De Vlaamse kleinkunstbeweging na de Tweede Wereldoorlog. Een historisch overzicht. (Peter Notte)
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
7 DE DERDE GENERATIE: ONTSTAAN VAN DE VLAAMSE POP
Terwijl de volksmuziek veeleer een rage, een verschijnsel van voorbijgaande aard was en het cabaret nooit echt van de grond kwam, zou zich tegelijkertijd een meer fundamentele wijziging in het Vlaamse muziekgebeuren voordoen. De feitelijke vernieuwing en modernisering van het luisterlied - iets waar de volksmuziek zich nauwelijks om bekommerd had - zou door de derde generatie chansonniers geïntroduceerd worden. De invloed van Bob Dylan en van The Beatles was nu algemeen doorgedrongen.
Tijdens het Heistse Humorfestival van 1971 werd het kleinkunstpubliek voor het eerst op uitdrukkelijke wijze geconfronteerd met een stel chansonniers, dat zich bediende van een instrumentarium, van vocale technieken en van opvattingen over arrangement, die tot dan toe specifiek tot de popmuziek behoorden.
Bij die 'lawaaierige' ploeg hoorden o.a. Jan De Wilde, Kris De Bruyne en zelfs Hugo Raspoet. Eigenlijk klonken ze nog vrij braaf en aftasterig, maar dat er verandering op til was liet hun optreden reeds doorschemeren. In Vlaanderen werd het startsein voor beoefenaars van het popchanson vanuit Brabant gegeven, vandaar de term 'Brabander-rock'[61].
De nieuwe generatie, die werd aangevoerd door Johan VERMINNEN, Kris DE BRUYNE en Raymond VAN HET GROENEWOUD, zou zich duidelijk profileren. Ze wilden in de eerste plaats af van het stereotiepe beeld van de kleinkunst. Ze protesteerden tegen de te grote invloed van politieke, sociale en culturele groeperingen op het kleinkunstgebeuren. Ook de clangeest en de subsidiepolitiek, die volgens hen vooral het Limburgse kliekje rond Miel Cools zou bevoordeeld hebben, stelden ze aan de kaak. Bovendien leek de gouden tijd van de kleinkunst voorbij en drong zich een koerswijziging op. Hun belangrijkste inbreng was dan ook het opnieuw op de voorgrond plaatsen van de muziek.
De nieuwe generatie wees opnieuw op het belang van de melodie, de begeleiding, de techniek en de podium-uitwerking. Hoewel ze dus binnen het kleinkunstgenre werden opgenomen, vormden ze er eigenlijk een reactie tegen. De aanvankelijke drijfveer van deze mensen was trouwens niet echt de muzikale bekommernis, maar een vorm van bewuste mentaliteitswijziging. De grenzen van de kleinkunst werden door hen alleszins verlegd, nieuwe horizonten verkend. Maar voor velen rees de vraag of dit nu nog wel kleinkunst was of niet.
In het traditionele kleinkunstmilieu bestond heel wat tegenkanting tegen deze koerswijziging. Het aanwenden van een elektrische geluidsversterking (en de daaruit voortvloeiende decibels) vielen niet steeds in goede aarde. De motieven die aan de basis lagen van het ontstaan en het succes van het luisterlied (betere tekst, Frans chanson, Vlaamsgezindheid) werden opzij geschoven ten voordele van de moderne Angelsaksische pop- en rockmuziek, die o.m. uiting gaf aan het ongenoegen van de jonge generatie.
De thematiek van hun liedjes werd wel ruimer: directer, concreter en eigentijdser. Niet enkel de Vlaams-geëngageerde of sociaal-kritische onderwerpen werden aangesneden. Tegenwoordig kon men over zowat alles zingen. Ook het woordgebruik, dat vaak anti-poëtische termen bevatte, gaf uiting aan een nieuw levensgevoel.
De belangrijkste bijdrage van de elektrisch versterkte kleinkunst was dat ze de basis voor de Vlaamse popmuziek heeft gelegd. De akoestische kleinkunstenaars bleven bij het vertrouwde genre. Maar Wim DE CRAENE, Zjef VANUYTSEL en een tijdlang ook Luk BRAL zouden aansluiting vinden bij de 'nieuwe' chansonniers.
