Analyse en situering van het verzet in de stad Kortrijk: 1940-1944. (Petra Demeyere) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Inleiding
a) De Probleemstelling
De Tweede Wereldoorlog en de rol van het verzet hierin, blijft een onderwerp waar nog steeds een grote belangstelling voor bestaat. Dit vertaalt zich dan ook in de grote hoeveelheden algemene geschiedkundige werken hierover. Ons doel bestaat erin om eveneens het verzet te behandelen, maar we gooien het hier over een andere boeg. Het gaat hier niet om een macro-analytische benadering, maar om een lokale studie, namelijk een studie van het verzet in de stad Kortrijk. Deze studie sluit aan bij diverse gelijkaardige studies, die reeds aan deze universiteit werden uitgevoerd.
Een lokale studie van het verzet heeft zijn voordelen en biedt nieuwe invalshoeken omtrent de oorlogsgeschiedenis in al zijn facetten, maar men mag niet verzaken aan een totale geschiedschrijving. Er moet een bredere tijdscontext ingelast worden, omdat de visie op het verzet vanuit lokaal perspectief pas een meerwaarde krijgt, indien het geïntegreerd wordt in een globale kijk op alle politieke stromingen en families in Kortrijk en indien de voor-en naoorlogse periode erin betrokken worden. Rudi Van Doorselaer is een groot voorstander van dergelijke lokale studies. Verzet en collaboratie zijn volgens hem “slechts tijdsgebonden randverschijnselen en werden hoofdzakelijk gedragen door groepen uit de politieke marge en deze groepen belandden daar -om diverse redenen en kanalen- opnieuw in na de bevrijding”. [1]
Hoe schept men een breder kader rond een lokale studie van het verzet? Onze studie bestaat eigenlijk uit drie luiken, namelijk de vooroorlogse periode, Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog en als laatste de naoorlogse periode. Op die manier wordt de mogelijkheid gecreëerd om bepaalde sociale fenomenen, zoals verzet en collaboratie, tegen een maatschappelijke achtergrond te plaatsen. Het verzet en collaboratie worden op die manier onttrokken uit de enge chronologie van de bezettingstijd en zijn dus gevolgen van een welbepaalde gemeenschap, van een concrete voorgeschiedenis.
Een andere vraag duikt op bij de studie van het verzet, namelijk hoe brengt men het verzet in kaart? Twee hoofdvragen zijn belangrijk, namelijk “welke verzetsgroeperingen opereerden in het Kortrijkse” en “wie was de man of vrouw achter de verzetsstrijder”. Om een sluitend antwoord te geven op de eerste vraag, is niet echt een specifieke methodologie vereist, daar men via de gebruikelijke bronnen deze informatie snel kan achterhalen. Om noch van het beoogde doel af te wijken, namelijk de analyse van die verzetsorganisaties waartoe de Kortrijkse verzetsstrijders behoorden, noch te verdrinken in het bestaande bronnenmateriaal zijn ook hier een aantal subvragen opgesteld: wanneer en hoe ontstond het verzet in Kortrijk, wie waren de kopstukken, hoe waren ze georganiseerd, op welke bestaande diensten entte het verzet zich, waaruit bestonden hun activiteiten en hoe gingen ze in de praktijk te werk, wat was de rol van het verzet tijdens de bezetting, welke politieke als ideologische overtuiging primeerde in de organisatie, kunnen we voorbeelden geven van enkele acties,...Toch dient hierbij opgemerkt te worden dat we alleen die personen behandelen die vanaf het “eerste uur” bij de weerstand betrokken waren en na iedere organisatie die personages en hun activiteiten nog eens afzonderlijk besproken worden.
Waarom worden alleen de “weerstanders van het eerste uur” behandeld? Ten eerste bemerken we, na het doornemen van de dossiers van de weerstanders, dat het ledenaantal van de bestaande verzetsorganisaties op het einde van de oorlog zienderogen stijgt. Het is onmogelijk om deze personages elk afzonderlijk te gaan behandelen. Ten tweede hebben deze niets met de stichting van de organisatie te zien. Het doel van het eerste luik van de studie is een beeld te scheppen over het ontstaan van de organisaties en de “verzetsstrijders van het eerste uur”, waardoor weerstanders die op het einde van de oorlog zijn toegetreden uit de boot vallen.
