Analyse en situering van het verzet in de stad Kortrijk: 1940-1944. (Petra Demeyere) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK V: HET VERZET
Deel I: Het verzet in Kortrijk: de verschillende groeperingen
Het verzet nam tijdens de Tweede Wereldoorlog verschillende vormen aan. Na de bevrijding werden er door de Belgische regering vijf verzetsstatuten toegekend: de inlichtings- en actiediensten, het gewapend verzet, de sluikpers, het burgerlijk verzet en de werkweigeraars. [222]
Het gewapend verzet beschikte over het grootste aantal erkende leden. Tot deze groep behoren de vijftien erkende verzetsorganisaties, zoals het Geheim Leger, het Onafhankelijkheidsfront, Groep G, de Witte Brigade, het Bevrijdingsleger, de Belgische Nationale Beweging, etc. Naast deze vijftien groepen bestonden nog ontelbare kleinere groepjes, maar die werden meestal opgenomen door een van de grotere organisaties. [223]
Het is erg moeilijk om het verzet in vijf verschillende verzetsstatuten op te splitsen omdat dit soms te artificieel is en het probleem ontstaat dat er tussen de diverse vormen van verzet vaak geen scheidingslijn te trekken is. [224] Maar er duikt ook een tweede probleem op, namelijk dat het verzet in Kortrijk geen op zichzelf bestaande entiteit is. De bestaande groeperingen stonden in nauw contact met andere organisaties uit de regio. Om de volledigheid en accuraatheid van de studie niet in het gedrang te brengen zullen, indien nodig, de grenzen van de stad Kortrijk soms overschreden. Ook de leden die vaak tot andere gemeenten behoorden, zullen in dit hoofdstuk vermeld worden.
In dit hoofdstuk zullen we die verzetsorganisaties bespreken die in de stad Kortrijk opereerden en eventueel de vertakkingen naar de andere gemeenten in kaart brengen. Daarbij zie ik mij genoodzaakt om eerst de voorgeschiedenis van de groepen weer te geven. Per verzetsgroep zal dan de casus in Kortrijk besproken worden. In het tweede deel komt de statische analyse aan bod.
2. De socialisten in het verzet: het eerste sluikblad: B.A.T.-B.A.V. (Belgigue Avant Tout-België Voor Alles)
Het eerste verzet in Kortrijk was ontstaan in de middens van de Belgische Werklieden Partij (BWP). Eerst gaan we dieper in op het verschijnen van het sluikblad B.A.T.-B.A.V. in Kortrijk, afkomstig uit deze socialistische middens. In het volgende hoofdstuk zullen we het Onafhankelijkheidsfront (OF) bespreken. Deze organisatie vond eveneens haar oorsprong in de linkse middens.
2.1. De socialisten en het verzet
De oorzaak dat de BWP verdeeld de oorlog in ging, lag in de mislukking van het Plan De Man, de erkenning van de regering van Franco in Burgos door Spaak en de neutraliteit die de socialistische ministers aanhingen. Op de vooravond van de Tweede Wereldoorlog had de BWP dus af te rekenen met een toestand van verdeeldheid en onzekerheid. Op een laatste vergadering van de socialistische vakbond in Toulouse was men tot de vaststelling gekomen dat er geen mogelijkheid bestond om een clandestiene strijd te beginnen. Bovendien sloeg de verwarring van de socialisten over in verbijstering toen Hendrik de Man op 28 juni 1940 een manifest publiceerde, waarin hij verklaarde dat de BWP niet langer een politieke rol kon vervullen. Wel zouden de socialistische mutualiteiten en coöperatieven hun taak verder zetten. [225]
Vanaf september 1940 begon men zich in alle politieke milieus te “bezinnen” en op politiek vlak ontstonden de eerste verzetskernen in Luik en Brussel. In Vlaanderen engageerde Nic Bal zich om, eind 1940, in Vlaams Brabant “Morgenrood “ te stichten. Louis Major in Vlaanderen en Camille Van Eukem in Wallonië begonnen de socialistische krachten te hergroeperen. Aan Vlaamse kant waren de prominente figuren Achille Van Acker, Herman Vos, Edward Anseele en Antoon Spinoy. [226] In het Kortrijkse werkten De Keijn en Van Damme, de eerste in Menen, de tweede in Rekkem. Ook August Debunne steunde de illegalen uit alle macht. Oudenaarde deed zowel mee op syndicaal als politiek vlak. Walter Debrock en zijn vrienden Demanez en Dumont hadden er de partij terug clandestien opgericht en daar bestonden de eerste contacten met het OF.[227] Deze “radicale jongeren” kregen in de zomer van 1941 steun van de kaderleden van de vooroorlogse partij en in september 1941 mondde dit uit in de stichting van de Belgische Socialistische Partij (BSP). Dit gebeurde in Burnot-Rivière waar op 13 en 14 september 1941 een groep Waalse en Brusselse socialisten bijeenkwamen. Bovendien werd beslist dat de BSP drie centrales zou omvatten, namelijk een Brusselse, een Vlaamse en een Waalse en dat de partij niet zou opgaan in andere verzetsbewegingen, met name het OF. De socialisten voelden immers weinig voor de radicale strijdmethodes van de communisten. Toch belette dit niet dat vele socialisten zouden toetreden tot het OF, de partizanen, de Witte Brigade, enz...Over het engagement van de socialisten in het OF hebben we het verder onder het punt het Onafhankelijkheidsfront in Kortrijk.
De clandestiene partijstructuur was nooit erg uitgebreid en er werd evenmin een beroep gedaan op personen van buiten de beweging. Wel kon de BSP rekenen op een netwerk van instellingen die legaal gebleven waren. Eén van de belangrijkste bekommernissen van de clandestiene beweging was de politieke voorbereiding van de naoorlogse periode, waarvan het “Plan voor Onmiddellijke Actie” en het “Voorontwerp voor het Sociaal Pact” voorbeelden waren . De groeiende communistische invloed heeft daar zeker een rol in gespeeld. [228]
2.2. Het belang van de sluikpers
Door de verordening van 14 juni 1940 werd bepaald dat voor het opnieuw verschijnen van dagbladen en tijdschriften de goedkeuring was vereist van de Militärbefehlshaber. Daarenboven moest binnen de tien dagen voor het opnieuw verschijnen een aanvraag worden ingediend bij de bevoegde Oberfeldkommandatur. De pers en media stonden bovendien onder het toezicht van de Propaganda-Abteilung. Van een objectieve en waarheidsgetrouwe informatie was er geen sprake meer: ze stond volledig in het teken van het nationaal-socialisme. Het doel van de sluikpers was dan ook de andere kant van de zaken te belichten. De berichtgevingen van het front kwamen nu vanuit een andere hoek. De hoofdzaak was vooral het moreel bij het publiek hoog te houden en vertrouwen te wekken in de toekomst. Op de gevaren voor de opstellers en de zware tol die Duitse repressie van de drukkers en verspreiders eiste, dient niet meer gewezen te worden. Het is ons allen bekend dat de verboden pers een gunstige invloed had op het moreel van de bezette bevolking en met meer dan 600 titels en ongeveer 50.000 uitgegeven bladzijden een psychologisch massawapen was in de clandestiene oorlog. [229]
2.3. Het sluikblad B.A.T.- B.V.A. en haar opstellers.
In Kortrijk verscheen één van de eerste Westvlaamse clandestiene bladen. “Belgique Avant Tout- België Voor Alles” was een Franstalig dagblad en werd verspreid vanaf midden november 1940. In het begin was het een velletje schrijfpapier met aan één zijde een gestencilde tekst, waardoor het sterke gelijkenissen vertoonde met een pamflet. De verantwoordelijke uitgever voor dit blad was Gabriël Devos. [230]
Devos was een 21-jarige student die zijn eerste kandidatuur economie aan de Gentse Universiteit overdeed. Zijn studies werden onderbroken door de oorlog. Twee redenen voor de uitgave van een clandestien blad, speelden hierin mee. Ten eerste voelde hij zich sterk verbonden met het politieke gebeuren. Zijn interesse voor de sociale en internationale denkbeelden en verwezenlijkingen reikten, als voorstander van een wereldomvattend federalisme, verder dan het nationalisme. Tevens zag hij in Hitler een vijand die Europa alleen onderworpen had met het oog op een blokvorming tegen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Daarom moest het Derde Rijk kapot gemaakt worden en België -“België voor alles”- moest zich bevrijden van dit juk.[231] Het beste middel daartoe lag voor handen: het oprichten van een sluikblad dat de propaganda van het Derde Rijk bekampte en de politieke gebeurtenissen “waarheidsgetrouw” naar voor bracht.
Met enkele vrienden uit het middelbaar onderwijs richtte hij een modelvliegtuigenclub op, die als façade fungeerde waarachter de groep haar clandestiene activiteiten uitvoerde. Deze groep was ontstaan binnen de schoot van de Kortrijkse BWP.[232] Leopold Verheust was een van de medestichters van de groep. Hij stond tevens in nauwe betrekking met het Franse Deuxième Bureau en slaagde erin aan jongens, die de Belgische strijdkrachten in Engeland wilden vervoegen, valse paspoorten te bezorgen.[233] Devos schreef onder de schuilnaam G. de Céver. De teksten werden door André Cottem gestencild op de machine van het bedrijf waar hij werkte, zonder medeweten van zijn patroons. De rest van de groep zorgde voor de verspreiding. José Cleppe was een van die verspreiders. Als 14-jarige student aan de Provinciale Technische School in Kortrijk kwam hij in contact met B.A.T.-B.V.A. en zorgde hij voor de verspreiding ervan op zijn school.[234] Eind oktober telde de groep B.A.T.-B.V.A. volgens Vanbossele zestien leden: André Cottem, Raymond Holvoet (alias Ray d’Arras), Serge Deltour, Robert Ledure, Gérard Demarez, Florian en zijn broer Jules-Pierre Masquelier, Norbert Leleu, Geneviève Moulaert, Camille Lammertyn, Jean Lammertyn, Henry Nieuwenhuyse, Roger Carette, Buysschaert Henry, Desmedt John en José Cleppe.[235]
In de tweede helft van oktober/ november(?) verschenen de eerste twee sluikblaadjes. Ze waren door Gabriël Devos opgesteld en uitgetypt. De volgende nummers werden achtereenvolgens door Norbert Leleu (tot eind november) en daarna door André Cottem gestencild. Tussen oktober ‘40 en februari ‘41 publiceerde B.A.T.-B.V.A. 20 nummers. Het eerste nummer verscheen rond 11 november, onder de titel “ Notre Territoir Belge ne peut pas agrandir dans la défaite momentanée” bevatte een oproep om de strijd tegen de bezetter aan te gaan. Niettegenstaande Devos ook enkele nationale bladen steunde, bleef zijn initiatief enkel tot Kortrijk beperkt. Veel hulp, buiten wat minieme geldelijke steun en de verspreiding van enkele exemplaren van het Kortrijkse blad, kreeg Devos niet van de liberale volksvertegenwoordiger Ernest Demuyter. Laatstgenoemde hielp in Brussel mee aan enkele grote sluikbladen, en patroneerde ook de groep B.A.T.-B.V.A.[236] Dit blad zou in november een oplage van om en bij de 500 exemplaren bereikt hebben. Daarvan werd een aanzienlijk deel langs Jean Lammertyn en Henry Nieuwenhuyse in het college van de Paters Jozefieten in Melle bij Gent verspreid. [237]
Devos verdween van het toneel toen hij op 13 februari 1941 besloot om de rangen van het Belgisch leger in Groot-Brittannië te vervoegen. Samen met enkele anderen van zijn groep, waaronder ook Raymond Holvoet, Roger Carette, Jean Lammertyn, Lucien Verhaeghe, Henry Busschaert en Florian Masquelier, was hij op de hoogte van het feit dat de Duitse politie lucht had gekregen van hun activiteiten in de sluikpers. Ze besloten naar Engeland te vluchten. Gabriël Devos raakte slechts tot in Lourdes en terug thuis gekomen dook hij onder. Via zijn vader stuurde hij nog enkele teksten door naar Demuyter, maar deze werd in juli 1941 gearresteerd. De verdwijning van Devos betekende ook dat er vanaf februari geen nieuwe artikels meer werden uitgegeven. Alleen de groep onder leiding van Verheust gaf de reeds verschenen nummers nog eens uit en zorgde voor de verspreiding ervan. Begin april 1941 zorgde de Duitse politie voor het doodbloeden van hun activiteiten. Maurice Verheust, Camille Lammertyn, Robert Ledure, Serge Deltour, John Desmedt, Norbert Leleu en Jules-Pierre Masquelier werden rond april 1941 opgepakt. Verheust zat 36 maanden opgesloten, de rest kwam vroeger vrij.[238]
José Cleppe werd op 4 november 1941 in de Kortrijkse gevangenis opgesloten en kwam na 21 dagen vrij.[239] Hij overleed op 28 september 1943 aan de uitputting en verwondingen. De anderen die naar Engeland wilden vluchten, slaagden niet in hun opzet met uitzondering Jean Lammertijn.[240]
2.4. De betrokken personages
2.4.1. Methodologische problemen
Het doel van dit hoofdstuk bestaat erin om een algemene schets te bieden van de betrokken personen bij deze sluikpersgroep. Hierbij houden we volgende vraag voor ogen: wie waren deze verzetslui en wat waren hun activiteiten? Het valt op dat sommige namen, alhoewel ze vermeld zijn in het voorgaande punt, niet in het volgende lijstje voorkomen. Welke zijn deze namen, geschikt volgens hun voorkomen in de tekst: André Cottem, Raymond Holvoet, Robert Ledure, Gérard Demarez, Geneviève Moulaert, Roger Carette, Lucien Verhaeghe en Ernest Demuyter. Waarom werden deze namen niet opgenomen?
Ten eerste hebben we ze niet teruggevonden in de dossiers van erkende verzetslui. Hierbij moeten we wel de nadruk leggen op het feit dat we alleen die dossiers hebben doorgenomen die op de stad Kortrijk betrekking hadden. Omdat we deze personen niet verder belichten, betekent dit niet dat ze niet betrokken waren tot deze verzetsorganisatie. Het duidt alleen op het feit dat ze niet in de stad Kortrijk geboren en getogen zijn en/of zich na de oorlog buiten Kortrijk hebben gevestigd, waar ze dan hun statuut hebben aangevraagd. We hebben ze toch vermeld daar het in de bedoeling lag ook de leden van buiten de stad op te nemen.
Een ander probleem is het volgende. Waarom werd Henry Nieuwenhuyse niet belicht? Ons doel bestond eruit alleen dieper in te gaan op die personen waarvan we, uit de dossiers betreffende de stad Kortrijk, hebben kunnen afleiden dat ze zeker tot de sluikpers behoorden. Van één persoon, Henry Nieuwenhuyse was dit niet het geval. De enige reden voor zijn aanhouding was dat hij de “Belgische legers in Engeland wilde vervoegen”. Het blijft dus moeilijk te achterhalen of hij betrokken was in de organisatie B.A.T.-B.V.A. Volgens Vanbossele was dit wel het geval. We hebben hem toch opgenomen in de tekst, alhoewel zijn rol in de sluikpers misschien overroepen is.
Ons laatste probleem dook op bij de gegevens over Gabriël Devos. In het onderzoek van Deneckere, die de Westvlaamse clandestiene pers behandelt tijdens de Tweede Wereldoorlog, beschrijft hij Gabriël Devos als de verantwoordelijke voor dit sluikblad. Ook José Vanbossele is het hiermee eens. Maar er rijst hierbij een probleem: we hebben hem evenmin teruggevonden in de doorgenomen dossiers. In samenspraak met José Vanbossele namen we de kieslijsten van 1945 voor de stad Kortrijk door. Hieruit blijkt dat Devos ook hier niet in voorkwam. Daaruit concludeerden we dat hij, alhoewel hij kiesgerechtigd was, niet meer in Kortrijk woonde. Hij heeft zijn aanvraag voor zijn erkenning waarschijnlijk in zijn naoorlogse woonplaats gedaan, waardoor we hem niet in de dossiers van stad Kortrijk hebben teruggevonden. Wat weten we dan wel? Hij werd geboren in Kortrijk in 1919 en woonde in de Doorniksewijk. Hij kwam in contact met leden van de sluikpersgroep op de trein naar Gent, omdat de meesten daar school liepen. Wanneer Devos besloot om de rangen van het Belgische leger in Groot-Brittannië te vervoegen, verdween hij van het toneel. Hij raakte slechts tot in Lourdes en daarna dook hij onder. Volgens Vanbossele verbleef hij dan in Tourcoing. Waarschijnlijk heeft hij daar ook na de oorlog nog een tijd gewoond. Vanaf dan zijn we elk spoor van hem verloren, wat niet betekent dat hij niet terugkeerde naar België.
