Een bijdrage tot de stedelijke lexicografie. Een terminologisch onderzoek aan de hand van diplomatische bronnen. (Steven Van Impe)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 2. Onderzoek naar de categorische naamgeving in diplomatische bronnen

 

A. De term burgus

 

1. Inleiding

 

1.1 Definitie

 

Zoals uitvoerig door Van Werveke aangetoond,[24] bestaat de betekenis van het woord burgus uit twee duidelijk te onderscheiden begrippen. Het Germaanse woord Burg, dat het oudste is, heeft betrekking op een versterking, een ommuurde plaats. Het Romaanse burgus (en het Franse bourg) verwijst naar een bevolkingsnederzetting, waarbij met het aspect ‘versterking’ geen rekening wordt gehouden. In wat volgt zullen wij, zoals Van Werveke, de Germaanse versterking burgus 1 noemen en de Romaanse bevolkingsnederzetting burgus 2.

In de Romeinse tijd wordt burgus aanvankelijk ook als Germaans leenwoord gebruikt met de betekenis burgus 1. De militaire theoreticus Vegetius heeft het over een castellum parvum, quem burgum vocant.[25]

Vanaf het midden van de 8ste eeuw komt het gebruik van burgus 2 op, eerst in een centraal gebied tussen Loire en Rhône en van daaruit verspreid over de rest van West-Francia, het Iberisch schiereiland en Italië. Ook in Germaanse gebieden verspreidde burgus 2 zich, deels door het overnemen van de Romaanse term, en deels door een natuurlijke begripsuitbreiding wanneer rond een versterking een nederzetting groeide.

In de Franse historiografie is het gebruik van burgus 1 volledig onbekend, zelfs in het zeer degelijke overzichtswerk Histoire de le France urbaine. A. Chédeville[26] schrijft:

 

“la confusion demeure: vers 1200, Lambert d’Ardres à propos de Lille emploie l’expression castellum sive burgum et, au XIVe siècle encore, l’auteur de la Chronique de Saint-Bertin utilise l’un pour l’autre burgus et castellum.”[27]

 

Ook Georges Despy werd in de war gebracht: hij meende dat de term burgus, toegepast op Nijvel , betekende dat er een versterking zou moeten zijn.[28]

Aan het begin van deze eeuw beschouwde Van der Essen de term als redelijk vaag: volgens hem kon burgus of Burg, die hij als synoniemen beschouwde, slaan op het centrale deel van een domein (de heerlijke reserve dus), de centrale agglomeratie van een bisschopszetel, een handelsnederzetting in opkomst of een dorp met een houten omwalling.[29]

 

1.2 Typologie

 

1.2.1 ‘Burgus 1’

 

Bij de Germaanse term Burg of de verlatijnste vorm daarvan gaat het om een gebied van beperkte omvang, omgeven door een gracht, wal, muur en/of palissade, vaak met een centrale versterking gelegen op een motte, en meestal ook andere gebouwen als een kerk, woonhuis, ... De term is daarmee min of meer synoniem met castellum.

 

1.2.2 ‘Burgus 2’

 

Er zijn drie types bevolkingsnederzettingen die in aanmerking komen voor het gebruik van burgus 2: de burgus als voorstad van een civitas maar gelegen buiten de grenzen of muren van deze civitas; de burgus als bevolkingskern naast een versterking (castrum of castellum) of naast een kerkelijke instelling (abdij, kerk, klooster); en de landelijke burgus die bestaat uit een meer verspreide bebouwing, min of meer synoniem met het woord villa.

 

Voortwerkend op Van Werveke’s indeling ziet het schema er dan als volgt uit:

 

Typologie van Burgus-nederzettingen

 Burgus 1 : Versterking

 Burgus 2 : Nederzetting

 - 2a : Nederzetting bij een bisschopsstad (civitas);

 - 2b : Nederzetting bij een andere prestedelijke kern, namelijk:

 - 2b1 : bij een versterking (castrum of castellum), of

 - 2b2 : bij een kerk of abdij;

 - 2c : Landelijke nederzetting zonder prestedelijke kern.

 

1.2.3. ‘Oudburg’

 

Een geval apart bij de studie omtrent de term burgus is de oudburg (oude burg, vieux bourg, vetus burgus, ...). Het gaat hier om een gewone burgus 2 die echter gedifferentieerd wordt van een nieuwe bewoningsnederzetting, die dan vaak de naam burgus krijgt, of af en toe novus burgus wordt genoemd. De oudburg is dus de oudste van twee bevolkingsnederzettingen, en ligt meestal vlak onder het castrum of de abdij die de prestedelijke kern vormt. Prominente voorbeelden treffen we aan te Brugge , Gent en Brussel.[30] We zullen verder zien dat ook andere steden (bijvoorbeeld Valenciennes ) een dergelijke oudburg vertonen, ook al wordt die niet altijd in de teksten genoemd.

In deze meen ik Van Werveke gelijk te moeten geven dat de benaming vetus burgus wijst op een bewoningskern die ouder is dan een latere, meestal uitgebreidere kern die ook oppidum of portus genoemd wordt en meestal een overwegend commerciële aard heeft (waar de vetus burgus of oudburg vermoedelijk een overwegend ambachtelijk karakter had).[31] Wyffels stelde dat deze nederzettingen ‘oud-burg’ werden genoemd omdat ze oorspronkelijk in het grafelijke castellum (de burgus 1) lagen, maar bij een herbouwing van deze burcht erbuiten kwamen te liggen. De tegenstelling oud-nieuw ligt volgens hem dus in de versterking, en niet in de bewoningskern.[32]

Te Gent blijkt dit duidelijk uit het feit dat de Oudburg en het castrum op hetzelfde langwerpige eiland gelegen zijn, dat voorheen in zijn geheel versterkt was maar waarbij de Oudburg later buiten de grafelijke versterking viel.

Tegenover dit voorbeeld kan echter het voorbeeld van Brugge worden ingebracht: de Brugse Burg heeft zich wellicht in al haar incarnaties enkel en alleen op het vierkanten eiland bevonden waarop later de St.-Donaas werd gesticht. De Brugse Oudeburg ligt echter buiten dit eiland.

Een vreemd geval is Luik, waar tussen de marktplaats en de Maas een straat loopt die Neuvice heet, wat afgeleid is van novus vicus. Dit toponiem komt voor vanaf 1149, maar is volgens J.-L. Kupper veel ouder: hij vermoedt dat het stamt uit het midden van de 10de eeuw.[33] Opvallend is dat er in Luik geen enkel verband is met de term burgus, of het nu om een burgus 1 of een burgus 2 zou gaan. Een ander verschil is dat de ‘neuvice’ wellicht jonger is dan de oudburgen, en meer een handelsnederzetting is (een vicus dus, zoals de naam zegt) terwijl de oudburgen voornamelijk ambachtswijken zijn.

 

1.3 Geografisch kader: de Zuidelijke Nederlanden

 

Het gebied van de Zuidelijke Nederlanden is voor de linguïstische problematiek bijzonder interessant omdat hier de taalgrens (of taalgrenszone) liep, zodat de Romaanse en de Germaanse taal er vlak naast elkaar bestonden. Doordat de civitates van vele bisdommen in het zuiden gelegen waren, drong de Romaanse invloed tot ver in het noorden door.

In wat volgt zal ik het onderzoek dat Van Werveke in deze heeft gedaan confronteren met eigen gegevens, en indien mogelijk verfijnen.

 

2. Analyse van de gegevens

 

2.1 Frans gebied

 

Omdat dit gebied buiten mijn geografische afbakening valt, zal ik mij er hier toe beperken de opsomming van Van Werveke over te nemen. De bronnen uit de Thesaurus Diplomaticus geven bovendien niet veel gegevens prijs over deze nederzettingen, zodat een uitgebreid onderzoek zinloos zou zijn. Wel kan ik aan de lijst van Van Werveke twee nederzettingen toevoegen, die eerder toevallig wel in de oorkonden van de Thesaurus Diplomaticus genoemd worden.