Na eerder voorzichtige experimenten van Vanuytsel en De Craene zou de Vlaamse pop pas echt uit haar voegen barsten met Johan VERMINNEN (Wemmel, 22.5.1951). Nochtans zag het er aanvankelijk niet naar uit dat Verminnen als trendsetter de Vlaamse muziek een nieuwe richting zou doen uitgaan. Tegen het einde van de jaren '60 meende hij dat er naast Gentse en Antwerpse volkszangers ook een plaatsje voor minnestrelen uit het Brabantse mocht zijn. Volksmuziek was toen nog een voor de hand liggende richting voor ambitieuze jongeren die naar de gitaar grepen. Verminnen won in '69 Ontdek de Ster als 'Brusselse volksjongen', maar zou al spoedig dat imago de rug toekeren. Hij greep naar meer eigentijdse uitdrukkingsmiddelen en zette met zijn popexperimenten de kleinkunstwereld in rep en roer. Zelf relativeerde hij dat steeds:
Ik heb in een paar interviews de Vlaamse pop electrisch versterkte kleinkunst genoemd, en dat meen ik. Een echte Vlaamse pop of rock bestaat hier mijn insziens niet, wel een aantal solisten die één ding gemeen hebben: hun poging om een eigen 'sound' te kreëren, en die daarvoor veel elementen van de pop overnamen. Ik voel mezelf in vele opzichten nog een 'klassiek chansonnier'. Al vind ik dat een te eng keurslijf om me in te bewegen. Vandaar...[62]
Het publiek reageerde onwennig op de nieuwe geluiden, maar Verminnen was vastbesloten: hij verzamelde enkele van de beste muzikanten rondom zich en deinsde er niet voor terug het traditionele kleinkunstmilieu tegen de schenen te trappen. Overigens niet steeds met evenveel succes. Toch ontpopte hij zich vrij snel tot een leidende personaliteit binnen de kleinkunst en kreeg daarvoor ook de nodige erkenning.
Zijn carrière kende wel een vrij merkwaardige evolutie: na zijn 'ruige' periode schommelde hij heen en weer tussen het chanson en de popmuziek. In 1984, toen hij zelf op een dood spoor was beland en het niet zo goed meer zag zitten, ging hij terug naar de wortels van het Franse chanson. Hij verraste met sterk materiaal dat naast eigen nummers bestond uit vertalingen van Brel, Ferré, Jonasz en Nougaro. Verminnen gaf er het Vlaamse chanson een nieuwe injectie mee en zou vanaf dan als boegbeeld van het genre worden beschouwd.
Kris DE BRUYNE (Antwerpen, 20.3.1950) bespeelde de Vlaamse podia al sinds '69 met het slapstick-trio 'Lamp, Lazerus en Kris'.
Hun studentikoze optredens stonden gekenmerkt als absurd en kolderesk. Zoals de meeste Vlaamse groepen was het trio geen lang leven beschoren. De Bruyne liet het nonsensicale achter zich, werd 'ernstig' en koos resoluut voor de Vlaamse rock.
De teksten van De Bruyne werden lange tijd (zeker in zijn beginperiode) bekritiseerd en als ondermaats beschouwd. Ze hadden inderdaad een ander karakter en een andere functie dan de doorsnee luisterliedtekst die Vlaanderen tot dan toe had gekend. Maar De Bruyne zou, de nieuwste trends in de muziek volgend, de melodie terug op de voorgrond plaatsen. Dat hij dus weinig of geen belang hechtte aan zijn teksten moet dan ook gerelativeerd worden. Zelf zei hij daarover:
Voor mij is de stem - net als bij zoveel Angelsak-sische rockformaties - gewoon één van de instrumenten in het rijtje. Ik vind dat we moeten losraken van het centraal stellen van de tekst, de boodschap![63]
Dat hij de teksten op de tweede plaats stelde, was dan ook vooral een reactie tegen de jarenlange verheerlijking van de tekst door de eerste en zelfs tweede generatie chansonniers. Niettemin leverde hij fraaie teksten af, hoewel hij de regels van de dichtkunst wel eens durfde te negeren. Muzikaal is hij in ieder geval talentvol en onderlegd genoeg om als liedjeszanger te overtuigen. Zijn ballades en sfeervolle melodieën tonen dat op overtuigende wijze aan.
