar haar familie terug te keren. Opnieuw een schrijnend verhaal...[285]

3.3.2.1.3 De patiënten in het jaar 1897 opgenomen

 

Ook voor de patiënten die in 1897 in Sint-Benedictus werden opgenomen namen de respectievelijke gemeentebesturen voornamelijk het initiatief (77%).

Tien procent van de patiënten kwam uit gezinnen die al door de openbare onderstand werden ondersteund. Dat gold bij voorbeeld voor Marie B.[286], het achtergelaten kind van wie het verhaal hoger reeds werd verteld. Ook Margarithe B.[287] uit Jumet (geboren te Parijs) was een verlaten kind van wie de ouders onbekend waren.

De dossiers van 5% van de patiënten vermelden dat de aanvraag door de ouders werd gedaan, met goedkeuring van de burgemeester van de gemeente waarvan het kind was gedomicilieerd. Waarschijnlijk namen ook voor andere patiënten de ouders vaak het initiatief tot opname. In de schijfdiagram werden echter enkel de patiënten opgenomen van wie duidelijk in het medisch dossier vermeld werd dat de ouders de aanvraag hadden gedaan. Aangezien in Sint-Benedictus bijna uitsluitend behoeftige kinderen werden opgenomen, moest het gemeentebestuur voor het grootste deel van de kinderen de collocatieprocedure toch steeds inzetten en nam de gemeente (al dan niet samen met het Gemeenfonds) de onderhoudskosten op zich. Vandaar dat, behalve bij betalende patiënten, de gemeente in de dossiers steeds als initiatiefnemer werd vermeld, ook al nam een andere instantie (ouders, armendokter, pastoor,...) soms het initiatief.

Bij een aantal patiënten gebeurde de aanvraag vanuit een andere instelling. Zo vonden we in het dossier van de 12-jarige Clara V. uit Putte een brief van de directeur van de doofstommenschool te Antwerpen dat het meisje onvatbaar voor onderwijs werd bevonden en haar daarom een overplaatsing naar Lokeren werd aangeraden[288]. Ook in dit geval moest de gemeente waar het kind gedomicilieerd werd met deze overplaatsing instemmen.

Twee patiënten werden door het Ministerie van Justitie in Lokeren geplaatst. Eén van deze patiënten was Mathilde C.[289] uit Nives. Volgens haar vertrouwelijk dossier was dit 12-jarig meisje een gevaar voor de publieke veiligheid. Ze was debiel met overheersing van ‘mauvais instincts’. Dit was het kind van een ‘aliénée’, zo vervolgde het verslag van de geneesheer van het asiel waarin ze eerst werd opgenomen. Van Neste constateerde tijdens de eerste vijf dagen van opname in Sint-Benedictus dat dit meisje inderdaad heel weinig ontwikkeld was op intellectueel vlak. Bovendien kende ze niets van enig huishoudelijk werk. Ze was gewelddadig en ging zich te buiten aan onanisme. Een jaar later - zo lezen we in haar medisch dossier - was ze al heel wat kalmer. Ze werd toegewijd en leerde goed in de klas. Het gedrag van het meisje kende volgens haar dossier ups en downs: in 1899 was ze nog kalm, maar in 1900 werd ze beschreven als ze een dievegge waarvan de intelligentie fel was verminderd. In 1901 was ze weer werkzaam en kalm. Haar verdere ontwikkeling verliep volgens haar dossier positief. In 1904 werd Mathilde naar Evere overgeplaatst.

 

3.3.2.1.4 De patiënten in het jaar 1902 opgenomen

De gegevens over de patiënten in 1902 opgenomen geven dezelfde tendens als in de vorige jaren aan: het gemeentebestuur nam het leeuwendeel (73%) van de aanvragen voor haar rekening. Toch valt bij deze gegevens op dat voor 27% van de patiënten de opname door de Openbare Weldadigheid werd aangevraagd. Dat is een stuk meer dan in de vorige jaren en bevestigt het feit dat in Sint-Benedictus bijna uitsluitend patiënten uit behoeftige tot zelfs heel arme gezinnen werden opgenomen. In 1902 werd trouwens geen enkele betalende patiënte opgenomen.

LéonieV. was een 10-jarig meisje uit een heel arm milieu. Haar vader was overleden. Haar moeder bracht haar naar Sint-Benedictus en tekende het stamboek met een kruisje, ze kon haar naam niet schrijven. Het kind was gedomicilieerd in Aalter. Volgens haar vertrouwelijk dossier was ze zich niet bewust van wat ze zei of deed. Van Neste stelde als diagnose’idiotie’. Zijn prognose was ‘incurable’. Volgens de observatiegegevens over de eerste 5 dagen in Sint-Benedictus was Léonie goed van gestel, maar haar intelligentie was heel weinig ontwikkeld. Ze liep goed, maar hield steeds de vingers in de mond. Ze was ook onzindelijk. Bovendien was ze weerspannig en choleriek. In juli werd ze gevaccineerd (tegen pokken?). In november was ze - volgens haar medisch dossier – nog steeds koppig. Ze durfde zelfs haar nagels rood lakken. De volgende jaren maakte ze weinig vorderingen: ze beet op haar vingers, haar intelligentie nam af en bovendien liep ze een oogontsteking en kinkhoest op. In april 1909 was ze slordig en onzindelijk. Dat bleef zo ook de volgende jaren. In oktober 1911 keerde ze nochtans terug naar haar familie omdat ze ‘verbeterd’ was.[290]

3.3.2.1.5 De patiënten in het jaar 1907 opgenomen

 

Ook voor de patiënten opgenomen in 1907 vroeg voornamelijk het gemeentebestuur (al dan niet op verzoek van de ouders) de opname aan. Bij de 89 opgenomen patiënten waren er twee betalende, dit verklaart de 2% opname op vraag van de ouders. Eigenlijk gaat het hier nochtans opnieuw om arme kinderen. Maar deze kinderen zijn 4 jaar oud en daarom weigerde het Gemeenfonds tussen te komen in de onderhoudskosten. Het Gemeenfonds ging ervan uit dat de ouders zelf voor zo een jonge kinderen konden zorgen. Daarom betaalden de ouders van de 4-jarige Léontine S.[291] uit Anderlecht 300 frank onderhoudskosten per jaar. Dit was berekend op het inkomen van de vader die 2,75 frank per dag verdiende. Het meisje was nochtans idioot en leed aan stuipen. Ze had een verlamming aan de onderste ledematen en kon niet zelf eten. Het was wel degelijk een zwaar gehandicapt kind, zowel geestelijk als lichamelijk. Het kind had een zwakke gezondheid en was de volgende jaren vaak ziek: een oogontsteking, een abcès van de klieren. Ze overleed in 1913 aan ‘carie osseuse’ (beenrot of koudvuur?).

 

3.3.2.1.6 De patiënten in het jaar 1912 opgenomen

 

Ook deze gegevens wijzen op de grote rol van het gemeentebestuur bij de aanvraag tot opname in Sint-Benedictus van behoeftige patiënten. In 1912 werd één betalende patiënte opgenomen. Het betrof de zesjarige Hélène D.[292] uit Kaprijke. Volgens het vertrouwelijk dossier was ze een achterlijk meisje met een goede fysieke gezondheid. Ze was ook wat schuw. De observatiegegevens over de eerste 5 dagen in Sint-Benedictus geven een beeld van een meisje dat fysisch en psychisch ‘gedegenereerd’ was, zo lezen we in haar dossier. Ze had een lang hoofd, was scheel en lachte om niets. Ze draaide steeds met haar hoofd. Haar intelligentie was weinig ontwikkeld. Bovendien was ze zeer onfatsoenlijk en had ze neiging tot onanisme. Van Van Neste kreeg het kind de diagnose ‘idiotie/ imbeciliteit’ en de prognose ‘réservé’. Volgens haar medisch dossier kende het kind de volgende jaren een weinig positieve evolutie: ze leerde niets en bleef onzindelijk. De ouders haalden het meisje in 1914, bij het uitbreken van de oorlog, naar huis. In september 1915 werd ze weer naar het asiel gebracht. De volgende jaren ging haar spraakvermogen een beetje vooruit, maar in 1917 leed ze aan een klierontsteking. In maart 1918 stierf Hélène aan tbc.

 

3.3.2.1.7 De patiënten in het jaar 1917 opgenomen

Alhoewel er in 1917 maar 8 patiënten werden opgenomen, zien we dezelfde tendens als in voorgaande jaren. Het waren alle kinderen uit behoeftige gezinnen van wie de opname meestal door het gemeentebestuur werd aangevraagd. In één dossier werd wel vermeld dat de aanvraag door de vader gebeurde, met toestemming van de burgemeester van de gemeente van herkomst.

 

3.3.2.1.8 De patiënten in het jaar 1921 opgenomen

 

Ook voor de patiënten opgenomen in het jaar 1921 was de gemeente de belangrijkste instantie die de aanvraag indiende. Toch zien we hier opvallend meer aanduiding dat het initiatief voor de aanvraag van de ouders kwam. In de stamboeken werd duidelijk ingevuld dat de aanvraag gebeurde door de ouders, gezien door de burgemeester van de gemeente van herkomst. In 1921 werden immers alleen behoeftige patiënten opgenomen. De gemeente moest voor deze patiënten de collocatieprocedure opstarten en/of de aanvraag voor tussenkomst van het Gemeenfonds indienen. Voor patiënten opgenomen in het jaar 1920-21 gold immers nog steeds de oude regeling. De wet van 14 juni 1920[293] kon nog niet effectief tot uitvoer gebracht worden mits de administratieve maatregelen hieromtrent nog niet in orde waren.[294]

Wat ook opvalt, is dat er vanaf nu meer aanvragen tot opname vanuit gerechtelijke hoek kwamen. Zo werd de 17-jarige Hélène V. op vraag van de kinderrechter van Luik in het asiel opgenomen. In haar vertrouwelijk dossier lezen we dat vermoed werd dat het meisje aan epilepsie leed. Ze was een vagebond, slachtoffer van een ellendig milieu, ze was excentriek en had een zwakke persoonlijkheid. Volgens de arts van Sint-Benedictus (Dr. Goedertier ad interim van Van Neste) had het meisje een goede gezondheid. Ze had een voor haar leeftijd normale fysieke ontwikkeling. Overdag was het meisje stil en triestig. Ook ’s nachts was ze kalm. Ze antwoordde gewillig op de vragen door de gestichtsarts gesteld. Over de vraag in verband met haar internering door de kinderrechter, antwoordde ze huilend dat ze vals beschuldigd werd met soldaten te lopen. De arts oordeelde dat ze intelligent genoeg was. Ze kreeg wel regelmatig een hysterische crisis waardoor volgens de arts een strenge aanpak gerechtvaardigd werd. Het meisje bezat een pedagogische achterstand van meer dan 10 jaar en kende weinig van huishoudelijk werk. De diagnose van de arts was ‘folie morale’. Het woord epilepsie was doorstreept. De prognose was ‘susceptible de guérir’. Over het verdere verloop van haar verblijf in Sint-Benedictus vonden we geen informatie. Het medisch dossier werd niet verder ingevuld. Wel weten we dat Hélène in 1929 (ze was toen 25 jaar) terug naar haar familie ging.

 

3.3.2.1.9 Besluit

Algemeen kunnen we stellen dat de aanvraag tot opname in Sint-Benedictus voor deze kinderen voornamelijk gebeurde via de gemeente. Waarschijnlijk werd bij veel van deze vaak zwaar gehandicapte of moeilijk opvoedbare meisjes de aanvraag tot opname wel door de ouders (die de opvoeding niet meer aankonden?) via het gemeentebestuur gedaan. Aangezien praktisch al deze kinderen uit behoeftige milieus kwamen, was de gemeente (al dan niet met tussenkomst van het Gemeenfonds) immers verantwoordelijk voor de onderhoudskosten van deze kinderen.

Bij de patiënten opgenomen in het jaar 1921 zien we een stijging van de aanvragen door gerechtelijke instanties. Dit heeft waarschijnlijk veel te maken met de wet van 1912 in verband met de bescherming van het kind.[295]

 

3.3.2.2 Geografische afkomst

 

3.3.2.2.1 De patiënten in het jaar 1887 opgenomen

 

In 1887 kwam 56% van de opgenomen patiënten uit Oost-Vlaanderen. Slechts 11% van de patiënten kwam uit Wallonië.

Eén meisje, Elisa O.[296] werd in Roubaix (Frankrijk) geboren, maar ze was te Gent gedomicilieerd. Elisa was een 15-jarig idioot meisje dat door het Bureau van Weldadigheid van Gent in januari 1887 Sint-Benedictus werd geplaatst. Voordien was ze in het ‘hospice des incurables’ te Gent opgenomen. Het kind was inderdaad zwaar ziek. De gestichtsarts (Van Neste) vermeldde over zijn observatie van de eerste vijf dagen dat Elisa een longaandoening en gezwollen klieren had. Ze was bovendien moeilijk te verstaan en ze liep moeilijk. Volgens haar medisch dossier moest ze ook ’s nachts vaak verzorgd worden. Ze overleed aan een longontsteking en een hartaandoening op 10 april 1887.