 

- Burgus 2a: Agde, Aix-en-Provence, Albi, Amiens, Angers, Antibes, Apt, Arles, Atrecht, Avignon, Beauvais, Besançon, Béziers, Bordeaux, Bourges, Carcassonne, Castellane, Châlons-sur-Marne, Digne, Eauze, Fréjus, Gap, Genève, Grenoble, Laon, Limoges, Lodève, Lyon, Manosque, Le Mans, Marseille, Narbonne, Nevers, Nice, Orléans, Périgueux, Poitiers, Le Puy, Reims, Riez, Rodez, Saintes, Senlis, Sens, Sisteron, Soissons, Toul, Toulon, Toulouse, Tours, Troyes, Valence, Verdun en Vienne.[34]

- Burgus 2b: Aigle, Bar-sur-Aube, Bellême, Bressuire, Brignoles, Châteaudun, Chauvigny, Compiègne, Dijon, Draguignan, Etampes, Forcalquier, Loches, Lusignan, Pontlevoy, Provins, Rodez, Roye, St.-Benoît-du-Sault, St.-Dumas, St.-Denis, St.-Gilles, St.-Maximin, St.-Promasse, St.-Romain-le-Puy, Salon, Seyne en Vendôme.[35]

- Burgus 2c: Van Werveke vermeldt geen volledige opsomming van nederzettingen uit deze categorie, vermoedelijk omdat het er teveel zijn. Aangezien dit type in de Zuidelijke Nederlanden nauwelijks voorkomt, is er ook geen vergelijkingsmateriaal voor nodig.[36]

 

Uit eigen onderzoek kan ik aan deze reeds uitgebreide lijst twee gevallen toevoegen. Zoals reeds gezegd beoog ik zeker geen volledigheid, aangezien het gebied waarover hier sprake is buiten mijn onderzoeksterrein, de Zuidelijke Nederlanden, valt.

 

Château-Porcien

In 1087 wordt Château-Porcien (Fr., dep. Ardennes) vermeld in een akte van graaf Roger van Château-Porcien, die aan de abdij van St.-Hubert een door hem gebouwde kerk en cella schenkt, gelegen buiten het castrum: ante Castrum Porcense construxi. Tevens schenkt hij aan de abdij zijn bezittingen in burgo seu suburbio urbis in quo ecclesiam construxi, illud computando a ponte magno usque ad pontem Aque Mortue versus orientem.[37]

Het gaat hier dus duidelijk om een bevolkingsnederzetting die rond een reeds bestaand castrum is gegroeid, dat uit de Romeinse tijd stamt. In de volkstaal maakt men nog steeds een onderscheid tussen de bourg of stad en het kasteel dat op een heuvel ligt.[38] We hebben dus te maken met een type burgus 2b1.

Ik vestig nog even de aandacht op de reeds geciteerde formulering in burgo seu suburbio urbis. Het wekt misschien verbazing dat naar een kleine stad als Château-Porcien wordt verwezen met de nogal prestigieuze term urbs. C.Wyffels heeft gewezen op het gebruik vanaf de 10de eeuw van urbs als versterking, dus als synoniem van burgus 1.[39]

 

Marcigny

In het geval van Marcigny (Fr., dep. Saône-et-Loire) gaat het duidelijk om een burgus 2b2, een nederzetting rond een kerkelijke instelling. In een oorkonde uit 1088 schenkt Regina, dochter van graaf Cuono, enkele bezittingen in de Ardennen aan de abdij van Marcigny.[40] Het gaat duidelijk om een burgus 2b2.

 

*

*           *

 

In Frankrijk zijn er dus nauwelijks aanwijzingen voor het gebruik van burgus 1. Van Werveke vermeldt enkele plaatsnamen die zijn samengesteld met het suffix –bourg of –burg, maar die liggen nabij de taalgrens en kunnen dus gelden als Germaanse naamgevingen. Slechts het gehucht Le Burguet (Fr., gem. Clastres, dep. Aisnes, arr. St.-Quentin ), geattesteerd in 1270, lijkt een kanshebber. Verder is er ook nog het geval Cherbourg, een naam die afkomstig is van de Noormannen die zich in de omgeving vestigden.[41]

 

2.2 Noord-Frankrijk en het grensgebied met de Nederlanden

 

Van Werveke bespreekt 17 gevallen van burgus 2 in dit gebied, die tevens onderverdeeld kunnen worden in de drie types:[42]

- Burgus 2a : Amiens, Atrecht, Doornik.

- Burgus 2b: St.-Quentin , Hoei, Douai, Valenciennes , Namen en misschien Rijssel bij een castrum; Nijvel , Gembloers en St.-Hubert bij een kerkelijke instelling.

- Burgus 2c: ’s-Gravenbrakel , Lessen, Vloeberg, misschien Chièvres en mogelijk Ath.

 

In wat volgt bespreek ik enkel de nederzettingen uit dit gebied die onder de noemer burgus ook in de tekstendatabase van de Thesaurus Diplomaticus voorkomen. Sommige van de nederzettingen uit de lijst van Van Werveke komen daarbij niet meer voor, maar we kunnen de lijst uitbreiden met Anchin en ’s-Gravenbrakel.

 

2.2.1 Burgus 2a

 

Ik heb in de Thesaurus Diplomaticus geen enkele oorkonde kunnen vinden die een stad van het type burgus 2a beschrijft. Van Atrecht en Doornik komen wel suburbia voor in de bronnen, maar een gebruik van de term burgus heb ik niet teruggevonden.

 

2.2.2 Burgus 2b1

 

St.-Quentin

Bij St.-Quentin (Fr., dep. Aisne) vermeldt Van Werveke als bron de Translatio altera S. Hunegundis uit 1051 of 1059-60 waarin wordt verteld over een koopman die daar woonde. Hij merkt daarbij op dat de burgus daar gezien moet worden als de stadswijk van de kooplieden, of misschien zelfs de hele stad.[43]

Aan deze bron kunnen wij een oorkonde uit 1110 toevoegen van Baudry, bisschop van Noyon-Doornik aan de abdij van St.-Quentin , waarin het gaat om een molen quod dicitur ad Canalem, situm inter Insulam et burgum Sancti Quintini.[44] Met Insulam wordt hier niet Rijsel bedoeld, maar wel het eiland (nu nog steeds met ‘L’isle’ aangeduid) waarop de abdij gelegen was. Burgus verwijst duidelijk naar de bevolkingsnederzetting. Ook de naam ‘Canal’ bestaat nog in de hedendaagse topografie.[45]

 

Valenciennes *

Van Werveke geeft aan dat er in oorkonden van 1086 en 1119 over een novus burgus bij Valenciennes wordt gesproken, die duidt op een “nieuwe voorstad naast de grafelijke versterking.” Van Werveke leidt een burgus 2-betekenis af uit het feit dat de OLV.-kerk buiten het oppidum (wat hij vertaalt als ‘de versterking’) is gelegen maar ín de novus burgus. De vraag of er ook een vetus burgus is geweest kan hij niet beantwoorden.[46]

In een oorkonde uit 1145, die Van Werveke blijkbaar niet kende, lezen we dat de Sint-Goriksparochie zich uitstrekt tam in burgo quam in castro Valencianensi, waarmee dus ondubbelzinnig de tweeledigheid wordt aangetoond.[47] Opvallend is dat het hier over burgus gaat en niet over novus burgus. Is er effectief een tweede burgus?

De Sint-Gorikskerk ligt net buiten het grafelijke castrum.[48] In de akte wordt een betwisting tussen deze kerk en de Sint-Jansabdij, gelegen in het castrum zelf, geregeld: de parochianen van de Sint-Goriksparochie, zowel binnen als buiten het castrum, mogen slechts in hun eigen kerk de parochialia ontvangen. Blijkbaar was de gewoonte ontstaan dat de bewoners van het castrum regelmatig naar de nabijer gelegen Sint-Janskerk gingen. De Sint-Gorikskerk was bovendien de moederkerk van Valenciennes , maar deze positie werd bedreigd door de nieuwere Sint-Janskerk, die tussen 979 en 995 door graaf Arnulf van Valenciennes was gesticht.[49]

Mogelijk was het deze parochie (binnen en buiten het castrum, of enkel het deel buiten het castrum) die als vetus burgus gold, zodat de wijk rond de Onze-Lieve-Vrouwekerk de novus burgus was. De ligging vertoont ook opvallende gelijkenissen met de oudburgen in drie noordelijkere steden: Gent, Brugge en Brussel (cf. infra).