2.4.2. De personages
Buysschaert Henry: Hij werd geboren in Kortrijk op 29 november 1922 en was student. Hij was actief betrokken bij de oprichting van het blad B.A.T.-B.V.A. De eerste keer werd hij aangehouden in Tours op 18 april 1941. De hoofdreden van zijn aanhouding was dat hij “de geallieerde legers in Engeland wilde vervoegen”. Dit deed hij samen met de anderen die door de Duitse politie gezocht werden omwille van hun activiteiten binnen de groep B.A.T.-B.V.A. Hij werd tot 8 maand gevangenisstraf veroordeeld. Hij werd een tweede keer aangehouden in Weimar op 18 februari 1944 omdat hij “luisterde naar de Engelse radio en Engelse propaganda las”. Hij werd op 5 mei 1944 veroordeeld tot 25 maand gevangenisstraf en verbleef respectievelijk in de kampen van Weimar en Leipzig. [241]
********************************************************
Cleppe José: Hij werd geboren in Kortrijk op 7 januari 1926. Hij was dus 14 jaar toen hij tot het verzet toetrad. Hij studeerde aan de Provinciale Technische School in Kortrijk. Ook hij was vanaf het prille begin bij de sluikpers betrokken en stond in voor de verspreiding van dit blad in zijn school. Hij werd in Kortrijk opgesloten van 4 november 1941 tot 23 november 1941. Hij was verdacht van “betrekkingen met Engeland, anti-Duitse gezindheid en lid van het B.A.T.” Zijn celstraf was relatief kort, omdat hij door zijn jonge leeftijd verzachtende omstandigheden kreeg. Toch zou hij kort na zijn vrijlating overlijden, daar hij tijdens zijn gevangenisstraf zo erg gemarteld en uitgeput was. Zijn ouders vroegen na de oorlog het statuut van politiek gevangene aan en dit werd hem toegekend. [242]
********************************************************
Deltour Serge: Hij werd op 17 augustus 1921 geboren in Kortrijk en studeerde daar. Hij was ongehuwd en na de oorlog werd hij bediende. Op 19-jarige leeftijd trad hij tot de sluikpers toe. Op 4 april 1941 werd hij in Kortrijk aangehouden in zijn huis in de Goedendaglaan en opgesloten in de gevangenis van Kortrijk tot 11 april 1941. Dit gebeurde omwille van zijn betrokkenheid in de sluikpersgroep BAT-BAV. Daarna werd hij een tweede maal opgesloten, namelijk van 6 augustus 1941 tot 29 september 1941. Hij werd daarbij op 18 augustus 1941 voor het Gerecht der Feldgendarmerie in Kortrijk gedaagd. De reden van zijn aanhouding luidde “vervaardigen en verspreiden van vlugschriften”. [243]
********************************************************
Desmedt John: Hij werd geboren in Kortrijk op 13 augustus 1924 en was student. De redenen van zijn twee aanhoudingen lagen hem in volgende feiten: hij had “een kaart uit Portugal van gevluchte personen” bij en was betrokken bij de “clandestiene pers”. Hij werd in Kortrijk opgesloten van 3 april tot 5 april 1941, voor het in bezit zijn van voornoemde kaart en werd een tweede keer opgesloten van 27 juni tot 28 augustus 1941 voor zijn betrokkenheid in de sluikpersgroep. [244]
********************************************************
Lammertijn Camille: Hij werd geboren op 8 september 1925 in Kortrijk en was de jongere broer van Jean Lammertijn. De reden van zijn aanhouding thuis door de GFP was dat hij, net als zijn broer, bij de sluikpers betrokken was. Aangezien hij bij zijn aanhouding slechts 15 jaar was, werd dit door de Duitsers als verzachtende omstandigheid gezien en werd zijn straf minder streng. De opgelegde straf, uitgesproken door de OFK- rechtbank in Brugge, hield in dat hij 3 weken plus voorarrest werd opgesloten in Kortrijk, namelijk van 27 juni tot 18 augustus 1941. Hij werd na de oorlog niet erkend als politiek gevangene, waarschijnlijk door het feit dat zijn straf niet echt zwaar was. [245]
********************************************************
Lammertijn Jean: Hij werd in Kortrijk geboren op 14 april 1921. Hij studeerde aan het college van de Paters Jozefieten in Melle. Daar zorgde hij, samen met een medestudent, Henry Nieuwenhuyse, voor de verspreiding van dit blad. De reden van zijn aanhouding was dat hij “tot de weerstand behoorde en naar Engeland wilde vluchten”. Hij behoorde tot de groep van B.A.T.-B.V.A. die eind 1941 in het oog gehouden werd door de Duitsers en daarom naar Engeland wilde vluchten. Hij werd in Lourdes aangehouden op 22 november 1941. Daar werd hij gevangen gehouden tot 2 december 1941. Daarna werd hij opgesloten te Perigeux van 9 april 1942 tot 5 mei 1943. Op 23 augustus 1943 heeft hij zich dan uiteindelijk kunnen aansluiten bij de rangen van het Belgisch Leger in Groot-Brittannië. Hij werd na de oorlog erkend als politiek weerstander. [246]
********************************************************
Leleu Norbert: Hij werd geboren in Kortrijk op 30 januari 1903. Hij was magazijnier van beroep. Hij werd eveneens aangehouden in april 1941 en verbleef van 4 augustus tot 7 augustus 1941 in de Kortrijkse gevangenis. Hij werd een tweede keer aangehouden in 1942 en werd van 27 mei tot 29 maart 1942 opgesloten in de gevangenis van Kortrijk, daarbij nog eens twee weken in de gevangenis van Gent en zes à zeven weken in de gevangenis van Leuven. Dit was omwille van zijn activiteiten in de sluikpers van het OF, waar hij na het doodbloeden van de sluikpersgroep B.A.T.-B.V.A. was toegetreden. Hij werd na de oorlog erkend als gewapend weerstander. [247]
********************************************************
Masquelier Florian: Hij werd in Kortrijk geboren op 14 februari 1922 en hielp in de handelszaak van zijn ouders. De reden van zijn aanhouding in Tours door de Duitse politie en douaniers op 13 april 1941, luidde: “ontvluchting naar Frankrijk zonder papieren en verspreiden van vlugschriften”. Hij was immers in oktober of november 1940, op 18-jarige leeftijd, toegetreden tot B.A.T.-B.V.A. Dit had een opsluiting van 10 maand tot gevolg in respectievelijk Tours, Kortrijk, St.-Gillis en Merksplas. Normaal gezien zou hij 13 maand gekregen hebben, maar wegens zijn minderjarigheid werd de straf door de OFK-rechtbank in Kortrijk teruggebracht tot 10 maand. Hij werd een tweede keer aangehouden, maar dan door de Spaanse politie, op de trein naar Madrid. De reden voor zijn aanhouding was dat hij naar Engeland wilde gaan. Hij werd opgesloten in de gevangenissen van Madrid, Avila en Miranda. Op 29 april 1943 werd hij terug vrijgelaten en kwam uiteindelijk, als enige van zijn groep in Engeland aan. Na de oorlog werd hij erkend als gewapend weerstander. [248]
********************************************************
Masquelier Jules-Pierre: Hij was geboren in Kortrijk op 31 oktober 1885 en was gehuwd met Degraeve Gabrielle. Hij oefende het beroep van handelaar uit. De reden van zijn aanhouding in 1941 luidde “ het inrichten van reizen van jongelingen naar Engeland en geheime vergaderingen in Kortrijk ten zijnen huize”. Hij behoorde tot de sluikpersgroep B.A.T.-B.V.A. en was aanwezig tijdens de eerste vergaderingen in november 1940. Hij werd opgesloten te Kortrijk op 6 augustus 1941, daarna in St.-Gillis en Merksplas tot 6 februari 1942. Zijn activiteit bestond er eveneens in reizen voor jongelingen die naar Engeland wilden vluchten te organiseren. Hij werd na de oorlog erkend als weerstander. [249]
********************************************************
Verheust Leopold Maurice: Hij werd in Kortrijk geboren op 14 april 1904. Hij was rentenier van beroep en gehuwd. Als overtuigd socialist nam hij actief deel aan de oprichting van het sluikblad B.A.T.-B.V.A. Op 4 april 1941 werd hij door de Feldgendarmerie aangehouden. De Duitsers legden hem naamloze brieven voor. Deze brieven hadden ze onderschept en waren gericht aan Verheust. Zij bevatten de volledige ledenlijst van de groep. Op die manier waren de Duitsers op de hoogte van hun activiteiten. Hij werd tot 2 jaar en 6 maand veroordeeld. Hij werd achtereenvolgens opgesloten in de gevangenis van Kortrijk, St.-Gillis, Merksplas en Hamm tot 23 november 1943. Hij werd na de oorlog als politiek gevangene erkend. [250]
3. Het Onafhankelijkheidsfront (OF)
3.1. Algemeen
3.1.1. De rol van de Kommunistische Partij van België (KPB) en haar initiatief
De KPB was in 1921 ontstaan uit een samensmelting van de afgescheurde linkerzijde van de BWP. De grote doorbraak kwam er pas met de verkiezingen van 1936, toen de partij 9 zetels in de Kamer en vier in de Senaat behaalde. Dit was het gevolg van haar engagement tijdens de stakingen van 1932 en 1936. Op het buitenlands vlak toonde de KPB een anti-fascistische overtuiging. De communisten engageerden zich sterk in de Spaanse burgeroorlog, ondermeer door het werven en begeleiden van vrijwilligers. Ook op het binnenlands vlak ging de KPB de strijd aan tegen het fascisme. Om die strijd tegen de rechtse partijen en bewegingen, met name Verdinaso, Rex en VNV te vergemakkelijken, werd een herstructurering van de partij doorgevoerd.[251]
De KPB verzette zich heftig tegen iedere toegeving aan Hitlers expansiepolitiek. Zij wees voortdurend op de zwakke positie van de Westerse democratieën ten opzichte van nazi-Duitsland. De ondertekening van het niet-aanvalspact op 23 augustus 1939 tussen Duitsland en de Sovjetunie door Stalin, kwam dan ook zeer hard aan. Toen op 1 september 1939 Duitsland Polen binnenviel en op 3 september 1939 Frankrijk en Engeland de oorlog aan Duitsland verklaarden, kregen de communisten het steeds moeilijker. Op 5 september 1939 verklaarde de nationaal-secretaris Xavier Relecom dat de communisten op de eerste plaats zouden staan om het land te verdedigen en bovendien zagen de communisten in nazi-Duitsland niet langer meer de hoofdschuldige voor de oorlog. Ze haalden eveneens scherp uit naar de Westerse landen. [252]
Met de inval van Duitsland in de Sovjetunie op 22 juni 1941 vond de operatie Barbarossa plaats. In België werden alle bekende communisten, een aantal anglofielen en socialisten -die voordien al zorgvuldig op zwarte lijsten waren geplaatst- opgespoord en aangehouden. Na de capitulatie haalde de communistische pers scherp uit naar Frankrijk en Engeland. Nieuwe Orde-gezinden werden steeds meer geviseerd en ook de bezetter, die een steeds strengere controle uitoefende op de partij, moest het ontgelden. [253]
De operatie Barbarossa betekende echter geen ontmanteling van de KPB. De hogere kaders waren al ondergedoken en werkten een strategie uit om aan de bezetter weerwerk te bieden. Het resultaat hiervan was het in mei 1941 verschenen belangrijkste manifest van de KPB, namelijk “Oproep aan het Vlaamse en Waalse Volk voor de onafhankelijkheid van het land”. Dit betekende dat de KPB zich als één blok achter het verzet schaarde, de pogingen van de anderen om de strijd tegen de bezetter aan te gaan erkende, en dus bijdroeg in de strijd voor onafhankelijkheid. Vanaf nu zouden de communisten de motor worden van het verzet tegen de collaboratie en de bezetter en werd de grondslag van het OF gelegd op basis van dit manifest.[254]
3.1.2. Het ontstaan van het OF
Opmerkelijk hierbij was dat de Belgische partijleiding al in maart 1941 aan de hoofdredacteur van de clandestiene “Drapeau Rouge”- de nationale spreekbuis van de Kommunistische Partij (KP) en de Franstalige tegenhanger van “De Rode Vaan - Pierre Joye de opdracht had gegeven in alle stilte enkele personaliteiten te contacteren. Hij had Albert Marteaux, die begin 1940 overgestapt was van de socialistische partij naar de KPB, aangespoord om een eenheidsfront te stichten.[255] Marteaux kwam samen met de priester Bolland en de liberale advocaat Fernand Demany. Tijdens deze vergadering, op 15 maart 1941, in Brussel werd het OF opgericht. Bij deze stichtersgroep behoorden ook nog de baron Jean Poncelet en de liberaal Albert Procès. [256]
Wat wilden de communisten bereiken? Ze wensten een zo breed mogelijk volksfront uit te bouwen waarbij het front “ van alle vrijheidskrachten, zonder onderscheid van politieke of wijsgerige overtuiging” zou functioneren. Het doel van de KPB bestond er dus in politieke meningsverschillen zoveel mogelijk uit de weg te gaan. In hun droom van “een onafhankelijkheidsfront”, waarvan de arbeiders de ruggegraat uitmaakten, hechtten ze veel belang aan een samengaan met de socialisten. Maar deze wezen elke vorm van samenwerking met de communisten af. Desondanks waren toonaangevende socialisten bij de werking van het onafhankelijkheidsfront betrokken. Bij de katholieken voelde men weinig voor een door de communisten geïnspireerd verzetsfront: slechts enkelen uit de christen- democratische beweging bleken bereid tot medewerking. Geen enkele bestaande politieke partij zou dus tot het “front” toetreden, met uitzondering van de KPB.[257] Toch belette dit niet dat bepaalde personen behorend tot een van deze niet-toetredende partijen, zich bij het OF aansloten. Dit was echter een individuele actie.
Het doel van het OF bestond erin het geheel van de bestaande verzetsgroepen van België te overkoepelen. Verschillende nationale groeperingen, regionale en lokale comités werden lid, waarvan de meeste al actief verzet tegen de bezetter boden voor de stichtingsdatum van het OF.[258] Volgende organisaties maakten deel uit van de beweging en bleven dat tot na de bevrijding van België: de KPB, het Belgisch leger der Partizanen, Solidariteit, de Patriottische Milities (PM), de Syndicale Strijdkomitees (SKK), de Boerenbeweging, het Jeugdfront voor de Vrijheid, Vrienden van de Sovjetunie, de Vrouwenbeweging, de Leraarsorganisatie Middelbaar Onderwijs (LOMO), het Joods Verdedigingscomiteit, Les Anglophils, Wallonie Libre, Wallonie Indépendante, Les Intellectuels Antifascistes, Enseignement Libre, Justice Libre en Medicine Libre. Het OF was als het ware de bovenbouw van een aantal basisorganisaties die gecoördineerd moesten optreden.[259]
Wat waren de activiteiten? De sterk uiteenlopende activiteiten van het OF waren slechts mogelijk door een uitgebreid net van ondergrondse strijdbladen. De hoofdbedoeling was de beïnvloeding van de bevolking in de strijd tegen de bezetter, wat ook een grote steun betekende voor de gewapende partizanenstrijd. Daartoe had de leiding van het OF een persdienst in het leven geroepen die richtlijnen opstelde voor de samenstelling van de verschillende illegale kranten. De taak van de plaatselijke bladen, door de verschillende lokale organisaties uitgegeven, bestond erin de belangrijke plaatselijke gebeurtenissen en wetenswaardigheden op te nemen. [260] Het O.F. telde 250 verschillende bladen. Het nationaal blad was “Front” met een oplage tussen de 25.000 en 50.000 exemplaren. Alhoewel het OF geen gewapende verzetsorganisatie was, werden toch lichte sabotages gepleegd en beschikte ze over “Groupes d’action”, de latere Patriottische Milities. [261]
Het OF had in 1943 een definitieve vorm aangenomen. Aan de leiding hiervan stond een driemanschap, een Nationaal Secretariaat, bestaande uit Fernand Demany, advocaat, Jean Terfve die de KP vertegenwoordigde en Norbert Hougardy die zetelde in naam van de liberale partij. Daarbij kwam een Nationaal Comité tot stand waarvan de leden, uit veiligheidsoverwegingen, in diverse kleine groepen vergaderden. In dit OF, dat zich steeds meer uitbreidde, werden de communisten steeds meer een kleinere minderheid. Velen onder hen waren immers al opgepakt of weggevoerd. Vooral de aanhoudingen in juli 1943 hadden dramatische gevolgen voor de communistische partij.
De bevrijding zelf werd door de communisten gezien als een “nationale opstand”. Daarvoor werden Bevrijdingscomités opgericht. Onder druk van de regering in Londen moest het OF afzien van deze Bevrijdingscomités, die het lokale beheer tijdelijk in handen van het OF zou plaatsen. Toch ging men door met de voorbereiding van de nationale opstand en in die optiek werden in februari 1944 de PM opgericht. Maar door de snelle opmars van de Geallieerden werd het grondgebied echter zo snel bevrijd, dat de nationale opstand uitbleef en veel verzetslui ontgoocheld achterbleven. [262]
3.1.3. De Partizanen
Het OF incorporeerde ook het “Belgisch Leger der Partizanen” of de “Gewapende Partizanen”, die in juni 1941 onder impuls van de clandestiene KP gebundeld werden in een sterk hiërarchisch leger. Deze organisatie trad eigenlijk op als de gewapende arm, de stoottroepen van de KPB. Toch behielden ze binnen het OF een sterke autonomie. Het typische aan het Partizanenleger was dat het uitsluitend personen wilde rekruteren die actief verzet wilden plegen en zich daarop volledig wilden toeleggen. Dit was het verschil met het OF dat als een massabeweging wilde overkomen en aan sterk gediversifieerd verzet wilde doen. [263]
Een precieze stichtingsdatum was er niet. De eerste kernen van partizanen waren meestal samengesteld uit oud-Spanjestrijders of soldaten die hadden deelgenomen aan de Achttiendaagse Veldtocht. Dat ook hier de communistische partij de impuls gaf tot het oprichten van deze organisatie, blijkt uit het volgende. Via Xavier Relecom probeerde Berei, afgevaardigde van de Komintern in België, een verzetsorganisatie te stichten. Relecom zocht daarop contact met Joseph Leemans, een oud-Spanjestrijder, die op zijn beurt samen met Paul Nothomb, Henri Agon en Bob Dubois de grondslag legde voor de Partizanen. Hun doel bestond erin de druk van de Duitsers op het oostelijke front te verminderen. Bovendien had Stalin hiertoe opgeroepen. Deze oproep leidde ertoe dat het aantal sabotages toenam. [264]
Eind 1941 ging de GP tot de georganiseerde actie over. In 1942 waren ze al volledig operationeel en begonnen ze vanaf september met de uitgave van twee clandestiene bladen “Le Partisan” en “De Partizaan”. Bovendien gingen ze vanaf 1942 over tot systematische aanslagen op collaborateurs. De partijleiding van de KP en het Nationaal Commando van de partizanen gaven ook het bevel Duitse militairen, bij voorkeur officieren, te viseren. Maar dit laatste werd niet lang volgehouden, wegens de hoge tol die werd betaald onder de verzetslieden voor iedere neergeschoten Duitser.
Voor alle verzetsgroeperingen was 1943 een zwart jaar, maar voor de partizanen werd het bijna noodlottig. In juli 1943 waren de belangrijkste leiders van de KP en de partizanen aangehouden waardoor de acties ernstig in het gedrang kwamen. Niet alleen waren de verbindingen verbroken, maar bovendien bracht de golf van aanhoudingen een sterk wantrouwen teweeg bij de overgebleven partizanen en de basis. In 1944 nam de golf van geweld steeds meer uitbreiding en sloeg de bezetter ongemeen hard toe. Maar deze repressie van de Duitsers had een omgekeerd effect als gevolg, waardoor de partizanen steeds meer sympathie genoten bij de bevolking. De toenemende repressie van de bezetter en de vaak erbarmelijke levensomstandigheden van de bevolking bevorderden de politieke, maar ook de criminele aanslagen, waardoor het steeds moeilijker werd om deze twee soorten geweld uit elkaar te houden. Toch moet men hierin voorzichtig blijven; deze uitwas mag geen smet werpen op de honderden partizanen die sneuvelden in de strijd tegen de bezetter, tegen het nazisme en voor hun idealen. Ten tweede kwam de vervlechting van politieke actie en banditisme nergens anders voor dan in Noord-Limburg. [265]
3.1.4. De uitbouw van het partizanenkorps en de KP in West-Vlaanderen
De hoge leiding van de partizanen begon al vlug met de verspreiding van de organisatie over het hele land. Daarbij kreeg Bob Dubois de opdracht om kernen van partizanen in Vlaanderen te stichten. Hij rekruteerde in het najaar van 1941 Emiel Normon, die aangeduid werd om Jonas Degryse te vervangen als korpscommandant van Zuid-West-Vlaanderen. Normon stelde voor zijn broer Jozef en de gebroeders Tack in zijn groep op te nemen. [266]
Deze personen waren geen onbekenden in de Vlaamse communistische middens. Emiel Normon was de secretaris van de KP in Izegem, bekleedde de tweede plaats op de lijst voor de Kamerverkiezingen in het arrondissement Roeselare-Tielt en was lid van de Centrale Controlecommissie en van het uitgebreid partijbestuur. André en Michel Tack waren eveneens lid van de KP in Izegem. Jozef Normon, die had meegevochten in de Internationale Brigades, werd in november 1941 aangehouden door de Duitsers, die op zoek waren naar oud-Brigadisten. [267]
Ondertussen zat men in de kringen van de KP ook niet stil. Op 10 mei, toen vele communisten moesten onderduiken, werd de partij geherstructureerd op basis van groepen bestaande uit 3 man. Ook werden er nieuwe verantwoordelijken aangesteld per federatie. In West-Vlaanderen was dat voor Oostende Emiel Monteyne, voor Roeselare Jonas Degryse en voor Brugge George De Meyere. De politieke instructeur voor West-Vlaanderen was Gerard Van Moerkerke, gestuurd door Fons Bosmans, secretaris van de partij. Van Moerkerke was de tussenpersoon tussen het Centraal Komitee en de Westvlaamse federaties. Door zijn toedoen werd ook een federatie in Brugge opgericht. Van Moerkerke bleef in West-Vlaanderen van juni 1941 tot april ’42. [268]
In Kortrijk ontmoette hij op 11 september 1941 Stan Vanhaverbeke, Maurice Latour (beiden lid van de KP) en Albert Deconinck, Oud -Spanjestrijder. Deconinck (alias Victor, mijnheer Soenen, Dierikx) kreeg de opdracht van Van Moerkerke om naar Roeselare te gaan. Hij zou zorgen voor de strikte clandestiene reorganisatie van de illegaal verklaarde partij. Bij zijn aankomst begon hij direct met dit werk. “ Dit was echter een gevaarlijk werk, omdat de Duitsers misschien op de hoogte waren van het lidmaatschap van de 35 leden van de partij. Daarom zocht ik in een kring van sympathisanten en bouwde van daaruit een illegale organisatie uit”. Ondergedoken bij militanten in Rumbeke en Roeselare, richtte hij de federatie Roeselare op.[269] Op het einde van de oorlog bleef slechts één federatie over. Deze omvatte de hele provincie West-Vlaanderen en had als hoofdzetel Kortrijk . Ze was rond mei 1944 ontstaan uit een fusie van de federatie “Zuid-West-Vlaanderen”, die kort daarvoor de federatie Kortrijk, Menen, Ieper heette.[270]
Niet alleen reorganiseerde Albert Deconinck de Westvlaamse KP, maar hij zou ook actief meehelpen aan de uitbouw van de partizanen in de streek. In september 1941 besloot het Nationaal Comité van de KP het gewapend verzet in West-Vlaanderen op gang te brengen. Om dit doel te bereiken, besloot het een van haar beste krachten te sturen, namelijk Albert Deconinck. Wat was de rol van Albert Deconinck en hoe ging hij daarbij te werk? In de eerste dagen kreeg hij van Fons Bosmans, organisatiesecretaris voor Vlaanderen, opdracht zich in Kortrijk te melden. Hij had afgesproken in het café “Het Kelderke” onder het hotel “Continental” met Gerard Van Moerkerke. [271] Maar met deze afspraak liep het mis en de contactman kwam niet opdagen. In het Kortrijks Museum voor Schone Kunsten vond hij onderdak bij een oude kennis. Later kreeg hij opnieuw de opdracht om naar Kortrijk te vertrekken. Op 11 september was Deconinck opnieuw in Kortrijk nu met een adres in de Graaf Boudewijn IX-laan bij Stan Vanhaverbeke. Ook Gerard Van Moerkerke ( alias Felix) en Maurice Latour waren aanwezig. Daar kreeg Deconinck te horen dat hij partijverantwoordelijke van de afdeling Roeselare zou worden.[272] Omdat men ervan uitging dat de Duitse politie eerder het communistische verzet in een grootstad dan in een van oudsher katholieke Vlaamse plattelandsgemeente zou zoeken, kreeg hij als standplaats Rumbeke. Hij was er gekend als Victor, alias Dierickx, alias mijnheer Soenen. Gewapend met een schrijfmachine en een “aftrekbak” gaf hij een 400-tal exemplaren van het blad “Onze Weg” af.[273]
In oktober was hij al zover met de omgeving vertrouwd dat hij aan de oprichting van een gewapend verzet dacht. Hij legde contact met de groep rond Emiel Normon en probeerde nieuwe verzetskernen te stichten. Zo kon hij in september 1941 al over twee speciale groepen beschikken: één te Izegem, onder leiding van Emiel Normon, en één te Wevelgem, een groep rond Georges Declercq, samengesteld uit arbeiders van het vliegveld. Deze groepen kregen als codenaam “Het Kinderwelzijn”. “Het partizanenkorps West-Vlaanderen was geboren”. [274] Tot de acties van deze speciale groepen behoorden het vernielen van legervoorraden, het in brand steken van hooi-, vlas- en textielopslagplaatsen, overvallen op gemeentehuizen met het doel ravitailleringszegels te bemachtigen, het saboteren van spoorwegen en aanslagen op collaborateurs. Op het einde van 1941 werden deze “speciale groepen” gebruikt als basis voor het Zuid-Westvlaamse Partizanenkorps. Uit deze groepen kwamen dus de eerste detachements-en compagniecommandanten voort. Emiel Normon werd korpscommandant en Albert Deconinck moest toezien, als instructeur, op de organisatie en de veiligheid. [275]
Het was vooral in de omliggende gemeenten dat een sterk partizanenkorps gevormd werd. Uit een interview met Albert Deconinck blijkt dat dit in Kortrijk niet zo sterk was. De reden hiervoor ligt in het feit dat, wanneer de landing van de Geallieerden op de Belgische kust zou plaatshebben, men vreesde dat alle steden zouden worden afgesloten door de Duitsers, waardoor de partizanen geen acties meer zouden kunnen voeren. Het was dus niet aangewezen een partizanenkorps uit te bouwen in de stad Kortrijk, daar met de bevrijding ieder contact met de andere partizanen onmogelijk zou worden. Twee partizanenkorpsen waren voor Kortrijk en het omliggende belangrijk, namelijk dat van Wevelgem en Izegem. [276]
Ondertussen bleef Gerard Van Moerkerke nog steeds actief. Hij was via Olivier Laporte in contact gekomen met André Verhaeghe, spilfiguur van het Kortrijkse verzet. Deze laatste zou het verzet in de omliggende gemeenten in een groter geheel integreren, o.a. ook het verzet in Harelbeke. [277]
3.2. De OF/KP in Kortrijk
We beschikken voor deze verzetsbeweging over een enorm aantal leden, die we onmogelijk allemaal afzonderlijk kunnen behandelen. Bovendien is het zo dat de meesten van die leden zijn toegetreden op het einde van de oorlog. In de optiek de ‘verzetsstrijders van het eerste uur” te behandelen, hebben we alleen dezen die voor het einde van 1943-begin 1944 tot het verzet toegetreden waren, uitvoerig besproken en ook die waarvan we daadwerkelijk acties op hun naam mogen toeschrijven. Zowel de personen die vanaf het begin bij de verzetsorganisatie betrokken waren, als de “verzetsstrijders van het laatste uur”, zullen verwerkt worden in het tweede deel van de studie, namelijk de statistische analyse.