 

3.3.2.2.2 De patiënten in het jaar 1892 opgenomen

 

In 1892 kwam nog maar 26% van de toen opgenomen patiënten uit Oost-Vlaanderen. We zien dat de patiënten uit alle uithoeken van het land kwamen. Ook in Wallonië genoot Sint-Benedictus blijkbaar meer naambekendheid: reeds 24% van de patiënten kwam in 1892 uit het Waalse landsgedeelte.

In 1892 kwamen 3 patiënten uit het buitenland, meer bepaald uit Frankrijk. Eerder, in 1888, werd een Engels meisje uit Greenwich in Sint-Benedictus opgenomen. Ze was betalend en de ouders hadden de opname aangevraagd. In 1889 werd ook een (behoeftig) meisje uit Helmond (Nederland) in Sint-Benedictus opgenomen. Deze patiënte werd enkele maanden later door de Nederlandse regering opgeëist. Dit lijkt er op te wijzen dat de instelling tot in het buitenland een vrij goede reputatie bezat. Ook de positieve verslagen van de buitenlandse delegaties die een werkbezoek aan Sint-Benedictus brachten, wijzen in die richting[297].

 

3.3.2.2.3 De patiënten in het jaar 1897 opgenomen

In 1897 kwamen er al bijna evenveel patiënten uit Antwerpen als uit Oost-Vlaanderen. Toen was trouwens al 28% van de patiënten uit Wallonië afkomstig. Eén van de drie buitenlandse meisje die in 1897 in Sint-Benedictus werd opgenomen, kwam uit Nederland. De andere twee waren afkomstig uit Frankrijk. Het Nederlandse meisje, Marie F.[298], werd geboren in Zevenberge, maar ze was in Antwerpen gedomicilieerd. Het 15-jarig meisje was ‘geadopteerd’, haar echte vader was een dronkaard, zo meldde haar dossier. Ze had tot haar 12 jaar school gelopen, zonder enig resultaat. Volgens haar vertrouwelijk dossier werd ze geopereerd aan een tumor in het hoofd toen ze 1 jaar oud was. Haar tweede vader had, via het gemeentebestuur, de opname aangevraagd. Volgens hem eiste ze veel zorg van haar omgeving, hoewel ze niet gevaarlijk was. Van Nestes diagnose was idiotie/imbeciliteit. Hij gaf als prognose: ’curable’. Uit zijn observatieverslag over de eerste vijf dagen van Maries verblijf in Sint-Benedictus leren we dat het meisje een zwakke gezondheid had, ze leed aan chronische bronchitis. Ook was ze weinig intelligent, maar ze liep goed en was rustig. Over haar verdere evolutie lezen we dat ze in de klas goed leerde en zich toelegde op huishoudelijk werk. Ze was op een paar maanden mentaal fel vooruitgegaan. In juni 1899 werd ze genezen verklaard. Haar moeder kwam haar ophalen...

 

3.3.2.2.4 De patiënten in het jaar 1902 opgenomen

 

In 1902 kwam 32% van de nieuwe patiënten uit Oost-Vlaanderen. Dit is een lichte stijging in vergelijking met de vorige jaren. Opnieuw kwam bijna een kwart van de patiënten uit Wallonië. Zes van de opgenomen patiënten waren in Frankrijk geboren. Het waren alle meisjes uit behoeftige gezinnen. Eén van de patiënten, de 14-jarige Marie B.[299] uit Valenciennes, werd na een verblijf van enkele maanden in Sint-Benedictus, overgebracht naar Bailleul in Frankrijk. Het meisje leed aan epilepsie. Volgens de dokter van Bergen, de gemeente waar het kind gedomicilieerd was, was het meisje ‘une dégénérée’. Van Neste stelde als prognose: ’incurable’.

 

3.3.2.2.5 De patiënten in het jaar 1907 opgenomen

In 1907 zien we een quasi analoge spreiding van de herkomst van de patiënten over de verschillende provincies als in voorgaande jaren. Vijf patiënten werden in het buitenland geboren: twee kwamen uit Nederland en drie uit Frankrijk.

Anna H.[300] uit Maastricht, was gedomicilieerd in Luik. Ze was een 13-jarig meisje dat volgens haar vertrouwelijk dossier niet graag naar school ging en liever thuis kleine huishoudelijke klusjes opknapte. Ze had ook stuipen gehad. Volgens de diagnose van Van Neste was het meisje achterlijk. Hij gaf als prognose ‘geneesbaar’ indien zou blijken dat ze niet leed aan epilepsie. De aanvraag voor opname gebeurde aanvankelijk door het gemeentebestuur van Luik, waar het meisje gedomicilieerd was. Uit haar dossier bleek echter dat er problemen waren met de betaling, uiteindelijk bood ’Hollande’ aan te betalen. Na een verblijf van een half jaar in Sint-Benedictus werd het kind weer door haar familie opgenomen. ‘Verbeterd’, zo luidde het.

 

3.3.2.2.6 De patiënten in het jaar 1912 opgenomen

 

Ook voor de patiënten in 1912 in Sint-Benedictus opgenomen, zien we geen noemenswaardige verschuivingen. Bijna een kwart van de meisjes kwam uit het Waalse landsgedeelte, drie vierde uit Vlaanderen, Brabant, Antwerpen en Limburg.

In 1912 werden twee patiënten van buitenlandse herkomst in Sint-Benedictus opgenomen. Eén uit Frankrijk en één uit Groot-Brittannië. De Engelse Florence H.[301] werd in Londen geboren. Ze was in Antwerpen gedomicilieerd. Haar moeder bracht haar in juni 1912 naar Sint-Benedictus. Volgens haar vertrouwelijk dossier was haar (overleden) vader een alcoholicus. Ze had een bepaalde graad van idiotie en leed soms aan stuipen. Florence had bovendien een waterhoofd. Van Nestes prognose was nochtans ‘améliorable’. Volgens het observatieverslag van de eerste vijf dagen in Sint-Benedictus had ze een goede gezondheid. Enkel haar gezicht was verstoord en ze leed aan ‘macrocéphalie’. Het meisje was kalm, maar heel spraakzaam. Het 10-jarig meisje was katholiek en kon een beetje naaien en breien. Ze was toegewijd in de klas maar leerde er heel weinig. Een paar maanden later (februari 1913) werd ze naar Londen overgeplaatst. De reden hiervoor hebben we niet kunnen achterhalen.

 

3.3.2.2.7 De patiënten in het jaar 1917 opgenomen

De schijfdiagram met de gegevens over de 8 patiënten in 1917 in Sint-Benedictus opgenomen, geven - alhoewel niet echt representatief - ongeveer hetzelfde beeld over de geografische afkomst van de patiënten. Het buitenlandse meisje dat in 1917 in het asiel werd opgenomen was Jeanne B. uit Rijsel.

 

3.3.2.2.8 De patiënten in het jaar 1921 opgenomen

 

Ook de cijfers van de patiënten in 1921 in het asiel opgenomen geven ongeveer hetzelfde geografisch profiel: bijna een kwart van de patiënten kwam uit Wallonië, bijna drie kwart uit de rest van het land. Van drie patiënten hebben we de herkomst niet kunnen achterhalen. Twee meisjes werden in het buitenland geboren: één in Nederland en één in Frankrijk.

 

3.3.2.2.9 Besluit

We moeten concluderen dat, behalve in 1887, de meeste patiënten uit het hele land afkomstig waren. Er was een regelmatige spreiding over de verschillende provincies. De provincie die het best vertegenwoordigd was, was Oost-Vlaanderen, de provincie waarin Sint-Benedictus gelegen was, wat logisch lijkt. Ongeveer 1 op 4 patiënten kwam uit het Waalse landsgedeelte. Regelmatig werden er ook patiënten van buitenlandse herkomst opgenomen. De meeste van deze buitenlandse patiënten kwamen uit Frankrijk, maar ook patiënten uit Engeland en Nederland waren in Sint-Benedictus vertegenwoordigd.

 

3.3.2.3 Sociale afkomst

 

Zoals al bleek uit het hoofdstuk over de financiën[302] van Sint-Benedictus was dit asiel geen rijke instelling. Praktisch alle patiënten die in Sint-Benedictus werden opgenomen kwamen uit arme tot heel arme milieus. Bijna van alle patiënten werden de onderhoudskosten betaald door de gemeente waar de kinderen waren gedomicilieerd, al dan niet met tegemoetkoming van het Gemeenfonds.

We geven een overzicht van de onderhoudskosten voor behoeftige kinderen per dag: van 1887 tot 1892 bedroeg de dagprijs voor behoeftige patiënten 1 frank per dag. Deze dagprijs werd vastgelegd door de overheid. Elke verhoging van deze onderhoudsprijs moest aan de overheid worden voorgelegd. Via een Koninklijk Besluit kon dan een verhoging worden toegekend. In 1893 werd de dagprijs verhoogd met 25 centiemen. In 1899 bedroeg de dagprijs 1,28 frank per dag. Dit was een verhoging met 0,03 frank. Van 1901 tot 1910 bedroeg de onderhoudsprijs per dag 1,30 frank. In 1911 werd deze prijs nog eens met 0,02 centiemen verhoogd. In 1916 kreeg het asiel 1,42 frank per behoeftig kind per dag. Dit was wegens de duurte in de oorlogsjaren. In 1917 werd de dagprijs 1,52 frank en in 1918 ging de prijs naar 1,92 frank. Na de oorlog verhoogde de dagprijs spectaculair: 2,67 frank in 1919 en meer dan 4 frank in 1920 en 1921. Volgens de jaarverslagen was deze verhoging noodzakelijk wegens de verbetering van de voeding en de verhoging van de wedden van het personeel.

Volgens de Regel van de Zusters van Liefde hadden de zusters de verplichting om voor elke 10 betalende patiënten één behoeftig kind gratis op te nemen[303]. In Sint-Benedictus werden er zelden meer dan 10 betalende patiënten verzorgd, zoals uit volgende informatie blijkt. De overheid verleende aan Sint-Benedictus naast het aantal ‘indigentes’ steeds de toelating om 25 ‘pensionnaires’ op te nemen. Wij vermoeden dat dit aantal nooit is bereikt. De gegevens over het aantal betalende patiënten die effectief in het asiel verbleven, hebben we uit verschillende documenten moeten halen. De jaarverslagen geven immers enkel het aantal betalende patiënten dat in een bepaald jaar werd opgenomen weer. In 1887 werden drie betalende patiënten in Sint-Benedictus opgenomen. In 1888 en 1889 waren er acht kostgangers in het asiel aanwezig. In 1890 waren het er negen en in 1891 nog zeven. In 1892 en 1893 waren er opnieuw acht betalenden. In 1894 waren het er zeven en in 1896 elf. Dit aantal verminderde de volgende drie jaren naar vijf. In 1900 waren er zes ‘pensionnaires’ in Sint-Benedictus. Deze gegevens haalden we uit een brief van 17 maart 1908 van de directrice aan de Minister van Justitie[304]. Volgens het klad [305]van de ‘bilan’ van 1906 waren er toen twaalf pensionaires in het asiel. In 1907 werden dit er vier. In 1908 en 1909 waren er zes. In 1910 waren er nog vijf. In 1911 en 12 waren er slechts vier meer[306]. In 1913 waren het er vijf. In 1914 en 1915 verbleef er nog één betalende patiënte in het asiel. Vanaf 1916 tot 1918 werden geen pensionnaires meer in Sint-Benedictus verzorgd. Waren ze alle naar huis gehaald vanwege de oorlog? In 1919 zien we een spectaculaire stijging naar zeventien betalenden. In 1920 zijn dit er nog veertien. In 1921 verbleven er elf betalende patiënten in Sint-Benedictus.

De kostgangers betaalden de eerste jaren in het bestaan van het asiel 400 frank per jaar, een miniem bedrag in vergelijking met de prijs die kostgangers in andere internaten betaalden.[307] Verder vonden we tot 1920 geen informatie over de prijs die kostgangers betaalden. We vonden een brief [308] uit 1920 gericht aan de Minister van Justitie met een antwoord op zijn vraag over de categorieën kostgangers in de instelling. De directrice antwoordde dat er drie categorieën ‘pensionnaires’ waren: een eerste categorie betaalde 2920 frank per jaar, een tweede betaalde 1875 frank per jaar en een derde 1460 frank per jaar. Bovendien konden de patiënten eventueel extra betalen voor het bleken van linnen, kledij, schoenen, meubilair, etc.

Hieruit blijkt dat deze kostgangers een miniem bedrag betaalden. Het bedrag betaald door de derde categorie kostgangers is hetzelfde als wat de overheid jaarlijks betaalde voor de behoeftige patiënten. Mentaal gehandicapte of achterlijke kinderen uit begoede families werden waarschijnlijk thuis verzorgd. Een begoede familie kon personeel in dienst nemen om voor het kind te zorgen.

Uit al dit cijfermateriaal is wel duidelijk dat het aantal betalende patiënten in Sint-Benedictus minimaal was en zeker het door de overheid toegelaten aantal van 25 niet overschreed. Dit kan van het aantal behoeftige patiënten zeker niet gezegd worden. De instelling raakte voortdurend in de problemen omdat de norm van het toegelaten aantal behoeftige patiënten meermaals werd overschreden.