Bij Valenciennes is het duidelijk dat tenminste een deel van de (vetus) burgus buiten het castrum gelegen is: ook de St.-Gorikskerk ligt namelijk buiten de versterking. Opvallend is de ligging van de Salle du Comte, vlakbij de St.-Gorikskerk. Ik vermoed dat dit de plaats was van een ouder kasteel, mogelijk uit de Merovingische periode, dat werd vervangen door het nieuwe castellum dat strategischer gelegen was. Ik heb hierover echter geen literatuur kunnen vinden.[50]

 

Dowaai *

De naam Dowaai komt voor het eerst voor in de Annales Flodoardi, waar deze bij het jaar 930 wordt gekoppeld aan de term oppidum en bij 941 aan castellum.[51]

Een eerste vermelding van een castellanus Duacensis in de Thesaurus Diplomaticus vinden we in twee oorkondes uit 1065 aan de abdij van Hasnon, uitgevaardigd door Boudewijn I van Henegouwen in het ene geval en Filips I van Frankrijk in het andere.[52]

Een oorkonde van bisschop Gerard II van Kamerijk uit 1081 aan het St.-Amé-kapittel te Dowaai geeft het bestaan van een burgus aan: onder de bezittingen van de kerk bevinden zich in Duacu, juxta Vineam, sex hospitibus liberis, et in burgo I nec tamen libero.[53] Het gaat hier wellicht om een nederzetting nabij een versterking. Het gebied Vinea heb ik niet kunnen localiseren, maar is wellicht op het platteland buiten de nederzetting gelegen. De burgus slaat dan op het ommuurde gedeelte van de nederzetting. Bij de bespreking van castrum en castellum zullen we hier nog op terugkomen.

 

Anchin

Anchin(prov. Henegouwen) is waarschijnlijk ook een burgus 2b1: in een oorkonde van 18maart 1086 van bisschop Gerard II van Kamerijk (in opdracht van graaf Boudewijn II en zijn moeder Richilde van Henegouwen) aan de abdij van Valenciennes wordt gesproken van een novo burgo ad comitem pertinentam praeter cambam Acquicinentium.[54] De meest waarschijnlijke betekenis is hier een dorp, gelegen rond een versterking (Anchin lag op de grens met het graafschap Vlaanderen). Er wordt dus niet gesproken van een castellum maar slechts van een camba, een omheining. Dit doet vermoeden dat de versterking te Anchin mogelijk niet meer was dan een soort vluchtburcht.

 

2.2.3 Burgus 2b2

 

Nijvel

De vroegste aanduiding dat Nijvel een belangrijk centrum was is het feit dat Karel de Kale de nederzetting in 875 opnam in zijn reeks van 18 nieuwe monetaria. Op de munten wordt Nijvel vicus genoemd, samen met Dinant, Hoei, Namen en Visé.[55] Statistisch onderzoek van Pierre Cockshaw heeft aangetoond dat de term vicus op een munt in de Karolingische periode veeleer een uitzondering is (slechts 14 monetaria werden vicus genoemd), terwijl deze in de Merovingische tijd juist de regel was (209 monetaria).[56] Jammer genoeg hebben we geen diplomatieke bronnen die deze vroege gegevens kunnen aanvullen: de enige oorkonden die we met betrekking tot Nijvel hebben teruggevonden stammen uit de 11de en 12de eeuw, en gebruiken slechts de termen burgus en villa.

Als oudste diplomatische tekst geldt een diploma van keizer Hendrik III uit 1040 waarin wordt gesproken over de burgum vel villam Nivellam.[57] Dezelfde formulering komt voor in oorkonden uit 1041, 1047 en 1049.[58] De oorkonde uit 1041 is eveneens van Hendrik III, die uit 1049 van zijn opvolger Hendrik IV. De oorkonde van 1047 is van paus Clementius II. In een oorkonde uit 1059 van Hendrik IV, wordt gezegd dat de burgus aan de abdij toebehoort: Ad congregationem pertinet burgus ipse Nivialensis cum omnibus reditibus suis...[59] Uit al deze gegevens kunnen we afleiden dat de burgus 2-betekenis wellicht bekend was in de kanselarij van de hertogen van Brabant. Dit wordt ook bevestigd door het gebruik van burgus 2 in oorkonden voor Brussel en Gembloers (cf. infra).[60]

Een oorkonde uit 1182 van keizer Frederik I Barbarossa maakt eveneens een onderscheid tussen de burgus en de villa. Een mogelijkheid is dat burgus in dit geval op de versterkte abdij slaat, en villa op de stad. Van Werveke leidde uit de formulering burgus vel villa af dat de bevolkingsnederzetting is ontstaan uit een villa die in de buurt van de abdij lag. Bij deze villa denkt Van Werveke aan de kern van een agrarisch productiecentrum.[61] De derde mogelijkheid, die mij het waarschijnlijkste lijkt, is dat burgus de agglomeratie rond de abdij beduidt, en villa het landelijke gedeelte van de parochie daarrond. In de 12de eeuw had de stad haar eerste ommuring gekregen. Wellicht vormde deze muur de scheiding tussen de burgus en de villa. Dit wil niet zeggen dat de definitie van burgus plots het aspect ‘ommuurd’ moet bevatten: ook bij nederzettingen die niet ommuurd zijn vinden we een dergelijk onderscheid (bijvoorbeeld, hieronder, ’s-Gravenbrakel in de kroniek van Gillebert van Bergen). De muur kan dan in Nijvel de grens geweest zijn tussen de dicht bebouwde agglomeratie en het platteland rondom de nederzetting.

De oorkonde van keizer Barbarossa is gericht aan de abdes Bertha, zijn nicht, die de keizer kwam verzoeken de privileges van haar abdij te bevestigen. De keizer beslist dat:

 

libertatem Nivellensis ecclesie et burgum videlicet et villam Nivellam cum omnibus utensilibus suis cum mercato ac theloneo cum moneta et mensis concambiorum cum maceria cum cambis et molendinis cum pratis et terris cultis et incultis cum pascuis et silvis viis et inviis aquis aquarumve decursibus cum familia ibidem manente et cum hereditate omnium in ea residentium ubicumque eam habuerint vel justo possessionis titulo in posterum sunt adepturi.[62]

 

De uitgebreide opsomming is wellicht een topos, maar de vermelding van een markt, tolrecht, muntrecht en dergelijke wijst er in elk geval op dat Nijvel nog steeds een bloeiende handelsplaats was. Deze handelsactiviteiten moeten dan in de burgus gesitueerd worden, terwijl het daarrond gelegen gebied, de villa, instond voor de landbouwproductie.

 

Gembloers

De abdij van Gembloers werd versterkt tussen 946 en ca. 1070. In een oorkonde uit 1137 spreekt paus Innocentius II over de verwoesting van de burgum Gemblacensem cum ecclesia sancti salvatoris door Godfried van Namen.[63] Op dat moment was de nederzetting wellicht nog niet ommuurd. De stad (door Sigebert van Gembloers vicus genoemd) kreeg pas toestemming tot ommuring in 1152, en de muur bestond in elk geval wanneer de graaf van Henegouwen de vicus in 1185 kwam verwoesten. Gillebert van Bergen spreekt in dat verband in zijn kroniek van burgus en later van villa.[64] In 1187 noemt Godfried III van Brabant de abt van Gembloers Johannis abbatis burgum Gemblacense wanneer hij de nederzetting stadsrechten verleent. Hij heeft het ook daarna steeds over burgus.[65]

 

2.2.4 Burgus 2c

 

’s-Gravenbrakel

Van Werveke haalt zijn gegevens uit de Chronicon Hanoniense van Gillebert van Bergen.[66] In de Thesaurus Diplomaticus vinden we de beide oorkonden terug die Gillebert redigeerde en die hij gebruikte om zijn kroniek te documenteren.[67] Boudewijn IV van Henegouwen bouwde te ‘s-Gravenbrakel een turris die door zijn zoon Boudewijn V werd voltooid. Een verdere versterking is er nooit gekomen, zodat de turris nooit tot castrum is kunnen uitgroeien. Gillebert heeft het verder over een burgus en een villa. De burgus kan niet op een castrum wijzen, en moet dus op de nederzetting betrekking hebben. De villa is dan de landelijke, bewoonde omgeving van de kleine bewoningskern.[68]

 

2.3 Het Germaanse taalgebied van de Zuidelijke Nederlanden

 

We kunnen de als burgus 2 geïdentificeerde nederzettingen onderverdelen in twee categorieën, naargelang van de herkomst van de bron waarin ze worden getypeerd.