3.2.1. Het ontstaan van het Kortrijkse OF-KP: de stichtersgroep en de eerste contacten
André Verhaeghe was de drijvende kracht achter de oprichting van het verzet in Kortrijk samen met Walter Debrock, een linkse socialist uit Oostende. Achter de schermen speelden vooral ook Maurice Naert en Olivier Laporte een belangrijke rol. Hoe kwamen de eerste kernen van verzet in Kortrijk tot stand en wie waren de kopstukken? Verhaeghe was geboren in Kortrijk op 10 januari 1914 en van huize uit socialist. Hij engageerde zich in de jaren ’30 in de socialistische beweging. In 1938 werd hij de secretaris van de plaatselijke BWP- afdeling en zette een heleboel acties op voor de Spaanse politieke vluchtelingen en alle slachtoffers van het Nationaal-socialisme. Toen de oorlog uitbrak zocht Verhaeghe naar middelen die de bezetter konden tegenwerken: ”Ik kon mij niet verzoenen met een definitieve overheersing van het nazisme. Ik was te scherp bewust”. [278]
In augustus nodigde hij een aantal leiders van de plaatselijke vakbond van de BWP uit, namelijk Ernest Maes en Pierre Tytgat, en belegde hij een vergadering in de woning van de BWP-senator Arthur Claeys, waarbij een aantal plaatselijke vakbondsleiders van de BWP aanwezig waren. Er werd gedebatteerd over de houding ten opzichte van de bezetter. Hij probeerde hen te overtuigen om mee in het verzet te gaan, maar botste op “verzet”. Ernest Maes en André Verhaeghe waren het niet eens met de mening van Arthur Claeys, die niet wilde deelnemen aan actief verzet. Verhaeghe ontvreemdde daarop een schrijfmachine uit de lokalen van de BWP en sloeg de weg van het daadwerkelijk verzet in. [279]
Reeds in september 1940 stelde Verhaeghe het eerste clandestien blaadje op (Oproep aan de bevolking met de volgende inhoud: “De oorlog is niet ten einde. Engeland houdt stand”) en verspreidde het in de brievenbussen van mensen, waarvan hij zeker wist dat ze anti-nazi waren. Andere korte manifesten die hij typte en in het donker verspreidde, waren: “Engeland houdt stand”, “Amerika en Rusland komen in de strijd”, “Weigert voor de nazi’s te werken. Saboteert waar het kan”. [280] Ondertussen polste hij naar mensen die met hem zouden willen meewerken. Op die manier kwam hij in contact met Walter Debrock, die eveneens op zoek was naar betrouwbare elementen. Zo vonden de eerste besprekingen voor de oprichting van actief verzet plaats tussen Walter Debrock, leraar aan het Atheneum te Kortrijk, en André Verhaege in september 1940. Hun eerste bijeenkomst vond plaats in de herberg “De Zwaan” aan de Luipaardbrug. Een manifest werd uitgegeven, uitgedeeld en aangeplakt om de bevolking op de hoogte te brengen van het bestaan van een verzet en hen aan te sporen om de strijd tegen de Duitse bezetter te starten. [281]
Er werden andere personen, “die anti-Duitse gevoelens koesterden”, aangesproken om een groep te vormen met de bedoeling het Duitse leger te saboteren. Zo werd in contact getreden in de lente van 1941 met een andere clandestiene beweging. Het was Walter Debrock die Verhaeghe in contact bracht met de groep rond Olivier Laporte, stichter van de KP-afdeling Kortrijk, die zich vanaf de inval op dergelijke acties toelegde en dit nog voor de operatie Barbarossa. Wanneer deze gezamenlijke beweging was ontstaan, zijn we niet kunnen te weten komen. Aan het hoofd van deze groep stonden Olivier Laporte, Werner Vandenborre en Stanislas Vanhaverbeke. In januari 1941 kwam Verhaeghe, langs Werner Vandenborre, in contact met Stanislas Vanhaverbeke, lid van de KP. [282] Het OF bestond toen nog niet.
Laporte bracht Verhaeghe op zijn beurt in contact met Gerard Van Moerkerke uit Gent, die voor de KP-West-Vlaanderen verantwoordelijk was. Onder zijn invloed zal Verhaeghe“ een gewillige prooi van de KP worden. Ikzelf, en met mij vele anderen, zouden nooit lid geworden zijn van de kommunistische partij, indien wij op enige medewerking van de socialistische leiders hadden kunnen rekenen. De KP trok mij onweerstaanbaar aan en ik werd er spoedig een enthousiast lid van. Na de bevrijding heb ik (weer met vele anderen) ingezien dat de gevolgde politiek van de KP niet beantwoordde aan mijn verwachtingen.” [283] Verhaeghe kreeg van Van Moerkerke de leiding over het gewest Kortrijk in handen.
Ook zocht Verhaeghe contact met de liberalen en vond daartoe de liberale volksvertegenwoordiger Valeer Tahon. Die overhandigde hem 5000 frank als steun. Vanaf september 1941 zal hij geregeld financiële steun verlenen aan ondergedokenen.[284] Langs Walter Debrock leerde hij in de liberale middens Marie-Louise Lottin, lerares aan het Koninklijk Atheneum, en Amaat Raes kennen. [285]
3.2.2. De uitbouw van de verzetsactiviteiten: de sluikpers.
3.2.2.1. De activiteiten van de groep rond Verhaeghe : de periode van september 1940 tot aan de arrestaties van 1942
Tot in september 1941 bestonden de acties uit het rondhalen van steun, het aansporen tot werkweigering, sabotage, het inrichten van de groep op militaire basis en het verzamelen van wapens en munitie. Op dit tijdstip telde de beweging, die zich al had uitgebreid tot de gemeenten Kortrijk, Harelbeke, Zwevegem, Avelgem, Otegem, Vichte, Ingooigem, Bissegem, Heule, St.- Denijs, Heestert, Moen en Deerlijk, een 100-tal leden die actief betrokken waren in de strijd tegen de Duitse bezetter. [286]
De voornaamste activiteit rond de groep van Verhaeghe (schuilnaam Tom) bestond voornamelijk uit het opstellen, drukken en verspreiden van de clandestiene pers, die vanaf 1941 bij grote aantallen zal verspreid worden en afkomstig was vanuit deze linkse kringen. De sluikpers was hier de eerste vorm van verzet. Daarom zullen we ons eerst hierop toespitsen. De sluikbladen werden over het grootste deel van West-Vlaanderen verspreid, tot zelfs in Brugge waar Simonne Danneels voor de verspreiding zorgde. [287]
Het werk van de sluikpers zorgde voor allerlei problemen. De drukkers moesten zich redden met een “aftrekbak” of met een duplicator die met de hand werd bediend en waarvan de wisselstukken in het normale handelscircuit praktisch onvindbaar waren. Bij een eventuele breuk waren de opstellers aangewezen op de eigen vindingrijkheid of op de handigheid van de mecaniciens van de “Kortrijkse Kunstwerkstede”. Uit deze firma kwamen ook inkt, papier en stencils. Wie geen “aftrekbak” of duplicator had, typte de tekst gewoon in zoveel mogelijk exemplaren met doorslagpapier en dit werd zo vaak overgedaan tot men een voldoende aantal doorslagen had met onderaan de gebruikelijke formule: kopiëren en doorgeven a.u.b.[288]
Hoe werd de sluikpers georganiseerd en wie waren de voornaamste opstellers? Op een van de bijeenkomsten besloten André Verhaeghe, Werner Vandenborre, Stan Vanhaverbeke, Maurice Naert en Gerard Moerkerke een blad uit te geven : “De Fakkel”. De redactie was in handen van Walter Debrock, Verhaeghe (die ook de illustraties tekende), Naert en Raes en zijn vrouw.[289] Het eerste nummer verscheen in januari 1941, nadien onregelmatig. Op het einde van 1941 verscheen het maandelijks.[290] Om deze opdracht te kunnen vervullen kreeg Naert een schrijfmachine van Debrock waarmee hij zijn teksten thuis opstelde. Gezien geen brieven zonder de vermelding van de afzender mochten verstuurd worden, lieten ze de stempels van Winterhulp namaken en verzonden de krantjes in omslagen voorzien van deze stempel. De omslagen en de nodige postzegels werden bezorgd door Maurice Naert, die bij de Boerencorporatie werkte en ze daar weggoochelde. Toen André Verhaeghe werd tewerkgesteld op het stadhuis van Harelbeke, draaide hij daar in samenwerking met Albert Vandamme, stencils af met de duplicator en op papier van de stad en dit met het stilzwijgend medeweten van de toenmalige stadssecretaris, Jeroom Herreman. Daar werden ook veel rantsoeneringszegels gestolen, die gebruikt werden voor ondergedoken weerstanders en voor families van ondergedoken werkweigeraars. [291]
De verspreiding van de eerste oplage van “De Fakkel” gebeurde via de SSK en op die manier kwam die in de fabrieken terecht. Vooral de Kortrijkse firma De Coene en Bekaert in Zwevegem waren de uitgelezen doelwitten voor het verspreiden van deze clandestiene bladen. Ze zetten de arbeiders aan tot traag werken en, in de mate van het mogelijke, tot de sabotage van de produktie. Ook kwamen de inkt, stencils(stiften) en papier van de Kortrijkse Kunstwerkstede.[292] ‘s Nachts werd een aanzienlijk deel in de bussen gestopt , waaraan onder meer Maria Blondeel, Julia Catteeuw, Werner Vandenborre, Maurice Latour, Norbert Leleu, Henriette Vandendriessche, Stanislas Vanhaverbeke, Prosper Vermeulen en vele anderen hun medewerking verleenden.[293] Het gevaar om door de stadspolitie gesnapt te worden was beperkt, doordat de Adj. Commissaris Robert Deltour heimelijk het dienstrooster van de nachtrondes doorspeelde. [294]
Een deel van de redactieleden van “De Fakkel” stelde ook “De Boer” op. Ook Albert Deconinck, afkomstig uit Mechelen en ondergedoken in Kortrijk van eind ’40 tot ’41, was hierbij betrokken. Hij was bovendien boerenverantwoordelijke. [295] Dit blad werd voor het eerst in september van datzelfde jaar verspreid en in totaal verschenen 2 of 3 nummers. [296] Het was vooral bedoeld om de boeren te sensibiliseren voor het verzet tegen de onderdrukking door de Duitse bezetter. “De bezetter ruïneert de boeren! Boeren slaat de handen in mekaar en smijt de Korporatie de deur uit.-Weigert gezamenlijk nieuwe bijdragen te betalen””.[297]
Ongeveer gelijktijdig met “De Boer”, die -zoals de naam al verklapt- zich voornamelijk richtte tot de landbouwers, werd een blad uitgegeven, bestemd voor de schoolgaande jeugd, “De Jonge Strijder”. Dit blad ontstond in het kader van de actie die gevoerd werd om de jeugd voor het verzet te winnen. Naert, die enkele jaren ervoor nog aan het Atheneum had gestudeerd, was belast met de leiding en de uitbouw van een jeugdafdeling. De actie spitste zich dan ook toe op het Atheneum. “De Vrije Jeugd”, dat een nationaal orgaan van het OF was, en waarvoor Naert af en toe artikels schreef, werd opgericht onder invloed van KP-koerier Bob Woestijn. Het werd opgesteld door Vanhazebrouck, de scholier Maurice Vangilbergen en Naert. [298] In het begin verschenen een 500-tal exemplaren, wat aangroeide tot een 1000-tal. De inhoud was gericht tegen de bezetter en de “zwarte” leraars. Bovendien wees het de jongeren op de gevaren van de Duitse Oostfrontpropaganda.[299]
Intussen was het OF in Kortrijk ontstaan en in september 1941 bracht het twee bladen uit: “België Vrij” en “Front van de Onafhankelijkheid”. Dit laatste was waarschijnlijk bedoeld om ruchtbaarheid te geven aan het feit dat er een organisatie van het OF in de streek was ontstaan. Het verscheen op een 200 à 400 exemplaren op hetzelfde ogenblik als “De Boer” en “De Fakkel”. Het werd opgesteld door de communistische kern in Kortrijk, namelijk door Walter Debrock, André Verhaeghe en Maurice Naert.[300] “België Vrij” werd eveneens verspreid door Debrock, Verhaeghe, Naert en de nieuwkomer Fred Wallecan, tekenleraar aan het Atheneum te Kortrijk en afkomstig uit Menen. Het blad verscheen maandelijks op een 500 à 600 exemplaren en werd verdeeld op identieke wijze als de andere Kortrijkse bladen.
Uit het bovenstaande blijkt dat, zelfs met de oprichting van het OF, de bladen steeds door dezelfde personen werden opgesteld. Dit toont aan dat er geen echte scheiding was tussen het OF en de KP. Het is niet zo dat met de scheuring van midden 1941, waarbij een groot deel van de groep voor het OF koos, de samenwerking tussen de KP en het OF volledig wegviel. Vooral op het gebied van de sluikpers was het moeilijk een scheidingslijn te trekken tussen een communistische pers en de bladen afkomstig van het OF. Het is pas midden 1942, na een hele reeks arrestaties van kopstukken, dat de groepen meer autonoom zullen worden ingericht. Omer Vandemeulebroucke beaamde dit: “In het begin werd alles onder de noemer van de weerstand geplaatst “tout court”. De scheiding tussen de groepen was er niet. pas vanaf de arrestaties van 1942 zal er een duidelijkere scheiding komen tussen de verschillende groepen.” [301] Deze interactie tussen de KP en het OF had voor gevolg dat de clandestiene wereld erg kwetsbaar was. Dit blijkt uit het onderstaande.