De vraag wie de man of vrouw achter de verzetsstrijder was, laat zich niet makkelijk beantwoorden. Welke methodologie is geschikt om een beeld te schetsen van de modale verzetsman of-vrouw? De oplossing werd gevonden in de verhandeling van Bert Boeckx en die van Jan Feys, daar deze laatste het verzet in een naburige gemeente van Kortrijk behandelde en de verschillen met Kortrijk bijgevolg niet erg groot kunnen zijn.[2] Beiden opteren voor een prosopografische onderzoeksmethode die ook in mijn studie zal toegepast worden. Het voordeel van deze benadering is dat men inzicht krijgt in de persoonlijke motieven en drijfveren van diegenen die tot het verzet toetraden, maar bovendien wordt de maatschappelijke context waaruit deze mensen stammen bekend. Via deze methode kan er een “robotfoto van de actores” opgeleverd worden. Deze is niet algemeen geldend en krijgt pas een meerwaarde indien deze resultaten in relatie gebracht worden met eerder opgestelde, gelijkaardige studies en de gegevens onderling met elkaar vergeleken worden. Hierin worden wel alle verzetsstrijders opgenomen, zowel deze van die actief bij de stichting betrokken waren, als deze die op het einde van de oorlog tot het verzet toegetreden waren.
b) De structuur
In het eerste hoofdstuk wordt de aandacht gevestigd op het vooroorlogse Kortrijk. Hierbij wordt eerst de geografische ligging van de stad beschreven. Hoe zag Kortrijk er economisch, sociaal en politiek uit aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog? Welke waren de voornaamste industrieën? Welke waren de dominante politieke stromingen? Wie waren de bewindvoerders? Het tweede hoofdstuk heeft als doel op een bondige manier de ervaringen van de Kortrijkse bevolking tijdens de mobilisatie, de Duitse inval, de Leieslag en de reactie op de capitulatie in kaart te brengen.
Het derde hoofdstuk behandelt de bestuurlijke organisatie van de stad onder de Duitse bezetting. Welke waren de bewegingen die later in het collaboratiekamp terechtgekomen zijn en wie waren hun prominenten? In hoeverre hebben deze hun stempel gedrukt op het politieke verloop? Was er een continuïteit van het vooroorlogs politiek personeel? In het vierde hoofdstuk wordt het dagelijkse leven in Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog bondig beschreven.
Het vijfde hoofdstuk behandelt het verzet. Hierbij wordt eerst een algemene schets van de bestaande groeperingen uit de doeken gedaan. Wanneer en hoe ontstonden deze groepen en wie waren de voornaamste kopstukken? Daarna komen we tot de statistische analyse van de verzetsstrijder. Wie waren de personen achter de weerstanders? De laatste drie hoofdstukken, behandelen de rol van het verzet tijdens de bevrijding. Hoe zat het met de repressie en de rol van het verzet hierin? In hoeverre werd het vooroorlogse gemeentelijk bestuur hersteld na de oorlog?
B. Bronnenbespreking en methodologische problemen
Een studie van het verzet in Kortrijk blijkt oneindig te zijn. Wanneer is dergelijk onderzoek afgerond? Op deze vraag moeten we antwoorden met “nooit”. Men kan blijven doorgaan en verzinken in het aanwezige bronnen-en archiefmateriaal. Daarom hebben we onderzoeksterrein goed moeten afbakenen. In dit hoofdstuk zullen de bronnen besproken worden en wat was hun functie ter vervulling van het beoogde doel hierbinnen?
Vertrekpunt voor de studie vormden de erkenningsdossiers die normaliter bewaard worden op het Ministerie van Volksgezondheid en Gezin, dienst Oorlogsgetroffenen. Deze dossiers hebben we niet ter plekke geraadpleegd, daar deze door Jozef Vandeleene ter beschikking werden gesteld. Na de oorlog was hij diegene die zich bezighield met de aanvragen van de Kortrijkse verzetsstrijders. Bij het raadplegen van de dossiers duiken al twee methodologische problemen op. Welke dossiers komen in aanmerking voor ons onderzoek en hoe vullen we de hiaten op? De oplossing voor het eerste probleem is het volgende. We hebben alleen die personen in ons onderzoek gebruikt die voor en/of tijdens de oorlog in de stad Kortrijk woonden. De personen die niet in Kortrijk zelf woonachtig waren, maar wel betrokken waren bij het Kortrijkse verzet hebben we in de geschiedenis van het ontstaan van het Kortrijkse verzet vermeld, maar niet opgenomen in de persoonlijke bespreking en de statistische analyse. We behandelen dus alleen de verzetsstrijders binnen de muren van de stad Kortrijk! Een tweede probleem is het volgende. In de dossiers wordt de oorlogsactiviteit van de betrokken personen beschreven. In sommige gevallen werden diepgaande onderzoeken gevoerd, in andere gevallen werd slechts oppervlakkig aangehaald wat men tijdens de bezetting had verricht. Dit is een hiaat wat vooral te betreuren valt in de dossiers van de politiek gevangenen. De verklaring hiervoor ligt hem in het feit dat statuut het meest lonend was en zij hun verzetsbelang tijdens de oorlog niet moesten aantonen. Hoe hebben we deze hiaten trachten op te vullen?