We concluderen dus dat het overgrote deel van de patiënten in Sint-Benedictus uit heel arme milieus afkomstig was. Vaak wisten de ouders van deze behoeftige zwakzinnige kinderen geen oplossing voor de opvang van hun kind. In deze moeilijke tijden moesten ook vrouwen en (oudere) kinderen uit werken gaan om in het levensonderhoud van het gezin te kunnen voorzien. De overschakeling van huisnijverheid naar fabrieksarbeid zal ook een rol gespeeld hebben in het feit dat meer vrouwen buitenshuis gingen werken. Families uit rijkere milieus konden personeel in dienst nemen om zich over het zwakzinnige kind te ontfermen. Zelfs in minder arme gezinnen kon een inkomen gemist worden zodat de moeder of een van de oudere kinderen voor het mentaal gehandicapte kind kon zorgen. Zwakzinnige kinderen uit heel arme gezinnen werden, volgens ons, aan hun lot overgelaten en in het beste geval in een asiel als Sint-Benedictus opgenomen, omdat het gezin de middelen niet had om zelf voor de verzorging van het zwakzinnige kind in te staan.

 

3.3.3 Medische diagnose en behandeling

 

Het was niet gemakkelijk om een overzicht te geven van de psychische en fysische gesteldheid van de in Sint-Benedictus opgenomen patiënten. De gebruikte medische terminologie verschilde van arts tot arts. In elk door ons onderzocht patiëntendossier vonden we de medische diagnose van twee artsen.

De eerste diagnose werd gesteld door de arts van de gemeente (of de instelling) waar de patiënte zich vóór haar opname in Sint-Benedictus bevond. Hij moest een medisch attest schrijven, als onderdeel van de collocatieprocedure. Dit certificaat mocht niet meer dan 15 dagen vóór de opname geschreven zijn. De arts die in opdracht van de gemeente het meisje had onderzocht, was meestal een armendokter[309] en hij was vaak weinig vertrouwd met de problematiek en medische symptomen van mentaal gehandicapte kinderen.

De tweede diagnose werd gesteld door de gestichtsarts. In Sint-Benedictus was dit hoofdgeneesheer Van Neste en vanaf april 1921 de vroegere adjunct-geneesheer Goedertier. De gestichtsarts moest het meisje gedurende de eerste 5 dagen van haar opname in het asiel grondig observeren. Daarna stelde hij de diagnose en gaf hij meestal ook een prognose. Sporadisch merken we dat op de diagnose of de prognose in het medisch dossier op een latere datum werd aangepast. Dit gebeurde bij voorbeeld als na een paar maanden opname toch bleek dat de patiënte leed aan vallende ziekte. Dan werd de prognose veranderd van ‘réservé’ naar ‘incurable’. Over de prognose die hij stelde, schreef Van Neste het volgende in een verslag over het jaar 1911 aan de gouverneur van Oost-Vlaanderen:’Le pronostic de toutes ces déshéritées de la nature est fâcheux, toutes sont incurables en ce sens qu’il est impossible de leur donner une intelligence et une instruction approximatives aussi développées que celles des enfants du même âge. Mais plusieurs seront susceptibles d’une certaine instruction et d’une éducation suffisante pour rentrer dans leur famille et être utiles à la société.’

Voor het volgend overzicht van de diagnose en prognose van de patiënten in de door ons bestudeerde jaren in Sint-Benedictus opgenomen, baseerden we ons voornamelijk op de diagnose en prognose door de gestichtsarts gesteld. We veronderstellen immers dat zijn diagnose het dichtst bij de werkelijkheid aanleunde. Hoewel ook hij geen ‘aliënist’ was, had hij in vergelijking met een armendokter meer ervaring met zwakzinnige patiënten. Toch merkten we bij het overlopen van de patiëntendossiers dat de diagnose gesteld door de plaatselijke arts meestal sterk overeenkwamen met de diagnose door Van Neste gesteld.

 

3.3.3.1 Diagnose en prognose

 

3.3.3.1.1 Patiënten opgenomen in het jaar 1887

 

Van de 55 patiënten die in 1887 in Sint-Benedictus waren opgenomen, waren er volgens de medische dossiers maar 7 (12%) voor enige opvoeding ontvankelijk. Dit is heel weinig in vergelijking met de volgende jaren. Geen enkele van de in 1887 opgenomen patiënten kreeg trouwens ‘geneesbaar’ als prognose.

Als diagnose werd voor de meeste patiënten gesteld: idiotie. De idiote patiënten werden alle als ongeneeslijk beschouwd. Bij zeven patiënten lazen we naast de diagnose ‘idiotie’ ook nog ‘imbeciliteit’. Voor deze patiënten luidde de prognose: voor enige opvoeding ontvankelijk. Ook de 12 patiënten die aan epilepsie leden, werden als ongeneeslijk beschouwd.

Eén van de 7 patiënten die voor verbetering vatbaar waren, werd in 1891 genezen verklaard. Het ging om de 17-jarige Virginie V.[310] Zij was sinds 1881 gecolloqueerd en opgenomen in het asiel voor krankzinnige vrouwen te Gent, op verzoek van haar moeder, volgens haar dossier. De reden voor collocatie was dat haar gedrag gevaarlijk voor haarzelf en haar familie was. De ouders van Virginie moeten over deze opname wroeging gehad hebben, want volgens haar dossier haalden ze haar uit het krankzinnigeninstituut op 24 januari 1881 en brachten ze haar naar het asiel terug op 2 april 1881. Het lijkt erop dat ze het meisje echt niet thuis konden opvangen. Toen ze in 1887 naar Sint-Benedictus werd overgeplaatst kreeg ze als beoordeling over de eerste 5 dagen van haar verblijf dat ze goed werkte en zelfs kon breien en naaien. In de loop van de volgende maanden werd haar gedrag negatiever beoordeeld: kinderlijk, klaagziek, lui en soms gewelddadig, zo lezen we in haar dossier. Ze werd als brutaal, geëmancipeerd en zelfs “wulps”[311] beschouwd. In het jaar 1888 kreeg ze epileptische aanvallen, die vaak heel gewelddadig waren. Ze sloeg zelfs een surveillante en gooide haar op de grond (oktober 1889). In de loop van 1890 werd het meisje kalmer en gedienstiger. Ze kreeg minder aanvallen. In april 1891 werd ze genezen verklaard en keerde ze naar haar familie terug.

De meeste kinderen waren echter zwaar geestelijk en vaak ook lichamelijk gehandicapt. Daarom is het verhaal van de 4-jarige Irma M.[312] uit Gent veel representatiever voor de patiënten in 1887 in Sint-Benedictus opgenomen. Ze kwam uit een arm gezin. Haar vader was een fabrieksarbeider. Hij verdiende 18 frank per week. Het meisje had nog twee broers resp.van 6 jaar en enkele maanden oud. Het gezin had geen ander inkomen dan het loon van de vader. De moeder zorgde voor de kinderen. Dit meisje was al sinds haar geboorte idioot en de gestelde prognose was ongeneeslijk. Volgens de Gentse arts kreeg het kind woede-aanvallen en moest ze daarom aan handen en voeten gebonden worden. Het kind weigerde ook te eten. Het meisje was eerder opgenomen in het Hospice des Incurables in de Molenaarsstraat te Gent. De congregatie van de Zusters van Liefde wou haar echter niet in de Molenaarsstraat houden. Ze moest ofwel naar Lokeren ofwel naar haar ouders terug. De reden hiervoor was dat ze de andere kinderen schaadde[313]. Volgens gestichtsarts Van Neste die het meisje de eerste 5 dagen in Sint-Benedictus observeerde, bezat het kind een zwakke gezondheid en een ‘tempérament lymphatique’. Ze had een vage blik en was verlamd aan de onderste ledematen. Zelf kon het kind zich niet voeden. Ze bewoog voortdurend benen en armen (spasmen?). Ze was heel onzindelijk. In het asiel verorberde ze het voedsel met smaak. Over de volgende maanden en jaren lezen we in haar medisch dossier dat ze vaak riep en huilde. Vanaf 1895 werd ze kalmer en gewilliger. In september 1899 kreeg het meisje koorts. Ze stierf op 5 augustus 1899.

Een ander schrijnend verhaal is dat van de 8-jarige Marie V.[314] uit Aalst. Het meisje kwam uit een behoeftig gezin. Haar moeder was overleden. Haar vader zat in de gevangenis. Zij was overgeplaatst van Lovendegem naar Lokeren in januari 1887 en werd dus als één van de eerste patiënten in Sint-Benedictus opgenomen. Vanaf 1 mei 1886 was ze opgenomen in het hospice van de zusters in Lovendegem. Ze leed aan idiotie en epilepsie. De gestelde prognose was ongeneeslijk. Haar intelligentie was nihil. Het kind was er erg aan toe. Ze was onzindelijk en moest gevoed worden. Ze kreeg regelmatig korte epileptische aanvallen waardoor ze verzwakte. Ze wou alles opeten, zelfs haar kledij. In de loop van de maand februari werden de aanvallen frequenter en langer. Ze begon te braken en knarsetandde voortdurend. De arts stond machteloos tegen de aanvallen. Het enige medicijn dat men gaf om te kalmeren was bromure. Het meisje kreeg mazelen en bronchitis. Samen met stuipen werden deze aandoeningen als doodsoorzaak genoteerd. Ze stierf op 15 februari 1887. In haar vertrouwelijk dossier vonden we brieven van de vader die in de gevangenis (Maison de Sureté de Liège) zat. De vader, die op 21 december 1886 werd vrijgelaten, was op zoek naar zijn dochter. Het Ministerie van Justitie had de brieven, geschreven op 27 november 1886, doorgestuurd naar de directrice van Sint-Benedictus. Zij ontving deze brieven op 17 februari 1887. Het kind was intussen al overleden. In die brieven beloofde de vader dat hij zijn dochter zou komen bezoeken zodra hij vrij was. Hij had gehoord van ‘Zuster Marie’ dat zijn dochter opgenomen was wegens vallende ziekte. Hij vertelde haar dat hij wist hoe ze zo ziek is kunnen worden. Ze werd ‘verschrikt door een varken’. Hij had het jaar voordien al gemerkt dat ze niet meer kon spreken. In zijn brieven schreef hij dat haar broers en zussen gezond waren en dat hij haar na zijn vrijlating zou komen halen. De vader werd op 10 januari 1887 geïnformeerd dat zijn dochter naar Lokeren werd overgeplaatst. Meer gegevens over de vader hebben we niet gevonden. We weten dus niet of hij het meisje na zijn vrijlating effectief is gaan bezoeken. Deze brieven zijn wel een emotionele getuigenis van de bekommernis van een vader voor zijn zieke dochter.

De patiënten die in 1887 in het asiel werden opgenomen waren vooral zwaar mentaal gehandicapte meisjes, die een intensieve verzorging eisten. Aangehaalde voorbeelden zijn daar treffende voorbeelden van.

 

3.3.3.1.2 Patiënten opgenomen in het jaar 1892

 

In 1892 was de gestelde diagnose al genuanceerder. Er werd bij de diagnose een specifieker onderscheid gemaakt tussen idioot (meestal ongeneesbaar, zeker wanneer gecompliceerd met epilepsie), imbeciel (voor enige opvoeding ontvankelijk, soms zelfs geneesbaar), epileptisch (ongeneesbaar) en folie, manie wat meestal geneesbaar bleek. Van de 74 in 1892 opgenomen patiënten was de gestelde prognose nog voor meer dan de helft ongeneesbaar. In 1892 werden eveneens veel patiënten met een fragiele fysische en zwakke mentale gezondheid opgenomen.