In maart 1942 bracht een vloedgolf van arrestaties het wegvallen van de sluikbladen en het oprollen van de organisatie met zich mee. Vijf bladen, in handen van dezelfde personen, namelijk “De Fakkel”, “De Boer”, “De Jonge Strijder”,” Front van de Onafhankelijkheid” en “België Vrij”, zullen in één keer van het toneel weggeveegd worden doordat de belangrijkste medewerkers in de handen van de politie vielen. Wat was er in 1942 gebeurd? Uit het activiteitenverslag voor de periode van 16 tot 31 maart 1942 blijkt dat de Geheime Feldpolizei de groep op het spoor was: “Ook in de hoogste klassen van het Atheneum te Kortrijk valt een intense anti-Duitse propaganda activiteit te bespeuren. Vlugschriften als “Die Fackel” (De Fakkel), “Die Freie Jugend” (De Vrije Jeugd), “Die Revolutionäre Jugend Flanders” (De Revolutionaire Jeugd van Vlaanderen), “Die Rode Fahne” (De Rode Vaan), “Die Rote Streiter” (De Rode Strijder) en “La Libre Belgique” worden er verspreid. Vijftien leerlingen zijn al in hechtenis genomen, vijf van hen zijn naar de krijgsraad verwezen. Twee oudleerlingen van het Atheneum (waaronder Naert) zijn gearresteerd omdat ze zich een aanzienlijke hoeveelheid van de bovenvermelde opruiende geschriften hadden aangeschaft en deze onder de leerlingen hadden uitgedeeld”.[302]
Hoe kwam het dat de GFP lucht had gekregen van de clandestiene activiteiten? Uit een interview met Omer Vandemeulebroucke blijkt “dat de Sicherheitsdienst vanaf de inval van Duitsland in de Sovjetunie over een aantal adressen beschikte van communisten. Zelfs voor deze inval wisten ze wat er aan de hand was. Ze gingen niet over tot rechtstreekse actie en wachtten tot ze de leiding konden treffen. Hoe ze aan deze lijsten zijn geraakt, is een andere zaak. Vermoedelijk kwamen deze gegevens uit de hoek van de collaboratie. Want de procureur des konings in Kortrijk, namelijk Mostaert, wilde op 10 mei de lijst van communisten niet indienen.”[303] Het was ook zo dat in het Atheneum de gezindheid van de leraars en de directie diametraal tegenover elkaar stonden. Ook onder de studenten gaapte de kloof al even diep. Bovendien helde de studieprefect Van der Biest meer naar de kant van Duitsgezind. Volgens Marie-Louise Lottin was hij de oorzaak van de golf van arrestaties, daar hij cruciale informatie had doorgespeeld aan de Feldwebel Bernhard Galle, die over een verzameling sluikbladen en pamfletten beschikte en op die manier gemakkelijk de opstellers ervan op het spoor kon komen. [304]
De gevolgen van de arrestaties in het Atheneum waren nefast voor het verzet in Kortrijk. De aangehouden leerlingen waren lid van verschillende organisaties tegelijk. Maurice Naert werd gearresteerd op grond van het bezitten en verdelen van sluikbladen. Hij werd veroordeeld tot 1 jaar en zes maand gevangenisstraf op basis van “het herhaaldelijk verspreiden van duitsvijandelijke vlugschriften en het niet afleveren van duitsvijandelijk propagadamateriaal” . Jacques Vanhazebrouck werd veroordeeld tot zes maanden opsluiting. Ook Maurice Vangilbergen werd opgesloten voor 1 jaar en zes maand. [305]
De andere kopstukken zoals Werner Vandeborre, André Verhaeghe en Walter Debrock doken zo vlug mogelijk onder toen ze lucht hadden gekregen van de arrestaties. Verhaeghe en Debrock verlieten zelfs West-Vlaanderen. Verhaeghe behield tijdens zijn verblijf in Rumbeke toch nog steeds contact met de Kortrijkse “kameraden”. In juni 1942 werd hij door het Nationaal Commando overgeplaatst naar Antwerpen. Hij moest daar de overgebleven groepen, die na de arrestatie van negen verzetslieden volledig waren stilgevallen, opnieuw reorganiseren. Hij kreeg dus de verantwoordelijkheid voor de hele provincie Antwerpen en een gedeelte van Limburg. Samen met Debrock werkte hij daar actief mee aan de sluikpers van het OF. Maar als gevolg van verklikking werden ze beiden door de Gestapo in Antwerpen opgepakt. [306]
Ondertussen probeerde Stan Vanhaverbeke op eigen houtje nog “De Fakkel” verder uit te geven maar ook zijn arrestatie in juni 1942 gooide roet in het eten. Werner Vandenborre, die na de vlucht van Verhaeghe en Debrock de leiding op zich had genomen, werd in juli of augustus eveneens ingerekend. [307] De sluikpers was volledig ontredderd. Pas vanaf juni 1942 zal een nieuwe wind waaien in deze vorm van verzet, met de aanvoer van nieuwe kopstukken door de Nationale Leiding.
3.2.2.2. De tweede periode van de sluikpers: juni 1942 tot aan de bevrijding.
Na het oprollen van het hele netwerk, was de balans weinig hoopgevend: de belangrijkste steunpilaren van de sluikpers zaten achter slot en grendel en de meeste kopstukken moesten zich schuil houden. De illegale sluikpers bestond niet meer, met uitzondering van enkele kranten die van buiten Kortrijk kwamen en door Alfred Legon werden verspreid. De nationale leiding gaf opdracht aan Albert Deconinck, landbouwverantwoordelijke die al lang actief was in West-Vlaanderen, Georges Gintertaele, organisatiesecretaris, en Geert Vercammen, politiek secretaris en veiligheidsverantwoordelijke, om het verzet nieuw leven in te blazen, wat Albert Deconinck eveneens zou doen voor het gewapend verzet. [308]
Na de vele arrestaties kreeg Prosper Vermeulen, die tot dan toe de verdeler van de sluikpers en een grote rol in het OF en Solidariteit vervulde, de opdracht van Marcel Latour, de provinciale verantwoordelijke van het OF, om de technische kant van de sluikpers te verzorgen en te zorgen voor de financiële hulp. Toen op 13 februari 1943 Latour ingerekend werd, verbleef Vermeulen vanaf dan in Waasten en zette hij daar het werk verder als gewestelijk organisatieverantwoordelijke van de PM en solidariteitsverantwoordelijke in de Westhoek. [309] De teksten van “De Boer” en “België Vrij” werden daar opgesteld en verspreid door de Poperingenaar Clément Deconinck, Prosper Vermeulen, Albert Deconinck en Georges Gintertaele. Op 10 december 1943 werd Prosper Vermeulen gearresteerd door de Gestapo.[310]
Hoe verliep deze arrestatie? In de herfst van 1943 kreeg Albert Deconinck het bericht dat ze te Poperinge een neergeschoten Engelse piloot moesten ophalen. Er was daar ook iemand die zich bij het Partizanenleger wenste aan te sluiten en een groep wilde stichten. Daarop gingen Albert Deconinck en Georges Gintertaelle naar Prosper Vermeulen en beraadslaagden over een te volgen plan. Prosper zou de piloot ophalen en de andere twee zouden de contactpersoon, die wenste toe te treden tot het partizanenleger, opzoeken. Zo gezegd, zo gedaan. Maar wat bleek? De hele zaak was een opgezet spel door de Gestapo. Op de plaats waar Prosper Vermeulen zijn piloot diende te ontmoeten, werd hij door de Gestapo opgepakt. Ondertussen ondervroegen Deconinck en Gintertaelle de kandidaat, maar zijn antwoorden leken beiden zeer verdacht. Deconinck gaf teken aan Gintertaelle om weg te gaan en liet de persoon nog eens verstaan dat ze beiden gewapend waren. “We waren amper 5 minuten weg of het café (naam onbekend) werd belegerd door Feldgendarmen. Onze kandidaat-partizaan was een Gestapo-agent.” [311]
Tien dagen na de arrestatie van Vermeulen werd “België Vrij” uitgegeven met een oplage van 25.000 exemplaren. Dit blad werd verspreid door Omer Vandemeulebroucke (alias Oscar) die ondertussen aangeduid was als Propaganda-en Agitatieverantwoordelijke. Dit gebeurde toen hij hoorde dat zijn oom Vermeulen gearresteerd was. “Dit had hij gedaan om aan de bezetter te bewijzen dat de OF-pers niet dood was en hoopte op die manier de Duitsers op een dwaalspoor te brengen door hen te doen denken dat de kopstukken niet ingerekend waren”[312] In de streek van Kortrijk werd Omer nu de verantwoordelijke van het Technisch Apparaat. Samen met zijn vrouw Frieda Laverge werd bij hen thuis een ware illegale drukkerij geïnstalleerd. Papiervoorraden en inkt werden opslagen bij familieleden. De papiervoorraden van de Kortrijkse Kunstwerkstede werden nog duchtig aangesproken, maar men kocht nu eveneens papier op rollen aan uit Brussel, dat per trein via Antwerpen naar Kortrijk kwam en versneden werd op quartoformaat. [313] Dit functioneerde tot aan de bevrijding. Nooit is het door de Duitse politiediensten gevonden. [314]
Vanaf begin 1944 kreeg Vandemeulebroucke op het redactionele vlak hulp van Maurice Naert en Jacques Vanhazebrouck, die in september en oktober 1943 de gevangenis hadden verlaten. De technische dienst bleef in handen van Vandemeulebroucke en zijn vrouw Frieda. Bovendien kreeg ze volgende taak toebedeeld: ze stond in voor inkt en papier, het ophalen van de redactionele bijdragen en het deponeren van de sluikbladen in de hoofddepot. Marguerite Devestel en Henriëtte Vandendriessche zorgden eveneens voor de koerierdienst. [315] In februari 1944 waren de belangrijkste opstellers Marie-Louise Lottin, Jacques Vanhazebrouck en Omer Vandemeulebroucke.[316]
In de loop van 1944 zagen nieuwe sluikbladen het licht, namelijk “De Bevrijding” met de Franstalige versie “L’Etincelle”. In augustus 1943 hadden Deconinck, Gintertaele en Vandemeulebroucke besloten deze twee op te richten, als organen van de KP-federatie Kortrijk-Menen-Ieper, en dit ter vervanging van “De Redding”, “Onze Weg” en “De Fakkel”. “De titel “De Bevrijding” leek ons gepaster daar de politieke omstandigheden ook veranderd waren”.[317] Deze bladen verschenen voor het eerst in februari 1944, ongeveer om de maand tot aan de bevrijding met een oplage van 1500 voor het Nederlandstalige blad en 175 voor het Franstalige blad. We kunnen zelfs stellen dat dit blad de partizanenacties ondersteunde, want we vinden iedere keer een rubriek met de volgende titel “We ontvingen van het Vrijkorps der Belgische partizanen volgende medeelingen”.
Bovendien steunde het ten volle de acties van de partizanen en keurde deze goed: “deze eenheid betekent strijd voor de bevrijding van het land... Moedige partizanen belemmeren het transport van den vijand en kogelen verraders neer...”.[318] “De Bevrijding” werd opgesteld door de drie initiatiefnemers, bijgestaan door Maurice Naert, en mikte op Zuid-West-Vlaanderen. Vanaf mei werd de ondertitel veranderd in “Orgaan der Vlaamse Kommunistische Partij West-Vlaanderen”. “De Bevrijding” werd in het Frans vertaald in “L’Etincelle” door Deconinck, Vandemeulebroucke en Theo Vanhoutte en was bestemd voor Moeskroen, Waasten, Komen, Wervik en Menen. Vanaf juni 1944 werden Jacques Vanhazebrouck en Marie-Louise Lottin belast met het beheer. Beiden namen ook het blad “België Vrij” over en verzorgden de technische dienst ervan. [319]
Naast deze twee clandestiene bladen ontstonden nog andere communistisch geïnspireerde bladen in Kortrijk. “De Werkweigeraar” werd in maart 1944 opgericht. Het blad “Onze Gids” was bedoeld voor de leden van de KP en werd opgesteld door Deconinck en later door Frans Verdonck. ” De Boer” verscheen terug vanaf maart 1944 samen met “Ons Belang”, een blad bedoeld voor de arbeiders in de firma De Coene. Het doel van “Ons Belang” was de rechten van de arbeiders in de firma te verdedigen. “Maar wij arbeiders uit de privaat, zyn ook niet in staat om met ons loon toe te komen, we eischen dan ook ons recht op de 2000 fr. pp. Hoe welkom zou dit niet zijn in onze arbeidersgezinnen. Dat ons die 2000fr. zoo maar niet in onze zakken gaat stoppen kan men wel licht begrypen. Wy moeten daar voor stryden en ZULLEN er ook voor stryden.” [320] Dit blad werd voornamelijk verspreid door Omer Vandemeulebroucke en Olivier Laporte. [321] Het Kortrijkse OF gaf ook een blad uit in 1944, namelijk “Het Vrije Leieland”. Het verscheen slechts één keer in augustus 1944, toen de bevrijding in zicht kwam. “Het moet ook, dat in de eerst komende weken, die misschien wel de zwaarste en moeilijkste van gansch den oorlog zullen zijn, de landbouwers eindelijk de nationale plicht van Solidariteit zullen begrijpen en dat ZIJ AAN WIE HET GEDURENDE GANSCH DEN OORLOG NIETS ONTBRAK, een helpende hand reiken aan de bevolking der steden. Het Onafhankelijkheidsfront vaardigt diensvolgens volgende maatregelen uit... ABSOLUUT VERBOD VAN DORSCHEN MET MECHANISCHE DORSCHMACHIEN. VERBOD VAN LEVERING VAN KOOLZAAD. TEN STRENGSTE VERBODEN TE VERKOPEN AAN SMOKKELAARS.” [322]
Het blad “Solidariteit” werd opgesteld door Marguerite Devestel, verantwoordelijke voor de Solidariteitsdienst, Frieda Laverge (alias Hilde) en Louise Lottin. Het bevatte propaganda voor de financiële bijdrage en bevatte lijsten van steungevers.[323]
We kunnen dus concluderen dat de sluikpers na de arrestaties in het Atheneum, met vallen en opstaan tot aan de bevrijding heeft kunnen standhouden.
3.2.3. De activiteiten van Solidariteit “Het Rode Kruis van het OF “ tot aan de bevrijding
Na de razzia “Sonnewende” zag de KP de nood in van een steunfonds dat de ondergedokenen en hun familie kon helpen. Het doel van Solidariteit bestond er dus al voor de oorlog in om zowel de tegenstanders als de slachtoffers van het nazi-regime materieel en financieel te helpen. Maar in de eerste maanden van de bezetting rezen voor Solidariteit volgende problemen: ten eerste verbleef nog een groot deel politieke vluchtelingen in het land die moesten geholpen worden, ten tweede werd er door de Duitsers jacht gemaakt op de leden van de Internationale Brigades en als laatste obstakel werd de BWP, de belangrijkste steunpilaar voor Solidariteit, ontbonden. Nu bleek het belang van de geregionaliseerde structuur.
Oorspronkelijk werd Solidariteit opgericht om uitgeweken opposanten van het Italiaans fascisme te steunen. Toen Hitler aan de macht kwam in Duitsland en vooral tijdens de Spaanse burgeroorlog nam de actie van Solidariteit snel uitbreiding. Oorspronkelijk was het een beweging die zeer nauwe banden had met de partij. Naarmate het OF zich op nationaal vlak verspreidde , integreerde Solidariteit zich in het OF en kreeg ze een grote autonomie ten opzichte van de KP. Om beter het hoofd te kunnen bieden aan de stijgende vraag om hulp, werd de organisatie regionaal uitgebouwd. [324]
In Kortrijk nam Prosper Vermeulen de taak op zich om Solidariteit te stichten. Hij werd vanaf augustus 1940 hoofdverantwoordelijke voor het Kortrijkse en begon met het inzamelen van geld in de eerste plaats bij diegenen die hij voor de oorlog met hetzelfde doel had aangesproken, namelijk voormalige de leden van de BWP, de gewone arbeiders en de gegoede burgerij. Om zijn anonimiteit te verzekeren kreeg iedere schenker een schuilnaam of herkenningswoord, waarnaast het geschonken bedrag stond. Deze periodieke lijst zal later uitgroeien tot een sluikblad onder de titel “Solidariteit”.
Ook in de omliggende gemeenten ontstond er weldra een behoefte aan een dergelijk fonds, vooral vanaf het begin van 1942 toen, door een vloedgolf van arrestaties, verschillende mensen moesten onderduiken. In de omliggende plattelandsgemeenten werden landbouwers aangesproken, omdat die gemakkelijker voedsel en zegels konden afstaan. Alles werd overgemaakt aan André Verhaeghe, die er later was bijgekomen, en Prosper Vermeulen, de solidariteitsverantwoordelijken voor de streek. In de eerste fase, voor de arrestaties van 1942 en toen er nog geen mensen moesten onderduiken, maakten zij deze steun over aan Gerard Van Moerkerke[325]. Vanaf ’42 moesten de fondsen aangewend worden voor het eigen volk in de eigen gemeenten, zoals ook in Harelbeke. [326]
Maar eind ’42 werd Prosper Vermeulen, die sinds de zomer van ’41 penningmeester van Solidariteit voor West-Vlaanderen was, door de Duitse politie opgespoord en moest hij uit veiligheidsoverwegingen in de illegaliteit gaan. [327] Hij werd overgeplaatst in opdracht van Maurice Latour naar Waasten als instructeur voor het gewest Ieper, Poperinge, Diksmuide en Veurne en als solidariteitsverantwoordelijke voor de Westhoek. [328] Zijn activiteiten in Solidariteit zullen worden voortgezet door Laverge Frieda als solidariteitsverantwoordelijke.[329]
Ook het sluikblad “Solidariteit” bleef na de verdwijning van Prosper Vermeulen verder verschijnen, maar nu onder leiding van Frieda Laverge , haar man Omer Vandemeulebrouke en Albert Deconinck. Het verscheen nu regelmatig om de maand. Ook Marguerite Devestel bleef actief betrokken bij het opstellen van het sluikblad en zamelde nog steeds geld in voor de “maquisards”. [330] Marie-Louise Lottin, Irma Delabie, vrouw van Olivier Laporte, en Gabriëlla Egels bleven, na het verdwijnen van Prosper Vermeulen, hun taken die ze sinds 1941 vervulden, verder zetten. Deze bestonden uit het ophalen van geld, etenswaren en zegels. [331]
In maart 1943 werd het comité heringericht. De voorzitster werd Nelly Deconinck, de secretaresse was mevr. Raes, alias Louise François, en de penningmeester was Frieda Laverge. Vanaf dit ogenblik werd het een belangrijke beweging en werkte het in heel West-Vlaanderen samen met het Rode Kruis en dit dankzij Nelly Deconinck die voor deze samenwerking had gezorgd. Ook Marie-Louise Lottin en Henriëtte Vandendriessche waren hierbij betrokken. [332]
“Een keer werd solidariteit West-Vlaanderen officieel gesteund, namelijk in april 1944. Vanuit Londen kwam toen een aanzienlijk bedrag de kas spijzen. Voor de rest moest Solidariteit rekenen op de steun van burgers die met vrijwillige bijdragen hun steentje bijdroegen en de giften van belangrijke personen en kleine en grote ondernemingen die naarmate de krijgskansen voor de Geallieerden keerden steeds milder werden”. [333] In het blad “Solidariteit” werd daar als volgt op gereageerd: “ Inderdaad, door een goed gevoerde campagne zijn wij erin geslaagd onze ophalingen ten bate van de gezinnen, slachtoffers van den bezetter, gedurende de maand april te verdubbelen. Ruim VEERTIEN DUIZEND FR. werden door de verschillende ophalers bij het Gewestelijk Comiteit binnengebracht. Velen onzer milde steuners verdubbelden hunne bijdragen, anderen daarentegen brachten nieuwe bijdragen mede. Wij hopen dat allen den ingeslagen weg zullen voortgaan en dat wij in de loop van de maand Mei de VIJFTIEN DUIZEND zullen bereiken. “[334] Eind 1945 staakte Solidariteit haar werkzaamheden, nadat de organisatie in de mate van het mogelijke alle gedeporteerden, politieke gevangenen enz.... bij hun terugkeer had geholpen.
3.2.4. Het gewapend verzet: partizaan of niet? De contacten met de andere verzetsgroeperingen
3.2.4.1. Methodologische problemen
In het onderzoek naar het gewapend verzet en de rol van de Kortrijkse verzetsstrijders hierin, stuitten we op een aantal onoverkomelijke problemen. Ten eerste spreken de mondelinge en geschreven bronnen elkaar tegen. Uit het interview met Albert Deconinck is gebleken dat het gewapend verzet en het partizanenkorps gering was in de stad Kortrijk. De reden hiervoor hebben we al eerder aangehaald. Men dacht namelijk dat wanneer de landing van de Geallieerden op de Belgische kust zou plaatsvinden, alle steden zouden afgesloten worden door Duitsers, waardoor de partizanen geen acties meer zouden kunnen voeren. Daarom werden de belangrijkste partizanenkorpsen buiten Kortrijk opgericht, namelijk dat van Wevelgem en Izegem, die beiden belangrijk waren voor Zuid-West-Vlaanderen.[335] Daarnaast ontstonden er in Roeselare, Ingelmunster, Brugge , Menen, Ieper en Avelgem sterke korpsen. Alhoewel men uit het interview met Albert Deconinck zou kunnen stellen dat er in Kortrijk een gering aantal partizanen was, klopt dit niet met wat we in de literatuur hebben teruggevonden. Bovendien wil dit niet zeggen dat er in Kortrijk helemaal geen partizanen aanwezig waren en ze niet betrokken waren bij deze acties. De organisatie van de partizanen was zelfs in Kortrijk uitgegroeid tot een sterke eenheid. [336] We zijn hier dus geconfronteerd met een contradictie: de mondelinge bronnen spreken zowel de literatuur als de informatie die we in de archieven hebben gevonden tegen.
Het tweede probleem hiermee verbonden is het volgende. Indien Kortrijkzanen tot het partizanenleger behoorden, is het zeer moeilijk om deze personen te achterhalen. Na consultatie van de erkenningsdossiers, constateerden wij dat alle plaatselijke verzetslui zich hebben ingeschreven als lid van de PM en daarbij aangesloten waren vanaf 1940 of 1941. Dit stelde ons voor een probleem, daar alle beschikbare literatuur het over dit onderwerp eens is, namelijk de PM werden maar opgericht in februari 1944 en dienden als reservetroepen voor de Gewapende Partizanen.[337] Hoe kan men lid zijn van een organisatie die niet bestaat in 1940-1941? Waarom schreven alle verzetslui zich dan in als lid van de PM na de oorlog, hoewel men voordien in een andere verzetsorganisatie betrokken was?