De laatste belangrijke figuur die tijdens de kleinkunstrage debuteerde was Raymond VAN HET GROENEWOUD (Schaarbeek, 14.2.1950). Zijn eerste stappen in de showbiss zette hij als pianist in het orkest van Johan Verminnen. Maar al heel vlug werd duidelijk dat de opmerkelijke figuur te veel talent had en een te grote persoonlijkheid was om een tweede-rangsrol te blijven spelen.
Raymond maakte meteen een opgemerkte entree door zich vrij heftig van het kleinkunstgebeuren te distantiëren. Hij ging, in tegenstelling tot de andere kleinkunstenaars, spelen op festivals, fuiven en aanverwante festiviteiten. Tot op de dag van vandaag is hij Vlaanderens belangrijkste rocker gebleven. Naast een talentrijk muzikant, is hij vooral een vrij introverte persoonlijkheid, die vaak in conflict komt met zijn extraverte professionele activiteiten.
Zijn teksten werden door de oudere kleinkunstliefhebbers vaak op de korrel genomen. Niet zelden zijn die triviaal en onbenullig van aard, hoewel hij anderzijds heel wat mooie parels bij elkaar schreef. De liefde vormt ook bij hem het centrale thema. De lichamelijk-sexuele beleving zou hij daarbij, geheel in overeenstemming met zijn generatie, niet uit de weg gaan. Precies die directe en oprechte manier waarop Raymond zijn gevoelens, opvattingen en ervaringen bezingt, maakt van hem zo'n sterke persoonlijkheid.
Muzikaal is hij niet onder één hoedje te vatten. Hij componeerde zowel swingende rocksongs, intimistische liefdesliederen als sfeervolle ballades, waarin hij telkens diverse muzikale invloeden verwerkte.
Hij was de laatste grote kleinkunstenaar die in de jaren '70 zijn opwachting maakte en tevens de eerste in deze contreien die het waagde om in het Nederlands te 'rocken'. Zijn repertoire hield dan ook steeds het midden tussen deze twee uitersten en werd gedurende al die tijd door de beide publieken gesmaakt.
Door de sterke impact van Verminnen, De Bruyne en Van Het Groenewoud en enkele jaren later het succes van enkele Nederlandse popgroepen als Doe Maar, Toontje Lager en het Goede Doel, zouden ook hier op korte termijn een hele reeks Nederlandstalige popgroepen het levenslicht zien.
In het Vlaamse muziekgebeuren van de jaren '70 namen ze een vaste plaats in, maar een decennium later was hun rol omwille van de nieuwste trends in de popmuziek, al uitgespeeld.
Wat al deze groepen gemeen hadden, was dat ze muzikaal vrij sterk waren en uit steengoede muzikanten bestonden, maar dat hun teksten vaak van een bedenkelijk niveau waren. Een andere gelijkenis was dat ze allen na één of twee LP's sneuvelden. De oorzaken daarvan zijn:
- de originaliteit was soms ver te zoeken. Na enige tijd begonnen de groepen sterk op elkaar te lijken;
- de hoge verwachtingen die men van hen had, konden ze niet inlossen;
- de invloed van Verminnen, De Bruyne en Van Het Groenewoud werd alsmaar sterker, zodat ze noodgedwongen in hun schaduw moesten optreden;
- door de crisis werden platenfirma's alsmaar moeilijker gemotiveerd om te investeren in eigen talent.
Tot de groepen die het meest bekendheid genoten behoorden o.m. MAGENTA, dat stevige rock bracht. Centrale figuren in de groep waren Roland Arnould en Wim Reiling. Tijdens de jaren '70 waren ze, naast de drie boegbeelden, de belangrijkste exponent van de elektrische vernieuwing in de kleinkunst.
Het Brusselse 7-koppige gezelschap DE CONDORS, met o.a. Erik & Misj Vandermaesen, Pol Gijselings, Firmin Michiels en Wim Bulens, nam duidelijk afstand van het kleinkunstgenre. Ze mikten met hun herkenbare melodieën en relativerende teksten (pretentieloos, hoewel niet banaal) naar optredens op bals en feesten.
De Mechelse groep GUIDO & GEZELLEN rond Willy De Wit en Guido Jaspers bracht in het midden van de jaren '70 een repertoire met eenvoudige, vrij toegankelijke teksten, waarin engagement, satire en poëzie elkaar afwisselden.