Ook zussen werden als patiënten in Sint-Benedictus geplaatst. De dertienjarige tweeling Marie en Rosalie G. uit Schelle was eerder opgenomen in het doofstommeninstituut van Antwerpen. Op 22 februari 1892 werden ze naar Sint-Benedictus getransfereerd. Ze werden door hun vader naar het asiel gebracht. De kinderen kwamen uit een arm gezin en genoten steun van het Gemeenfonds. De gestelde diagnose was voor beide idiotie, de gestelde prognose ongeneeslijk. Beide meisjes leken geen enkele vorm van onderricht te hebben gekregen. Tijdens hun verblijf in Sint-Benedictus kregen ze regelmatig epileptische aanvallen. Marie stierf in december 1898 ten gevolge van stuipen en tbc. Rosalie werd in oktober 1901 overgebracht naar Duffel. [315]

De drie zusjes Joséphine (14 jaar), Aldegonde (11 jaar) en Sophie (10 jaar) M. werden op 18 december 1892 in Sint-Benedictus opgenomen. De diagnose die Van Neste voor de drie patiënten stelde was idiotie. Voor alledrie was de prognose ongeneeslijk. Ook de medische diagnose op 12 december gesteld door de dokter van de gemeente Sint-Joost-ten-Node, waarvan deze kinderen afkomstig waren, was voor de drie zusjes dezelfde: ‘Absence d’idéation, de mémoire, de language. Idiotie congénitale’. Het feit dat de drie zusjes telkens op dezelfde manier beoordeeld werden, doet vermoeden dat de diagnose op een weinig nauwkeurig onderzoek was gebaseerd. Het jongste meisje, Sophie, was de zwakste van de drie zusjes. Zij stierf ten gevolge van een keelontsteking in juli 1893. Volgens haar medisch dossier mankte het oudste kind, Joséphine, ten gevolge van een zweer aan haar rechtervoet. Die zweer werd veroorzaakt door een riempje dat de ouders aan haar schoen hadden bevestigd opdat deze niet zou afvallen. Ze zou bovendien lijden aan een ‘horrelvoet’. Het meisje was onbekwaam om iets bij te leren en werd meer en meer onzindelijk, zo lezen we in haar dossier. Bovendien liep ze steeds moeilijker. Op 28 januari 1903 werd ze naar Duffel overgebracht. Aldegonde ontwikkelde zich in de loop der jaren een beetje op intellectueel vlak. In april 1899 kon ze, volgens haar medisch dossier, al een beetje spreken. Zij bleef echter eveneens onzindelijk. Ook zij werd op 28 januari 1903 naar Duffel overgebracht. De zusjes werden dus niet gescheiden. De drie kinderen kwamen uit een arm gezin en werden door het Gemeenfonds ondersteund. Vader M. bracht de kinderen naar Sint-Benedictus. De vader ging waarschijnlijk niet akkoord met de collocatie van zijn drie dochters, of hij kreeg er na een tijdje spijt over... Dit leiden we af uit een briefje dat we in het dossier van de zusjes vonden. Hierin schrijft de vader aan de directrice dat hij zijn kinderen terug wou. Hij wou daarvoor alles ondertekenen, als hij zijn kinderen maar terugkreeg! Dit kort, maar wanhopig briefje dateert van 11 januari 1893. Zijn kinderen heeft hij echter niet teruggekregen... [316]

Volgens de gestelde prognose waren 17 van de 74 in 1892 opgenomen patiënten geneesbaar. Toch lazen we maar bij 9 van hen dat ze effectief genezen, naar huis konden terugkeren. Zes van deze patiënten hadden als diagnose ‘imbeciel’ gekregen. Bij de andere drie ‘genezen’ patiënten was de diagnose ‘folie hystérique’.

Eén van de genezen meisjes die de diagnose ‘imbeciel’ had gekregen was de 14-jarige Mélanie R. uit Schrieck.[317] Zij werd op 24 december 1892 in het asiel opgenomen. Volgens het verslag van de plaatselijke arts was ze al ziek sinds haar kindertijd. Men zou alle moeite getroost hebben om haar enig onderricht te geven, maar het bleek vergeefse moeite. Sinds enkele maanden voelde men de nood haar uit het gezin te verwijderen: er werd gemerkt dat ze ‘een speciale voorkeur voor het andere geslacht had ontwikkeld’. De arts merkte op dat het meisje nog niet had gemenstrueerd. Dit medisch verslag dateert van 22 december 1892. Volgens de vertrouwelijke gegevens had het kind haar eerste communie niet gedaan. In het vertrouwelijk dossier lezen we ook dat haar vader alcoholist was. Om al deze redenen vaardigde de gemeente Schrieck op 22 december een bevel tot collocatie uit. Het meisje viel ten laste van het Gemeenfonds. In haar medisch dossier noteert Van Neste dat het meisje inderdaad intellectueel weinig ontwikkeld was. In de loop van 1893 leed het kind aan hallucinaties, ze uitte ‘s nachts rare kreten. Bovendien was ze erg gulzig. Positief was dat ze leerde breien. In de loop van augustus 1893 leerde het kind goed genoeg in de klas. Ze was gedienstig, maar werd soms agressief. In de loop van 1894 leerde ze moeilijker in de klas. Bovendien leed ze aan steelzucht. Ook in de loop van het jaar 1895 was ze vaak koppig en weerspannig. In het jaar 1896 evolueerde haar gedrag in positieve zin: ze stal minder, leerde goed in de klas en werd werkzamer. In november 1896 werd ze genezen beschouwd. Op 5 december 1896 vertrok ze uit Sint-Benedictus.

Eén van de meisjes die leed aan ‘folie hystérique’ was Aline E.[318] Ze was 16 jaar toen ze op 16 juli 1892 in Sint-Benedictus werd opgenomen. Volgens de dokter van Namen, de gemeente die de aanvraag tot plaatsing indiende, verscheurde ze haar kleren en bedlinnen. Ze weigerde voedsel, was onzindelijk en leed aan slapeloosheid. Bovendien was ze gewelddadig tegenover de personen die haar wilden verzorgen. Ook had ze een verwarde geest. De arts opperde als oorzaak van de mentale aandoening dat het meisje een jaar voordien was getroffen door tyfuskoorts die haar hersenen had aangetast. Het verslag van de arts dateert van 13 juli 1892. Het collocatiebevel door het college van Namen uitgevaardigd dateert van 15 juli 1892. In haar medisch dossier noteerde Van Neste dat het meisje onrustig en geagiteerd was. Het was zelfs nodig om haar een dwangbuis om te doen en haar aan handen en voeten te binden. Ze weigerde te eten. De volgende weken werd het meisje kalmer, ze at ook een beetje. Toch bleef ze brutaal en gewelddadig tegenover haar verzorgsters. In augustus was ze zo opgewonden dat men haar warme baden toediende. Vanaf december werd ze kalmer, ook tegen de surveillantes. Ze werd bovendien werkzamer. Op 14 mei 1893 verliet ze Sint-Benedictus. Als reden van vertrek staat vermeld:’guérie’.

Deze twee voorbeelden getuigen dat sommige patiënten na een verblijf in Sint-Benedictus tot rust en werkzaamheid werden gebracht zodat ze ‘klaar’ waren om deel te nemen aan het ‘maatschappelijk’ leven.

 

3.3.3.1.3 Patiënten opgenomen in het jaar 1897

 

De terminologie die de gestichtsarts in 1897 hanteerde om de diagnose te stellen, komt in grote lijnen overeen met de in vorige jaren gebruikte terminologie. Dit is logisch omdat Van Neste nog altijd de enige arts in het asiel was. Hij vulde de medische dossiers eigenhandig in. We merken wel op dat bij de meeste epileptische patiënten ook de diagnose ‘idiotie’ vermeld stond. Alle epileptische patiënten kregen als prognose ongeneeslijk. Ook bij de meeste idiote meisjes werd deze prognose gesteld. Patiënten met als diagnose ‘imbeciel’, ‘folie’, ‘manie’ of ‘debiel’ kregen een betere prognose. Ook in 1897 werd bij meer dan de helft van de nieuwe patiënten vastgesteld dat hun aandoening ongeneeslijk was. We merken op dat in 1897 één patiënte de diagnose debiel kreeg, een aarzelend begin van een genuanceerder onderscheid tussen zware en lichtere mentale handicaps? Het ging om de 12-jarige Mathilde C.[319] geplaatst door het Ministerie van Justitie wegens ‘mauvais instincts’ en omdat ze een gevaar vormde voor de publieke veiligheid. Na een behandeling van 7 jaar in Sint-Benedictus werd ze naar Evere overgeplaatst. Haar gedrag was in positieve zin geëvolueerd: ze was toegewijd in de klas, kalm en werkzaam, zo lezen we in haar medisch dossier.

 

3.3.3.1.4 Patiënten opgenomen in het jaar 1902

 

 

Van de 90 in 1902 nieuw opgenomen patiënten kregen er maar 41 de prognose van ‘ongeneeslijk’. Dit was minder dan de helft. De reden hiervoor is dat er in 1902 minder epileptici en compleet idiote meisjes werden opgenomen dan in voorgaande onderzochte jaren. Achtendertig patiënten kregen immers de diagnose’imbeciel’. Ook kan dit wijzen op een tendens dat er werd van uitgegaan dat meer patiënten tot op een bepaalde niveau opvoedbaar waren.

Voor de eerste maal lezen we in een medisch dossier de diagnose ‘folie épileptique’ zonder de vermelding ‘idiotie’. Bij de 17-jarige Romanie B.[320] uit Lokeren werd gesteld dat ze epileptisch was en daardoor intellectuele stoornissen vertoonde. Het meisje bezat - zo lezen we in het observatieverslag over de eerste vijf dagen - een zekere intelligentie, deed aan handwerk en hielp in het huishouden. Pas na een verblijf van meer dan één maand in Sint-Benedictus kreeg het meisje een epileptische aanval. Ook gedurende de volgende jaren kreeg ze elke maand één of meer crises. Het meisje werd steeds positief geëvalueerd: werkzaam, braaf. Haar aandoening was echter ‘incurable’. Een effectieve remedie om epilepsie onder controle te houden was toen nog onbekend... In 1908 werd Romanie naar Caritas, het toen pas geopende gesticht voor krankzinnige vrouwen van de Zusters van Liefde overgebracht.

In 1902 werden 3 patiënten opgenomen bij wie de diagnose ‘achterlijk’ werd gesteld. Zij werden dus als licht(er) mentaal gehandicapt beschouwd. De zusjes Palmyre en Romanie G.[321] uit Oudenaarde kregen de diagnose ‘arriérée’. De 12-jarige Palmyre werd qua gedrag vrij positief geëvalueerd: ze was meestal kalm en onderworpen, toegewijd en werkzaam. Toch kreeg ze soms de beoordeling: ‘prétentieuse’,’entêtée’. Ze was echter een grote hulp in het huishouden, zo lezen we in haar medisch dossier voor het jaar 1912. Toen was Palmyre al 22 jaar. Op 30 december 1912 werd ze genezen verklaard en keerde ze terug naar haar familie. Daarna trad ze in dienst bij de Zusters van Liefde in de Molenaarsstraat te Gent. Waarschijnlijk werd ze omwille van haar vlijt en werklust als meid in het moederklooster van de Zusters van Liefde aanvaard. Haar jongere zus Romanie kreeg dezelfde diagnose en prognose (‘curable’) als haar zus. Volgens haar medisch dossier leerde ze goed in de klas. Ze was vaak koppig en soms weerspannig, maar evolueerde tot een ‘bonne menagère’. Zij werd op 11 oktober 1912 - iets vroeger dan haar zus - genezen verklaard en naar haar familie teruggestuurd.

 

3.3.3.1.5 Patiënten opgenomen in het jaar 1907

 

In 1907 werden opnieuw veel zwaar mentaal gehandicapte kinderen in Sint-Benedictus opgenomen. Van de 89 nieuwe patiënten kregen er meer dan de helft de prognose ‘incurable’. Bij die ‘ongeneeslijke’ patiënten waren er 21 met epilepsie. Zelfs wanneer de patiënte leed aan een lichtere mentale handicap en bleek aan epilepsie te lijden, was de gestelde prognose ‘incurable’. Bij een patiënte met de diagnose ‘imbeciel’, was de prognose geneesbaar als zou blijken dat ze niet epileptisch is, zo lezen we in haar medisch dossier.[322] Ook bij de zwaar mentaal gehandicapte zien we een genuanceerdere beoordeling van de mentale aandoening. Zo werd bij een zwaar mentaal gehandicapt meisje de term ‘mongolien’ toegevoegd.[323]

De lichter mentaal gehandicapte met een positievere prognose werden onderverdeeld in imbeciel, debiel en achterlijk. De meeste van deze patiënten konden wel een beetje lezen en schrijven, maar waren vooral gedragsgestoord. Zo lezen we: ‘sans respect pour les parents, punitions sans effects, luttes contre discipline, simulations de maladie, vagabondage, …’ in een verslag van de plaatselijke arts over Anne-Marie D.[324], een 12-jarige patiënte die wegens ‘arriération mentale’ in het asiel werd opgenomen. Ook tijdens haar verblijf in Sint-Benedictus bleef dit meisje zich ‘slecht’ gedragen. Ze was weerspannig en wierp zelfs koffie naar een surveillante. In maart 1911 sloeg ze een venster uit. Toch werd ze op 12 juli 1911 naar huis gestuurd. We lezen in haar dossier dat ze ‘verbeterd’ was. We vonden een ongedateerde brief van haar grootmoeder dat ze het kind wilde zien, want ze wilde dat het meisje de familie komt helpen in het huishouden. Het gezin had het blijkbaar niet gemakkelijk aangezien de vader was overleden. Waarschijnlijk moest de moeder voor het gezinsinkomen zorgen.

Vier patiënten werden wegens ‘folie’ of ‘manie’ gecolloqueerd. De 17-jarige Léonie T.[325] uit Hooglede leed aan ‘manie de persécution’. Haar beroep was ‘spellenwerkster’. Ze werd op 7 februari in Lokeren opgenomen, nadat ze 15 dagen in Sint-Jozef was geweest. Volgens het observatieverslag van de eerste 5 dagen was het meisje droevig en melancholisch. Ze praatte enkel over moord en brandstichting. In mei probeerde ze uit Sint-Benedictus te ontsnappen. In juni ging het beter met haar: ze deed wat huishoudelijk werk en ging naar de klas. Toch bleef ze brutaal. Op 8 september 1907 werd ze genezen verklaard en verliet ze het asiel.