Ten eerste vonden we een oplossing in de verhandeling van Jan Feys. Ook hij werd met dit probleem geconfronteerd en zocht hiervoor naar een verklaring. Uit een interview door hem afgenomen met Jacques Verbouwhede blijkt dat er na de oprichting van een kleine PM-groep in Harelbeke op het einde van de oorlog, diegene die voordien actief waren, zich ook als lid van de PM hebben gemeld. [338] Ook op Kortrijk kan dit van toepassing zijn, daar ook een PM-groep op het einde van de oorlog werd opgericht en alle personen die voordien actief waren in een eventueel partizanenleger, zich op het einde van de oorlog als lid van de PM hebben ingeschreven.
Een tweede factor kan hierin ook een rol hebben gespeeld, namelijk dat men zich liever ingeschreven zag na de oorlog als lid van de PM dan als lid van de PA, omdat deze laatste communistisch was. Voorbeeld hiervan is Walter Debrock. In zijn dossiers vinden we hem ingeschreven als lid van de PM sinds augustus 1941. Volgens de geraadpleegde literatuur was er nog geen sprake van een PM. Uit zijn biografie echter, bleek hij geen “militant lid van de KP” te zijn.[339] We kunnen dus stellen dat hij zich als lid van de PM heeft ingeschreven, omdat hij na de oorlog wilde verhelen dat hij nog op vrijwillige basis heeft samengewerkt met de communisten. Ook de situering van Walter Debrock van de stichting van het OF in april of mei 1941 is volgens mij verkeerd. Het OF werd op nationaal vlak pas gesticht in het najaar 1941. Ook hier wilde hij waarschijnlijk iedere samenwerking met de communisten verdoezelen, en onder de koepel van het OF samenwerken, die iedere strekking verenigde.
Ook uit het interview dat met Omer Vandemeulebroucke werd afgenomen bleek dat er hieromtrent informatie werd achtergehouden. Niet alles werd uit de doeken gedaan. Toen de vraag werd gesteld of we voor 1944 te maken hadden met partizanen, werd hierop niet geantwoord. Ook wanneer er naar eventuele partizanenacties werd gevist, klapte hij toe.[340] We kwamen dus weer geen stap verder. Hoe zullen we deze problemen aanpakken? Om de kopstukken van het gewapend verzet en hun eventuele daden te bespreken, spitsen we ons toe op diegenen die, weliswaar ingeschreven als lid van de PM, voor de oprichting van de PM aangeworven waren en waarvan met grote zekerheid kan gezegd worden dat ze deel hebben uitgemaakt van het partizanenleger. Ze waren immers lid van de PM vooraleer het bestond? Dat ze voor 1941 niet betrokken waren tot het partizanenleger is juist, daar dit pas de verschillende bestaande “sabotagegroepen van drie” organiseerde in september 1941. We gaan er dus vanuit dat de verder besproken Kortrijkse verzetsstrijders eerst tot deze “sabotagegroepen van drie” behoorden, daarna onder het partizanenleger vielen en met de stichting van de PM zich dan ook als lid van de PM hebben ingeschreven in hun erkenningsdossiers. Dit is louter hypothetisch.
Om toch enigszins een beeld te scheppen van het partizanenleger in en rond het Kortrijkse zijn we dus vooral aangewezen op mondelinge bronnen en bronnen afkomstig uit de hoek van voormalige verzetsstrijders. Deze kunnen een fantastische bron aan informatie zijn, maar moeten toch met de nodige omzichtigheid behandeld worden, daar ze elkaar voortdurend tegenspreken en zal de daaruit voortgevloeide informatie vaak niet stroken met wat we teruggevonden hebben in de archiefstukken of lectuur. We zullen daarin trachten zo werkelijkheidsgetrouw mogelijk te werk te gaan en beide visies tegen elkaar afwegen. Maar we gaan eerst dieper in op de verschillende partizanenkorpsen en hun banden met Kortrijk. Al is de aanwezigheid van een partizanenleger in de stad Kortrijk omstreden, iets wat we wel zeker zijn, is het feit dat een aantal Kortrijkse verzetsstrijders contacten onderhielden met de naburige korpsen en zelfs betrokken zullen zijn bij hun daden. We kunnen dus met enige omzichtigheid stellen dat ze aan de hand van deze contacten verbonden waren aan de partizanen, misschien zelfs lid ervan geweest zijn.
3.2.4.2. De uitbouw van de activiteiten van de partizanen
Uit het voorgaande weten we dat in West-Vlaanderen al in september 1941 twee speciale groepen bestonden, namelijk het partizanenkorps van Izegem, onder leiding van Emiel Normon, en het partizanenkorps van Wevelgem onder leiding van Georges Declerq. De twee korpsen, namelijk dit voor Zuid-West-Vlaanderen en het Noorden van Vlaanderen, en dat voor het Sperrgebiet stonden onder leiding van sectorcommandant Albert Deconinck.
Tot in september 1941 spitste de groep rond Verhaeghe in Kortrijk zich vooral toe op de sluikpers. Vanaf dan, gelijktijdig met het ontstaan van het OF, zal men de aandacht vestigen op andere activiteiten, namelijk het gewapend verzet. Wie behoorde nu tot de groep rond Verhaeghe? We vonden volgende personen terug die als de stichters van de “PM” -voor februari 1944- werden beschouwd, namelijk Walter Debrock, André Verhaeghe, Prosper Vermeulen en Stanislas Vanhaverbeke.[341] We gaan er hier dus vanuit dat deze groep betrokken waren bij de acties van de partizanen en stellen ons de vraag wat hun rol in dit verzet was?
Walter Debrock stond samen met zijn vriend André Verhaeghe in voor de organisatie en de leiding van deze “troepen”. Verhaeghe. Vanhaverbeke Stanislas zorgde voor de organisatie van de gewapende weerstand onder de arbeiders in de firma De Coene. [342] De eerste zorg van de groep ging nu vooral uit naar het verzamelen van munitie en wapens. [343] Werner Vandenborre zou instaan voor het verzorgen van deze wapendepots. [344] Ook Devestel Marguerite Jeanne zorgde voor de aankoop van wapens en materiaal voor de “PM”. [345] Maurice Naert zal eveneens voor de bevoorrading van de partizanen instaan. [346] Hoe kwam men aan deze wapens? “Ten eerste hadden de soldaten van beide kampen tijdens de Achttiendaagse Veldtocht, heel wat munitie achter gelaten. Door het systematisch uitkammen van de streek, kon men toch het een en het ander recupereren. Daarnaast maakten we zelf onze wapens, of stalen we die.” [347] Omer Vandemeulebroucke smokkelde al sinds 1941 wapens voor de partizanen. [348] Ook Prosper Vermeulen bezorgde springstoffen aan de omliggende partizanenkorpsen. [349]
Naast het verzamelen van wapens en munitie werden nu ook “bespiedingsdiensten” ingericht die inlichtingen moesten verstrekken over incivieken, troepentransporten, opslagplaatsen, troepenverzameling, enz. Alle inlichtingen die deze groep kon verzamelen werden via de nationale koeriers naar Engeland doorgespeeld. Hierbij speelde Frieda Laverge en Marie Louise Lottin een belangrijke rol.[350] Ook nam de rechtstreekse sabotage aanvang.[351]
Deze Kortrijkse organisatie nam heel snel uitbreiding en kreeg vooral via de arbeiders in de bedrijven en de spoorwegen leden in de omliggende gemeenten. Er ontstonden sterke groepen in de regio Avelgem, Roeselare, Brugge en in Harelbeke, waar de eerste kernen van verzet onder leiding van Albert Vandamme opgenomen werden in het Kortrijkse OF door de contacten die deze verzetsgroep had onderhouden met André Verhaeghe. [352] Ten einde in te staan voor de veiligheid van de verzetslui en te verzekeren dat bij eventuele arrestaties niet het hele netwerk kon opgerold worden, werd er in cellen van drie gewerkt. Deze verschillende bestaande “sabotagegroepen van drie” werden in september 1941 georganiseerd in het Belgisch leger der partizanen. In iedere cel was er één lid die contact met één lid van een andere cel hield. Dit vormde een probleem in kleinere gemeenten zoals in Moen, Heestert en Harelbeke, en in fabrieken waar iedereen elkaar kende.[353] Verhaeghe kreeg al deze troepen begin 1942 onder zijn toezicht, waardoor hij verantwoordelijk was voor bijna heel West-Vlaanderen. [354]
Wat was nu de rol van Verhaeghe André in West-Vlaanderen? Hij werd omschreven als “de stichter van het regionaal Onafhankelijkheidsfront en de P.A. van Kortrijk en omliggende”. [355] Dit is misschien wat overroepen. De korpsoverste van de partizanen voor West-Vlaanderen bleef Emiel Normon. Bovendien bestonden er al twee korpsen namelijk dat van Wevelgem en van Izegem die de basis vormden voor het partizanenkorps van West-Vlaanderen, waardoor Verhaeghe niet als dé stichter kan doorgaan. Waarschijnlijk werd Verhaeghe, al actief in de KP en het OF door Emiel Normon aangezocht zich bij het partizanenkorps aan te sluiten. Een verklaring uit 1946 ondertekende hij met “Adj. Korpscommandant”.[356] Op die manier wordt een heleboel duidelijk. Indien hij als adjunct- korpscommandant een rol heeft vervuld, dan kan hij inderdaad gezorgd hebben voor de contacten tussen de verschillende gemeenten en die dan op hun beurt geïntegreerd hebben in een breder kader.
Toen in april 1942 Albert Deconinck het bericht kreeg dat er een mogelijke landing zou gebeuren op de Belgische kust, zal hij als verantwoordelijke voor de organisatie van de partizanen, het korps “Kinderwelzijn” hervormen. Het werd nu een zelfstandige eenheid onder de naam Vrijkorps. Met het oog op de invasie spitste het de arbeiders van het partizanenkorps van Wevelgem zich toe op het vliegveld. [357]
Na het bombardement door de Engelsen in september 1942, moesten de Duitsers zo snel mogelijk de schade herstellen. Hierbij werden verschillende partizanen ingeschakeld om de goede gang van zaken te verstoren. Zo werden bommen met tijdsontstekingen in de vliegtuigen geplaatst, waardoor er zeven toestellen onschadelijk werden gemaakt. [358] Het strategisch belang van deze actie lag hem in het feit dat vanuit Wevelgem Duitse vliegtuigen vertrokken voor raids op Londen. Over die actie schreef de Amerikaanse historicus G. Tanham “ De meest geslaagde aanval tegen een vliegplein werd georganiseerd door de gewapende partizanen in september 1942. Zeven toestellen gingen op het vliegplein van Wevelgem in de vlammen op. “ [359] Wanneer we het hier hebben over “verschillende partizanen” mogen we stellen dat ook hier leden van de Kortrijkse groep bij betrokken waren. We leidden dit af uit een interview afgenomen met Albert Deconinck. Hij was immers diegene die de partizanenacties van het korps in Wevelgem grotendeels leidde. Bovendien onderhield hij goede contacten met de Kortrijkse communistische verzetsstrijders en “werden deze vaak betrokken bij de acties op het vliegveld in Wevelgem””. [360] Maar wie hier juist bij betrokken was, werd niet verder gespecificeerd. Toch vinden we in het dossier van Olivier Laporte het volgende terug: “Hij was eveneens iedere keer betrokken bij de sabotages op de vliegvelden van Moorslede en Wevelgem”. [361] Of hij bij deze verzetsdaad betrokken was, blijft wel omstreden. We gaan in het volgende hoofdstuk een aantal specifieke daden behandelen, waarachter we een aantal Kortrijkse verzetsstrijders kunnen terugvinden.
3.2.4.3. De rechtstreekse aanvang van de sabotagedaden en de aanslagen op collaborateurs.
De partizanenacties die in de omgeving van Kortrijk gebeurden, werden door de verschillende korpsen georganiseerd. De contactpersoon en diegene die vaak de impuls gaf voor de daden, was de Kortrijkzaan André Verhaeghe en zijn groep.[362] Dit was vooral zo met het Harelbeekse korps dat in de schoot van het Kortrijkse verzet was ontstaan en waarmee André Verhaeghe goede contacten onderhield. Ook Prosper Vermeulen onderhield nauwe banden met het partizanenkorps tot aan zijn aanhouding in december 1943. Olivier Laporte was eveneens betrokken bij de contacten met de omliggende partizanenkorpsen. [363] Ook Maurice Naert had voor de aanwerving van Jozef Normon voor het partizanenkorps gezorgd. [364] Wanneer we de acties van de partizanen willen bespreken, moeten we wel de grenzen van de stad Kortrijk overschrijden, daar de meeste acties zich erbuiten situeerden. Wat was de rol van de Kortrijkzanen in het opzetten van deze acties?
Op 24 november 1941 manifesteerden, op aanstoken van de Kortrijkse partizanen en vooral onder impuls van André Verhaeghe honderden vrouwen in Harelbeke. Zij droegen zwarte vlaggen en eisten meer voedsel. Ondertussen hijsen Albert Vandamme, plaatselijk leider van het Harelbeekse verzet, en André Verhaeghe de Belgische vlag op de kerktoren. In verscheidene Westvlaamse gemeenten hadden rond 15 mei van datzelfde jaar ook al vrouwenbetogingen plaatsgevonden. Zo werden in de gemeenten Oostende, Ardooie, Roeselare, Izegem, Rekkem, Moeskroen, Rumbeke, Harelbeke en Kortrijk optochten georganiseerd door de comités van de KP voor een betere bevoorrading. [365] In een maandverslag van de Rijkswacht vinden we het aandeel van de groep rond Verhaeghe terug, “ in ‘t begin der maand werden strooibriefjes rondgedragen, hoogst waarschijnlijk afkomstig uit kommunistische middens, strekkende tot het inrichten van betoogingen voor betere bevoorrading”. [366] Het was Olivier Laporte die betrokken was bij de organisatie van deze vrouwenbetogingen in Harelbeke en Kortrijk.[367]
“Op de mannen van Harelbeke konden wij altijd rekenen”. Samen met dit korps haalde de groep rond Verhaeghe enkele hoogspanningspylonen omver, zodat de streek een tijdlang zonder stroom geraakte en meteen de Duitse radiozender de mond snoerde. “Tussen Harelbeke en Kortrijk zijn wij erin geslaagd een tijdlang een Duits militair konvooi tegen te houden en het spoorwegverkeer in de war te sturen. Dit gebeurde door het doorknippen van de signalisatiekabels.” [368] We kunnen hier alleen de betrokkenheid van André Verhaeghe met zekerheid vermoeden. Welke Kortrijkzanen hier nog bij betrokken waren, hebben we niet kunnen achterhalen. Toch kunnen we stellen dat dit geen individuele actie van Verhaeghe was en hij waarschijnlijk enkele verzetsstrijders van het Kortrijkse hierbij heeft betrokken.
Dat de acties zich ook binnen de muren van de stad Kortrijk afspeelden, blijkt uit het het bekalken van de muren van collaborateurs. Meestal zat André Verhaeghe, samen met Werner Vandenborre, hierachter “In gansch de streek werden de volksverraders opnieuw openlijk geschandvlekt en hun gevels beschilderd. Te Kortrijk werd den apotheker Supplij (sic) “De Leeuw” in de Zwevegemstraat met hakenkruisen versierd”. [369] In de Doorniksewijk in Kortrijk bevond zich het zwaarbewaakte “Soldatenheim” waar voor Duitse officieren regelmatig bal- en dansavonden werden ingericht. Aan de overkant woonde de kapper en SS-man Gaby Maerten. Werner Vandenborre, Henriëtte Vandendriessche en André Verhaeghe trokken in de avond van 27 juni 1941 in de avond daarnaartoe en bekalkten de twee huizen met hakenkruizen.[370] Na het ophefmakende geval van Gaby Maerten, werd Duitse bewaking geëist voor de woonst van alle Duitsgezinden. Twee politieagenten werden geplaatst voor de huizen van geviseerde personen. Maar daarvoor deinsde men niet terug. In de “Fakkel” werd hierop volgende commentaar gegeven: “Enkelen tijd geleden werd zijn gevel met “Judas” beschildert (sic) en sedertdien moesten op stadskosten alle nachten voor de deur van den rassenheld twee man nen wacht houden, welke hij stoelen aanbood en bier omdat ze het als het U belieft goed zouden waken”. [371]
Werner Vandenborre en André Verhaeghe trokken in de nacht van 19 oktober 1941 naar het huis van Frans Strubbe, arrondissementsleider van het VNV. Hoe ging deze actie in zijn werk? “Werner liep vooruit en trok de aandacht van de twee agenten opgesteld voor het huis door een verdachtmakende houding aan te nemen en zich snel te verwijderen. De agenten liepen erin. Zij volgden Werner, die het op een lopen zette. Van deze gelegenheid maakte ik (Verhaeghe) gebruik om vlug een hakenkruis te schilderen en de mooie arduinen gevel en de kostelijke eiken deur met teer te overgieten. Een weerstander-politieagent (Robert Deltour) bracht ons ‘s anderendaags verslag uit over de woelige scènes die op het commissariaat plaats hadden gehad.” [372]
Volgens Vanbossele verliep deze actie anders. De vrouw van Verhaeghe, Henriëtte Vandendriessche, was hierbij ook betrokken. Zij lokte de agent met een smoesje weg en intussen gaven de mannen de gevel een fikse beurt. “Tot daar was geen vuiltje aan de lucht, maar het verhaal verscheen in geuren en kleuren in de sluikpers. Een spotprent illustreerde de feiten met de legende: ga even opzij zodat wij kunnen verven. De politie kon er in ieder geval niet mee lachen.” [373] “De Fakkel” reageerde hierop als volgt: “Bij mijnheer Strubbe advocaat en leider van het VNV te Kortrijk werd de muur beschilderd, nietttegenstaande dag en nacht zijn deur bewaakt is. Bewaking zal zelfs niet baten (om hem )tegen de volkswoede te beschermen. En ‘t zal verdiend zijn. “[374]
In de nacht van 13 op 14 december 1942 werden vier huizen met teer bewerkt. De garage van het huis in de Pater Beckstraat, bewoond door Victor Deleu, werd met teer besmeurd en voor de ingang werden menselijke uitwerpselen teruggevonden. De voorgevel, de rolluiken en de huisdeur van het huis van Michel Loosfeld in de Pijckestraat waren eveneens beklad. Tevens werden het huis van Karel Laverge en het huis in de Boerderijstraat, bewoond door Alfons Vandenbulcke, secretaris van DeVlag in dezelfde nacht beklad.[375] We vinden in het Rijksarchief bovendien een brief van von Kaltenegger terug waarin vermeld staat dat hij de lijsten van alle mannelijke personen tussen de 18 en 50 jaar en wonende in de buurt van deze huizen, zo vlug mogelijk in zijn handen wil.[376] Hieruit blijkt dat de Duitsers vermoedden dat de acties werden ondernomen door personen uit de buurt, dus mannelijke Kortrijkse verzetsstrijders. Expliciete namen van de betrokkenen hebben we niet kunnen opsporen.