 

2.3.1 Bronnen uit het Romaanse taalgebied

 

Bronnen die zijn opgesteld in Romaans taalgebied zullen de term burgus gebruiken voor bewoningsnederzettingen, ook al liggen deze nederzettingen in een gebied waar het Germaanse Burg een andere betekenis draagt. Het aantal gevallen in deze categorie is redelijk groot doordat de centra van de bisdommen in de Zuidelijke Nederlanden in overwegend Romaans gebied te situeren vallen: Noyon, Doornik, Luik en Kamerijk. Ook de pauselijke curie zal burgus in de Romaanse betekenis gebruiken, hoewel te Rome ook de betekenis burgus 2 bekend was.[69]

 

De tabel hieronder geeft een uitgebreid overzicht van de oorkonden die door Van Werveke werden beschreven. De kolom ‘Details’ bevat gegevens die de exacte locatie van de burgus kunnen bepalen. In de meeste gevallen gaat het om een kerk waarvan wordt vermeld dat ze in de burgus gelegen is.

 

Plaats

Bisdom

Datum

Oorkonder

Thes.

Details

Brugge

Noyon

1089

Bisschop Radboud II

D2856

OLV.-kerk

Oudenaarde

Doornik

1117

Bisschop Lambert

D1108

 

Pamele

Kamerijk

1110

Bisschop

---

 

Gent

Doornik

1150

Bisschop Gerald

D894

St.-Janskerk

Gent

Doornik

1145

Paus Eugenius III

D888

St.-Janskerk

Gent

Doornik

1174

Paus Alexander III

D1118

St.-Janskerk

Gent

Doornik

1179

Paus Alexander III

D914

Schoolstrijd *

Antwerpen

Kamerijk

1124

Bisschop Burchard

D6211

St.-Walburgis

Antwerpen

Kamerijk

1135

Bisschop Lietard

D3888

OLV.-kerk, St.-Michiels, St.-Walburgis

Antwerpen

Kamerijk

1148

Bisschop Nicolaas I

D3356

 

Ninove

Kamerijk

1194

Officiaal

D3162

Cijns

Maastricht

Luik

1139

Paus Innocentius II

---

 

Maastricht

Luik

1174

Roomse koning

---

 

Sint-Truiden

Luik

1163

Bisschop Hendrik II

D1839

OLV-Kerk in oppido burgi

Sint-Truiden

Luik

1174

Roomse koning

---

 

 

* : In de burgus Gandensis mag er geen school worden geopend zonder toestemming van de St.-Pietersabdij (quod in burgo Gandensi nullus sine eorum assensu scolas regere presumeret quandam libertatem legendi per laicam violentiam acceptantes tali iure nituntur eos sicut accepimus spoliare).[70]

 

Aan deze tabel kunnen wij een aantal oorkondes toevoegen die Van Werveke niet vermeldde. Zij bieden jammer genoeg weinig nieuwe gegevens.

 

Plaats

Bisdom

Datum

Oorkonder

Thes.

Details

Gent

Doornik

1156

Paus Adrianus IV

D908

St.-Janskerk

Gent

Doornik

1163

Aartsbisschop van Reims Hendrik I

D946

St.-Janskerk

Antwerpen

Kamerijk

1135

Keizer Lotharius III

D3888

OLV.-Kerk

St.-Truiden

Luik

1171

Bisschop Radulphus

D1993

OLV.-Kerk

Antwerpen

Kamerijk

1119

Keizer Hendrik V

D6452

St.-Michiels

 

Opvallend is, aldus Van Werveke, dat in deze steden zelf het woord burgus niet bekend is als burgus 2: de bewoners van deze nederzettingen gebruiken het woord burcht slechts voor de versterking.[71]

In een aantal gevallen (Antwerpen, mogelijk St.-Truiden) werd de term burgus in de Thesaurus Diplomaticus wel gebruikt voor het geheel van versterking en nederzetting.

 

Brugge *

De geschiedenis van Brugge zullen we uitgebreid beschrijven in het hoofdstuk dat gewijd is aan de termen castrum en castellum. Ik geef hier reeds een korte samenvatting. Na een Romeins legerkamp te zijn geweest, verviel de nederzetting gedurende de late Keizertijd en in de vroege Merovingische periode. Vanaf de 8ste eeuw komt de plaats echter terug in de bronnen voor, als gouwhoofdplaats (Vita Eligii) en als vluchtburcht tijdens de invallen van de Noormannen. Graaf BoudewijnII liet de plaats nadien verder versterken tot een opmerkelijk stevig, vierkanten fort. Arnulf I bouwde in het midden van de 10de eeuw de burcht die gedurende de hele middeleeuwen zou blijven bestaan. Boudewijn IV verving de houten pallissade door een stenen muur. Vanaf deze periode komen er ook meldingen van Brugge als handelsnederzetting.

In 1089 vinden we in een oorkonde van Radboud II van Noyon voor de St.-Donaas ook de eerste en enige vermelding van Brugge onder de term burgus in de Thesaurus Diplomaticus. De kerk van Onze Lieve Vrouw en St.-Donaas werd in de burgus gesitueerd, op dezelfde plaats waar andere oorkonden de term castellum gebruikten om de kerk te plaatsen.[72] Hier werd de term burgus dus uitzonderlijk gebruikt om de grafelijke burcht aan te duiden, of misschien (maar dit is weinig waarschijnlijk) voor het geheel van de nederzetting.

 

Oudenaarde & Pamele

Deze twee nederzettingen worden hier samen behandeld omdat ze geografisch een eenheid vormen, hoewel ze tot een ander bisdom en graafschap behoren. Een eerste grafelijke versterking in Oudenaarde is de turris die in 1063 wordt genoemd, en vermoedelijk reeds rond 1000 werd opgericht. In 1127 noemt Galbert deze turris lapidea. Deze toren bevond zich op een kunstmatig eiland in de Schelde, zodat er geen omwalling nodig was. De versterking groeide dan ook niet uit tot castellum, ondanks het feit dat de Flandria Generosa (kort na 1164) deze term wel gebruikt in verband met een feit uit ca. 1050. In de volkstaal werd wel het woord burg gebruikt: ook nu nog heet de gedempte kunstmatige Scheldearm Burgschelde.[73]

Op de linkeroever ontwikkelde zich een nederzetting rond de St.-Walburgiskerk, waarvan men mag aannemen dat ze de eigenlijke burchtkerk was: op het eiland van het castrum zelf was er te weinig plaats. Wellicht werd ze nog voor 1031 gesticht door de graaf. Deze parochie behoorde tot het bisdom Doornik: in 1117 heeft bisschop Lambrecht van Noyon-Doornik het over mee parochie videlicet burgum.[74] Jan Dhondt leidt daaruit af dat de grens tussen de beide bisdommen was verlegd van de echte Schelde naar de Burgschelde, zodat het castrum in het bisdom Kamerijk lag, samen met de nederzetting Pamele.[75] De burgus is dus zonder twijfel de nederzetting.