Eveneens uit Mechelen kwam de groep BIZJOE. Zij zaten sterk in het spoor van Kris De Bruyne en Magenta. De groep was in 1976 ontstaan uit het muzikale huwelijk van Jean Rousseau (eerder actief bij Bert De Coninck) en Sjarel Van den Bergh (die bij de Kadullen had gespeeld). Vooral muzikaal waren ze heel sterk, hun teksten kenden een wisselend niveau.
De groep VAN KESSEL bracht vooral stevige rock, terwijl KATE (rond zangeres Griet De Bock) eerder de cabaretachtige popmuziek verkoos. DAAN BROOS & DAPOKASTER bracht een mengeling van pop, chanson en cabaret. Ze waren doorgaans geestig-absurd met nochtans vrij ernstige liedjes.
Eind '79 ontstond de groep MADOU met ex-Rum-leden Wiet Van De Leest en Vera Coopmans naast Sus Proost. Met hun muzikale achtergrond van jazz, blues en folk brachten zij een vrij nieuw geluid in de Vlaamse popmuziek. Maar ook hun weemoedige songs over de schaduwzijden van het leven zouden nooit echt doorbreken.
Enkele jaren later debuteerde de groep FLOEREN AAP uit Rijkevorsel als akoestische formatie, om vanaf de jaren '80 de elektrische toer op te gaan. Ze kwamen net iets te laat om aan te sluiten bij de kleinkunstrage.
Naast deze groepen zouden zich ook enkele solo-zangers op de voorgrond werken. Zo was er de eerder genoemde Bert DE CONINCK, die zijn imago van enfant-terrible alle eer aandeed.
LIEVEN (Coppieters) uit Gent maakte een opgemerkt chansondebuut, maar zou zich na enkele jaren samen met Jan De Vuyst toeleggen op theaterprodukties (vooral voor het NTG).
BIG BILL was het boegbeeld van het Leuvense uitgaansleven. Hij zong in het Leuvense dialect grappige, soms onzinnige teksten op blues- en rockmuziek.
Rik HEYLEN leunde dicht aan bij Kris De Bruyne en kon met diens steun een LP uitbrengen. Toch bezat hij te weinig originaliteit om te overtuigen.
Wel origineel was Walter VERDIN die op het eind van de jaren '70 met een gevarieerd repertoire van Nederlandstalige popmuziek naar buiten trad, maar zich in 1983 de woede van Vlaanderen over de hals haalde door met zijn experimentele groep PAS DE DEUX ons land op het Eurovisiesongfestival te vertegenwoordigen.
Gentenaar KAZZEN (Marc Cassiman) debuteerde in '78 met een popgetint repertoire. Zijn nummers konden wel overtuigen, maar de wispelturige, rebelse zanger vond zijn vrijheid en ongebondenheid belangrijker dan een zangcarrière. Hij maakte een wereldreis van 5 jaar om in het midden van de jaren '80 enkele knappe nummers op plaat te zetten en nadien weer te zwerven.
Een aparte plaats werd ingenomen door de experimentele, nonsensicale muziek van KAMAGURKA en Kurt VAN EEGHEM.
Wie tenslotte steeds zijn eigen koers zou varen was Erik VAN NEYGEN (Anderlecht, 1.5.1951). Hij was opgegroeid met de muziek van Elvis, Cliff Richard en Paul Anka, maar zou zich toch vooral door de eerste kleinkunstartiesten laten inspireren voor zijn eigen repertoire. Zijn eerste muzikale stappen zette hij samen met Johan Verminnen in de skiffle-groep Motten Drizzle om nadien met de groep Pendulum enkele hitjes te scoren. Toen Raymond Van Het Groenewoud hem in '72 vroeg om in zijn groep Louisette te spelen, maakte hij de overstap naar een Nederlandstalig repertoire. Met een mengeling van chanson, pop en country zou hij nadien solo vooral weemoedige liedjes schrijven.
Van Neygen nam tijdens de jaren '70 en '80 een tussenpositie tussen kleinkunst en schlager in. Na zijn zomerhit 'Veel te mooi' in 1990 met Sanne zou hij steeds meer de commerciële richting uitgaan.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[61].Voor deze strekking binnen de kleinkunst, worden ook nog andere benamingen gebruikt als: polderpop, luisterrock en elektrisch versterkte kleinkunst.
[62].Miel APPELMANS, "Johan Verminnen: Echte Vlaamse rock bestaat niet", Tliedboek, mei 1974.
[63].Geciteerd in Pol VAN MOSSEVELDE, Met toeters en bellen, p. 180.