Voordien bleek dat de acties van de Kortrijkse verzetsstrijders binnen de stad waren toegenomen. In een brief van 29 maart 1941 van de provinciegouverneur van de burgemeester van Kortrijk vinden we het volgende: “De diensten der politiebewaking tot het verhinderen van de toenemende sabotagedaden in deze stad, werden waargenomen door de Rijkswacht. Er zijn al onderhandelingen aangeknoopt met de plaatselijke Kreiskommandant die aan het gemeentebestuur zal laten weten welke bewakingen er moeten ingevoerd worden.”[377]
Na de arrestaties in 1942 moesten Werner Vandenborre en André Verhaeghe onderduiken. Deze laatste had met Werner Vandenborre afgesproken dat bij een eventuele vlucht, ze elkaar ‘s anderendaags en de dagen daarop, indien de eerste afspraak zou mislopen, om 10 uur zouden treffen in het Astridpark te Kortrijk. Maar aangezien hij als socialistisch mandataris gekend was in Kortrijk stuurde hij de persoon waarbij hij in Otegem verbleef. In Kortrijk en omgeving werd door middel van aanplakbrieven in maart 1942 immers een beloning van 50.000 fr. uitgeloofd aan diegene die tot de arrestatie van Verhaeghe zou kunnen bijdragen. Werner was op de afspraak in het Astridpark. Hij zou zo snel mogelijk afspreken met het Nationaal Commando wat Verhaeghe te doen stond. Na zijn verblijf in Rumbeke zal Verhaeghe in juni 1942 door het Nationaal Commando overgeplaatst worden naar Antwerpen. Met zijn vrouw was Verhaeghe overeengekomen dat ze tegen de Duitsers moest verklaren “dat ik met een andere vrouw weg was, en niet wist waar ik verbleef”. [378]
Ondertussen brak een nieuwe fase aan in de daden van het verzet toen, in de lente van 1942 op nationaal vlak, begonnen werd met het plegen van aanslagen tegen personen. Het Zuid-Westvlaamse partizanenkorps liet zich hierin niet onbetuigd en het ordewoord van de leiding van de gewapende partizanen werd gevolgd. Er werd een aanslag tegen Gilbert Desmet beraamd. Volgens André Verhaeghe “bleef ik tijdens mijn verblijf in Rumbeke contacten onderhouden met de kameraden van het Kortrijkse en vanuit Moen-Heestert werd mij door Desmedt, een weerstander uit Heestert, gevraagd of wij iets konden doen tegen een naamgenoot van hem, eveneens een inwoner van Heestert. De kerel was lid van de Zwarte Brigade en terroriseerde de streek als verklikker. Ik wist dat ik hiervoor kon rekenen op Raf Teirlinck, een van mijn jonge en dappere rekruten. Ik liet hem naar Rumbeke komen en overhandigde hem daar een revolver uit het arsenaal van de partizanen van Roeselare en besprak met hem alle details van het plan.” We vinden hier André Verhaeghe terug als de motor achter de actie. Bovendien stelde hij zich voor als de persoon achter de rekrutering binnen het Harelbeekse partizanenkorps. Dit laatste kan waar zijn. Ook hier vinden we weer een contradictie: enerzijds zou André Verhaeghe de persoon zijn die volledig betrokken was bij de actie, anderzijds beweerde Jan Feys in zijn verhandeling dat het Emiel Normon was die de opdracht had gegeven. Natuurlijk kan het zijn dat eerst Verhaeghe omtrent het beramen van de actie werd geïnformeerd, dat hij dan contact heeft gezocht met Emiel Normon, die het plan verder zou uitwerken, waardoor hij als de opdrachtgever werd bestempeld. Dit blijft echter een veronderstelling.
Op 21 mei 1942 werd te Heestert Gilbert Desmet neergeschoten door Raphaël Teirlinck, geboren in 1920 te Kortrijk, maar woonachtig in Harelbeke, en Pierre Rysaert, geboren en getogen in Harelbeke. Hoe ging deze actie in zijn werk? In mei 1942 werd er in het huis van Pierre Ryssaert een bijeenkomst gehouden onder leiding van de korpscommandant Emiel Normon. Daar werd de opdracht gegeven om Desmedt, VNV’er en actief ronselaar voor het Oostfront, neer te schieten. De partizanen spraken af dat ze de 21ste mei zouden samenkomen bij de brouwerij van Stasegem om dan per fiets naar Heestert te rijden. Maar er brak die dag een hevig onweer uit en Pattijn en Lippens, twee partizanen afkomstig uit Harelbeke, beslisten elk afzonderlijk om te wachten tot de bui overtrok. Toen ze elkaar in Stasegem troffen, waren Ryssaert en Teirlinck niet meer te bespeuren. Ze keerden beiden terug naar huis, daar ze dachten dat de actie afgelast was. [379] “Maar Raf en Pierre Rijssaert trokken naar Heestert. Raf was natuurlijk het huisnummer van Desmet vergeten, vond niets beter dan daar in de buurt aan te bellen en aan de vrouw die kwam opendoen het huisnummer te vragen. De vrouw bleef vanzelfsprekend nieuwsgierig staan kijken en werd dan ook getuige van het hele geval. Ze plaatsen hun fietsen tegen de gevel en laten de deurbel rinkelen. Het is een man die opendoet. Zijt gij Demet?, vraagt Raf. De man, niets vermoedend, leunt tegen het portaal en houdt met de hand de deur vast. Raf tovert de revolver van onder zijn jas, richt die op de borst van Desmet en lost na elkaar twee schoten. De man valt als een blok op de grond. De buurvrouw die het schouwspel heeft gadegeslagen schruwelt, terwijl de luide knallen meteen de hele buurt alarmeren. In minder dan geen tijd staan een aantal mensen op straat. Ondertussen wippen onze mannen op de fiets en rijden weg. Onder de haastige druk breekt de gemartelde versleten ketting van de een van de fietsen, zodat de helse vlucht onvoorzien onderbroken wordt en onze knapen in levensgevaar geraken. Raf heeft echter een vitale refleks. Hij laat de onbruikbaar geworden fiets vallen, geeft order aan zijn vriend de fietsplaat af te wringen en lost ondertussen een paar schoten in de lucht. Die knallen jagen de achtervolgers terug, waardoor onze twee vrienden de tijd krijgen om, de een op het zadel de ander op de stang, weg te koersen. Voor alle zekerheid lost Raf nog een paar schoten, zodat ze zich aan de vervolging kunnen onttrekken. Ze blijven echter niet op de weg. Wanneer niemand van de achtervolgers nog te zien is, sluipen ze in een korenveld en wachten daar de duisternis af. “[380]
De Duitsers waren buiten zinnen en gingen op zoek naar fietsen zonder plaat. Het blad “Leieland” riep op onder de titel “Politieke moordaanslag te Heestert” tot medewerking tot het vinden van deze dader(s).[381] Naar aanleiding van deze aanslag, en die op het echtpaar Corteville-Callens, zou er een einde komen aan de activiteiten van de Harelbeekse groep.[382] Om het korps nog enigszins, en vooral Teirlinck te redden, schreef Verhaeghe een brief naar de procureur des Konings Mostaert met volgende inhoud “ het gaat hier om een militaire actie tegen de vijand van ons land. Uw patriottische instelling kennende, ben ik ervan overtuigd dat u deze man zult beschermen en niet overleveren aan de vijand. “ Hier ondertekende hij opnieuw met commandant van de weerstand van West-Vlaanderen.[383] Al is hij misschien niet echt de man achter deze actie, toch kunnen we hieruit concluderen dat het partizanenkorps van Harelbeke hem nauw aan het hart lag en hij een grote betrokkenheid met de desbetreffende personen had.
Werner Vandenborre, KP-militant en medestichter van de clandestiene pers in Kortrijk, dook in 1942 onder bij zijn vriend Victor Vandenbussche in Harelbeke. [384] Voordien had Werner deze al aangesproken voor de verdeling van de Kortrijkse sluikbladen in Harelbeke, waarop Vandenbussche, als sympathisant van de KP, gretig inging. [385] Maar tijdens zijn verblijf in Harelbeke nam Vandenborre zijn verzetsactiviteiten terug op. Naast Verhaeghe was hij verantwoordelijk voor de organisatie van de (partizanen)acties, de clandestiene pers, het “bemachtigen” van wapens en de werving van leden. Op 10 oktober 1942 werd hij door de burgemeester van Harelbeke, Marcel Clarysse, aangehouden, met als reden “lid van de weerstand”. [386] Wat was de oorzaak van zijn aanhouding? De redenen die Clarysse aanhaalde om die arrestatie te justifiëren lagen hem in het feit dat Clarysse vreesde voor zijn leven. Hij wilde niet hetzelfde lot overkomen, als de mislukte aanslag op burgemeester Corteville in Kuurne en de moord op de VNV’er Desmet in Heestert. Bovendien wist Clarysse wie Vandenborre was, namelijk de tweede man van de Kortrijkse KP.
Hoe de gebeurtenissen kort voor de arrestatie en de arrestatie zelf verliepen, wordt beschreven in de verhandeling van Jan Feys aan de hand van de getuigenis die Marcel Clarysse verwoordde. Dit relaas van de feiten kwam overeen met de verschillende andere getuigenissen. Hieruit blijkt dat Werner Vandenborre al vanaf het begin van september 1942 herhaaldelijk rond het huis van de burgemeester gezien was en de oproep tot het plegen van aanslagen tegen Duitsgezinde personen niet uit het oog verloren had. “Op een zondag kwam ik van Harelbeke van het stadhuis... toen zag ik voor de derde maal dezelfde persoon, die te voet was, met zijn fiets aan de hand. Van zoodra hij mij zag trok hij zijn klak(pet) voor zijn oogen en richte (sic) zijn blik te gronde. Ik ben hem dan nagereden en hem gevraagd “Vandenborre wat doet gij hier”. Waarop hij mij vroeg: “Wie zijt gij”. Ik zegde hem officier van de politie. Ik heb dan uit zijn binnenzak 4 bladeren papier gehaald, getiteld “Onderrichtingen voor de illegale roode kommunistische militie”, daar las ik een zin in, die zegde dat ze de personen moesten uit de weg ruimen die teveel sympathie kregen met de bevolking. Daarop zijn wij beginnen vechten”. Clarysse overmeesterde hem en in een nabijgelegen huis riep hij de versterking van twee politieagenten in die hem naar het stadhuis brachten. Daar belde Clarysse naar de vendelleider van de DM/ZB en die verwittigde op zijn beurt de Feldgendarmerie, die hem inrekende. [387] Vanaf dan werd er jacht gemaakt op de personen rond Vandenborre en doken de meesten onder. In 1943 zullen zich een reeks aanhoudingen in het partizanenkorps Vrijkorps West-Vlaanderen voordoen. Wie werden gearresteerd?
Rond 22 februari 1943 werd in de Rijselsestraat Maurice Latour (alias Louis), de 5de secretaris van de KP afdeling Kortrijk, gearresteerd . Volgens Vanbossele “was Louis nochtans een uitgekookte jongen; het pand n°5 was een winkeltje voor het hermazen van kousen en Louis hield er zich al sedert ruim twee jaar schuil”. Was hij verraden? In ieder geval deed de GFP een goede vangst: hij had niet alleen een leidende functie bij de KP, maar was tevens lid van de Gewapende Partizanen. “Gelukkig liet de taaie Latour slechts de namen los van minder gecompromitteerde medestanders”, zoals Georges Dewijn (Harelbeke), Gustave Depraetere (Harelbeke) en de sedert oktober 1942 gezochte Victor Vandenbussche, die samen met Achilles Degezelle op 24 februari werd ingerekend. Uit de arrestatie blijkt dat Latour eveneens betrokken was bij de partizanenacties en op zijn minst de namen van de personen kende. Uit de contacten met deze personen zullen waarschijnlijk acties voortgevloeid zijn, waarin Olivier Laporte ook zal betrokken geweest zijn. Ondertussen poogde de GFP om Georges Declercq en Vermeulen aan te houden, maar die hadden ondertussen het hazepad gekozen. [388]
Op 19 februari 1943 werd de vrouw van André Verhaeghe, Henriëtte Vandendriessche aangehouden. Sinds haar echtgenoot voortvluchtig was -hij was zogezegd weggelopen met een andere vrouw- kreeg ze om de haverklap bezoek van de FG. Vanaf 1943 waren bijna alle partizanen uitgeschakeld in Kortrijk en werden de acties verder gezet door de andere korpsen. Maar ook in het Vrijkorps West-Vlaanderen ontstond in 1943 een ware vloedgolf van arrestaties door het niet in acht nemen van bepaalde veiligheidsvoorschriften en door de infiltratie van de Duitse contraspionage in de rangen van de Partizanen.[389] Elza Van Zieleghem, de hoofdkoerierster voor West-Vlaanderen, André Tack en Jozef Normon uit Izegem en Georges Declercq werden allemaal gevat. [390] Emiel Normon kon ontsnappen. Op 15 september 1943 werd het proces van het Partizanenkorps behandeld voor het Krijgsgerecht van de OFK 570.
Er werden 52 beschuldigden gedaagd en allen werden beschuldigd van “begunstiging van de vijand en bolchevistische drijverij”. Dit betekende dat men in deze gevallen tot dwangarbeid of gevangenisstraf werd veroordeeld. In ernstige gevallen werd men zelfs tot de doodstraf veroordeeld.[391] Meer bepaald werden hen 27 brandstichtingen, 13 moord-en roofovervallen en 12 spoorwegsabotages aangewreven. Tegen negen personen werd de doodstraf uitgesproken, waaronder Geers, Tack en Declercq.
Door de aanhoudingen en door de overplaatsing van korpscommandant Emiel Normon naar Antwerpen was de verbinding met het nationaal commando in Brussel voorlopig doorbroken. [392] Albert Deconinck nam nu het bevel van het Vrijkorps weer over en reorganiseerde het opnieuw om alle sporen voor de Gestapo uit te wissen. De korpsen van Noord-en Zuid-West-Vlaanderen smolten samen tot het Vrijkorps met codenummer B.3., dat in 1944 Korps 031 werd. Albert Deconinck was korpscommandant. Ferdinand Geers, die na de aanhouding van Emiel Normon door Deconinck als adjunct-korpscommandant voor West-Vlaanderen werd aangesteld, werd op 28 mei 1943 gevat en op 5 oktober 1943 in het kamp van Vucht terechtgesteld. [393]
Alhoewel bijna het hele partizanenkorps opgerold was, bleek dat de acties werden verdergezet. Op oudejaarsavond van 1943 werden in de gemeenten Wevelgem, Lauwe, Bissegem en Marke Duitse vlasvoorraden in brand gestoken. De Duitsers hadden dit vlas laten overkomen uit de Oekranië voor verdere bewerking in het Kortrijkse. Vierendertig brandbommen werden geplaatst en het vlas was onmogelijk te blussen, omdat de projectielen op verschillende tijdstippen aangestoken werden. [394] Uit het interview met Albert Deconinck mag men concluderen dat ook hier weer Kortrijkzanen bij betrokken waren, maar wie juist wilde hij niet zeggen. [395]
Dat dergelijke acties al vroeger gedaan werden, blijkt uit de verslagen van de provinciegouverneur aan het stadsbestuur. De bescherming van de oogst werd sinds 1942 opgedreven. Ook de Nationale Landbouw-en Voedingscorporatie spande zich daarvoor in. In april 1942 bestond de Boerenwacht uit 8 tot 20 manschappen per nacht, wat meer was dan in 1941.[396] Hieruit blijkt dat de overgebleven Kortrijkse partizanen, die niet in 1942 gearresteerd waren, onverlet verder gingen met hun acties.
3.2.2.4. De stichting van de PM
Wanneer dan uiteindelijk de PM werden opgericht in Kortrijk, werd Jacques Vanhazebrouck regionaal commandant en hield contact met de Militaire Verantwoordelijke van iedere groep aan wie hij de instructies doorgaf die hem overgemaakt werden door de Nationale Staf. Na zijn invrijheidstelling in oktober 1942, hernam Vanhazebrouck eind 1943 zijn illegale activiteit. Hij had van Gerard Vercammen, toenmalig illegaal instructeur en commandant “der patriottische militie-groepen” voor de provincie West-Vlaanderen, de opdracht gekregen om zijn “oude strijdmakkers” op te zoeken en met hen de patriottische militie-groepen uit te bouwen en te organiseren. De PM beschikten over een illegale dienst, waarvan de dokter Robert Mattelaer deel uitmaakte. Niemand wist dat de geneesheer lid was van het OF, ook de militanten niet die door hem gratis werden verzorgd. [397]
Wie waren nu aangesloten bij de PM? Verschillen deze met diegenen die betrokken waren bij de PA? Op deze vraag moeten we ontkennend antwoorden en we staven dit met de informatie, teruggevonden in de erkenningsdossiers. Al de betrokken personages bij de sluikpers, solidariteit en de partizanen, werden later ook lid van de PM. Al de mensen die we afzonderlijk behandelen in het volgende hoofdstuk waren, op de een of andere manier lid, van de PM en hadden allen een specifieke opdracht binnen de organisatie. We zullen niet dieper ingaan op diegenen die toetraden bij het ontstaan van de PM in 1944, daar ze veel te talrijk waren. Wie waren dan de bekende personages? Ten eerste was er de PM-commandant Jacques Vanhazebrouck. Marie Louise Lottin vervulde de rol van secretaresse. Ook Ernest Maes schijnt betrokken geweest te zijn, maar we hebben wel zijn dossier niet teruggevonden. Gustave Viaene was organisatieverantwoordelijke. Daarnaast waren Albert Nollet, Joseph Lagae, die we later onder het Geheim Leger behandelen, en Valère Tahon tot de Kortrijkse organisatie betrokken.[398]
Dat de uitbouw van de PM ook onder de Kortrijkse bedienden gebeurde, illustreren we met de volgende gevallen. Eugeen Delaere, in 1944 tot de PM toegetreden, zorgde voor de uitbouw van de PM in het politiekorps en was verantwoordelijke voor deze illegale detachementen. Hij verschafte daarbij inlichtingen aan de staf der PM en kon op die manier ook de lijst van verraders bemachtigen. Hij speelde een rol bij de ordehandhaving in de stad tijdens de bevrijdingsdagen. [399]
Ook de activiteiten van Joël Vandevelde waren vooral toegespitst op het stichten van een groep onder de trambedienden. [400] Arthur Lottin was treinbegeleider en werkte dus voor de NMBS. Hij maakte deel uit van de groep PM die door het treinpersoneel werd gevormd en spitste zich met zijn groep toe op de desorganisatie van het Duits Militair treinverkeer.[401] Deze voorbeelden tonen aan dat de uitbouw van de PM in alle geledingen van de maatschappij gebeurde, ook bijvoorbeeld onder de arbeiders van de firma De Coene.
Wat ondernamen de PM nog op het einde van de oorlog? Vanaf 1943 werden er steeds meer sabotageacties ondernomen, vaak nog in samenspraak met de PA. Het is hierbij onmogelijk om al deze acties te bespreken en bovendien werd het ook steeds moeilijker te achterhalen wie bij deze acties betrokken was. Bovendien rijst de vraag: waren het PM of partizanen die de acties ondernamen? Nu bestonden immers beide organisaties. Een voorbeeld: Olivier Laporte organiseerde in 1944 de sabotage in een locomotiefdepot in Kortrijk. [402] Dit gebeurde waarschijnlijk op 26 juni 1944. In de “Akties van het Belgisch Leger der Partizanen” staat vermeld sabotage aan de treinen in Kortrijk. [403] Natuurlijk kunnen we dit niet met de nodige zekerheid stellen. Olivier Laporte was eveneens betrokken bij de militaire organisatie van de PM voor de bevrijding. [404] Op 21 juli 1944 had het OF een grote actie voorbereid voor de viering van de nationale feestdag. Er verscheen ook propagandamateriaal en van ” België Vrij” verscheen een speciale uitgave. Ook werd de opdracht gegeven om die nacht schilderacties te ondernemen. Deze waren mislukt omdat die nacht Kortrijk getroffen werd door een luchtbombardement. Einde augustus was de bevrijding in zicht. Maar Vanhazebrouck verklaarde: “door een gebrek aan wapens belette ons echter al onze effectieven in de strijd te werpen”. [405]
De betrokkenheid van de PM bij de bevrijding was niet onbestaande. Wat waren hun acties tijdens de bevrijdingsdagen van Kortrijk? Op maandag, 4 september 1944 slaagde het OF erin enkele aanhoudingsmandaten af te dwingen van het vooroorlogs bestuur. Op dinsdag 5 september ontstond een hevig gevecht aan de Leiebrug, waarbij ook de PM betrokken waren , met name Joël Vandevelde, die hierbij zijn leven zal laten. Ook de GL was hier bij betrokken en hiervan zullen ook enkele leden het leven laten; daarover verder meer.
3.2.5. Wie waren de personages?
Hierbij behandelen we enkel de verzetsstrijders van het eerste uur. Al diegenen die tot het verzet in 1943 of 1944 toetraden, zullen niet afzonderlijk behandeld worden. De motivatie hiervoor ligt in het feit dat het ledenaantal zienderogen steeg en het in feite onmogelijk is om iedere persoon te behandelen. Aangezien we ook deze personen niet op de achtergrond willen schuiven en deze ook belangrijk zijn bij de beeldvorming van de verzetsstrijder in Kortrijk, zullen ze verwerkt worden in de statistische analyse.