Het Nationaal Museum van de Weerstand was hierbij een voorname bron. Daar ook in het Kortrijkse de Partizanen en het Onafhankelijkheidsfront actief waren, is dit een evidentie. Het bewaart niet alleen individuele dossiers, maar ook actieverslagen en documenten met betrekking tot de organisatie in de stad. Hier vonden we vaak de personen achter de verzetsdaden terug, waardoor het hiaat van de erkenningsdossiers werd opgevuld. Maar toch moeten we vermelden dat alhoewel het museum over een grote verzameling beschikt, een gebrekkige inventarisatie het onderzoek belemmert. Bovendien werden vaak documenten, diegene die voor de studie relevant waren, niet teruggevonden. Sommige dossiers werden eerst doorgenomen vooraleer de vorser die mocht raadplegen. Vaak werden daarbij stukken uit de dossiers verwijderd! Toch leverde deze instelling veel informatie op.
Ook de Unie der Verbroederingen van het Geheim Leger was een aangewezen bron, daar deze verzetsorganisatie ook in Kortrijk aanwezig was. Maar ook hier hebben we bepaalde dossiers niet teruggevonden, alhoewel we met zekerheid kunnen stellen dat de betrokken personen in dit verzet actief waren. We hebben hier een groot aantal individuele dossiers doorgenomen. Maar wat wel te betreuren valt, is het feit dat alleen maar individuele dossiers kunnen geraadpleegd worden. Actieverslagen en documenten omtrent de ontstaansgeschiedenis van het Geheim Leger in Kortrijk waren niet aanwezig. Alles moest uit de dossiers opgemaakt worden, wat soms niet altijd even gemakkelijk was, omdat ook hier de acties van de ene persoon uitvoeriger beschreven werden dan van de andere.
Toch leverden de dossiers van deze drie instellingen de gewenste informatie op, waardoor het mogelijk werd de doorsnede van de modale verzetsgroep te geven. Hierin werden volgende criteria teruggevonden, namelijk het geslacht, de geboortedatum en -plaats, de woonplaats, de burgerlijke stand, hoeveel kinderen er in het gezin aanwezig waren, de ideologische of politieke strekking, graad van onderwijs, het beroep, de taal, de leeftijd bij de aansluiting tot het verzet, de plaats en datum van aanhouding, hoelang ze opgesloten werden, de tol van de verzetsactiviteit, de statuten en titels die na de oorlog werden toegekend en de woonplaats na de oorlog. Dit zijn dan ook de criteria waaraan de betrokken personen zullen onderworpen worden in de statistische analyse.
Het Rijksarchief van Kortrijk leverde informatie op van diverse aard. Ten eerste werden verslagboeken van de gemeenteraad en van het College van Burgemeester en Schepenen doorgenomen. Ook na de afschaffing van de gemeenteraad in mei 1941 werd er toch een archief aangelegd omtrent de beslissingen die genomen werden door de burgemeester en de schepenen. Ook stukken over de gemeenteraadsverkiezingen, het politiek personeel, het dagelijkse leven, de bevrijding, het naoorlogse herstel van de gemeenteraad en het politiek bestuur werden doorgenomen en leverden een goede bron van informatie op. Toch moeten we hierbij vermelden dat het archief van tijdens de oorlog, namelijk de bundel Wereldoorlog II en zijn gevolgen, veelbelovend klinkt, maar er weinig relevante informatie in te vinden was., zowel over collaboratie en verzet.
Ook het Provinciaal Archief in Brugge was voor de vooroorlogse en naoorlogse periode interessant. Aangezien het politiearchief in Kortrijk zelf niet bestaat, werden veel van deze documenten overgemaakt aan dit provinciaal archief. Documenten over verkiezingen, bestuursdaden en het rijkswacht-en politiekorps werden er geraadpleegd. Het Rijksarchief van Kortrijk en het Provinciaal Archief in Brugge leverden beide belangrijke informatie op voor het algemeen kader rond het verzet.