In 1110 verleende Odo, bisschop van Kamerijk, toestemming tot het oprichten van een kapel in novo burgo apud Aldenardum. Dit verwijst duidelijk naar de OLV-kerk die in Pamele is gelegen.[76] Ook in 1166 wordt Pamele burgus genoemd door GislebertII, heer van Pamele. Rond de nederzetting ligt een landelijke subburgus die ook onder het gezag van de heer van Pamele stond.[77]

 

Gent *

Een eerste kern die te Gent burgus wordt genoemd is het gebied rond de St.-Janskerk (huidige St.-Baafskathedraal) dat wordt genoemd in 1145, 1150, 1174, 1179, 1156 en 1163.[78] Het gaat hier zonder enige twijfel om een handelsnederzetting, in de literatuur portus genoemd. De zes oorkonden stammen blijkbaar allen uit hetzelfde scriptorium (vermoedelijk de kanselarij van de St.-Pietersabdij).[79] De centrale St.-Janskerk werd wellicht reeds in de 9de eeuw gesticht: de eerste vermelding dateert van 964. De burgus werd aan de oostelijke zijde begrensd door de Schelde en voor de rest omgord met een brede gracht. Centraal op de scheldeoever ligt het Gerard Duivelsteen, dat vermoedelijk een grafelijke versterking was.[80]

Een tweede nederzetting die we bij Gent nader moeten beschouwen met betrekking tot de term burgus is de omgeving van het huidige Gravensteen en de Oudburg. In de oorkonden in de Thesaurus Diplomaticus komt de term vetus burgus niet voor, maar wel in enkele verhalende bronnen. Het eiland dat begrensd wordt door de Leie, de Lieve, de Leertouwersgracht en de Schipgracht werd door Verhulst opgesplitst in een deel A en een deel B. Deel A vormde het eigenlijke castrum met het grafelijke huis, de St.-Veerlekerk, de scholen van die kerk en het huis van de proost. A was ook een afzonderlijke parochie, afhankelijk van de St.-Veerlekerk. Deel B was de Oudburg, die geen castrale gebouwen bevatte maar een nederzetting van hoofdzakelijk ambachtslieden vormde, kerkelijk afhankelijk van de Sint-Maartensparochie (Ekkergem).[81]

In dit geval lijkt het mij duidelijk dat de term Oudburg niet relatief gezien moet worden ten opzichte van een latere burgus 2: het was immers de burgus/portus die het oudst was. Bovendien maakte de oudburg voorheen inderdaad deel uit van de versterking, zodat de stelling van C. Wyffels in deze versterkt wordt.[82] We zullen echter bij de bespreking van het gebruik van de termen castrum en castellum te Brugge zien dat de Oudeburg, die duidelijk niet tot de grafelijke versterking behoord kan hebben, wellicht ook een omwalling had, waarvoor éénmaal zelfs de term castellum forensicum gebruikt werd.

 

Antwerpen *

Te Antwerpen omvatte de burgus zowel de St.-Michielsabdij als de OLV.-kerk, beiden gelegen in verschillende nederzettingskernen, en de St.-Walburgis, die in het Steen gelegen was. Antwerpen is in deze wel een uitzonderingsgeval aangezien daar de burcht, hoewel in de eerste plaats een versterking, ook reeds zeer vroeg bewoond werd.[83] Het is des te opvallender dat de term burgus er dus werd gebruikt voor een toch erg uitgestrekt gebied dat drie kernen bevatte, waar in de meeste andere steden slechts één kern met die term werd aangeduid. Bovendien lag een deel van deze burgus in de versterking, en een ander (aanzienlijk) deel buiten de reeds bestaande stadsgrachten.[84]

 

Ninove

Van een castrum te Ninove werd in 1127 door Galbert van Brugge gewaagd. De cirkelvormige versterking werd, althans in de 14de eeuw, in de volkstaal Burch genoemd. Een akte uit 1194 van de officiaal van Kamerijk gebruikt de term burgus echter op de Romaanse manier, voor de bevolkingsnederzetting.[85]

 

Maastricht

In een pauselijke bulle van Innocentius II uit 1139 wordt gesproken van de OLV.-Kerk gelegen in de burgus. De kerk ligt in het gebied waar het Romeinse castrum (4de eeuw) gesitueerd moet worden, en wellicht ook op de plaats waar toen reeds een kerk stond (zelf opvolger van een Romeins heiligdom, dat wellicht bovenop een nog ouder Keltisch heiligdom was verrezen). De ommuring van dit castrum was echter verdwenen, en de oudst bekende middeleeuwse ommuring dateert van het begin van de 13de eeuw. T.A.S.M. Panhuysen neemt aan dat er ook in de 10de-11de eeuw een omwalling geweest moet zijn, maar de enige argumentatie die hij daarvoor kan aandragen is het feit dat dit in andere Maassteden het geval was.[86]

Een akte van de Roomse koning Frederik uit 1174 noemt de burgus Maastricht in een opsomming van rijksgoederen die aan de bisschop van Luik in pand worden gegeven; zoals bij Sint-Truiden, dat in dezelfde zin burgus wordt genoemd, gaat het wellicht om de bevolkingsnederzetting.[87]

 

Sint-Truiden

De abdij van St.-Truiden is gesticht rond 655 door de H. Trudo († 693) op gronden van zijn aristocratische familie. De auteur van de Vita Sancti Trudonis uit de 8ste eeuw vermeldt een vicus die al spoedig rond de abdij groeide. Bisschop Adalardus II (1055-1082) gaf de stad haar eerste omwalling. Binnen de muren stichtte hij de OLV.-kerk en de St.-Gangulfuskerk.[88] In de oorkondes werd deze kerk gesitueerd in oppido burgi.[89] De term oppidum slaat hier op het kleine, ommuurde gedeelte van de nederzetting die met burgus wordt aangeduid. De burgus omvat dus ook het gedeelte van de nederzetting dat buiten deze omwalling is gelegen.

 

Veurne

Het castrum van Veurne was wellicht ontstaan als één van de castella recens facta van kort voor 891.[90] In 1105 bestonden er twee kerken, de St.-Walburga die in het castrum was gelegen, en de St.-Nikolaas die erbuiten lag. Deze gebieden werden respectievelijk binaburch en butanburch genoemd. Op dat moment werd de (middelnederlandse) term burg dus voor zowel de versterking als de bevolkingsnederzetting gebruikt.[91] In een oorkonde uit 1185 van Filips van de Elzas aan de St.-Nikolaasabdij te Veurne, wordt een mansus vermeld in Furnensi burgo prope forum sitam.[92] De Latijnse term burgus blijkt dus nog zonder problemen met de bewoningsnederzetting geassocieerd te worden. De term die voor de versterking wordt gebruikt is dan castellum.[93]

 

2.3.2 Bronnen uit het Germaanse taalgebied

 

Na een overzicht van de oorkonden die zijn opgesteld in het Romaanse taalgebied zullen we onderzoeken hoe de term burgus wordt gebruikt door oorkonders die tot het Germaanse (voornamelijk Dietse) taalgebied behoren. Het gaat dan voornamelijk om de locale vorsten en adel en de Duitse koningen en keizers.

Zoals hierboven geef ik de gegevens van Van Werveke[94] in een tabel weer te geven en vul ik deze aan met gegevens uit de Thesaurus Diplomaticus. Jammer genoeg is een aanzienlijk aantal van deze oorkonden niet in de Thesaurus opgenomen.

 

Nederzetting

Datum

Oorkonder

Thes.

Details

Cassel

1085

Robrecht de Fries

D102

cijns

Poperinge

1107

 

---

 

Poperinge

1126?

 

---

 

Poperinge

1237

 

---

 

Grevelingen

1165

Filips van de Elzas

D4196

Scabini de novo burgo Greveningis

St.-Omaars

1201

 

---

 

St.-Omaars

1193

 

---

 

Pamele

1166

Gilbert II, heer van Oudenaarde

D4878

tam in burgo quam in subburgo juxta turrim...

Brussel

1229

Hendrik I van Brabant

---

Stadskeure

 

Hieraan kunnen ook weer een aantal extra oorkonden uit de Thesaurus Diplomaticus worden toegevoegd.