Debrock Walter: Hij werd geboren in Oostende op 13 februari 1915 en woonde in Ronse. Hij was gehuwd met Kooy Marie-José. Van voor de oorlog was hij al een actief links socialist wat hem door zijn opvoeding werd meegegeven. In augustus 1941 werd hij lid van de “PM” te Kortrijk, voordien, sedert september 1940 trad hij lokaal op met “vrienden”. [406] Zijn taak bestond erin de troepen te organiseren en hij nam er, in samenwerking met André Verhaeghe, de leiding van waar.[407] Hij was tijdens de bezetting leraar aan het Atheneum in Kortrijk. Daar wierf hij Marie-Louise Lottin en Amaat Raes aan. [408] Na de massale aanhoudingen van 1942 dook hij onder en begaf hij zich in de illegaliteit. In Oost-Vlaanderen en Limburg nam hij de dienst als instructeur van het OF op zich. Bovendien was hij provinciaal commandant van de PM van Oost-Vlaanderen en het gewest Gent. Onder zijn leiding werden er afdelingen van de PM te Ronse, Aalst, Dendermonde, Gent, Deinze, St-Niklaas, Tongeren, Maaseik en Winterslag gesticht. Door zijn toedoen werden volgende bladen uitgegeven, verspreid en gedrukt: “Ronse Vrij”, “Renaix Libre”, “Vrij”, “Strijd” en “Vrij Vlaanderen”. In december werd hij adjunct van de nationale commandant voor heel Vlaams-België en vervulde hij een organisatorische rol. Intussen slaagde hij erin in de verbinding tussen het OF en de PM te verwezenlijken. Hij nam in februari 1943 terug zijn functie van instructeur van de PM en het OF in Antwerpen waar, met als opdracht daar de gedesorganiseerde verzetsgroep terug op te bouwen. Dit deed hij samen met Verhaeghe. [409] Toch was hij geen “militant lid van de KP” en zal hij iedere samenwerking met de communisten verhelen. Midden 1943, met de vloedgolf van arrestaties over het hele land, liep het verkeerd af en hij zou in Antwerpen gevangen genomen worden. Bij een afspraak in het park van Antwerpen liep hij in de val. Hij werd overgebracht naar St.-Gillis, vandaar naar Hoei, verder naar Vucht in Nederland en tenslotte naar de kampen in Duitsland. Hij werd bevrijd in het kamp Bergen-Belsen. [410]
********************************************************
Catteeuw (Maria) Julia: Zij werd in Kortrijk geboren op 6 oktober 1907. Tijdens de oorlog woonde ze in Kortrijk en was weduwe. In 1941 trad ze tot het verzet toe. Haar activiteiten spitsten zich vooral toe op het verspreiden van de sluikpers. Na de oorlog werd haar het statuut van weerstander toegekend. [411]
********************************************************
Deconinck Nelly-Marie: Zij werd geboren in Harelbeke op 6 mei 1890. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog woonde ze in Kortrijk en was weduwe. Ze trad toe tot de weerstand in april 1942 en was vooral betrokken bij de steun aan de ondergedokenen via Solidariteit. [412]
********************************************************
Delabie (Julia) Irma: Zij werd geboren in Kortrijk op 27 januari en huwde met Olivier Laporte. Haar activiteiten binnen het verzet bestonden uit het rondhalen van steun voor Solidariteit. Na de oorlog werd haar het statuut van weerstander toegekend. [413]
********************************************************
Devestel Marguerite-Jeanne: Zij werd geboren in Cannes op 25 april 1919. Ze was bediende. Voor de oorlog vestigde ze zich in Kortrijk en huwde met Maurice Naert. In maart 1942 trad ze tot het verzet toe. Ze was vooral betrokken bij het inzamelen van geld voor het onderhoud van de “maquisards”(ondergedokenen) en stond in voor de aankoop van wapens en materiaal voor de “PM”. Bovendien zorgde ze voor de verspreiding van sluikbladen en sluikbrieven. [414]
********************************************************
Egels Gabriëlla: Zij werd geboren in Kortrijk op 3 februari 1896. Zij was gehuwd en had drie kinderen. Ze trad in september 1941 tot het verzet toe. Daar stond ze in voor het ophalen van steun voor Solidariteit. [415]
********************************************************
Laporte Olivier: Hij werd in Kortrijk geboren op 25 februari 1911. Zijn vrouw was Irma Delabie. Hij was de stichter van de KP-afdeling in Kortrijk. In het begin was hij actief betrokken bij de werving van gewapende weerstanders, het inrichten van sabotageacties, het verzamelen van wapens en de opslag hiervan, het verspreiden van de illegale pers, het zorgen voor een “aftrekbak” als voor stencils en papier. Vanaf 1940 was hij half illegaal, doordat hij bekend stond in de KP- middens. Vanaf de eerste dagen had hij contacten met de instructeur Fons Bosmans en met de omliggende partizanenkorpsen. In het begin van 1941 was hij ook betrokken bij de organisatie van vrouwenbetogingen in Kortrijk en Harelbeke. In de bedrijven organiseerde hij acties met de SSK om zwarte zegels en meer loon te verkrijgen. Ook verspreidde hij in de Firma De Coene en Bekaert sluikbladen en hij organiseerde daar sabotages. Hij was telkens betrokken bij de sabotages op de vliegvelden van Moorsele en Wevelgem. Op zondag 22 juni 1941 dook hij onder, omdat propagandisten, partijmandatarissen en oud-Spanjestrijders door de politie werden gezocht. Vanaf dit moment verdween hij volledig in de illegaliteit. Olivier Laporte had voordien al bezoek gekregen van de FG. In 1944 organiseerde hij de sabotage in een locomotiefdepot te Kortrijk. Hij bezorgde eveneens onderdak aan verschillende voortvluchtigen, waaronder Gintertaele, Deconinck en Vanmoerkerke. Hij was eveneens betrokken bij de organisatie van de PM tijdens de bevrijding. Hij werd erkend als weerstander. [416] Na de oorlog werd hem de graad van kolonel van de weerstand toegekend. [417]
********************************************************
Laverge Frieda: Zij werd geboren in Heule op 5 december 1917. Ze was gehuwd met Omer Vandemeulebroucke. Ze was inpakster. Vanaf juli 1943 zorgde ze voor de verspreiding van illegale bladen van de PM. “Dit deed ik met de voiture (kinderwagen). Ik stopte deze vol met sluikbladen en onze oudste dochter zette ik daarop. Zo bracht ik die bladen naar het hoofddepot”. [418] Bovendien maakte ze deel van de IS en alle informatie over militaire bewegingen speelde ze aan deze organisatie door. Na de verdwijning van Prosper Vermeulen werd ze Solidariteitsverantwoordelijke. De hele oorlog kon ze haar activiteiten verderzetten, zonder opgepakt te worden door de Duitse politiediensten. [419] Zij werd erkend als weerstander en na de oorlog werd haar de graad van luitenant toegekend. [420]
********************************************************
Lottin Marie-Louise: Zij werd geboren in Kortrijk op 17 maart 1905. Op het einde van 1941 werd ze door Walter Debrock, medestichter van het OF aangeworven. Hij was eveneens leraar aan het Koninklijk Atheneum en wist af van haar anti-fascistische overtuiging. Ze was liberaal. Ze kreeg als speciale opdracht Solidariteit te verzorgen en haalde geld, zegels en eetwaren op bij de patriotten. In 1944 werd ze persverantwoordelijke. Bij haar thuis bevond zich eveneens een depot van de clandestiene pers. Ook stond ze in voor de militaire organisatie van de PM. Ook was ze lid, zoals vele weerstanders, van de IS en bracht ze gegevens betreffende parachutisten en geallieerde legers over naar de hoofdzetel. “Ik kreeg vaak sluikbladen van Amaat Raes om de maand en soms meer. Zij gaf ze verder door. “[421] André Verhaeghe verklaarde: “Ze werd aangeworven op september 1941. Na de aanhouding van Maurice Naert was ze leidster van de O.F. beweging (dit is misschien wel wat overdreven, maar in ieder geval nam ze de taak over van Maurice Naert). Ze stelde opnieuw vlugschriften samen, sommige bladen hadden zelfs hun depot bij haar thuis en later werd ze belast met het beheer van België Vrij”. [422]
********************************************************
Naert (Georges) Maurice: Hij werd geboren op 20 mei 1922 en was gehuwd met Devestel Jeanne. Hij was bediende en had daarvoor gestudeerd aan het Koninklijk Atheneum van Kortrijk. Daar zorgde hij voor de uitbouw van een jeugdafdeling en hij schreef ook artikels voor de “Vrije Jeugd”. De reden van zijn aanhouding op 27 maart 1942 was zijn betrokkenheid bij de clandestiene pers en het aanzetten tot sabotage. Door de rechtbank van Brugge werd hij op 10 april 1942 veroordeeld tot 18 maand celstraf. Hij werd achtereenvolgens opgesloten te Kortrijk, St.-Gillis, Merksplas, Fort Manon in Calais en daarna terug in Merksplas. Wat waren nu precies zijn activiteiten? Als overtuigd communist was hij bij het ontstaan van het verzet betrokken. In juni 1941 trad hij tot de “PM” toe. Zijn activiteit bestond uit het plaatselijk vertegenwoordigen van de PM en de verspreiding van de clandestiene pers. Daarnaast bevoorraadde hij de partizanen en zamelde hij geld in voor Solidariteit. Na zijn vrijlating in september 1943 hielp hij opnieuw met de opbouw van de sluikpers en de redactie hiervan. Na de oorlog werd hij erkend als lid van de PM en als politiek gevangene. [423]
********************************************************
Tahon (Walter) Valeer: Hij werd geboren in De Pinte op 29 augustus 1907. Vooraleer hij zich als advocaat in Kortrijk vestigde, was hij zes jaar leraar in het Staatsmiddelbaar Onderwijs. Tijdens deze loopbaan studeerde hij rechten en promoveerde met grote onderscheiding tot doctor in de rechten voor de middenjury. Hij was een van de stichters van het Liberaal-Solidarisme. Bij de parlementsverkiezingen van 1939 werd hij als volksvertegenwoordiger verkozen. [424] Hij was gehuwd met Lydia Margot. In september 1941 gaf hij financiële steun aan ondergedokenen en verleende zijn medewerking aan het sluikblad “België Vrij”. Hij staat ingeschreven als lid van de PM sinds 1941. [425] Hij werd na de oorlog erkend als gewapend weerstander. [426]
********************************************************
Vandemeulebroucke Omer: Hij werd op 18 mei 1918 geboren in Kortrijk en was gehuwd met Frieda Laverge. Hij was mechanicien van beroep in de firma De Coene. Dankzij het vervoeren van auto’s kon hij gemakkelijk de sluikpers verdelen. [427] In december 1941 was hij betrokken in het verzet. Zijn opdracht bestond er voornamelijk uit, na de aanhoudingen van 1942, de sluikpers te reorganiseren en het drukken van clandestiene bladen verder te zetten. Bovendien smokkelde hij vanaf 1941 al wapens voor de “PM”, waarschijnlijk een verbloemde verwoording voor het partizanenleger. Hij hield zich ook bezig met de ledenwerving.
Hij werd niet opgepakt en kon zijn activiteiten tot aan de bevrijding verder zetten. [428] Na de arrestaties van 1942 werd hij verantwoordelijke voor de propaganda-, agitatie en het Technisch Apparaat. Hij en zijn vrouw, Frieda Laverge, bouwden bij hen thuis een ware illegale drukkerij uit. Na de arrestatie van zijn oom Prosper Vermeulen gaf hij op 20 december 1943 op eigen houtje “België Vrij” uit. Na de oorlog werd hem de graad van luitenant toegekend.[429]
********************************************************
Vandenborre (Ferdinand) Werner: Hij werd op 27 augustus 1912 in Kortrijk geboren. Hij was ongehuwd. Hij werd door de oorlogsburgemeester van Harelbeke, Marcel Clarysse, aangehouden op 10 oktober 1942. Hij was actief betrokken bij de sluikpers. Na zijn aanhouding in 1942 werd hij daarom stante pede opgesloten in de gevangenis van Kortrijk en later naar het kamp in Sachsenhausen gevoerd. De personen die net als hem bij de stichting van het verzet betrokken waren, konden vanaf dan geen inlichtingen meer over hem verstrekken. Uit wat bestonden zijn activiteiten? In de maand september van 1940 werd hij door André Verhaeghe voor de PM aangeworven. Hij werd daarbij verantwoordelijk voor de organisatie van het verzet, de clandestiene pers, het verzorgen van wapendepots en de werving van leden. Na de oorlog ontving hij het statuut van politiek gevangene. Dit werd aangevraagd door zijn moeder Debree Marie-Zoë. [430] We weten dat hij overleden is in een concentratiekamp, maar daar blijft het dan ook bij. [431]
********************************************************
Vandendriessche (Hendrika) Ivonna: Zij werd in Kortrijk geboren op 2 februari 1913. Ze was gehuwd met André Verhaeghe. Ze was winkelierster. Op 4 mei 1943 werd ze aangehouden in haar woning in de Pluimstraat 14 in Kortrijk. De reden van haar aanhouding luidde: “ activiteit in de PM en echtgenote van Verhaeghe André”. Ze werd bijgevolg opgesloten in Kortrijk van 15 mei 1943 tot 15 februari 1944. Na de oorlog werd ze erkend als politiek gevangene. Waaruit bestonden haar activiteiten? Ze trad toe tot de “PM” in het begin van 1941. Ze stond in voor het verspreiden van manifesten en voor de koerierdiensten. Bovendien was ze eveneens betrokken bij een aantal acties, waarschijnlijk geleid door partizanen. Ze werd door de GFP aangehouden. [432] Na de oorlog werd ze erkend als politiek gevangene en werd haar de graad van luitenant toegekend. [433]
********************************************************
Vanhaverbeke Emiel Stanislas: Hij werd in Kortrijk op 17 december 1907 geboren. Hij was gehuwd met Maria Robijn. Hij was adjunct-inspecteur op het Ministerie van Ravitaillering. Als overtuigd communist was hij de stichter van de gewapende weerstand en organiseerde deze in de firma De Coene. [434] Na de oorlog werd hem volgende graad toegekend, namelijk die van lid van de PM en politiek gevangene.[435]
********************************************************
Vanhazebrouck (August) Jacques: Hij werd in Kortrijk geboren op 17 december 1907. Hij was technisch ingenieur weefkunde. Als overtuigd communist trad hij tot de weerstandsbeweging van de toe in september 1940. Zijn activiteit binnen de verzetsbeweging was vooral gericht op het verspreiden van de vlugschriften. Bovendien waren zijn activiteiten van september 1941 tot maart 1942 hoofdzakelijk toegespitst op het aanzetten van de studenten tot gewapend verzet. Hij was daarbij medewerker van het blad “Libération”, dat zich in de kringen van Atheneum verspreidde”.[436] Met de arrestatiegolf van 1942, waardoor de Duitse politiediensten het hele netwerk van de sluikpers ontmantelde, werd hij op 21 juli 1942 aangehouden. Hij werd daarop opgesloten te Kortrijk (van 24/03/42 tot 13/05/42), St.-Gillis (van 14/05/42 tot 20/05/42) en te Merksplas van (21/05/42 tot 30/09/42).[437] Na zijn vrijlating was hij opnieuw betrokken bij de sluikpers en werd hij ook regionaal commandant van de PM in Kortrijk. Hij stichtte belangrijke PM-afdelingen in het Kortrijkse. [438] Hij werd na de oorlog als weerstander erkend en kreeg hij volgende graad toegekend, namelijk die van majoor en gewezen commandant van de PM. [439]
********************************************************
Verhaeghe André: Hij werd in Kortrijk geboren op 10 januari 1914. Hij was gehuwd met Henriëtte Vandendriessche. Van huize uit kreeg hij het socialisme met de paplepel ingegeven. Zijn vader en zijn moeder behoorden tot de stichters van de socialistische propagandaclub in Kortrijk in 1880. In 1938 werd hij de secretaris van de BWP-afdeling en engageerde hij zich voor het opzetten van acties voor alle slachtoffers van het nationaal-socialisme. Voor de oorlog had hij geen beroep: “ik ben in de steenbakkerijen gaan kijken, want als politiek secretaris van de socialistische partij was er op het ogenblik niets te krijgen. “ Later werkte hij als bediende op het stadhuis van Harelbeke, waar hij samen met Albert Vandamme, de stencils van de clandestiene pers afdraaide. Hij werd vermeld als de stichter van de gewestelijke weerstandsgroep OF/PM. Reeds in september 1940 behoorde hij tot de weerstand. In zijn dossier worden volgende activiteiten aan hem toegeschreven: “stichting weerstandsgroep, inrichten op militaire basis, aanleggen wapendepots, sabotagedaden aan de verkeerswegen en opslagplaatsen, droeg graad van commandant voor de provincie in het OF-Kortrijk.” Na zijn terugkeer uit het krijgsgevangenschap, gaf hij in september 1940 op eigen initiatief een clandestien blaadje uit, gericht tegen de Duitsers en zette de bevolking aan tot sabotage. In december 1940 kwam hij in contact met Walter Debrock. Reeds in het begin van 1941 werden de eerste sabotageacties gevoerd. Ondertussen werd onder zijn leiding een clandestiene drukkerij gesticht en werden “De Fakkel”, “De Boer” en “België Vrij” gedrukt. Hij was de eerste in de streek die onderdook in maart 1942. In 1942 stond hij samen met Debrock in voor de stichting van het OF. Na zijn vlucht uit het Kortrijkse stond hij in voor de reorganisatie van de weerstand in de streek van Roeselare. Toen hij in Rumbeke verbleef, hield hij verder contact met de “kameraden” in Kortrijk en omliggende. Door het Nationaal Commando werd hij in juni 1942 naar Antwerpen overgeplaatst en reorganiseerde daar het verzet. Hij kreeg dus de verantwoordelijkheid over de hele provincie Antwerpen en een gedeelte van Limburg. Samen met Walter Debrock werkte hij daar actief mee aan de sluikpers van het OF.[440] Maar zowel Verhaeghe als Debrock werden in Antwerpen aangehouden op 13 maart 1943. Verhaeghe werd daarop naar het kamp in Breendonk gevoerd waar hij van 16 maart 1943 tot 12 februari 1944 verbleef. Daarna zat hij achtereenvolgens in de kampen Dachau, Vatzweiler en Vucht tot 1 november 1944 vast. Vanaf dan werd hij naar het kamp Gross-Rozen, en het Kamp Dora-Belsen gevoerd. Hij verbleef in deze kampen tot 24 april 1945 en werd door de Engelsen bevrijd. Na de oorlog werd hij als politiek gevangene erkend. [441] Ook werd hij bekroond met de titel “Ridder in de Kroonorde met den Palm”. Hij werd eveneens benoemd tot “Commandant in den Weerstand” en kreeg “Het Oorlogskruis met den Palm” en “de Medaille van den Weerstand”. [442]
********************************************************
Vermeulen (Joseph) Prosper: Hij werd geboren op 22 februari 1899. Hij was wever. In juni 1941 trad hij tot het verzet toe. Voordien was hij de stichter van Solidariteit en werd hoofdverantwoordelijke vanaf augustus 1940. Hij vervulde een belangrijke rol in de sluikpers. Hij drukte “België Vrij” en “De Fakkel” en zorgde voor de verspreiding ervan. Na de inrekening van Latour nam hij diens werk als gewestelijk organistieverantwoordelijke van de PM en solidariteitsverantwoordelijke in de Westhoek over. Op 10 december 1943 werd hij door de Gestapo ingerekend. Hij was betrokken bij de brandstichting van de spoorwagons in Kortrijk. Tevens bezorgde hij springstoffen aan het Belgisch Partizanenleger. In februari 1943 verbleef hij illegaal in Poperinge. [443] Na de oorlog werd hij erkend als lid van de PM en politiek gevangene. Hij kreeg de graad van commandant. [444]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[222] E. Verhoeyen, België bezet.1940-1945, Brussel, 1993, p. 254.
[223] W.M.C. Meyers, F. Selleslagh, De vijand te lijf. De Belgen in het verzet, Antwerpen, 1984, p.10.
[224] J. Puttemans, De bezetter buiten. Beknopte historiek van het onafhankelijkheidsfront, Nationale Beweging, 1941-1945, Lier, 1987, p. 33.