De 11-jarige Léonie V.[326] uit Zande werd in april in Lokeren opgenomen. Zij leed aan ‘folie hystérique’. Haar vader, een alcoholicus, was overleden en haar moeder was een nerveus type. Het meisje had verschillende woede-aanvallen gehad. Ze wou zich bij voorbeeld in een waterput gooien en dreigde met zelfmoord. Volgens het observatieverslag van de eerste 5 dagen in Sint-Benedictus was ze fysisch en intellectueel normaal ontwikkeld. Ze huilde en schreeuwde wel de hele nacht en vertelde dat ze dat thuis ook deed. De zusters besteedden geen aandacht aan haar geroep en de komedie hield op, zo lezen we in het verslag. De vijfde dag was het meisje kalm. Toch bleef het kind de volgende maanden veel aandacht vragen. Zo huilde ze opnieuw nachtenlang en ze veinsde dat ze op de grond sliep. Vanaf september werd de beoordeling van haar gedrag positiever: ze werd braaf en toegewijd. Op 26 mei 1908 mocht het kind terug naar huis. In haar persoonlijk dossier vonden we een brief van haar moeder (d.d. 19 mei 1908), waarin ze schrijft dat ze blij is dat Léonie haar communie mag doen en dat ze genezen is. De zusters hadden opnieuw een ‘communiezieltje’ gered...

In het dossiertje van Léonie merken we dat Van Neste soms wel op automatische piloot zijn dossiers aanvulde, zo werd het dossier aangevuld tot 1910 (met ‘id.’), hoewel het kind al in mei 1908 terug bij haar ouders was.

 

3.3.3.1.6 Patiënten opgenomen in het jaar 1912

 

 

Als we de gegevens over de nieuwe patiënten uit 1912 bekijken, merken we toch een tendens om steeds minder patiënten als ongeneesbaar te beschouwen. Meer en meer werd het principe gehanteerd dat vele patiënten enigszins opvoedbaar waren. Misschien leerde de ervaring dat zelfs de meest idiote patiënten door de ‘behandeling’ toch ‘verbeterden’. De meeste epileptici kregen wel nog steeds de prognose’incurable’. In 1912 werden er van de 50 epileptici en idiote kinderen samen maar 35 ongeneeslijk beschouwd. Dit is aanzienlijk minder dan ervoor. In 1912 werden bovendien meer lichter gehandicapte kinderen in Sint-Benedictus opgenomen: vooral imbecielen, maar ook debielen en achterlijken. Was dit groeiende aantal te wijten aan een intensievere controle in de gezinnen vanwege de gemeentelijke overheid? Of kon de arts een genuanceerdere diagnose stellen? Gingen er meer kinderen naar school, zodat achterlijkheid vanuit die hoek beter werd gesignaleerd? Een antwoord op deze vragen hebben we niet expliciet kunnen achterhalen.

Het aantal patiënten met de diagnose ‘manie’ of ‘folie’ bleef beperkt.

 

3.3.3.1.7 Patiënten opgenomen in het jaar 1917

 

 

Zoals reeds vermeld was 1917 geen representatief jaar om een beeld te geven van de in Sint-Benedictus opgenomen patiënten, omwille van het beperkt aantal opnames in dat oorlogsjaar. Toch geven we hier ter vervollediging het cijfermateriaal. De grafieken geven alleszins geen afwijkend beeld weer in vergelijking met voorgaande vaststellingen (hoewel dit natuurlijk toeval kan zijn).

Wat in 1917 wel verschilt van de andere jaren, is dat de medische dossiers tot 1918 voornamelijk in het Nederlands, in plaats van in het Frans werden ingevuld. De Duitse overheid had deze verplichting ingevoerd. Van Neste had duidelijk moeite om zijn medische termen in het ‘Vlaams’ op te schrijven.

 

3.3.3.1.8 Patiënten opgenomen in het jaar 1921

 

 

In 1921, het laatste jaar van Sint-Benedictus als asiel, werd maar aan iets meer dan 20% van de nieuw opgenomen patiënten de prognose ongeneeslijk gegeven. Het principe dat de meeste patiënten ‘enigszins opvoedbaar’ waren bleef dus gehandhaafd. Bovendien zien we dat er veel meer licht(er) mentaal gehandicapte patiënten dan voorheen werden opgenomen. Dit is niet verwonderlijk aangezien Sint-Benedictus zich, naar aanleiding van de wet van 1920, aan het voorbereiden was om een medisch-pedagogisch instituut te worden. Dit betekende dat vanaf deze omschakeling alleen opvoedbare patiënten in de instelling konden blijven.

Zoals in Deel I van deze scriptie vermeld, werden de onopvoedbare patiënten in september 1921 naar Sint-Denijs-Helkijn overgebracht. Op 18 oktober 1921 werd Sint-Benedictus tot een medisch-pedagogisch instituut omgevormd. Een aantal van deze ‘lichter’ mentaal gehandicapten waren waarschijnlijk niet gecolloqueerd. In een brief van Dr. Glorieux van de overheidsinspectie aan de directrice van Sint-Benedictus lezen we dat Sint-Benedictus de kinderen mocht ontvangen met of zonder certificaat van collocatie. De instelling moest er enkel op toezien dat het om duidelijk abnormale kinderen ging. De reden hiervoor was dat de nieuwe wet van 1920 al in het staatsblad was verschenen, maar dat de provinciale commissie die de toelating voor opname moest geven, nog niet functioneerde[327].

Voor het eerst wordt hier bij de diagnose ook de term chorée gebruikt. Hiermee bedoelde de arts waarschijnlijk choreatische bewegingen. Deze zijn schokkend, zich niet herhalend en langerdurend, voornamelijk distaal. Deze motorische symptomen kunnen voorkomen bij bepaalde genetische aandoeningen, zoals de ziekte van Huntington, de ziekte van Wilson. Ook bij infectueuze aandoeningen zoals encefalitis.[328]

3.3.3.1.9 Besluit

Het beeld dat we uit de beschrijvingen van de aandoeningen en de diagnose en prognose van de ‘idiote’ en ‘imbeciele’ patiënten in Sint-Benedictus kregen, proberen we te vergelijken met wat we nu onder een verstandelijk gehandicapte verstaan.

Her klinisch beeld van een verstandelijke handicap dat in de hedendaagse handboeken over psychopathologie en behandeling van kinder- en jeugdpsychiatrie wordt gegeven, is dat van een ontwikkelingsstoornis. De verstandelijke handicap is geen ziekte-eenheid, maar een symptomencomplex, waarbij de intellectuele handicap centraal staat en daarnaast een scala van andere symptomen aanwezig kan zijn. Dè verstandelijke handicap bestaat niet. Elke verstandelijke gehandicapte heeft zijn eigen specifieke tekorten en vaardigheden en persoonskenmerken. Een grove indeling van de kenmerken wordt gemaakt aan de hand van het cognitief niveau.[329]

De meeste van de in Sint-Benedictus opgenomen patiënten behoorden, ons inziens, tot één van deze categorieën mentaal gehandicapten. Uit de beschrijvingen in de medische dossiers menen we te kunnen afleiden (ondanks het feit dat de diagnose van een mentale aandoening een complex gegeven is/was) dat vele patiënten een psychische (en vaak fysieke) stoornis vertoonden. Een patiënte met een louter fysische handicap werd trouwens door de gestichtsarts naar een andere instelling doorgestuurd[330]. We kunnen natuurlijk niet uitsluiten dat er ook patiënten om louter ‘morele afwijkingen’ onder de gecolloqueerden voorkwamen.

Toch geraken we er meer en meer van overtuigd dat het merendeel van de in Sint-Benedictus opgenomen patiënten aan een mentale retardatie leed en dus min of meer terecht de diagnose idioot, imbeciel of debiel kreeg.

Uit de gegevens in verband met de diagnose en prognose die de arts voor de patiënten stelde, leiden we volgende evolutie af. De eerste jaren werden in Sint-Benedictus vooral zwaar mentaal gehandicapte kinderen, waarvan meer dan de helft ongeneeslijk of zelfs onopvoedbaar leken, opgenomen. De laatste tien jaar van Sint-Benedictus als asiel merken we dat meer patiënten met lichtere mentale handicap en met een gunstiger prognose werden opgenomen. Zo kreeg tachtig procent van de in 1921 opgenomen patiënten de diagnose licht(er) mentaal gehandicapt en zelfs de prognose van enigszins geneesbaar, of toch opvoedbaar.

Een verklaring voor deze evolutie zou kunnen zijn dat de medische kennis (en ervaring) op het vlak van de (kinder)psychiatrie vooruitgang boekte, waardoor de gestichtsartsen de gradaties van mentale aandoeningen beter konden definiëren, en zo zware en minder zware mentale aandoeningen bij kinderen konden onderscheiden.

Een andere theorie om dit fenomeen te verklaren, zou kunnen zijn dat het ook voor de minder zwaar gehandicapte kinderen nodig werd geacht ze te colloqueren om ze te kunnen opvoeden tot een ‘nuttiger lid van de maatschappij’. Hier loert de theorie van Foucault om de hoek. Het feit dat de populatie in Sint-Benedictus als asiel van 1887 tot 1921 bijna vertienvoudigde lijkt deze theorie te ondersteunen. We merken trouwens dat er bij voorbeeld in 1921 meer patiënten werden opgenomen om redenen van ‘vagebondage’,’mauvaise vie’, ‘mendier de porte à porte’, ‘mauvais milieu de famille’, ‘malconduite de la mère’, ‘négligeances maternelles’, ... dan in voorgaande jaren. Het lijkt erop dat deze kinderen uit het gezin werden weggehaald om tot nuttige elementen opgevoed te worden zodat de maatschappij beter gevrijwaard werd van ‘nefaste’ individuen.

Anderzijds voldeed Sint-Benedictus, ons inziens, zeker aan een maatschappelijke behoefte: veel van deze patiënten kwamen uit heel arme gezinnen en hun situatie was misschien zonder hulp van buitenaf vrijwel uitzichtloos, zoals al bleek uit de achtergrondinformatie over het sociaal milieu van deze kinderen die we - ter illustratie - uit hun medisch dossier en vertrouwelijke documenten puurden. Op dit vlak kon een instelling als Sint-Benedictus voor deze kinderen misschien een uitweg naar een ‘beter leven’ zijn in plaats van een onderdeel van ‘de grote opsluiting’, zoals Foucault het stelde.

 

3.3.3.2 Oorzaken, behandeling en evolutie van de mentale aandoening

 

3.3.3.2.1 Oorzaken van de mentale aandoening

Om een beeld te geven van de toenmalige kennis omtrent de oorzaken van mentale handicaps bij kinderen geven we hier een opsomming van wat we in dit verband in de patiëntendossiers en de jaarverslagen aan de overheid vonden.

Deze vermeende (of soms gegronde) oorzaken van mentale aandoeningen bij kinderen werden door de gestichtsarts (Van Neste) en /of de arts die het collocatie-attest opstelde, in sommige patiëntendossiers genoteerd.

In de (voorgedrukte) jaarverslagen voor de overheid van 1888 tot 1899 moest een rubriek ‘causes’ van de mentale aandoening door de gestichtsarts worden ingevuld. Van Neste baseerde zich ook hiervoor op de ‘renseignements confidentiels’, die - zo schrijft hij - vaak onvolledig zijn[331]. In het jaarverslag van 1887 vinden we deze rubriek niet terug. Vanaf 1900 krijgen de jaarverslagen een andere lay-out en moesten de oorzaken niet meer worden ingevuld.

In het jaarverslag van 1888 vonden we volgende oorzaken voor idiotie: erfelijkheid, stuipen (in de eerste maanden), epilepsie, ‘hydrocéphalie’, drankmisbruik van de ouders. De jaarverslagen over de jaren 1889 en 1890 vermeldden dezelfde oorzaken. In het jaarverslag van 1891 lezen we dezelfde oorzaken aangevuld met ‘microcéphalie’. In het jaarverslag van 1892 noteerde Van Neste dezelfde oorzaken aangevuld met meningitis, maar hij voegde eraan toe dat de meeste oorzaken onbekend waren. Als ‘nieuwe’ oorzaken lezen we in het jaarverslag van 1893: slechte behandeling door de vader en misvorming van de schedel. Deze oorzaken vinden we ook terug in het verslag van 1894. Ook in de verslagen van 1895 en 1896 werden dezelfde oorzaken vermeld. In het jaarverslag van 1897 voegde Van Neste eraan toe: ‘encéphalite’ en ‘chagrins domestiques de la mère et frayeur’. In het jaarverslag van 1898 lezen we ook nog: ‘mixoedème’, slechte voeding en verzorging in de eerste levensjaren en val op het hoofd. In het verslag van 1899 tenslotte noteerde Van Neste nog: tyfuskoorts, samendrukking van de hersenen en syfilis (maar dit laatste werd doorstreept). Van Neste voegde er wel telkens aan toe dat bij de meeste patiënten de oorzaak onbekend was. Misschien was dit één van de redenen waarom deze rubriek in de nieuwe door de overheid voorgedrukte jaarverslagen niet meer voorkwam.
In de patiëntendossiers
[332] vonden we sporadisch voorgaande oorzaken eveneens terug.