 

Nederzetting

Datum

Oorkonder

Thes.

Details

Aalst

1174

Filips van de Elzas

D4307

manu mortua infra burgi

Cassel

1177

Filips van de Elzas

D5912

cijns

Grevelingen

1198

Boudewijn IX van Vlaanderen

D466

scabini de novo burgo

St.-Omaars

1107

Abdij van St.-Omaars

D3230

rebus (abbatis) qui in burgo vel in villa manent

St.-Omaars

1126

Abt Jan II van de St.-Bertijnsabdij

D3237

vinum quod in hoc burgo melius invenire poterit

St.-Omaars

1147

Diederik van de Elzas

D5048

cijns

St.-Omaars

1190

Filips van de Elzas

D5590

cijns

St.-Omaars

1200

Boudewijn IX van Vlaanderen

D429

censum de mansuris infra burgum Sancti Audomari

St.-Winoksbergen

1067

Boudewijn V van Vlaanderen

D4316

antiquus burgus;

inferior & superior pars

St.-Winoksbergen

1120

Karel de Goede

D280

antiquus burgus

St.-Winoksbergen

1164

Filips van de Elzas

D4298

vidimus van D280

St.-Winoksbergen

1121

Karel van Vlaanderen

D138

antiquus burgus

St.-Winoksbergen

1183

Filips van Vermandois

D4305

antiquus burgus

 

Zoals van Werveke opmerkt, bevinden de meeste van deze steden in het westen van het Dietse taalgebied, en meer bepaald in het graafschap Vlaanderen. De steden uit meer oostelijke gebieden (Brussel, Aalst) worden pas relatief laat vermeld.

 

Cassel

In een oorkonde van Robrecht de Fries aan het St.-Pieterskapittel van Cassel uit 1085 worden de goederen van het kapittel opgesomd. Daaronder vinden we twee pond cijns de burgo, naast de volledige grondcijns van Cassel (totum censum terrarum de Cassel).[95] Deze oorkonde werd in 1177 met dezelfde termen bevestigd door Filips van Vermandois.[96]

Er is dus een onderscheid tussen twee kernen, wat de mogelijkheid doet bestaan dat het in dit geval om een versterking gaat, een burgus 1. Het feit dat Cassel in de 11de eeuw het centrum van een kasselrij werd, impliceert dat er op dat moment een grafelijk castrum geweest moet zijn, met de St.-Pieterskerk als castrale kerk. Van Werveke meent echter dat burgus in deze oorkonden ‘stad’ betekent, en dat de terra de Cassel op het omliggende platteland slaat. Hij baseert zijn opvatting op het feit dat een oorkonde uit 1218 de St.-Nikolaaskerk in de burgus situeert, waarmee ontegensprekelijk de stad bedoeld wordt.[97] Hieronder zullen we zien dat ook in Poperinge een onderscheid werd gemaakt tussen twee kernen, waarvan er één burgus werd genoemd, terwijl daar de betekenis burgus 1 is uitgesloten.

 

Poperinge

De oorkonden die Van Werveke bij Poperinge opgeeft, zijn geen van alle opgenomen in de Thesaurus Diplomaticus. Poperinge heeft nooit een versterking gehad, zodat het gebruik van een burgus 2 er evident lijkt. De oorkonden geven wel aan dat er een onderscheid is tussen de burgus en de villa, waarbij burgus waarschijnlijk de meer verstedelijkte nederzetting beduidt, terwijl de villa slaat op het landelijke gedeelte van de parochie. Dit is te vergelijken met de situatie in Cassel, waar burgus eveneens de agglomeratie aanduidde, in tegenstelling tot de terra de Cassel.[98]

 

Grevelingen

De stichting van Grevelingen past in het ruimere kader van de stedelijke politiek van Filips van de Elzas: samen met Nieuwpoort, Damme en Biervliet moest Grevelingen een gordel van handelssteden aan de Noordzeekust vormen. De stichting van Grevelingen valt te situeren tussen 1160 en 1165: in dat laatste jaar vinden we een oorkonde terug voor St.-Omaars, waarin sprake is van de scabini de novo burgo Greveningis.[99] Deze oorkonde wordt bevestigd met dezelfde woorden door Boudewijn IX in 1198.[100] Ook dan wordt de term novo burgo gebruikt. Het is natuurlijk de vraag of de burgus op dat moment nog werkelijk als ‘nieuw’ wordt beschouwd: de betreffende oorkonde neemt namelijk gewoon de tekst van de eerdere oorkonde over. Het gaat in elk geval duidelijk om een (handels)nederzetting, en niet om een versterking.

 

Sint-Omaars *

Te St.-Omaars was er in 879-881 een omwalling rond de St.-Bertijnsabdij gebouwd door abt Fulco. De abdij was in 860 reeds aangevallen geweest door de Vikingen, die eind juni 879 opnieuw passeerden. De omwalling werd echter pas tussen 900 en 918 voltooid door graaf Boudewijn II, en werd volgens Van Werveke nooit ‘burcht’ genoemd.[101]

Kort voor 891 werd op de heuvel waarop de St.-Omaarskerk gelegen was één van de kleine vluchtburchten tegen de Noormannen opgericht, hetwelk in de lente van 891 zijn diensten reeds bewees: een bende Vikingen stal het vee, en enkele weken later werd de abdij verwoest, maar de bevolking bleef gespaard.[102]

Uit deze periode zijn in de Thesaurus Diplomaticus jammer genoeg geen oorkonden opgenomen. In oorkonden uit het begin van de 12de eeuw worden de termen castellum, oppidum en burgus gebruikt.

De eerste vermelding van een burgus vinden we in 1107, wanneer de immuniteit van gasten en bezittingen van de bisschop qui in burgo vel in villa manent wordt beschreven.[103] Zoals eerder bij Poperinge kunnen we dus een onderscheid maken tussen de agglomeratie en het landelijke gedeelte.

In 1126 vaardigde abt Jan II een charter uit waarin hij een jaarlijkse cijns in natura vastlegde. Daarbij hoorde ondermeer een maat van de beste wijn die men in de burgus kon vinden.[104] Het lijkt mij dat in deze betekenis van burgus ook het deel van de parochie is inbegrepen dat in de vorige oorkonde met villa werd aangeduid: de wijngaarden zullen zich vermoedelijk buiten de agglomeratie bevinden.

Een oorkonde uit 1147 van Diederik van de Elzas spreekt over een aantal mansurae in de burgus die zich in elk geval niet in het castellum konden bevinden, zoals Van Werveke terecht opmerkt.[105] Deze oorkonde werd in 1190 herhaald door Filips van de Elzas.[106]

In 1193 wordt in een oorkonde voor de St.-Bertijnsabdij gesproken over een stuk grond infra burgum Sancti Audomari, in parrochia Sancte Margarete jacentem waarmee zonder twijfel de nederzetting wordt bedoeld: de castrale kerk was immers gewijd aan St.-Omaars.[107]

Boudewijn IX vaardigde in 1200 een oorkonde uit voor de abdij waarin hij sprak over mansurae die in de burgus gelegen waren. Hierbij kan, zoals bij de oorkonde van Diederik van de Elzas, besloten worden dat het om de nederzetting gaat.[108] Ook wat betreft een oorkonde uit 1201 van dezelfde graaf kan men met dezelfde redenering tot de conclusie komen dat burgus 2 werd bedoeld.[109]

 

Sint-Winoksbergen *

Hoogstwaarschijnlijk behoort Sint-Winoksbergen (Fr. Bergues, Lat. Berg) ook tot de castella recens facta van kort voor 891. De Vita Winnoci vermeldt dat Boudewijn II de Kale (879-918) de oprichter van de burcht was.[110]

Een eerste oorkonde die Sint-Winoksbergen als burgus noemt is van 27-30 mei 1067, met als oorkonder Boudewijn V. Boudewijn II zou in de inferioribus partis burgi Bergensis een kerk hebben opgericht voor St.-Maarten en St.-Winnok. In het superior pars had Boudewijn IV daarna een kerk (de latere abdij) opgericht waarnaar het lichaam van St.-Winnok werd overgebracht. Boudewijn V schonk aan de abdij de antiquum burgum cum comitatu qui Bergis esse dignoscitur.[111] Van Werveke trekt daaruit de volgende conclusies:

Een groep oorkonden uit de 12de eeuw verstrekt ons meer gegevens over de antiquus burgus. In een eerste oorkonde uit 1120 verleende Karel de Goede de rechtspraak over een afgebakend grondgebied aan de abt van de abdij. Op dit grondgebied zijn in het zuiden en westen een deel van de abdij en de antiquus burgus gelegen.[113] In een tweede oorkonde, van een jaar later, schonk hij een grond genoemd ‘Groeneberch’ ad usus peregrinorum sancti Winnoci et antiquum burgum Bergis et habitantes in hiis locis qui ita liberi sunt.[114]

Het blijft onduidelijk wat er nu precies met deze antiquus burgus wordt bedoeld, maar het feit dat de inwoners ervan stadsrechten verkrijgen doet vermoeden dat het in elk geval geen gewone burcht was. Ofwel gaat het dus om de klassieke oudburg (in tegenstelling tot wat Van Werveke vermoedt), ofwel om het vroegere kasteel dat zijn militaire functie had verloren.

In 1183 schenkt Filips van de Elzas verscheidene gronden en inkomsten aan de abdij, waaronder antiquum burgum qui Bergis est, en verder terram que Gronebergh dicitur.[115] Ook hier weer lijkt het niet om een militaire versterking te gaan, maar eerder om een bevolkingsnederzetting.

 

Oudenaarde & Pamele

Voor de bespreking van Pamele verwijs ik naar het vorige kapittel, over de bronnen uit het Romaanse taalgebied.

 

Brussel *

Het oorspronkelijke Brusselse castrum werd gebouwd kort na 977, rond de St.‑Gorikskerk op een eilandje in de Zenne. Dit castrum werd in de volksmond ‘burg’ genoemd: nog steeds herinnert de straatnaam ‘Borgval’ daaraan. In de 11de eeuw werd de nederzetting omwald, en verhuisde de graaf naar de Koudenberg.

In een oorkonde uit 1183 aan de orde van de Hospitaalridders schenkt Godfried III een hospitaal, gelegen super alodium meum apud Brussellam burgum meum, in Frigido Monte fundatam.[116] Hiermee wordt natuurlijk de Koudenberg bedoeld, het tweede grafelijke castellum. Het hospitaal is gelegen in de nederzetting.

In teksten vanaf 1297 wordt gesproken van een ‘Oude Borgh’ die ten zuidwesten van dit gebied is gelegen, ter hoogte van waar nu de Groot Eilandstraat loopt. Deze straat heette oorspronkelijk ‘Oude Borchstrate’ en liep tot aan de Jodenbrug. Vermoedelijk woonden in deze wijk de Joden, onder bescherming van de graaf.[117]

In de keure van Hendrik I uit 1229 tenslotte wordt de term burgus gebruikt voor de ganse nederzetting, dus zowel de bevolkingsnederzetting als het kasteel.[118]

 

Aalst

Na de dood van Dirk van Aalst nam Filips van de Elzas het land van Aalst in bezit. Om de gunst van de stad Aalst te winnen bevestigde hij de vrijheden die Dirk aan de burgo et burgensibus had toegekend. De term burgus wordt daarbij gebruikt voor de stad: indien iemand binnen de burgus komt wonen verkrijgt hij het volledige burgerrecht; de dodehandsheffingen die infra burgi ambitum geheven worden mogen de stad niet verlaten.[119]

 

3. Conclusies

 

Van een gebruik van burgus 1 is in oorkonden uit de Zuidelijke Nederlanden nauwelijks iets te merken. Een mogelijke uitzondering is St.-Winoksbergen, waarvan de antiquus burgus volgens Van Werveke op een versterking slaat, hoewel daarbij bedenkingen zijn te formuleren. Dan is er ook nog het ene geval waarin de Brugse Burg wellicht burgus werd genoemd. Met andere woorden, burgus 1 werd in de oorkonden uit de Zuidelijke Nederlanden die in de Thesaurus Diplomaticus zijn opgenomen slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gebruikt voor de versterking.

 

Opvallend is dat burgus 1 in de volksmond wél wijd verspreid is: de Karolingische castra die kort voor 891 werden opgetrokken tegen de Noormannen kregen vaak namen met een suffix –burg: Brokburg, Oostburg, Souburg, Middelburg, Burgh op Schouwen, ... Ook het Romeinse castellum Oudenburg valt in deze klasse. Te Veurne, St.-Winoksbergen en Brugge vinden we ‘burgen’ die uit deze periode stammen. Zij zijn de voorlopers van de vele burgen en burchten die kort na de Karolingische periode zullen ontstaan in steden als Antwerpen, Gent, Brussel, Oudenaarde, Ninove,... en die nog steeds voortleven, hetzij als reële burcht, hetzij in de toponymie.

 

Van Werveke beweert dat de voornaamste manier waarop het gebruik van burgus 2 in de Nederlanden verspreid raakte, via verruiming van het begrip burgus 1 gebeurde, en dan voornamelijk via de oudburgen. Rond een burcht of burgus 1 groeide een nederzetting die ook met ‘burcht’ werd aangeduid. Pas in de tweede plaats ziet hij het binnendringen van burgus 2 via de scriptorijen en kanselarijen, in de eerste plaats gelegen in Romaanse taalgebieden en later via ‘inheemse’ kanselarijen die het woordgebruik van de Romaanse kanselarijen overnemen.

Hiertegen kan echter worden ingebracht dat de term burgus 1 haast nooit in een oorkonde voorkomt, en dus ook haast nooit door ‘inheemse’ kanselarijen werd gebruikt. Onze stelling is dan ook dat er eigenlijk nooit verwarring is geweest over deze mogelijke synoniemen, althans in het erg strikte jargon dat in de kanselarijen werd gebruikt. Burgus 1 werd door de geschoolde schrijvers van de kanselarij gezien als een germanisme, en dus gemeden. Het werd als dusdanig wél gebruikt in narratieve bronnen, voornamelijk dan kronieken, gesta episcoporum en gesta abbatum, omdat deze dichter staan bij de gesproken taal.

 

Om hierover een uitspraak te doen, zouden ook een aantal narratieve bronnen onderzocht moeten worden naar de term burgus. De vergelijking tussen beide conclusies kan erg interessant materiaal opleveren, zeker indien ook narratieve bronnen worden onderzocht die zijn geschreven door personen waarvan ook oorkonden bewaard zijn. De Chronicon Hanoniae van Gillebert van Bergen lijkt ons hiervoor erg geschikt: van Gillebert zijn, naast zijn kroniek, een aantal oorkonden bekend. Zijn stijl is bovendien erg precies, en inhoudelijk besteedt hij veel aandacht aan het territorium van de graafschappen en de bezittingen van de graven en andere personen waarover hij schrijft.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[24] H. Van Werveke, “Burgus”: versterking of nederzetting?

[25] Du Cange, ‘Burgus’ in Glossarium.

[26] A. Chédeville, De la cité à la ville.

[27] Ibidem, blz. 62.

[28] G. Despy, Les phénomènes urbains dans le Brabant wallon jusqu’aux environs de 1300.

[29] L. Van Der Essen, Qu’est l’ “Habitat urbain” du point de vue de l’historien?.

[30] H. Van Werveke, Burgus, blz. 79-80.

[31] Ibidem, blz. 52-53, 57-60, 78-80.

[32] C. Wyffels, “Voetnoot” bij Urbs, Suburbium en Vetus Urbs, blz. 292-293.

[33] J.-L. Kupper, Archéologie et histoire: aux origines de la cité de Liège (VIIIe – XIe siècle), blz. 387.

[34] H. Van Werveke, Burgus, blz. 15-19.

[35] Ibidem, blz. 20-22.

[36] Ibidem, blz. 22-24.