[225] H. Van de Vijver, R. Van Doorselaer, E. Verhoeyen, Het verzet, deel 2, In: België in de Tweede Wereldoorlog, Kapellen, 1988, 6, pp. 14-17.
[226] N. Bal, Mijn wankele wereld. Vier jaar in het socialistisch verzet, Leuven, 1984, pp. 137-156.
[227] N. Bal, op.cit., p. 273.
[228] R. Hemmerijckx, Les syndicats unifiés et leur doctrine syndicale, In: L’occupation en France et en Belgique 1940-1944, 2, p. 807.
[229] N. Bal, De clandestiene pers in Vlaanderen 1940-1945, Brussel, 1991, p. 1.
[230] J. Rommel, Kortrijk tijdens Wereldoorlog II, Kortrijk, 1986, p. 29.
[231] G. Deneckere, De Westvlaamse clandestiene pers tijdens de tweede wereldoorlog, Leuven, OLV, 1976, p. 25.
[232] P. Vancolen, De Hedendaagse Tijd, In: De geschiedenis van Kortrijk, Tielt, 1990, p. 384.
[233] J. Vanbossele, Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deel I, Kortrijk, 1986, p. 163.
[234] J. Vanbossele, José Cleppe, een onbekende Kortrijkzaan, In: Curtricke, 1986, 11, p. 81.
[235] J. Vanbossele, Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog deel I, Kortrijk, 1986, p. 170. Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijke dossiers van Buysschaert Henry, Desmedt John en Masquelier Jules-Pierre, 24215, 130537, 130202.
[236] G. Deneckere, op.cit., p. 26.
[237] J. Vanbossele, op.cit., p. 171.
[238] G. Deneckere, op.cit., p. 27.
[239] J. Vanbossele, op.cit., p. 86.
[240] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Lammertijn Jean, 130291.
[241] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Buysschaert Henry, 24215.
[242] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Cleppe José, 054514.
[243] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Deltour Serge, 132093.
[244] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Desmedt John, 130537.
[245] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Lammertijn Camille, 130776.
[246] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Lammertijn Jean,130291.
[247] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Leleu Norbert, 32138.
[248] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Masquelier Florain, 32536.
[249] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Masquelier Jules- Pierre, 130 202.
[250] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Verheust Leopold Maurice, 130081.
[251] H. Van de Vijver, R. Van Doorselaer en E. Verhoeyen, Het verzet, deel 2, In: België in de Tweede Wereldoorlog, Kapellen, 1988, 6, pp. 24-25.
[252] R. Van Doorselaer, De Kommunistische partij van België en het Sovjet-Duits niet-aanvalspact, Brussel, 1975, pp. 65-71.
[253] R. Van Doorselaer, op.cit., pp. 118-133.
[254] H. Van de Vijver, R. Van Doorselaer en E. Verhoeyen, op.cit., pp. 29-31.
[255] H. Van de Vijver, R. Van Doorselaer en E. Verhoeyen, loc.cit.
[256] J. Gotovitch, Du rouge au Tricolore, Résistance et Parti communiste, Bruxelles, 1992, pp. 118-135.
[257] H. Van de Vijver, R. Van Doorselaer, E. Verhoeyen, op.cit., p. 31.
[258] W. M. C. Meyers, F. Selleslagh, op.cit., p. 11.
[259] J. Puttemans, op.cit., pp. 13-14.
[260] L. Van Brussel, Partizanen in Vlaanderen. Met actieverslag van korps 034-Leuven, Leuven, 1971, pp. 39-40.
[261] H. Bernard, La Résistance 1940-1945, Bruxelles, 1968, pp. 95-97.
[262] H. Van de Vijver, R. Van Doorselaer, E. Verhoeyen, op.cit., pp. 34-35.
[263] W.M.C. Meyers, F. Selleslagh, op.cit., p. 100.
[264] J. Gotovitch, op.cit., pp. 157-161.
[265] H. Van de Vijver, R. Van Doorselaer, E. Verhoeyen, op.cit., pp. 440-446.
[266] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Tekst omtrent de uitbouw van het Partizanenkorps “Kinderwelzijn”.
[267] J. Feys, Analyse en situering van het verzet in een middelgrote gemeente: Harelbeke 1940-1944, Gent, OLV, 1995, p. 57.
[268] G. Deneckere, op.cit., p. 46.
[269] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Albert Deconinck op 14/01/00.
[270] G. Deneckere, op.cit., p. 47.
[271] Deconinck wist pas achteraf dat de persoon waarmee hij een afspraak had Gerard Van Moerkerke was.
[272] G. Verbeke, Roeselare. Verzet, bezetting en bevrijding, Tielt, 1992, p. 53.
[273] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Tekst omtrent de uitbouw van het partizanenkorps “Kinderwelzijn”.
[274] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Tekst omtrent de uitbouw van het partizanenkorps “Kinderwelzijn”.
[275] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van Albert Deconinck.
[276] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Albert Deconinck op 14/01/00.
[277] J. Feys, op.cit., p. 59.
[278] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, pp. 190-191.
[279] N.M.W., Historiek van den Gewapenden Weerstand van het gewest Kortrijk tussen september 1941 en mei 1942, doos A/12.
[280] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, p. 196.
[281] N.M.W., Historiek van den Gewapenden Weerstand van het gewest Kortrijk tussen september 1940 en mei 1942, doos A/12.
[282] N.M.W., loc.cit.
[283] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, p.195.
[284] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Tahon Valeer.
[285] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, p. 198.
[286] N.M.W., loc.cit.
[287] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Albert Deconinck op 14/01/00.
[288] Privé-archief van José Vanbossele, Een tekst over de organisatie van de sluikpers opgesteld door Omer Vandemeulebroucke.
[289] Alhoewel ze in de tekst vermeld worden, hebben we geen dossiers teruggevonden van Amaat Raes en zijn vrouw. We gaan hier voort op de getuigenis van Omer Vandemeulebroucke in een interview afgenomen door de auteur op 2/04/00 en het privé-archief van Marie Louise Lottin, waar we een getuigenis van haar hebben teruggevonden, waarin beiden vermeld staan als actief lid van de weerstand. We laten deze kwestie open.
[290] E. Josse, e.a., Guide de la Presse Clandestiene de Belgique, SOMA, p. 178.
[291] Privé-archief van José Vanbossele, Briefwisseling tussen Vanbossele en André Verhaeghe.
[292] K. Speelman, De Kortrijkse Kunstwerkstede in de economische collaboratie, In: De Leiegouw, XXXIX, 1997, pp. 253-254.
[293] Maria Blondeel werd niet in de dossiers teruggevonden. We kunnen niet bewijzen dat zij niet bij het verzet betrokken was, dus ook hier laten we de getuigenissen en de vermelding van Vanbossele gelden en laten we de kwestie van betrokkenheid ook hier open. Norbert Leleu werd besproken onder B.A.T.-B.V.A. op p. 60.
[294] J. Vanbossele, Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deel I, Kortrijk, 1986, p. 231.
[295] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Omer Vandemeulebroucke op 2/04/00.
[296] G. Deneckere, op.cit., p. 54.
[297] De Boer, nummer 2, december 1942.
[298] Maurice Vangilbergen was lid van de “Witte Brigade”. Hij was betrokken bij de verspreiding van de communistische pers in het Atheneum van Kortrijk.
[299] G. Deneckere, op.cit., pp. 54-55.
[300] E. Josse, e.a, op.cit., SOMA, p. 41.
[301] Eigen verzameling documenten, interview afgenomen door auteur met Omer Vandemeulebroucke op 2/04/00.
[302] J.L. Charles, P. Dasnoy, Rapporten van de Geheime Feldpolizei 1940-1945, België en Noord-Frankrijk tijdens de bezetting, Antwerpen, 1974, pp. 125.
[303] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Omer Vandemeulebroucke op 2/04/00.
[304] Privé-archief van Marie-Louise Lottin, Aantekeningen over Duits-gezinde leraars.
[305] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Gelijkvormig afschrift van de arrestaties.
[306] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, pp. 244-245.
[307] G. Deneckere, op.cit., p. 56.
[308] Privé archief van José Vanbossele, Mededeling van Maurice Naert en Omer Vandemeulebroucke.
[309] N.M.W., dossiers van de PM, persoonlijk dossier van Vermeulen Prosper.
[310] N.M.W., loc.cit.
[311] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van Albert Deconinck.
[312] Privé-archief van Marie Louise Lottin, Verklaring van Marie-Louise Lottin.
[313] K. Speelman, op.cit., pp. 253-254.
[314] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van Albert Deconinck.
[315] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Laverge Frieda.
N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Devestel Marguerite.
N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Vandendriessche Henriëtte.
[316] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Lottin Marie -Louise.
[317] Eigen verzameling documenten, interview met Albert Deconinck.
[318] De Bevrijding, Strijdorgaan der Vlaamsche Kommunistische Partij West-Vlaanderen, mei 1944.
[319] G. Deneckere, op.cit., p. 58.
Theo Vanhoutte was geen Kortrijkzaan, en was waarschijnlijk afkomstig uit Moeskroen.
[320] Ons Belang, Syndikaal Strijdblad der arbeiders der firma De Coene, oproep na de staking 1941.
[321] N.M.W., dossiers van de PM, persoonlijk dossier van Olivier Laporte.
N.M.W., dossiers van de PM , persoonlijk dossier van Vandemeulebroucke Omer.
[322] Het Vrije Leieland, oproep tot de landbouwers, augustus 1944.
[323] G. Deneckere, op.cit., p. 59.
[324] J. Gotovitch, op.cit., pp. 221-223.
[325] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Verhaeghe André.
[326] J. Feys, op.cit., p.105.
[327] Dit was naar aanleiding van de arrestaties in de sluikpers in 1942 waar hij ook een belangrijke functie had. Daar de Duitsers op de hoogte waren van zijn activiteiten, moest hij zo snel mogelijk in veiligheid gebracht worden. Dit zou niet baten, want in december 1943 zal hij in Waasten door de Gestapo opgepakt worden.
[328] N.M.W., dossiers PM, Vermeulen Prosper .
[329] N.M.W., dossiers PM, Laverge Frieda.
[330] N.M.W., dossiers PM, Devestel Marguerite.
[331] Privé- archief van Marie Louise Lottin, Activiteitenverslag.
N.M.W., dossiers PM, Delabie Irma.
N.M.W., dossiers PM, Egels Gabriëlla.
[332] Privé-archief van José Vanbossele, document geschreven door Frieda Laverge en Omer Vandemeulebroucke.
[333] Eigen verzameling documenten, interview afgenomen door auteur met Frieda Laverge op 2/11/99.
[334] Solidariteit, mei 1944.
[335] Eigen verzameling documenten, interview afgenomen door auteur met Albert Deconinck 14/01/00
[336] G. Verbeke, Roeselare. Verzet, bezetting en bevrijding, Tielt, 1992, p.55.
[337] Beknopte Historiek , organisatie en activiteit van het Belgisch leger der Partizanen, Brussel, 1989, p. 18.
H. Van de Vijver, R. Van Doorselaer en E. Verhoeyen, op.cit., p. 35.
J. Gotovitch, op.cit., pp. 238-239.
[338] J. Feys, op.cit., p. 70.
[339] L. Michielsen, Walter Debrock, de “antifascist”, In: Nieuw Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel, IX, 1996, 4, pp. 62-64.
[340] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Omer Vandemeulebroucke op 2/04/00.
[341] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Effectieven gevormd voor 4 juni 1944.
[342] N.M.W. ,dossiers PM, persoonlijk dossier van Vanhaverbeke Stanislas.
[343] N.M.W., Historiek van den Gewapenden Weerstand van het gewest Kortrijk tussen september 1940 en mei 1942, doos A/12.
[344] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Vandenborre Werner.
[345] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Devestel Marguerite.
[346] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Naert Maurice.
[347] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Omer Vandemeulebroucke op 2/04/00.
[348] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Vandemeulebroucke Omer.
[349] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Vermeulen Prosper.
[350] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Laverge Frieda.
N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Lottin Marie-Louise.
[351] N.M.W., Historiek van den Gewapenden Weerstand van het gewest Kortrijk tussen september 1940 en mei 1942, doos A/12.
[352] J. Feys, op.cit., pp. 71-73. Albert Vandamme was politiek secretaris van de socialistische partij voor Harelbeke en eveneens de stichter van het plaatselijke verzet. Hij zal gearresteerd worden en zal sterven in een Duits concentratiekamp.
[353] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, p. 199.
[354] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Verhaeghe André.
[355] N.M.W., loc.cit.
[356] J. Feys, op. cit., p. 82.
[357] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van Albert Deconinck.
[358] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Albert Deconinck op 14/01/00.
[359] G. Tanham, Contribution à l’histoire de la Résistance Belge 1940-1944, Bruxelles, 1971, p. 154.
[360] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Albert Deconinck op 14/0100.
[361] N.M.W. , dossiers PM, persoonlijk dossier van Laporte Olivier.
[362] We mogen stellen dat de groep die betrokken was bij de verschillende partizanenacties grotendeels overeenstemde met diegenen die betrokken waren bij de sluikpers. Toch hebben we niet voor iedere persoon deze betrokkenheid kunnen vaststellen. Daarom spitsen we onze aandacht toe op diegenen waarvan dit wel met enige zekerheid kan gezegd worden. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat er geen andere personen bij betrokken waren, maar wegens de geslotenheid in de interviews en het niet vermelden in de dossiers, vallen deze hierdoor wel uit de boot.
[363] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Laporte Olivier.
[364] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Naert Maurice. Of dit werkelijk het geval was mogen we niet zomaar aannemen. Misschien is de aanwerving van Jozef Normon in het partizanenkorps van Izegem gebeurd door zijn broer, de korpscommandant Emiel Normon. Ook hier moeten we een definitief antwoord schuldig blijven.
[365] R. Van Doorselaer, op.cit., pp. 171-172.
[366] P.A.B., Maandverslag van de rijkswacht in Kortrijk van juni 1941, brief van de kapitein-commandant Pieter Aerents aan de heer gouverneur van West-Vlaanderen, bundel 1996/72.
[367] N.M.W. , dossiers PM, persoonlijk dossier van Laporte Olivier.
[368] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, p. 202.
SOMA, Interview afgenomen door Rudi Van Doorselaer met André Verhaeghe.
[369] De Fakkel. Strijdblad der Kommunistische partij voor Kortrijk en omliggende, 16/02/42.
[370] J. Vanbossele, op.cit., p. 47.
[371] De Fakkel. Strijdblad der Kommunistische partij voor Kortrijk en omliggende, 2/12/41.
[372] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, p. 204.
[373] J. Vanbossele, Kortrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. De verwoesting van de stad. Deel III, Kortrijk, 1988, p. 93
[374] De Fakkel, Strijdblad der Kommunistische partij voor Kortrijk en omliggende, 20/01/42.
[375] P.A.B., Verslag van den adj. Politiecommissaris Rabaut aan den heer burgemeester,1996/72.
[376] P.A.B., Brief van von Kaltenegger aan de politiecommandant, 1996/72.
[377] P.A.B., Verhinderen van sabotagedaden, 72/A.
[378] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, pp. 209-210.
[379] J. Feys, op.cit., p. 88.
[380] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, p. 210.
[381] Leieland, 24/05/1942.
[382] J. Feys, op.cit., p. 91.
[383] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, p. 203.
[384] Privé-archief van José Vanbossele, Onuitgegeven memoires van André Verhaeghe, p. 204.
[385] J. Feys, op.cit., p. 107.
[386] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., Vandenborre Werner, 36331.
[387] J. Feys, op.cit., pp. 109-110.
[388] J. Vanbossele, op.cit., p. 234.
[389] Toen de GFP in het huis van Emiel Normon een boekje had gevonden met datum en uur van al zijn afspraken, werden daarop vooraanstaande partizanen gearresteerd.
[390] J. Vanbossele, op.cit., pp. 260-261.
Kortrijksch Handelsblad, 24/04/1945 en 03/03/1945.
[391] J.P. Daels, V. D’Hoest, Veroordelingen en terechtstellingen in de Tweede Wereldoorlog, Brussel, 1980, pp. 57-75.
[392] J. Vanbossele, op.cit., p. 261.
[393] G. Verbeke, op.cit., p. 56.
[394] Privé-archief van José Vanbossele, Brief van Albert Deconinck aan Vanbossele over het gewapend verzet in West-Vlaanderen.
[395] Eigen verzameling documenten, interview met Albert Deconcink op 14/01/00.
[396] P.A.B., Brief van het provinciaal bestuur aan de gemeentebesturen, 1996/150.
[397] Aangezien hij pas tot het verzet was toegetreden op het einde van 1943-begin1944 zal hij niet verder besproken worden en zal hij verwerkt worden, net als al de andere die op het einde van de oorlog tot de weerstand waren toegetreden in de statistische analyse.
[398] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Het ontstaan van de PM.
[399] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Delaere Eugeen.
[400] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Vandevelde Joel.
[401] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Lottin Arthur.
[402] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Laporte Olivier.
[403] Akties van het Belgisch Leger der partizanen, Brussel, 1987, p.45.
[404] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Laporte Olivier.
[405] N.M.W., dossiers PM , persoonlijk dossier van Vanhazebrouck Jacques.
[406] De PM is hier te vroeg gesitueerd. We veronderstellen dat hij waarschijnlijk ook betrokken was bij de partizanen.
[407] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Debrock Walter.
[408] Privé- archief van Marie Louise Lottin, leraars aan het Koninklijk Atheneum in het verzet . Amaat Raes hebben we zoals we al eerder hebben vermeld niet teruggevonden in de dossiers.
[409] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Debrock Walter.
[410] L. Michielsen, Walter Debrock “De anti-fascist”, In: Nieuw Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel, 9, 1996, 4, pp. 62-64.
[411] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Catteeuw Julia Maria.
[412] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Deconinck Nelly-Marie.
[413] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Delabie Irma Julia.
[414] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Marguerite Devestel.
[415] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Egels Gabriëlla.
[416] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Laporte Olivier.
[417] N.M.W., Voorstellen tot de toekenning van graden voor leden van de weerstand 1972, doos A/12.
[418] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met Frieda Laverge op 2/11/99.
[419] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Laverge Frieda.
[420] N.M.W., Voorstellen tot de toekenning van graden voor leden van de weerstand 1972, doos A/12.
[421] Privé- archief van Marie Louise Lottin, Activiteitenverslag.
[422] Privé- archief van Marie Louise Lottin, Verklaring van André Verhaeghe.
[423] N.M.W., Voorstellen tot de toekenning van graden voor leden van de weerstand 1972, doos A/12.
[424] De Vrijheid, Liberaal Weekblad voor Midden-en Zuid-West-Vlaanderen, 19/01/1946.
[425] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Valeer Tahon.
[426] M.S.A.K., Dienst van de weerstand. Erkend als gewapend weerstander, map 8292.
[427] Privé- archief Vanbossele, Onuitgegeven memoires van Albert Deconinck.
[428] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Vandemeulebroucke Omer.
[429] N.M.W., Voorstellen tot de toekenning van graden voor leden van de weerstand 1972, doos A/12.
[430] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Vandenborre Werner, 36331/PPA.
[431] N.M.W., Voorstellen tot de toekenning van de graden voor leden van de weerstand 1972, doos A/12.
[432] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Vandendriessche Ivonna.
[433] N.M.W., Voorstellen tot de toekenning van graden voor leden van de weerstand 1972, doos A/12.
[434] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossiers van Vanhaverbeke Stanislas.
[435] N.M.W., Voorstellen tot de toekenning van graden voor leden van de weerstand 1972, doos A/12.
[436] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Vanhazebrouck Jacques.
[437] Privé-archief van Omer Vandemeulebroucke, Gelijkvormig afschrift van de arrestaties.
[438] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Vanhazebrouck Jacques.
[439] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers M.V.G., persoonlijk dossier van Vanhazebrouck Jacques, 654/BE.
[440] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Verhaeghe André.
[441] Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het M.V.G., persoonlijk dossier van Verhaeghe André, 15267/PP
[442] SOMA, Fonds Leo Lejeune, Personalia, André Verhaeghe.
[443] N.M.W., dossiers PM, persoonlijk dossier van Prosper Vermeulen.
[444] N.M.W., Voorstellen tot de toekenning van graden voor leden van de weerstand 1972, doos A/12.