Het Krijgsauditoraat werd niet geraadpleegd. Ten eerste is het zo dat het lange wachten op een al dan niet zekere toelating wilde vermeden worden. Ten tweede wilde ik met mijn onderzoek naar de collaboratie eerst nagaan wat er in de stad zelf hieromtrent te vinden was. Maar ik heb hierbij het deksel op de neus gekregen. Ik moest vaststellen dat processen verbaal omtrent de betrokken personages helaas niet te raadplegen waren en het archief van de politie en rijkswacht praktisch onbestaande waren.[3] Ik werd bijgevolg van het kastje naar de muur gestuurd. Ook wist ik bijna zeker, aan de hand van de lijst die ik had opgesteld dat de toelating tot het Krijgsauditoriaat onbestaande was. [4] Indien ik dan al een toelating zou verkregen hebben, dan zou dit alleen omtrent enkele bekende personages geweest zijn, waarover al veel geschiedkundige bronnen bestaan. Daarom heb ik het principe “terug naar de bron” in dit deel van mijn onderzoek niet kunnen hanteren. Ik heb mij dus voornamelijk gebaseerd op bestaande literatuur en interviews afgenomen met nabestaanden van de betrokken personen of de betrokken personen zelf. Dit bleek heel interessant te zijn en bood een nieuwe kijk op de geschiedenis van het verzet. Ook het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-Nationalisme en het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven konden mij niet verder helpen. [5]
In het Studie-en Documentatiecentrum voor Oorlog en Hedendaagse Maatschappij, heb ik vooral de verschillende fondsen over verzet, collaboratie en politiek bestuur geraadpleegd. Hierbij moest ik vaststellen dat er niets nieuws in gevonden werd. De interviews van Rudi Van Doorselaer waren zeer interessant, niet alleen voor de informatie, maar ook gaven ze me een kijk op de manier waarop men verzetsstrijders aanpakt in een interview. Daarnaast werd de uitgebreide collectie van de sluikpers en een aantal basiswerken geraadpleegd.
In mijn onderzoek naar het verzet leek het mij ook interessant om volgende archieven te raadplegen: Archief Documentatie-en Onderzoekscentrum van het Liberalisme, het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging en het Katholiek Documentatie-en Onderzoekscentrum. Het doel van ons bezoek lag hem erin om na te gaan of deze over documenten beschikten omtrent eventuele verzetsstrijders en het politieke leven in de stad. Het AMSAB en KADOC brachten hierover niets nieuws aan het licht. Het liberaal archief insgelijks. Toch lieten ze mij weten dat de familie Kempinaire meer wist over het liberalisme in het verzet en de stad Kortrijk. Op die manier werd het privé-archief van Marie-Louise Lottin aan mij overgemaakt. Dit bracht een nieuwe kijk op de liberale aanwezigheid in het Onafhankelijkheidsfront van Kortrijk.
Naast het privé-archief van Marie-Louise Lottin brachten volgende private bronnen nieuwe informatie aan, namelijk dat van Omer Vandemeulebroucke en Frieda Laverge, José Vanbossele en Raphaël Baert. Ook de memoires van bijvoorbeeld Albert Deconinck en André Verhaeghe waren leerrijk. Deze archieven boden een nieuwe kijk op het bestaande verzetsorganisaties en hun leden. Toch wil ik dit hierbij kwijt. In deze archieven vonden we een aantal namen terug van “verzetsstrijders”, alhoewel we deze niet hebben teruggevonden in de dossiers. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat ze niet betrokken waren in de verzetsorganisatie. Wat is de eventuele verklaring voor? Ten eerste hebben deze personen misschien na de oorlog geen statuut aangevraagd of werd hen dit statuut geweigerd. Ten tweede is het ook mogelijk dat deze personen niet teruggevonden werden in de dossiers van het M.V.G. betreffende de stad Kortrijk, daar ze na de oorlog ergens anders woonden en hun aanvraag in de dossiers van hun woonplaats na de oorlog terug te vinden zijn. Als laatste was hun rol in het verzet misschien wat overroepen. Toch hebben we deze personen in de geschiedenis van het verzet opgenomen, maar niet behandeld in de persoonlijke beschrijvingen en statistische analyse.
Ook de stadsbibliotheek van Kortrijk, Marke en Wevelgem stelden ons lokale literatuur, tijdschriften en dag-en weekbladen ter beschikking. Ook de bibliotheek verbonden aan het Provinciehuis Boeverbos bracht ons werken aan die niet in de voorgaande bibliotheken te raadplegen waren.