Sommige oorzaken van de mentale aandoeningen hielden volgens de dossiers verband met een schrik die zou opgedaan zijn. We geven een aantal voorbeelden. In patiëntendossier nummer drie lezen we in een brief van een vader dat zijn dochter aan epilepsie leed wegens ‘verschrikt door een varken’. In dossier nummer tien lezen we: ’la mère est tombée à l’eau pendant la grossesse’. In dossier nummer 203 lezen we bij oorzaak van idiotie:’la peur occasionnée par un chien’. In dossier 617 lezen we’door angstaanvallen’. In het dossier van patiënte 2156 lezen we: ’moeder gedurende haar zwangerschap beangstigd geweest door het zien van twee doofstomme manspersonen’. In het dossier van patiënte 2631, opgenomen in 1921, lezen we:’peurs en angoisses de la mère avant la naissance de l’enfant’. Het meisje was geboren in het oorlogsjaar 1917...

Idiotie werd heel vaak in verband gebracht met alcoholisme van (één van) de ouders. Men gebruikte alcoholmisbruik tot in het extreme als verklaring voor de mentale aandoening van een kind. In dossier nummer 49 lezen we zelfs: ”kind gemaakt toen vader dronken was’... . In een ander dossier vonden we dat de grootmoeder alcoholiste was (nummer 1418).

Ook erfelijkheid werd regelmatig vernoemd. Zo lezen we in dossier nummer 32:’la mère est nerveuse’. Bij patiënte nummer twee lezen we bij oorzaak van idiotisme dat het kind stuipen had en dat haar twee broers en ook de broer van de moeder idioot zijn. Er werd nagegaan of er nog andere familieleden aan een mentale aandoening leden. In dossier 1374 lezen we dat beide ouders en de andere kinderen in het gezin van de patiënte stotteraars zijn. Vanaf 1907 schreef Van Neste in zijn verslag over de eerste vijf dagen van de patiënte in de instelling regelmatig:’stigmates manifestes de dégénerence physique et psychique...’. Hierna volgt een systematische beschrijving van vermeende typische fysieke en psychische kenmerken van idiotie, zoals asymmetrisch gezicht, scheelheid, uitdrukkingloze blik, grove tong, korte vingers, onvoldoende intellectuele ontwikkeling,... .Dit verwijst naar de degeneratietheorieën[333] die hun opmars maakten.

Ook aangeboren (fysische) afwijkingen werden regelmatig als ‘cause’ ingevuld: waterhoofd, klein-en groothoofdigheid, tumor in de fontanel,... In 1907 lezen we voor het eerst ‘type mongoloïde’.
Meningitis en val op het hoofd vinden we eveneens terug, vooral als oorzaak van epilepsie of stuipen.
In de meeste patiëntendossiers vinden we echter ‘cause inconnu’ of een vraagteken in de rubriek ‘oorzaken van de aandoening’ ingevuld.

We merken op dat sommige van de in de dossiers aangehaalde oorzaken nu nog steeds (weliswaar genuanceerd) gangbaar zijn als mogelijke oorzaak van een mentale retardatie: groeiachterstand en misvormingen als de moeder tijdens de zwangerschap dagelijks meer dan zes alcoholische consumpties gebruiken, hersenaandoeningen- en beschadigingen ten gevolge van bij voorbeeld meningitis en encefalitis,...[334] Wij zijn echter te weinig in deze medische materie onderlegd om deze in de dossiers gevonden oorzaken en symptomen van een mentale handicap of psychische stoornis met de huidige wetenschappelijke kennis hieromtrent te kunnen vergelijken.

 

3.3.3.2.2 Behandeling en evolutie van de mentale aandoening

Voor het begeleiden van de mentaal gehandicapte kinderen werd in Sint-Benedictus vooral van de ‘morele behandeling’ gebruik gemaakt. De manieren waarop deze morele behandeling werd toegepast werden al uitvoering besproken in Hoofdstuk II van Deel II van deze scriptie. Door de morele behandeling werden de patiënten opgevoed om later zo normaal mogelijk aan het maatschappelijke leven te kunnen deelnemen. Om dit te bereiken werd de nadruk gelegd op orde en discipline door o.a. arbeidstherapie, godsdienstoefeningen en onderwijs.

In de medische dossiers noteerde de hoofdgeneesheer maandelijks[335] de positieve of negatieve evolutie van de patiënten. Bij het doornemen van de medische dossiers viel ons op dat veeleer een evaluatie van het gedrag van de patiënten werd beschreven. Eigenlijk werd dus bekeken in hoeverre de ‘morele behandeling’ ‘werkte’. Een patiënte die werkzaam, onderdanig, gedienstig, ijverig,... was, werd positief geëvalueerd. Een patiënte die weerspannig, luidruchtig, lui, arrogant, koppig (of wat wij nu misschien assertief zouden noemen)[336] was, kreeg een negatieve evaluatie.

In de medische dossiers vonden we o.a. volgende termen die als positief beschouwd werden: docile, calme, plus soumise, paisible, apprend à tricoter, progrès en classe, attentive en classe, appliquée, rend services, travaille bien, laborieuse, épluche des légumes, gagne beaucoup, plus propre la nuit, ...

In de medische dossiers vonden we o.a. volgende termen die als negatief beschouwd werden: indisciplinée, brutale, violente, agitée, méchante, résistante, volage, indécente, onanisme, fort lente, entêtée, capricieuse, sournoise, paresseuse, n’apprend rien, colérique, active, malpropre, gâteuse, ...[337]

Wanneer een patiënte met een medisch probleem te kampen had, werd dit ook vermeld. De regelmatig voorkomende medische kwalen waren: kératide, conjunctivitis, eczéma, diarrée, bronchite, influenza, ...

Ook werd bijgehouden hoe vaak een epileptische patiënte een aanval kreeg. Zelden werd echter vermeld welke medicatie werd gegeven of welke therapie werd toegepast om de patiënte van haar fysische aandoening te genezen. Een paar keer lazen we dat ‘bromure’ werd toegediend om een meisje dat aan zware epileptische aanvallen leed te kalmeren.[338] In zijn verslag van 1911 aan de gouverneur schreef Van Neste wel dat hij gebruik maakte van ‘médicaments toniques et antiscrofuleux et antispasmodiques’.[339]

Zoals uit het populatieonderzoek bleek[340], overleden veel patiënten tijdens hun verblijf in de instelling. Dit was niet zo verwonderlijk aangezien deze gehandicapte kinderen, die grotendeels uit behoeftige gezinnen kwamen, vaak over een zwakke gezondheid beschikten bij hun intrede in het asiel[341]. De redenen van hun overlijden waren o.a. stuipen, tuberculose, longontsteking, brochitis. De hoofdgeneesheer moest de oorzaken van overlijden nauwkeurig in de jaarverslagen voor de overheid noteren.

Een groot deel van de patiënten was ook fysisch gehandicapt, bij voorbeeld verlamd aan de onderste ledematen, en zaten in ‘fauteuils’(stoeltjes?), zo leren we uit de jaarverslagen. Pas in 1920 werden de ‘fauteuils’ voor deze patiënten, die veel verzorging nodig hadden, vervangen door ‘alitement’ in twee kwartieren.[342] In de jaarverslagen konden we maar tot het jaar 1918 cijfergegevens over het aantal patiënten in de ‘fauteuils’ terugvinden. Een overzicht hiervan wordt in onderstaande grafiek gegeven.

 

Uit dit cijfermateriaal wordt duidelijk dat er vooral de eerste jaren van Sint-Benedictus als asiel veel zwaar gehandicapte patiënten aanwezig waren. Wie zien dit percentage van dertig procent in 1887 dalen naar zes procent in 1895. De jaren daarna was het aantal patiënten ‘in de fauteuils’ nooit meer dan tien procent van de totale populatie. Dit bevestigt de hoger geconstateerde evolutie bij het onderzoek naar de gestelde prognose en diagnose: naarmate de populatie toenam, zien we een stijging van het aantal lichter mentaal gehandicapte kinderen.

Tot slot merken we nog op dat Van Nestes beschrijving van het verloop van de aandoening van zijn patiënten vrij summier was. Daarover kreeg de directrice van Sint-Benedictus trouwens een kritische opmerking van de inspectie. Goedertier die vanaf april 1921 de taak van Van Neste overnam[343], gaf een uitgebreider en gedetailleerder beschrijving van de fysische en psychische gesteldheid en evolutie van de patiënten.

We willen hier nog opmerken dat in de huidige behandelmethodieken voor kinderen met een psychische stoornis naast het gebruik van psychofarmica (waar in de door ons bestudeerde periode nog nauwelijks sprake van was) ook gedragstherapeutische technieken belangrijk worden geacht. In de huidige zorg voor verstandelijk gehandicapten spreekt men over bejegeningsstijlen. Hiermee wordt de stijl van de omgang bedoeld, het pedagogisch milieu, dat voor de betreffende verstandelijk gehandicapte, met die specifieke moeilijkheden het beste klimaat biedt voor behandeling en verdere ontwikkeling. Zo dient de bejegening van een aan autisme verwante ontwikkelingsstoornis bij verstandelijk gehandicapten zeer concreet en praktisch te zijn. Korte, duidelijke opdrachten op een zo neutraal mogelijke manier. Een andere bejegeningsstijl kan zijn het geven van verantwoordelijkheden aan de verstandelijk gehandicapte. Dit kan gaan over persoonlijke verzorging (aankleden, eten), maar ook over huishoudelijke taken (koken, tafeldekken)[344]. Sommige van deze hedendaags gehanteerde bejegeningsstijlen doen denken aan de ‘morele behandeling’.

 

3.3.4 Dagelijks leven van de patiënten[345]

Het leven van de patiënten binnen het asiel liep op vele manieren gelijk met dat van de zusters. In het hoofdstuk over de Zusters van Liefde in Sint-Benedictus hadden we het al uitgebreid over de manier waarop religieuzen en patiënten met elkaar omgingen en wat hun gezamenlijke materiële omstandigheden waren. Daarom beperken we ons hier tot een korte duiding van het materiële leven van de patiënten in Sint-Benedictus wat voeding, kledij, slaapuitrusting, activiteiten en contact met de buitenwereld betreft. We baseerden ons hiervoor grotendeels op de jaarverslagen voor de overheid.

De patiënten leefden in verschillende kwartieren of paviljoenen naargelang hun leeftijd en mentale aandoening. Deze afdelingen varieerden in de loop der jaren aangezien de populatie spectaculair toenam en er nood was om de kinderen qua mentale of fysische aandoening en capaciteiten beter te classificeren[346]. De patiënten verrichtten immers praktisch alle activiteiten (wandelen, lessen volgen, maaltijden,...) per afdeling. De patiënten konden van het ene naar het andere paviljoen worden overgebracht naargelang hun mentale toestand verbeterde of achteruitging. Elk paviljoen had een eigen refter, slaapzaal, overdekte galerij, recreatiezaal, prieel, sanitair,... Volgens zuster Vera[347] droeg elke afdeling zelfs een eigen uniform. Daarnaast was er een vaste gymzaal (die ook diende als feestzaal), een ziekenzaal met 22 bedden (in 1911), een zaal voor herstellenden en een operatiezaal. Deze gegevens vonden we in een klad van een verslag van Van Neste aan de gouverneur over het jaar 1911. Daarin vermeldde Van Neste eveneens welk soort patiënten de verschillende afdelingen bevolkten. In een verslag van 12 februari 1912 van Van Neste aan de gouverneur van Oost-Vlaanderen krijgen we over deze afdelingen meer informatie[348]. In 1911 waren er 8 paviljoenen voor 507 patiënten. In elk paviljoen werkten een aantal opvoedsters die voor deze afdeling verantwoordelijk waren. De paviljoenen waren in 1911 bevolkt door 507 patiënten met volgende aandoeningen

In het totaal werden de kinderen verzorgd en begeleid door 71 opvoedsters, 38 religieuzen en 43 leken (onder wie 3 leraressen).

 

3.3.4.1 Voeding

 

Zoals vermeld had elke afdeling een eigen refter waar de maaltijd werd opgediend. De zusters en de andere verzorgsters (bv. gardiennes) aten apart. Ze moesten de kinderen immers bij de maaltijd begeleiden.

De patiënten kregen 4 maaltijden per dag. Het ontbijt bestond uit koffie, melk, brood en boter, het middagmaal uit soep, groente, vlees (vis), brood, bier[349] en fruit, het vieruurtje uit koffie, melk, brood en boter en tenslotte het avondmaal uit brood, boter, soep, groente, salade, aardappelen, kaas en bier. Deze maaltijden - zoals ze ingevuld werden in de verslagen voor de overheid en dus zo positief mogelijk - waren in vergelijking met de eetgewoonten van de lagere sociale klassen overvloedig en gevarieerd. Goede, volwaardige voeding met genoeg dierlijke calorieën zou immers deel uitmaken van de ‘morele opvoeding’. De voeding werd bovendien aangepast volgens de leeftijd. In 1894 werd een onderzoek naar de eetgewoonten van 11 000 Brusselse schoolkinderen georganiseerd. Veertien procent van de kinderen onder de zes jaar waren zichtbaar ondervoed (vel-over-been, bleek, zwak), tegen achttien procent van de oudere kinderen. Velen werden zonder eten naar school gestuurd. Ze zouden wel ergens een korst brood weten te vinden. Louis De Brouckère, socialistisch parlementslid, schreef in 1905 een boek over de intellectuele armoede in België. Hij besloot dat:’ le manque de nourriture affecte sérieusement la force de l’esprit et les enfants sont donc par leur état de dénutrition habituel, inaptes à apprendre’[350]. De voeding van de kinderen uit de arbeidersklasse was er erg aan toe. Aangezien in Sint-Benedictus praktisch alleen kinderen uit heel arme milieus werden opgenomen, kunnen we veronderstellen dat deze kinderen na hun opname in het asiel beter gevoed werden.