[37] D1638. [Deze nummers verwijzen naar het nummer van de betreffende oorkonde in de Thesaurus Diplomaticus]

[38] Zie bijvoorbeeld de website van de school te Château-Porcien op http://www.ardennes.com/ecoles/cchateauporcien/.

[39] C. Wyffels, “Voetnoot” bij Urbs, Suburbium en Vetus Urbs.

[40] D3816.

[41] H. Van Werveke, Burgus, blz. 25; Gysseling, Toponymische woordenboek geeft als eerste vermelding het ‘Kiaeres burh’ uit de Anglo-Saxon Chronicle.

[42] H. Van Werveke, Burgus, blz. 35-43.

[43] Ibidem, blz. 37; De Translatio Altera S. Hunegundis is uitgegeven in AA.SS., Augustus, V, blz. 238.

* Een ster naast de naam van de nederzetting geeft aan dat van deze nederzetting een kaart is opgenomen in de Appendix, achteraan deze thesis.

[44] D515.

[45] Zie bijvoorbeeld de touristische website van St.-Quentin , http://www.axonais.com/stquentin/saintquentin/default.htm, of de site http://www.cartes‑anciennes.com/saint_quentin.asp waarop 19de-eeuwse postkaarten van Saint-Quentin te bezichtigen zijn.

[46] H. Van Werveke, Burgus, blz. 38-39.

[47] D5214.

[48] H. Platelle, Du “domaine de Valentinus” au comté de Valenciennes (début du XIe siècle); zie ook verder onder het hoofdstuk castrum en castellum.

[49] Ibidem, blz. 167.

[50] H. Platelle, Valenciennes , blz. 161-163 bespreekt het Merovingische Valenciennes maar geeft geen aanuiding over de ligging van de koninklijke villa. Hij geeft ook het belang aan van de verdragen van Verdun (843) en Ribémont (880) waarbij Valenciennes een grensstad werd. Dit zou de verplaatsing naar het nieuwe castellum gestimuleerd kunnen hebben.

[51] H. Van Werveke, Burgus, blz. 38.

[52] D3610 en D5373.

[53] D216.

[54] D2348.

[55] B. Delanne, Histoire de la ville de Nivelles, blz. 225-227. Zie ook R. Van Uytven, Stadsgeschiedenis in het Noorden en Zuiden, blz. 190-192 en G. Despy, Les phénomènes urbains, blz. 30-35.

[56] P. Cockshaw, Déterminants et déterminatifs aux noms de lieux mentionnés sur les monnaies du VIe au XIVe siècle.

[57] D3875.

[58] D3876; D3420; Van Werveke, Burgus, blz. 40-41. De oorkonde van 1049 die Van Werveke vermeldt hebben we in de Thesaurus Diplomaticus niet kunnen terugvinden. Ze wordt ook vermeld door B. Delanne, Nivelles, blz. 307.

[59] D3880. Deze oorkonde werd in 1136 bevestigd door keizer Lotharius III: zie D3889.

[60] Beide oorkonden van Godfried III uit 1183, resp. D3220 en D3379.

[61] H. Van Werveke, Burgus, blz. 40-41.

[62] D4057.

[63] D1745.

[64] H. Van Werveke, Burgus, blz. 41. Zie ook G. Despy, Les phénomènes urbains, blz. 37-40.

[65] D2047.

[66] H. Van Werveke, Burgus, blz. 42; Gislebertus Montensis, Chronicon Hanoniense, ed. L. Vanderkindere.

[67] Het gaat om de nummers D2449 en D3689.

[68] H. Van Werveke, Burgus, blz. 42.

[69] Ibidem, blz. 80-81

[70] D 914.

[71] H. Van Werveke, Burgus, blz. 80-81.

[72] D2856.

[73] J. Dhondt, Het ontstaan van Oudenaarde; H. Van Werveke, Burgus, blz. 65-66.

[74] D1108.

[75] J. Dhondt, Het ontstaan van Oudenaarde, blz. 65.

[76] H. Van Werveke, Burgus, blz. 66-67. Voor de oorkonde: C. Piot, Cartulaire de l’abbaye d’Eename, nr. 3 blz.5. Deze oorkonde hebben we niet teruggevonden in de Thesaurus Diplomaticus.

[77] D4878.

[78] Resp. D4878, D888, D894, D1118, D914, D908 en D946.

[79] H. Van Werveke, Burgus, blz. 57-58.

[80] A. Verhulst, Les origines et l’histoire ancienne de la ville de Gand.

[81] H. Van Werveke & A. Verhulst, Castrum en Oudburg te Gent.

[82] C. Wyffels, “Voetnoot” bij Urbs, Suburbium en Vetus Urbs.

[83] H. Van Werveke, Burgus, blz. 47.

[84] D6452 (1119), D6211 (1124), D3888 (1135) en D3356 (1148).

[85] H. Van Werveke, Burgus, blz. 64; D3162.

[86] T. Panhuysen, Maastricht in het eerste millenium. De vroegste stadsontwikkeling in Nederland, blz. 42-52

[87] H. Van Werveke, Burgus, blz. 62-63; geen van beide oorkonden werden in de Thesaurus Diplomaticus teruggevonden. Zij werden uitgegeven in S. Bormans & E. Schoolmeesters, Cartulaire de l’église Saint-Lambert à Liège, I, blz.94.

[88] F. Decat, Sint-Truiden van de vroegste tijden tot heden: een historisch overzicht, blz. 18-21.

[89] D1839.

[90] H. Van Werveke, Oudste burchten, blz. 9-13.

[91] H. Van Werveke, Burgus, blz. 75.

[92] D 2962.

[93] Zie D128, D279 en D146, en bij het hoofdstuk castrum – castellum.

[94] H. Van Werveke, Burgus, blz. 81-82.

[95] D102; H. Van Werveke, Burgus, blz. 55-56.

[96] D5912.

[97] H. Van Werveke, Burgus, blz. 55-56; de oorkonde van 1218 is terug te vinden bij Miraeus, II, blz. 1213.

[98] H. Van Werveke, Burgus, blz. 68; de oorkonden in kwestie zijn uitgegeven in F. d’Hoop, Receuil des chartes du prieuré de Saint-Bertin à Poperinghe, onder de nummers 3 (blz. 5), 11 (blz. 13) en 64 (blz. 62).

[99] H. Van Werveke, Burgus, blz. 61; D4196.

[100] D466.

[101] H. Van Werveke, Burgus, blz. 68-69. Zie ook P. Feuchère, Les castra et les noyaux pré-urbains en Artois, blz. 8 en blz. 24‑25, voetnoot 22 voor een uitgebreidere bespreking van de opeenvolgende vroege omwallingen van de abdij.

[102] A. D’Haenens, Les invasions normandes, blz. 43-61.

[103] D3230.

[104] D3237.

[105] D5048; H. Van Werveke, Burgus, blz. 69.

[106] D5590.

[107] H. Van Werveke, Burgus, blz. 69; deze oorkonde is niet opgenomen in de Thesaurus Diplomaticus, maar uitgegeven door Haigneré, Chartes, nr. 389, blz. 171.

[108] D429.

[109] H. Van Werveke, Burgus, blz. 70; oorkonde uitgegeven in W. Prevenier, De oorkonden der graven van Vlaanderen (1191-aanvang 1206), II, blz. 345. Deze oorkonde is niet in de Thesaurus Diplomaticus opgenomen omdat deze slechts tot 1200 loopt.

[110] H. Van Werveke, Burgus, blz. 72-73.

[111] D4316.

[112] H. Van Werveke, Burgus, blz. 72-73.

[113] D280. Een vidimus van deze oorkonde uit 1164, door Filips van de Elzas, is te vinden onder het nummer D4298.

[114] D138.

[115] D4305.

[116] D3220.

[117] H. Van Werveke, Burgus, blz. 53; P. Bonenfant, Les premiers remparts de Bruxelles, blz. 20.

[118] H. Van Werveke, Burgus, blz. 54; uitgegeven door F. Favresse, La Keure Bruxelloise de 1229.

[119] D4307.