Als laatste bron nemen de interview een bijzondere plaats in. Geschreven bronnen zijn omtrent bepaalde zaken niet altijd voorhanden of geven slechts een eenzijdige blik. Aan het begin van ons onderzoek, namelijk al in december 1998, namen we contact op met verschillende personen die ons de nodige inlichtingen konden verschaffen. We vroegen hen of ze bereid waren een interview toe te staan, wanneer ons onderzoek al gevorderd was. De reacties en vaak hevige emoties waren uiteenlopend. Velen gooiden de telefoon toe of vonden dat dit onderwerp nog altijd veel te gevoelig lag en ze er liever niet meer over spraken. Toch waren velen bereid een interview toe te staan. Uit het eerste contact bleek vaak dat de meeste mensen niet veel wilden lossen. Naarmate het onderzoek gevorderd was en de vragen doelgerichter werden, bleek het interview vruchtbaarder te worden. Maar ook hier ondervonden we zelfs na een goeie vertrouwensrelatie problemen. Vaak werd na het stellen van een vraag het antwoord in een bepaalde richting geduwd, waardoor ze het eigenlijke antwoord schuldig beleven. Ook werden bepaalde aspecten van de geschiedenis op een romantische wijze benaderd, waardoor het vaak moeilijk werd de scheidingslijn tussen waarheid en fictie te trekken. In bepaalde gevallen, namelijk met een ex-verzetsstrijder uit Zwevegem, werden de emoties zo hevig dat het interview moest worden afgebroken en mij nadien de vraag werd gesteld dit interview niet te gebruiken, wat dan ook gedaan werd. Meerdere keren werd mij op het hart gedrukt deze informatie binnen de muren van de universiteit te houden, vooral inzake de interviews omtrent collaboratie. Bij de selectie van potentiële informanten ondervonden we volgend probleem. De personen die vaak tot de kopstukken van het verzet behoorden wilden geen interview afstaan, waren niet meer te vinden of waren inmiddels overleden. Dit laatste is iets waar we meerdere keren mee geconfronteerd werden.
Voor de voorbereiding en de afname van het interview steunden we op de tips en de handleiding van Bruno De Wever. [6] Het was immers de eerste keer dat we dergelijke interviews afnamen en de praktische modaliteiten waren mij immers vreemd. Vaak werd toch enig bezwaar getoond tegen de bandrecorder, en moesten we alles noteren. Het tonen van een getuigschrift met de handtekening van mijn promotor Dr. B. De Wever waarin stond dat de informatie op een wetenschappelijke manier in een verhandeling zou verwerkt worden en het niet in de bedoeling lag bepaalde personen door het slijk te halen, stelde velen gerust.
De laatste stap was het toepassen van de historische kritiek op deze bron, in bepaalde gevallen niet makkelijk. Vaak werden pertinente onwaarheden teruggevonden. Het is namelijk zo dat in bepaalde gevallen het geheugen de geïnterviewde personen vaak in de steek liet. Daarnaast en interessanter is het feit dat bepaalde zaken uit het verleden “verbloemd” werden. Dit laatste hangt nauw samen met het “collectief geheugen”, waarbij mensen uit hetzelfde milieu na een tijd naar elkaar groeien en waarbij een nieuwe herinnering wordt geschapen. Vaak waren de interviews doorspekt met clichés en inconsistenties. [7] Toch hebben we besloten deze niet uit mijn studie weg te laten. We zullen deze dan ook afwegen tegen de bestaande bronnen en literatuur.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] R. Van Doorselaer, De Tweede Wereldoorlog, In: J. Art (red.) e.a., Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel I: de 19 de en 20ste eeuw, gent, 1993, p. 305.
[2] B Boekx, Motivatie en profiel van de verzetsstrijder. Een collectieve biografie van de Breendonkgevangenen uit de Westelijke Mijnstreek 1940-1944, Gent, OLV, 1992.
J. Feys, Analyse en situering van het verzet in een middelgrote gemeente: Harelbeke 1940-1944, Gent, OLV,1995.
[3] Niklaas Maddens vertelde mij dat het voor mijn onderzoek naar de collaboratie aangewezen was ofwel het Krijgsauditoriaat te raadplegen, ofwel contact op te nemen met Pieter-Jan Verstraete en de nabestaanden van de personen die in het collaboratiekamp terechtgekomen waren.
[4] Later bleek dat veel van de personen in eer hersteld waren.
[5] De inventaris van het AMVC werd via internet geraadpleegd.
[6] B. De Wever, Mondelinge Geschiedenis, In: J. Art (red.), op.cit., pp. 51-78.
[7] B. De Wever, Mondelinge Geschiedenis, In: J. Art (red.), op.cit., pp. 58-60.