Een afvaardiging van de gemeente Anderlecht bezocht Sint-Benedictus, het asiel waar ze een paar meisjes hadden geplaatst. De begeleidende arts, Dr. Bouché, vertelde, naar aanleiding van dit bezoek, aan de gemeenteraad van Anderlecht:’La cuisine est propre et la nourriture beaucoup plus soignée et variée que c’est le cas habituellement dans les asiles des aliénés.’[351]

Uit de jaarlijkse‘bilan’ van de directrice ingediend bij de Algemene overste blijkt trouwens dat een groot deel van de uitgaven van de instelling naar vlees, vis en andere voedingsmiddelen gingen.[352] Bovendien hadden de zusters ook eigen voedingsproducten, voortgebracht op de boerderij, die aan de instelling was verbonden[353]. Er was soms voldoende om aan buitenstaanders te verkopen. Brood, melk en bessensap (naast mest en ‘beer’) werden sporadisch aan de buitenwereld verkocht.[354]

Tijdens de oorlogsjaren, vooral in 1917, waren er ook in het asiel problemen met de voedselaanvoer. Melk verving gedeeltelijk vlees en eieren, limonade het bier[355]. De zusters en de artsen schreven regelmatig brieven naar de instanties die voor de voedselbedeling verantwoordelijk waren. Mère Pacifique vroeg bij voorbeeld om rijst en meel, aangezien aardappelen schaars waren[356]. Ook Van Neste schreef een brief naar de melkdienst van Lokeren. Hij vroeg aansterkend voedsel voor de fel verzwakte kinderen. Veel leden aan tbc (met verschijnselen in de longen, hersenen en darmen), klierziekte, bloedarmoede en vallende ziekte. Er waren al veel sterfgevallen[357].

In het jaarverslag van 1919 lezen we dat de voeding verbeterd was. Uit de jaarverslagen van 1920 en 1921 vernemen we dat er meer vlees werd geconsumeerd door het in gebruik nemen van koelkasten. Na de oorlog verbeterde de voedselconsumptie aanzienlijk, ook voor de rest van de Belgische bevolking.[358]

3.3.4.2 Kledij

 

Volgens de morele behandeling was een goede hygiëne heel belangrijk[359]. De zusters droegen netheid hoog in het vaandel. De meisjes van Sint-Benedictus waren dan ook heel net gekleed, dat blijkt uit de beschrijvingen die we in de bronnen vonden. We verwijzen hier naar de beschrijving van de patiënten door een Zweedse onderwijzeres voor abnormale kinderen. Zij bracht in juni 1913 een bezoek aan het asiel te Lokeren.[360] Ook de foto (in Caritas van 1921) van de ‘kraaknette kindertjes, met hun gekrulde lokken waarin een rood lint is gestrikt’ is hier een voorbeeld van[361]. Mère Idonie ijverde er trouwens voor dat haar patiënten er modieus uitzagen, niet als armzalige weesjes in een armtierig uniform.[362] De zusters maakten de kledij, met behulp van de patiënten, zelf. In 1902 trad er zelfs een ‘couturière’ in dienst in Sint-Benedictus.[363] In het jaarverslag van 1887 vonden we een opsomming van de garderobe van de patiënten: blouses, lage schoenen, klompen, flanellen winterjurk, kousen en kousenbanden, zakdoeken, hoofddoekjes,...

Kledij was een belangrijke uitgavenpost in Sint-Benedictus[364].

De patiënten hadden ‘zondagse’ en ‘ gewone’ kledij. Eén van de straffen was bij voorbeeld een patiënte verbieden ‘zondagse’ kledij te dragen.

Na de oorlog kregen de meisjes een nieuwe garderobe.[365] In 1920 werd winterse kledij aangeschaft: muts en ‘fourrures’[366]. In 1921 werd de kledij heel ‘modern’: de meisjes kregen een hoed voor winter en zomer, een ‘paletot’ en ‘fourrures’ voor de wandelingen[367].

 

3.3.4.3 Slaapuitrusting

 

De patiënten sliepen in ijzeren bedden op een stromat met een ‘matelas en laine de crin’ die elke dag werd ververst. Zij sliepen op een hoofdkussen en werden toegedekt met lakens van vlas en wollen dekens, naargelang het seizoen. In 1919 werden in de meeste slaapzalen bedden in wit email geplaatst.[368]

3.3.4.4 Activiteiten

 

De activiteiten van de kinderen werden uitgebreid beschreven in het hoofdstuk over de opvoeding door de zusters.[369] De patiënten die ertoe in staat waren, kregen onderwijs of ontspanningsactiviteiten, deden aan gymnastiek, hielpen mee in het huishouden, gingen wandelen in de tuin of zelfs erbuiten, gingen dagelijks of enkel op feestdagen naar de mis, ...

Al deze activiteiten kaderden in de ‘morele behandeling’.

 

3.3.4.5 Bezoek en contact met de buitenwereld

 

De patiënten leefden, net als de zusters[370], in een van de buitenwereld afgesloten gemeenschap. Hun leefwereld verschilde niet zoveel van die van de zusters. Slechts in uitzonderlijke gevallen mochten de patiënten de instelling verlaten. In de eerste jaarrapporten lezen we dat de patiënten in de tuin mochten wandelen, maar niet in de stad. Vanaf 1892 mochten een aantal patiënten een wandeling maken buiten het asiel (op het platteland). Wanneer zij buiten de instelling wandelden, werden ze begeleid door de gardiennes. Ze mochten zich dus nooit zonder toezicht buiten het asiel begeven. Vanaf 1919 leerden de patiënten boodschappen doen in de stad, als onderdeel van de lessen.[371]

Volgens het jaarverslag van 1887 was er geen vaste ouderdag. De ouders mochten de kinderen maar een paar maal per jaar (op feestdagen bij voorbeeld) bezoeken. Vanaf 1919 mochten de ouders meer bij hun dochter op bezoek komen. Uit het jaarverslag van 1921 leiden we af dat de ouders elke eerste zondag van de maand op visite mogen komen. De patiënten mochten tweemaal per jaar naar huis op vakantie...

 

3.3.5 Besluit

 

Uit het populatieonderzoek blijkt dat de bevolking van Sint-Benedictus in stijgende lijn ging. In 1911 bereikte het patiëntenaantal een piek van 507. In 1887, het openingsjaar van het asiel, waren er 55 patiënten in het asiel opgenomen. De instelling moest zelfs aanvragen weigeren omdat ze de door de overheid gestelde norm had overschreden. Pas na de nodige verbouwingen en aanpassingen gaf de overheid de toelating om de opnamecapaciteit van het asiel te verhogen.

Regelmatig overleden er kinderen in het asiel. Het jaar 1892 kende met achttien procent van de populatie het hoogste aantal overlijdens. In de andere jaren overschreed het sterftecijfer zelden de tien procent. Anderzijds zien we als algemene trend dat een gemiddelde van 30 tot 50 procent van de patiënten opgenomen in de door ons bestudeerde jaren in de instelling overleed. Pas bij de patiënten die opgenomen werden na de oorlogsjaren zien we een daling van het sterftecijfer. Daarbij maken we wel de bedenking dat bij een aantal patiënten opgenomen in het jaar 1921 de reden van vertrek niet werd ingevuld.

In Sint-Benedictus was de gemiddelde opnameleeftijd 10-11 jaar. Uit de gegevens blijkt dat er patiënten van alle leeftijden tussen 3 en 18 jaar in Sint-Benedictus werden opgenomen.

Een deel van de patiënten verliet het asiel omdat ze opgeëist werden door familie. Andere patiënten mochten terug naar hun familie omdat ze genezen of verbeterd waren en eventueel konden helpen in het huishouden of als meid tewerkgesteld worden. Een ander deel werd op overgeplaatst naar een instelling voor volwassen ‘krankzinnigen’. Sommige patiënten waren (veel) ouder dan 18 jaar op het moment dat ze naar een ander asiel overgeplaatst werden. Misschien werden deze patiënten als bekwame huishoudelijke krachten beschouwd? Aangezien het onderhoud van het grootste deel van de patiënten door de gemeente (of het Gemeenfonds) werd bekostigd, gebeurde de aanvraag tot opname voornamelijk vanuit de gemeente waar de patiënte was gedomicilieerd. Van de inbreng van de ouders bij de aanvraag tot collocatie, konden we geen algemeen beeld geven. Daarover ontbraken in de bronnen concrete gegevens.

De patiënten kwamen de eerste jaren voornamelijk uit Oost-Vlaanderen, later uit heel het land, ook uit Wallonië. Sporadisch werden ook uit het buitenland afkomstige patiënten opgenomen.

In Sint-Benedictus werden voornamelijk door de overheid gesubsidieerde kinderen uit arme sociale milieus opgenomen. Sint-Benedictus mocht, naast het toegelaten aantal ‘indigentes’, ook 25 betalende kostgangers opnemen. We vermoeden dat dit aantal nooit is bereikt.

In de eerste jaren van Sint-Benedictus als asiel lag het aantal patiënten met de diagnose ‘idiote’ en een ongunstige prognose het hoogst. De laatste 10 jaar werden er meer licht(er) mentaal gehandicapte patiënten met een gunstiger prognose in het asiel opgenomen.

Als oorzaken van de mentale aandoening vermeldde de arts naast stuipen en andere fysieke gebreken, vooral het alcoholisme van de ouders, erfelijkheid en ‘misère’. Een medische behandeling voor de mentale aandoening werd zelden gegeven. Er werd vooral gebruik gemaakt van de morele behandeling om de patiënten ‘op te voeden’ tot een mogelijke hulp in het huishouden en een ‘nuttig lid’ van de maatschappij.

Toch kunnen we stellen dat de patiënten het, ondanks de ‘morele behandeling’, materieel niet zo slecht hadden. Ze werden afgesloten van de buitenwereld en waren hun vroegere ‘relatieve vrijheid’ kwijt, maar hun materiële leefwereld (voeding, kledij,...) was verre van ondermaats in vergelijking met de materiële leefwereld van het sociale milieu waaruit ze weggehaald waren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[253] Correspondance administrative, 1875-1907, brief 12b, AZLJM., Fonds Lokeren.

[254] Arrête du 2 decembre 1893. Ibidem, brief 33a.

[255] Correspondance administrative, 1875-1907, brief 21b, AZLJM., Fonds Lokeren.

[256] Zie Deel I, Hoofdstuk II, over de wet betreffende het Gemeenfonds (1891).

[257] Ibidem, brief 46a.

[258] Zie Deel II, Hoofdstuk II, over de financiën.

[259] Journal de Saint-Benoît, 1890-1925, AZLJM., Fonds Lokeren.

[260] Correspondances Ministerielles, originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[261] In 1917 verliet geen enkele patiënt de instelling.

[262] Correspondance administrative, 1875-1907, brief nr. 51 en brief nr. 52. AZLJM., Fonds Lokeren.

[263] Volgens de stamboeken en de medische registers werden er in 1892 74 patiënten opgenomen. Het gaat hier over de stamboeknummers 181 tot 253. De jaarverslagen spreken echter over een opname van 72 patiënten en 1 hervallen, dus een totaal van 73 nieuw opgenomen patiënten. De laatste patiënte (nr. 253) werd op 28 december 1892 opgenomen. Gaat het hier om een vergissing omwille van die late opname?

[264] Patiëntendossier nr. 195, AZLJM., Fonds Lokeren.

[265] Patiëntendossier van nr. 203, AZLJM., Fonds Lokeren.

[266] Patiëntendossier van nr. 576, AZLJM., Fonds Lokeren.

[267] Patiëntendossier van nr. 1008.Ibidem.

[268] Patiëntendossier van nr. 1450, AZLJM, Fonds Lokeren.

[269] Patiëntendossier van nr.1878, AZLJM., Fonds Lokeren.

[270] Zie Deel I, Hoofdstuk II, de mentaal gehandicapte als krankzinnige in de wetgeving.

[271] Patiëntendossier van nr.6, AZLJM., Fonds Lokeren.

[272] Patiëntendossier van nr. 10, AZLJM., Fonds Lokeren.

[273] In het dossier van Rosalie S. vonden we een brief van de vader om het kind (na amper 1 jaar opname) terug te krijgen. Het 12-jarig meisje was op vakantie naar huis gegaan. De vader schreef dat het kind toch niets had geleerd en de moeder zou gek worden als ze het kind zou moeten terugbrengen! Patiëntendossier van nr. 34, AZLJM., Fonds Lokeren.

[274] Patiëntendossier van nr. 54, AZLJM., Fonds Lokeren.

[275] Patiëntendossier van nr 576, AZLJM., Fonds Lokeren.

[276] Patiëntendossier van nr. 599 en 622, AZLJM., Fonds Lokeren.

[277] Patiëntendossiers van nrs 982 en 1024, AZLJM., Fonds Lokeren.

[278] Patiëntendossier van nr. 1374, AZLJM., Fonds Lokeren.

[279]Patiëntendossier van nr. 1402, AZLJM., Fonds Lokeren.

[280] Patiëntendossier van nr. 1418, AZLJM., Fonds Lokeren.

[281] Patiëntendossier van nr. 1455, AZLJM., Fonds Lokeren.

[282] Zie Deel I, Hoofdstuk II, de mentaal gehandicapte als krankzinnige in de wetgeving.

[283] Volle neef en nicht.

[284] Patiëntendossier van nr. 21, AZLJM., Fonds Lokeren.

[285] Patiëntendossier van nr. 226,AZLJM., Fonds Lokeren.

[286] Patiëntendossier van nr. 576, AZLJM., Fonds Lokeren.

[287] Patiëntendossier van nr. 593, AZLJM., Fonds Lokeren.

[288] Patiëntendossier van nr. 584, AZLJM., Fonds Lokeren.

[289] Patiëntendossier van nr. 620, AZLJM., Fonds Lokeren.

[290] Patiëntendossier van nr. 996, AZLJM., Fonds Lokeren.

[291] Patiëntendossier van nr. 1462, AZLJM., Fonds Lokeren.

[292] Patiëntendossier van nr. 1889, AZLJM., Fonds Lokeren.

[293] Zie Deel I, Hoofdstuk II.

[294] De nieuwe wet was al in het staatsblad verschenen, maar de provinciale commissie die de toelating voor opname van abnormale kinderen moest geven functioneerde nog niet. Volgens Dr. Glorieux, inspecteur-generaal van de krankzinnigengestichten, zou het nog ½ tot 1 jaar duren voor de werking van deze commissie in orde zou zijn. Deze informatie vonden we in een brief van 18 november 1920 van Dr. Glorieux aan de directrice van Sint-Benedictus.Correspondances Ministrielles (originele losse brieven), AZLJM., Fonds Lokeren.

[295] Zie Deel I, Hoofdstuk II.

[296] Patiëntendossier van nr. 11, AZLJM., Fonds Lokeren.

[297] Zie Deel II, Hoofdstuk IV.

[298] Patiëntendossier van nr. 615, AZLJM., Fonds Lokeren.

[299] Patiëntendossier van nr. 979, AZLJM., Fonds Lokeren.

[300] Patiëntendossier van nr. 1403, AZLJM., Fonds Lokeren.

[301] Patiëntendossier van nr. 1909, AZLJM., Fonds Lokeren.

[302] Deel II, Hoofdstuk II.

[303] ‘..., zo zal men geen pensionnat mogen houden voor ryke en bemiddelde kinders, ten zy zeer zelden en op uytdrukkelyke conditien dat ‘er twee arme kinders aengenomen worden voor al eer het pensionnat begint, en dan voor tien woonders, moet men altyd een ander arme dogter by nemen, en het getal van die arme kinders vermeerderen volgens dat de inkomsten het toelaeten; deze arme kinders moeten van de andere gescheyden worden en van het huys gekleed, gevoed en gratis onderhouden worden.’ Regels en Statuten van de vergadering der Zusters van Liefde van Jezus en Maria, opgeregt tot Gend, door M.P.J. Triest, Kanonik, 1833. art; 33, p. 281.

[304] Correspondances Ministerielles (originele losse brieven), AZLJM., Fonds Lokeren.

[305] In het nog niet-geïnventariseerd deel van het archief van Sint-Benedictus vonden we het klad van de ‘bilan’ die jaarlijks door de overste van Sint-Benedictus aan de mannelijke Algemene overste werd voorgelegd, zoals de Regel het stipuleerde. Bovenaan deze ‘bilan’ werden voor de jaren 1908 tot 1921 cijfers in verband met de populatie in Sint-Benedictus genoteerd.

[306] Nochtans vermeldt Van Neste in zijn verslag over 1911 aan de gouverneur dat er 6 betalende patiënten in het asiel werden verzorgd.

[307] In een kostschool in Melle bedroeg het kostgeld op het einde van de 19de eeuw 1200 frank per jaar.
P. Scholliers, op.cit., p. 165.

[308] Briefwisseling 1920-1947, AZLJM., 9.2.2. Lokeren, Sint-Benedictus.2./2.

[309] In het ‘Règlement Général et Organique pris en exécution de la Loi sur le Régime des aliénés ‘van 1874 lezen we:’ les médecins des pauvres visitent, dans leurs circonscriptions respectives, les aliénés indigents qui leur sont signalés et , le cas échéant, informent l’autorité.’, art. 33.

[310] Patiëntendossier van nr. 26, AZLJM., Fonds Lokeren.

[311] ‘lascive, passionnée’lezen we in haar medisch dossier.

[312] Patiëntendossier van nr. 48, AZLJM., Fonds Lokeren.

[313] Kopieën van de briefwisseling van de Algemene Overste Register VII: 1878-1890.

1887, 27 september, brief van Kanunnik Janssens aan de burgemeester van Gent, AZLJM., G.A., 3.1.4.3.1.2./1-2.(brief 6801 p. 558).

[314] Patiëntendossier van nr. 3, AZLJM., Fonds Lokeren.

[315] Patiëntendossier van nrs 184,185, AZLJM., Fonds Lokeren.

[316] Patiëntendossier van nrs 249,250,251, AZLJM., Fonds Lokeren.

[317] Patiëntendossier van nr 252, AZLJM., Fonds Lokeren.

[318] Patiëntendossier van nr. 219, AZLJM., Fonds Lokeren.

[319] Patiëntendossier van nr. 620, AZLJM., Fonds Lokeren.

[320] Patiëntendossier van nr 955, AZLJM., Fonds Lokeren. De ‘renseignements’ ontbreken in dit dossier. Men kan ze waarschijnlijk in het archief van Caritas terugvinden.

[321] Patiëntendossier van nrs 1026 en 1027, AZLJM., Fonds Lokeren.

[322] Patiëntendossier van nr. 1413, AZLJM., Fonds Lokeren.

[323] Patiëntendossier van nr. 1394, AZLJM., Fonds Lokeren.

[324] Patiëntendossier van nr 1425, AZLJM., Fonds Lokeren.

[325] Patiëntendossier van nr. 1381, AZLJM., Fonds Lokeren.

[326] Patiëntendossier van nr. 1390, AZLJM., Fonds Lokeren.

[327] Brief van 18 november 1920, Correspondances Ministrielles, originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[328] J. Sanders-Woudstra, op. cit. p. 391-393.

[329] J. Sanders-Woudstra, op.cit., p.56-58.

[330] In het verslag van Van Neste aan de gouverneur over het jaar 1911 lezen we:’ La nommée Marie J. de Vilvorde n’ayant pas présenté, après un mois d’observation, de symptômes d’aliénation mentale, a été renvoyé dans sa famille.’Correspondances Ministrielles, originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[331] Jaarverslagen voor de overheid van 1888-1899, AZLJM., Fonds Lokeren.

[332] Medische dossiers en vertrouwelijke documenten van de patiënten in Sint-Benedictus opgenomen in de jaren: 1887, 1892, 1897, 1902, 1907, 1912, 1917, 1921, AZLJM., Fonds Lokeren.

[333] Zie Deel I, Hoofdstuk I, over de degeneratietheorie van de Franse arts Morel.

[334] J. Sanders-Woudstra, op. cit. p. 14 en 52.

[335] Bij aankomst van de patiënt werd hij, zoals gevraagd door de overheid, de eerste 5 dagen grondig geobserveerd. Daarna was er een maandelijkse evaluatie van de psychische en fysische gesteldheid van de patiënt.

[336] De waarden die nu o.a. in het onderwijs aan leerlingen worden meegegeven zoals kritische zin, assertiviteit, weerbaarheid, emancipatie, opkomen voor je rechten staan haaks op de waarden die in de toenmalige opvoedingscultuur belangrijk werden geacht.

[337] De therapie gebruikt om gewelddadig of onwelvoeglijk gedrag te remediëren, was het gebruik van dwangmiddelen. Zie hiervoor Deel II, Hoofdstuk II, over belonen en straffen als onderdeel van de morele behandeling. Sporadisch maakte men ook gebruik van lauwe baden.

[338] Epilepsie is een complexe fysische aandoening die vandaag, mits de gepaste medicatie, voor een groot deel van de epileptici min of meer onder controle kan worden gehouden. Ook nu nog leiden aanvallen op zuigelingenleeftijd echter meestal tot een ernstig mentaal defect. J. Sanders- Woudstra, op. cit. p. 23-33.

[339] Verslag van 12/2/1912 van Van Neste aan de gouverneur over het jaar 1911, Correspondances Ministrielles, originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[340] Zie Deel II, Hoofdstuk III over het verlaten van de instelling, reden van vertrek.

[341] Uit de medische dossiers blijkt dat een aantal van deze kinderen bij voorbeeld aan rachitis leden bij hun intrede in het asiel.

In een verslag van Van Neste aan de gouverneur over het jaar 1911 lezen we:’Les maladies intercurrentes ont consisté principalement en celles auxquelles les idiotes sont prédisposées par leur état mental, leur tempérament, leur constitution et dont elles portent souvent le germe à leur entrée dans l’Asile.’, 12/2/1912, Correspondances Ministrielles, originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[342] Jaarverslag voor de overheid van 1920, AZLJM., Fonds Lokeren.

[343] Zie Deel II, hoofdstuk I.

[344] J. Sanders-Woudstra, op. cit., p. 73-77.

[345] Ter illustratie van het dagelijks leven van de patiënten in Sint-Benedictus selecteerden we een aantal foto’s uit het fotoalbum dat we in het archief hebben teruggevonden. De foto’s dateren uit het jaar 1896. Zie bijlagen
12-22.

[346] In 1919 werd het paviljoen Elisabeth voor tbc-patiënten opgericht.

[347] Zie Hoofdstuk IV, Gesprek met zuster Vera.

[348] Klad van een verslag van Van Neste aan de gouverneur over het jaar 1911, 12/2/1912, Correspondances Ministrielles,originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[349] Op 21 december stuurde het Ministerie van Justitie een brief naar de directrice van Sint-Benedictus met de mededeling dat bier mag vervangen worden door frisdranken. Correspondances Ministrielles, originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[350] P. Scholliers, Arm en rijk aan tafel. Tweehonderd jaar eetcultuur in België, Epo, Berchem, 1993, p.99.

[351] Caritas 1912, p. 27.

[352] Zie hiervoor de beschrijving van de uitgaven en inkomsten in Sint-Benedictus van 1889 tot 1921 in Deel II, Hoofdstuk II.

[353] In een brief van 27 april 1917 ontving de directrice van Sint-Benedictus een brief van het Ministerie van Justitie met de mededeling dat het asiel beter alles zelf zou verbouwen en kweken wat het kan omwille van de bevoorradingmoeilijkheden van het voedsel. Correspondances Ministrielles, originele losse brieven, AZLJM., Fonds Lokeren.

[354] Inkomsten en uitgaven van Sint-Benedictus van 1889-1921(‘bilans’), AZLJM., Fonds Lokeren.

[355] Jaarverslag voor de overheid van het jaar 1917, AZLJM., Fonds Lokeren.

[356] Brief van C. Janssens van 7 augustus 1917 aan de voorzitter van het hulp-en voedingscomité van Lokeren en brief van C. Janssens van 17 augustus 1917 aan de voorzitter van het provinciale voedingscomité. Copie de lettres, 1917-1919, AZLJM., Fonds Lokeren.

[357] Brief van Van Neste aan de melkdienst van Lokeren, 22/6/1918, ibidem.

[358] P. Scholliers, op.cit. p. 120.

[359] Zie Deel II, Hoofdstuk II, over hygiëne en lichamelijke verzorging.

[360] Ibidem.

[361] Ibidem.

[362] Zie Deel II, Hoofdstuk II, over het personeel in de instelling.

[363] Relevé du Personnel de la Maison, Mai 1890-…, AZLJM., Fonds Lokeren.

[364] Inkomsten en uitgaven van Sint-Benedictus van 1889-1921(‘bilans’), AZLJM., Fonds Lokeren.

[365] Jaarverslag voor de overheid van 1919, AZLJM., Fonds Lokeren.

[366] Jaarverslag voor de overheid van 1920, AZLJM., Fonds Lokeren.

[367] Jaarverslag voor de overheid van 1921, AZLJM., Fonds Lokeren.

[368] Jaarverslag voor de overheid van 1919, AZLJM., Fonds Lokeren.

[369]Zie Deel II, Hoofdstuk II, over de morele behandeling.

[370] Zie Deel II, Hoofdstuk II, over de materiële leefwereld in Sint-Benedictus.

[371] Ibidem.